Inhoudsopgave 1.
Algemene inleiding................................ ................................ ................................ ...... 5 1.1 Inleiding ............................................................................................................. 5 1.2 Deze nota .......................................................................................................... 5
2.
Minimabeleid voor de invoering van de WWB................................................................ 7 2.1 Inleiding ............................................................................................................. 7 2.2 Bijzondere bijstand............................................................................................. 7 2.3 Inkomensondersteunende maatregelen ............................................................... 9 2.4 Collectie ve aanvullende ziektekostenverzekering ................................................. 9 2.5 Kwijtschelding gemeentelijke belastingen en heffingen ......................................... 9 2.6 Schuldhulpverlening .......................................................................................... 9
3.
De doelgroep en het gebruik ...................................................................................... 11 3.1 Inleiding ........................................................................................................... 11 3.2 De omvang van de doelgroep................................ ................................ ............ 11 3.2.1 Omvang doelgroep op basis van gegevens CBS ................................................ 11 3.2.2 Omvang doelgroep op basis van gegevens SCP ................................................ 11 3.2.3 Omvang doelgroep op basis van gegevens COELO ........................................... 11 3.2.4 Conclusies over de omvang van de doelgroep................................ .................... 12 3.3 Het gebruik van de minimaregelingen ................................................................ 12 3.3.1 Bijzondere bijstand........................................................................................... 12 3.3.2 Kwijtschelding gemeentelijke belastingen ........................................................... 13 3.3.3 Schuldhulpverlening ......................................................................................... 13 3.3.4 Totaal overzicht gebruik voorzieningen .............................................................. 13
4.
Minimabeleid en WWB............................................................................................... 15 4.1 Inleiding ........................................................................................................... 15 4.2 Langdurigheidstoeslag ...................................................................................... 15 4.3 Bijzondere bijstand........................................................................................... 15 4.4 Financiële middelen voor het minimabeleid ........................................................ 15
5.
Vormgeving nieuwe minimabeleid............................................................................... 17 5.1 Inleiding........................................................................................................ 17 5.2 Bijzondere bijstand ........................................................................................ 17 5.2.1 Draagkracht .................................................................................................. 17 5.2.2 Pensioenvrijlating .......................................................................................... 17 5.2.3 Langdurigheidstoeslag ................................................................................... 18 5.2.4 Vermogen..................................................................................................... 18 5.2.5 Drempelbedrag.............................................................................................. 18 5.2.6 Specifieke bijzondere kosten .......................................................................... 18 5.3 Inkomensondersteunende maatregelen ........................................................... 19 5.3.1 Inkomensondersteuning personen van 65 jaar en ouder................................... 19 5.3.1.1 Collectieve ziektekostenverzekering………………………………………………….19 5.3.1.2 Warme maaltijdvoorziening…………………………………………………………… 19 5.3.1.3 Reductiepas voor ouderen……………………………………………………………. 20 5.3.2 Inkomensondersteuning chronisch zieken en gehandicapten............................... 20 5.4 Kwijtschelding gemeentelijke belastingen en heffingen ....................................... 22 5.5 Schuldhulpverlening ......................................................................................... 22 5.6 Terugdringen niet gebruik van voorzieningen ..................................................... 23
6.
Samenvatting................................ ................................ ................................ ............ 25
7.
Financiële consequenties ........................................................................................... 27 Lijst van afkortingen................................................................................................... 29
2
1.
Algemene inleiding
1.1
Inleiding
Het huidige Drimmelense minimabeleid wordt jaarlijks geaccordeerd in het Beleidsplan. Het bestaat uit de nota bijzondere bijstand en de nota minimabeleid. Op 1 januari 2004 is de Wet werk en bijstand (WWB) ingevoerd. De invoering van de WWB betekent op een groot aantal onderdelen een verruiming van de gemeentelijke beleidsvrijheid. Dit geldt echter niet voor het minimabeleid. Op dit onderdeel is de gemeentelijke beleidsruimte namelijk ingeperkt. De WWB staat het namelijk niet meer toe dat de gemeente aan categoriale inkomensondersteuning doet voor personen jonger dan 65 jaar. Voor chronisch zieken en gehandicapten is hierop een tijdelijke uitzondering gemaakt. Deze tijdelijke uitzondering geldt tot de invoering van het nieuwe zorgstelsel. Waarschijnlijk wordt dit nieuwe zorgstelsel op 1 januari 2006 ingevoerd. Naast de invoering van de WWB is voor de vormgeving van het gemeentelijk minimabeleid ook van belang dat het kabinet heeft besloten om vanaf 2004 een forse bezuiniging door te voeren op de gemeentelijke middelen voor het minimabeleid. Bij de vaststelling van de gemeentelijke begroting 2004 is echter besloten dat deze bezuiniging niet zal worden doorvertaald in de voor het minimabeleid beschikbare budgetten. Bij de behandeling van de begroting 2004 van het ministerie van SZW heeft de minister toegezegd om het inkomensbeleid in het algemeen en de inkomenspositie van chronisch zieken en gehandicapten in het bijzonder opnieuw tegen het licht te houden. Dit heeft er toe geleid dat voor 2004 incidenteel extra middelen aan het gemeentefonds zijn toegevoegd voor het gemeentelijk minimabeleid. Inmiddels is bekend geworden dat de structurele toevoeging aan het gemeentefonds voor 2005 is vastgesteld op € 20 miljoen en dat dit voor de begroting 2005 van onze gemeente heeft geleid tot een extra toevoeging aan het budget bijzondere bijstand van € 20.000 bovenop de reeds in 2004 structureel beschikbaar gestelde € 20.000 voor chronisch zieken en gehandicapten. Totaal is in onze gemeentelijke begroting voor 2005 een bedrag beschikbaar van € 40.309,-- voor chronisch zieken en gehandicapten. Om voor deze groep een efficiënte en effectieve regeling te creëren, is dus tijdelijk (voorlopig tot 1 januari 2006) de mogelijkheid van categoriaal beleid geopend.
1.2
Deze nota
Deze nota minimabeleid betreft een vervanging van de huidige twee nota's bijzondere bijstand en minimabeleid. Tevens wordt deze nota uitgebreid met specifiek beleid voor de groep chronisch zieken en gehandicapten. In hoofdstuk 2 van deze nota wordt kort ingegaan op het gemeentelijk minimabeleid zoals dit voor de invoering van de WWB gold. Hoofdstuk 3 besteedt aandacht aan de omvang van de doelgroep voor het minimabeleid en het gebruik dat er van minimaregelingen wordt gemaakt. Vervo lgens gaat hoofdstuk 4 in op de mogelijkheden die de WWB laat voor een gemeentelijk minimabeleid. In hoofdstuk 5 komt aan de orde op welke wijze het college het minimabeleid wil invullen. De in hoofdstuk 5 opgenomen voorstellen zijn in hoofdstuk 6 nog samengevat. Tenslotte wordt in hoofdstuk 7 aandacht geschonken aan de financiële aspecten van het minimabeleid.
3
2.
Minimabeleid voor invoering WWB
2.1
Inleiding
Tot de invoering van de WWB hebben de gemeenten in de loop van de jaren van de rijksoverheid steeds meer ruimte gekregen om een eigen minimabeleid te ontwikkelen. In dit hoofdstuk komt het minimabeleid zoals dat tot 1 januari 2004 in onze gemeente aanwezig was in het kort aan de orde.
2.2
Bijzondere bijstand
De verlening van bijzondere bijstand is van oudsher een van de belangrijkste aspecten van het gemeentelijk inkomensondersteuningsbeleid. Sinds begin jaren 90 van de vorige eeuw heeft de gemeente op dit onderdeel binnen de kaders van de wet een eigen beleidsruimte. De wet biedt de mogelijkheid om een drempelbedrag te hanteren bij de bepaling van het recht op bijzondere bijstand. Dit drempelbedrag bedraagt maximaal € 111,00 per jaar. Sedert 1 januari 1997 wordt er in Drimmelen geen drempelbedrag meer gehanteerd.
Bij de vaststelling van het recht op bijzondere bijstand dient rekening gehouden te worden met de aanwezige draagkracht. Dit betekent dat rekening gehouden moet worden met het inkomen voor zover dit de geldende bijstandsnorm te boven gaat. De mate waarin met dit meerinkomen rekening gehouden wordt, mag de gemeente zelf bepalen. In onze gemeente wordt een percentage van 35% van het inkomen boven het wettelijk geldende minimum voor de gezinssituatie van de persoon als draagkracht aangemerkt.
Voorbeelden draagkrachtberekening Voorbeeld 1 Bijzonder noodzakelijke bestaanskosten bedragen € 250,00 Draagkrachtinkomen bedraagt € 500,00. De draagkrachtberekening is als volgt: 35% over € 500,00 € 175,00 Totaal € 175,00 Er wordt hierbij geen draagkracht aanwezig geacht. Dit betekent dat bijstand kan worden verleend tot een bedrag van € 75,-- (250,00 – 175.00). Voorbeeld 2 Bijzonder noodzakelijke bestaanskosten bedragen € 350,00 Inkomen is per jaar € 1.500,00 hoger dan de geldende bijstandsnorm. De draagkrachtberekening is dan als volgt: 35% over € 1.500,-- = Totaal
€ €
525,-525,--
De aanwezige draagkracht is hoger dan de bijzonder noodzakelijke bestaanskosten. Dit betekent dat er geen recht op bijzondere bijstand is.
4
Bij een aantal kosten wordt echter een draagpercentage van 100 gehanteerd. Dit betekent dat het inkomen boven de bijstandsnorm volledig aangewend dient te worden voor de bestrijding van de betreffende kosten. Het gaat hierbij om kosten waarvoor geldt dat bijstandsverlening plaats dient te vinden in de vorm van bijzondere bijstand, maar waarvan gesteld kan worden dat het om algemene bestaanskosten gaat. Het gaat hierbij onder andere om de volgende kosten: a. buitengewone verwervingskosten; b. woonkosten; c. particuliere ziektekostenverzekering; d. extra bijstand jongeren; e. boven-normtoeslagen; f. extra kledingkosten in verband met onvoorziene omstandigheden; g. begrafeniskosten voor nabestaanden. Bijzondere bijstand wordt verleend in uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan. Aanvullend op deze algemene bepaling hebben we een aantal specifieke situaties benoemd waarin bijzondere bijstand kan worden verleend. Voormalige alleenstaande ouder Wanneer het jongste kind van een alleenstaande ouder 18 jaar wordt, moet de uitkering van betrokkene worden vastgesteld op de norm van een alleenstaande. Dit betekent dat de uitkering 20% lager wordt vastgesteld. Om deze teruggang in inkomen op te vangen is in het kader van bijzondere bijstand een overgangsregeling gecreëerd. Op grond van deze overgangsregeling wordt extra bijstand verleend in de inkomensachteruitgang. In theorie is het op grond van het
individualiseringsbeginsel mogelijk om bijstand te verlenen boven de norm voor algemene bestaanskosten. In onze gemeente hebben wij hierbij aansluiting gezocht bij de ingetrokken richtlijn "Beschikking voormalige één-ouder gezinnen" als onderdeel van het oude Besluit Landelijke Normering (BLN). In afwijking van deze beschikking wordt echter de bijdrage niet in termijnen afgebouwd, als het nieuwe inkomen onder het niveau van het voormalige inkomen als alleenstaande ouder blijft. De praktijk is echter dat een toeslag veelal binnen een half jaar is afgebouwd. De toeslag stopt altijd als het kind van 18 een studiefinanciering gaat ontvangen of een zelfstandig inkomen verwerft dat meer bedraagt dan de bijstandsnorm voor een alleenstaande vermeld in artikel 21 van de WWB. De praktische uitvoering van de regeling voorziet in de berekening van het inkomen bestaande uit de oude alleenstaande ouder norm verhoogd met kinderbijslag, afgezet tegen de nieuwe alleenstaande norm verhoogd met het norm inkomen van het studerende kind, zijnde het van toepassing zijnde bedrag genoemd in art. 33 van de WWB. Bijzondere bijstand voor levensonderhoud voor jongeren De hoogte van de bijstandsuitkering voor personen van 18 t/m 20 jaar is vastgelegd in artikel 20 van de WWB. Deze jongerennormen zijn afgeleid van de niveaus van de kinderbijslag. Jongeren voor wie de lage jongerennorm onvoldoende is om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien, zullen een beroep moeten doen op hun ouders. Deze hebben ingevolge Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek een onderhoudsplicht tot het kind de leeftijd van 21 jaar bereikt heeft. Het zal voor de jongere echter niet altijd mogelijk zijn om (volledig) een beroep te doen op de ouders. Als dit beroep op de ouders niet mogelijk is voorziet artikel 12 van de WWB er in dat aanvullende bijzondere bijstand wordt verleend. Voor de vaststelling van de hoogte van deze aanvullende bijzondere bijstand wordt aangesloten bij de uitkeringsnorm van een persoon van 21 jaar. Dit betekent dat de bijzondere bijstand wordt vastgesteld op het verschil tussen de norm, met toepassing van het toeslagen en verlagingenbeleid, als betrokkene 21 jaar geweest zou zijn en de voor betrokkene geldende jongerennorm.
5
2.3
Inkomensondersteunende maatregelen
Tot de invoering van de WWB kende Drimmelen geen inkomensondersteunende maatregelen. 2.4
Collectieve aanvullende ziektekostenverzekering
Onze gemeente heeft geen collectieve aanvullende ziektekostenverzekering voor bijstandsgerechtigden. Onze gemeente heeft altijd van de bijstandsgerechtigden verlangd dat zij zich voldoende verzekerden tegen ziektekosten. De aanmelding bij de ziekenfondsverzekering geschiedt door de gemeente. Het ziekenfonds stuurt vervolgens een formulier aan de bijstandsgerechtigde om de verzekering te bevestigen en een vorm van aanvullende verzekering te kiezen. Hierbij gaan wij uit van de eigen verantwoordelijkheid van de bijstandsgerechtigde en adviseren wij deze een aanvullende verzekering te treffen, die tegemoetkomingen verstrekt in tandartskosten en kosten opticien. Indien er een eigen bijdrage resteert na het ontvangen van een voorziening omdat de aanvullende verzekering niet volledig in de kosten voorziet, dan is in principe aanvullende bijzondere bijstand voor deze kosten mogelijk. 2.5
Kwijtschelding gemeentelijke belastingen en heffingen
Op grond van de invorderingswet kan de gemeente aan personen, waarvan wordt geacht dat ze geen betaalcapaciteit hebben, kwijtschelding verlenen van gemeentelijke belastingen en heffingen. De gemeente heeft hierbij binnen de kaders van de wet enige beleidsvrijheid. De ondergrens van het toetsinkomen is wettelijk bepaald op 90% van de bijstandsnorm. De gemeente mag hiervan echter afwijken en dit toetsinkomen maximaal stellen op 100% van de bijstandsnorm. In Drimmelen wordt de grens van 100% van de bijstandsnorm gehanteerd. Verder kan nog worden opgemerkt dat onze gemeente een gecombineerde aanslag van gemeentelijke belastingen en heffingen kent. Dit betekent dat de kwijtscheldingstoets ook op het totaal plaatsvindt. Deze werkwijze vergroot de kans dat men in aanmerking komt voor een (gedeeltelijke) kwijtschelding.
2.6
Schuldhulpverlening
Het hebben van schulden hoeft geen probleem te zijn als er binnen het inkomen voldoende ruimte aanwezig is om aan de verplichtingen die uit de schuld voortvloeien te voldoen. Helaas worden steeds meer huishoudens geconfronteerd met de situatie waarin zij niet meer aan hun schuldeisers kunnen voldoen. Men raakt dan in een situatie waarin men geen greep meer heeft op de eigen financiën waardoor men het ene gat met het andere dicht. Door het bieden van schuldhulpverlening kan de financiële situatie van dergelijke huishoudens weer op orde gebracht worden en kan men weer leren omgaan met de eigen financiën. De dienstverlening die we op dit onderdeel bieden wordt uitgevoerd door samenwerking binnen het meldpunt schuldhulpverlening Drimmelen. (MSD) Dit meldpunt is een samenwerking tussen de Gemeentelijke Kredietbank, een schuldhulpverlener van Stichting de Markenlanden en onze gemeente, die de coördinatie verzorgd.
6
3.
De doelgroep en het gebruik
3.1
Inleiding
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de omvang van de doelgroep voor het minimabeleid en het gebruik dat in 2003 is gemaakt van het gemeentelijk minimabeleid. 3.2
De omvang van de doelgroep
De omvang van de doelgroep van het minimabeleid is moeilijk te bepalen. Er zijn verschillende manieren om dit te bepalen en de uitkomsten hiervan zijn verschillend. Verder dient er rekening mee te worden gehouden dat de gegevens die hiermee verkregen worden gebaseerd zijn op algemene inkomensgegevens. De meeste gemeentelijke minimaregelingen sluiten voor de middelentoets echter aan bij de regels die de WWB stelt. Dit betekent dat de hoogte van de bijstandsnorm afhankelijk is van de concrete woonomstandigheden en dat er ook een vermogenstoets plaatsvindt. De werkelijke omvang van de doelgroep zal daarom lager zijn dan de omvang die wordt gebaseerd op algemene inkomensgegevens. 3.2.1 Omvang doelgroep op basis van gegevens CBS Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) verzamelt ook gegevens over de inkomensverdeling in Nederland. Volgens de gegevens van de Regionale Inkomensverdeling 2000 waren er in dat jaar in Drimmelen ongeveer 385 huishoudens met een laag inkomen. Hiervan zijn er 260 huishoudens die al 3 jaar of langer een dergelijk inkomen hebben. Het aantal huishoudens met een inkomen onder of rond het sociaal minimum bedraagt volgens deze CBS-gegevens ongeveer 500. 3.2.2 Omvang doelgroep op basis van gegevens SCP Het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) heeft in december 2003 de Armoedemonitor 2003 uitgebracht. Volgens het SCP had in 2001 9,8% van de huishoudens een inkomen onder de lage1 inkomensgrens . Wanner dit percentage toegepast zou worden op het aantal huishoudens in onze gemeente betekent dit dat het om 980 huishoudens gaat. Daarnaast heeft het SCP de verwachting uitgesproken dat dit percentage in 2004 toeneemt naar 11. Voor onze gemeente zou het dan gaan om 1.100 huishoudens. 3.2.3 Omvang doelgroep op basis van gegevens COELO Het Centrum voor Onderzoek van de Economie van de Lagere Overheden (COELO) is een onderdeel van de Faculteit der Economische Wetenschappen van de Rijksuniversiteit Groningen. Het COELO heeft een rekenmethode ontwikkeld waarmee een raming kan worden gemaakt van de omvang van de doelgroep van het gemeentelijk minimabeleid. Deze rekenmethode kan wor2 den toegepast via de Website van het COELO . Volgens de rekenmethode van het COELO is het aantal huishoudens met een laag inkomen in 2003 ongeveer 700. Het aantal huishouden met een inkomen tot 105% van het sociaal minimum is volgens deze methode ongeveer 525. Hiervan zijn er ongeveer 200 huishoudens die langer dan 4 jaar tot deze inkomenscategorie behoren.
1 2
SCP/CBS, Armoedemonitor 2003; Den Haag, december 2003; blz. 4 www.coelo.nl
7
3.2.4 Conclusies over de omvang van de doelgroep Gelet op de verschillende cijfers over de omvang van het aantal personen met een minimum inkomen kan de voorzichtige conclusie worden getrokken dat het in onze gemeente om ongeveer 500 huishoudens gaat. De doelgroep voor het minimabeleid is echter lager dan dit aantal, omdat er hierbij onder andere ook rekening gehouden wordt met de woonsituatie en de aanwezigheid van vermogen.
3.3
Het gebruik van de minimaregelingen
Deze paragraaf besteedt aandacht aan het gebruik dat er in 2003 is gemaakt van de verschillende voorzieningen voor minima. Hierbij wordt eerst kort ingegaan op het gebruik per voorziening en tenslotte wordt in paragraaf 3.3.4 een totaal overzicht gegeven 3.3.1 Bijzondere bijstand In 2003 zijn er 81aanvragen ingediend voor bijzondere bijstand. In verband met doorlopende bijzondere bijstand toekenningen uit voorgaande jaren heeft dit geleid tot in totaal 167 verstrekkingen, waarvan 30 verstrekkingen voor een lang laag uitkering voor een totaalbedrag van € 10.400. Deze verstrekkingen zijn terecht gekomen bij 102 huishoudens. Uit deze aant allen is af te leiden dat er huishoudens zijn die meerdere verstrekkingen hebben gehad. Het aantal verstrekkingen per huishouden is weergegeven in de onderstaande grafiek.
aanvragen per huishouden
2 aanvragen 5 aanvragen aantal 1
10
3 aanvragen 2 4 aanvragen 2
87 1 aanvraag
De verstrekking van bijzondere bijstand voor financiële transacties ( kosten verbonden aan schuldhulpverlening en aflossing lening voor eerste inrichtingskosten) komt het meest voor. Van het aantal verstrekkingen heeft 37% op deze kosten betrekking. De verstrekkingen per kostencategorie zijn weergegeven in de onderstaande grafiek.
8
Bijzondere bijstand 2003 langdurigheidstoeslag
levensbehoeften 12
medische kosten 39
30
uitstroom 12
huishouden 13 49 financiële
12 woonkosten/
transakties
zorg
3.3.2 Kwijtschelding gemeentelijke belastingen In 2003 is aan 148 huishoudens een gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van gemeentelijke belastingen en heffing verleend. Hiermee was in totaal een bedrag gemoeid van € 52.100. 3.3.3 Schuldhulpverlening De verschillende onderdelen van schuldhulpverlening worden uitgevoerd door het Meldpunt schuldhulpverlening Drimmelen, die per 1 mei 2003 functioneert. In dit meldpunt heeft de gemeente een coördinerende taak en werkt nauw samen met de Gemeentelijke Kredietbank te Breda en schuldhulpverleners van Stichting de Markenlanden. In 2003 zijn 32 aanvragen voor een schuldenregeling gedaan. Er zijn geen verklaringen ingevolge de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen afgegeven. Op 31 december 2003 was het aantal personen waarvoor budgetbeheer plaatsvindt 2. 3.3.4 Totaal overzicht gebruik voorzieningen In onderstaande grafiek is weergegeven hoeveel huishoudens gebruik maken van de verschillende inkomensvoorzieningen.
Gebruik minimaregelingen door huishoudens
148
30
50
Regeling 137
0
20
40
60
80
100
120
Aantal
9
140
160
De tabel laat duidelijk zien dat het meest gebruik wordt gemaakt van de kwijtschelding van gemeentelijke belastingen en heffingen. Wanneer het gebruik relatief tegen elkaar wordt afgezet, waarbij het gebruik van de kwijtschelding wordt gesteld op 100, is het beeld als volgt:
120 100 80 60 40 20 0 1
1. 2. 3. 4.
2
3
4
langdurig laag 30 verstrekkingen (20%) schuldhulpverlening kosten bemiddeling 33 verstrekkingen (inzichtelijk gemaakt 22%) bijzondere bijstand 104 verstrekkingen (incl. 15 verstrekkingen afl. leenbijstand 71%) kwijtscheldingen 148 verstrekkingen (100%)
Deze grafiek laat zien dat het aantal huishoudens dat gebruik maakt van bijzondere bijstand 71% is van het aantal huishoudens dat gebruik maakt van kwijtschelding van gemeentelijke belastingen en heffingen. Dit percentage is overigens niet in overeenstemming met landelijke cijfers. Uit gegevens van het SCP blijkt namelijk dat het aantal huishoudens dat gebruik maakt van bijzondere bijstand ongeveer 60% is van het aantal huishoudens dat kwijtschelding van gemeentelijke 3 belastingen krijgt .
3
SCP, Profijt van de overheid, Den Haag, december 2003; blz. 90 SCP/CBS, Armoedemonitor 2003, Den Haag, december 2003; blz. 182
10
4.
Minimabeleid en WWB
4.1
Inleiding
In de WWB zijn in hoofdstuk 4 twee vormen van aanvullende inkomensondersteuning genoemd. In artikel 35 is de bijzondere bijstand geregeld en in artikel 36 de langdurigheidstoeslag. De mogelijkheid voor de verstrekking van categoriale bijzondere bijstand aan personen jonger dan 65 jaar is in de WWB niet meer aanwezig. Het is nog wel toegestaan om categoriale bijstand te ver4 lenen aan personen van 65 jaar of ouder. Inmiddels is een wetswijziging aangenomen die het tijdelijk mogelijk maakt om ook aan chronisch zieken en gehandicapten categoriale bijstand te verlenen. Deze wetswijziging heeft terugwerkende kracht tot 1 januari 2004. Drimmelen heeft in het tot op heden gevoerde beleid geen categoriale inkomensondersteuning opgenomen voor beide groepen. De argumenten om in het verleden geen categoriale bijstand te verstrekken voor boven 65 jarigen is het feit dat zij reeds een hogere norm ontvangen dan het sociaal minimum en indien er sprake is van een pensioen, ook een gedeelte van dit pensioen wordt vrijgelaten voordat eigen bijdrage regelingen daarop worden losgelaten. In hoofdstuk 5 wordt een nieuw beleid ten aanzien van deze doelgroep geformuleerd. In het verleden is aan de groep beneden de 65 jaar geen categoriale bijstand toegekend om de armoedeval niet te vergroten. De armoedeval is te omschrijven als een totaal van inkomensondersteunende maatregelen voor personen met een minimum inkomen, waardoor het netto besteedbaar inkomen door deze maatregelen te vergelijken is met een inkomen van 110 tot 130% van het sociaal minimum. Hoe meer inkomensondersteunende maatregelen, hoe hoger het netto besteedbaar inkomen. Probleem bij de armoedeval is het motiveren van mensen om toch aan het arbeidsproces te gaan deelnemen. Door het werken wordt namelijk het besteedbare inkomen niet verruimd door het wegvallen van de ondersteunende maatregelen. De prikkel om te gaan werken wordt ons inziens minder bij een hoog niveau aan ondersteunende inkomensmaatregelen. 4.2
Langdurigheidstoeslag
De langdurigheidstoeslag is een landelijke regeling van aanvullende inkomensondersteuning. De gemeente heeft op dit onderdeel geen eigen beleidsvrijheid. De langdurigheidstoeslag is bedoeld voor personen van 23 tot 65 jaar die gedurende 60 maanden een inkomen hebben gehad dat niet hoger is dan de bijstandsnorm. De betrokkene mag in deze periode geen inkomsten uit of in verband met arbeid hebben genoten. In afwijking van dit laatste kunnen personen met een uitkering op grond van de WAO, WAZ of Wajong wel in aanmerking komen voor de langdurigheidstoeslag indien er sprake is van een arbeidsongeschiktheidspercentage van tenminste 80. De langdurigheidstoeslag geldt niet voor personen van 65 jaar of ouder, omdat de bijstandsnorm voor deze groep reeds hoger is. Voor een alleenstaande is deze norm € 666,12 per jaar hoger en 5 voor een echtpaar is dit verschil € 792,24 .
4.3
Bijzondere bijstand
De verlening van bijzondere bijstand is een vorm van aanvullende inkomensondersteuning die reeds lange tijd bestaat. De verlening van deze vorm van inkomensondersteuning is geregeld in artikel 35 van de WWB. In dit artikel is bepaald dat er recht bestaat op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan. Bij de verlening van bijzondere bijstand heeft de gemeente op een aantal onderdelen wel beleidsvrijheid. In artikel 35, lid 1, WWB, is onder andere bepaald dat het college het begin en de 4 5
Staatsblad 2004, 262 Normen per 1 juli 2004
11
duur van de periode waarover het vermogen en het inkomen in aanmerking wordt genomen bepaalt. Verder biedt de wet de mogelijkheid om de bijzondere bijstand te weigeren indien de bijzondere kosten binnen een periode van een jaar een bedrag van € 111,00 niet te boven gaan. Dit betreft het zogenaamde drempelbedrag.
4.4
Financiële middelen voor het minimabeleid
De middelen die het rijk aan de gemeente beschikbaar stelt voor het minimabeleid worden door het rijk aan het gemeentefonds toegevoegd. De gemeente ontvangt de middelen vervolgens als onderdeel van de algemene uitkering. -
Met ingang van 2004 heeft het rijk een forse bezuiniging toegepast op de middelen voor het minimabeleid. Tijdens de behandeling van de begroting van SZW in de Tweede Kamer zijn deze bezuinigingen voor het jaar 2004 gedeeltelijk weer teruggedraaid doordat er voor dit jaar extra middelen beschikbaar zijn gesteld voor met name ouderen en chronisch zieken. Door deze herstelmaatregelen van de Tweede Kamer is in de loop van 2004 een budget van € 20.000 toegevoegd aan het gemeentelijke budget bijzondere bijstand voor de ouderen en chronisch zieken en gehandicapten
Zoals in de inleiding onder hoofdstuk 1.1 is aangegeven heeft het Rijk voor 2005 structureel een bedrag van € 20 miljoen aan het gemeentefonds toegevoegd. Drimmelen heeft in haar begroting deze toevoeging volledig opgenomen om het nieuwe verstrekkingenbeleid in 2005 gestalte te kunnen geven. In de gemeentebegroting 2005 zijn de volgende bedragen opgenomen voor bijzondere bijstand en minimabeleid: Verstrekkingen bijzondere bijstand € 60.000 Ontvangsten leenbijstand - € 5.000 Toevoeging voor chronisch zieken en gehandicapten € 40.309 Totaal € 95.309 De bedragen voor kwijtschelding van belastingen en heffingen zijn niet in de hierboven genoemde bedragen opgenomen. De financiering van de kwijtschelding van de gemeentelijke belastingen wordt binnen het belastingenpakket gereserveerd. Bij het opleggen van de belastingdruk in onze gemeente wordt de kwijtschelding gecalculeerd en gecompenseerd binnen deze kostensoort door de inwoners, die wel op grond van de aanslag verplicht zijn tot betalen. Jaarlijks wordt aan ongeveer 150 burgers gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van belastingen verstrekt voor een totaalbedrag van € 52.500.
12
5.
Vormgeving nieuwe minimabeleid
5.1
Inleiding
De invoering van de WWB en de bezuinigingen die het rijk heeft doorgevoerd op de gemeentelijke budgetten voor het minimabeleid maken het noodzakelijk om het gemeentelijk minimabeleid opnieuw vorm te geven. In dit hoofdstuk komen de verschillende onderdelen van het gemeentelijk minimabeleid zoals ze in de vorige hoofdstukken zijn genoemd aan de orde.
5.2
Bijzondere bijstand
De wet bepaalt dat er recht bestaat op bijzondere bijstand voorzover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstands norm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voorzover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm. Op een aantal onderdelen kan de gemeente een eigen invulling geven aan het bijzondere bijstandsbeleid. Als voorbeeld valt hier te noemen het initiatief van de gemeenteraad om bijzondere bijstand toe te kennen voor legeskosten van verblijfsvergunningen. Per aanvraag zal op individuele gronden het verzoek tot bijstandsverlening worden beoordeeld. Voor 2005 worden hiervoor geen extra middelen aan de begroting toegevoegd. De verwachting is dat deze kosten uit het bestaande budget kunnen worden bestreden. Het eerste jaar wordt de kostenontwikkeling afgewacht en eventueel budgettaire ingrepen via de managementrapportages geactualiseerd. 5.2.1 Draagkracht De draagkracht heeft betrekking op het inkomen voorzover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm. Het is aan de gemeente zelf om te bepalen op welke wijze hiermee wordt omgegaan. a. Ter voorkomen van de armoedeval is het wenselijk om niet het volledige inkomen boven de bijstandsnorm te laten aanwenden voor het bestrijden van de bijzondere kosten. Zoals in paragraaf 2.2 reeds is aangegeven hanteren wij 35% van de draagkrachtruimte. Er is thans geen aanleiding om deze systematiek te wijzigen Overigens geldt in de huidige situatie dat voor sommige kosten een percentage van 100 wordt toegepast. Dit betekent dat het inkomen boven de bijstandsnorm volledig aangewend dient te worden voor de bestrijding van de betreffende kosten. Het gaat hierbij om kosten waarvoor geldt dat bijstandsverlening plaats dient te vinden in de vorm van bijzondere bijstand, maar waarvan gesteld kan worden dat het om algemene bestaanskosten gaat. Voorbeelden hiervan zijn de woonkostentoeslag en aanvullende bijzondere bijstand voor levensonderhoud voor personen jonger dan 21 jaar. Hiervoor geldt dat er geen aanleiding is het beleid op dit onderdeel te wijzigen. 5.2.2 Pensioenvrijlating In artikel 33, lid 5 van de WWB is bepaald dat voor de vaststelling van de algemene bijstand voor personen van 65 jaar een ouder een gedeeltelijke pensioenvrijlating geldt. Voor een alleenstaande is deze pensioenvrijlating € 16,75 per maand en voor een echtpaar is dit € 33,50 per maand. In de Algemene bijstandswet (Abw) was een dergelijke pensioenvrijlating ook reeds opgenomen. Volgens de regeling in de Abw was deze vrijlating ook van toepassing bij de bepaling van bijzondere bijstand. In de WWB is echter niet expliciet opgenomen dat de pensioenvrijlating ook geldt bij bijzondere bijstand, maar wordt het aan de gemeente overgelaten om dit wel of niet te doen.
13
Voorgesteld wordt om de pensioenvrijlating als genoemd in artikel 33, lid 5 van de WWB ook van toepassing te verklaren bij de vaststelling van het recht op bijzondere bijstand en derhalve niet als inkomen aan te merken voor het berekenen van een eigen bijdrage. 5.2.3 Langdurigheidstoeslag De gemeente kan zelf bepalen of de langdurigheidstoeslag wordt beschouwd als inkomen bij de vaststelling van het recht op bijzondere bijstand. Het is echter gewenst om de langdurigheidstoeslag niet als inkomen te beschouwen, omdat dit tot gevolg kan hebben dat de langdurigheidstoeslag dan gedeeltelijk weer wordt ‘teruggenomen’ omdat men deze moet aanwenden voor bijzondere kosten. 5.2.4 Vermogen Ook ten aanzien het vermogen geldt dat de gemeente zelf kan bepalen welk gedeelte hiervan wordt betrokken bij de bepaling van het recht op bijzondere bijstand. Het ligt hierbij het meest voor de hand om aan te sluiten bij de vermogensbepalingen zoals ze in artikel 34 van de WWB zijn vastgelegd. Wel willen wij voorstellen om af te wijken van artikel 34 tweede lid onder d van de WWB. Hierin wordt vermeld dat vermogen in de vorm van de meerwaarde van de eigen woning niet als vermogen wordt aangemerkt voorzover dit een bedrag van € 42.700,-- niet overschrijdt. Ons voorstel houdt in om ten positieve af te wijken en het volledige eigen vermogen in een woning niet mee te tellen voor deze categoriale inkomensondersteuning. 5.2.5 Drempelbedrag De wet staat toe dat een drempelbedrag wordt gehanteerd van maximaal € 111,00 per jaar. Dit houdt in dat bijzondere bijstand geweigerd kan worden als de kosten binnen een periode van 12 maanden lager zijn dan dit drempelbedrag. Zoals reeds aangegeven in paragraaf 2.2 hanteren wij op dit moment geen drempelbedrag. Om te voorkomen dat er voor kleine bedragen bijzondere bijstand wordt aangevraagd, is het echter wenselijk om een beperkte administratieve drempel te hanteren. Dit betekent dat onder dit bedrag geen bijstand wordt verstrekt. Geadviseerd wordt om alle bedragen, die mogelijk voor bijzondere bijstandsverlening in aanmerking komen op te sparen. Eenmaal per kalenderjaar wordt onafhankelijk van het feit of het drempelbedrag wordt gehaald het recht op bijzondere bijstand beoordeeld en wordt uitgekeerd ook als dit een lager bedrag is dan de administratieve drempel. De reden van de invoering van een dergelijke administratieve drempel ligt met name op het vlak van de efficiënte bedrijfsvoering. 5.2.6 Specifieke bijzondere kosten In paragraaf 2.2 zijn twee bijzondere kostensoorten genoemd waarvan is bepaald dat hiervoor bijzondere bijstand wordt verleend. De eerste is de overbruggingstoeslag voor voormalige alleenstaande ouders. Het is gewenst om deze mogelijkheid van bijzondere bijstandsverlening in stand te houden, omdat de praktijk laat zien dat de voormalige alleenstaande ouder in financiële problemen kan komen door de plotselinge inkomensterugval. Het wordt niet gewenst geacht om dit bestaande beleid te wijzigen. Een verruiming van dit beleid vergroot de armoedeval en staat tevens haaks op de uitstroomverplichting uit de WWB uitkering. Voorts moet hierbij de vraag gesteld worden in hoeverre het wenselijk is om van de wettelijke bepaling, dat de uitkering van de ouder vastgesteld moet worden op de norm alleenstaande op het moment dat het jongste kind 18 jaar wordt, gedurende een langere periode af te wijken. De tweede betreft de aanvullende bijzondere bijstand voor personen van 18 t/m 20 jaar. Voor dit onderdeel geldt dat er geen aanleiding is het beleid te wijzigen.
14
5.3
Inkomensondersteunende maatregelen
5.3.1. Inkomensondersteuning personen van 65 jaar en ouder De wet maakt het mogelijk om categoriale inkomensondersteuning aan te bieden aan personen van 65 jaar en ouder of chronisch zieken en gehandicapten van alle leeftijden. Het Nibud heeft onderzoek gedaan naar gemeentelijk beleid ten aanzien van inkomensondersteuning aan 65plussers. Het onderzoek betreft 10 gemeenten en de effecten van de inkomensondersteuning zijn daarbij in beeld gebracht. Het is nu het moment om verschillende vormen van inkomensondersteuning te overwegen. 5.3.1.1. Collectieve ziektekostenverzekering Een collectieve ziektekostenverzekering maakt het mogelijk om een goede aanvullende verzek ering af te sluiten voor een grotere groep met een minimum inkomen. De gemeente spreekt hierbij met het ziekenfonds af welke voorzieningen er door het ziekenfonds worden aangeboden tegen een vaak iets gereduceerd tarief. De gemeente verzorgt de premiebetaling en voert de verdere administratie van aan- en afmelden. Het staat de gemeente daarbij vrij om een stukje van de te betalen aanvullende verzekering via inkomensondersteuning voor eigen rekening te nemen. Het afsluiten van een collectieve ziektekostenverzekering voor het aanvullingsfonds was echter maar mogelijk tot 1-1-2004. Veel gemeenten hebben deze vorm van inkomensondersteuning afgesloten voor de bijstand cliëntgroepen. Door de goede afspraken met het ziekenfonds behoeft er minder bijzondere bijstand te worden ingezet, omdat het ziekenfonds een groter voorzieningenpakket aan kan bieden. Drimmelen heeft in het verleden geen gebruik gemaakt van de collectieve ziektekostenverzekering. Hierbij werd als argumenten aangevoerd dat de kosten van het aanbieden van premiereductie als vorm van inkomensondersteuning plus de extra uitvoeringskosten van de gemeente niet opwegen tegen de inzet van bijzondere bijstand om voorzieningen aan te vullen, die slechts gedeeltelijk door het ziekenfonds zijn vergoed. Los van het feit dat het afsluiten van een collectieve ziektekostenverzekering niet meer mogelijk is, hebben wij nog steeds de overtuiging dat het bevoogden via deze verzekeringsvorm voor de gemeente financieel nadelig uitpakt en geen goed doet aan de eigen verantwoordelijkheid van de doelgroep om zichzelf afdoende en voldoende te verzekeren voor aanvullende ziektekosten. 5.3.1.2. Warme maaltijdvoorziening Het is mogelijk om op medische indicatie in aanmerking te komen voor de warme maaltijdvoorziening. Veelal wordt deze indicatie door een huisarts of wijkverpleegkundige afgegeven voor ouderen, die zelf niet meer verantwoord een warme maaltijd kunnen klaarmaken. De gemeente verstrekt al enkele jaren aan Stichting Welzijn Ouderen een subsidie van € 10.000 om de gebruikers van deze maaltijdvoorziening en die slechts de beschikking hebben over een minimum inkomen, een reductie van de kosten aan te bieden. Om in aanmerking te komen voor de subsidieregeling moet de gebruiker zijn ziekenfondspremie overleggen. Er is namelijk een relatie tussen inkomen en ziekenfondspremie. De reductie wordt verstekt als de persoon de laagste ziekenfondspremie aan het ziekenfonds verschuldigd is. S.W.O. heeft in verschillende gesprekken aangedrongen op uitbreiding van de subsidie omdat op basis van het aantal verstrekkingen van warme maaltijden deze niet meer toereikend is. Door een bezuiniging op de subsidie aan S.W.O. is deze stichting niet meer in staat om een breed takenpakket uit te voeren. Dit is reden om de administratieve uitvoering van de subsidie verstrekking voor de warme maaltijdvoorziening terug te leggen bij de gemeente. Het voorstel in het kader van het Minimabeleid van Drimmelen is om de verstrekking van de warme maaltijdvoorziening te handhaven en op te nemen in het bijzondere bijstandsbeleid. Hierbij als beoordeling de laagste te betalen ziekenfondspremie als onderzoeksvoorwaarde handhaven en deze uitbreiden met de vermogensbeoordeling zoals deze plaatsvindt in het kader van de bijzondere bijstand. Hoewel hier beleidsvrijheid aanwezig is voor categoriale inkomensonder-
15
steuning vinden wij het enige verschil voor wat betreft het vrijlaten van het vermogen, indien dit in de eigen woning steekt, niet essentieel. Het gaat immers om het bereiken van de echte minima en hierin past het niet om inwoners met een laag inkomen, maar vermogend wegens het bezit van een (nagenoeg) onbelaste woning, tot deze categorie te rekenen. Voor alle duidelijkheid wordt tot vermogen in de woning uitdrukkelijk niet het vermogen in de vorm van spaarvoorzieninbedoeld. Spaarvermogen wordt voor de uitvoering van het bijzondere bijstandsbeleid en de cat egoriale inkomensondersteuning niet gemiddeld met de aanwezigheid van een eventuele hypotheek. 5.3.1.3. Reductiepas voor ouderen (Drimmelenpas) Het invoeren van een Drimmelenpas voor 65-plussers wordt door ouderenorganisaties voorgestaan. Hierbij valt te denken aan reductieregelingen voor zwemabonnementen, gratis toegang tot de bibliotheek, kortingen op gemeentelijke producten zoals uittreksel bevolkingsadministratie etc.etc. In het verleden heeft Drimmelen geen minimabeleid voor ouderen gevoerd. In onze gemeente zijn ongeveer 3.700 ouderen boven de 65 jaar. Nieuw beleid opzetten heeft echter geen nut als vooraf de vraag niet beantwoord wordt welke middelen maximaal mogen worden ingezet. Aangezien dit nieuw beleid betreft zal hieromtrent eerst een principe uitspraak van de gemeenteraad moeten worden uitgebracht. Tevens zal hierbij de vraag beantwoord moet en worden hoe de dekking van deze kosten gestalte wordt gegeven. De huidige teruggang in de economie wordt ook door de ouderen gevoeld. De conjunctuur gevolgen wordt echter ook door de overige bevolkingsgroepen gevoeld. Alleenstaande ouders vormen ook een zeer kwetsbare groep. De schuldhulpverlening neemt hand over hand toe en gedwongen huizenverkoop van middeninkomens komt meer en meer voor. De bestedingsproblematiek van het inkomen is geen privilege van alleen ouderen. De gevolgen van de duur ervaren euro is in alle bevolkingsgroepen merkbaar. Indien ouderen een bevoorrechte positie binnen de samenleving claimen, zullen andere bevolkingsgroepen dit moeten opbrengen. Ook dit argument zal binnen het Drimmelense moeten worden overwogen, indien overgegaan wordt tot het invoeren van een Drimmelenpas. Indien uitgegaan wordt van het invoeren van een Drimmelenpas voor ouderen boven 65 jaar met een minimum inkomen, dan dient hier een voorzichtige inschatting van gemaakt te worden. Vooralsnog gaan wij uit van 10% van het aantal ouderen. Afhankelijk van de reductievoorzieningen kan een fors bedrag met het invoeren van een Drimmelenpas zijn gemoeid. Bij een denkbaar reductiebedrag van € 50,-- per jaar per oudere, is een investering gemoeid van € 18.500, --. Indien hier beleid voor moet worden geformuleerd, zullen de financiële gevolgen nader worden becijferd. Ook hier zal aandacht zijn voor capaciteit en uitvoeringskosten. Gedacht kan worden aan uitvoeringskosten van 370 aanvragen van gemiddeld 1 uur x € 55,-- = € 20.350,--. De noodzaak van de invoering van een Drimmelenpas is discutabel, omdat de ouderen reeds een hoger inkomen ontvangen als het sociaal minimum voor beneden 65 jarigen. Hiervoor is reeds aangegeven dat het inkomen voor een echtpaar ongeveer € 800,-- meer bedraagt op jaarbasis en voor een alleenstaande ongeveer € 670, --. Daarnaast kent de WWB nog een extra vrijlating van pensioeninkomsten van € 16,75 per maand voor een alleenstaande en € 33,50 per maand voor een echtpaar . Daarnaast kan deze groep, via de pas -65+, voor veel voorzieningen korting krijgen. (openbaar vervoer reductie) 5.3.2. Inkomensondersteuning chronisch zieken en gehandicapten Ten aanzien van chronisch zieken en gehandicapten moet worden opgemerkt dat specifiek voor deze groep voor het jaar 2005 structureel middelen zijn toegevoegd aan het gemeentefonds. Gelet hierop is het wenselijk om voor deze groep voor het jaar 2005 een extra maatregel te treffen. Hierbij kan gedacht worden aan een eenmalige categoriale regeling.
16
Voor de vo rmgeving van een dergelijke regeling zijn drie aspecten van belang. In de eerste plaats de bepaling van de doelgroep die hiervoor in aanmerking komt. In de tweede plaats de bepaling van de hoogte van de te verstrekken bijdrage. Tenslotte moet bepaald worden welke inkomensgrenzen gelden om in aanmerking te kunnen komen voor de bijdrage. Doelgroep Er bestaat geen eenduidige definitie van het begrip chronisch zieke of gehandicapte. Wanneer een regeling van categoriale inkomensondersteuning wordt gecreëerd is het dus noodzakelijk om een omschrijving van de doelgroep vast te stellen. Indien de doelgroep ruim wordt geïnterpreteerd en niet beperkt wordt dan worden de kosten minder beheersbaar en wordt de voorziening een "openeind" constructie met mogelijke begrotingstekorten van dien. De groep chronisch zieken bestaat o.a. ook uit personen met kanker, multiple sclerose, carapatiënten, hartpatiënten, leversirose, nierziekte, cystic fibrosis, spierziekten, koemelkeiwitvrij dieet en personen met reuma en artritis. Deze lijst is echter niet uitputtend en eventueel uit te breiden met andere chronische ziekten. Om tot de doelgroep chronisch zieken en gehandicapten gerekend te kunnen worden, moet men behoren tot een van de volgende categorieën: Een arbeidsongeschiktheidsuitkering (WAO, WAZ of Wajong) naar een arbeidsongeschiktheidspercentage 80-100 mits er geen recht bestaat op een langdurigheidstoeslag op grond van de WWB; Een indicatie voor een WVG rolstoelvoorziening niet zijnde een duwrolstoel; Bekend zijn met een chronische ziekte in het kader van een nierziekte, cystic fibrosis, spierziekten en koemelkeiwitvrij dieet Deze categorieën worden als volgt gemotiveerd. Om beschouwd te worden als chronisch ziek of gehandicapt moet er gedurende langere tijd sprake zijn van beperkingen. Indien iemand een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangt is er reeds langere tijd sprake van beperkingen, omdat men pas voor een dergelijke uitkering in aanmerking komt als er sprake is van langdurige arbeidsongeschiktheid. Indien compensatie wordt geboden door een langdurigheidstoeslag is ondersteuning vanuit het minimabeleid niet noodzakelijk. Ook voor voorzieningen in het kader van de Wet voorzieningen gehandicapten (WVG) geldt dat deze pas kunnen worden verleend indien er sprake is van “langdurig noodzakelijk” om beperkingen op te heffen of te verminderen. Met name de groep rolstoelgebruikers worden geconfronteerd met extra kosten voor kledingslijtage en kosten voor huishoudelijke hulp. Compensatie voor deze groep via het minimabeleid is daarom wel aangewezen. Het gebruik van een duwrolstoel is niet aangewezen op permanent gebruik. Aangezien deze rolstoelvoorziening minder frequent wordt gebruikt en net als valide mensen nog transfers gemaakt kunnen worden en andere meubels gebruikt worden, wordt de groep rolstoelgebruikers, die alleen een duwrolstoel als voorziening gebruiken, uitgezonderd. Tenslotte wordt er van uitgegaan dat ook de persoon die chronisch ziek is, beduidend meer kosten heeft als een gezond persoon. De lijst aan chronisch zieken is beperkt tot vier groepen, omdat voor deze categorieën de meerkosten het meest voor de hand liggen en tevens om het gevaar van de "openeind" financiering op te vangen. Afhankelijk van de wettelijke mogelijkheden en de ervaring met de kostenontwikkeling over 2005 kan eventueel voor volgende jaren de doelgroep chronisch zieken worden uitgebouwd. Hoogte van bijdrage De volgende vraag die beantwoord moet worden, is de hoogte van de te verstrekken bijdrage. Om deze bijdrage vast te kunnen stellen kan gek eken worden naar ziektegerelateerde uitgaven. Bij deze ziektegerelateerde kosten kan gedacht worden aan de vo lgende kosten: - extra telefoonkosten - extra kosten voor dieetproducten - aangepast schoeisel - niet vergoede medicijnen
17
-
eigen bijdrage huishoudelijke hulp extra energiekosten extra kledingkosten kosten pedicure kosten medische verklaring rijbewijs kosten batterijen gehoorapparaat
Uit onderzoek is gebleken dat personen met matige tot ernstige beperkingen per maand € 27 à € 41 uitgeven aan ziektegerelateerde kosten en dat dit bedrag voor personen zonder beperkingen € 14 à € 18 is. De meerkosten voor personen met beperkingen bedragen dus € 13 à € 23 per 6 maand . Hierbij dient wel opgemerkt te wordt dat het onderzoek waarop deze cijfers zijn gebaseerd dateert uit 1996. Gelet op de toenemende kosten van de zorg is het aannemelijk dat de meerkosten voor personen met beperkingen nog hoger liggen. Wanneer van bovenstaande gegevens wordt uitgegaan lijkt het redelijk om de te verstrekken bijdrage voor de periode van een jaar vast te stellen op € 250,00. Gemeente Oosterhout kent deze bijdrage jaarlijks voor de door haar benoemde groepen chronisch zieken en gehandicatpen toe. De bijdrage van € 250,00 moet worden beschouwd als een forfaitaire bijdrage in de bijzonder noodzakelijke bestaanskosten van ziektegerelateerde kosten. Dit betekent dat de betrokkene die in aanmerking komt voor deze bijdrage geen aanvraag voor individuele bijzondere bijstand voor deze kosten behoeft in te dienen. Uiteraard blijft de mogelijkheid bestaan dat, indien de bijzonder noodzakelijke kosten in werkelijkheid hoger zijn dan € 250,00, een aanvraag voor individuele bijzondere bijstand wordt ingediend voor deze meerkosten. Inkomensgrenzen De categoriale inkomensondersteuning voor chronisch zieken en gehandicapten is een vorm van bijzondere bijstand. Gelet hierop moeten de inkomensgrenzen aansluiten bij de regels van de bijzondere bijstand. Dit betekent dat dezelfde draagkrachtregels (zie paragraaf 5.2) gelden als bij de vaststelling van het recht op bijzondere bijstand. Ook gelden de overige voorwaarden die van toepassing zijn op de verlening van (individuele) bijzondere bijstand, m.u.v. de toepassing van artikel 34 tweede lid onder d van de WWB. (afwijking is 100% vrijlating van vermogen in de eigen woning)
5.4
Kwijtschelding gemeentelijke belastingen en heffingen
Onze gemeente hanteert op dit moment de maximaal toegestane inkomensgrens bij de bepaling van de kwijtschelding. Doordat we een gecombineerde aanslag kennen wordt de betaalcapaciteit afgezet tegen de som van de aanslagen. Dit is de meest voordelige werkwijze voor de cliënt. Kwijtschelding kan worden verleend voor: Onroerend zaak belasting Afvalstoffenheffing Rioolrecht Voor hondenbelasting wordt geen kwijtschelding verleend. Het beleid gaat er van uit dat het hebben van een hond een luxe betreft. Hoewel het niet in de regels is opgenomen gaat de huidige uitvoeringspraktijk uit van een vrijstelling van deze belasting voor de groep personen, die aangewezen zijn op een SoHo-hond. Er is op dit moment geen aanleiding om het beleid ten aanzien van de kwijtschelding van belastingen en heffingen te wijzigen.
6
SCP, Rapportage gehandicapten 2002, Den Haag, juli 2002; blz. 107
18
5.5
Schuldhulpverlening
Sedert 1 mei 2003 is onze schuldhulpverlening geprofessionaliseerd door een samenwerkingsverband tussen GKB, schuldhulpverlening via een budgetconsulent van Stichting De Markenlanden en de gemeente. Door dit samenwerkingsverband is de dienstverlening geoptimaliseerd en wordt met goed afgewogen producten gewerkt. De producten zijn goed omschreven en er wordt procesmatig gewerkt. De cliënt wordt op de hoogte gesteld van de inhoud van het product en de voorwaarden waaronder dit product kan worden verkregen. De huidige schuldhulpverlening problematiek is geen zaak meer van vrijblijvendheid, maar wordt in een schriftelijk te ondertekenen schuldhulpverlening contract zakelijk met de cliënt opgezet. Deze zakelijkheid maakt onderdeel uit van de hulpverlening om te voorkomen dat het een dweilen wordt met de kraan open. Het traject is er op gericht om na een termijn van 36 maanden met een schone lei te kunnen beginnen. In deze 36 maanden moet wel van een minimum uitkering worden geleefd. Er zijn geen redenen om dit beleid te wijzigen.
5.6
Terugdringen niet gebruik van voorzieningen
Het doel van het minimabeleid is uiteraard dat de voorzieningen ook terechtkomen bij de personen waarvoor ze zijn bedoeld. In de eerste plaats is het van belang dat een goede voorlichting wordt gegeven over de beschikbare voorzieningen. Deze voorlichting zal op verschillende manieren vormgegeven moeten worden. Hierbij valt te denken aan perspublicaties, folders, mondelinge voorlichting, het gebruik van internet en de inzet van intermediairs. In ieder geval vraagt het terugdringen van niet-gebruik om extra voorlichtingsactiviteiten. De kosten die hiermee zijn gemoeid worden geraamd op € 1.500,00. Een andere methode om het niet gebruik van voorzieningen tegen te gaan, is de gebruikmaking van bestandskoppelingen. Het gaat hierbij zowel om interne als om externe koppelingen. De interne koppeling heeft voor een belangrijk deel reeds plaatsgevonden door het feit dat de uitvo ering van de verschillende regelingen is neergelegd bij één loket (afdeling Maatschappelijke Aangelegenheden). De externe koppeling kan mogelijk plaatsvinden door gegevensuitwisseling met de belastingdienst ten aanzien van ouderenhuishoudens met een laag inkomen. Vervolgens kunnen deze inwoners actief door de gemeente worden benaderd met de mogelijkheid van bijzondere bijstandsverlening en/of categoriale inkomensondersteuning. Deze benaderingswijze heeft de prioriteit van de ouderen organisaties om een einde te maken aan de stille armoede onder de ouderen. Drimmelen zal de belastingdienst verzoeken tot uitwisseling van deze bestandgegevens en vervolgens de doelgroep actief gaan benaderen.
19
6. Samenvatting Samengevat worden de volgende voorstellen gedaan ten aanzien van de invulling van het gemeentelijk minimabeleid. A.
Bijzondere bijstand 1 2
Bestaand beleid De huidige systematiek van draagkrachtberekening handhaven en de draagkracht onveranderd vaststellen op 35% van de draagkrachtruimte boven de van toepassing zijnde uitkeringsnorm. pensioensvrijlating voor oudedagsvoorziening wordt als draagkracht aangemerkt
3
B.
geen bestaand beleid wegens wettelijke verplichting met ingang van invoering WWB per 1-1-2004. 4 Een administratieve drempel toepassen van € 111 per periode van 12 maanden, met dien verstande dat jaarlijks tot uitbetaling wordt gekomen ook als deze drempel niet wordt gehaald. 5 De overbruggingstoeslag voor voormalige alleenstaande ouders handhaven en het beleid ten aanzien van aanvullende bijzondere bijstand voor jongeren handhaven. Inkomensondersteunende maatregelen 1 geen beleid geformuleerd 2
geen beleid geformuleerd
Nieuw beleid geen wijziging t.o.v. bestaand beleid Voor de vaststelling van bijzondere bijstand artikel 33, lid 5 WWB (pensioenvrijlating) van overeenkomstige toepassing verklaren. De langdurigheidstoeslag bij de vaststelling van het recht op bijzondere bijstand niet als inkomen aanmerken. geen wijziging t.o.v. bestaand beleid
geen wijziging t.o.v. bestaand beleid
Geen regeling voor categoriale inkomensondersteuning voor personen van 65 jaar en ouder creëren 1. Voor chronisch zieken en gehandicapten voor het jaar 2005 een eenmalige regeling van categoriale inkomensondersteuning opstellen. Hierbij worden tot de doelgroep chronisch zieken en gehandicapten de volgende categorieën gerekend: a. Een arbeidsongeschiktheidsuitkering (WAO, WAZ of Wajong) naar een arbeidsongeschiktheidspercentage 80-100 en er geen recht bestaat op de Langdurigheidstoeslag conform artikel 36 WWB; b. Een indicatie voor een WVG rolstoelvoorziening m.u.v. een duwrolstoel; c. Chronisch zieken, die bekend zijn met een nierziekte, cystic fibrosis, spierziekten en koemelkeiwitvrij dieet
2. De hoogte van de bijdrage wordt vastgesteld op € 250,00. Bij de bepaling van het recht op de bijdrage gelden dezelfde eisen als voor de bepaling van het recht op individuele bijzondere bijstand m.u.v. de bepalingen betreffende vermogen vastgelegd in de eigen woning. C.
D.
Kwijtschelding gemeentelijke belastingen en heffingen 1 Kwijtschelding van 100% van het geldende sociaal minimum voor betreffende huishoudsituatie. Terugdringen niet gebruik 1 Incidenteel publicaties in gemeentelijke weekbladen. 2
geen specifiek beleid ten aanzien van ouderen
21
Het huidige kwijtscheldingsbeleid wordt gehandhaafd Om het niet gebruik van voorzieningen terug te dringen goede voorlichting gegeven over de verschillende voorzieningen. Publicaties intensiveren en het maken van een folder. de belastingdienst gaan benaderen over gegevensuitwisseling van ouderen met een minimum inkomen en vervolgens met deze uitkomsten deze geselecteerde doelgroep actief gaan benaderen.
7.
Financiële consequenties
De kostenraming voor het nieuwe (structurele) minimabeleid ziet er als volgt uit: • Bijzondere bijstand € 60.000 • Inkomensondersteuning Chronisch zieken en gehandicapten € 40.309 • Ontvangsten bijzondere bijstand € 5.000 • Intensivering voorlichting €` 1.500 Totaal € 96.809 In de begroting 2005 is hiervoor in totaal een bedrag van € 95.309 opgenomen, zodat er een begrotingsoverschrijding plaatsvindt van € 1.500. Gelet echter op deze geringe overschrijding is een begrotingswijziging vooralsnog niet aangewezen. Via de management rapportages zal het budget worden bewaakt en indien hiertoe reden toe is over worden gerapporteerd. Benodigde middelen In de nota Minimabeleid Drimmelen wordt uitgegaan van ongeveer 500 huishoudens met een minimum inkomen. Indien het aantal bijstandsgerechtigden hierop in mindering worden gebracht resteren er nog 350 huishoudsituaties. Slechts een deel van deze huishoudsituaties zullen in aanmerking komen voor categoriale inkomensondersteuning. Zij moeten behoren tot één van de vier groepen van chronisch zieken of behoren tot permanente rolstoelgebruikers. De groep permanente rolstoelgebruikers bestaat uit 53 personen. Aangezien gehandicapten vaak een laag inkomen hebben, zal ongeveer 80% deel uit gaan maken van de categoriale bijstandsverlening. Van de overige 297 gezinnen met lage inkomens wordt ingeschat dat 35% een beroep zal doen op categoriale inkomensondersteuning. De totale aanspraak betreft 146 personen waarmede een bedrag is gemoeid van € 36.500,--. Naast deze directe kosten zijn er ook uitvoeringskosten verbonden aan de uitvoering van dit nieuwe beleid. De totale kosten van de uitvoering bedragen daarmede: Voorzieningen voor 146 personen € 36.500 Uitvoeringskosten 0,3 fte € 13.500 Extra kosten voorlichting € 1.500 € 51.500 Indien de uitvoeringskosten betaald moeten worden uit de gereserveerde voorziening, dan kan slechts een bedrag van € 177,-- beschikbaar worden gesteld. Indien gekozen wordt voor het onverkort vasthouden aan een verstrekkingbedrag van € 250,-- dan is een begrotingswijziging noodzakelijk van € 11.191. Dekking van dit tekort kan mogelijk gevonden worden via onttrekking aan het inkomensdeel WWB 2005 omdat deze vooralsnog voldoende dekking geeft voor de kosten van de bijstandsverlening 2005.
De kosten die gemoeid zijn met kwijtschelding en schuldhulpverlening worden hier buiten beschouwing gelaten. De reden hiervoor is dat voor deze kosten afzonderlijke posten zijn opgenomen in de begroting en dan het beleid op deze onderdelen niet wordt gewijzigd.
Lijst van afkortingen
Abw AMW BZK CBS COELO GKB IOAW IOAZ MSD RIO SCP SZW WAO Wajong WAZ WVG WWB
Algemene bijstandswet Algemeen maatschappelijk werk Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties Centraal Bureau voor de Statistiek Centrum voor Onderzoek van de Economie van de Lagere Overheden Gemeentelijke kredietbank Breda Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen Meldpunt schuldhulpverlening Drimmelen Regionaal Indicatieorgaan Sociaal en Cultureel Planbureau Sociale Zaken en Werkgelegenheid Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen Wet voorzieningen gehandicapten Wet werk en bijstand
23