Zaaknummer
:
CBHO 2015/059
Rechter(s)
:
mr. Borman
Datum uitspraak
:
2 maart 2016
Partijen
:
appellant en CBE Hogeschool Inholland
Trefwoorden
:
Artikelen
:
Uitspraak
:
bindend negatief studieadvies causaal verband deeltijdstudent extern faciliteren gehoord geldigheid kantonrechter kosten kwalitatieve norm minimum norm persoonlijke omstandigheden schadevergoeding studentendecanaat studiebegeleider studieovereenkomst studieresultaten studietijd studievertraging studievoortgang tentamenmogelijkheden toerekenbaar verlenging vonnis WHW: artikel 7.8b UWHW 2008: artikel 2.1 OER: artikel 13 artikel 15 artikel 17 ongegrond
Hoofdoverwegingen
:
2.3.3. Gelet op het hiervoor vermelde vonnis van de kantonrechter is Hogeschool Inholland over de studiejaren 2010-2011 en 20112012 toerekenbaar tekortgeschoten jegens appellant. Dit betekent echter niet dat de beslissing om hem een bindend negatief studieadvies te verstrekken reeds om die reden onterecht is. In dit verband is van belang in hoeverre verweerder zich moeite heeft getroost appellant te faciliteren in het behalen van het ontbrekende vak in het studiejaar 2013-2014 en in zoverre recht heeft gedaan aan de ontstane situatie. Uit een door verweerder overgelegde e-mail van 30 augustus 2013 volgt dat de manager Onderwijs en Onderzoek, cluster Finance een aantal afspraken op papier heeft gezet, waaraan appellant deels gevolg heeft gegeven. Zo heeft de manager appellant verzocht een verzoek in te dienen bij de examencommissie om de geldigheid van zijn behaalde resultaten voor de opleiding te verlengen. De manager heeft vervolgens te kennen gegeven dat verzoek te zullen ondersteunen, hetgeen appellant de gelegenheid zou bieden de ontbrekende 2 studiepunten voor het vak te behalen. Daarnaast is appellant in de gelegenheid gesteld om – naast de reguliere mogelijkheden tot het afleggen van het tentamen voor het vak bij Inholland – het tentamen extern af te leggen, waarbij verweerder zich bereid heeft verklaard een bedrag van € 150,00 bij te dragen voor eventuele extra kosten. Verder heeft de manager Onderwijs en Onderzoek, cluster Finance, te kennen gegeven een verzoek in te dienen om de studietijd voor appellant zodanig te verlengen dat hij vanaf september 2013 nog minimaal 4 jaar zou kunnen studeren. Naar het oordeel van het College heeft verweerder appellant met deze maatregelen voldoende faciliteiten geboden om het ontbrekende vak alsnog te behalen. Dat appellant in het studiejaar 2013-2014 geen van de reguliere tentamenmogelijkheden voor het
vak heeft benut, noch van de gelegenheid gebruik heeft gemaakt het tentamen extern af te leggen, is een keuze waarvan de gevolgen voor zijn rekening kunnen worden gelaten. Niet is gebleken dat het voor appellant onmogelijk was de hem geboden tentamenmogelijkheden te benutten. Tevens is van belang dat appellant de gelegenheid heeft gekregen om, in tegenstelling tot de andere eerstejaarsstudenten die hetzelfde vak moesten behalen, het tentamen extern af te leggen. Voor zover appellant betoogt dat de studievertraging het gevolg is van zijn door verweerder veroorzaakte psychische situatie en verweerder hem om die reden ten onrechte een bindend negatief studieadvies heeft verstrekt, leidt dit betoog niet tot het gewenste resultaat. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat zijn psychische situatie hem heeft belemmerd het tentamen voor het ontbrekende vak in het studiejaar 2013-2014 af te leggen. Bovendien heeft appellant met betrekking tot dit studiejaar geen melding gemaakt van psychische klachten bij verweerder. Appellant heeft weliswaar een lange voorgeschiedenis met verweerder, maar appellant heeft zich voor het studiejaar 2012-2103 uitgeschreven. Van appellant mocht worden verwacht dat, indien psychische klachten hem verhinderden de noodzakelijke studievoortgang te maken, hij dit bij verweerder zou melden, zodat – naast de reeds genomen maatregelen – zonodig andere maatregelen hadden kunnen worden genomen. Het voorgaande leidt naar het oordeel van het College tot de conclusie dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat niet is gebleken van persoonlijke omstandigheden die zouden meebrengen dat het negatief bindend studieadvies onterecht is. Gegeven het intensieve contact tussen de medewerkers van de opleiding en appellant over de inschrijving voor het studiejaar 2013-2014 en over het af te leggen tentamen voor het ontbrekende vak en gegeven het feit dat appellant een laatste verlenging van de geldigheid van de tot dan toe behaalde resultaten is toegekend, was appellant genoegzaam gewaarschuwd dat het niet-behalen van het ontbrekende vak zou leiden tot een bindend negatief studieadvies. De stelling dat appellant niet was gewaarschuwd, leidt gelet hierop niet tot een ander oordeel. Onder deze omstandigheden leidt het niet-horen van appellant alvorens het bindend negatief studieadvies is verstrekt evenmin tot een ander oordeel. Uitspraak in de zaak tussen: [naam], wonende te [woonplaats], appellant, en het College van Beroep voor de Examens van Hogeschool Inholland, verweerder. 1.
Procesverloop
Bij beslissing van 31 juli 2014 heeft de directeur van het Domein Management, Finance en Recht appellant een bindend negatief studieadvies gegeven voor de opleiding Financial Services Management. Bij beslissing van 29 september 2014 heeft verweerder het door appellant daartegen ingestelde administratief beroep ongegrond verklaard. Tegen die beslissing heeft appellant beroep ingesteld. Het College heeft de zaak verwezen van een meervoudige naar een enkelvoudige kamer. Het College heeft het beroep ter zitting behandeld op 3 juli 2015, waar appellant, bijgestaan door mr. S.N. Ali en verweerder vertegenwoordigd door mr. S.E. van Oosterhout, vergezeld door C. Buijsman, beiden werkzaam bij Hogeschool Inholland, zijn verschenen.
Het College heeft het onderzoek ter zitting geschorst. Desgevraagd heeft Hogeschool Inholland nadere stukken ingediend. Appellant heeft op deze stukken gereageerd. Het College heeft opnieuw ter zitting behandeld op 20 november 2015, waar appellant, bijgestaan door mr. S.N. Ali en M. Ilhan en verweerder vertegenwoordigd door mr. S.E. van Oosterhout, vergezeld door C. Buijsman, beiden werkzaam bij Hogeschool Inholland, zijn verschenen. 2.
Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 7.8b, eerste lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (hierna: WHW), brengt het instellingsbestuur van een bekostigde universiteit of hogeschool iedere student uiterlijk aan het einde van diens eerste jaar van inschrijving voor de propedeutische fase van een voltijdse of duale bacheloropleiding advies uit over de voortzetting van zijn studie binnen of buiten de bacheloropleiding. Ingevolge het tweede lid kan het instellingsbestuur, onverminderd het eerste lid het advies aan de student uitbrengen zolang deze het propedeutisch examen niet met goed gevolg heeft afgelegd. Ingevolge het derde lid kan het instellingsbestuur aan een advies als bedoeld in het eerste of tweede lid ten aanzien van opleidingen die daartoe door het instellingsbestuur zijn aangewezen, binnen het in het tweede lid bedoelde tijdvak, doch niet eerder dan tegen het einde van het eerste jaar van inschrijving, een afwijzing verbinden. Deze afwijzing kan slechts worden gegeven, indien de student naar het oordeel van het instellingsbestuur, met inachtneming van zijn persoonlijke omstandigheden, niet geschikt moet worden geacht voor de opleiding, doordat zijn studieresultaten niet voldoen aan de vereisten die het bestuur daaromtrent heeft vastgesteld. Het instellingsbestuur kan van de bevoegdheid krachtens dit lid slechts gebruikmaken, indien het in de propedeutische fase van de desbetreffende opleiding zorgt voor zodanige voorzieningen dat de mogelijkheden voor goede studievoortgang zijn gewaarborgd. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, van het uitvoeringsbesluit WHW 2008, zijn de persoonlijke omstandigheden bedoeld in artikel 7.8b, derde lid, van de WHW uitsluitend: a. ziekte van betrokkene, (…). Ingevolge artikel 13, eerste lid, van de Onderwijs- en Examenregeling wordt, indien de student aan het einde van het eerste jaar van inschrijving niet heeft voldaan aan de voor hem geldende minimum norm, zoals bedoeld in de leden 2 en 3, wordt aan het studieadvies een afwijzing verbonden. De afwijzing vindt niet plaats indien persoonlijke omstandigheden als bedoeld in artikel 17 zich daartegen verzetten. In het geval dat de persoonlijke omstandigheden er voor hebben gezorgd dat niet aan de kwantitatieve norm is voldaan, maar die er niet aan in de weg stonden aan de kwalitatieve norm te voldoen, of andersom, volgt altijd een afwijzing. Ingevolge het tweede lid moet de student van de te behalen credits van de propedeutische fase of het eerste jaar van het Ad- programma ten minste 50 credits hebben behaald aan het eind van het eerste jaar van inschrijving. Ingevolge het derde lid zijn in het opleidingsspecifieke deel van de OER eveneens de onderwijseenheden aangewezen die aan het eind van het eerste jaar van inschrijving met goed gevolg moeten zijn afgerond De kwalitatieve norm bedraagt minimaal vijf en maximaal tien credits aan onderwijseenheden. Ingevolge het vijfde lid verstrekt de domeindirecteur, indien de student niet tijdig tijdens of aan het einde van het tweede jaar van inschrijving de propedeutische fase of het eerste jaar van het Ad-programma volledig met goed gevolg heeft afgerond en geen persoonlijke omstandigheden zich daartegen verzetten, alsnog een bindend negatief studieadvies. Het bindend studieadvies wordt zo snel mogelijk na het verstrijken van de termijn verstrekt. Ingevolge artikel 15 gelden de regels ten aanzien van het studieadvies en bindend studieadvies opnieuw, indien de student zich heeft uitgeschreven en ingevolge artikel 12, lid 4, geen (bindend) studieadvies heeft ontvangen en zich vervolgens weer heeft ingeschreven voor de opleiding. De norm als bedoeld in artikel 13, lid 5, geldt dan direct. Ingevolge artikel 17, vierde lid, weegt de domeindirecteur, voordat hij over gaat tot een bindend studieadvies de binnen de opleiding bekende persoonlijke omstandigheden. Hij vraagt in dat kader het studentendecanaat advies met betrekking tot de daar gemelde persoonlijke omstandigheden. Voorts raadpleegt hij de studiebegeleider over de studievoortgang en de relatie met de persoonlijke omstandigheden. Ingevolge het vijfde lid worden als persoonlijke omstandigheden in de zin van dit artikel uitsluitend aangemerkt: a. ziekte van de student; (…).
2.2. Bij de beslissing van 29 september 2014 heeft verweerder de beslissing om appellant een bindend negatief studieadvies te verstrekken, gehandhaafd. Appellant is er namelijk niet in geslaagd de propedeuse te behalen, aldus verweerder. Volgens verweerder heeft appellant sinds 2009 elk studiejaar twee kansen gehad om het studieonderdeel ‘WFT Hypothecair Krediet’ te behalen. Niettemin heeft appellant dat onderdeel niet gehaald. Van bijzondere omstandigheden die zich tegen de afgifte van een bindend negatief studieadvies verzetten, is niet gebleken, aldus verweerder. 2.3. Appellant betoogt – samengevat weergegeven – dat hij aanvankelijk sinds het studiejaar 2009-2010 als deeltijdstudent was ingeschreven voor de opleiding Financial Services Management (FSM) en dat appellant gedurende de studiejaren 2010-2011 en 2011-2012 structureel problemen ondervond als gevolg van tekortkomingen bij de opleiding. Zo is een aanzienlijk aantal door hem ingeleverde opdrachten nooit nagekeken door docenten van de opleiding. In dat verband heeft appellant in beroep een vonnis overgelegd van de Rechtbank Midden-Nederland (de kantonrechter) van 29 april 2015 (hierna: het vonnis). Volgens appellant is in dat vonnis vastgesteld dat Hogeschool Inholland de met appellant overeengekomen studieovereenkomst niet is nagekomen wegens een toerekenbare tekortkoming in die zin dat de Hogeschool Inholland geen deugdelijk onderwijs heeft geboden in de voormelde studiejaren. Als gevolg van die toerekenbare tekortkoming heeft appellant niet deelgenomen aan het tentamen voor het enige openstaande vak van zijn propedeuse en ondervindt hij bovendien psychische klachten. Appellant wijst in dat verband op de door hem in beroep overgelegde verklaring van zijn behandelaar. Verweerder heeft volgens appellant miskend dat, gelet op de verklaring van zijn behandelaar en gelet op de omstandigheid dat verweerder zijn situatie erkent door de door hem ingeleverde opdrachten achteraf te beoordelen, een causaal verband tussen zijn psychische problemen en de studievertraging bestaat. De stelling van verweerder dat de psychische problemen van appellant niet bekend waren bij de opleiding is dan ook onjuist, aldus appellant. Ten slotte betoogt appellant dat hij, alvorens verweerder is overgegaan tot de afgifte van een bindend negatief studieadvies, ten onrechte niet in de gelegenheid is gesteld te worden gehoord. 2.3.1. Het College stelt voorop dat verweerder in zijn beslissing van 29 september 2014 terecht heeft overwogen dat in verband met de afgifte van een bindend negatief studieadvies, gelet op artikel 7.8b, derde lid, van de WHW uitsluitend de door appellant behaalde studieresultaten en de relevante persoonlijke omstandigheden in de zin van artikel 2.1 van het Uitvoeringsbesluit, gelezen in verbinding met artikel 17, vijfde lid, van de OER kunnen worden meegewogen. 2.3.2. Het College gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Appellant stond voor de studiejaren 2009-2010, 2010-2011 en 2011-2012 ingeschreven aan de Hogeschool Inholland. Appellant heeft zich om hem moverende redenen niet ingeschreven voor het studiejaar 2012-2013. Hij heeft zich vervolgens voor het studiejaar 2013-2014 opnieuw ingeschreven aan de Hogeschool Inholland. Aanvankelijk stond appellant ingeschreven aan de Hogeschool Inholland te Diemen. Aangezien de door appellant gevolgde opleiding FSM niet meer werd aangeboden te Diemen, diende appellant zich in te schrijven aan de Hogeschool Inholland te Den Haag. Niet in geschil is dat appellant, om zijn propedeuse voor de opleiding FSM succesvol af te ronden, het studieonderdeel ‘WFT Hypothecair Krediet’ (hierna: het vak) met succes diende af te ronden. Het vonnis dat appellant heeft overgelegd ter onderbouwing van zijn standpunt dat de door hem opgelopen studievertraging het gevolg is van een toerekenbare tekortkoming van verweerder, heeft betrekking op de studiejaren 2010-2011 en 2011-2012. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de Hogeschool Inholland in die studiejaren jegens appellant is tekortgeschoten in haar verplichting om zich in te spannen tot het bieden van deugdelijk onderwijs en in haar verplichting tot het bieden van begeleiding van appellant bij het vinden van een nieuwe groep voor de groepsopdrachten. Wat de hoogte van de schadevergoeding betreft, heeft de kantonrechter in overweging genomen dat de beslissing van appellant om de opleiding definitief te staken mede lijkt te zijn ingegeven door de psychische klachten waarmee appellant kampt, maar dat van die klachten in objectieve zin niet kan worden vastgesteld dat deze hun oorsprong vinden in de toerekenbare tekortkoming van Hogeschool Inholland. Mede om die reden heeft de kantonrechter de door appellant verzochte schade niet integraal toewijsbaar geacht, maar heeft hij wel toewijsbaar geacht onder meer de schade wegens te veel betaalde collegegelden voor de studiejaren 2010-2011 en 2011-2012 en de schade in verband met boekengeld, schoolspullen en leermiddelen. 2.3.3. Gelet op het hiervoor vermelde vonnis van de kantonrechter is Hogeschool Inholland over de studiejaren 2010-2011 en 2011-2012 toerekenbaar tekortgeschoten jegens appellant. Dit betekent echter niet dat de beslissing om hem een bindend negatief studieadvies te verstrekken reeds om die reden onterecht is. In dit verband is van belang in hoeverre verweerder zich moeite
heeft getroost appellant te faciliteren in het behalen van het ontbrekende vak in het studiejaar 2013-2014 en in zoverre recht heeft gedaan aan de ontstane situatie. Uit een door verweerder overgelegde e-mail van 30 augustus 2013 volgt dat de manager Onderwijs en Onderzoek, cluster Finance een aantal afspraken op papier heeft gezet, waaraan appellant deels gevolg heeft gegeven. Zo heeft de manager appellant verzocht een verzoek in te dienen bij de examencommissie om de geldigheid van zijn behaalde resultaten voor de opleiding te verlengen. De manager heeft vervolgens te kennen gegeven dat verzoek te zullen ondersteunen, hetgeen appellant de gelegenheid zou bieden de ontbrekende 2 studiepunten voor het vak te behalen. Daarnaast is appellant in de gelegenheid gesteld om – naast de reguliere mogelijkheden tot het afleggen van het tentamen voor het vak bij Inholland – het tentamen extern af te leggen, waarbij verweerder zich bereid heeft verklaard een bedrag van € 150,00 bij te dragen voor eventuele extra kosten. Verder heeft de manager Onderwijs en Onderzoek, cluster Finance, te kennen gegeven een verzoek in te dienen om de studietijd voor appellant zodanig te verlengen dat hij vanaf september 2013 nog minimaal 4 jaar zou kunnen studeren. Naar het oordeel van het College heeft verweerder appellant met deze maatregelen voldoende faciliteiten geboden om het ontbrekende vak alsnog te behalen. Dat appellant in het studiejaar 2013-2014 geen van de reguliere tentamenmogelijkheden voor het vak heeft benut, noch van de gelegenheid gebruik heeft gemaakt het tentamen extern af te leggen, is een keuze waarvan de gevolgen voor zijn rekening kunnen worden gelaten. Niet is gebleken dat het voor appellant onmogelijk was de hem geboden tentamenmogelijkheden te benutten. Tevens is van belang dat appellant de gelegenheid heeft gekregen om, in tegenstelling tot de andere eerstejaarsstudenten die hetzelfde vak moesten behalen, het tentamen extern af te leggen. Voor zover appellant betoogt dat de studievertraging het gevolg is van zijn door verweerder veroorzaakte psychische situatie en verweerder hem om die reden ten onrechte een bindend negatief studieadvies heeft verstrekt, leidt dit betoog niet tot het gewenste resultaat. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat zijn psychische situatie hem heeft belemmerd het tentamen voor het ontbrekende vak in het studiejaar 2013-2014 af te leggen. Bovendien heeft appellant met betrekking tot dit studiejaar geen melding gemaakt van psychische klachten bij verweerder. Appellant heeft weliswaar een lange voorgeschiedenis met verweerder, maar appellant heeft zich voor het studiejaar 2012-2103 uitgeschreven. Van appellant mocht worden verwacht dat, indien psychische klachten hem verhinderden de noodzakelijke studievoortgang te maken, hij dit bij verweerder zou melden, zodat – naast de reeds genomen maatregelen – zonodig andere maatregelen hadden kunnen worden genomen. Het voorgaande leidt naar het oordeel van het College tot de conclusie dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat niet is gebleken van persoonlijke omstandigheden die zouden meebrengen dat het negatief bindend studieadvies onterecht is. Gegeven het intensieve contact tussen de medewerkers van de opleiding en appellant over de inschrijving voor het studiejaar 2013-2014 en over het af te leggen tentamen voor het ontbrekende vak en gegeven het feit dat appellant een laatste verlenging van de geldigheid van de tot dan toe behaalde resultaten is toegekend, was appellant genoegzaam gewaarschuwd dat het niet-behalen van het ontbrekende vak zou leiden tot een bindend negatief studieadvies. De stelling dat appellant niet was gewaarschuwd, leidt gelet hierop niet tot een ander oordeel. Onder deze omstandigheden leidt het niet-horen van appellant alvorens het bindend negatief studieadvies is verstrekt evenmin tot een ander oordeel. 2.4.
Het beroep is ongegrond.
2.5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.
Beslissing Het College Rechtdoende: verklaart het beroep ongegrond.