-
---
~~-
-
-----
-
--
N
1/03
.3
DE GAANDE MAN
~---
---- -
---
~
--------
de gaande m.an GRONDEN VAN DE EMIGRATIEBESLISSING
RAPPORT NAAR AANLEIDING VAN EEN ONDERZOEK
V E RRICHT IN OPDRACHT
VAN D E R E G E RINGSCOMMISSARIS VOOR DE EMIGRATIE
ME T EEN IN LEI DIN G DOOR PRO F. D R Sj . G ROE NMA N
STA AT S D RUK K E R IJ - E NUIT G E VER IJ BED R IJ F 'S - G R A VEN H A GEl 9 5 8
- --
-
STUDIES OVER DE NEDERLANDSE EMIGRATIE
gepubliceerd in opdracht van de Regeringscommissaris voor de Emigratie
Nr 1. 'De gaande man', gronden van de emigratiebeslissing
Deze uitgave kon tot stand komen dank zij de medewerking
van de Intergouvernementele Commissie voor Europese Migratie te Genève.
-
-
-
-
-
-
- - - - - - - --- -
VOORWOORD
Sedert einde 1950 voert de regering een actieve emigratiepolitiek. Dit wil zeggen: zij biedt degene, die tot emigratie besluit, een behulpzame hand bij de tenuitvoerlegging van zijn plan. De reden, welke de regering hiertoe had, formuleerde Minister Suurhoff in 1952 als volgt: 'De bevolkingstoeneming, resultaat van relatief hoge geboortecijfers en lage sterftecijfers, heeft ons land tot een van de dichtstbevolkte gebieden der aarde gemaakt, een gebied, dat bovendien arm is aan grondstoffen. Onder die omstandigheden is emigratie een zeer welkome bijdrage tot de oplossing van de nijpende problemen van werkgelegenheid en levenspeil'. De regeringspolitiek vond zijn oorsprong dus in onze nationale problematiek, het is een beleid op lange termijn. Inmiddels hebben 300000 emigranten ons land verlaten. Waren zij hier gebleven, dan zouden zij met hun intussen geboren nakomelingen een stad van bijna een half miljoen inwoners hebben kunnen bevolken. Deze imaginaire stad met een complete uitrusting aan scholen, ziekenhuizen, fabrieken en werkplaatsen, behoefde thans niet gebouwd te worden. Haar opbouwen inrichting zou, als extra taak, gekomen zijn b6ven de inspanning, welke het ons toch al kost de steeds groeiende bevolking onderdak, opvoeding en werkgelegenheid te verschaffen. Er bestaat geen twijfel aan, dat de emigratie als een soort veiligheidsklep de druk in de economische ketel van ons land verlicht. Emigratie zal ook in de verdere toekomst van ons volk van belang kunnen zijn, zelfs al ontwikkelt ons land zich in breder verband tot een conglomeraat, dat misschien eens het Manhattan van Europa zal mogen heten. Er is echter geen emigrant, die vertrekt opdat de achterblijvenden er wel bij zullen varen. De honderdduizenden, die gingen, verlieten ons land om er zelf, in welk opzicht dan ook, profijt van te trekken. De emigratiemedaille heeft twee zijden, die parallel lopen en zelfs dicht bijeen liggen, doch geen gemeenschappelijke punten hebben: het nationale vlak en het individuele.
5
---
Voorwoord
Velen hebben zich afgevraagd, of, in het individuele vlak bezien, het maatschappelijk verantwoord was, dat in minder dan tien jaren tijds meer dan honderdduizend Nederlandse gezinnen zich naar andere werelddelen begaven in de verwachting daar een nieuwe en betere toekomst te vinden. Waren deze verwachtingen niet te hoog gespannen? Waren de adviezen, welke zij kregen, juist? Een op nationale doeleinden gerichte politiek mag in het individuele vlak niet tot experimenten met mensenlevens leiden. Bij emigratie staat zoveel menselijk geluk op het spel, dat fundamentele onzekerheden zich daarbij niet mogen voordoen, noch ten aanzien van de voorlichting, noch ten aanzien van de resultaten waartoe de emigratiebesluiten, gebaseerd op de gegeven voorlichting, leiden. Verslagen van persoonlijke waarnemingen, krantenberichten en miljoenen brieven schonken over het algemeen geruststelling aan de achtergeblevenen, terwijl ook de rapporten, welke door de medewerkers van openbare en bijzondere emigratie-organen werden uitgebracht, reden tot voldoening over de bereikte resultaten gaven. Geleidelijk is het wel algemeen bekend geworden, dat tot nu toe slechts een klein percentage van de vertrokkenen als mislukten terugkeerde, terwijl velen op verrassende wijze van hun nieuwe mogelijkheden gebruik maakten. Desondanks kwam het mij nodig voor omtrent een aantal vragen zekerheid te verschaffen door het instellen van een systematisch onderzoek. Wie vertrekken er? Waarom vertrekken zij? In hoeverre worden de verwachtingen der emigranten verwezenlijkt? Objectieve beantwoording van deze vragen leek mij onmisbaar om voor de toekomstige ontwikkeling van de emigratie een zo sterk mogelijke grondslag te leggen, zowel ten behoeve van de beleidsvorming in algemene zin, alsook ter verhoging van de doelmatigheid van de voorlichting en de voorbereiding van aspirant-emigranten.
6
In 1954 was het mij mogelijk opdracht te geven tot een onderzoek naar de omstandigheden en de redenen voor vertrek, alsmede naar hun oorspronkelijke verwachtingen en naderhand bereikte resultaten van een zo groot aantal emigranten, dat de uitkomsten representatief zouden zijn voor de Nederlandse emigratie. Op gelukkige wijze kon dit initiatief gecombineerd worden met een plan van anderen om op hetzelfde gebied enkele onderzoekingen te verrichten. Hieruit is een samenwerking voortgekomen, welke tot een gunstige werkverdeling heeft geleid:
-= Een basisonderzoek ter verkrijging van algemene gegevens hier te lande werd, onder leiding van Prof. Dr Sj. Groenman, hoogleraar in de sociologie te Utrecht en te Leiden, opgezet en uitgevoerd door mijn medewerker,
de heer B. P. Hofstede, daarbij geassisteerd door mevrouw K. E. HuizingBüchli, soc. dra. - Een diepergaand onderzoek naar de kenmerken van de Nederlandse emigranten, alsmede een controle-onderzoek onder niet-emigranten werd verricht onder leiding van Prof. Dr E. W. Hofstee, hoogleraar in de sociologie en sociografie te Wageningen, Prof. Dr H. C. J. Duijker, hoogleraar in de psychologie aan de Stedelijke Universiteit van Amsterdam en Dr G. Beijer, secretaris van de Research Group for European Migration Problems (REMP) te 's-Gravenhage. - Een vervolgonderzoek in de landen overzee naar de ervaringen van emigranten, die bij het basisonderzoek betrokken waren, na één jaar en na drie jaar verblijf aldaar, ligt in dezelfde handen als het reeds genoemde basisonderzoek.
Een reeks publicaties
In een reeks publicaties zullen de resultaten van de onderzoekingen medegedeeld worden. Het onderhavige rapport bevat, als eersteling, een systematische beschrijving van de redenen en omstandigheden, welke tot het nemen van de emigratiebeslissing aanleiding gaven. Spoedig zullen, in een tweede deel, een statistische bewerking en een analyse van de gegevens, welke bij het basisonderzoek verkregen zijn, volgen en wel in combinatie met de bewerking van het bij het controle-onderzoek onder niet-emigranten verzamelde materiaal. De analyse hiervan werd gemaakt door de medewerker van de REMP, Dr N. H. Frijda, assistent van Prof. Duijker. In 1959 zullen verder de verslagen van het achtergrondonderzoek en van het eerste vervolgonderzoek in het buitenland verschijnen. In dat jaar zal tevens een aanvang gemaakt worden met het tweede vervolgonderzoek. Een woord van oprechte dank tot de hierboven reeds bij name genoemden mag niet achterwege blijven. Door regelmatige samenspraak en wederzijdse adviezen is het mogelijk gebleken in goed teamverband een veelzijdig onderzoek in te stellen, dat, bij mijn weten, het eerste in zijn soort is. De belangstelling in het buitenland voor hetgeen hier verricht werd, is daarom zeer groot. Zij zal bevredigd worden door een samenvattende publicatie in de Engelse taal. Het mag begrijpelijk heten, dat sociologen, psychologen en andere wetenschapsbeoefenaren met critische zin van deze en de daaropvolgende publicaties kennis zullen nemen. Niets zal degenen, die bij het onderzoek betrokken waren, meer welkom zijn. Degenen echter, die zich tot het leveren van critiek opmaken, mogen zich - alvorens van wal te steken - voor ogen stellen, dat bij dit onderzoek een onbetreden gebied voor de eerste maal begaan werd. De thans uitgevoerde terreinverkenning maakt beter inzicht achteraf gemakkelijk. Niemand late zich echter hierdoor, bij het
7
Voorwoord
uiten van zijn critiek, ontmoedigen. Nu zowel in de practische als in de wetenschappelijke sfeer, waarin de onderzoekingen werden verricht, enige ervaring opgedaan is, zal het wellicht mogelijk zijn bepaalde deelgebieden dieper en met toepassing van verbeterde methoden te doorlichten. Het bijeengegaarde materiaal ligt voor verdere bewerking gereed en ter beschikking, 66k voor degenen, die andere methoden zouden willen toepassen. Niemand behoeft het dus bij critiek of aanbevelingen te laten. De Intergouvernementele Commissie voor Europese Migratie (ICEM) te Genève heeft door medefinanciering de onderzoekingen en de thans volgende publicaties in belangrijke mate mogelijk gemaakt. Wij zijn daarvoor grote dank verschuldigd.
Tenslotte. Velen van hen, voor wie deze reeks publicaties bedoeld is, komen door hun dagelijkse werkkring in aanraking met de problemen, welke de tegenwoordige maatschappelijke samenleving door haar spanningen in talrijke gezinnen en individuele levens veroorzaakt. Kennisneming van de achtereenvolgende rapporten zal het hun mogelijk maken duidelijker te onderscheiden in welke gevallen emigratie een wezenlijke bijdrage kan leveren tot oplossing van individuele problemen, en ook in welke gevallen bepaald niet. Als de reeks publicaties deze verdieping van inzicht tot gevolg mocht hebben, dan zou alleen reeds hierdoor alle arbeid en inspanning, welke deze onderzoekingen gekost hebben, welbesteed zijn. B.
w.
HAVEMAN
INLEIDING
Er bestaan over emigratie en over de emigrant allerlei beelden, die kritiehloos worden doorgegeven. Deze beelden zijn stellig niet verzonnen. Als gezegd wordt, dat de emigrant een voortrekker is bezield met pioniersgeest, een doorzetter voor wiens energie het vaderland te eng is; of als ander uiterste - over de emigrant gesproken wordt als van de man van twaalf ambachten en dertien ongelukken of de gelukzoeker, die het hier niet kon vinden, - dan zijn deze beelden geen bedenksels. Zij hebben ergens een aanknopingspunt in de werkelijkheid, of .... zij hebben het gehad. Want is de emigrant van vandaag nog wel de 'landverhuizer' van vroeger? Als mensen de samenleving, waarin zij zijn geboren en getogen, de rug toekeren, dan is dat een sociaal gebeuren; maatschappelijke betrekkingen worden verbroken en worden elders weer aangeknoopt. Zulk een gebeuren heeft in onze dagen een andere inhoud dan in een vroegere tijd. Andere eigenschappen worden daarbij aangesproken, andere omstandigheden nodigen uit of dwingen welhaast tot een vertrek. En dan past het beeld van vroeger niet meer. Het zou weleens kunnen zijn, dat de pionier en de gelukzoeker terugtreden voor 'zo maar' een mens uit ons midden, iemand voor wie hoe dan ook, meer dan voor andere gewone mensen, aanleiding bestond om op de bijzondere situatie, die wij 'onze tijd' noemen, met de daad der emigratie te reageren. Eén der beelden, waarmee men bij voorbeeld argeloos werkt, is dat van 'de flinke kerel, die ... .' . Laat ons nu aan de flinkheid niet tornen, maar waarom denkt men bij emigranten al te dikwijls aan 'kerels', dat wil zeggen aan mannen? Het is waar, dat bij emigratie de mannen overheersen, maar belangrijker dan vroeger zijn in onze dagen de gezinseenheden en dan krijgen wij opeens te maken met de vrouw, misschien wel met de 'flinke vrouw, die ... .'. Wij weten, dat de vrouw tegenwoordig een gewichtiger rol speelt in het openbare samenleven dan vroeger. Haar invloed op de achtergrond, in de dagen dat zij nog niet was geëmancipeerd, valt moeilijk te peilen, maar het is aannemelijk, dat zij in ons tijdsgewricht toch meer dan toen invloed uitoefent op tal van beslissingen, die in een gezin worden genomen. Wie bij de zo gewichtige beslissing van emigratie, een beslissing,
9
Inleiding
lO
die in de regel moet rijpen, vooral denkt aan het zogenaamde hoofd van het gezin, werkt met een verouderd beeld. En ook als de betekenis van de vrouw in de emigratiebeslissing wordt erkend, drukt men zich vaak uit op een wijze, die nog voortspruit uit een niet-besefte vanzelfsprekendheid van de overheersende positie van de man in het gezin. Er wordt namelijk geconstateerd, en terecht, zoals het navolgende onderzoek aan het licht heeft gebracht, dat het al of niet emigreren (en later ook het succes van de emigratie) in sterke mate afhankelijk is van de rol, die de vrouw, de echtgenote, daarbij speelt. Inderdaad! Maar wat betoogt men daarbij nu eigenlijk? Ik geloof dit: men ziet naar de man, de echtgenoot, die zich voor emigratie aanmeldt en die aanstonds zal vertrekken. Hij is het constante element, waarop de aandacht zich richt. Men let in eerste instantie op zijn motieven, op zijn beslissing, op zijn succes. En wat nu wordt ontdekt is, dat zijn vrouw daarbij een belangrijke, soms zelfs doorslaggevende rol heeft gespeeld. Maar is dit nu wel een juiste wijze van beschouwen: de man dus als constante, waaraan het emigratiegebeuren klaarblijkelijk wordt, en de vrouw als aanvullende 'verklaringsfactor', als variabele? Is er geen aanleiding om het feit, dat de man namens de gezinseenheid naar buiten toe optreedt, als van ondergeschikt belang te achten? Waarom zouden wij in onze dagen niet met evenveel recht kunnen uitgaan van de vrouwen haar als 'constante' nemen, waarbij dan de man een 'aanvulling', een 'variabele' wordt? In dat geval zouden we moeten zeggen: in veel gevallen hangt de beslissing of een gezin wel of niet gaat emigreren en bij emigratie zal slagen af van de man. Zolang wij zeggen, dat de emigratie dikwijls van de vrouw afhangt, drukken wij ons uit in een terminologie, die nog wijst in de richting van een voorbije patriarchale gezinsstructuur. Ik weet, dat deze uitweiding enigt: overdrijving bevat, omdat er nog steeds resten van het patriarchaat aanwezig zijn, maar dat neemt niet weg, dat het beeld van de emigrant als een 'flinke kerel, die .... ', zonodig aangevuld met een fikse vrouw, niet meer houdbaar is in zijn algemeenheid. Het zijn dit soort beelden, die, na het onderhavige onderzoek, als vertekend of verouderd kunnen worden gesignaleerd. In deze publicatie gaat het om een verkenning van omstandigheden en gebeurtenissen in de algemeen-Nederlandse en de particuliere sfeer, waarop een aantal Nederlanders het antwoord van de emigratie heeft gegeven. Het psychisch proces, dat zich daarbij afspeelt, en dat leidt tot een motiefvorming, blijft vooralsnog buiten beschouwing. Ook als in deze publicatie weleens van 'motieven' zal worden gesproken, dan denke men daarbij niet aan combinaties van gevoelens, neigingen of eventueel instinctieve impulsen, die uiteindelijk in de bewustheid treden in de vorm van de bedoelende actie. Dit onderzoek liet slechts toe het weergeven van de omstandigheden, waarmede de aanstaande emigranten werden geconfronteerd, hun persoonlijke belevenissen ook in jeugd of huwelijk, of hun kennismaking met de wereld 'in den
vreemde'. Al deze verschijnselen, waarvan mocht worden aangenomen, dat zij althans een rol hebben gespeeld in de besluitvorming, konden worden gerangschikt. Daarbij ontstonden niet in de eigenlijke zin 'groepen' emigranten, maar werden eerder elementen bloot gelegd, die bij een groot aantal onderzochte emigratie-eenheden werden aangetroffen. Eenzelfde eenheid kon daarbij gegevens leveren voor verschillende categorieën van elementen, en droeg bouwstoffen aan voor meer dan één kentrek van wat men kan noemen het Nederlandse 'emigratieklimaat'. We zouden dit emigratieklimaat kunnen omschrijven als het geheel van elementen in de Nederlandse samenleving, dat dient als voedingsbodem voor de wens om dit land te verlaten. Er is in de navolgende hoofdstukken gezocht naar de trekken, die dit klimaat tezamen maken tot wat het is. Men dient daarbij in acht te nemen, dat de voedingsbodem voor emigratie niet constant van samenstelling is. Componenten, die eens krachtig waren, verliezen in de loop der jaren hun betekenis; andere treden daarvoor in de plaats. Incidentele gebeurtenissen kunnen de sfeer sterk kleuren, doch kunnen ook snel weer in betekenis afnemen. Door de schommelingen in d<: conjunctuur zullen de economische componenten een wisselende sterkte vertonen. Hetzelfde geldt voor politieke gebeurtenissen. Als men er al in zou slagen om door middel van een momentopname de sterkte van de elementen, die in het emigratieklimaat aanwezig zijn, nauwkeurig vast te stellen, dan zou het verkregen beeld al spoedig aan geldigheid hebben ingeboet. Belangrijker daarom dan een exact vaststellen van de betekenis der afzonderlijke kentrekken is het aangeven van wat al aan elementen in het emigratieklimaat een rol kan spelen, in wisselende sterkte dus. Het beeld, dat werd verkregen, moet men dus zien als één der vele van een kaleido· scoop. Het onderzoekmiddel, dat in het onderhavige onderzoek werd gehanteerd, is dat van de steekproef. Daar degenen, die willen emigreren, zich na elkander aanmelden, geldt hier een steekproef-in-de-tijd-, die eerst na een ruime periode kon worden afgesloten. In een jaar tijd al wijzigen zich echter de omstandigheden, die tot emigratie uitnodigen. Een steekproef een half jaar eerder of later begonnen zou dus in de frequentie, waarin de componenten van het emigratieklimaat werden aangetroffen, veranderingen hebben gebracht. Dit verleent aan alle pogen tot een zeer exacte bepaling van hun onderlinge krachtsverhouding bij voorbaat een betrekkelijke waarde. Elke opschuiving of verlenging van de periode van onderzoek zou weer een wat ander beeld van de kaleidoscoop onder de aandacht hebben gebracht. Blijvend echter zijn voor het tijdvak na de tweede wereldoorlog vooreerst nog wel de elementen zelf, al doen zij zich in wisselende kracht gelden . Deze constatering geeft aan het verrichte onderzoek een zijner wetenschappelijke grondslagen. Er is reden nog even bij het emigratieklimaat stil te staan. Dit biedt zich
Het emigratieklimaat
11
Inleiding
n
in beginsel aan alle Nederlanders aan, maar in feite heeft het voor de onderdelen, waaruit een volk bestaat, een verschillende betekenis. De elementen ervan spreken niet iedere categorie gelijkelijk aan. Boerenzoons worden door de moeilijkheid of onmogelijkheid om een nieuw landbouwbedrijf te stichten wèl geraakt, terwijl kantoorbedienden en anderen in de dienstensector daaraan voorbij zullen gaan. Wat de kleine middenstandel zich aantrekt, behoeft voor de intellectueel geen rol te spelen. In het land als geheel worden zeer vele berichten ontvangen van emigranten, die in een overzees land met succes een bestaan hebben opgebouwd of daarmee bezig zijn. De correspondentie met de emigranten van de afgelopen jaren is stellig in sterke mate een bijdrage tot de bepaling van het karakter van het emigratieklimaat - het onderzoek wijst het onomstotelijk uit! - maal' ook deze component heeft van groep tot groep en van individu tot individu een ongelijke betekenis. Nog iets anders maakt een weergave van de omstandigheden, waarin de emigratiebeslissing valt, een moeilijke maar tevens boeiende taak. Het is namelijk niet juist, uitsluitend te zoeken naar een verbinding tussen deze beslissing, hoe zich ook dit psychisch proces voltrekt, en een algemeen klimaat, dat zich aan de emigrant aanbiedt. De mens heeft niet alleen te maken met het hem omringend sociale milieu, maar ook met de moeilijkheden en de wensen, die liggen in de eigen sfeer. Wat in de gezinnen en bij de enkelingen zelf in hun leven een rol speelt fungeert als een soort van een micro-klimaat, waarmede men moet zien klaar te komen. Huiselijke moeilijkheden, belevenissen van persoonlijke aard, individuele neigingen, spanningen binnen een familie van welke aard dan ook, kunnen tot de componenten van dit micro-klimaat worden gerekend. Wanneer in de navolgende hoofdstukken op deze elementen wordt gewezen, zoals zij in de beschikbare gegevens werden aangetroffen, dan suggereert dit zonder twijfel, dat de daad der emigratie ook een reactie is op dit micro-klimaat. Uiteraard is voorzichtigheid hierbij geboden. De vrijmoedigheid om een verband te zoeken tussen allerlei verschijnselen in de particuliere sfeer en het feit der emigratie vindt haar grond in een nauwkeurige analyse van de gegevens van elke in de steekproef aanwezige emigrant als totaal complex, waarbij zich aan de onderzoekers bepaalde verbanden als aannemelijk voordeden. Het subjectieve element in deze aannemelijkheid kan hierbij bij voorbaat worden erkend. De verhouding tussen macro- en micro-klimaat zou men dan aldus kunnen aangeven, dat elementen uit de particuliere belevingssfeer zich vasthechten aan het algemene emigratieklimaat zoals dat in Nederland heerst. Het is uiteraard belangrijk te weten, in hoeverre allerlei gegevens, die door middel van de genoemde steekproef over de emigranten zijn beschikbaar gekomen, kunnen worden beschouwd als typerend juist voor deze emigranten. Men kan namelijk zeer wel de veronderstelling uiten, dat bij degenen, die de voorkeur hebben gegeven aan een bestaan hier te lande, deze ken-
merken in dezelfde frequentie aanwezig zijn. Daarmee zouden dan de aanknopingspunten voor een verklaring van de bereidheid tot emigratie zijn verdwenen. Deze onderstelling is uiteraard in haar verste strekking bij voorbaat onwaarschijnlijk. De emigranten gaven vooreerst zelf in een gesprek aan, waarom zij wensten te emigreren. Zij gaven daarmee elementen in het macro- en microklimaat met name aan, die voor hen zulk een realiteit hadden, dat zij meenden daarmee hun emigratie te kunnen motiveren. Als voor anderen, die niet wensen te emigreren, dezelfde algemene en particuliere omstandigheden zouden gelden, zou de handeling der emigratie volledig aan het toeval moeten worden toegeschreven, wat bijzonder onwaarschijnlijk lijkt en bijvoorbeeld in strijd is met het welbekende feit, dat het gereformeerde volksdeel ver boven zijn normale proportie aan de emigratie deelneemt. De vele gegevens, die van de emigratie-eenheden zijn verzameld, moeten de elementen bevatten, die voor deze eenheden sterker hebben gegolden dan voor de rest der bevolking. Teneinde deze elementen te kunnen aanwijzen is een contr81egroep van niet-emigranten onderzocht. De resultaten van dit onderzoek, die te zijner tijd zullen worden gepubliceerd, geven aan de hiernavolgende analyse steun. Overigens spreekt het vanzelf, dat bij een contr6legroep ook elementen van het algemene emigratieklimaat worden aangetroffen, omdat zich dit aan de niet-emigrant evenzeer aanbiedt. Eén der meest opvallende uitkomsten van het onderzoek, dat de inhoud heeft geleverd voor deze eerste publicatie, is wel de grote betekenis die moet worden gehecht aan de betrekkingen, die tussen in vroeger jaren geemigreerden en hun achtergebleven verwanten en vrienden zijn blijven bestaan. De berichten die zij zenden werken stimulerend. De Nederlanders, die de stap nog niet waagden of zelfs niet overwogen, kunnen zich nu een naar zij menen beter beeld vormen van de verhoudingen ginds. Er wordt van officiële zijde daarover voorlichting gegeven en daarmede wordt zeer goed en onmisbaar werk verricht, maar de brief uit het verre land draagt een persoonlijker karakter. Al of niet terecht wordt daaraan een bijzondere waarde gehecht. De inhoud van die brief knoopt onmiddellijk aan aan de leefwereld van de ontvanger, geeft directer antwoord op vragen en verwachtingen. De brief wordt gelezen en herlezen en bevat mededelingen, waarvoor ook de kennissenkring belangstelling heeft. Wij doen in dit onderzoek weer eens de ontdekking, hoezeer de niet-formele communicatie tussen mensen een gewichtige rol speelt in het samenleven. We moeten na dit onderzoek wel constateren, dat deze 'argeloze' communicatie één van de draagkabels is van het gewichtige sociale gebeuren van de verplaatsing der mensen over de aardbol. En we kunnen ook zeggen, dat de betrekking tussen de emigrant en zijn verwanten en kennissen hier te lande dikwijls de functie gehad moet hebben om de laatste aarzeling tot het doen van de grote stap weg te nemen.
Stimulerende berichten
13
Inleiding
De onderhavige publicatie is niet het laatste woord over de emigratie. Eerder is het tegendeel waar. Aan het materiaal, dat in de afgelopen jaren is verzameld, kan op verschillende wijzen vorm worden gegeven. In de navolgende bladzijden wordt niet meer dan een entrée geboden tot een belangwekkende materie. Andere wijzen van bewerking zijn mogelijk, ook van het materiaal, dat nu wordt gepresenteerd. Het onderzoek naar de achtergronden van het emigratieverschijnsel is nog weinig ver gevorderd. De beschikbare literatuur geeft vooral statistische gegevens of gaat in op de economische betekenis ervan. De emigrant zelf kwam nauwelijks naar voren. In dit opzicht betekent het Nederlandse onderzoek pionierswerk. Dit klinkt pretentieus. In werkelijkheid geeft het aan de bescheidenheid, die kenmerkend is voor elke poging om een onbekend terrein te verkennen. De pionier is zich zijn beperktheid bewust. PROF. DR Sj. GROEN MA N
14
I. HET ONDERZOEK
In 1954 gaf de Commissaris voor de Emigratie opdracht tot het instellen van een globaal en statistisch onderzoek naar de emigratie van 1000 'eenheden' (alleenstaanden en gezinnen), waarbij de beweegredenen en verwachtingen dienden te worden nagegaan, alsmede de mate, waarin deze verwachtingen ginds door deze emigranten zouden worden verwezenlijkt. Dit rapport heeft betrekking op de eerste fase van het onderzoek, namelijk op de enquête in Nederland, die bij emigranten kort voor hun vertrek werd gehouden. Men vindt er geen statistische verwerking van het materiaal in, doch uitsluitend een systematisch gerangschikte weergave van de inhoud der protocollen. Voor het verkrijgen van deze systematiek werd gebruik gemaakt van de zogenaamde globale methode, welke in dit hoofdstuk zal worden toegelicht. Tijdens enkele reizen met emigrantenschepen in 1954 werd, in een aantal uitvoerige en vertrouwelijke gesprekken met emigranten, een min of meer systematisch inzicht verkregen in hun problematiek. Dit inzicht diende in de eerste plaats tot de opstelling van een vragenlijst in twaalf rubrieken. Deze lijst (zie bijlage) opent met een directe vraag naar het motief, zonder dat de verwachting bestond dat het antwoord in alle gevallen de (volledige) werkelijkheid zou weergeven. Daarom zijn verscheidene vragen in volgende rubrieken erop gericht deze werkelijkheid langs indirecte weg te benaderen. Over de besluitvorming (beïnvloeding, briefwisseling met reeds eerder geëmigreerden); over de toekomstverwachtingen met betrekking tot Nederland en tot het nieuwe land; over de voorbereiding op de emigratie; over het werk; de maatschappelijke integratie (primaire en secundaire bindingen); de vrije-tijdsbesteding en de culturele belangstelling; geografische mobiliteit, huisvestingssituatie, enz. Welke rol spelen vrouwen kinderen? Eind 1954 vond een proefonderzoek plaats, waaraan de maatschappelijke emigratie-organisaties en het Rijksarbeidsbureau hun medewerking gaven. Een jaar later nam het eigenlijke onderzoek een aanvang. Bij de gewenste omvang van 1000 eenheden en de opzet om zeven ontvangende landen in het onderzoek te betrekken, bleek het noodzakelijk een
15
disproportionele verdeling naar bestemmingsland in de steekproef aan te brengen. Deze verdeling werd ten slotte:
Het onderzoek
450
Zuid-Afrika
Canada
450
Rhodesia
50
Ver. Staten
100
Brazilië
35
Nieuw Zeeland 100
16
115
Australië
Totaal
1300
De 'oversampling' van 30% was wenselijk om een behoorlijke veiligheidsmarge in te stellen. Zoals nader in dit hoofdstuk zal blijken, bewees deze veiligheidsmarge al spoedig haar nut. Om verdere vertekening in de speekproef tegen te gaan, werd daarin opgenomen elke derde emigrant, die tijdens de onderzoekperiode bij de administratie van de Nederlandse Emigratiedienst werd geregistreerd als 'voor vertrek gereed'. Dit geschiedde per bestemmingsland en werd zolang voortgezet, tot het per land gewenste aantal was bereikt. Om het totale aantal bij de steekproef betrokken personen te verkrijgen, moet men er de vrouwen en kinderen bijtellen, waardoor dit aantal ca. 4000 wordt. Dit is meer dan 10% van de totale Nederlap.dse jaar-emigratie, die zowel in 1955 als in 1956 ca. 30 000 personen omvatte. Een kleine groep enquêteurs (12), die een speciale instructie hadden ontvangen, verspreidde zich over het land om de in de steekproef opgenomen emigranten thuis te bezoeken. De methode, waarmede gewerkt werd, hield het midden tussen die van de enquête en van het interview. Enquête, omdat de gebruikte vragenlijst lang was en onder andere gericht op beantwoording met ja en nee. Interview, omdat het onmogelijk was gebleken de gehele complexe materie in het keurslijf van een statistische benadering te wringen. Er bleven tal van open vragen over en ook de persoonlijke indrukken, die de enquêteurs bij hun onderzoek opdeden, dienden te worden vastgelegd. Zij konden van belang zijn. Het bezoeken van de proefpersonen thuis was uiteraard tijdrovend (vaak bleek bijvoorbeeld de man niet aanwezig te zijn en moest een andere afspraak worden gemaakt; soms was men, met het oog op het aanstaande vertrek, een afscheidsreis aan het maken langs familie en vrienden). De voor een juiste beantwoording der dikwijls zeer persoonlijke vragen nodige vertrouwelijkheid kwam echter door deze huiselijke gesprekken in vele gevallen goed tot haar recht. De gemiddelde gespreksduur bedroeg anderhalf tot twee uur. Interview-technisch bleek de situatie over het algemeen uitermate gunstig te zijn. De meeste proefpersonen stelden het op prijs, over de hen boven alles bezig houdende emigratie uitgebreid te kunnen praten met iemand, die geacht werd in verbinding te staan met zoiets belangrijks als 'de Emigratiedienst in Den Haag'. Over de gehele lijn was de medewerking dan ook zeer groot. Gevallen van weigering om de enquêteur te woord te staan kwamen slechts sporadisch voor. Uit de gunstige inter-
view-situatie valt waarschijnlijk ook te verklaren, dat zich eigenlijk geen problemen van 'non-response' hebben voorgedaan. De enquêteurs hadden opdracht om, in gevallen van gezinsemigratie, het gesprek met de man te voeren, liefst in tegenwoordigheid van de vrouw. De enquête begon in november 1955 en kon, op een enkel interview met emigranten naar Brazilië en de Verenigde Staten na, per 1 september 1956 worden beëindigd. De eerste in de steekproef opgenomen emigranten waren eind 1955, de laatste eind 1956 vertrokken. Toen een statistisch inzicht was verkregen in de samenstelling van de steekproef en enkele samenhangen waren vastgesteld, rees de vraag, wat nu eigenlijk de motieven tot emigratie waren geweest. Bij de enquête werd steeds als eerste vraag gesteld: Hoe bent U er toe gekomen te willen emi-
Wat zijn 'motieven'?
greren? Er waren honderden verschillende antwoorden op deze vraag. Het werd al spoedig duidelijk, dat: sommige antwoorden het motief tamelijk plausibel weergaven, maar andere niet; soms gaf men er kennelijk een dooddoener voor in de plaats; er geen sprake kon zijn van één beweegreden per emigrant, zelfs niet van het als vaste regel voorkomen van één centrale beweegreden met een aantal bijkomstige; men had hier te maken met een complexe problematiek; het weinig zinvol zou zijn te trachten de antwoorden op de directe vraag naar het motief statistisch te verwerken, gezien hun zeer grote gevarieerdheid en hun zeer verschillende waarden en betekenissen. Met andere woorden: door de antwoorden op de eerste vraag op hun 'facevalue' te nemen, zou men geen bruikbaar inzicht in de motieven kunnen verkrijgen. Trouwens, wat moeten wij eigenlijk precies onder 'motieven' verstaan? Uit de definitie in Fairchild's Dictionary of Sociology 1 blijkt reeds terstond, dat het buitengewoon moeilijk moet zijn iemands motief voor een bepaalde actie, in de diversiteit van zijn samenstelling, te bepalen. Om de werkelijke drijfveren tot emigratie volledig en exact vast te stellen, zou men moeten beschikken over een totale kennis van de emigrant en zijn milieu. Een gecombineerd psychologisch, sociaal-psychologisch en sociologisch onderzoek, gericht op de individuele emigrant en op zijn sociale omgeving, zou dan waarschijnlijk nog onvoldoende zijn om alles aan het licht te brengen wat men voor zulk een pretentieus doel zou dienen te weten. Ons onderzoek heeft zulke pretenties allerminst en als wij het woord 'motief' gebruiken, dan is dat niet in strikt wetenschappelijke zin. Veeleer richten zich onze nasporingen op omstandigheden, die bij de totstandkoming van het emigratiebesluit een rol lijken te hebben gespeeld.
1. Motive: an urge, or a combination of urges, adequate tO induce conscious and purposeful action. A motive is ordinarily a compound of feelin gs, appetites, inclinations, and perhaps instinctive impulses. It becomes objectified as an interest, and unless impeded by intern al or extern al obstacles leads 1:0 action in pursuit of that interest.
17
Het onderzoek
18
In de meeste gevallen was het mogelijk uit een combinatie van antwoorden per interview een beeld te krijgen van deze omstandigheden. Bovendien was er het commentaar van de enquheur, dat in het ene geval, evenals trouwens de gehele invulling van de vragenlijst, bruikbaarder was dan in het andere. Aan het slot van de vragenlijst was ruimte gelaten voor eventuele extra-opmerkingen, die de ondervraagde na het interview nog wenste te maken. Velen hebben de gelegenheid daartoe aangegrepen en deze toevoegingen bevatten vaak waardevolle inlichtingen, die het beeld afronden of, in sommige gevallen, een geheel nieuw licht op de zaak werpen. Van een aantal personen kwamen op deze wijze vrij complete 'life-histories' tot stand. Ten slotte werden aan elk dossier nog toegevoegd de door het aanmeldingskantoor opgemaakte formulieren met personalia en persoonsbeoordeling, alsmede gegevens betreffende de vakbekwaamheid en het arbeidsverleden. Wanneer al deze gegevens tezamen nog om een of andere reden ontoereikend waren, verminderde dit de mogelijkheid om ten aanzien van de emigratie-omstandigheden een enigszins betrouwbare conclusie te trekken. De voornaamste reden hiervoor kon zijn, dat de ondervraagde de waarheid al of niet opzettelijk geheel of gedeeltelijk verzweeg (~erdraaide, een vals motief opgaf), zonder dat uit welke beschikbare gegevens dan ook hierover verdenking rees. Voorts was, het werd hierboven reeds gezegd, de bekwaamheid van de ene enquêteur groter dan die van de andere, met als gevolg een navenant kwaliteitsverschil in de enquêtes. Over het algemeen echter bestaat de indruk, dat zowel de antwoorden op de vragen als de wijze, waarop zij werden verkregen, dus de totaliteit der gegevens in hun kwantitatieve en kwalitatieve samenstelling, bevredigend kunnen worden genoemd. De werkwijze, die men de 'globale methode' zou kunnen noemen, was nu als volgt 1. Eén voor een werden de protocollen in hun geheel bestudeerd. Telkens werd in een korte beschrijving de quintessence van elk 'geval', zoals de onderzoeker deze uit verschillende aanwijzingen meende te kunnen distilleren, vastgelegd. Dit was telkens weer een zaak van 'combineren en deduceren', totdat een min of meer afgerond begrip tot stand kwam van de omstandigheden, die tot het desbetreffende emigratiebesluit hadden geleid. Op deze wijze ontstond een, aanvankelijk ongeordende, casuïstiek van de 1300 gevallen. Het bleek mogelijk de in deze beschrijvingen steeds weer naar voren komende trekken onder te brengen in een negental rubrieken, te weten:
1. Het bleek, dat bij louter statistische verwerking zeer veel van de persoonlijke nuances,
accentverschillen e.d., die juist van belang leken, verloren gingen. Daarom werd hier een andere methode toegepast, die tegenover het nadeel van een zekere subjectiviteit het voordeel heeft van het behoud van deze vaak subtiele, doch op dit menselijke vlak niet minder wezenlijke nuances en verschillen.
~~
- - ----=-- -
-
=
-
-=-
1. Relaties
2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9.
Ambitie; toekomst kinderen Moeilijkheden in beroep of bedrijf Financiële perikelen Huisvestingsproblemen Verblijf buitenslands Familiemoeilijkheden Avontuur; de weg van de minste weerstand Overige problemen
De rubrieken zijn niet strikt homogeen. Met name geldt dit voor de nummers 2, 8 en 9. Min of meer verwante verschijnselen werden soms bij elkaar in één rubriek ondergebracht, om het geheel overzichtelijk te maken. De volgende stap was, dat door twee onafhankelijk van elkaar werkende onderzoekers alle protocollen opnieuw werden doorgenomen. Hierbij werd, in een op bovenstaande indeling afgestemde cijfercode, voor ieder geval vastgelegd welke elementen daarin op de voorgrond traden. In ca. 80°/0 der gevallen stemden de coderingen van beide onderzoekers reeds terstond overeen. Ten aanzien van de resterende 20°/0 werd na overleg overeenstemming bereikt. Nadat deze codering had plaatsgevonden, werd een aanvang gemaakt met het rubrieksgewijze beschrijven van de emigratie-omstandigheden. Nagegaan werd, welke categorieën en sub-categorieën er in elke rubriek konden worden onderscheiden. Binnen het kader daarvan werden de individuele gevallen beschreven. De negen genoemde rubrieken zullen in opeenvolgende hoofdstukken worden behandeld. De casuïstiek in deze hoofdstukken is dus steeds slechts een partiële. Door de gevolgde werkwijze kan één geval in verschillende rubrieken aan de orde komen, waarbij dan telkens een ander gezichtspunt op de voorgrond staat. Hetgeen men derhalve te zien krijgt, zijn in hun gelijksoortigheid gebundelde facetten van individuele constellaties. Een casuïstiek van deze constellaties als geheel zou door haar onoverzichtelijkheid weinig vruchtbaar zijn. Thans wordt een zekere systematiek mogelijk, waarbij echter twee dingen dienen te worden opgemerkt. In de eerste plaats worden nu als het ware 'mensen in stukjes geknipt', en wordt het grotendeels aan het voorstellingsvermogen van de lezer overgelaten om daardoorheen het beeld van de totale mens te reconstrueren. In de tweede plaats kan de indruk ontstaan, dat een emigrant vaak een 'extreem geval' is, en dat al deze emigranten samen een wat wonderlijk gezelschap vormen. Dit laatste valt te verklaren uit het feit, dat er bij het belichten der diverse facetten steeds naar is gestreefd de voorbeelden zo duidelijk mogelijk te geven. Een soort van detailvergroting dus. De gemiddelde emigrant echter is niet zo spectaculair. Hij heeft een beetje meer van dit, en een beetje minder van dat. Door het
Negen rubrieken
19
Het onderzoek
scherp belichten van typerende facetten bestaat misschien het gevaar van een enigszins vertekend beeld, en door voor dit gevaar te waarschuwen hopen wij het te verkleinen. Bij de opstelling van de casuïstiek en de daaropvolgende codering der facetten bleek, dat een aantal in de steekproef van 1 300 units opgenomen gevallen een van de grote meerderheid structureel afwijkend beeld te zien gaf. Het waren in de eerste plaats de 129 agrariërs, die een specifiek, ten opzichte van de niet-agrariërs betrekkelijk homogeen motiveringspatroon bleken te vertonen. Besloten werd hen om die reden als een aparte groep naast de niet-agrariërs te behandelen. Door het specifieke karakter van hun motief zouden zij het 'normale' beeld anders kunnen scheeftrekken. De zogenaamde perifere agrariërs, dat wil zeggen degenen die, hoewel van huis uit in de landbouw werkzaam, later naar een andere bedrijfstak zijn overgegaan, en zij die, komende uit een niet-agrarisch milieu, naderhand een agrarisch beroep kozen of zich met het oog op de emigratie tot landhouwer lieten omscholen, werden niet tot de groep van agrariërs 'pur sang' gerekend. In de tweede plaats werd besloten eveneens een aparte behandeling toe te kennen aan een groep van 79 'incourante', buiten het eigenlijke emigrantentype vallende personen, die in de steekproef terecht waren gekomen. Het zijn in hoofdzaak vrouwen, personen hoven 60 jaar en lieden, die voor een of andere firma werden uitgezonden. Ten slotte vormden de emigranten naar Brazilië en Rhodesia een probleem, omdat ook zij een betrekkelijk afwijkend beeld gaven te zien. De desbetrefSteekproef
Steekproef Totale emigratie
1 300
1 000
1955/1956
%
%
%
59 41
60 40
60 40
100
100
100
49 51
48 52
48 52
100
100
100
38 27 14 4 17
38 28 15 3 16
39 26
100
100
100
Regionale verdeling: Westelijk Nederland Overig Nederland Totaal
Aanme ldingskantoren: Particuliere Openbare Totaal
2C
Kerkelijke gezindten: R.K. N.H. Geref. Overig Geen/onbekend Totaal
14
5 16
fende groepen waren bovendien te klein, om ze als een min of meer autonoom geheel binnen het algemene kader tot hun recht te laten komen. Van de resterende 1 007 units werden zeven willekeurig gekozen gevallen geseponeerd, zodat een 'gezuiverde' steekproef van 1 000 overbleef. Dit betreft dus in hoofdzaak niet-agrarische mannelijke beroepsbeoefenaren tussen 18 en 60 jaar, emigrerend naar Australië, Canada, Nieuw Zeeland. Zuid-Afrika en de Verenigde Staten van Amerika. Het terugbrengen van de steekproef van 1 300 tot 1 000 eenheden is een technische manoeuvre met als doel, een meer gerichte en doorzichtige beschrijving der emigratie-omstandigheden mogelijk te maken. Dat de 'overgehouden' steekproef van 1 000 (in het vervolg kortweg aan te duiden als 'het onderzoek') haar representatief karakter heeft behouden, moge blijken uit de cijfers op pag. 20. De uitkomsten, ten opzichte van de percentages voor de totale emigratie over de jaren 1955/56, tonen aan dat hier sprake is van een verantwoord genomen steekproef. Kleine verschillen blijven altijd aanwezig. De betekenis hiervan kan worden verwaarloosd. Overigens, telken jare verandert de samenstelling van de emigrantenstroom, zodat elke momentopname daarvan een vergankelijk beeld geeft. Men kan daarop geen statistische 'harde' cijfers baseren. Een onderzoek als het onderhavige draagt daardoor steeds het karakter van het verkennen van problematiek, die slechts globaal kan worden gemeten in cijfers.
Drie klassen
Binnen het raam van het onderzoek werd vervolgens een hulpconstructie aangebracht door een indeling in drie groepen of 'klassen', om reeds bij voorbaat een zekere ordening te kunnen brengen in de gevarieerdheid der nuances. Tijdens het voorbereidende werk was namelijk gebleken, dat men op zinvolle wijze onderscheid kan maken tussen de 'motiefklimaten' van respectievelijk alleenstaanden, verloofden en jonge gezinnen, en oudere gezinnen, als groepen. Door dit onderscheid structureel bij de beschrijving door te voeren, krijgt deze een meer compacte vorm en wordt de overzichtelijkheid vergroot. De drie klassen zijn dus: 1. alleenstaanden (in hoofdzaak nog ongehuwde jongelieden; een minderheid van oudere vrijgezellen ressorteert hieronder), n = 212; Il. verloofden, pasgehuwden, jongere gezinnen (grens: tot en met 35 jaar - leeftijd man - en tot en met 2 kinderen; zijn er meer dan 2 kinderen, dan valt de eenheid in klasse UI), n = 411; lIl. oudere gezinnen (leeftijd man 36-60 jaar, of jonger dan 36 met 3 of meer kinderen), n = 377.
Het was noodzakelijk, de grens tussen klasse U en klasse IU ergens te trekken. Het leek plausibel, iemand die de 35 jaren gepasseerd is niet meer
21
Het onderzoek
tot de jongeren te rekenen. Zijn kinderen zijn dan ook vaak geen kleuters meer. Een gezin met drie of meer kinderen werd ongeacht de leeftijd van het gezinshoofd in klasse III geplaatst, omdat dit in de regel reeds langer gehuwde personen betreft. De genoemde indeling heeft louter een methodologische betekenis. De drie klassen mogen niet precies met leeftijdsklassen worden gelijkgesteld, hoewel zij daar voor een groot deel wel ongeveer mee samenvallen. Zij vormen echter een combinatie van leeftijd, burgerlijke staat, persoonlijke situatie (het verloofd zijn) en kindertal. In dit rapport zal hier en daar gemakshalve over 'jongeren' en 'ouderen' worden gesproken, ook wanneer deze begrippen in feite aan de respectievelijke klassen zijn ontleend; strikt genomen is dit een onvolledigheid. Overwegingen van redactionele aard mogen hiervoor als verontschuldiging gelden. Tabellen met aantallen betreffende de steekproef van 1 000, naar een reeks primaire kenmerken, zijn (in combinatie met de vragenlijst) als bijlage achter in het rapport opgenomen. Alvorens de systematische beschrijving van de grondslagen van het emigratiebesluit een aanvang neemt, zullen in hoofdstuk Il enige meer algemene aspecten van de totstandkoming van plan en besluit, alsmede van de voorbereiding op emigratie, worden getoond. Dit kan dienstig zijn als een oriënterende benadering van de complexe materie.
22
-
-
-
--
-
---
-
=- - - -
11. RONDOM PLAN EN BESLUIT
Sommige Nederlanders lopen jarenlang met emigratieplannen rond, voordat het definitieve besluit valt om te vertrekken. Verschillende factoren doen in deze periode hun invloed gelden. Dikwijls staat bij voorbaat vast, naar welk land de reis zal gaan, doch evenmin is het een zeldzaamheid dat de gedachten aanvankelijk naar een of meer andere landen uitgingen. De houding, welke personen in de naaste omgeving van de aspirant-emigrant tegenover diens plannen aannemen, kan grote invloed hebben en er met name een remmende werking op uitoefenen. De een bereidt zich grondig op emigratie voor, de ander ternauwernood. Aangezien besluitvorming en voorbereiding niet los van elkaar staan, daar zij elkaar wederzijds beïnvloeden, zullen in dit hoofdstuk ten slotte aan de orde komen het aantal bezochte voorlichtingsavonden, de beheersing van de Engelse taal en het lezen van geschriften over het bestemmingsland.
Duur tussen plan en realisatie Het blijkt, dat het merendeel der emigranten van 1955/56 zijn plannen heeft opgevat in de jaren na 1950 (tabel 1).
Tabel 1. Totstandkoming van het emigratieplan Alleenstaanden
Verloofden en jongere gezinnen
Plannen sinds
abs.
%
abs.
. . . . -1944 1945-1949 1950-1954 1955-1956 onbekend
1 10 105 92 4
0 5 50 43 2
2 34 218 151 6
Totaal
212
100
411
%
Oudere gezinnen abs. %
abs .
%
0 8 53 37 2
7 57 199 108 6
2 15 52 29 2
10 101 522 351 16
1 10 52 35 2
100
377
100
1000
100
De verdeling over de jaren 1950 en volgende blijkt uit tabel 2.
Totaal
23
Tabel 2. Totstandkoming van het emigratieplan in 1950 en later
Plannen sinds
Rondom plan en besluit
1950
1951 1952 1953 1954 1955 1956 Totaal
AIleenstaanden abs. %
Verloofden en jongere gezinnen abs. %
Oudere gezinnen abs. ,%
abs.
%
71 74 99 148 130 333 18
7 7 10 15 13 33
873
87
6
14 16 40 3
38 16 40 75 49 143 8
9 4 10 18 12 35 2
24 42 43 43 47 104 4
197
93
369
90
307
9 16 16 30 34 86
4 8 8
6 11
11 11
13 28 81
Totaal
2
De verschillen tussen de drie groepen komen in hoofdzaak voor rekening van het daarin verdisconteerde leeftijdsverschil. Hoe jonger men is, hoe minder kans men heeft gehad, sinds enige jaren serieuze emigratieplannen te koesteren. Oudere emigranten stuiten bij hun plan vaak op weerstanden; hun grotere verantwoordelijkheid kan de duur van de besluitvorming verlengen.
Keuze van het bestemmingsland
24
Twee typen zijn te onderscheiden bij de besluitvorming: zij, die van het begin af weten naar welk land zij zullen gaan; zij, die eerst het besluit tot emigreren nemen en dan gaan denken over het land, waarheen zij willen vertrekken. Bij de eerste groep spelen de relaties een zeer belangrijke rol. Omdat familie e%~~f kennissen of een werkgever in een bepaald land gevestigd zijn, schakelt de aspirant-emigrant andere landen bij voorbaat uit. Anderzijds doen zich ook gevallen voor, waarbij de aspirant-emigrant zijn oog aanvankelijk gevestigd had op een ander land dan waarheen hij ten slotte vertrekt. Deze omschakeling kan zijn oorzaak vinden in de beïnvloeding door relaties dan wel door storingen, welke bij de tenuitvoerlegging van het oorspronkelijke plan optreden (afwijzing i.v.m. toelatingsnormen, on · gunstige courantenberichten, enz.). Voor de tweede groep is de keuze van het immigratieland dikwijls moeilijk. Thans zal elk der bij het onderzoek betrokken landen aan een korte bespreking worden onderworpen, met beschouwing van de eventuele aangevoerde bezwaren. Hierbij dienen wij te bedenken, dat deze bezwaren wer· den geuit door mensen die een ander land verkozen hebben; zij trachtten veelal de gedane keuze goed te praten.
Australië. Een van de belangrijkste bezwaren tegen Australië is, dat men het land te ver weg vindt. Vooral zij, die naar Canada en de Verenigde Staten
emigreren, voeren dit als bezwaar aan. (De emigranten naar Nieuw Zeeland kennen dit bezwaar uiteraard niet). Velen worden afgeschrikt door de huisvestingsmoeilijkheden. Zij zijn bang voor de woonoorden ('kampen'), waarin nieuwkomers tijdelijk onderdak kunnen vinden. De weerstand van de vrouw tegen emigratie naar Australië vloeit in de meeste gevallen voort uit de vrees, dat haar gezin slechts een noodwoning of een andere vorm van slechte huisvesting ter beschikking zou staan. Anderen laten zich beïnvloeden door ongunstige berichten over Australië in de pers. Weer anderen vinden er het geestelijk klimaat of het culturele leven te 'primitief'.
Bezwaren tegen andere landen
Canada. Bij Canada valt direct op, dat aspirant-emigranten bevreesd zijn voor de seizoenwerkloosheid, welke daar in de winter pleegt op te treden. Velen laten zich daardoor afschrikken. Een grote groep zou dolgraag naar dit land gaan, maar kwam er niet voor in aanmerking, meestal vanwege het beroep van de man. Het klimaat is verder een belangrijke factor om niet naar Canada te gaan. Men ziet op tegen de lange, strenge winters daar. Ook met betrekking tot Canada uitten vele emigranten, die een ander land verkozen, bezwaren tegen een leven in een 'cultuurloze' omgeving. Nieuw Zeeland. Vele aspirant-emigranten betrekken Nieuw Zeeland niet in hun overwegingen, minder omdat zij bepaalde bezwaren tegen dit land koesteren, dan wel omdat de toelatingsregeling, vooral als het gezinnen betreft, vrij stringent is. Daarnaast speelt een rol, dat het land te ver weg ligt, terwijl sommigen het klimaat ongeschikt achten (vooral emigranten naar Zuid-Afrika en Canada). De 'cultuurloosheid', als argument, komt ook hier weer om de hoek kijken. Zuid-Afrika. Het rassenprobleem is de meest belangrijke omstandigheid, waardoor aspirant-emigranten zich laten weerhouden naar Zuid-Afrika te emigreren. Verder vormt ook de vrij selectieve toelatingsregeling dikwijls een reden, dat de keuze van het land, waarop de emigratie-inspanning wordt gericht, niet op Zuid-Afrika valt. Speciaal de ongeschoolden moeten hiermee rekening houden. Anderen denken, dat het hun niet mogelijk is Zuid-Afrika binnen te komen, zonder dat zij tevoren een arbeidsovereenkomst met een werkgever hebben gesloten. Verenigde Staten. De voornaamste reden, dat aspirant-emigranten hun blik van de Verenigde Staten afwenden, ligt in het feit, dat zij denken de vereiste 'sponsor' (relatie) niet te kunnen vinden. Verder vormt de lange wachttijd, voortvloeiend uit het beperkte jaarquotum, een belangrijke
25
- -
---
----
~--
factor. Voorkeur wordt gegeven aan immigratieland en, waar men sneller binnen kan komen. Bepaalde weerstanden tegen de Verenigde Staten doen zich eigenlijk niet voor. Een enkeling verklaart, dat de mentaliteit van de bevolking hem niet aanstaat, maar de meesten hebben geen overwegende bezwaren. Rondom plan en besluiT:
Uit het voorgaande blijkt, dat bij de emigratiekeuze een bepaald land soms afvalt a. als gevolg van de immigratiepolitiek van het land en b. wegens weerstanden, die bepaalde, al dan niet vermeende omstandigheden opwekken. Het onder a. gestelde is vooral het geval ten aanzien van Nieuw Zeeland en de Verenigde Staten, en in mindere mate van ZuidAfrika, terwijl het onder b. gestelde vooral geldt voor Australië, Canada en ook Zuid-Afrika. Voor Australië zijn dit vooral het huisvestingsprobleem en de grote afstand van Europa. Klimaat en seizoenwerkloosheid zijn de voornaamste factoren bij Canada. Zuid-Afrika neemt een tussenpositie in. Zowel de toelatingseisen als het bezwaar van de rassenkwestie kunnen verhinderen, dat de keuze op dit land valt. Bij alle landen wordt aangetroffen, dat men werd afgeschrikt door slechte berichten. Dit komt echter slechts betrekkelijk zelden voor, waaruit zou zijn af te leiden dat de keuze van het bestemmingsland in de meeste gevallen primair is. Vervolgens wordt het 'gunstige getij' afgewacht. Ook gebeurt het, zoals in het begin reeds werd opgemerkt, dat de aspirantemigrant van een bepaald land wordt afgetrokken door relaties met familie of kennissen, die naar een ander land emigreren. Bij deze overschakeling komt dus weer het belang van de relaties naar voren. Tabel 3. Frequentie van verworpen bestemmingen Gedacht aan de volgende landen Australië Canada Nieuw Zeeland Zuid-Afrika Ver. Staten Combinaties van landen Overige landen
26
Totaal Sample
Australiëemigrant
Canada- N.Zeeland- Z.-Afrika- Ver. Statenemigrant emigrant emigrant emigrant
43
6 7
15 6 12
8 8 3 4
Totaal 72
62 42 58 16
32 23 20
10 3
7
20
35
6
9
21
10
5
3
5
44
219 407
163 327
37
52 105
37 89
508 1000
72
9
83 89 95 46 79
Tabel 3 bevat de frequentie van verworpen bestemmingen. Het blijkt, dat 51 % van de emigranten in het onderzoek aanvankelijk over een ander land heeft gedacht, dan waarheen zij ten slotte zijn vertrokken. Van de Australië-emigranten dacht 54% aanvankelijk aan een ander land; van de Canada-emigranten 46%; 51 % van de emigranten naar Nieuw Zeeland,
50% van de emigranten naar Zuid-Afrika en 41% van de emigranten naar de Verenigde Staten. De Australië-emigrant heeft dus, zij het met een slechts geringe afwijking ten opzichte van het gemiddelde, het meest een ander immigratieland in gedachten gehad. Voor zover hiervoor een verklaring dient te worden gezocht, zou deze wellicht hierop neerkomen, dat Australië bereid is meer categorieën emigranten toe te laten dan sommige andere landen, zodat zij, die afwijzing voor een bepaald land vreesden, een aanvrage indienden voor Australië, welk land hen wel wilde accepteren. De emigranten naar de Verenigde Staten houden in de sterkste mate aan hun oorspronkelijke keuze vast; de 59% consequenten (bij een gemiddelde van 49%) geven een vrij solide indicatie dat dit niet op toeval berust. Deze keuzevastheid vloeit waarschijnlijk voort uit de omstandigheid, dat het hebben van een sponsor een wettelijk vereiste is voor toelating. Tenzij de aspirant-emigrant hierover van meet aan beschikt, schakelt hij bij zijn overwegingen Amerika bij voorbaat uit. Degenen, die positief naar de Verenigde Staten wensen te emigreren, zijn niet bereid alternatieven te overwegen. Dit verklaart, dat velen genegen zijn enkele jaren te wachten alvorens te worden toegelaten. Onder de 41%, die gedacht heeft aan een ander land, bevindt zich een groep emigranten, die wel altijd voor Amerika hadden gevoeld, maar niet het voor zulk een lange wachttijd nodige geduld konden opbrengen. Toen echter de kans kwam onder de R.R.A. 1 spoedig Amerika binnen te komen, hebben velen haar aangegrepen. Hier is dus sprake van een herhaalde overschakeling: Verenigde Staten - ander land - Verenigde Staten. Het percentage van 41, gevormd door hen, die eerst aan een ander land dachten, is dus eigenlijk nog geflatteerd.
Motivering van de keuze
Naast de negatieve overwegingen staan de positieve, welke ten slotte de keuze bepalen van juist dát land, waarvoor de aspirant-emigrant zich aanmeldt. Tabel 4 laat zien, hoe vier argumenten bij alle landen voorkomen. Het eerste hiervan ('dit land biedt mij de beste kansen', 'er zijn veel mogelijkheden') lijkt in de meeste gevallen op een poging tot formulering van allerlei vage motiveringen en gevoelens. De zegslieden kunnen eigenlijk niet precies verklaren, waarom zij dit bepaalde land hebben gekozen. 27 1. Onder de bepalingen van de Refugee Relief Act-1953 konden tot 31 december 1956, boven het normale jaarlijkse quotum, aan 17 000 Nederlanders immigratievisa voor de V.S. worden uitgereikt. Om voor een visum onder deze wet in aanmerking te komen, moest men gedupeerd zijn door oorlogshandelingen gedurende 1940/1945, de ontwikkeling in Indonesië dan wel door de stormramp, die Nederland in februari 1953 teisterde.
-----------
-----~
------- -
-
Tabel 4. Motivering van de keuze van het bestemmingsland 1 Australië Argumenten
abs.
Canada
N. Zeeland
Z.-Afrika
Ver. Staten
%
abs.
%
abs.
%
abs.
%
abs.
%
32 17 4
66 29 88 16
20 9 27 5
10 16 18 4
14 22 25 5
22 28 25 5
21 26 24 5
20 7 23 2
23 8 26 2
9
13
4
2
3
2
2
0
0
4
9
3
0
0
0
0
0
0
2
0
0
0
0
0
0
0
0
2
0
0
0
0
0
0
0
0
1 0
0 27
0 8
0 0
0 0
0 4
0 4
0 2
0 2
0
33
10
2
3
0
0
8
9
0
7 13 0
2 4 0
0 0 4
0 0 6
0 0 0
0 0 0
0
0 0
0
0
0 0 0
0 0
0 0
0 0
11 0
15 0
0 2
0 2
0 0
0 0
0
0
0
0
0
11
10
0
0
0
0
0
0
0
0
0
9
10
0
0
0
0
0
0
0
3
3
0
0
0
0
0
0
0
12
13
4
26
8
5
7
6
6
3
4
100
327
100
72
100
105
100
89
100
- beste mogelijk-
Rondom plan heden en besluit - klimaat
130 102 - relaties 69 - goede berichten 16 - jong opkomend land 37 - veel ruimte; weinig mensen 16 - gemakkelijke entree 9 - bleef als enige land over 8 - weinig diploma's vereist 4 - dichtbij 0 - mentaliteit der bevolking 0 - lijkt veel op USA 0 - landbouwland 0 - natuurschoon 0 - sociale voorzieningen 0 0 - advertentie - stamverwantschap 0 - meest ontwikkeld 0 land - hoge levens0 standaard - R.R.A.-program 0 (enige mogelijkheid) 16 - diversen
Totaal
28
407
25
Het klimaat speelt vooral bij Australië, Nieuw Zeeland en Zuid-Afrika een belangrijke rol. Dit zijn de zonbeschenen landen, waar velen naar verlangen. Maar ook het stabiele klimaat van Canada en de Verenigde Staten lokt verscheidene emigranten aan. 1. In de meeste gevallen werd per emigrant slechts één argument voor zijn keuze medegedeeld. Bij mededeling van meer dan één argument werd, tcn behoeve van deze tabel, het eerstgenoemde genomen.
--
--
---
-~
-
Het relatie-argument blijkt bij Australië minder frequent dan bij de andere landen; het omvat nl. slechts een zesde van het totale aantal bij Australië genoemde argumenten. Bij de andere landen is dit ongeveer een kwart. 'Gunstige berichten' uit een bepaald land staan bij de keuze-argumentatie op de achtergrond. Bij alle landen werden zij door slechts enkelen genoemd. Kennelijk worden gunstige berichten inhaerent gedacht aan landen met goede toekomstmogelijkheden. Behalve bij de Verenigde Staten blijkt het feit, dat de landen nog jong en in opkomst zijn, waardoor er vele mogelijkheden openstaan, een argument te zijn om erheen te gaan. Bij Australië komt dit het meeste voor. Zowel bij Australië als bij Canada lokken de grote ruimte en het dun bevolkte gebied. Inderdaad komt het in enkele gevallen voor, dat men naar Australië gaat, omdat men elders niet werd toegelaten. Verder blijkt 1010 der emigranten dit land bewust te hebben uitgekozen, omdat het aan ongeschoolden (geen diploma's) plaats biedt. Vooral bij Canada, maar in mindere mate ook bij Zuid-Afrika en de Verenigde Staten, is de betrekkelijk korte afstand tot Nederland een belangrijke reden om deze landen als bestemmingsland uit te kiezen. De mentaliteit van de bevolking blijkt vooral ten aanzien van Canada en de Verenigde Staten een voorkeursargument. In het bijzonder Canada wordt genoemd als een land, dat dicht bij Europa staat en een bevolking bezit, die qua mentaliteit het meest overeenstemt met Nederland. Enkele personen emigreren naar Canada, omdat dit zo dicht bij de Verenigde Staten ligt. Het liefst zouden zij naar laatstgenoemd land zijn gegaan, doch dit bleek voorlopig niet mogelijk. Een aantal emigranten koos Canada uit, omdat het bij uitstek een landbouwland is. Het natuurschoon blijkt alleen bij Nieuw Zeeland een rol te spelen, doch meer personen verkozen dit land, omdat het de beste sociale voorzieningen van alle immigratielanden zou hebben. Bij Zuid-Afrika valt te bespeuren, dat de advertenties, waarop men met gunstig resultaat solliciteerde, in verschillende gevallen de reden tot vertrek vormden. Het gevoel voor de stamverwantschap tussen Nederland en Zuid-Afrika blijkt vrij belangrijk te zijn. De Verenigde Staten werden in verscheidene gevallen als bestemming uitgekozen, omdat dit land het verst is gevorderd op allerlei gebied (speciaal op technisch terrein). De hoge levensstandaard en de gunstige koers van de dollar bleken enkelen te hebben aangelokt. Vrij veel personen kozen de Verenigde Staten, omdat zij daar onder het R.R.A.-program eensklaps snel konden binnenkomen (o.a. tal van Indische Nederlanders, voor wie, behalve Brazilië, geen enkel ander immigratieland openstaat).
Diverse argumenten
29
--------
Rondom plan en besluit
--
-
In het voorafgaande bleek, dat een derde deel van de steekproef wordt gevormd door personen, die reeds een jaar na het opvatten van het emigratieplan vertrokken. Het lijkt aannemelijk, dat deze mensen weinig aarzeling vertoonden en dat hun besluit weinig of geen tegenwerking van anderen ondervond. De overigen doen er echter langer over. Bij sommigen komt dit voor rekening van de tijdsduur, die hun emigratie · procedure in beslag neemt. Voor de meesten echter dient het uitstel te wor · den geweten aan andere factoren, waarvan er thans een aantal in beschouwing zullen worden genomen.
De houding van de vrouw
30
Veelvuldig verklaren emigranten, sprekende over familieleden of kennissen: 'Hij zou ook wel willen emigreren, maar zijn vrouw wil niet!' Inderdaad ziet menigeen als de vrouw zich verzet (om welke reden dan ook), van emigratie af, daar deze toch naar alle waarschijnlijkheid tot mislukken gedoemd zou zijn. Het is langzamerhand een notoir feit, dat een positieve instelling van de vrouw op de emigratie een belangrijk, zo niet het belangrijkste element van welslagen vormt. Omgekeerd staat vast, dat in geval van mislukking en terugkeer naar Nederland meestal de vrouw, omdat zij het niet kon bolwerken, de aanleiding daartoe gaf. Hoeveel dringende redenen er in vele gevallen ook mochten zijn om te emigreren, als de vrouw niet wil, gaat de emigratie niet of bijna nooit door. Hierin ligt de verklaring, dat in het onderzoek zo weinig vrouwen worden aangetroffen, die ongaarne of met grote tegenzin emigreren. Merendeels emigreren mannen, wier vrouwen geen bezwaren hadden of deze uiteindelijk opzij gezet hebben. Bij het onderzoek heeft 80010 der vrouwen zich zonder aarzeling enthousiast betoond voor de emigratie; 8% was in het begin aarzelend en begon pas later voor het plan te voelen; 7% was er slechts matig mee ingenomen; 5'010 voelde er in het geheel niet voor. De redenen en de mate van haar enthousiasme blijken nog enigszins te verschillen naar gelang de leeftijd van de vrouw. Als de vrouw nog jong is voelt zij dikwijls zonder bepaalde reden voor de emigratie. Het avontuur lokt haar wel; zij ziet een betere toekomst (dit lijkt meestal meer op zo maar een opmerking, omdat zij nu eenmaal iets zeggen moet, dan op een werkelijk gemeend motief). · Maar ook zegt zij vaak: 'Waar mijn man is, wil ik ook zijn'. Tevens komt niet zelden het verlangen naar een betere woning tot uitdrukking. Naarmate de vrouw ouder is, worden haar argumenten over het algemeen positiever en meer concreet. Zij kan zich ronduit enthousiast voor de emigratie betonen, omdat de toekomst der kinderen ermee gebaat zal zijn, of omdat de man beter werk zal krijgen. De wat oudere vrouw heeft bij
--
-
~
- - --
-
-------------------------------~--~-.
de emigratie vooral het welzijn van man en kinderen voor ogen; voor zichzelf wenst zij misschien diep in haar hart, dat zij maar rustig in Nederland zou kunnen blijven. In het begin deinsde een aantal vrouwen (8%) terug voor de grote stap; zij zagen met angst al het onbekende tegemoet. Geleidelijk kwamen zij echter over haar terughoudendheid heen. Zij hoorden van geëmigreerde relaties goede berichten, woonden enkele voorlichtingsavonden bij en lang· zamerhand raakten zij wat vertrouwd met het plan. Sommige vrouwen wensten haar ouders niet achter te laten, doch gaven haar tegenstand op, zodra deze waren overleden. Een hechte band verbindt de meeste vrouwen in het bijzonder met haar moeder. Zij zijn bang, dat zij daarginds heimwee zullen krijgen naar het ouderlijk huis 1 . Na het overlijden der ouders echter blijft er weinig over, dat haar sterk in Nederland vasthoudt, zodat zij dan de emigratiestap gemakkelijker aandurven. Typerend is ook het geval van een emigrant, die al sinds 1952 emigratieplannen had, maar wiens verloofde niet eerder wilde emigreren dan na het 25-jarig huwelijksfeest van haar ouders. Deze zilveren bruiloft werd blijkbaar door de dochter als een z6 belangrijke mijlpaal gezien, dat zij daarv66r niet weg wilde. Zij moest persoonlijk aanwezig zijn op dit feest. Daarna kon zij met een gerust hart vertrekken. Er bestaan echter vele vrouwen, die, ofschoon haar man graag wil emigreren, nooit en te nimmer tot deze stap zullen besluiten. Zij missen daarvoor als het ware het 'type': door karakter, persoonlijkheid en de aard van haar bindingen ontbreekt haar de hiertoe benodigde geschiktheid. Misschien voorkomt vrouwelijk-intuïtieve zelfkennis in dit soort gevallen emigratieexperimenten, die slechts het aantal mislukkingen zouden vergroten? De houding van de vrouw is dus meestal doorslaggevend bij het nemen van de emigratiebeslissing. In vele gevallen zal de man erin moeten berusten, dat zijn vrouw onwillig blijft. Soms echter krijgt de vrouw zo genoeg van 's mans pogingen haar tot emigratie over te halen, dat zij ten slotte toestemt; dit komt, naar uit het onderzoek blijkt, in een klein aantal gevallen voor. Een enkele maal maakt de man zich los van de vrouw om toch te kunnen vertrekken. Een voorbeeld hiervan gaf de militair, die van Indonesië uit, waar hij onder de wapenen was, wilde emigreren. Zijn verloofde bleek echter obstinaat. Hij verbrak toen de verloving, keerde naar Ne.derland terug en zocht een emigratiegezind meisje. Een andere aspirant-emigrant verkeerde in een soortgelijke situatie. Hij ontving het advies gehuwd te emigreren, doch het meisje, waar hij omgang
1. De gehechtheid aan broers en zusters is veel minder sterk en werkt eigenlijk in een andere richting dan die aan de ouders. De ouders houden nl. de kinderen van emigratie af; broers en zusters stimuleren de emigratie, voorzover zijzelf zijn geëmigreerd of tijdens hun emigratieplannen andere leden van het gezin in hun enthousiasme meeslepen.
Weerstanden bij de vrouw
31
--
Rondom plan en besluit
-
-
--
- --
- -
--
mee had, voelde niets voor het emigratieplan. Hij verbrak de relatie en wachtte vervolgens met zijn vertrek, totdat hij een meisje had gevonden dat zijn plannen steunde. Gaat het initiatief daarentegen v an de vrouw uit, dan komt het besluit dikwijls vrij gemakkelijk tot stand. De man ziet meestal ook wel enige perspectieven in de emigratie. Vaak is hij weinig gebonden aan familie en/ of de omgeving, zodat hij gemakkelijker toegeeft dan de vrouw.
De houding v an ande,·en in de naaste omgeving Slechts weinigen uit de omgeving van de emigrant onthouden zich van een oordeel over diens emigratieplannen. Het aantal emigranten, wier omgeving het emigratieplan alleen maar afraadt, is veel geringer dan van hen, wier emigratie alleen maar toegejuicht wordt. Vooral bij de alleenstaanden is dit het geval.
Tabel 5. Aan- en afraden door anderen
Houding van de omgeving
AIleenstaanden abs.
Verloofden en jongere gezinnen
Oudere gezinnen
%
abs.
%
abs.
Totaal
%
abs.
%
emigratie noch aan- noch afraden alleen afraden alleen aanraden af- en aanraden
5 7 57 143
2 3 27 68
5 6 77 323
1 1 19 79
13
4
10 56 298
2 15 79
23 23 190 764
2 2 19 77
Totaal
212
100
411
100
377
100
1000
100
Tabel 6. Aanmoediging tot emigratie 1 Alleenstaanden Argument
32
betere toekomst men zou zelf wel willen emigreren goede berichten gekregen het is allicht te proberen diversen (o.a. achten hem geschikt voor emigratie) onbekend Totaal
Verloofden en jongere gezinnen
Oudere gezinnen
Tot aal
abs.
%
abs.
%
abs.
%
abs.
%
99
49
221
55
180
51
500
52
25
13
78
20
66
18
169
18
11
6
20
5
18
5
49
5
24
12
20
5
6
2
50
5
30 11
15 5
49 12
12 3
74 10
21 3
153 33
16 4
200
100
400
100
354
100
954
100
Het percentage gevallen, waarin uitsluitend aanmoediging heeft plaatsgevonden, is het kleinst bij de oudere gezinnen. Dit behoeft geen verrassing te vormen. Hoe ouder, hoe hechter men in eigen bodem wortelt. Bij het merendeel van deze gezinnen heeft de omgeving de emigratie zowel aangemoedigd als afgeraden. Tabel 6 geeft een overzicht van de argumenten, welke gebruikt worden om de aspirant-emigranten tot emigratie aan te sporen. Meet dan de helft van de aansporingen geschiedt in de trant van' Jullie krijgen het daar beter. Je gaat een betere toekomst tegemoet. In Nederland kun je toch niets beginnen'. Dit stemt geheel overeen met de standaarduitspraak van de emigrant: 'Ik verwacht er beter van te zullen worden'. Dan volgen de aanmoedigingen van hen, die zelf ook zouden willen emigreren, maar het niet doen. Vooral gehuwden ontvangen deze steun van kennissen., wier vrouwen eigen emigratieplannen torpedeerden. Anderen worden aangespoord door omstanders, die van geëmigreerde relaties zulke goede berichten ontvangen. De alleenstaanden moedigt men vooral ook aan met de opmerking: 'Je kunt het allicht proberen. Je hebt hier niets te verliezen'. Deze mentaliteit treft men ook bij de alleenstaanden zelve aan: "t Is een avontuur, dat te wagen valt. Lukt het niet, dan kan ik altijd terugkomen en ben dan nog jong genoeg om hier opnieuw te beginnen'. Een niet onbelangrijk aantal emigranten ('diversen') weet eigenlijk niet goed, waarom hun omgeving hen aanmoedigt tot emigratie. Zij vermelden vagelijk, dat 'men' hen wel geschikte emigranten vindt, dat 'men' denkt, dat zij het wel zullen klaarspelen. Tabel 7 geeft het tegenbeeld, de argumenten waarmede omstanders de aspirant-emigrant van de genomen beslissing trachten af te brengen. De meest voorkomende redenering, die de emigrant in zijn omgeving ontmoet, klinkt als volgt: 'In Nederland is het toch ook goed. Je weet, wat je hier hebt en niet wat je ervoor terugkrijgt. Waarom gooi je een vaste positie weg? Je kunt hier ook wel wat bereiken als je hard werkt. Als je hier een boterham met boter hebt, waarom zou je dan voor de kaas weggaan'. Aan .de familieband wordt eveneens een krachtig argument tegen de emigratie ontleend. Het heimwee, dat hem te wachten staat, krijg de emigrant in afschrikwekkende vorm .voorgespiegeld: Overigens steekt de familie het niet onder stoelen of banken, dat zij de emigrant niet wil missen. De tegendruk uit de familiekring wordt vooral op de jongeren onder de emigranten uitgeoefend, in het bijzonder door ouders op hun kinderen.
1. Samengenomen zijn hier de groep, die de emigratie alleen werd aangeraden, en de groep van hen, wier emigratie zowel af- als aangeraden werd.
Tegendruk van anderen
33
---------
Rondom plan en besluit
---
---
-
Van de ouderen zijn de ouders veelal overleden, zodat de familierem op de emigratie voor deze groep minder strak wordt aangetrokken. Anderen wordt de emigratie hoofdzakelijk afgeraden met negatieve opmerkingen als: 'Zou je het wel doen? Je loopt zoveel risico. In jouw plaats zou ik nooit gaan! De sociale voorzieningen zijn er zo slecht. Kun je wel tegen het klimaat? Emigranten krijgen altijd de slechtste baantjes'. Het ligt voor de hand, dat degenen, die hier aan het woord zijn, zelf emigratie niet Tabel 7. Afraden van emigratie 1
Argument
Alleenstaanden
Totaal
Oudere gezinnen
Totaal
--abs.
%
39 18
272 165
34 21
57
18
159
20
8
30
10
62
8
50 10
15 3
39 6
13 2
108 21
14
329
100
308
100
787
100
%
abs.
%
abs.
%
57 31
38 21
96 77
29 23
119 57
30
20
72
22
8
5
24
19 5
13
3
150
100
abs. in Nederland is het ook goed familieband durven zelf niet; risico te groot; voeren slechte kanten aan slechte berichten; terugkeerders diversen (o.a. begrijpen er niets van) onbekend
Verloofden en jongere gezinnen
3
gaarne in overweging zouden durven te nemen. Op grond van slechte berichten uit de immigratielanden en het feit, dat verschillende emigranten repatrieerden, trachten omstanders eveneens de emigratie af te raden. De kern van de 'naaste omgeving' van de emigrant wordt gevormd door zijn familieleden. Daaromheen schikken zich buren, kennissen en collega's op het werk. Vooral de invloed van de familie is belangrijk. Een aanvullend onderzoek werd ingesteld bij enkele tientallen personen, die in het kader van de enquête vóór hun vertrek waren bezocht, maar die naderhand hun emigratie bleken te hebben geannuleerd of voor onbepaalde tijd uitgesteld. Hoewel de desbetreffende groep niet groot was (n = 54), mag aan de uitkomsten van dit aanvullende onderzoek toch wel indicatieve betekenis worden toegekend. Het wees uit, dat het vooral familieomstandigheden en 34 . slechte berichten uit het bestemmingsland waren, waardoor de plannen niet doorgingen. De overige hier besproken argumenten voor en tegen de emigratie lijken van minder belang bij het al dan niet doorzetten van het emigratieplan. 1. Hier zijn samengenomen de groep, van wie de emigratie alleen afgeraden is, en de groep van hen, wier emigratie zowel af- als aangeraden is.
--- ----------------
--
-~
--
---
-
-
Het overlijden van (schoon)ouders
De band tussen ouders en kinderen vormt een sterk tegenwerkende kracht bij het nemen van het emigratiebesluit. In vele gevallen gaan de kinderen eerst tot emigratie over, nadat de ouders overleden zijn. Duidelijk bleek dit uit het aanvullende onderzoek bij personen, die (voorlopig) van emigratie afzagen.
Band met ouders
Enkele voorbeelden: Kort voor het vertrek is de schoonmoeder van de emigrant ernstig ziek geworden en overleden. Daarna werd de schoonvader ziekelijk en vermoedelijk zal hij niet lang meer leven. De emigranten stelden hun vertrek uit, totdat ook hij zal zijn overleden. De moeder (weduwe) kan de voorgenomen emigratie van haar enige dochter niet verwerken. Het vertrek is daarom uitgesteld, zolang zij nog leeft. Ten gevolge van het aanstaande vertrek van haar dochter en kleinkinderen is de moeder ernstig ziek geworden; besloten werd de emigratie uit tt! stellen. Moeder is ernstig ziek geworden. Zolang zij leeft wordt de emigratie uitgesteld. Kort voor het vertrek kreeg schoonvader een hartaanval. Zou zijn dochter weggaan, dan zou dit vermoedelijk de dood van de schoonvader betekenen. Daarom heeft de familie de jongelui een volledig ingericht huis geschonken, opdat zij van emigratie af zouden zien. Moeder heeft nogal veel moeilijkheden met haar man. Zij is geheel ingesteld op haar kinderen. Zij geraakte dermate overstuur bij de gedachte aan hun emigratie, dat besloten werd het plan geheel op 'te geven.
Door de houding van de ouders kan de aspirant-emigrant gedwongen worden, zijn plannen op te geven. Soms zijn zij zo fel tegen de emigratie van hun kinderen gekant, dat zij ernstige ziekteverschijnselen gaan vertonen. In zulke gevallen lijkt het onverantwoord het plan door te zetten. Gewoonlijk wordt dan de emigratieprocedure terstond aangevangen, zodra de ouders zijn overleden (tenzij inmiddels een verandering in het oorspronkelijke plan is opgetreden). Hiervan zijn in de steekproef, dus onder hen, die inderdaad zijn vertrokken, vele voorbeelden te vinden. Aanvankelijk bestond de indruk, dat eigenlijk alleen de ouders van de vrouw een tegenwerkende kracht zouden zijn bij de emigratie. Echter ook de ouders van de man kunnen de plannen verhinderen, zij het, dat dit in mindere mate het geval is dan bij de ouders van de vrouw. De man weet zich meestal gemakkelijker los te maken van zijn ouders, terwijl omgekeerd de ouders ook in het algemeen een sterkere band hebben met een dochter dan met een zoon. Het is duidelijk geworden, dat de houding van de ouders een zeer belangrijke invloed heeft op de emigratiebeslissing. Hun overlijden beïnvloedt haar vaak in positieve zin.
35
-------
----------------
-
-
-
-
--
-
Toekomstverwachting in Nederland
Rondom plan en besluit
De verwachtingen, die de emigrant van zijn toekomst heeft bij voortgezet verblijf in Nederland, verschaffen eveneens enig inzicht in de wijze, waarop de emigratiebeslissing tot stand komt. Hierbij dient vooropgesteld te worden, dat zij, die eenmaal besloten hebben tot emigratie, geneigd zijn het verworpen perspectief 'toekomst in Nederland' te somber af te tekenen. Ongetwijfeld betreft het hier in vele gevallen rationalisaties-achteraf. Desalniettemin gaven deze uitspraken, als antwoord op de desbetreffende enqu&tevraag, waardevolle inlichtingen. De verwachtingen, die ten aanzien van een verdere toekomst in Nederland tot uitdrukking werden gebracht, kunnen worden ingedeeld in zeven groepen. Deze zijn opgenomen in tabel 8. Tabel 8. Toekomstverwachting als emigratie niet zou doorgaan
Verwachting
Verloofden en jongere gezinnen
Alleenstaanden
~r~ 1 weinig rooskleurig (voor zichzelf en/of de kinderen) 2 teleurstelling; altijd hetzelfde baantje; in de sleur blijven 3 neutrale toekomstverwachting 4 we zullen ons er wel doorslaan 5 maken wat er van te maken valt; proberen vooruit te komen (o.a. studie) 6 ander werk zoeken (o.a. gaan varen) 7 diversen Totaal
36
34
16
~
96
45
Oudere gezinnen
Totaal
abs.
%
abs.
%
abs.
%
111
27
139
37
284
28
;
~ 214 ~
~ 237 ~
52
63
~ 547 ~
62
29
103
25
98
26
263
26
15
7
21
5
19
5
55
6
40
19
74
18
72
19
186
19
40
19
53
13
26
7
119
12
19 2
9 1
37 12
9 3
23
6
o
0
79 14
7 2
212
100
411
100
377
100
1000
100
Ad 1. Hoe ouder, hoe minder rooskleurig de toekomst zich laat aanzien. De optelling van de percentages van de eerste twee groepen schraagt deze waarneming ondubbelzinnig. Bij de oudere gezinnen valt boven alles het hoge percentage op van hen, die de toekomst der kinderen weinig hoopvol achten. Vaak zeggen deze emigranten, dat zij zelf hier te lande zich nog wel zouden kunnen redden, maar dat het onmogelijk is hun kinderen een z6danige opleiding te geven, dat deze later behoorlijk hun brood kunnen verdienen.
54
~
-
~
----~-----
-
---~-----
Ad 2. Ongeveer een kwart van de steekproef zou het als een diepe teleurstelling ondervinden, indien de emigratie niet doorging. Men zou dan gedwongen zijn altijd hetzelfde sleurleventje te blijven voortzetten (zoah sommigen uitdrukken: 'werken tot Drees en dan doodgaan'; 'doorsudderen'). Het leven zou geen enkele fleur behouden. Wat zegt
Ad 3. Een klein groepje is van mening, dat emigratie het toekomstbeeld niet beïnvloedt. Deze emigranten verwachten verbetering, noch verslechtering. Zij staan in dit opzicht geheel neutraal en emigreren kennelijk om andere redenen dan verbetering van de toekomst.
de werkgever?
Ad 4. Een grotere groep zal zich niet laten ontmoedigen, indien de emigratie onverhoopt geen doorgang vindt. Weliswaar worden betere mogelijkheden gezien overzee, maar ook in Nederland valt nog wel iets te bereiken. Ad 5. Vooral alleenstaanden brengen naar voren dat zij zullen trachten vooruit te komen en ervan te maken, wat van een verdere toekomst in Nederland te maken valt. Het zijn ook vooral de jongeren, die verder zullen studeren om meer diploma's te halen. De ouderen missen deze energie. Dit is volkomen begrijpelijk. Zij zijn te oud om nog diploma's te behalen; kans op promotie is voor hen vrijwel uitgesloten. Ad 6. Tot degenen, die een andere werkkring gaan zoeken als de emigratie niet door mocht gaan, behoort o.a. een groepje zeelieden, dat zich aanvankelijk tevreden stelde niet een walbetrekking. Deze bevredigde echter niet geheel, zodat men hetzij terug wil naar zee, hetzij wil emigreren. Ad 7. De groep 'diversen' omvat slechts een klein percentage. Er wordt van alles onder gevonden. Zowel optimistische als pessimistische geluiden laten zich hier horen. .
Houding van de werkgever In ongeveer 10% van alle gevallen bleek de werknemer zijn werkgever niet op de hoogte te hebben gesteld van zijn emigratieplannen, omdat hij 6f bevreesd was voortijdig ontslag te krijgen (zoals soms gebeurde) 6f te worden tegengewerkt. De verhouding tot de werkgever was in de meeste van deze gevallen niet zo goed. In het algemeen wisten de werkgevers echter af van de emigratie en namen zij een positieve houding aan. Slechts in 17% van alle gevallen ondernam de werkgever een min of meer serieuze poging de emigrant te weerhouden (tabel 9). In ruim de helft van deze gevallen bleef de tegenactie beperkt tot monde-
37
~---
Rondom plan en besluit
linge druk, zonder bepaalde belofte. Het enige argument was dan: 'Ik zou je graag hier houden'. Een deel der werkgevers doet een poging de werknemer te houden door middel van beloften van promotie en loonsverhoging. Promotie wordt vooral de ongehuwde jongelieden aangeboden. De anderen komen dikwijls hiervoor niet meer in aanmerking wegens hun leeftijd, of omdat zij in de praktijk reeds bewezen hebben niet geschikt te zijn voor een hogere functie. Loonsverhoging wordt slechts in uitzonderingsgevallen aan de ouderen aangeboden; deze staan dan ook voor het merendeel reeds op het maximum loon. Een enkele maal komt het voor ('diversen'), dat de werkgever door middel van een woning de emigrant tracht te weerhouden.
Tabel 9. Pogingen, de .emigrant voor het werk te behouden
Aard van de pogingen belofte van promotie loonsverhoging 'wil mij houden' diversen (o.a. woning aanbieden) onbekend/geen beroep/ werkloos Totaal
38
Alleenstaanden abs. %
Verloofden en jongere gezinnen
Oudere gezinnen
Totaal
abs.
%
~
%
abs.
%
53 78 226
13 19 55
45 30 223
12
72
22 19 34
59
145 148 521
15 15 52
13
6
33
8
26
7
72
7
40
19
21
5
53
14
114
11
411
100
377
100
1000
100
47 40
212
100
8
Bij het reeds genoemde aanvullende onderzoek naar de omstandigheden, die emigranten voorlopig van emigratie deden afzien, deed zich slechts één geval voor, waarbij de werkgever door aanbieding van een vaste positie met promotiekansen een beslissende rol speelde. De meeste werknemers bleken de aanbiedingen van hun werkgever niet zeer serieus op te vatten. De in uitzicht gestelde 'verbeteringen' wogen niet zwaar genoeg om hen van hun plannen te doen afzien. In dit verband dient hier ook aandacht te worden geschonken aan de vraag, die de aspirant-emigrant gesteld werd: 'Zoudt U in Nederland blijven, als U een heel goede baan kreeg aangeboden?' Het bleek, dat slechts 15% deze vraag in bevestigende zin beantwoordde, 1% zou het aanbod overwegen, terwijl 84% desondanks het emigratieplan toch zou doorzetten. Het zal in de praktijk wel eens voorkomen, dat iemand voorgeeft te willen emigreren in de hoop, dat deze aankondiging als hefboom werkt om van de werkgever bepaalde concessies te verkrijgen. In zulke gevallen is er geen werkelijke emigratiebedoeling en zij werden bij het onderzoek dan ook niet aangetroffen.
-
-~
-
-
- --
-
Aantal bezochte voorlichtingsavonden Het aantal malen dat een voorlichtingsavond werd bijgewoond, kan een indicatie zijn voor het al dan niet aarzelen bij het nemen van het emigratiebesluit. Veelvuldig bezoek aan voorlichtingsavonden zou aarzeling tegenover de emigratie kunnen indiceren. Zij, die nimmer een voorlichtingsavond bijwoonden, kregen voor het grootste deel informaties van reeds geëmigreerde familie of kennissen. Hun emigratiebesluit stond vast. Vooral onder de alleenstaanden bevinden zich een relatief groot aantal emigranten, die het niet nodig oordeelden voorlichtingsavonden bij te wonen. Dit kan, behalve dan het grote aantal relaties onder de alleenstaanden, misschien worden toegeschreven aan het feit,
Officiële voorlichting
Tabel 10. Aantal malen, dat een voorlichtingsavond werd bezocht. Frequentie van bezoek 0 1 2 3 4 5 + meer onbekend Totaal
AIleenstaanden abs. %
Verloofden en jongere gezinnen abs. %
Oudere gezinnen abs. %
Totaal abs.
% 8 25 18 12 6 22 100
25 53 36 17 11 17 53
12 25 17 8 5 8 25
25 111 70 57 12 33 103
6 27 17 14 3 8 25
45 34 45 64
12 17
84 247 178 119 57 95 220
212
100
411
100
377
100
1000
34 83 72
9
22 19 12 9
9
dat onder hen nogal wat avonturiers voorkomen die op de bonnefooi vertrekken. Bij het percentage, genoteerd voor hen, die geen voorlichtingsavond hadden bezocht, moet een vrij groot deel worden opgeteld van het percentage voor de groep 'onbekend'. Degenen, die geen voorlichtingsavond bijwoonden, lieten de desbetreffende vraag namelijk veelal onbeantwoord. In verschillende gevallen bleek, dat de vrouw aanvankelijk niet voor emigratie gevoelde, doch dat zij na het bijwonen van enkele voorlichtingsavonden langzamerhand met de gedachte daaraan vertrouwd raakte. Hoe ten slotte soms de aanhouder kan winnen, toonde het voorbeeld van de man, die tenminste twaalf voorlichtingsavonden bezocht, teneinde zijn vrouw met steeds nieuwe argumenten te kunnen overtuigen van het nut van emigreren. Een relatief groot percentage van de ouderen heeft vier of meer voorlichtingsavonden bezocht; deze groep beschouwt emigratie als een zeer moeilijke opgave vanwege het grote gezin. De verkregen inlichtingen wekken de indruk, dat de voorlichtingsavonden
39
~--
~
van betekenis zijn voor hen, die onzeker tegenover de eigen emigratieplannen staan. Zij hebben een duw nodig, welke hen over het dode punt heen helpt. Zij, wier besluit tot emigreren eigenlijk reeds geheel vaststaat, volstaan vaak met één voorlichtingsavond of wonen er in het geheel geen bij.
Rondom plan en besluit
Beheersing van de Engelse taal Uit het onderzoek is gebleken, dat ruim de helft van de emigranten in de steekproef (alleenstaanden, man en vrouw samen, man of vrouw) meende het Engels voldoende te beheersen. Velen van hen begonnen de taal te leren, nadat de emigratiebeslissing gevallen was. Kennis van de Engelse taal speelt bij de besluitvorming geen enkele rol. Een grote groep toont bovendien geen enkel begrip van het grote belang, dat goede kennis van Engels is. De oudere leeftijdsgroepen kennen in mindere mate het Engels dan de jongere. Dit komt, omdat de jongeren gemakkelijker leren en bovendien omdat zij vaker voortgezet onderwijs hebben genoten. De vrouwen spreken het Engels meestal slechter dan de mannen. Velen van haar hadden geen tijd om zich aan de studie te wijden. Ook zien zij er de noodzaak dikwijls niet van in. Eén vrouw merkte zelfs op: 'De kippen kakelen er net zo als hier'. Bovendien weten zij, dat er overal zelfbedieningswinkels zijn, zodat zij zonder één woord te hoeven zeggen toch al hun boodschappen gedaan krijgen. Verder rekenen zij op de steun van man en kinderen.
Lectuur over het bestemmingsland De vragen werden gesteld: 'Hoeveel boeken hebt U tot dusverre met het oog op Uw emigratie gelezen? Kunt U daarvan de titel(s) of schrijver(s) noemen?' Bij de beantwoording bleek, dat vrijwel alle lectuur op het bestemmingsland betrekking had. Ook werden brochures genoemd, welke door de aanmeldingskantoren waren verschaft.
Tabel 11. Aantal boeken over het bestemmingsland gelezen.
Aantal boeken
40
Alleenstaanden
Totaal
Oudere gezinnen
Totaal
%
abs.
%
abs.
%
abs.
%
30 44 25 19 11 83
14 21 12 9 5 39
45 82 49 54 33 148
11 20 12 13 8 36
38 79 52 34 46 128
10 21 14 9 12 34
113 205 126 107 90 359
11 20 13 11 9 36
212
100
411
100
377
100
1000
100
abs. 0 1 2 3 en meer alleen brochures onbekend
Verloofden en jongere gezinnen
-
-
--
-
- - ----
Aangenomen mag worden dat de categorie 'onbekend' voor het grootste gedeelte betrekking heeft op personen die de desbetreffende vraag onbeantwoord lieten, omdat zij geen lectuur over het bestemmingsland hadden ingekeken. Bovenstaande tabel laat derhalve de conclusie toe, dat minder dan de helft van de emigranten in de steekproef zich door middel van lectuur heeft voorbereid. De groep der verloofden en jongere gezinnen valt op wat het lezen van drie of meer boeken betreft. Wie bij de aspirant-emigrant meer belangstelling zou hebben verwacht voor dit soort voorbereidingslectuur, hou de rekening met de grote betekenis van inlichtingen van relaties rechtstreeks uit het bestemmingsland.
-
Lectuu.r
41
--
-
111. INVLOED VAN RELATIES
De omstandigheid, dat men over reeds geëmigreerde relaties in het bestemmingsland beschikt, treedt in de reeks van factoren die het emigratiebesluit lijken te beïnvloeden wel sterk op de voorgrond. Bij 70% van de onderzoekspopulatie deed zich de invloed van geëmigreerde relaties gelden; bij 25°/0 van de populatie zelfs in overwegende mate. De relaties kunnen worden ondergebracht in twee hoofdgroepen: naaste familie en overige relaties. De kring der 'naaste familie' omvat: ouders, kinderen, broers en zusters, zowel van de man als van de vrouw. Ook stiefkinderen spelen in deze naaste relatiegroep een rol. Bij de 'overige relaties' laten zich onderscheiden: overige familie, namelijk ooms en tantes, (achter-) neven en nichten; vrienden (zonder meer als zodanig aangeduid); vrienden respectievelijk bekenden uit met name genoemde institutionele sferen (kerk, werk, school, militaire dienst; buren, buurtbewoners, dorps- en plaatsgenoten); kennissen (zonder meer als zodanig aangeduid of hiertoe te rekenen, bijvoorbeeld vrienden van familie of familie van een vriend). De groepen 'naaste familie' en 'overige relaties' blijken even groot te zijn. Beide maken ca. 35°/0 van de steekproef uit.
Alleenstaanden
42
De invloed van ooms, tantes, neven en nichten is bij de alleenstaanden betrekkelijk gering; doorslaggevend is hij zelden. Bij jonge mensen blijken de primaire bindingen van meer betekenis te zijn. In de enkele gevallen, waarin 'overige familie' wel een doorslaggevende invloed lijkt uit te oefenen, bleek dan ook reeds sprake te zijn van een bindingsverschuiving van de naaste naar verder verwijderde bloedverwanten. Duidelijk is het motief van de jongen, wiens ouders overleden waren en die zijn oom en tante, bij wie hij in huis was, naar het nieuwe land vergezelde. Een andere jongen koesterde de vurige wens tot emigratie sinds een negen jaar oudere oom, op wie hij zeer gesteld was, naar elders trok.
Deze man drong op zijn overkomst aan en de ouders stemden toe. Weer een ander ging als kostwinner gebukt onder de zorgen voor zijn ouders, temeer, daar zijn vader invalide was. Een geëmigreerde oom kwam met vacantie en vroeg hem mee te gaan; in het nieuwe land had hij een zaak, waar deze jongen kon komen werken. De jongen bedacht zich niet lang: thuis kon hij niet sparen; hij hoopte van het nieuwe land uit zijn ouders te kunnen onderhouden en bovendien voldoende opzij te leggen om te zijner tijd een gezin te stichten. Sterkere invloed dan van verre familieleden gaat van vrienden uit, vooral bij jongens van omstreeks twintig jaar, bij wie de vriendenband nog niet door (andere) banden van institutionele aard is vervangen. Romantiek en avontuur spelen hierbij een rol. Minder sterk weer lijkt de invloed te zijn in de reeds bij name genoemde minder intieme 'institutionele sferen'. Naar verhouding vinden wij hier vrij vaak vroegere buren en dorpsgenoten. Een enkele schoolmakker of kameraad uit de militaire dienst, een oud-collega voegen zich in deze rij; soms ook de vroegere werkgever of geëmigreerde familie van de werkgever. De verdere kennissen in het immigratieland, ten slotte, oefenen evenmin een grote invloed uit. Toch zorgen ook zij in sommige gevallen voor werk en huisvesting van de betrokken emigrant. Bij de naaste familie spelen de broers de belangrijkste rol. Ruim tweemaal zo vaak emigreren jongens, die alleen gaan, naar een reeds in het nieuwe land aanwezige broer, als naar een zuster. Deze gebroederlijke emigratie draagt dikwijls een wat minder avontuurlijk karakter dan die, waarbij vrienden in het geding zijn. Wanneer een geëmigreerde broer als 'sponsoe optreedt, wordt de ouderlijke goedkeuring van het emigratieplan gemakkelijker verkregen. Vrijwel altijd is het de eerder vertrokken, oudere broer, die zich naderhand over een jongere ontfermt. Deze bereidheid tot het nemen van verantwoordelijkheid als 'zijns broeders hoeder' doet zich hier te lande vermoedelijk weinig, althans lang niet in zo sterke mate, voor. In verscheidene gevallen vormen jeugdige emigranten schakels in een familie-emigratie, welke reeds aan de gang is en zich, door het vertrek met tussenpozen van verschillende leden van het gezin, over een aantal jaren kan uitstrekken. Soms wordt de oudste zoon alleen vooruitgestuurd; in een ander geval gaat er reeds een zuster mee. Bij zulk een, in fasen georgani seerde, gezinsemigratie blijken de ouders meestal het laatst te gaan. Er treedt een tendentie aan het licht, dat de relatie-emigratie sterker is, naarmate de grootte van het gezin toeneemt. Samenvattend: er zijn aanwijzingen, dat ongehuwde, in hoofdzaak jongere emigranten een sterke relatie-invloed bij het motief vertonen, vooral met betrekking tot naaste familie en vrienden. Reeds geëmigreerde broers vormen een krachtiger stimulans dan zusters, terwijl jeugdige emigranten meermalen als schakels optreden in een door de ouders geleide gezinsemigratie.
Broers zijn belangrijk
43
.-Verloofden en jongere gezinnen
Invloed van relaties
44
Hier valt ten opzichte van de alleenstaanden een st1Jgmg te constateren van de invloed der 'overige familie'. Zodra een huwelijk gesloten is, of reeds eerder, als plannen tot het stichten van een gezin een vaste vorm aannemen, neemt het aantallevensproblemen snel toe. Door deze complicaties stijgt het aantal potentiële beweegredenen tot emigratie. De betekenis van secundaire contacten overzee, de aanwezigheid van ooms en tantes, neven en nichten in de nieuwe landen, wordt als gevolg hiervan belangrijker. Bovendien hebben verloofden of jonggehuwden meer kans op die aanwezigheid dan vrijgezellen, daar ook de vrouw haar familiebetrekkingen inbrengt. De invloed van vrienden is bij deze groep veel geringer. Daarvoor in de plaats vormen, bij het emigratiebesluit van de man, reeds geëmigreerde naaste familieleden van de vrouw of verloofde een sterker element. Ook valt een verminderde invloed op van eventuele relaties uit de nietintieme institutionele sferen. De aanwezigheid van de vrouw maakt de rol, gespeeld door buurjongens, kameraden van het werk en uit de dienst, enz., minder belangrijk. Een enkele maal heeft juist de vrouw in deze categorie haar contacten: een oud-collega (onderwijzeres), een vroegere werkgeefster (dienstbode). Bij oudere gezinnen, zoals nog blijken zal, stijgt het aantal contacten in deze categorie juist weer. De 'inzinking' bij de verloofden en de jongere gezinnen moet misschien worden toegeschreven aan het feit, dat zich hier een overgangsfase voordoet, waarin tal van institutionele jeugdcontacten verloren gaan en nog geen blijvende relaties zijn opgebouwd, zoals een ouder, gevestigd gezin deze op den duur bezit. De invloed van de verdere kennissen is hier ongeveer even groot als bij de alleenstaanden. Er bevindt zich in deze categorie een echtpaar, dat tijdens een vacantie in Parijs twee Amerikanen ontmoette. Uit deze kennismaking vloeide emigratie naar de Verenigde Staten voort. Wat de naaste familie betreft, blijken geëmigreerde broers ook op het besluit van verloofden en jonggehuwden de sterkste invloed uit te oefenen. Dit geldt vooral weer voor de man. Zijn broeder-contacten zijn ongeveer tweemaal zo frequent als die van de vrouw. (Men zie in dit verband ook de noot onderaan blz. 47). De gezamenlijke emigratie met ouders, respectievelijk het gehele gezin, komt hier evenwel ook veelvuldig voor. Het is vooral de vrouw, van wier kant hierbij een aandeel wordt geleverd. In een aantal gevallen gaat het om een verloving: soms bevindt het meisje zich reeds met haar familie in het nieuwe land, soms ook gaat de man tegelijk met het meisje en haar familie mee. Maar ook de getrouwde vrouw trekt vaak naar haar geëmigreerde familie, of vergezelt die in een gezamenlijke uittocht. Soms hangt haar echtgenoot er dan slechts min of meer bij, zoals in het geval van een weinig
actieve jongeman, wiens schoonouders het heft geheel in handen hadden. In een ander geval kwam het duidelijk aan het licht, dat de schoonzoon zich zelfs jarenlang tegen emigratie had verzet. Zijn schoonmoeder echter, een gescheiden vrouw, liet successievelijk al haar kinderen emigreren om ten slotte zelf te gaan. Twee zoons werden reeds vooruitgestuurd en nu was dit jonge echtpaar definitief aan de beurt. Het tegenstribbelen van de (hier te lande goed geïntegreerde) man mocht niet langer baten. Ook bij zijn vrouw vond hij geen steun, daar deze geheel onder invloed van haar moeder stond, bij wie zij inwoonden. In het algemeen echter gaat de man graag mee en soms is hij zelfs de initiatiefnemer, zoals de jongeman die eerst zijn ouders en broer liet emigreren en daarna zelf volgde met medeneming van vrouwen schoonouders. Voor de vrouw zelf blijkt de aanwezigheid van een zuster in het immigratieland vaak een prikkel om te gaan. Wanneer man en vrouw beiden reeds geëmigreerde naaste familie hebben, wordt het emigratiebesluit uiteraard voor hen gemakkelijker. Samenvattend: ook bij verloofden en jongere gezinnen is de invloed van naaste familie-relaties vrij groot, vooral als gevolg van het feit, dat ook de vrouwelijke partner haar familie als stimulans bij het emigratiebesluit inbrengt. Met het stijgen van de leeftijd, door verloving en huwelijk wordt het leven en ook het potentiële emigratiemotief complexer; dit brengt o.a. een toeneming van het effect van secundaire contacten overzee met zich mede ('overige familie').
Verzakelijking der contacten
Oudere gezinnen Het aantal relatie-contacten bij emigratie blijkt vrijwel constant, maar de intensiteit van hun invloed lijkt met het stijgen van de leeftijd der aspirant-emigranten af te nemen. Bij de oudere gezinnen vindt een relatieve toeneming van het aantal contacten in de niet-intieme instititutionele sferen plaats. Dit gaat vooral ten koste van de invloed, welke bij jeugdige leeftijdsgroepen door 'vrienden' op de emigratiebeslissing wordt uitgeoefend. Wellicht wijst dit op een zekere verzakelijking van de contacten, naarmate men ouder wordt. Ouders zijn, wat hun gevoelens betreft, dikwijls overwegend op hun gezin betrokken. Noemt een jonge vrijgezel een buurjongen al gauw een 'vriend!, een gezinshoofd van middelbare leeftijd zal een buurman een buurman noemen, ook al zijn de onderlinge betrekkingen min of meer vriendschappelijk van aard. Het gevestigd raken van het ouder wordende gezin speelt zich af in wisselwerking met de ontplooiing van regelmatige betrekkingen met een gezetelde omgeving. Het aantal van deze soort contacten neemt aanmerkelijk toe; zij krijgen een duurzamer - niet zo zeer een intiemer - karakter. Het zijn dan ook vooral eerder geëmigreerde buren (inclusief bovenburen,
45
--
Invloed van relaties
46
-
----------~~~
overburen en achterburen, alsmede buurtgenoten) en plaats- of dorpsgenoten, die in deze categorie een rol spelen. Ook worden hier weer genoemd de oud-collega's en de vroegere kameraden uit de dienst (vooral oud-marinevrienden). Daarnaast echter een 'zakenrelatie' en een 'kennis uit de illegaliteit'. Onder de geloofsgenoten valt op, dat vooral aanhangers van sekten elkaar persoonlijk helpen. Maar er is ook een ouderling, die naar een eerder vertrokken predikant emigreerde, met wie hij in de kerkeraad nauw had samengewerkt. Ten slotte mogen twee gevallen, waarin 'voormalige klanten' de relatierol vervullen, niet onvermeld blijven; beide malen betrof het een kapper. De rij kan worden afgesloten met een voormalige leverancier, die als sponsor optrad: dit was 'de groenteboer', die zijn klanten wel verliet, doch niet vergat. Het aantal naaste familie-contacten is, vergeleken bij de andere groepen, weliswaar vrij constant, doch naar zijn aard enigszins gewijzigd, vooral door de aanwezigheid van kinderen in de bestemmingslanden. Bijna een derde van de naaste familie-relaties bij de oudere gezinnen wordt gevormd door reeds geëmigreerde kinderen. Veel invloed blijkt uit te gaan van geëmigreerde zoons. In de meeste gevallen zouden hun ouders er uit zichzelf niet over denken om te emigreren. Het feit echter, dat één of meer kinderen zijn gegaan, doet hen besluiten met de rest van het gezin te volgen. Dikwijls is een van de kinderen, de oudste zoon bijvoorbeeld, geëmigreerd en nu willen de andere kinderen ook. Het is dan vaak de moeder, die haar schaapjes bijeen wenst te houden en derhalve de emigratie van het gehele gezin doorzet. In één geval, waarin de moeder met alle geweld naar haar oudste dochter toe wilde (ook alom het daarginds geboren kleinkind), bood de vader een duidelijk, doch vergeefs verzet tegen het emigratieplan. Een andere vader had het in Nederland ook best naar zijn zin, maar drie getrouwde kinderen bevonden zich overzee en de uitspraak van de moeder: 'Ik zou doodgaan als ik niet naar ze toeging!', velde het emigratievonnis. Krachtig ook is de drang van ouders om herenigd te worden met een geemigreerde enige zoon of dochter. In het algemeen gaat het hier dus om gezinshereniging; de beslissende aandrang komt soms van de vader, vakel van de moeder, en het meest van nog hier vertoevende broers en zusters. Bij de laatsten ligt het accent echter meer op de emigratie zelf dan op het be houd van de gezinsband. In deze categorie werd ook het geval geregistreerd van een vader, wiens vier zoons tot elke prijs wensten te emigreren. De man had een goed marcherende bakkerij, maar de zoons zagen daar geen brood in. Zij weigerden zelfs als bezorgers in de zaak te werken. Zuchtend doekte de vader zijn bedrijfje op om samen met zijn vrouwen de avontuurlijke zoons de verre
reis aan te vangen. Bij hem prevaleerde dus ook het behoud van de gezinsband. N aast het streven naar gezinshereniging, vormt in vele gevallen het door reeds geëmigreerde kinderen behaalde succes een in deze categorie doorslaggevende factor. Soms hebben de kinderen al een eigen bedrijf, waarin de vader dan wordt opgenomen. In één geval bleef een jongen als zeeman in Australië hangen. Hij trouwde een niet onbemiddeld Australisch meisje en vervolgens hielp de 'rijke' schoonvader de gehele familie uit Nederland aan werk.
Achterblijvende kinderen
Bij het bovenstaande bleef de door de ouders geleide schakelemigratie, welke reeds eerder ter sprake kwam, buiten beschouwing. Hiervan werden, als ouders-emigranten, ook de nodige voorbeelden in het onderzoek aangetroffen. Meestal was de oudste zoon vooruitgestuurd. Als het hem goed ging, zou de rest van het gezin volgen. Soms had de vader het emigratieplan al jaren in de zin, maar moest de moeder er nog voor worden gewonnen. Bij de oudere gezinnen daalt uiteraard het aantal ouder-contacten aanzienlijk. De broers handhaven ook hier hun betekenis; er valt echter een stijging van het aantal zuster-contacten waar te nemen. Nagegaan werd of een voorkeur kon worden aangetoond van mannen voor broers, en van vrouwen voor zusters bij relatie-emigratie. Inderdaad bleek deze voorkeur zeer significant aanwezig te zijn \ De vraag kan worden gesteld of achterblijvende kinderen het vertrek van oudere emigrantenparen niet vertragen, dan wel er een remmende invloed op uitoefenen. Een enkele maal werd bij het onderzoek vastgesteld, dat niet het gehele gezin meeging, maar dat een of meer kinderen in Nederland bleven. In één geval (een verloofde dochter van 21) geschiedde dit tot kennelijk ongenoegen van de overigen, in de andere gevallen waren de hier blijvende kinderen reeds wat ouder en getrouwd, zodat de gezinsband door hun achterblijven niet onmiddellijk getroffen werd. Samenvattend: de voorafgaande, zelfstandige emigratie van een of meer kinderen oefent een sterke invloed uit op het emigratiebesluit van de oude1. De significantie werd aangetoond met behulp van de chi-kwadraattoets. Dit is een in de statistiek, in het bijzonder bij kleine aantallen, gebruikelijk hulpmiddel om de waarde van verschillen in uitkomst te meten ten opzichte van de werking van het toeval. In dit geval werden alle uit het onderzoek beschikbare cijfers betreffende de emigratie van mannen en vrouwen naar broers en zusters samengenomen: Emigratie van man vrouw naar broer(s) naar zuster(s)
88
29
51
39
Hieruit bleek dat x 2 = 7,75 en 0.01
>P>
0.001.
47
re gezinnen. Voorts valt er een versterking waar te nemen van het nietintieme institutionele relatie-element, vooral ten koste van de invloed, die vrienden in een jeugdiger stadium hebben.
Duur van de relatie-invloed Invloed van relaties
Het bleek mogelijk een verhoudingscijfer vast te stellen voor de invloed, welke van familierelaties uit voorafgaande emigrantenjaargangen uitging ten opzichte van de jaargang 1956. Uit het onderzoek is namelijk bekend, in welke jaren de reeds geëmigreerde familieleden van de proefpersonen waren vertrokken. Welk jaar, of welke jaren, zouden nu de grootste concentratie van helpende familieleden te zien geven ten opzichte van 1956? Om hiervan een enigszins zuiver beeld te verkrijgen, diende rekening te worden gehouden met het feit, dat de emigratie-jaargangen vóór 1956 niet alle even groot waren. In 1952 vertrokken bijvoorbeeld naar Canada 20653 Nederlandse emigranten, in 1955 slechts 6654. Er moest dus een bepaald verhoudingscijfer gevonden worden om de invloed van de totale emigratie uit te schakelen. Dit cijfer werd op de volgende wijze berekend: Het totale aantal emigranten, vertrokken in de jaren 1948 tot en met 1955 naar Australië, Canada, de Verenigde Staten, Nieuw Zeeland en ZuidAfrika werd gesteld op 100%. Eveneens op 100% werd gesteld het aantal helpende familieleden van emigranten uit het onderzoek. Zowel bij het aantal vertrokken emigranten, als bij de helpende familieleden uit het onderzoek vertegenwoordigt dus iedere jaargang een bepaald percentage. Deze percentages nu werden op elkaar gedeeld, en wel het percentage van in totaal vertrokken emigranten op het percentage helpende familieleden. De aldus verkregen verhoudingscijfers luiden: 1948/'49: 0.55
48
1950/'51: 0.59
1952/'53: 1.00
1954/'55: 1.62
Geconstateerd kan worden, dat de invloed van in 1952/'53 vertrokkenen een 'logische' sterkte heeft (immers, het percentage van in totaal vertrokkenen is even groot als het percentage helpende familieleden, en de omvang van de hulp stemt dus overeen met de verwachting). De invloed van in 1954/'55 vertrokkenen is echter beduidend groter; hij overtreft de op grond van de totale vertrekcijfers voor deze jaren te verwachten omvang. Hoewel· voor de jaren 1950/'51 en 1948/'49 de invloed steeds kleiner wordt, blijkt hij .toch na acht jaar nog niet te zijn verdwenen. Wij hebben hier te maken met een taai verschijnsel. Dit bleek in het bijzonder ook bij emigranten naar Zuid-Afrika en de Verenigde Staten van Amerika te kunnen worden opgemerkt. Vóór de oorlog emigreerden reeds tal van Nederlanders naar deze landen. Bij het onderzoek werd vastgesteld, dat de relatie-invloed van vóór 1939 naar deze landen vertrokken familieleden (vooral ooms) in 1956 nog steeds aanzienlijk wa3.
----
-
-
--
--
----
------~
In vele gevallen kwamen deze familieleden na de oorlog met vacantie in Nederland. Hun verhalen prikkelden de hier wonende familieleden tot emigratie. Ook werden nog relatiesporen aangetroffen van personen, die in 1944 van Nederlands-Indië uit naar Australië emigreerden. In 1945 emigreerden slechts enkele honderden landgenoten, zodat het geen wonder is, dat zij in 1956 geen zichtbare invloed meer deden gelden. Van 1946 en 1947 ging nog wel enige invloed uit, doch het aantal gevallen bleef in verhouding tot de jaren daarna zeer gering. De meeste invloed gaat dus uit van hen, die slechts kort geleden vertrokken.
Katalytische werking
Betekenis voor de Nederlandse emigratie Relaties (familie, vrienden en bekenden) vertegenwoordigen voor de aspirant-emigrant over het algemeen het succes, dat mogelijkerwijs ook voor hem daarginds zal zijn weggelegd. Van dit succes gaat ten opzichte van de eigen besluitvorming een stimulerende invloed uit. Volgens globale, uit het onderzoek verkregen aanwijzingen, vormt deze invloed bij ca. 25% der emigranten de dominerende factor 1. Bij een verdere 45% speelt hij een gradueel variërende nevenrol. De veronderstelling lijkt gewettigd dat velen, die tot deze 45% behoren, zonder de aanwezigheid en de hulp van relaties in het ontvangende land de stap niet zouden wagen. De werking van de relatie-invloed ten opzichte van het emigratiebesluit van anderen zou daarom als katalytisch kunnen worden betiteld. Vele aspirant-emigranten worden door hun relaties over de streep getrokken. Welke rol de relatie-invloed ook ten aanzien van de besluitvorming moge vervullen, de aanwezigheid van relaties in een bepaald land is voor de keuze van het bestemmingsland ongetwijfeld van grote betekenis. Dit heeft zeker invloed op de algemene spreiding van de Nederlandse emigratie, al werken daar ook allerlei andere factoren op in (immigratiepolitiek eneconomische conjunctuur in de ontvangende landen bijvoorbeeld), waardoor men de jaarlijkse spreiding toch niet aan de hand van het aantal reeds ir. de respectievelijke bestemmingslanden aanwezige Nederlandse emigranten zou kunnen voorspellen. Over de daadwerkelijke hulp, door relaties ter plaatse geboden, zullen te zijner tijd de uitkomsten van het onderzoek overzee het nodige leren. Thans moge nog worden gewezen op een niet minder belangrijk aspect van 1. Het onderzoek heeft, met betrekking tot de intensiteit van de relatie-invloed, de globale indruk doen ontstaan, dat bij de oudere gezinnen slechts in één op elke vijf gevallen het hoofdaccent op een relatie ligt; bij verloofden en jongere gezinnen in één op vier, en bij alleenstaanden in één op elke drie gevallen.
49
Invloed vaTl relaties
het relatieverschijnsel: de brieven. Het is nauwelijks aan twijfel onderhevig, dat de betekenis van brieven van geëmigreerde verwanten, vrienden, etc. ten aanzien van de beeldvorming over het nieuwe land door aspirantemigranten, die van de officiële voorlichting hier te lande overtreft. Uit gegevens van het Hoofdbestuur der P. T. T., laatstelijk over 1957, blijkt dat het briefpostverkeer naar de immigratielanden zich sedert 1947 meer dan verelfvoudigd heeft 1. Aangenomen mag worden, dat zich gelijktijdig uit deze gebieden een ongeveer even sterke (misschien iets kleinere) tegenstroom naar Nederland heeft ontwikkeld. De inlichtingen, uit brieven verkregen, hebben voor aspirant-emigranten vaak een grote vertrouwenswaarde. Men is over het algemeen geneigd informaties van bekenden eerder te vertrouwen dan die van officiële zijde; hoe intiemer de relatie, hoe meer waarde aan de inlichtingen wordt toegekend. Ook ten aanzien van de emigratievoorlichting geldt het aloude gezegde, dat het hemd nader is dan de rok. De indruk, uit de algemene praktijk en ook bij het onderzoek verkregen, bestaat evenwel dat geëmigreerde briefschrijvers dikwijls de neiging hebben, de zaken mooier voor te stellen dan zij in werkelijkheid zijn. Niet minder dan 75% van de bij het onderzoek betrokkenen ontving persoonlijk brieven van reeds geëmigreerde relaties. De toon van deze brieven was in 651 van de 750 gevallen, volgens de ontvangers, optimistisch. In 97 gevallen was de toon gematigd; in slechts 2 gevallen werd hij pessimistisch genoemd. Hierbij hou de men wel in het oog, dat in al deze gevallen de relatie-invloed van positieve aard was. Er worden waarschijnlijk wel meer sombere brieven geschreven, maar die hebben dan op de achtergeblevenen allicht een 1. Briefpostverkeer naar Australië, Nieuw Zeeland, Zuid-Afrika en Canada ; indexcijfers op basis 1947 = 100 1950: 259 1951:397
1948 : 145 1949 : 192
1952 : 587 1953: 859
1954: 994 1955 : 1075
1956: 1155 1957 : 1121
Verzonden briefpost (per 1000 kg); achter de cijfers staan tussen haakjes de aantallen naar deze vier landen vertrokken emigranten (cumulatief). Jaar
50
1947 1948 1949 1950 1951 1952 1953 1954 1955 1956 1957
12 14 20 35 86 129 196 215 241 278 261
Australië
Nieuw Zeeland
Zuid-Afrika
95) ( 962) ( 2581) (11 849) (22 343) (38371) (45 984) (56 890) (70621) (81 580) (88311)
8) 2 4 103) 5 204)" 8 ( 707) 18 ( 3 894) 40 ( 8469) 79 (11 044) 86 (11 812) 86 (13 078) 91 (14413) 87 (15478)
43 ( 1 062) 60 ( 3402) 74 ( 5 423) 94 ( 6576) 116 ( 9 164) 148 (13 341) 180 (16773) 203 (20048) 220 (22 887) 230 (24706) 238 (25930)
Canada 32 49 70 92 130 198 300 369 398 417 401
( 2361) ( 9260) ( 16 116) ( 23 149) ( 41753) ( 62406) ( 82 501) ( 98 360) (105014) (112665) (124389)
-
---
-
-
~
-
-----
--~
-
-
-~------------
negatieve uitwerking. Het onderzoek hield zich uitsluitend met vertrokken emigranten bezig. Om de overwegend optimistische toon van de brieven te verklaren kunnen wij verschillende veronderstellingen maken. De briefschrijver kan zijn achtergebleven betrekkingen niet willen verontrusten. Hij kan trachten de kritiek, op zijn emigratie uitgeoefend, te overbluffen met een schoonklinkend succesverhaal. Misschien wil hij ook niet erkennen, dat hij (nog) niet geslaagd is en zal hij een eenmaal genomen moeilijk besluit ook tegen beter weten in willen goedpraten. Hij kan ook bewust proberen invloed uit te oefenen op het ernigratiebesluit van anderen, ten einde zichzelf uit een zeker isolement te bevrijden, of uit economische overwegingen (samen een zaak opzetten, aan twee lukt meer dan aan één). Niet altijd is een dergelijke optimistische en subjectieve 'voorlichting' zonder gevaar. Evenmin maakt deze privé-voorlichting, welke zich dagelijks op grote schaal per lucht- en zeepost voltrekt, die der officiële kantoren in Nederland overbodig. Integendeel, de laatste heeft tegenover het vaak ietwat overdreven enthousiasme van de briefschrijvers een soort 'tegenwicht' -functie, een objectiverende taak. Naast het schriftelijke contact met relaties, wint geleidelijk het mondelinge aan betekenis door het met vacantie naar Nederland komen van meestal succesvolle emigranten. Dit verschijnsel valt reeds in het onderzoek te signaleren, en ook, dat het in zijn uitwerking bijzonder effectief is. 1 De verwachting lijkt gerechtvaardigd, dat deze vorm van beïnvloeding in de toekomst belangrijker zal worden, naarmate meer geslaagde emigranten, ook uit de verst verwijderde immigratielanden, zich een vacantiereis naar het oude vaderland kunnen veroorloven. Op den duur zal een gestage stroom van 'verlofgangers' een even gestaag en krachtig propaganda-element voor emigratie met zich medebrengen. De positieve invloed hiervan op het emigratiebesluit van aspiranten zal de negatieve, uitgeoefend door de terugkeer van mislukte emigranten, meer en meer overtreffen. 2
1. Ook het mondelinge contact door bezoeken van Nederland uit aan de immigratielanden dient hierbij te worden genoemd. Blijkens het verslag over de werkzaamheden van de organen voor de emigratie in 1957, verleende de Canadese Amb assade in dat jaar 2 638 visa aan personen, die opgaven hun geëmigreerde verwanten te willen bezoeken. Voor de andere immigratielanden werden soortgelijke visa verleend: Australië 375, Nieuw Zeeland 207, Unie van Zuid-Afrika 1244. 1. Volgens cijfers van de Nederlandse Emigratiedienst keerde van 1951 t/m 1956 terug: uit Australië/Nieuw Zeeland 4,5% der vertrokken emigranten; uit Canada 4,8%; uit de Verenigde Staten 3,4%; uit Zuid-Afrika 7,0%.
Emigranten met vacantie
51
IV. ZELF ST ANDIGHEIDS- EN SOCIALE STIJGINGSDRANG
DE TOEKOMST DER KINDEREN
52
Het 'zelfstandig willen worden', juist omdat de aspirant-emigranten hiermede zo gemakkelijk tegen gangbare opvattingen en de praktijk der emigratie kunnen aanleunen, maakt stellig deel uit van wat hun standaardverklaring mag worden genoemd. Ongeveer de helft der ondervraagden beantwoordde de vraag 'Zoudt U zich in het nieuwe land zelfstandig willen vestigen?' dan ook in positieve zin. Evenwel, in minder dan de helft der gevallen riep het totaalbeeld van het interview werkelijk de overtuiging op, dat de wens om een eigen bedrijf te vestigen inderdaad een krachtige drijfveer tot emigratie vormde. Sociale stijgingsdrang - het doelbewust nastreven van een hogere maatschappelijke status - zonder dat economische zelfstandigheid werd beoogd, liet zicht slechts in een beperkt aantal gevallen onvermengd bij het emigratiebesluit onderkennen. Hetzelfde geldt voor het emigreren 'terwille van de toekomst van de kinderen'. Ook bij dit argument gaat het rode waarschuwingssein, dat op de aanwezigheid van een standaardverklaring wijst, branden. Het wordt vernomen uit de mond van nog kinderloze echtparen, ja zelfs van ongehuwde jongelieden. Velen voegen er aan toe: 'Het wordt hier in Nederland te vol'. Het onderzoek toonde echter vrij duidelijk aan, dat het aantal van hen, bij wie dit argument werkelijk kracht van motief had, betrekkelijk gering was. Bij elkaar leken de genoemde factoren, niet louter als argument, doch als wezenlijk bestanddeel van de besluitvorming, een rol van betekenis te spelen bij 40% van de onderzochte personen. Bij een kwart van deze groep leken zij, met verminderd belang van andere factoren, op de eerste plaat:. te komen. Alleenstaanden
Bij ongehuwde jongelieden valt over het algemeen de nadruk op niet-
----
-
----------
---
-
.
economische impulsen bij de besluitvorming. De jongeman, dikwijls in het begin van zijn twintiger jaren, nog niet overgegaan tot het stichten van een gezin, wil wel graag als emigrant veel geld verdienen om daarmede bijvoorbeeld een auto of een motorfiets aan te schaffen, maar deze prikkel vloeit, naar het lijkt, in vele gevallen niet voort uit een dwingende economische noodzaak. Dit neemt niet weg, dat zich bij het onderzoek een kleine groep van ondernemende jongelieden, gemiddeld 23 jaar oud, aandiende, die regelrecht de vestiging van een eigen bedrijf leken na te streven. Enkelen van hen hadden een moeilijke jeugd achter de rug, waarin zij thuis slechts armoedige omstandigheden kenden. De meesten zijn arbeiderszoons, die vooruit willen. Een enkeling stamt uit middenstandsmilieu, waar hij geen plaats kon krijgen in de zaak van zijn vader. Bij allen viel de sterke sociale stijgingsdrang, respectievelijk de drang tot het bereiken van het niveau van de vader, op.
Ondernemende jongens
Een sprekend voorbeeld levert de 26-jarige zoon van een fabrieksarbeider, afkomstig uit een gezin van 10 kinderen. Deze jongeman, een hooggeschoold arbeider, bekleedde verschillende bestuursfuncties op cultureel en politiek gebied. Toch klaagde hij over het gebrek aan mogelijkheden tOt persoonlijke ontplooiing. Ook in Nederland zou hij geprobeerd hebben tot zelfstandigheid te geraken, maar liever zocht hij zijn heil in emigratie. 'Hier zie ik weinig toekomst voor de gewone arbeider.'
Voorts nog: een 27-jarige plantsoenarbeider, die zijn werk vond;
In
gemeentedienst 'te weinig creatief'
een 19-jarige expeditieknecht, die een landbouwomscholin gscursus volgde, omdat hij een eigen boerderij wil hebben; een 20-jarige timmerman, die de voor zijn vak vereiste diploma's bezat en er een grote liefde voor aan de dag legde: een eigen zaak is zijn doel; een 23-jarige auto-monteur zonder vakdiploma, die van plan was om samen met een vroegere chef hier te lande een motorbedrijf op te zetten, maar dit plan liet varen voor een stelselmatige voorbereiding op emigratie, waartoe hij zich practisch bekwaamde in verschillende vakken. Hij streeft de oprichting van een eigen garagebedrijf na.
Verloofden en jongere gezinnen
Voor verloofde of gehuwde mannen is emigratie een stap, die een grotere verantwoordelijkheid met zich brengt dan voor hen, die de beslissing alleen voor zichzelf behoeven te nemen. Een meisje of vrouw, die emigratie niet aandurft, vormt vaak een rem op de ambitieuze plannen van de man. Daarentegen werkt het enthousiasme van de vrouw voor emigratie juist als stimulans. Wat vaker dan bij de alleenstaanden, behoort in deze groep de vader van de emigrant tot de kleine middenstand. Soms geldt dit (ook) voor de
53
Zelfstandigheidsdrang
vader van de vrouwelijke partner. Vermoedelijk zijn in deze gevallen overwegingen van sociaal prestige in het geding, welke meer betekenis krijgen naarmate de huwelijksplannen een vastere vorm aannemen: voor de sociale status van zijn vader/schoonvader wil de jonge man niet onderdoen. Daarnaast staat weer een enkel geval van een arbeider, die niet zoals zijn vader levenslang aan de fabriek wil zijn gekluisterd. Een 23-jarige bakkerszoon, zelf banketbakker met veel plezier in zijn vak, liep al drie jaar met emigratieplannen rond. Hoewel hij hier goed verdiende, wilde hij samen met zijn meisje emigreren om 'een kapitaaltje' te vormen en een eigen café-restaurant te beginnen. De jongen was hier te lande goed geïntegreerd. Het accent van zijn emigratie viel geheel op zijn ambitieuze voornemens. Zijn meisje, afkomstig uit het witte-boordmilieu, steunde de plannen enthousiast.
Niet altijd is een eigen bedrijf doel van het opwaartse streven. Soms gaat het om doelbewuste sociale stijgingsdrang zonder economische zelfstandigheid als inzet. Vermeldenswaard zijn ook de volgende gevallen: een 26-jarige vertegenwoordiger, verloofd, die in zijn beroep in Nederland geen vooruitzichten had, een landbouwscholingscursus bezocht en als emigrant boer wil worden; een 23-jarige kantoorbediende, verloofd, die als emigrant onderwijzer en later leraar M.O. wil worden; zijn vader was politieagent; een 23-jarige bankwerker, verloofd, die na de dood van zijn vader als kostwinner voor het gezin optrad en gehard werd door zeer moeilijke tijden; hij wil de armoede door emigratie definitief bezweren; een 34-jarige technische bedrijfsleider, gehuwd, twee kinderen, die een goede vakopleiding ontving en als specialist op zijn terrein in een technisch meer ontwikkeld land verder hoopt te komen dan hier; een 27-jarige metselaar, gehuwd, twee kinderen, die de vereiste diploma's miste voor een eigen bedrijf; zijn vader was zelfstandig en zijn broer werd het ook; hij wil zelf geen knecht blijven.
54
Vaak vindt men personen, die samen met familieleden of vrienden (soms reeds geëmigreerd) een eigen zaak willen opzetten. Soms staat de sociale stijgingsdrang in verband met het feit, dat de vrouw uit een sociaal hoger milieu stamt dan de man. De toekomst van de kinderen speelt reeds een enkele maal een rol. Oudere gezinnen De toekomst van de kinderen blijkt bij oudere gezinnen dikwijls een min of meer belangrijke factor bij de totstandkoming van het emigratiebesluit. Er laten zich, globaal genomen, drie groepen onderscheiden:
---
-
-
--
-- -
._------------~
A. motief: toekomst kinderen; B. motief: toekomst kinderen, benevens zelfstandige vestiging of hogere positie; C. motief: zelfstandige vestiging of hogere positie. Uit de verkregen gegevens blijken zowel het gemiddelde kindertal als de gemiddelde leeftijd van het gezinshoofd in groep A significant hoger te zijn dan in groep C, met B als een typische overgangsgroep daartussen. Hoe ouder een emigrant is en hoe meer kinderen hij heeft, des te groter wordt de kans, dat hij inderdaad om de toekomst van de kinderen emigreert, zonder daarnaast voor zichzelf bepaaldelijk een of ander ambitieus doel na te streven. De genoemde drie groepen, welke vrijwel even groot zijn \ boden gelegenheid dieper in te gaan op de invloed van de gezinssamenstelling op het emigratiemotief. Hiertoe werden de aantallen kinderen in deze drie motiefgroepen onderling vergeleken, gesplitst naar geslacht en leeftijd. Groep A heeft, gemiddeld per leeftijdsgroep, een aantal kinderen, dat bijna tweemaal zo hoog is als in groep C. Groep B beweegt zich weer daartussenin. De getalsverhouding tussen zoons en dochters, in procenten, geeft het volgende beeld: Groep A, 60: 40. Groep B, 54 : 46. Groep C, 43 : 57. Het emigratiebesluit bij groep A blijkt samen te hangen, behalve met de aanwezigheid van een groot gezin, met het bezit van een naar verhouding groot aantal zoons. In groep C, waar het element 'toekomst kinderen' bij het besluit nagenoeg te verwaarlozen is, overweegt het aantal dochters. De conclusie lijkt gerechtvaardigd, dat de toekomst van de dochters in Nederland een aspirant-emigrant over het algemeen niet zoveel zorgen baart, dat hij om die reden tot emigratie zou besluiten. In het 'overvolle' Nederland met al zijn diploma-eisen veroorzaakt het perspectief der jongens daarentegen wel een zo sterke ouderlijke bezorgdheid, dat deze tot een emigratiebeslissing kan leiden. Zonder goede opleiding zijn hier te lande hun kansen gering en een goede opleiding kost veel geld. Hier komt bij, dat vooral oudere zoons bij emigratie ook hun handen uit de mouwen willen steken, zodat een gezamenlijke krachtsinspanning (bijvoorbeeld vestiging van een gemeenschappelijke zaak) het risico van de onderneming verkleint en de kans op een spoedig welslagen in niet geringe mate vergroot (snel sparen!). Ondanks de verschillen in getalsverhoudingen ten aanzien van zoons en dochters, welke zich tussen de drie groepen voordoen, blijkt overal in de. leeftijdsklasse van 15 jaar en ouder het aantal zoons te overwegen. Dit verschijnsel levert uiteraard in groep A geen verrassing, maar blijkt, zij het in afnemende mate, ook nog goed waarneembaar bij de groepen B en C. 1. NI. nA
= 18, nB = 19, nC = 19.
Toekomst van de kinderen
55
Zelfstandigheidsdrang
Een aanwijzing temeer, dat het bezit van opgroeiende zoons op zijn minst een 'steun in de rug' bij het nemen van het emigratiebesluit betekent. Het element 'toekomst kinderen' in het emigratiemotief blijkt dus samen te hangen met het aantal, het geslacht en de leeftijd der kinderen. Hoe groter het gezin, hoe meer en hoe oudere zoons, des te gereder valt in dat gezin het besluit tot emigratie.
Groep A omvat in hoofdzaak geschoolde arbeiders, een enkele maal een kleine zelfstandige. Kenmerkend voor deze groep is, dat het gezinshoofd vaak duidelijk te kennen geeft dat hij voor zichzelf niet weg zou gaan; het betreft hier overwegend goed geïntegreerde personen. Het meest gehoorde argument is: 'Wij kunnen de kinderen in Nederland geen goede opleiding geven door gebrek aan geld'. Sommige emigranten hebben zelf veel financiële zorgen gekend (in de vooroorlogse crisistijd vooral) en willen niet dat de kinderen 'ook altijd zo moeten scharrelen'. Anderen zijn bang voor instorting van de hoogconjunctuur. Vaak blijkt duidelijk, dat de vader zelf reeds min of meer had berust in het beperkte succes van zijn eigen loopbaan, maar dat hij zijn kinderen toch wel graag 'hogerop' wenste te zien. De vader, die 'niet wil dat zijn kinderen net zo zullen moeten scharrelen' als hijzelf heeft gedaan, kende als zoon van een textielarbeider een armoedige jeugd. Met moeite maakte hij zich als jongen los uit het textielmilieu door zich geleidelijk te laten omvormen tot metaalarbeider. Op 48-jarige leeftijd, met zes zoons en drie dochters tussen 20 en 3 jaar, besloot hij tot emigratie. Zijn vrouw, die geheel voor haar gezin leeft, zag niet op tegen het opnieuw beginnen in een vreemde omgeving. Het - kerkelijk goed geïntegreerde - gezin maakte een gedisciplineerde indruk. De vader zou in het nieuwe land 'liefst buitenwerk doen', maar voor de kinderen waren de plannen: een eigen bedrijf, kwekerij of boerderij. Als grootste bezwaar tegen het leven in Nederland noemde deze emigrant: de gebrekkige toekomstmogelijkheden voor de kinderen.
Verder nog als voorbeelden: Een 4S-jarige monteur met elf kinderen, van wie er een aantal goed kunnen leren. Er was echter geen geld om hen een behoorlijke opleiding te geven. Bijverdiensten waren niet toegestaan. De oudste kinderen maakten zelf plannen om te emigreren, zodra ze van school zouden komen. Dit hielp het plan van de ouders. Een S3-jarige kapper met acht kinderen, waaronder drie zoons die niet goed kunnen leren. Zij zouden nooit in staat zijn diploma's te bemachtigen. Hun toekomst in het diplomavragende Nederland baarde zorg en dit deed het emigratieplan der ouders Ontstaan.
56 In groep B komen verschillende nuances van de drang tot zelfstandigheid naar voren. Vele van deze emigranten hebben vroeger een eigen zaak gehad of deden mislukte pogingen er een te vestigen; ook komt het voor, dat zij hun ambitie ontlenen aan een zelfstandig gevestigde vader (en/of schoonvader) en nu op hun beurt samen met hun kinderen als emigrant een eigen bedrijf willen opzetten.
----------------------------
Duidelijk zijn de persoonlijke ambities van het gezinshoofd (respectievelijk de ouders) bij deze groep nog springlevend. De kansen, die Nederland niet bood, hopen deze emigranten elders te vinden en te benutten met inschakekeling van de kinderen als medewerkers. Verschillende modaliteiten worden aangetroffen: de eigen ambitie overweegt, de kinderen worden als het ware functioneel bij het plan betrokken; de eigen ambitie en de zorg voor de toekomst van de kinderen wegen ongeveer even zwaar; de zorg voor de toekomst van de kinderen overweegt, maar tevens wordt de gelegenheid aangegrepen eigen onvervulde ambities waar te maken.
Persoonlijke ambities
Een typische representant van deze groep was een 47-jarige kellner, die zijn zinnen had gezet op een eigen restaurant of op een autoverhuurbedrijf, zoals hij er in het begin van de oorlog een bezat. Hij verloor het, omdat op een gegeven ogenblik de auto's moesten worden ingeleverd. Het gezin, met drie zoons en drie dochters tussen 20 en 6 jaar, had moeilijke tijden gekend. De moeder is een flinke vrouw, die goed de orde handhaafde: zij zag de toekomst van de kinderen als hoofddoel van de emigratie. Twee kinderen zouden terstond kunnen meewerken in het nieuwe land: de oudste dochter als typiste, de oudste zoon als electricien. De overige kinderen zouden er nog naar school gaan.
Voorts nog: Een 41-jarige timmerman met zeven kinderen. Hij had een goed loon, maar zag geen kans om in Nederland zonder diploma's en de nodige vergunningen zelfstandig te worden. Hier te lande bouwde hij reeds zijn eigen huis. In de oorlog was hij zelfstandig tuinbouwer. Zijn vader was boer. In het nieuwe land wil hij zijn oudste zoon op een boerderij zetten. Een SO-jarige ambtenaar met tien kinderen en in het bezit van 24 dienstjaren. Het gezin zat steeds in de schulden. Een zeevarende zoon vestigde zich reeds in het nieuwe land. De ambtenaar wil met vrouwen kinderen nog een eigen hotelbedrijf beginnen .
Groep C geeft het beeld van de zuiver persoonlijke ambities. Er bevinden zich in deze groep naar verhouding veel emigranten wier vader zelfstandig gevestigd is, maar die dit zelf niet waren, ondanks krachtig streven om de status van de vader ook te bereiken. Zij verkeerden dus eigenlijk in een toestand van sociale daling. Verder, de ambitieuze selfmade-lieden, die zich van de grond af door eigen kracht hebben opgewerkt, vaak een goede positie bekleden en ook behoorlijk verdienen, maar die n6g verder willen komen. Zij gaan geheel op in hun werk en zijn bij voorbaat overtuigd van het welslagen van hun emigratie. Gebrek aan kapitaal, aan de vereiste diploma's en vergunningen zijn de geijkte klachten van deze dikwijls zeer bekwame, energieke en soms duidelijk eerzuchtige werkers. Hun emigratie is in vele gevallen jarenlang overwogen en grondig voorbereid. Ambitie blijkt bij sommigen ook uit bepaalde neven-activiteiten. De een was actief
57
lid van de vrijwillige brandweer, de ander regisseur van een toneelverenigIng, enz.
Zelfstandigheids·· drang
Een 42-jarige wever, die ook werkzaam was als mattenvlechter, matroos en boerenarbeider, streefde doelbewust een eigen zaak na. Zijn vader was brandstoffenhandelaar, de vader van zijn vrouw binnenschipper . Het gezin telde twee zoons en twee dochters in leeftijden tussen 16 en 4 jaar. De man, gewend aan arbeid in de klein-industrie, had zich overtuigd, dat de mattenvlechterij in he t bestemmingsland niet bestond, doch dat zich daar wel afzetmogelijkheden voor de desbetreffende producten voordeden. Van zijn toekomst in Nederland meende hij niet m eer te mo gen verwachten dan te moeten 'scharrelen tot 65 jaar en dan Drees'. Zijn grootste bezwaar tegen het leven hier luidde: 'De beperking van de mogelijkheid tot zelfstandigheid. Een arbeider blijft een arbeider'. Het oudste kind, een dochter, werkte reeds mee in het industrietje waar haar vader emplooi had. Hoewel het streven van de man naar een eigen bedrijf geheel en al voorop bleek te staan, lanceerde hij bij de formulering van het motief nog wel ergens verbaal, dat hij 'ook voor de kinderen te weinig mogelijkheden' zag. Aan deze mededeling moet echter waarschijnlijk even weinig reële motiefwaarde worden toegekend als aan de eerder gedane uitspraak van deze emigrant: 'Ik houd niet van het klimaat hier'.
Voorts: Een 40-jarige bedrijfsleider met vier kinderen, die zich in 25 jaar bij verschillende werkgevers omhoog had gewerkt van kantoorbediende tot leidinggevend functionaris. Hij kon van zijn goede salaris behoorlijk rondkomen, maar voelde dat hij met zijn capaciteiten méér zou kunnen bereiken: een eigen bedrijf, w aartoe hij in Nederland geen kans zag. Deze man had weinig belangstellin g behalve voor zijn werk. Hij was voortdurend aan de arbeid, ook 's avonds. Een 39-jarige kapitein op de kustvaart met twee kinderen. Man en vrouw komen beiden uit een vissersfamilie. De man had gespaard om hier in de visserij iets voor zichzelf te beginnen, maar het bleek onmogelijk om genoeg kapitaal te vergaren v66r zijn 65e jaar. Hij wil daarginds zo spoedig moge lijk een eigen vissersbedrijf oprichten.
58
De hierboven onder A, B en C gesignaleerde facetten van het emigratiebesluit werden aangetroffen bij 56 oudere gezinnen (op een totaal van 377). Bij nog ruim honderd oudere gezinnen waren zij eveneens zichtbaar, zij het dan ook minder evident. Meestal zijn zij vermengd met andere ele· menten: de situatie wordt ingewikkelder. Factoren als moeilijke jeugd: hoger sociaal milieu van de vrouwen verbetering als zelfstandige doen zich mede gelden. Soms ligt het zwaartepunt van de emigratie bij de kinderen zelf. Een of meer kinderen hebben emigratieplannen (of zijn reeds geëmigreerd) en de ouders, hoewel zij zelf niet op het idee zouden zijn gekomen, maken er een gezinsemigratie van om te trachten gezamenlijk In het nieuwe land iets te bereiken, met behoud van de gezinseenheid dus. Betekenis voor de Nederlandse emigratie
De in dit hoofdstuk besproken factoren hangen samen met het sociaaleconomische niveau van de gemiddelde emigrant. De ambitie, voortspruitend uit een sociale en economische stijgingsdrang, hetzij van de emigrant
------
-~
zelf, hetzij geprojecteerd op de volgende generatie, wordt vooral gevonden onder: 1. geschoolde of geoefende arbeiders afkomstig uit arbeidersmilieu, waarin een prikkel werkzaam is om tot de kleine middenstand te behoren; 2. personen uit de middenstandssfeer, voor wie het gaat om herovering, behoud of verbetering van status. Bij deze categorie zijn duidelijk overwegingen van prestige te constateren. Een min of meer verwante groep vormen de oorspronkelijk uit agrarisch milieu afkomstige emigranten, die naar een andere bedrijfstak overgingen, doch zich als industrie-arbeider (of kantoorbediende) op den duur niet tevreden voelen.
Een ambitieuze kern
Er dient onderscheid te worden gemaakt tussen: a. Het concrete gevoel van onbehagelijkheid in een bepaalde situatie, dat kan worden teweeggebracht door bepaalde moeilijkheden in beroep of bedrijf, of door financiële perikelen (dit zal in de volgende hoofdstukken ter sprake komen). b. Gevoelens van onbehagelijkheid met een meer abstracte inhoud, veroorzaakt door sociale en economische stijgingsdrang en prestigebehoefte. Deze factoren worden vaak door het milieu in ruimere zin bepaald. Een betrekkelijk klein aantal Nederlanders wordt door deze onbehagelijkheidsgevoelens er toe gedreven over te stappen naar de maatschappelijke ladder van samenlevingen, waar zij verwachten hoger te kunnen klimmen dan hier. De relatiefactor draagt er veel toe bij deze verwachting levendig te houden. Verder behoort de mogelijkheid om in de ontvangende landen maatschappelijke zelfstandigheid te verwerven evenzeer tot het stereotiepe beeld over deze landen, als de toenemende kans op welslagen, indien er een aantal opgroeiende kinderen zijn, vooral zoons, die mee-emigreren. Hoewel dit stereotyp vrij algemeen is, moet het feit, dat niet ieder groot gezin in daarvoor gunstige omstandigheden emigratie overweegt en ook daadwerkelijk vertrekt, vermoedelijk ten dele worden verklaard uit het slechts in een beperkt aantal gevallen voorkomen van een stimulerende rela tie-invloed. De hunkering naar maatschappelijke zelfstandigheid, het verlangen sociaal te stijgen, alsmede de projecties hiervan op de kinderen behoren misschien tot de karakteristieken van de Nederlandse bevolking en dus ook tot die van de Nederlandse emigrant. Bij één op de tien emigranten zijn, gelijk het onderzoek leerde, deze verlangens zo sterk en zo bewust aanwezig, dat zij als wezenlijk element van de besluitvorming op de voorgrond treden, met verminderd belang van andere factoren. Op deze 'ambitieuze' kern kan een van de voornaamste stereotypen met betrekking tot de Nederlandse emigratie regelrecht van toepassing worden geacht.
59
-
v.
PROBLEMEN IN BEROEP EN BEDRIJF
In dit hoofdstuk gaat het vooral om concrete problemen, welke zich aan het individu in een bepaalde situatie voordoen. De problematiek is hier dus min of meer losgemaakt van algemene strevingen tot sociale stijging en behoud van status, al doen deze zich in vele gevallen op de achtergrond wel degelijk gelden. Toch valt ook bij deze concrete problemen, hoe individueel zij dikwijls mogen lijken, bij de analyse van de verkregen gegevens duidelijk een aantal grote lijnen te onderscheiden. De problemen in verband met beroep, resp. bedrijf, welke bij het onderzoek als een bijdrage tot de emigratiemotieven konden worden gesignaleerd, zijn in grote trekken als volgt in te delen (in volgorde van frequentie):
a. bepaalde stoornissen in de continuïteit van het werk of in het arbeidsperspectief; b. het werk bevalt niet, zonder bepaalde stoornissen; c. problemen, veroorzaakt door het afbreken van een studie, het zakken voor examens en het niet bezitten van vereiste diploma's. De hierbedoelde problemen werden gevonden: als dominerende factor bij 10% van alle onderzochte gevallen; in minder sterke mate bij een verdere 30%. Ook deze problematiek neemt in betekenis toe met het stijgen van de leeftijd. Bij ongeveer de helft van de oudere emigranten leek zij van invloed te zijn op het emigratiebesluit, terwijl dit slechts het geval categorie a
60
alleenstaanden verloofden/jongere gezinnen oudere gezinnen
±
1
b
+ ±
+
1. Het minteken geeft aan, dat de bedoelde probleem categorie voor de desbetreffende
groep (nagenoeg) irrelevant is; het plusteken duidt op het omgekeerde. Het ± teken wijst erop, dat beide soorten problemen in de desbetreffende groep ongeveer gelijkelijk aanwezig zijn. Categorie c, als enigszins andersoortig, kwam voor deze vergelijking niet in aanmerking.
-
-
-
--
~---
---------
was bij een derde van de verloofden/jongere gezinnen en een kwart van de alleenstaanden. De groep 'bepaalde stoornissen' (categorie a, hierboven genoemd) blijkt het talrijkst te zijn, vooral onder oudere emigranten. Er treedt een duidelijk richtingsverschil op, zoals aangegeven in de tabel op blz. 60. Dit richtingsverschil leent zich misschien tot de volgende interpretatie: hoe jonger een emigrant, des te gemakkelijker zal zijn motief worden beinvloed door het feit, dat hij bij de keuze van een beroep zijn persoonlijke bestemming nog niet heeft gevonden; hoe ouder een emigrant, hoe groter de kans dat hij in de sfeer van zijn beroep of bedrijf op bepaalde moeilijkheden stuit, die een bijdrage leveren tot de vorming van zijn emigratiemotief. De 'studieproblemen' vormen als aparte categorie (c) een minderheid, doch als nevenverschijnselen komen zij naast beide andere categorieën meermalen voor, in het bijzonder bij de jongeren.
Alleenstaanden
Alleenstaanden
Voor ongehuwde jongelieden en vrijgezellen vormen de problemen van beroep en bedrijf over het algemeen geen gewichtige factor in het emigratiebesluit. Categorie a. Hierbij vallen enkele jongelieden op, die geen plaats konden krijgen in het bedrijf van hun vader. Onder hen zijn enige boerenzoons, werkzaam als timmerman, landbouwsmid, bakker of mijnwerker. Van de anderen klaagde er een, dat de garage van zijn vader voor zijn broer bestemd was (hijzelf kon niet goed leren), terwijl weer een ander in het vaderlijke timmerbedrijf geen perspectief zag, omdat er al drie broers werkten. De boerenzoons vallen eigenlijk binnen het 'agrarische motiefpatroon', doch worden hier genoemd omdat zij bij hun beroepskeuze reeds rekening hielden met het feit, dat er op de boerderij thuis geen plaats voor hen zou zijn. Voorts enkele gevallen van moeilijkheden in een bepaalde betrekking: ongemotiveerd ontslag, leidend tot verbittering (dit betreft een oudere vrijgezel); moeilijkheden met de werkgever; het niet kunnen bemachtigen van een vaste aanstelling in gemeentedienst. Dan een paar gevallen, waarin de betrokkenen na hun militaire diensttijd niet meer aan de slag konden komen; enkele jongelui, die een opleiding voor de tropen ontvingen en vreesden daarmede in Nederland niets te kunnen bereiken; een geval van 'ongezond werk' (een mijnwerker die bang was voor silicose en invaliditeit, zijn vader is een invalide mijnwerker), en enkelen die in hun vak als zodanig geen toekomst in Nederland zagen: een veterinair student en een timmerman (bang voor werkloosheid als de woningnood over zal zijn).
61
Ten slotte is er nog één geval, dat beschouwd kan worden als dat van een voormalige kleine zelfstandige (een jongeman, die na de dood van zijn vader tevergeefs trachtte diens kaashandel voort te zetten).
Problemen in beroep en bedrijf
Een 19-jarige jongen uit het noorden des lands werkte op de boerderij van zijn vader, totdat een oudere broer terugkwam uit de militaire dienst. Hij moest zijn plaats afstaan en ging daarom als vanzelfsprekend emigreren; in het nieuwe land waren reeds twee andere broers en tal van dorpsgeno ten. De jongen had een vak geleerd (bakker) en wilde daarin door gaan. Voor hem was emigratie geen avontuur, maar een nuch tere stap naar 'meer mogelijkheden', die reeds dOOl- anderen waren verkend. 'Maar, zei hij, 'ook in Nederland zou ik wel geslaagd zijn'. De militaire dienst speelde eveneens een rol bij de emigratie van een 20-jarige ambtenaarszoon uit een provinciestadje. Na zijn diensttijd kon hij niet goed aan de slag komen. Met zijn twee jaar ULO had hij geen ander vooruitzicht dan 'hier of daar een klein baantje' als kantoor- of magazijnbediende. R eeds waren twee zusters en een broer geëmigreerd. Zij zouden hem opvangen en dan wilde hij daarginds 'alles aanpakken' om later 'in het autovak' te komen.
In tegenstelling tot de boerenzoon in het vorige voorbeeld ging deze jongen weg, omdat hij in Nederland 'weinig te verliezen' had. In beide gevallen is er sprake van een problematisch arbeidsperspectief, waardoor emigratie zinvol lijkt, maar er is verschil in verwachting. Verwachte mogelijkheden bij:
de boerenzoon de ambtenaarszoon
hier blijven
emigreren
wel aanwezig niet aanwezig
groter wel aanwezig
De ambtenaarszoon heeft een scherper zwart-wit beeld voor ogen, waaldoor zijn emigratiebesluit een min of meer desperate inslag krijgt.
62
Categorie b. Het merendeel der jongelieden, wie het werk niet bevalt, wordt in de bedrijfsklasse 'diensten' gevonden. Het zijn vooral kantoorbedienden, maar ook een ambtenaar, een conducteur, een melkbezorger en een expeditieknecht. Een enigszins bijzondere plaats wordt ingenomen door een vijftal jongelieden, die ieder bij hun vader in het bedrijf werken doch daarmee niet willen doorgaan. Het betreft hier een landbouwbedrijf, een schilderszaak, een kruidenierszaak en tweemaal een expeditiebedrijf. Dan zijn er enige technische beroepen in categorie b: twee monteurs, een bankwerker, een tandtechniker; voorts een arbeider, die de fabriek, een mijnwerker, die de mijn en een textielarbeider, die het ploegenstelsel haat. De overigen zijn een metselaar, die in de landbouw wil; een vissersjongen, die geen toekomst ziet bij de grote vaart; een landarbeider, die de industrie prefereert; een veevoederdeskundige, die de voorkeur geeft aan lichamelijk werk. Een 24-jarige ambtenaarszoon in het Westen des lands bezat het MULO-A-diploma. Echter: het kantoorwerk beviel hem niet. Een geëmigreerde broer verschafte hem de
---
-~-
- -
---
---
nodige inlichtingen en drong aan op zijn komst. Hij volgde, met het oog op emigratie, een omscholingscursus in de landbouw. In Nederland, zo meende hij, zou hij 'ook wel een behoorlijke betrekking krijgen' maar hij had overwegend bezwaar tegen de 'bekrompenheid' in zijn werkkring.
Categorie c. Deze groep wordt gevormd door een aantal jongens, wier emigratiebesluit werd beïnvloed door het feit, dat zij er om de e!!n of andere reden niet in slaagden het vereiste vakdiploma te halen (slager~ patroon, boekbinder, mijnwerker, machinist grote vaart, instrumentmaker); een paar priesterstudenten, die hun seminarie-opleiding afbraken; een paar jongelieden met niet-afgemaakte universitaire opleiding, alsmede een officierszoon en twee predikantenzoons, die niet goed konden leren. Het zijn vaak overwegingen van sociaal prestige, welke in deze categorie een rol spelen.
Verloofden en jongere gezinnen
Verloofden en jongere gezmnen
Ook bij deze groepen lijkt op de problematiek van beroep en bedrijf bij de besluitvorming tot emigratie niet de nadruk te vallen. Categorie a. Als een specifiek groepje dienen zich hier de zeevarenden aan, die, omdat ze gaan trouwen of niet lang geleden gehuwd zijn, een betrekking aan de wal zoeken en daarin niet of niet naar hun zin kunnen slagen. Onder hen zijn een hofmeester, een kok, een scheepswerktuigkundige, een marineman, stokers en matrozen; zij worden teruggevonden als kellner, tramconducteur, metselaar, fabrieks- of havenarbeider. Voorts een aantal gevallen van moeilijkheden in een bepaalde betrekking: ontslag, teruggezet, gepasseerd, werkgever failliet, enz., en van geen plaats kunnen krijgen in vaders bedrijf, of niet in vaders bedrijf willen blijven. Verder enige plattelanders, die op de fabriek terecht zijn gekomen, waar zij niet kunnen aarden. Ongezond werk: mijnwerkers bevreesd voor silicose, een lasser die niet langer in de koude aan schepen wil werken. Een paar mensen met tropenopleiding, alsook enige Indische Nederlanders die hier niet aan de slag kunnen komen. Ten slotte nog enkele gevallen, waarin de emigranten in hun vak in Nederland geen toekomst zien (o.a. een kleermaker en een geoloog), en van angst voor werkloosheid. Een 24-jarige bakker-kok, ambtenaarszoon, had enige assistent-hofmeester. Eenmaal getrouwd, wilde hij niet conducteur voelde hij zich 'opgelaten'. In het nieuwe bezocht, wil hij 'alles aanpakken' en later een cafetaria
jaren gevaren als koksmaat en meer naar zee, maar als tramland, dat hij als zeeman reeds beginnen.
Een 22-jarige verplegerszoon speelde als jongen veel op de boerderij van zijn grootouders van moederszijde. Hieruit hield hij een liefde voor het boeren vak over, die hem niet verliet ondanks zijn latere technische op·leiding. Hij werd instrumentmaker, maar naderhand veehoudersknecht. Dit laatste met het oog op emigratie: een geëmigreerde oom had plaats voor hem op zijn veeteeltbedrijf. In Nederland zag de jongen geen
63
perspectief in de landbouw, terwijl hij ook niet meer naar de fabriek wilde. In verband met zijn emigratie was hij alvast gehuwd - niet met een boerendochter, doch met een meisje van kantoor.
In
Problemen beroep er~ bedrijf
Onder de jongere gezinnen wordt ook reeds een aantal kleine zelfstandigen gesignaleerd. Hun problematiek zal bij de oudere gezinnen, waaronder zich de meeste zelfstandigen bevinden, worden behandeld.
Categorie b. Ook hier, evenals bij de alleenstaanden, worden, zij het naai verhouding in mindere mate, vrij veel kantoorbedienden aangetroffen. Veel gehoorde klachten zijn: geen voldoening in het werk, dat geestdodend is; sleur; bureaucratie; geen vooruitzichten. Behalve de kantoorbedienden behoren ook enige vertegenwoordigers en incasseerders, een postbode, een broodbezorger, een magazijnbediende en een stations-assistent tot deze categorie. Voorts enkele beroepsmilitairen en politiemannen. Er zijn weer mensen met een hekel aan fabriekswerk en evenmin ontbreekt de mijnwerker, die niet van de mijn houdt. Velen van hen, die een aversie tegen hun werk aan de dag leggen, verlangen naar de landbouw, sommigen naar het zakenleven. Over het algemeen willen zij weg uit 'benardheid' en 'verstarring' . Ten slotte is er nog een groepje hooggeschoolden: vliegtuig- en telefoonmonteurs, werktuigkundigen, verwarmingstechnici, fijnbankwerkers, enz. Deze mensen bevalt het werk meestal niet omdat zij - soms waarschijnlijk terecht - een hoge dunk hebben van hun eigen capaciteiten en menen dat zij worden ondergewaardeerd en onderbetaald. Een 2B-jarige beroepssergeant, zoon van een technisch tekenaar, was ontevreden over zijn werkkring in Nederland. Ook zelf ontving hij een opleiding als technisch tekenaar met een paar jaar praktijk. De man had een wat artistieke inslag: zijn hobby was binnenhuiskunst. Hij was kennelijk 'zomaar' in de militaire dienst blijyen hangen, met een vaag idee nog wel eens iets anders te zullen gaan doen. AI zou hij niet precies weten wàt: in het nieuwe land hoopte hij politieman te kunnen worden, maar hij had geen voorstelling van later. De ontevredenheid met zijn werk dreef hem het land uit. Hij wordt bijgestaan door een flinke arbeidersdochter, die bereid is daarginds haar handen uit de mouwen te steken - naast de zorg voor de kinderen van drie en één jaar.
64
Een 35-jarige hooggeschoolde metaalarbeider zag als zijn toekomst in Nederland 'voortdurend als vakarbeider te werken, maar niet als vakman betaald te worden'. Nederland is 'geen goed land voor de vaklieden'. Hij voelde zich hier niet genoeg gewaardeerd; dit uitte zich in een zekere onrust en nervositeit. Reeds jaren bestond het plan om te emigreren; slechts door familieomstandigheden (de schoonmoeder leefde nog) werd het uitgesteld. De man had verschillende landen overwogen, doch zijn keuze laten vallen op Zuid-Afrika: 'Daar zijn de meeste kansen voor een goed vakman'. De vrouw is geen flink type. Zij ging uitsluitend mee, omdat zij haar onrustige en opstandige echtgenoot niet kon tegenhouden.
Categorie c. Hier treft men wederom degenen, die om de een of andere reden de voor de uitoefening van het door hen gewenste beroep vereiste diploma's niet hebben kunnen behalen. De redenen zijn velerlei: een
technicus miste zijn technische opleiding, omdat hij uit pletelt voor zijn overleden vader, die fabrieksbaas was, een praktische scholing in de fabriek volgde; een vertegenwoordiger werd door oorlogsomstandigheden geen erkend vakman in zijn oorspronkelijke beroep van radiotechnicus; een telexist raakte door de kamptijd in Indië met zijn studie achterop; een verkoper wilde dokter worden, maar de studie was te zwaar; een technisch ambtenaar met HBS-B had geen geld om in Delft te studeren. Het 'geen geld'motief komt meermalen voor. Maar ook: geen tijd, examenvrees, geen zin meer in studie, of gewoon het ontbreken van capaciteiten. Onder de laatsten vindt men zowel de havenarbeider die er niet in slaagde de cursus betontimmerman van de Rijkswerkplaats te volbrengen, als de zoon van welgestelde ouders voor wie de MTS-studie te zwaar bleek. De 'studieproblemen' doen zich bij de verloofden en jonggehuwden even vaak voor als bij de alleenstaanden. Hierbij dient voor ogen te staan, dat het gebrek aan diploma's en het daarmede verband houdende gemis aan toekomstmogelijkheden zich dikwijls pas duidelijk wreekt als een gezin gesticht wordt.
Oudere gezinnen
Oudere gezinnen Bij bijna de helft van de oudere gezinnen zijn invloeden op het emigratiebesluit aangetroffen van problemen, verband houdende met de uitoefening van beroep of bedrijf. Bij een op de vijf oudere emigranten was deze problematiek dominerend. Categorie a. Vooral in deze categorie vallen de problemen der ouderen. Voor meer dan de helft betreft het (voormalige) zelfstandigen. Eerst zal echter aandacht worden geschonken aan hen, die in loondienst waren zonder ooit zelfstandig beroepsbeoefenaar te zijn geweest. Loondienst - Velen in deze groep hadden te kampen met bepaalde moeilijkheden: ontslag; faillissement of achteruitgang van het bedrijf waar zij werkten; onenigheid met directie, chefs of bazen; werkloosheid, niet meer aan de slag kunnen komen; gepasseerd voor een hogere positie na langdurige loondienst, enz. Het aantal zeevarenden, dat geen goede wal betrekking kon vinden, was hier slechts gering. Daarentegen waren er nog al wat emigranten, afkomstig uit agrarisch milieu, die het in andere bedrijfsklassen op den duur niet konden uithouden. Bij de jongeren vergeleken, viel een stijging te constateren van het aárital dergenen, die meenden ongezonde arbeid te verrichten. Onder hen waren wederom enkele mijnwerkers (silicose), een spinner (giftige stoffen), een metselaar (koude vloeren), een hofmeester en een gérant (ongeregeld leven) en een accordeonist (drinken in bars). Ten slotte waren er enige personen, die in Indonesië carrière hadden gemaakt en nu in Nederland geen perspectieven meer vonden.
65
Problemen m beroep en bedrijf
Een 49-jarige plattelander, wiens vader jachtopziener was, had oorspronkelijk gewerkt als veeverzorger en als slager in loondienst. Naderhand werd hij opzichter bij een agrarische crisisdienst, een tijd, waaraan hij goede herinneringen bewaart. In 1950 echter werd deze dienst opgeheven en sindsdien kon de man geen behoorlijke betrekking meer vinden, omdat hij te oud was. Hij kreeg een baantje als walbaas, zonder enig perspectief. De twee oudste van de zes kinderen zijn zoons, die daarginds kunnen meehelpen. De moeder betoonde zich een dominerende figuur, die de emigratie stimuleerde. De emigrant zelf bleek een serieuze man, die er nog iets van maken wilde: hij was van plan na aankomst eerst op een fabriek te gaan werken en later een eigen pluimveebedrijf te vestigen. Een 42-jarige lasser was uit agrarisch milieu - zijn vader was een Friese boerenarbeider - in de fabriek terechtgekomen. Ook de vader van zijn vrouw was landarbeider. De oudste zoon (er waren drie kinderen) wilde boer worden. Zelf had de man op de fabriek nooit met plezier gewerkt: altijd koesterde hij heimwee naar het boerenvak. Zijn hobby was 'pluimvee'. In het nieuwe land zou hij eerst nog als lasser gaan werken, maar hij hoopte over een aantal jaren een eigen kippenfarm, liefst een boerderij, te bezitten. Een 36-jarige mijnwerker met drie zoons wilde emigreren 'om gezondheidsredenen, om van de mijn af te komen'. 'Mijnwerkers worden nooit oud'. Bovengronds werk wordt echter minder betaald. Als hij hier zou blijven, zouden de zoons ook wel de mijn in moeten, want geld om ze te laten studeren had hij niet. Van zijn emigratie verwachtte de man 'dat je daarginds ook als werkman goed kunt leven en bijvoorbeeld een auto houden', maar zijn plannen waren weinig concreet. Hij zou beginnen met 'wat zich voordoet' en wat later betreft: 'het hangt ervan af hoe je ertussen rolt'. Een 36-jarige radio-technicus, afkomsti g uit Indonesië, klaagde erover dat zijn Amerikaanse en Nederlands-Indische diploma's hier niet werden erkend. Hij had een betrekking als ambtenaar, doch bleek twee maanden te oud te zijn voor de middelbare ambtenarenopleiding. Deze teleurstelling gaf de doorslag bij zijn emigratiebesluit. In het nieuwe land hoopte hij zijn oorspronkelijke beroep van radio-technicus weer te kunnen uitoefenen. Zijn - eveneens Indische - vrouw ging schoorvoetend mee ; er zijn drie jonge kinderen.
Zelfstandigen - In deze groep oefenden de meesten nog een zelfstandig beroep/bedrijf uit tot hun emigratie. De overigen hadden dit vroeger voor kortere of langere tijd gedaan, doch moesten hun bedrijf om de een of andere redenen stopzetten, waarna zij in de meeste gevallen (weer) in loondienst traden. De klachten der zelfstandigen (tot het laatst) betreffen naast kapitaalgebrek voornamelijk:
66
wetten, verordeningen en voorschriften; papieren rompslomp die het zakenleven bemoeilijkt; allerlei overheidsmaatregelen; concurrentie, in de stad van grote ondernemingen, ten plattelande van kleine zelfstandigen onderling (bij voorbeeld teveel bakkers, slagers of kolenboeren op één dorp); personeelsgebrek of gebrek aan goed personeel (leidt vaak tot overbelasting van de patroon en/of diens vrouw);
overige moeilijkheden, dikwijls van persoonlijke aard: conflict met compagnon of broer. In sommige gevallen leefde de emigrant reeds jarenlang op de rand van een faillissement; in andere floreerde de zaak tot het laatst toe, maar werd de druk, op de bedrijfsvoering van verschillende kanten (voorschriften, personeelsmoeilijkheden, concurrentie) uitgeoefend, geleidelijk als te zwaar ondervonden. Onder de zelfstandigen bevonden zich de volgende beroepen: bakker, slager, handelaar in aardappelen, groenten, fruit, vis of bloemen; ambachten als meubel-, klompen- en schoenmaker, smid, schilder, elektriciën, leer- en houtbewerker, koperslager en plaatwerker, horloge- en fietsenmaker; manufacturier, koopman, expediteur, zaadhandelaar; kapper en caféhouder, alsmede fabrikant (banket, verlichtingsartikelen en stalen meubelen).
Klachten van zelfstandigen
Een 46-jarige fabrikant van lampen (5 à 6 man personeel, jaarlijkse omzet ca. f. 30000) was al jaren van plan om te emigreren. 'De regeringsmaatregelen (weeldebelasting) maken mijn zaak kapot. Ons land is te klein voor kleine zaken. De middenstand gaat er onderdoor en voor de kleine man is geen plaats meer'. Als deze emigrant in Nederland zou blijven, had hij in ieder geval zijn kindel-en laten vertrekken: 'Ik wil hun het leed besparen, dat hier de kleine man in een land van overvloed wordt toebedeeld'. Zijn bezwaren tegen het leven in Nederland luidden: 'decadente beschaving, ambtenarij, bureaucratie, economische dictatuur'. Een rusteloze, agressieve man, die bij zijn plannen veel steun ondervond van zijn flinke, uit agrarisch milieu stammende vrouw. In het nieuwe land wilde de man wederom zelfstandig worden op nijverheidsgebied. Een 42-jarige meubelmaker (2 man personeel, jaarlijkse omzet f. 120000) kon zijn zaak niet op peil houden door gebrek aan bedrijfskapitaal. Ook ondervond hij teveel concurrentie van de grote warenhuizen. Hij was bang, dat hij hier op den duur failliet zou gaan en wat moest er dan van zijn acht kinderen, waaronder zes jongens, worden? Ook deze man werd door een flinke vrouw bij zijn re eds jaren gekoesterde emigratieplan gesteund. Hij zou in het ontvangende land werk gaan zoeken in de bouwerij en wilde op den duur misschien weer zelfstandig worden, al wist hij dat nog niet zeker. 'Ik heb een slavenbaan door g(.brek aan personeel', klaagde een 42-jarige eigenaar van een goed renderende groente- enfruitzaak (drie loopjoll gens, jaarlijkse omzet f. 100000). Hij had er genoeg van, wilde 'meer aan zijn leven hebben' en ging daarom emigreren. De toekomst van zijn branche zag hij hier somber in. 'De mensen vo elen meer voor luxe (televisie, bromfietsen), dan voor degelijk eten'. In het nieuwe land zou hij werk zoeken 'onverschillig wat'; hij scheen niet opnieuw naar zelfstandigheid te willen streven. Wel zou hij trachten zijn kinderen iets te laten bereiken: vier zoontjes en een dOGhter (de oudste 13 jaar). Voor zijn flinke vrouw, die in de zaak meewerkte, was de emigratieverwachting: 'Meer tijd voor de kinderen te hebben, meer gezinsleven'.
67 Onder de voormalige zelfstandigen worden veel personen aangetroffen, die hun zaak moesten opgeven door kapitaalgebrek of wegens faillissement; conflicten met compagnons of familieleden; allerlei andere persoonlijke omstandigheden, bijvoorbeeld ziekte van de vrouw. Sommigen hadden een eigen zaak tot of tot in de oorlog. Door het toenemende aantal voor~chriften slaagden zij er niet in, na de bevrijding opnieuw te beginnen.
In
Problemen beroep en bedrijf
Een 42-jarige man was jarenlang zelfstandig als fabrikant van een bepaald artikel voor de metaalindustrie. Zowel hijzelf als zijn vrouw stamden uit een middenstandsmilieu. De moeilijkheden, welke hij als zelfstandige ondervond, waren het gevolg van 'kapitaalgebrek, teveel paperassen en Le weinig vrijheid'. Hij kon de concurrentie niet weerstaan en moest zijn zaak opgeven. Vervolgens werd hij fabrieksarbeider, een status, waarin hij moeilijk kon berusten: 'financieel te krap en te weinig toekomst voor de kinderen' (twee jongens). In het nieuwe land, waar een familiecontact aanwezig is, wilde hij na enkele jaren opnieuw zelfstandig worden. Zijn vrouw, een voormalige onderwijzeres, steunde de emigratie krachtig. Een 37-jarige vakman betreurde zijn eigen zaak, die failliet ging 'als gevolg van bedrog door een compagnon'. Door de verscherpte vestigingseisen zag hij geen kans opnieuw een bedrijf te beginnen. Hij werkte daarom als bankwerker op een fabriek, maar: 'Perspectief zit er niet in. Ik verdien nu al het maximum loon (f.70), ik heb drie jongens en zie voor hen geen toekomst'. Geëmigreerde vrienden zouden hem in het nieuwe land op weg helpen. Over drie tot vijf jaar hoopte hij daar een eigen bedrijf te hebben voor de reparatie van motoren. Zijn vrouw - een schippersdochter - liet alles aan haar man over. Zij voelde niet veel voor het emigratieplan en zou liever gaan varen.
Op enkele uitzonderingen na (waaronder de groentehandelaar met een 'slavenbestaan') gaven alle zelfstandigen en voormalige zelfstandigen het voornemen te kennen, in het nieuwe land opnieuw een eigen zaak te begmnen. Tot de uitzonderingen behoort iemand, die gedurende twaalf jaar leefde van een door hem gedane uitvinding, welke hij zelf in de handel bracht. Geleidelijk hield het product op winstgevend te zijn en, te oud geworden voor een goede betrekking in Nederland, nam de uitvinder, die zijn eigen idee overleefde, zijn toevlucht tot emigratie. Categorie b. Het aantal kantoorbedienden is aanzienlijk geringer dan onder de alleenstaanden en de jongere gezinshoofden. In de dienstensector vinden we weer enig magazijn- en expeditiepersoneel, chauffeurs, vertegenwoordigers, een politieman, een spoorwegbeambte en een postbode, en nog enig personeel van rijksdiensten. Voorts een verkoper, een bakker-in-Ioondienst, een bedrijfsleider en een calculator. In de overige sectoren: een aantal fabrieksarbeiders, met o.a. de stereotiepe bezwaren tegen premiestelsel en ploegendienst; enige mijnwerkers; een groep hooggeschoolden, met de voor deze categorie eveneens kenmerkende klachten over onderwaardering en miskenning. Onder de laatsten treffen wij een radiotelegrafist, een koeltechnicus, een sportveldenspecialist, een bankwerker, een vliegtuigmonteur.
68 Een 54-jarige magazijnbeheerder had een zo grote afkeer van zijn werkkring, dat hij er geestelijk en lichamelijk onder leed. Maar hij was te oud voor iets anders en bovendien: 'Als je hier geen RK of P.v.d.A. bent, kom je er niet'. Tegen de mentaliteit van zijn collega's had deze man overwegende bezwaren. Au fond voelde hij niets voor emigratie. Het echtpaar is kinderloos, zodat de prikkel 'toekomst van de kinderen' ontbrak. Maar een geëmigreerde zwager hielp en omdat de man in ieder geval uit zijn betrekking weg wilde, bleef hem nauwelijks een andere keuze over. Deze emigratie heeft iets tra-
gisch. De beste herinnering aan Nederland zou voor deze emigrant zijn: 'Wat ik voor mijn land heb kunnen doen in de oorlogsjaren'. Een 37-jarige textielarbeider was al zes jaar van plan te emigreren. De fabrieksarbeid beviel hem niet, vooral vanwege het ploegenstelsel. Hij wilde weg uit het eentonige leven, 'uit de rotzooi'. Dit gold ook voor zijn vrouw, die met de ellende van een krotwoning zat en het 'zo zonde vindt, dat ze al die jaren vergooid heeft'. Er waren geen kinderen. Deze emigrant wilde in het nieuwe land 'gewoon maar werk zoeken'. Van zijn toekomst in Nederland verwachtte hij: 'Net zoveel als nu, namelijk niets'.
Te weinig plezier in het werk
Categorie c. De factor 'studieproblemen' heeft onder de oudere gezinnen weinig meer te betekenen. De enkele gevallen, die zich nog voordoen, betreffen personen, die het betreuren dat zij om deze of gene reden er niet in zijn geslaagd het voor de vervulling van hun beroepsverlangens nodige diploma te behalen, waardoor zij naderhand in de ontplooiing van hun loopbaan werden gehandicapt. Onder hen zijn een koelmonteur, een radiotechnicus, een carrosseriebouwer, een conservenspecialist, een loodgieter, een bankwerker en een bankbediende. Betekenis voor de Nederlandse emigratie De in dit hoofdstuk behandelde problemen komen over het algemeen voort uit algeheel ontbreken van of onvoldoende plezier in het werk. Nu is het tekort daaraan in een snel industrialiserend land, waarin de dynamiek der sociaal-economische ontwikkeling heftig tornt aan gevestigde tradities en instellingen en niet in de laatste plaats aan gevoelens van persoonlijke behaaglijkheid, een kernprobleem, dat zich ten opzichte van de gehele samenleving doet gelden. Het gaat dan ook niet aan om van dit soort problemen een privilege voor emigranten op te eisen. Anderzijds zou het verbazing moeten wekken, als de moeilijkheden in de sfeer van beroep en bedrijf ook niet van belang zouden zijn voor de bereidheid tot emigratie. Uit het voorgaande blijkt, dat dit inderdaad het geval is, en in welke mate. Blijkens de verkregen gegevens vormen zij, globaal een knelpunt voor ruim 10% van de emigranten; hun invloed strekt zich in totaal uit over bijna 40%. De emigranten, die met dit soort problemen te kampen hadden, mogen hier nog eens in het kort de revue passeren. Onder de jongeren komt meermalen voor, dat het ouderlijke bedrijf iemand geen plaats biedt, een in de landbouw normaal verschijnsel, dat zich echter ook in het niet-agrarische bedrijfsleven voordoet. J Bepaalde beroepen geven meer aanleiding tot onbehagen in het werk dan andere. De doorsnee-geschoolde arbeider bijvoorbeeld klaagt, in dit verband, heel weinig. Veelvuldig echter zijn op dit gebied de klachten van kantoorpersoneel. De indruk werd verkregen, dat niet zelden jongelieden, terwille van het prestige van de witte boord, door hun ouders een richting opgestuurd werden, welke niet met hun werkelijke aanleg en verlangens
69
.
Problemen in beroep en bedrijf
70
-------
strookte. Het onderzoek liet zien, hoe deze jongeren de emigratiemogelijkheden benutten om met een radicale ommezwaai hun leven een nieuwe koers te geven (emigratie via omscholing in de landbouw, in de bouwvakken, in industriële beroepen). Oudere mensen valt een dergelijke overschakeling niet zo gemakkelijk en een kantoorman als zodanig is slechts in uitzonderingsgevallen voor het ontvangende land als emigrant acceptabel. Onbehagen in het werk doet zich veel voor, waar men zich 'een nummer' voelt: onder employé's van grote diensten en bedrijven, niet slechts staatsen semi-overheids, doch ook particuliere. Slechte arbeidsverhoudingen, bureaucratie, ontbreken van waardering voor initiatief, geringe promotiekansen, 'vriendjespolitiek' zijn in deze kringen veelgehoorde klachten. Typerend in dit verband is het geval van de man, die tot zijn tevredenheid bij een middelgroot bedrijf werkte, totdat het door de grootindustrie werd overgenomen. De sfeer op het werk, de verhoudingen en de mogelijkheden veranderden hierdoor zo ten ongunste, aldus deze employé, 'dat ik na verloop van tijd tot emigratie besloot'. Dan zijn er de meer gespecialiseerde technici, die zich slachtoffer van nivellering voelen. Met hun capaciteiten steken zij, naar hun mening, ver boven hun omgeving uit, maar de erkenning van deze verdiensten, moreel zowel als materieel, blijft achterwege. Zij hopen in de nieuwe landen systemen aan te treffen, die voor hun prestaties het volle pond (of de volle dollar) zullen geven. Een andere categorie is die der fabrieksarbeiders. Gewezen werd reeds op de regelmatig terugkerende bezwaren tegen ploegendienst en premiestelsel. Onder de fabrieksmensen nemen de ex-plattelanders, met hun verstoorde arbeidsperspectief in omgekeerde richting, een aparte plaats in. Deze verdoolde agrariërs werden echter ook op kantoor, in de bouw, in de mijnen gevonden. De mijnwerkers komen in het onderzoek naar voren als de uitoefenaars van een typisch 'probleemberoep'. Sommigen van hen hebben zonder meer een hekel aan de mijn (deze komen dikwijls niet uit een mijnwerkersfamilie); anderen zijn bevreesd voor silicose, de beroepsziekte waar dikwijls hun vader reeds slachtoffer van werd. Andere probleemberoepen zijn: kleermaker (het genadeloos opdringen der confectie); vliegtuigmonteur (in militaire dienst geleerd, maar Nederland heeft nauwelijks een eigen vliegtuigindustrie); kellner en aanverwante beroepen (ongeregeld leven). Ook de zeevarenden, die trouwen en geen geschikte walbetrekking kunnen vinden, hebben hun moeilijkheden. Ten slotte geldt hetzelfde voor Indische Nederlander~ en de mensen met een specifieke tropenopleiding. De kleine zelfstandige, en hij die het eenmaal was, neemt een vrij groot aandeel in de beroepsproblematiek. De moeilijkheden van deze groep als gevolg van kapitaalgebrek, drukkende voorschriften, concurrentie en personeelstekort zijn algemeen bekend. Wanneer de omstandigheden daartoe
-~ -
medewerken (zoals relaties overzee, flinke vrouw, opgroeiende kinderen), zien sommigen van hen in emigratie de uitweg uit deze moeilijkheden. Uit een veelheid van kleine bronnen vormt zich telkenjare weer de emigrantenstroom. Problemen van beroep en bedrijf zullen er voorlopig nog blijven: een van de pijlers van de continuïteit onzer emigratie. Volledige werkgelegenheid betekent niet, dat zich aan geen enkel individu meer persoonlijke arbeidsproblemen voordoen. Zij betekent wel, dat de - acute angst voor werkloosheid sporadisch voorkomt. Het onderzoek dateert in hoofdzaak van 1956, uit een tijd waarin Nederland nagenoeg volledige werkgelegenheid kende. Inmiddels is daar ook al weer een kleine kentering in opgetreden - ten ongunste. Wie verwachten zou, dat het opnieuw verschijnen van werkloosheid op enigszins grotere schaal terstond nieuwe emigratiegolven in beweging zou zetten, komt bedrogen uit. Blijkbaar is er méér nodig voor een emigratiebesluit dan het enkele feit, dat een arbeider werkloos wordt, hoe ingrijpend dit op zichzelf ook moge zijn. Doel van dit onderzoek is niet in de laatste plaats licht te doen schijnen op de complexiteit van de problematiek, die aan de individuele besluitvorming ten grondslag ligt.
Werkloosheid
71
-- -
-
-
-
-
-- -
VI. FINANCI~LE PROBLEMEN
Bij het nagaan van de invloed, welke financiële problemen op het emigratiebesluit uitoefenen, werd zowel gelet op de objectieve als op de subjectieve aspecten daarvan. Dat wil zeggen, dat niet alleen aandacht werd geschonken aan gevallen waarin een emigrant werkelijk met financiële moeilijkheden te kampen had (om welke redenen dan ook), maar ook aan die, waarin hij, zonder dat zijn financiële situatie objectief gezien tot bijzondere pr~blemen aanleiding gaf, zelf van mening was, dat zijn inkomsten te gering waren om een 'behoorlijk' bestaan mogelijk te maken. In beide categorieën lieten de betrokkenen zich bij het nemen van hun emigratiebesluit duidelijk leiden of steunen door de verwachting, dat zij het in het nieuwe land financieel beter zouden krijgen. Hierbij kwamen allerlei nuances voor, welke vaak binnen de categorie, en ook tussen de categorieën onderling, door elkaar liepen. Als voorbeeld hiervan kunnen de volgende achtergronden worden genoemd: ongehuwde jongelieden: behoeftige ouders te steunen en toch zelf te sparen; verloofden: spoedig te trouwen, hetgeen in Nederland - financieel gezien - nog in geen jaren mogelijk zou zijn; jonggehuwden: te komen tot een beter gezinsleven, want hier moet de vrouw ook uit werken gaan; oudere gezinnen: de kinderen een behoorlijke opleiding te geven; hier kan men ze - vooral als het een groot gezin betreft - amper het hoognodige verschaffen.
72
Ook deze factor leek bij de oudere gezinnen de grootste invloed te hebben, zowel absoluut als relatief. Bij vrijwel iedere emigrant speelt het verlangen naar welvaartsstijging, alsmede de verwachting, dat hij er in het nieuwe land materieel op vooruit zal gaan, een rol. Uit de meeste interviews kwam dit ondubbelzinnig naar voren. Financiële zorgen, in ruimere zin, vormen onder aspirant-emigranten een algemeen verschijnsel. Doch in de categorieën, waar het in dit hoofdstuk om gaat, werden de emigranten samengebracht, wier financiële situatie - objectief aanwijsbaar of slechts subjectief ondergaan - op spe-
-
=--
cifieke wijze bijdroeg tot het emigratiebesluit. De 'financiële problemen', hier bedoeld, zijn veelal zowel van structurele als van knellende aard. De noodzaak, de 'eindjes aan elkaar te moeten knopen', zoals die voor de gemiddelde Nederlander geldt, vormt op zichzelf zeker geen prikkel om te emigreren; ware dit het geval, dan zouden er veel meer mensen vertrekken. De bedoelde problemen werden gesignaleerd bij 20% van de onderzochte personen. Bij ruim 5% leken zij, in de besluitvorming, van doorslaggevende aard.
Armoedige omstandigheden
Alleenstaanden
Bij slechts één op de tien ongehuwde jongelieden of vrijgezellen werden indicaties gevonden voor de invloed van financiële problemen op de emigratiebeslissing. Drie soorten indicaties laten zich onderscheiden:
a. armoedige omstandigheden in het ouderlijk huis, dikwijls veroorzaakt door ziekte, invaliditeit, of vroege dood van vader of moeder;
b. te weinig verdiensten, waartegenover emigratie een middel vormt tot verbetering van de financiële positie; c. zich gekweld voelen door hoge belasting.
Categorie a. Hierin werden aangetroffen: Een carrosseriebouwer met een loon van f.57,50 per week 1. Zijn vader was overleden, thuis heerste altijd armoede. Aan trouwen viel in Nederland niet te denken. Een 23-jarige modelmaker, met een loon van f. 55,00 per week, die thu is als kostwinner . optrad. Zijn vader was invalide. Voor zichzelf kon hij niet sparen. Hij hoopte door emigratie te bereiken, dat hij zowel zijn ouders zou kunnen onderhouden, als over enige jaren een eigen gezin stichten. Een 22-jarige hulpmonteur, predikantenzoon, die het na de dood van zijn vader financieel moeilijk had. Thuis heerste armoede. Hij was in militaire dienst. En 25-jarige fabrieksarbeider, met een loon van f. 63 ,00 per week, uit een gezin met elf kinderen, waarvoor hij samen met zijn vader (ook fabrieksarbeider) de kost verdiende. Uit het nieuwe land wilde hij zijn ouders geld blijven sturen. Een 24-jarige slagersknecht, wiens ouders overleden waren. Hij verdiende f.37,00 per week en emigreerde samen met familie. Een 20-jarige kantoorbediende uit een gezin van zeven kinderen. Doordat zijn moeder (nu overleden) veel ziek was, konden de kinderen niet studeren. Hij verdiende hier f. 160,00 per maand. Als emigrant wilde hij werkstudent word en. Een 22-jarige vliegtuigmonteur, afkomstig uit armoedig milieu (klein pluimveebedrijf je). De jongen verdiende in militaire dienst f. 30,00 per week en had geen vooruitzichten. 1. Alle bedragen zijn netto.
73
----
Een 23-jarige transportarbeider met een weekloon van f. 52,00. Zijn vader, een grondwerker, was invalide. De moeder ging uit werken . Hij emigree,'de, om van het nieuwe land uit zijn ouders te kunnen onderhouden.
Financiële problemen
Een 25-jarige automonteur, wiens vader reeds jaren ziek was (t.b.c.). De kinderen moesten het geld inbrengen, het gezin ging onder zware zorgen gebuk t. Zijn weekloon bedroeg f 52,80. Een 22-jarige plaatwerker, die na de dood van zijn vader gedeeltelijk kostwinner voor zijn moeder was. Hij verdiende f. 36,65 per week, de financiële omstandigheden waren ui terst moeilijk. Een 27-jarige horlogemaker, wiens vader overleden was. Hij verdiende f. 37,35 per week en zag geen uitkomst (er waren ne gen kinderen in het gezin).
De gemiddelde leeftijd van de jongens in deze groep was ruim 23 jaar; hun gemiddelde verdienste bedroeg f 46,00 per week. Het was echter in hoofdzaak de zorgelijke financiële situatie in het ouderlijk gezin, die het emigratiebesluit van deze jongens heeft gestimuleerd. Categorie b. Hier bedraagt de gemiddelde leeftijd 23 jaar en de gemiddelde verdienste bijna f 41,00 per week. Dit lage gemiddelde wordt vooral veroorzaakt door het geringe loon van enkele jeugdige kantoorbedienden (ca. f 30,00 per week). Ook is er een 22-jarige loodgieter in gemeentedienst bij, waar hij volgens de jeugdloonschaal slechts f 28,30 per week verdiende. Deze jongen zou, naar zijn zeggen, niet zijn geëmigreerd, als hij hier een beter betaalde betrekking had kunnen krijgen. Dikwijls leek in dit groepje de factor 'avontuur' mede een rol te spelen. Een stimulans vormden de berichten en verhalen van reeds geëmigreerde vrienden over hoge verdiensten in het nieuwe land en over de spectaculaire aanschaffingen, welke zij hiervan konden doen. Een enkele maal gaf een jongen op, dat hij door zijn geringe loon hier te lande nooit aan trouwen zou kunnen denken. 'Laat staan aan kinderen', voegde een er aan toe. Categorie c. Hierin kwam alleen het geval voor van een 34-jarige timmerman, met een loon van f 75,00 per week. Hij klaagde over de 'hoge vrijgezellenbelasting' en verklaarde uitsluitend daar te willen werken, waar hij veel geld zou kunnen verdienen zonder hoge offers aan de fiscus te moeten brengen. Verloofden en jongere gezznnen
Behalve een aantal gevallen, waarvan de problematiek analoog was aan die van de alleenstaanden (hierboven beschreven onder a en b; voorbeelden worden hier, vanwege de analogie, verder achterwege gelaten), werden onder de verloofden en jongere gezinnen enkele hoog ontwikkelde vaklieden aangetroffen, die klaagden over te geringe verschillen in beloning in verhouding tot ongeschoolden.
-
-- =-
Verder een paar zelfstandige beroepsbeoefenaren, voor wie 'te hoge belastingen' een steen des aanstoots bleken. Met elkaar vormden deze emigranten een groepje, waarin de gemiddelde leeftijd ruim 31 jaar was en de gemiddelde verdienste bijna f 74,00 per week. Als specifieke categorieën dienden zich nog aan:
d. verloofden, die spoedig wilden trouwen, doch dit voornemen om financiële redenen de eerste tijd in Nederland niet zouden kunnen verwezenlijken; e. echtparen, die als gevolg van een gedwongen huwelijk in een knelsituatie waren gekomen, omdat de financiële basis voor de gezinsvorming ontbrak; f. echtparen, waarvan de vrouw ook uit werken ging, welk feit, nog afgezien van dikwijls voorkomende sociale prestige-gevoeligheden, afbreuk deed aan het gezinsleven, resp. een gewenste uitbreiding van het gezin in de weg stond; g. echtparen, waarvan de vrouw hogere financiële eisen stelde dan waaraan de man kon beantwoorden, bijvoorbeeld door afkomst uit een sociaal hoger milieu of door neiging tot een luxebestaan.
Stimulerende trouwplannen
Categorie d. De gemiddelde leeftijd van de man in dit groepje bedroeg ruim 26 jaar, zijn gemiddelde verdienste f 51,50 per week. Vaak luidde het emigratiemotto : 'Als ik hier bleef, zou ik nog jaren moeten sparen voordat ik zou kunnen trouwen'. Het trouwlustige meisje geeft dikwijls een stimulans tot emigratie; soms gaat het plan van haar uit. De moeilijkheid voor jonggehuwden om een huis te krijgen speelt naast de financiële problemen een rol. Een 31-jarige kapper kon als vrijgezel net rondkomen van f.50,00 per week, maar zag geen kans op deze basis een gezin te stichten. 'Er is hier in Holland in mijn vak zeer weinig te verdienen. Ik ben verloofd en hoop daarginds een zaak te kunnen opbouwen om met een gezin behoorlijk van te kunnen leven'. Een 26-jarige koopman deelde mede: 'In de handel gaat het mij hier niet naar de zin. Om te kunnen trouwen kan ik daarin niet genoeg verdienen'. Als 'vrije jongen' kon hij zich wel redden met f. 2800,00 per jaar, 'maar ik heb trouwplannen en dan valt daarvan niet rond te komen'. Een 24-jarige pasgehuwde metaalbewerker verklaarde: 'Ik zou nog wel vijf jaar hebben moeten wachten om te trouwen, en minstens twintig jaar om werkelijk iets te worden in dit land. Nu ga ik getrouwd weg en er liggen in het nieuwe land goede kansen. Ik heb daar een broer, die het, na een moeilijke begintijd, nu heel goed maakt'. Van zijn inkomen, f.52,50 per week, zei deze emigrant als getrouwd man niet te kunnen rondkomen. Hij was gehuwd met het oog op zijn vertrek.
Categorie e. Hier was de gemiddelde leeftijd van de man bijna 29 jaar; zijn gemiddelde verdienste bedroeg f 58,00 per week. Het gemiddelde aantal kinderen was ca. 1,3. Een gedwongen huwelijk blijkt in economisch opzicht voor het gezin vrij-
75
Financiële problemen
wel altijd een minder gunstige start te betekenen. Nog afgezien van de dikwijls geringe inkomsten en het veelal ontbreken van financiële voorbereiding op het huwelijk, vormt het samenvallen van de kosten van eerste inrichting met de onkosten voor het kind een ernstige handicap, welke niet spoedig blijkt te worden overwonnen. Ook de huisvestingsproblemen lijken voor deze categorie vaak uitzichtsloos. Emigratie - met de faam der hogere verdiensten en van de spaarmogelijkheden - lijkt door deze mensen als een soort wondermiddel te worden beschouwd, om de ontstane achterstand snel in te halen. Bij een 23-jarige tuindersknecht dateerde het emigratieplan van 1954, toen hij uit de militaire dienst kwam en een gedwongen h uwelijk moest aangaan. Van zijn inkomen, f. 59,00 per week, kon het gezin 'zeer bezwaarlijk' rondkomen, 'geen cent opzij leggen'. Vooral de vrouw trok zich de geldzorgen erg aan. Het gezin woonde op één kleine kamer. Een losse arbeider van 23 jaar, met een loon van f. 55,00 per week, wo onde sinds zijn gedwongen huwelijk in 1954 bij zijn schoonouders in. De financiële positie van het gezin was moeilijk en de man gaf als emigratiereden op: 'Ik hoop daarginds meer te kunnen verdienen' . Een 20-jarige kantoorbediende moest in 1954 trouwen met een meisje van 16 jaar. Het gezin woonde bij de schoonouders in. Het inkomen, f. 50,00 per week, was niet toereikend. De schoonouders verleenden financiële hulp. De man zag de oplossing van zijn moeilijkheden in emigratie. 'Op de lange duur zijn er in mijn werk hier ook wel vooruitzichten, maar het salaris, zelfs van mijn Sa-jarige chef, is maar heel matig'.
Categorie f. De gemiddelde leeftijd van de man in dit groepje bedroeg 29 1 / 2 jaar, zijn gemiddelde verdienste f 63,50 per week. 1 De meeste echtparen hadden (nog) geen kinderen. Hun omstandigheden varieerden tamelijk sterk. Soms was het harde noodzaak, dat de vrouw ook uit werken ging. In andere gevallen bleef zij na haar huwelijk doorwerken en raakte het echtpaar gewend aan een financieel niveau, waarvan het geen afstand meer wilde doen. In alle gevallen echter werd emigratie als een oplossing gezien: de man kan dan zoveel verdienen, dat de vrouw na verloop van tijd niet meer behoeft te werken, zodat het verlangen naar (meer) kinderen kan worden bevredigd. Ook werd de indruk verkregen, dat het werken van de vrouw botst met de in Nederland bestaande norm: 'Een getrouwde vrouw hoeft niet te werken'. 76
Een 27-jarige glasblazer woonde sinds zijn huw elijk in 1954 bij zijn schoonouders in. De financiële situatie van het echtpaar liet veel te wensen over, temeer, daar de invalide schoonvader moest worden gesteund. De man verdiende f.66,00 per week; de vrouw, die als naaister werkte, bracht per week f. 45,00 in. Deze toestand werd als 'abnormaal' ondervonden. De 28-jarige vrouw verklaarde, in het geheel niet tegen de emigratie op te zien: 'Ik hoop dat ik, wanneer ik dertig ben, ook eens op kan houden met dagelijks te werken'. 1. De gegevens over de verdiensten van de vrouw zijn niet compleet.
-- --
-
-----
-
---
--
Eveneens bij zijn schoonouders in woonde een 26-jarige etaleur, gehuwd in 1955. Hij verdiende hier f. 100,00 per week; zijn vrouw, als kapster, f.40,00 per week. 'Ik heb het hier ook niet slecht, vooral omdat mijn vrouwen ik allebei werken, maar ik geloof het toch door emigratie nog beter te kunnen krijgen'. De vro uw voegde er aan toe: 'We hopen daar een gezin te kunnen stichten'. Een 31-jarige chauffeur was reeds zeven jaar gehuwd; al die tijd moest zijn vrouw meeverdienen. Als kantoorbediende bracht zij f. 20,00 per week in, de man zelf had een loon van f. 58,00 per week. Al jaren was het echtpaar bezig met emigratieplannen: 'Hier zien we er geen heil in. We werken allebei om iets te kunnen bereiken, maar de fiscus laat zich niet onbetuigd. Er kan niets gespaard worden'.
Ouder.e gezinnen
Categorie g. Dit groepje is slechts klein. De probleemsituatie, welke zich hier voordoet, heeft nog geheel andere dan financiële aspecten. Deze komen in het hoofdstuk 'Overige problemen' ter sprake. De gemiddelde leeftijd van de man in dit groepje was bijna 30 jaar; zijn gemiddelde verdienste bedroeg f 68,00 per week. Een 30-jarige bouwvakarbeider, die f. 85,00 per week verdiende, hoopte er door emigratie financieel op vooruit te gaan. Daar zijn vrouw zuinigheid en spaarzaamheid miste, kon het gezin (met één kind) nooit rondkomen. Deze mensen leefden, voor hun omstandigheden, op een materieel te hoog niveau. Ondanks zijn behoorlijke loon kon de man daar niet tegenop werken. De vrouw van een 32-jarige kantoorbediende (maand-inkomen f.350,00) deelde mede: 'Ik zag weinig heil meer in dat kantoor. Als je nooit kans ziet om eens verder te komen en je geld allemaal voor de huishouding nodig hebt, en je eigenlijk geen geld kunt missen voor studie wanneer je eens een diploma wilt halen, dan is de enige manier om zoveel te verdienen, dat je met twee kinderen kunt leven, dat je naar een ander land gaat. Ik ben er ook het eerste over begonnen'. De vrouw van een 24-jarige electriciën ontving een betere opleiding dan haar man. Materieel en sociaal stelde zij eisen, waaraan de man met zijn betrekking in Nederland (loon f.59,00 per week) nimmer zou kunnen voldoen. Vanwege de 'betere standing' spoorde zij haar man eerst aan om beroepsmilitair te worden, doch vervolgens stimuleerde zij het emigratieplan. Zij verklaarde zelf: 'Ik ben er 100% voor. Hier hebben we niets te verliezen, daar alles te winnen. Afscheid nemen is altijd moeilijk, maar dat weten we nu eenmaal. Hier komen we toch niet verder'.
Oud,ere gezinnen
De invloed van financiële problemen bleek aantoonbaar bij ongeveer een derde van de oudere gezinnen, vooral bij de kinderrijke. Voor het overige kwamen hier ook de reeds bekende categorieën terug zoals: financiële knelsituatie door gedwongen huwelijk; werkende vrouwen; hoge materiële eisen, door de vrouw gesteld. Laatstbedoelde groepen zijn hier echter kleiner dan bij de jongere echtparen. Ook het aantal gevallen, waarin bijzondere oorzaken voor armoedige omstandigheden vielen aan te wijzen (invaliditeit van de kostwinner, werkloosheid, achteruitgang in betrekking), was slechts gering. Groter bleek
77
het aantal dergenen, die hetzij meenden in absolute zin 'te weinig te verdienen', hetzij zich als vakman onderbetaald achtten. Een afzonderlijke plaats werd ingenomen door de zelfstandigen, die met financiële perikelen te kampen kregen. Financiële problemen
78
Grote gezinnen. In deze probleemgroep bedraagt het gemiddelde kindertal 6,4. Zij valt grotendeels samen met de groepen, waarvoor 'de toekomst der kinderen' een rol bij het emigratiebesluit speelde. 1 Dit laatste aspect blijft vrijwel steeds vooropstaan. Slechts bij een enkel gezin ligt het accent in overwegende mate op financiële moeilijkheden als zodanig, waarbij de verbetering van het toekomstperspectief der kinderen dan op de achtergrond treedt. De klachten van de vaders van grote gezinnen (het gemiddelde weekloon bedraagt f 67,50) komen telkens op hetzelfde neer. 'Iemand met een groo', gezin kan hier niet rondkomen'. - 'Er is altijd tekort'. - 'Ik kan de kinderen niet laten leren naar hun aanleg'. - 'Het is altijd ploeteren, passen en meten'. - 'Heel sober leven, niet genoeg melk'. - 'De kinderen krijgen haast nooit iets op het brood, er is ook geen geld voor kleding en schoeisel'. In ongeveer de helft der gevallen blijkt armoede een soort traditie te zijn , Vader en/of moeder waren dan zelf uit armoedige grote gezinnen afkomstig (vooral kinderen van textielarbeiders). Soms zijn de emigranten tijdens de crisis van de dertiger jaren zwaar door de werkloosheid getroffen geweest. Zij zijn nu 'bang dat de kinderen ook zullen hongerlijden' en willen hen niet 'aan dezelfde moeilijkheden blootstellen'; de vrees voor een nieuwe crisis is voelbaar. Een van de vaders beschouwde zijn emigratie als een 'noodzakelijk kwaad', een andere als een 'noodsprong'. Een derde toonde zich kennelijk opgelucht nu de emigratie voor de deur stond. Duidelijk is, dat in veel van deze gevallen emigratie gevoeld werd als een bevrijding uit dagelijkse zorgen, waarvan de druk voor de betrokkenen soms bijna on dragelijk was. Door brieven van relaties en verhalen over goede verdiensten, daarginds verkregen door mensen die vroeger in soortgelijke moeilijkheden verkeerden, kon de emigratieverwachting van deze categorie personen tot een soort heilsverwachting worden. Zelfstandigen. De moeilijkheden der zelfstandigen werden reeds besproken bij de problematiek van beroep en bedrijf. Uit de gegevens van een op de vier tot vijf zelfstandigen bleek, dat bij hen ook financiële problemen in het motief doorwerken. Het gemiddelde inkomen per week van deze niet talrijke groep bedroeg f 75,00. 1. Het betreft hier dus goeddeels dezelfde mensen als waarvan sprake was in hoofdstuk IV, blz. 53-55, onder A en B. Deze groepen omvatten resp. 18 en 19 gezinnen; de groep 'grote gezinnen', thans bedoeld, telt er 35.
_4_
_
_ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _4
Hun klachten waren: te hoge belastingen, geen spaargelegenheid, schulden maken onvermijdelijk, angst voor faillissement, 'altijd ploeteren en toch slechts fatsoenlijke armoede'. Enkelen gingen failliet; één kleine zelfstandige moest er als arbeider bij gaan werken, waarbij tevens zijn prestige als middenstander in het gedrang kwam. Het financiële prestige-element werd hier meer genoemd, zoals ook door het beschaafde middenstandsgezin, dat 'door geringe inkomsten geen stand kon ophouden'. Iemand, die er een klein zelfstandig constructiebedrijf op na hield, kon dit na de bouwstop niet meer financieren. Hij kwam diep in schulden te zitten en pas toen deze na twee jaren waren afbetaald, volgde emigratie. Een ander, die wasmachines verhuurde, raakte eveneens diep in schulden. Hierdoor moest hij zijn emigratieplan jarenlang uitstellen; het kon pas doorgang vinden, toen hij 'een twintigje' van de honderdduizend won, waarmee hij zijn schulden kon afbetalen.
1. De concentratie van de jaar-inkomens ligt bij de emigranten in het onderzoek tussen de drie en vierduizend gulden (38 %). Daarop volgt de klasse tussen de twee en drieduizend gulden (24%), terwijl de klasse tussen vier en vijfduizend gulden 15010 omvat. De percentages nemen dan, naarmate het inkomen hoger is, snel af.
_
Geen economische marge
Betekenis voor de Nederlandse emigratie Bij ongeveer een vijfde van de emigranten werd de indicatie verkregen, dat zij hun financiële situatie in Nederland werkelijk als problematisch beschouwden. Hierbij mag echter niet uit het oog worden verloren, dat in het algemeen de verwachting bestaat: emigratie betekent materiële vooruitgang. Emigranten komen grotendeels uit die lagen der bevolking, waar het welvaartspeil niet hoog is. 1 Onder hen zijn veel ongeschoolde en halfgeschoolde arbeiders, alsmede een aantal kleine zelfstandigen, die in de verdrukking raakten. De vooroorlogse crisisjaren hebben onder een bepaald deel van het volk een erfenis van armoede nagelaten, die nog steeds doorwerkt:, op materieel zowel als geestelijk terrein. Materieel vooral bij grote gezinnen, waarvan de ouders in armoede opgroeiden en van meet af aan een zwakke basis hadden voor hun huwelijk, een achterstand welke nooit geheel werd ingehaald; geestelijk bij ouderen, die, als jeugd-werklozen, door de crisistijd min of meer traumatisch beïnfluenceerd zijn en daardoor ook nu in een voortdurende crisisangst leven. Een economische marge is er op het niveau van de gemiddelde emigrant niet te vinden. Het is altijd 'krap aan', 'je kunt er net van eten', 'de vrouw is een goochelaarster, daarom gaat het', 'tweemaal in de week vlees en haast nooit een ei', 'het is àf schulden àf naar de kredietbank als wij iets kopen willen', 'men kan zich in Nederland (financieel) niets permitteren'. Zodra persoonlijke omstandigheden financieel ongunstige gevolgen hebben, raakt de zaak in de knoop; wanneer deze omstandigheden van langdurige
~
79
_
Financiële problemen
aard zijn, kan het besluit tot emigratie hierdoor geleidelijk rijpen. Bijvoorbeeld in het geval van de jongeren, die behoeftige ouders moeten steunen; de verloofden, die geen geld hebben om te trouwen; de echtparen, die met moeilijkheden kampen als gevolg van een gedwongen huwelijk; de vrouwen, die niet zuinig kunnen zijn; de grote gezinnen, die ondanks de kinderbijslag vastlopen. Degenen, die relaties in de immigratielanden hebben, beschikken soms over een uitvoerige privé-documentatie over de hogere lonen aldaar, de mogelijkheid tot sparen, tot het doen van langbegeerde aanschaffingen als huizen, auto's, ijskasten. Dat auto en ijskast in de nieuwe landen veelal een functionele en geen luxe-betekenis hebben zoals hier, wordt niet beseft, maar reeds het toekomstbeeld van een bevrijding uit 'de dagelijkse knellende zorgen' is verlokkend: 'Mijn kameraad schreef dat hij goed geld verdiende en zelfs overhield, wat hij in Nederland nog nooit had gekund'. Voorzover overwegingen van financiële aard het emigratiebesluit beïnvloeden, kunnen deze over het algemeen zijn gebaseerd op twee tendenties: een vlucht uit de dagelijkse zorgen; een drang naar meer actief deelnemen aan de 'moderne tijd', door het bezit van de nieuwste technische producten.
80
Beide tendenties zullen, naar het lijkt, voorlopig wel van kracht blijven, zeker nu de bestedingsbeperking de dagelijkse zorgen niet verkleint en de verdere industrialisatie grote investeringen vergt, welke de stijging van het individuele inkomen zullen blijven afremmen. Zolang de economische expansie van de immigratielanden zich doorzet en het welvaartspeil zich voor de emigrant blijft manifesteren in een aanmerkelijke verhoging (40120%) van het werkelijk inkomen dat hij voor zijn arbeidsprestatie ontvangt, zullen deze tendenties de emigratiehereidheid van Nederlanders positief beïnvloeden, vooral van hen, die over directe inlichtingen van succesvolle emigranten beschikken. Het onderzoek heeft overigens uitgewezen, dat er sprake dient te zijn van een specifieke financiële probleemsituatie, veelal zowel van structurele als van knellende aard, om als zodanig een werkelijke prikkel te vormen bij de totstandkoming van het emigratiebesluit. De situatie, dat hij met moeite 'de eindjes aan elkaar kan knopen', waarin de gemiddelde Nederlander .verkeert, geeft - zonder een extra impuls - zeker geen aanleiding om te gaan emigreren.
-
---~-----
VII. HUISVESTINGSPROBLEMEN
Uit de antwoorden op de vraag: 'Bent U op het ogenblik naar Uw zin gehuisvest?' bleek dat dit bij ongeveer een op de drie personen niet het geval was. Beslist ontevreden was 28%, slechts matig tevreden 8%. Het aantal van hen, bij wie de ontevredenheid over de huisvesting een werkzaam aandeel in de besluitvorming leverde, bleek echter veel kleiner te zijn. De rol, welke huisvestingsproblemen ten aanzien van de emigratiemotivering spelen, is evenwel specifiek genoeg om haar een afzonderlijke plaats toe te kennen in de rij van beïnvloedende factoren. Dit geldt in het bijzonder voor de verloofden en de jonggehuwden. Bij alleenstaanden doet zich geen huisvestingsvraagstuk van betekenis voor. De meeste ongehuwde jongelieden wonen, zonder klagen, nog bij hun ouders thuis, anderen kunnen gemakkelijk kamers vinden. Indien de woningnood al invloed zou kunnen hebben op hun emigratiebesluit, dan zou dit misschien zijn door de ongunstige kansen op behoorlijke huisvesting in de toekomst. Directe invloed op het motief werd evenwel nergens vastgesteld. Ook bij de oudere, gevestigde gezinnen heeft het woningprobleem over het algemeen weinig invloed. Verloofden en jongere gezinnen
Zelfs bij deze groepen vormden de huisvestingsproblemen betrekkelijk zelden een gewichtige factor. Bij globale vaststelling bleek, dat dit het geval was bij 10% der verloofden en jongere gezinnen. Bij een verdere 20% bleef de invloed van deze factor nog duidelijk waarneembaar, doch was hij van bijkomstige aard. Er kunnen drie categorieën worden onderscheiden: 81
a. verloofden, die wensen te trouwen en tot emigratie overgaan, (mede) omdat zij in Nederland geen huis kunnen krijgen (n = 19); b. echtparen, met of zonder kinderen, die inwonen bij ouders of andere naaste familie (n = 51); c. echtparen, met of zonder kinderen, die bij anderen dan naaste familie inwonen of zelfstandig slecht gehuisvest zijn (n = 55).
---
H uisvestingsproblemell
82
Categorie a werd gevormd door een vrij kleine groep van personen, die overwegend in Westelijk Nederland woonden, hoofdzakelijk in steden met meer dan 100000 inwoners. Vaak was er sprake van een jarenlange verloving, in één geval van zes jaar: 'Wij staan al vijf jaar voor een woning ingeschreven.' In vrijwel alle gevallen huwden de betrokkenen v66r het vertrek. (Bij emigratie naar Nieuw Zeeland wordt, in verband met de toelatingseisen, het huwelijk opgeschort. Het meisje vergezelt de man weliswaar, doch zij trouwen pas na aankomst, zodra de omstandigheden het toelaten). De gemiddelde leeftijd van de man in deze categorie bedroeg 24 jaar. De jongste was een 21-jarige kantoorbediende, die verklaarde: 'Hier kom ik niet eens in aanmerking voor inschrijving bij het huisvestingsbureau: niet eerder dan op de leeftijd van dertig jaar. Daarginds mag ik zelf mijn huis bouwen.' - De oudste was een 35-jarige kalltoorman: 'Bij mijn emigratiebesluit speelde de woningnood een grote rol, omdat ik gezien mijn leeftijd geen paar jaar kan wachten op toewijzing van een woning.' - Door de overigen werd deze zelfde klacht tot uitdrukking gebracht: in Nederland duurt het vier tot vijf jaar, eer er kans op een woning is. Duidelijk bleek ook hier, dat het vooral inlichtingen van reeds geëmigreerde relaties waren, waardoor de emigranten positieve verwachtingen gingen koesteren ten aanzien van de huisvestingsmogelijkheden in het nieuwe land. In sommige gevallen stonden deze relaties borg voor onmiddellijke huisvesting na aankomst. Ook werd hier weer waargenomen, dat de trouwlustige vrouw een krachtige stimulans bij de emigratie kan zijn. Het viel ten slotte op, dat deze verloofden, die hun plannen om zich door emigratie aan de anders te verwachten huisvestingsmisère in Nederland te onttrekken meestal zorgvuldig beraamd hadden, een ontwikkeling bezaten, welke boven het gemiddelde peil uitstak. Het groepje bestond voor driekwart uit kantooremployé's en hogere technici. De overigen waren, op één uitzondering na, vakarbeiders. Categorie b en c. Deze twee groepen, ongeveer even groot, kunnen het beste onderling worden vergeleken. De verschillen komen dan zo duidelijk tllogelijk tot hun recht. De echtparen, die bij ouders of andere naaste familie inwoonden, wo"rstelden het meest met probleinen-,- verbarid: houdende met hun huisvesting. Zij klaagden er bijna allen over, dat hun 'een eigen leven' ontbrak. Veelal hadden zij slechts de beschikking over een eigen slaapkamer. Voor het overige waren zij aangewezen op huiselijk verkeer met de familie. Deze situatie vormde een bron van veelzijdige conflicten, bij voorbeeld van de vrouw met haar schoonmoeder, maar ook met haar eigen moeder. Van deze groep woonde 60% bij naaste familie (ouders, grootouders, broer, zuster) van de man, en 40% bij die .van de vrouw. In 25% van de gevallen bleek de
vrouw een directe stimulans tot emigratie te hebben gegeven; bij tweederde van deze 25% waren er moeilijkheden met haar schoonmoeder. Maar ook de 'lastige schoonvader' liet zich gelden. Lag bij categorie b dus het accent op het 'gemis aan een eigen leven', bij c viel de nadruk op de huisvestingsmisère als zodanig. Echtparen en kleine gezinnen, ondergebracht in merendeels te nauwe ruimten, leverden de stof voor de volgende bloemlezing:
Inwoningsmisère
Inwoning Twee zolderkamertjes zonder afvoer, koken in de slaapkamer, f. 38,00 per maand, voor man, vrouwen kind; een haveloze kamer met klein kabinet, f. 3,85 per week, voor man, vrouwen kind; een kelderwoning, bestaande uit een kamer en een keuken, f. 4,50 per week, voor man en vrouw; één kamer, 'driehoog-achter', f. 30,00 per maand, voor man en vrouw; twee zelfgebouwde vertrekjes op een zolder, f. 6,15 per week, voor m an, v rouw en kind; zeer gehorige étage, waarvan de keuken tevens als kinderkamer dienst deed, f.7,00 per week, voor man, vrouw en kind; de interviewer kon zich hier nauwelijks verstaanbaar maken door het radiorumoer van de buren; zelf-getimmerde zolderkamer met keuken, f. 8,00 per week, voor man, vrouwen kind; één kamer met gebruik van keuken, f. 30,00 per maand, voo r man en vrouw ; één kamer in een kleine arbeiderswoning, f. 9,25 per week, voor man, vrouwen twee kinderen; twee zolderkamertjes en geïmproviseerde keuken, f. 2,65 per week, voor man, vrouw en kind; de straatdeur slechts bereikbaar door de kamer der benedenburen; twee kamers met een keuken, f. 90,00 per maand, voor man en vrouw; twee kamers, waarvan één tevens keuken, f. 30,00 per maand, voor man en vrouw; de w.c. moest met andere huisgenoten, waarmede een slechte verstandhouding bestOnd, worden gedeeld; vier gemeubileerde kamertjes, f. 150,- per maand! voor man, vrouwen kind.
De overige gevallen van inwoning betroffen vrijwel zonder' uitzondering nog meer variaties op dit thema. Zelfstandige huisvesting
Vijf gevallen van zelfstandige huisvesting werden in categorie c aangetroffen: een oude autobus, buiten de stad opgesteld, voor man en vrouw ; een oude tramwagen, voor man, vrouwen twee kinderen ;
83
een vochtig hofjeshuisje, f. 4,45 p er week, voor man, vr ouwen twee k inderen; een onbewoonbaar verklaarde woning, f. 5,08 per week, voor m an, v rouwen twee kinderen; de kelder stond vol water ; een afgekeurde hofjeswoning, bestaande uit een k amer, een keukentj e en een zolder,
f. 3,15 per week, voor m an, v rouw en twee k inderen; deze wonin g bevond zich, volgens
H uisvestingsproblemm
de interviewer, in een 'schrikbarende' stadsbuurt.
Bij vergelijking van de categorieën b en c vielen nog enkele verschillen op. De geografische spreiding was als volgt: Westelijk Nederland
O verig Nederland
b: 65 %
35%
c : 86% Steekproef 1000: 60%
40%
14%
Zij, die bij hun ouders inwoonden, vertoonden een 'normalere' spreiding over het gehele land dan degenen, die te kampen hadden met huisvestings · misère zonder meer. Bij de laatste categorie was de concentratie in het Westen wel zeer hoog. De gemeentegrootte was:
> 100 000 inw one rs < 100 000 inwoners b: 65 % c: 70%
Steekp roef 1 000: 63 %
84
35 % 30% 37%
Categorie c vertoonde een hoger cijfer voor de grote steden, al was het verschil hier minder opvallend dan bij de voorgaande vergelijking. De gemiddelde leeftijd van de mannen in beide groepen bedroeg voor categorie b: 27 jaar; voor c: 30 jaar. Zij, die bij hun ouders inwoonden, waren over het algemeen jonger dan degenen, die tot groep c behoren. Hiermede correleerde het gemiddelde kindertal: voor categorie b: 0,8: voor c: 1,2; alsmede de gemiddelde huwelijksduur: voor categorie b: 2 jaar; voor c: bijna 4 jaar. . Nagegaan werd het aantal gedwongen huwelijken in elk van beide categorieën; dit was voor categorie b: 23.5010; voor c: 27.3010. De gemiddelde leeftijd van de mannen bij de gedwongen huwelijken bedroeg voor categorie b: 24 jaar; voor c: 28 jaar. De gemiddelde duur der gedwongen huwelijken was, op het tijdstip van het interview, voor categorie b: 21 / 2 jaar; voor c: 4 ~ jaar. Hieruit blijkt, dat de gedwongen huwelijken op vrij jonge leeftijd werden gesloten.
-
---
----~-~--
-
De vraag ligt voor de hand, of het gedwongen huwelijk als zodanig van invloed was op de ongunstige huisvestingssituatie van de betrokkenen en daarmede dus indirect op het emigratiebesluit. Ter beantwoording van deze vraag werd nagegaan, of het aantal gedwongen huwelijken in de gezamenlijke categorieën b en c (n = 106) soms naar verhouding hoger zou kunnen zijn dan onder een naar omvang, leeftijd en gezinssamenstelling vergelijkbare groep emigranten in het onderzoek, bij wie geen invloed van huisvestingsproblemen op het motief viel te bespeuren. Het aantal gedwongen huwelijken in de controlegroep (n = 106) bleek echter ongeveer even groot te zijn. In beide groepen bedroeg het ongeveer 25%. Een nadere beschouwing van beide groepen gedwongen huwelijken, resp. aan te duiden als gh en gh-controle, bracht echter toch enkele verschillen aan het licht. Groep gh bestond dus uit emigranten, gedwongen gehuwd en met in het motief waarneembare huisvestingsmoeilijkheden; groep gh-controle uit gedwongen gehuwde emigranten zonder in het motief waarneembare huisvestingsmoeilijkheden.
Gedwongen huwelijken
De verschillen werden samengevat in de volgende vergelijking van percentages resp. gemiddelden:
Geografische spreiding Westelijk Nederland Overig Nederland Gemeentegrootte > 100 000 inwoners < 100 000 inwoners Leeftijd man Kindertal Huwelijksduur
gh
gh-controle
categorieën b +c
steekproef 1000
78% 22%
52% 48%
74% 26%
60% 40%
71% 29% 26 j. 1,2 31/3 j.
52% 48% 30 j. 1,4 51 /8 j.
67% 33%
63% 37%
Hieruit blijkt, dat bij de gedwongen huwelijken met huisvestingsmoeilijkheden de concentratie in het Westen en in de grote steden nog weer iets hoger is dan van het geheel van de categorieën b en c. Daartegenover staan de percentages voor de gh-controlegroep, die ten opzichte van de totale steekproef juist opvallend lage cijfers voor het Westen en de grote steden te zien geeft. Wanneer tevens met de gegevens inzake leeftijd van de man, kindertal en huwelijks duur rekening wordt gehouden, laat zich de volgende conclusie trekken: een gedwongen huwelijk behoeft opzichzelf geen aanleiding tot huisvestingsmoeilijkheden te zijn, doch de tendentie hiertoe wordt groter wanneer het betrokken gezin in het Westen en in de grote steden woont, alsook
85
wanneer het huwelijk van recenter datum, en de leeftijd van de man lager lSo
H uisvestingsproblemen
In deze opzichten vertonen de gedwongen gehuwden geen uitzonderlijk beeld. Gegeven de algemene probleemsituatie, kan hun huwelijk echter tot een verscherping van de huisvestingsmoeilijkheden leiden en daardoor een bijdrage leveren tot de totstandkoming van het emigratiebesluit. Uit de interviews bleek, dat het woningprobleem hun, die erdoor worden getroffen, zeer 'hoog kan zitten'. In de meeste gevallen brachten zij het te berde als antwoord op de vraag 'Wat is Uw grootste bezwaar tegen het leven in Nederland?' Bij de vorming van het emigratiebesluit speelde het een duidelijke rol, omdat door dit bezwaar - meer dan bijvoorbeeld door beroepsproblemen - de vrouw bij de beslissing betrokken werd. Ook dit kwam over de gehele lijn uit de interviews naar voren. Verschillende ondervraagden gaven als een der emigratiedoelen op: over een paar jaar een eigen huis. De berichten van relaties hadden ook hier weer een stimulerende invloed. Als een belangrijke factor in verband met de huisvestingsproblematlek, welke door de categorieën b en c gelijkelijk tot uitdrukking werd gebracht, dient ten slotte te worden genoemd het verlangen naar gezinsuitbreiding. Een in dit opzicht representatieve uitspraak was: 'Ik ben nu vier jaar getrouwd; met veel geluk kreeg ik destijds deze zitslaapkamer met keuken en w.c. Wij zouden zo graag kinderen willen hebben, maar ruimte is hier niet!'
Oudere gezinnen Huisvestingsproblemen werden bij nog geen tien procent der oudere gezinnen in het emigratiemotief aangetroffen. Het gemiddelde kindertal in deze gezinnen bedroeg 3,2. Voor de grote gezinnen (d.w.z. met een gemiddeld kindertal van 6) bleken deze problemen, anders dan de financiële, op enkele uitzonderingen na weinig gewicht in de schaal te leggen. Bij de oudere gezinnen met huisvestingsmoeilijkheden was de gemiddelde leeftijd van de man veertig en de gemiddelde huwelijksduur elf jaar. De concentratie in het Westen bleek nog groter te zijn dan bij de jongere gezinnen (78 tegenover 74%). Wat de verdeling naar gemeentegrootte aan-
86 Klachten betreffende: zelfstandige huisvesting inwoning bij familie inwoning bij anderen
Oudere gezinnen
Jongere gezinnen
67% 14% 19%
48% 47%
5%
gaat, vertoonden de oudere gezinnen een grotere spreiding. In gemeenten boven 100000 inwoners: 52 tegenover 67%; tussen 20000 - 100000 inwoners: 20 tegenover 24%; beneden 20 000 inwoners: 28 tegenover 9%. Dit verschil kan vermoedelijk hieruit worden verklaard, dat tekort aan nieuwbouw geen specifiek grote-stadsverschijnsel is. Bij de oudere gezinnen valt namelijk het accent meer op de gebrekkigheid der zelfstandige huisvesting, dan op het ontbreken ervan. In gemeenten met minder dan 100 000 inwoners werden o.a. de volgende gevallen van gebrekkige zelfstandige huisvesting bij deze groep aangetroffen:
Oude woningen
Noodwoning, bestaande uit woonkamer, slaapkamer en keukentje, voor man, vrouw en drie kinderen. De man, metselaar van beroep, bouwde dit huisje eigenhandig op een stukje grond van zijn ouders. Zeer primitieve behuizing in een achterbuurt, bestaande uit een voor- en achterkamertje en twee slaapkamertjes, voor man, vrouwen kind. Een uitgebroken bedstee diende als keuken, de w.c. bevond zich buiten. Huur f.4,95 per week. (De man h ad vroeger een boerderijtje, dat in de oorlog werd verwoest). Oude Duitse bunker, waarin twee kamers met aangebouwd keukentje, zeer gebrekkig geheel, voor man en vrouw. Zeer vochtig huisje met woonkamertje, slaapkamer en zolder, voor man, vrouwen zes k.inderen. De kinderen sliepen op zolder, de vrouw was rheumatisch geworden. Dienstwoning, bestaande uit woonkamer, keuken en drie slaapkamers, voor man, vrouw en elf kinderen. Acht kinderen sliepen samen op één kamer. Krotwoning, bestaande uit twee kamers en een zolder, voor man, vrouwen zes kinderen. Het huisje wemelde van ratten en muizen.
Thans enkele voorbeelden uit de grote stad: Het achterhuis van een winkeltje, bestaande uit een huiskamer, een alkoof, een keuken en een tuin, voor man, vrouwen drie kinderen. Alle vijf sliepen in de alkoof. Huur f. 18,40 per maand. Een aan alle kanten ingebouwd bovenhuis zonder zonlicht, kinderen. Huur f. 8,90 per week.
~oor
man, vrouwen drie
Krotwoning, opgeknapt met grote financiële offers. Twee kamers, een noodkeuken en een plaatsje, voor man en vrouw. Het huisje was nog steeds niet bewoonbaar geworden. Huur f. 2,99 per week. Bedrijfspand, waarin man, vrouwen kind illegaal gehuisvest waren (afkomstig uit In-
donesië). Het kantoor deed tevens dienst als huiskamer, de vrouw kookte op een tafel.
In hoofdzaak betroffen de klachten oude woningen, welke uitsluitend door het verlangen naar een 'eigen' huis aanvankelijk wel waren geacceptet::rd, maar die op den duur toch niet bewoonbaar bleken. Dit legt vooral op de vrouw een zware last. Gezinsuitbreiding maakt het probleem bijna ondragelijk.
87
H uisvestingsproblemen
Dikwijls waren de woningen vochtig en bouwvallig; ook werden enige noodbehuizingen aangetroffen. In een aantal gevallen konden de emigranten het op een bovenhuis niet meer uithouden. Een oorspronkelijk van het platteland afkomstige vrouw miste op den duur al te zeer haar tuin. Enkele grote gezinnen konden het niet langer redden in een te kleine behuizing (ook hier de klacht: geen tuin). Ten slotte deden zich een paar gevallen voor van opzichzelf niet onprettig, maar te duur wonen, en nog enkele, waarin de emigranten zich in een volksbuurt, waar zij gehuisvest waren, niet thuis voelden. De gevallen van inwoning toonden hetzelfde beeld, dat jongere gezinnen te zien gaven. De duur van de huisvestingsmoeilijkheden was echter meestallanger, in één geval acht jaar. Onder de oudere gezinnen bevonden zich zes gevallen, waarin het woningprobleem de dominerende factor bij het emigratiebesluit leek te zijn. Hiervan betroffen er vijf inwoning. Waar schijnlijk wordt het 'geen eigen deur hebben' als moeilijker te verdragen ondervonden dan de narigheid van een gebrekkige zelfstandige huisves ting. Twee uitspraken tekenden de toekomstverwachting op ondubbelzinnige wijze. Een plattelander zei: 'Ik wil een huis met een brok werf, waar ik wat vee kan laten lopen', en een stadsbewoner: 'Mijn droom is een eigen huis met een werkplaats en een tuin er om heen, zodat ik me vrij kan bewegen'. Betekenis voor de Nederlandse emigratie
88
De woningnood vormt in het na-oorlogse Nederland een van de grootste problemen. Het mag daarom in zekere zin verwondering wekken, dat hij bij de emigratiemotivering kwantitatief zulk een relatief kleine rol speelt, als uit het onderzoek is gebleken. De verklaring hiervoor ligt in het eenvoudige feit, dat er in het algemeen nu eenmaal méér nodig is dan een huisvestingsprobleem, om iemand tot emigratie te brengen. Zij, die het meest geredelijk aan een enkele impuls gehoor kunnen geven, de ongehuwden, hebben van de woningnood weinig last. Bekrompen en slechte huisvesting veroorzaakt vaak het meeste ongerief aan de vrouw; van haar gaat dan ook meermalen het initiatief uit tot emigratie als gevolg van huisvestingsmoeilijkheden. Aangezien echter over het algemeen de vrouw minder emigratiegezind lijkt dan de man, geven vele vrouwen er vermoedelijk de voorkeur aan zich in ongunstige omstandigheden te blijven behelpen, liever dan de grote stap van emigreren te wagen. Duidelijk blijkt evenwel, dat het huisvestingsprobleem een stimulans kan vormen bij de emigratie van verloofden en jonge gezinnen. Om hier te lande voor een eigen woning in aanmerking te komen, moeten gegadigden bij voorkeur een zekere leeftijd bereikt en een gezin met een paar kinderen hebben. Jongeren hebben het daardoor moeilijk. Van aanschaffing van een
eigen woning, bijvoorbeeld een flat, waardoor de anders geldende belemmeringen zouden wegvallen, is voor de meeste jongelui op het sociaaleconomische niveau van de gemiddelde emigrant geen sprake. Hoe jonger men trouwt en hoe vlugger er kinderen komen, des te acuter kunnen de moeilijkheden worden, zoals met name bij de gedwongen huwelijken blijkt. Als ouders zich over het jonge paar ontfermen, rijzen vaak ernstige moeilijkheden van psychologische aard. Inwoning bij anderen brengt dikwijls onvrijheid met zich mede. Het verlangen naar een 'eigen leven' en, op den duur, naar uitbreiding van een gezin, kan zo groot worden, dat daaruit het emigratieplan ontstaat. Dit wordt mede ingegeven door de vrees, dat verbetering van de omstandigheden in Nederland binnen afzienbare tijd niet kan worden verwacht. Bij de oudere gezinnen zwakt de invloed van huisvestingsperikelen op het emigratiebesluit nog af. Sommige van hen zijn echter in woningen terechtgekomen, welke bij normale gang van zaken reeds lang onder de slopershamer zouden zijn geraakt. Het verval van het woningpeil door onvoldoende nieuwbouw draagt dan ook een steentje tot de emigratie bij. Behalve het feit, dat de achterstand in de woningbouw slechts langzaam wordt ingehaald, zijn er twee factoren waarvan het niet te gewaagd is te veronderstellen, dat zij de impuls-huisvestingsproblemen bij de emigratiemotivering in de toekomst eerder zullen versterken dan verzwakken: de verhoging van de huren, die voor velen, levend op het niveau van d.:: gemiddelde emigrant, d.w.z. zonder economische marge, een beperking moet betekenen van andere vitale behoeften; over een aantal jaren: de geboortepiek van 1946-'47, die naar alle waarschijnlijkheid vele jongeren, als zij de huwbare leeftijd bereiken, het woningprobleem in Nederland aan den lijve zal doen voelen. Weliswaar is huisvesting ook in de immigratielanden niet goedkoop, maar het werkelijk inkomen ligt daar over het algemeen hoger, zodat hogere huur relatief gemakkelijker gedragen wordt. Bovendien slagen vele emigranten, zoals algemeen bekend is, erin hun eigen huis te bouwen, waarbij hun weinig beperkingen worden opgelegd. De desbetreffende inlichtingen van relaties werken, naar uit het onderzoek blijkt, op hen die hier met huisvestingsmoeilijkheden te kampen hebben in hoge mate stimulerend. Naarmate meer Nederlanders daarginds de wensdroom van een eigen huis weten te verwezenlijken, zal deze stimulans vermoedelijk nog aan betekeO1S wmnen.
Vooruitzichten
89
VIII. VERBLIJF BUITEN NEDERLAND
Een verblijf van langere duur buiten Nederland blijkt een krachtige en veelvuldig voorkomende prikkel tot emigratie te vormen. Globaal genomen, leek bij ongeveer een kwart van de emigranten de besluitvorming hierdoor in meerdere of mindere mate te zijn beïnvloed; deze invloed droeg in één op de zeven gevallen zelfs een beslissend karakter. Hij was het sterkst onder de verloofden en de jongere gezinnen. Vier groepen lieten zich onderscheiden:
a. zij, die in Nederlands-Indië respectievelijk in Indonesië waren geboren en/of getogen, of daar langere tijd hadden gewoond en gewerkt (n = 68); b. zij, die na 1945 als militair in Indonesië respectievelijk Nederlands Nieuw-Guinea hadden vertoefd (n = 64 1 ); c. zij, die bij de koopvaardij of bij de Marine enige tijd op zee hadden gevaren (n = 58); d. overigen; tot deze groep werd o.a. langdurig verblijf in andere Europese landen (Duitsland, Engeland en Frankrijk) gerekend (n = 47). De onderverdeling in de gebruikelijke categorieën van alleenstaanden enz. zal per groep geschieden. Groep a: Zij, die in Nederlands-Indië respectievelijk Indonesië waren geboren en/of getogen, of daar langere tijd hadden gewoond en gewerkt.
90
De meeste mensen in deze groep mogen emigranten worden genoemd 'par droit de naissance'. Aan de vrijwillige emigratie, die hen bij het onderzoek betrokken deed worden, ging een al dan niet gedwongen migratie naar Nederland vooraf. Terugkeer naar Indonesië was voor hen niet meer mogelijk. In zekere zin vormen de gebruikelijke immigratielanden voor deze groep dan ook surrogaten voor het verloren vaderland. Dit bleek o.a. uit, 1. Dit aantal stemt niet overeen met de cijfers voo r militaire dienst in Indonesië, welke in de bijlage (rubriek X) zijn opgenomen. Bij deze laatste cijfers zijn nl. ook de vooroorlogse KNIL-militairen, alsmede leden van de Marine inbegrepen. Zie verder nog de noot onderaan blz. 108.
meermalen vernomen, uitlatingen als: (land x) 'is een mooi land, het lijkt op Indië'. In deze nostalgische trek schuilt een duidelijk element van tragiek. De bezwaren tegen Nederla~d, bij groep a geconstateerd, waren in hoofdzaak drievoudig: het klimaat; zich in Nederland niet thuis voelen (mislukte aanpassing in allerlei graden); financiële en economische bezwaren (het moeten leven op een lager materieel niveau dan in Indonesië, ongunstige beroepsperspectieven, enz.).
Gestoorde opleidingen
De financiële en economische bezwaren waren het talrijkst. De klimaatsen aanpassingsbezwaren evenwel bleken, elk als categorie, beslissender van aard te zijn dan de eerstgenoemde.
Alleenstaanden. Van deze groep was de gemiddelde leeftijd bijna 25 jaar, de gemiddelde verblijfsduur in Indonesië 1: 161 / 2 jaar. Op één na, die de lagere school in Indonesië bezocht, werden al deze jongens daarginds geboren. Er waren geen gemengdbloedigen onder hen; wel een Armeniër van Nederlandse nationaliteit. De meesten kwamen uit gegoede milieus, nl. van planters en zakenlieden; van officieren, artsen, leraren; van hoger geplaatste gouvernementsambtenaren en employé's van grote ondernemingen. Slechts enkelen waren afkomstig uit gezinnen van lager kantoor- en militair personeel. De meeste van deze jongens hadden tijdens de oorlog de ellende van de Japanse kampen meegemaakt. Van een normaal gezinsleven en een nor· male schooltijd was jarenlang voor hen geen sprake. Ook na de oorlog niet. Van sommigen stierf de vader of de moeder, of stierven beiden in de oorlog. Een aantal van hen maakte de reis naar Nederland alleen; zij kwamen dan 'ergens' bij een familie of in een internaat terecht. Hun opleiding raakte door dit alles danig in de knel. Verscheidenen bezochten enkele jaren een HBS, zonder nochtans een diploma te verwerven. Een ambachtsschool- of MULO-opleiding werd dan de grondslag voor hun loopbaan. De harde werkelijkheid van het leven in Nederland op een veel lager niveau dan zij als kind gewend waren, deed deze jongens hun toevlucht nemen tot emigratie als een middel om de perspectieven van verleden en toekomst weer op één lijn te brengen. Enkele uitlatingen: 'Een groot land als Australië ligt mensen die in Indië geboren zijn'. 'Ik heb niet voldoende opleiding gehad om in Nederland iets te bereiken'. 1. In het volgende zal de benaming 'Indonesië' soms ook worden gebruikt in de gevallen waarin, in verband met de leeftijd van betrokkenen, eigenlijk 'voormalig Nederlands-Indië' juist zou zijn.
91
'Ik voel mij hier niet thuis, het is hier te klein en te bekrompen; ik verlang naar meer vrijheid, meer ruimte'. 'Ik voel mij hier niet senang: de grote verschillen in stand, de bureaucratie, de bekrompenheid. Ik zie geen kans met mijn diploma's meer te worden dan werkman. Hier ziet men op een werkman neer. In Canada is een werkman erg gewaa rdeerd'.
Verblijf buiten Nederland
'Het klimaat ligt mij niet en de levensstandaard is te laag'. 'Uit Indonesië gekomen in 1946, kan ik mij in Nederland toch niet goed meer thuis voelen. Ik heb een diploma als technicus in de suiker. Ik wil eruit en meer de ruimte hebben'. 'Ik heb er genoeg van, door weer en wind naar het werk te moeten fietsen'.
Verloofden en jongere gezinnen. Gemiddelde leeftijd van de man: 29 jaar. De gemiddelde verblijfsduur in Indonesië was 15 1 / 2 jaar. Dit cijfer is in verhouding tot het bij de alleenstaanden geconstateerde laag, omdat men hier een aantal personen vindt, die pas na de oorlog naar Indonesië gingen om daar te werken. De meesten echter werden in Indonesië geboren. Het aantal aldaar geboren vrouwen vormt slechts een kleine minderheid. Thans wordt, naast wederom de zoons van planters, zakenlieden, officieren etc., een groepje gemengdbloedige Indische Nederlanders aangetroffen, voor·· namelijk emigrerend naar de Verenigde Staten van Amerika onder de Refugee Relief Act (R.R.A.) 1. De emigratiemotieven van deze jonge mensen vonden hun scherpste formulering bij een 26-jarige geschoolde arbeider, op Java geboren en van gemengden bloede (zijn vader behoorde tot de lagere ambtenarenstand): 'Ik voel me hier niet prettig, niet behaaglijk. De mensen zijn het niet, maar het land, het klimaat, ik weet niet hoe ik het zeggen moet. Ik heb het gevoel dat het hier een doorgangshuis is en dat ik zit te wachten op iets anders'.Deze man had moeilijkheden bij het vinden van een vaste betrekking: 'Ik solliciteer en ik krijg niets'. In raciaal opzicht voelde hij zich één met de Nederlanders, getuige de merkwaardige - want ongevraagde en ietwat nadrukkelijke - opmerking: 'Ik vind het zo prettig dat ik hier meer omga met mensen van mijn r1~: in de winkel hier word je altijd te woord gestaan door de mensen van je eigen ras'. - Deze jongeman dacht, voordat hij de gelegenheid kon waarnemen naar de V.S. te gaan, lange tijd over emigratie naar Brazilië. Hij huwde in 1955 met een Nederlands mbsje.
n
Een andere zei: 'Ik ben geen geboren Hollander, ik voel me hier niet thuis. Ik kan niet tegen de benauwdheid, de nauwte in alle richtingen. Ik mis hier land, ongerepte natuur'. Weer een ander: 'Dit is mijn land niet. Ik ben in Indië geboren en opgevoed'. Nog een uitspraak: 'Nederland is wat klein, wat beperkt. Ik ben in Indië geboren. Hoewel ik al van mijn negende jaar 1. Dat niet een groter aantal van hen emigreert, ligt vermoedelijk niet zozeer aan het feit dat zij zich in Nederland volkomen thuis zouden voelen, als wel aan de toelatingspolitiek van de meeste immigratielanden. Voor het eerst op grotere schaal konden de 'Indische Nederlanders' emigreren naar de U.S.A . onder het reeds eerder genoemde RRA-program (1956).
in Nederland ben, is dat misschien de oorzaak dat ik altijd wel naar het buitenland wilde'. Het onderscheid tussen de gemengde en de volbloed Indische Nederlanders, wat de emigratiemotivering betreft, werd in hoofdzaak gevonden in het sociale niveau, waarop zij zich in Indonesië bewogen. Vooral voor de laatstgenoemden is er sprake van een sociale daling (door het wegvallen van de Indische achtergronden en van de sociale en financiële status van de ouders; door de gehandicapte opleiding), welke mede een prikkel tot emigratie uit Nederland bleek te vormen. Dat het raciale element bij de motivering een rol zou spelen, kwam bij het onderzoek niet naar voren. Naast twee gemengdbloedige Indische Nederlanders, die verklaarden: 'Ik heb geen bezwaar tegen het leven in Nederland' en 'Ik kan in Nederland wel aarden', stond het geval van een volbloed Indische Nederlander, die als hoofdmotief opgaf: 'Ik voel mij hier in Nederland niet thuis. Ik ben in Indië geboren. Ik vind het hier net zo'n vreemd land voor mij als ik het bijvoorbeeld in Canada waarschijnlijk wel zal vinden. Men vindt mij hier maar een rare kerel. Als je hier wat zegt, zeggen ze: 'Wat doe je hier dan, was dan in Indonesië gebleven'. Het is net alsof men, omdat je in Indië bent geboren, hier niet veel vertrouwen in je stelt. Daarom heb ik tenslotte tegen mijn vrouw gezegd: 'Als we eens gingen emigreren?' - En de (eveneens uit Indië afkomstige) vrouw voegde er aan toe: ' Je krijgt het gevoel dat je hier statenloos bent'. De indruk werd dan ook verkregen, dat een bepaald deel van de Indische Nederlanders, hetzij 'gekleurd', hetzij 'volbloed', tot emigratie komt vanwege aanpassingsmoeilijkheden aan de Nederlandse samenleving. In Indië waren zij 'iemand', had ieder zijn plaats; hier kregen zij het gevoel er niet bij te behoren, 'niemand' te zijn. Om nog eens te citeren: 'In Indië had ik een functie, daar kon ik mijn vleugels uitspreiden; ik leerde met mensen en met geld omgaan. Dat is hier alles uitgesloten. Wie eenmaal in den vreemde was, die kan hier moeilijk wennen. Het is hier alles zo bekrompen'. Dit zich 'niet thuis' voelen ('doorgangshuis', 'statenloos') werkte bij sommigen blijkbaar z6 sterk door, dat zelfs het huwelijk met een in Nederland geboren en getogen vrouw de aanpassing niet deed slagen. Bovendien werden bij deze groep ook nog waargenomen de beroepsproblemen (gebrekkige of specifiek op de tropen gerichte opleiding), financiële perikelen (berooid uit Indonesië gekomen), huisvestingsmoeilijkheden (beginnend huwelijk), kortom, allerlei reeds gesignaleerde bezwaren, welke tot emigratie kunnen bijdragen. Deze maakten - mèt de aanpassingsmoeilijkheden - de verantwoordelijkheid voor het stichten van een eigen gezin en huishouden m Nederland voor sommige uit Indië afkomstige jongelieden te groot. Oudere gezinnen. De gemiddelde leeftijd van de man in deze groep was 421 / 2 jaar. Ondanks de gemiddelde huwelijksduur van 14 jaar bleek het gemiddelde aantal kinderen laag, namelijk 2,5.
Aanpassingsmoeilijkheden
93
Het aantal in Indonesië geboren mannen lag hier naar verhouding lager dan bij de jongeren, het aantal aldaar geboren vrouwen evenwel hoger. De gemiddelde duur van het Indische verblijf was 23 jaar. In hoofdzaak konden hier vier categorieën worden onderscheiden:
Verblijf buiten Nederland
a. gemengdbloedige Indische Nederlanders (zowel man als vrouw); b. Nederlanders, die in Indonesië een eigen bedrijf hadden of een hogere positie bekleedden; c. Nederlanders, die na de oorlog naar Indonesië gingen om te werken; d. Nederlanders, die v66r de oorlog als 'koloniaal' naar Indië trokken. Over de gehele lijn viel hier op, dat de reactie op het verblijf in Nederland minder emotioneel was dan bij de jongere leeftijdsgroepen. De bezwaren richtten zich hoofdzakelijk op het klimaat en op de onmogelijkheid, een goede betrekking te vinden. Het emigratiebesluit kwam in een meer bezadigde en nuchtere sfeer tot stand: het weloverwogen grijpen van een laatste kans. Zoals één van deze emigranten zei: 'We kunnen wel tegen een stootje na het leven dat wij achter de rug hebben'.
Categorie a. Bijna al deze Indische Nederlanders emigreerden naar de Verenigde Staten van Amerika onder het RRA-program. De klimaatbezwaren ('te weinig zon, teveel kou') stonden bij deze mensen voorop. Dat zij zwaar kunnen tellen, bleek uit de toevoeging door één hunner: 'Overigens konden wij ons hier goed aanpassen en ook wel thuisvoelen'. In enkele gevallen was het de vrouw, die tot elke prijs weer uit Nederland weg wilde. Een paar mensen waren teleurgesteld, omdat zij nergens een behoorlijke betrekking konden krijgen. Een paar anderen hadden getracht hier een eigen bedrijfje te exploiteren (cafetaria, in- en exportzaak), maar zonder succes. Categorie b. Deze emigranten waren mensen, die vroeger in Indië een welvarend bestaan hadden opgebouwd, doch na de oorlog berooid in Nederland terugkeerden, waar zij met een klein baantje genoegen moesten nemen of zelfs, zoals in één geval, van de steun leven. Van de oudste twee echtparen (55 tot 60 jaar) waren de kinderen reeds geëmigreerd; met hulp van deze kinderen hoopten zij daarginds weer in het zadel te komen. Bij allen bestondenbezwaren tegen het Nederlandse klim~at. .
94
Categorie c. Deze emigranten gingen na de oorlog naar Indonesië en bekleedden daar een goede positie in de burgermaatschappij, totdat zij meestal in 1954 of 1955 - door de (politieke) omstandigheden tot repatriëring werden gedwongen. Zij konden hier niet meer op hetzelfde niveau terugkeren: 'Ik kom hier in mijn vak niet meer aan de slag' (tropische landbouw) ; 'De levensstandaard is hier ongunsti g voor mensen van mijn categorie' (e mployé Amerikaanse oliemaatschappij);
'Ik had het in Indië naar mijn zin en kan hier met leven zoals ik wil. Er zijn geen vooruitzichten' (technisch employé onderneming); 'In Indonesië was ik een hoog salaris gewend, hier is het laag' (boekhouder, uitgezonden door Nederlandse onderneming); 'Ik kan niet terug naar Indonesië en ben het bekrompene hier ontgroeid' (monteur in gouvernementsdienst).
De meeste van deze mensen hadden in Indonesië een gezin; van sommigen werden een of meer kinderen daar geboren. Het lijdt geen twijfel, of deze categorie zou in meerderheid voorgoed (resp. tot de pensioengerechtigde leeftijd) in Indonesië zijn gebleven, als de omstandigheden niet tot terugkeer hadden genoopt. Hun emigratie is dan ook te beschouwen als een poging tot herstel van een vroegtijdig afgebroken carrière. Zij bleken nog voldoende ondernemingsgeest te bezitten om het elders opnieuw te proberen, getuige ook het feit, dat de meesten slechts kort in Nederland toefden .(één à twee jaar). Over emigratie werd niet lang nagedacht. Categorie d. Een klein aantal emigranten verliet Nederland vó6r de oorlog als 'koloniaal' in dienst bij het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger (KNIL). De meesten van hen waren afkomstig van het platteland. Met uitzondering van één, die reeds v66r 1940 terugkeerde, repatrieerden zij in de jaren 1947-1950. Hun gemiddelde verblijfsduur in Indië bedroeg twaalf jaar; hun eerste vertrek uit Nederland viel, op de reeds genoemde uitzondering na, tijdens de crisis van de dertiger jaren. Enige voorbeelden:
Voormalige leden van het KNIL
Boerenzoon, seminarie-opleiding afgebroken na dood van ouders. Op 22-jarige leeftijd in 1935 naar Indië. Terugkeer in 1947, huwelijk in 1948. Werkzaam als ambtenaar. Als enig emigratiemotief opgegeven: 'Holland is mij zowel ruimtelijk als geestelijk te bekrompen'. Slagerszoon van het platteland, alleen lager onderwijs, in 1933 op 22-jarige leeftijd naar Indië. Huwde daar in 1938 met Duits-Indische vrouw (dochter van een koloniaal). Twee kinderen werden in Indië geboren. Terugkeer in 1950, daarna fabrieksarbeider. 'Wij zoeken de vrijheid. Jarenlang ben ik als militair in Indië geweest en hoewel wij het hier goed hebben, kunnen wij moeilijk wennen'. - Grootste bezwaar tegen Nederland: 'De huichelarij.' - Gehecht aan de omgeving? 'Waar mijn pet hangt, daar is mijn vaderland'. Zoon van kippenboer, in 1938 op 19~jarige leeftijd naar Indië. Huwde daar in 1947 een Nederlandse vrouw; één kind in Indië geboren. Terugkeer in 1949; daarna werkzaam als ambtenaar. 'Ik heb hier voortdurend zorgen en het is mij hier ook te vol. Ik heb qehoefte aan ruimte en vrijheid'. Landarbeiderszoon, in 1937 op 22-jarige leeftijd naar Indië. 'Ik had geen diploma's omdat ik op U-jarige leeftijd al moest verdienen'. Trouwde in 1946 · met gescheiden vrouw die reeds een kind uit eerste huwelijk had (dochter van marineman); nog twee eigen kinderen in Indonesië geboren. Terugkeerin 1950, daarna weer beroepsmilitair. Emigratiemotief : 'Mijn vrouwen ik vonden v66r de oorlog het leven in Indië prettig': Arbeiderszoon, in 1933 op 22-jarige leeftijd naar Indië. Huwelijk in 1941 met volbloed Indonesische vrouw, nadat reeds twee jaar tevoren een kind was geboren. Terugkeer in 1949, daarna slagersknecht. Ging uitsluitend nog om met 'mensen uit Indië'; had ' geen enkel contact met zijn vijf broers en zusters (ouders overleden). Motief: 'Nederland
95
te kl ein geworden n a zestien jaar Indië'. Dacht ook over em igra ti e naar Brazilië, doch
vertrekt nu naar de V.S. onder het RRA-program.
Verblijf buiten Nederland
Dit groepje werd iets uitvoeriger beschreven, omdat het een aantal mensen laat zien, die reeds op jeugdige leeftijd 'eruit' trokken. Weliswaar gebeurde dit in de crisisjaren, maar het punt waar het om gaat is, dat Nederland in die tijd over een 'escape'-mogelijkheid in de vorm van zijn koloniën beschikte, welke thans is weggevallen. Er mag een zekere verwantschap worden verondersteld tussen de omstandigheden en motieven van sommige jongens, die destijds als koloniaal wegtrokken naar Indië en nu als emigrant naar Canada, Australië, Nieuw Zeeland. De invloed, welke indertijd uitging van wervingscampagnes, wordt thans uitgeoefend door de reeds geëmigreerde relaties, hun hulp en hun gunstige berichten. De gelijkenis wordt nog versterkt door het feit, dat deze oud-kolonialen Nederland ten tweede male hebben verlaten, thans als emigrant. Zij zijn Nederland ontgroeid, een verschijnsel dat ook herhaaldelijk optreedt bij teruggekeerde emigranten, die na verloop van tijd als 'remigrant' opnieuw vertrekken. De situatie der gewezen kolonialen gaf bij het onderzoek, inductief, een bescheiden, maar concrete aanwijzing voor een correlatie tussen het verlies van onze overzeese gebieden en de na-oorlogse emigratie.
Groep b: Zij, die na 1945 als militair in Indonesië respectievelijk Nederlands Nieuw-Guinea hebben vertoefd.
96
Bij de meeste emigranten, die na 1945 als militair in Indonesië hadden vertoefd, bleken deze Indonesische jaren een meer of minder belangrijke rol bij de totstandkoming van het emigratiebesluit te hebben gespeeld. Voor een derde waren het oorlogsvrijwilligers (O.V.W.-ers), de overigen dienstplichtigen. 1 De O.V.W.-ers werden vooral onder de oudere emigranten aangetroffen. Hun gemiddelde leeftijd in 1945 was 24 jaar, die van de dienstplichtigen in hetzelfde jaar 18. Voor de O.V.W.-ers, die naderhand emigreerden, geldt, dat hun emigratiebesluit mogelijkerwijs niet slechts is terug te brengen tot het langdurige verblijf in Indonesië, maar ook nog tot dezelfde drijfveren in karakter of omstandigheden, die hen destijds ertoe brachten zich als oorlogsvrijwilliger aan te melden. Het leek niet doenlijk, op basis van de voor emigratie afgenomen interviews te dien aanzien conclusies te trekken, ofschoon in de meeste gevallen de indruk werd verkregen, dat de invloed van hun Indonesische ervaring doorslaggevend was.
Alleenstaanden. De gemiddelde leeftijd in deze categorie op het tijdstip van emigratie was dertig jaar. Op één uitzondering na (een ex-O.V.W.-er, die 1. Deze verhouding stemt overeen met van het Ministerie van Oorlog verkregen cijfers betreffende de uitgezonden militairen in de jaren 1945- 1950.
na de dood van zijn moeder in een kosthuis zijn intrek nam) woonden al· len nog bij hun ouders of bij een broer of zuster. Dit is reeds direct een opvallende trek van deze jongelieden: het langdurige blijven hangen in het ouderlijk huis. Zij zijn niet verloofd en hebben nog geen werkelijk deel aan de samènleving in Nederland, hoewel dat krachtens hun leeftijd en sociale milieu reeds het geval had moeten zijn. Het is, alsof zij na hun verblijf in Indonesië hier de aansluiting met het bij hun leeftijd passende dynamische levenspatroon hebben gemist. Van invloed hierbij was het feit, dat zij door hun langdurige afwezigheid wat betreft opleiding en IC?orbaan kansen mis· ten, die andere jongens wel konden grijpen. Hun positie is minder integraal, omdat: a. zij door het verblijf in Indonesië de proporties van hun vroegere omgeving min of meer zijn ontgroeid; b. zij niet tijdig de bij hun leeftijd behorende aanpassing aan de Nederlandse samenleving konden verwezenlijken. Bij deze jongens werd dikwijls een volkomen negatieve instelling aangetroffen. Na de ingrijpende gebeurtenissen, die de Indonesische periode in hun leven teweegbracht, vervielen zij tot een soort inactiviteit, welke hier en daar bijna apathische trekken vertoonde. Op een gegeven ogenblik bereikten zij de conclusie, dat het leven in Nederland hun geen vooruitzichten kon bieden. Omdat zij al wat meer van de wereld zagen, gaf emigratie een voor de hand liggende oplossing. De afwezigheid van een vrouwelijke partner, die tegenstand zou kunnen bieden, vergemakkelijkte het besluit. De toestand van ontevredenheid, apathie en de vaak vastgeroeste binding aan de ouders werden door hun emigratie radicaal doorbroken. In het nieuwe land, door de noodzaak tot activiteit en van het drijven op eigen kracht, willen zij een uitgestelde aanpassing forceren. Enkele voorbeelden:
Negatieve instelling
Een 30-jarige kantoorbediende, woonde bij ouders. Hij hoopte al van Indonesië uit te worden uitgezonden. 'De welvaart is hier voor je uitgekiend van de wieg tot het graf'. Een 29-jarige conducteur, inwonend bij zuster. Zijn werk beviel hem niet. Als militair in Indonesië zag hij het een en ander van de wereld. Nederland is te klein geworden. Hij voelde zich er niet meer goed thuis. Een 31-jarige kantoorbediende, woonde bij moeder in. Was drie jaar in Indonesië. Toen hij terugkwam, kon hij moeilijk wennen. Hij vond het hier te klein en zocht ruimte om te leven. Zijn bezwaren: de bekrompenheid in Nederland op het gebied van de kerken, de belastingen en de vestigingseisen. Een 34-jarige textielarbeider, eveneens inwonend bij moeder. Zijn werk beviel hem niet; 'Nederland is te bekrompen'. Een 29-jarige ingenieur, die bij zijn ouders woonde. Na zijn diensttijd in Indonesië begreep hij dat Nederland te vol is. Daarom emigreerde hij. Hij voelde niets voor de Nederlandse 'hokjes- en schotjesgeest' en hield van de vrijheid 'die hier niet is'. Een 27-jarige magazijnbediende, inwonend bij ouders. Na zijn diensttijd in Indonesië kon
97
hij hier niet meer wennen; hij wilde direct na zijn terugkeer al weg. Hij haatte de 'ambtelijke papierwereld'.
Verblijf buiten Nederland
De overige jongelieden gaven een soortgelijk beeld. Voor deze jongemannen vormden de ervaringen tijdens het verblijf als militair in Indonesië bepaald niet het motief, in eigenlijke zin, tot emigratie. Dit lag veeleer in het feit, dat Nederland door hen na terugkeer werd beleefd als 'te vol', 'te klein', 'te bekrompen', 'te bureaucratisch', enzovoorts. Tot deze subjectieve beleving zouden zij echter naar alle waarschijnlijkheid niet, althans niet in die mate, zijn gekomen zonder hun Indonesische ervaringen. De aanwezigheid hiervan dient te worden beschouwd als een voorwaarde tot het ontstaan van hun emigratiebereidheid. In vele gevallen wekten deze ervaringen de indruk, de sterkte te bezitten van een conditio sme qua non. Verloofden en jongere gezinnen. De meerderheid van hen, die tot groep b behoren, wordt gevormd door de categorie verloofden en jongere gezinnen. De gemiddelde leeftijd op het tijdstip van emigratie was 31 jaar; bij hun uitzending als militair, welke vooral in de jaren 1946 en 1947 plaatsvond, waren zij dus ca. tien jaar jonger. Ten dele golden bij hen dezelfde factoren als bij de alleenstaanden. Zij konden in Nederland niet goed meer wennen. Wat opleiding en werk betreft, werden vaak kansen gemist. Doordat deze jongemannen zich echter verloofd hadden of huwden, stuitten zij bovendien op de bekende moeilijkheden voor beginnende echtparen: de financiën en de huisvesting. Hieruit kon een emigratiebereidheid resulteren, welke in de Indonesische ervaringen een vruchtbare voedingsbodem vond. Bij de gehuwden bleek, dat zij na gemiddeld een half jaar getrouwd te zijn, het plan opvatten om te emigreren. Of opnieuw opvatten, want velen deelden mede, dat zij reeds tijdens hun verblijf in Indonesië of bij het verlaten van de dienst aan emigratie hadden gedacht. Op de conditionnerende basis van het Indonesische verblijf ondervonden zij gemiddeld twee van de volgende bezwaren per persoon, welke hun emigratiebesluit beinvloedden (elkaar overlappende percentages):
98
Nederland ontwend; te klein, te overbevolkt, te eng, te bekrompen; gebrek aan levensruimte, aan vrijheid: 34%; geen vooruitzichten, geen mogelijkheden, geen maatschappelijke ontplooiïng, werk bevalt niet: 25%; woningnood: 20%; klimaat: 15%; financiële zorgen: 7%. Tal van jongelieden verklaarden, dat zij reeds eerder zouden zijn geëmi-
greerd, als hun persoonlijke en familie-omstandigheden niet tot uitstel aanleiding hadden gegeven (meisje wilde niet, moeder leefde nog). Dit soort uitstelfactoren werd reeds besproken in hoofdstuk Il. Wat hun beroepen betreft, waren deze oud-militairen voor het grootste deel geschoolde metaal- en bouwvakarbeiders. Een minderheid kwam uit de dienstensector (kantoorbediende, kapper, chauffeur). Een 29-jarige timmerman, die in 1952 huwde, gaf te kennen: ' Ik ben als militair in Indonesië geweest en daar trof mij de levensruimte. Toen ik in Nederland terugkeerde, kreeg ik het gewoon benauwd, ik begon weer naar de ruimte te verlangen. Zodoende dacht ik over emigreren. Het was een grote teleurstelling voor mij, dat Nederland na mijn terugkeer geen enkele belofte heeft ingelost wat betreft de huisvesting. Ik woon al vier jaar met vrouwen kind op een kleine zolderkamer'.
Koopvaardij en Marine
Oudere gezinnen. De volgende gemiddelde gegevens golden voor deze categorie: de leeftijd van de man: 37 jaar; de huwelijksduur: 10 1/ 2 jaar; het kindertal: 2,5; de duur van de emigratieplannen: 5 jaar (1951); het tijdstip, waarop de dienst werd verlaten, was 1949. In gemiddelden uitgedrukt keken deze mensen dus twee jaar als burger in de Nederlandse samenleving rond, alvorens het plan om te emigreren bij hen post vatte. Voornamelijk waren het oud-O.V.W.-ers. Als vermoedelijke redenen, waarom zij zich eertijds als oorlogsvrijwilliger aanmeldden, werden gevonden: actieve deelneming aan het verzet, Duits concentratiekamp, langdurig onderduiken; in 1944 in Zuid-Nederland aanwezig en daar direct bij de bevrijding dienst genomen bij de Nederlandse strijdkrachten (kadervorming); huwelijks- en andere persoonlijke moeilijkheden. De grondslagen van het emigratiebesluit konden ook voor deze groep worden opgespoord in het verblijf in Indonesië; zij kwamen geheel overeen met de voor de jongere gezinnen gesignaleerde. Groep c: Zij, die bij de koopvaardij of bij de Marine enige tijd op zee hebben gevaren .. De volgende cijfers geven een eerste indruk van enkele kenmerken van deze groep (de percentages overlappen elkaar en kunnen dus niet gesommeerd worden): Marine: 30%; beroepszeelieden koopvaardij (opleiding als zeeman, eigenlijk beroep zeeman): 30%;
99
stewards, koks: 30%; vader ook zeeman: 10%; naar zee gegaan als gevolg van een moeilijke jeugd, familiemoeilijkheden, enz.: 35%. Verblijf buiten Nederland
Een kenmerk van al deze emigranten is, dat zij door het varen 'wat van de wereld zagen' en dientengevolge vertrouwd raakten met de emigratiegedachte. Dit bleek vaak gepaard te gaan met het 'ontwenningsverschijnsel' (35%) en steunde ook dikwijls op een concrete kennismaking met het later gekozen immigratieland en het leggen van contacten aldaar, die naderhand bij emigratie behulpzaam waren (eveneens 35%). Voor 30% gold, dat zij geen geschikte walbetrekking konden vinden of dat zij bezwaar hadden tegen het gevonden werk (dit aspect kwam reeds in hoofdstuk V ter sprake). Ca. 10% deelde desgevraagd mede, opnieuw naar zee te zullen gaan, indien de emigratie om de een of andere reden geen doorgang zou vinden. Alleenstaanden. In deze categorie was de gemiddelde leeftijd op het tijdstip van emigratie 25 jaar, dus vijf jaar jonger dan de ongehuwde ex-Indonesië-militairen. Zij brachten tevoren gemiddeld drie jaren op zee door. Op één na, een Scheveningse jongen die via de haringvisserij bij de grote vaart terecht kwam, waren zij geen van allen van huis uit voor het zeemansberoep bestemd, doch jongens die uit een zekere onrust, drang naar avontuur, door familiemoeilijkheden enz. op een gegeven ogenblik naar zee gingen (als leerling-kok, handlanger, smorer, electriciën, 'varensgezel'). Hun zeemanstijd is te beschouwen als een étappe op weg naar de emigratie. De ervaringen op zee brachten hen op de gedachte om te emigreren of maakten hen er rijp voor. Terug aan de wal, vonden de meesten het leven in Nederland 'te bekrompen'. Zij konden het niet verdragen, rustig bij hun ouders te wonen, met een vaste werkkring. Binding aan een meisje ontbrak nog, zodat de aantrekkingskracht van relaties overzee vrij spel had. Verloofden en jongere gezinnen. De gemiddelde leeftijd van de man in deze
100
categorie was bijna 27 jaar, het gemiddelde aantal jaren op zee: 41 / 2 , Ruim 50% van de echtparen bleek gedwongen te zijn gehuwd, een zeer hoog percentage. Het tijdens het onderzoek als 'normaal' vastgestelde percentage bedroeg immers niet meer dan de helft hiervan. 1 De gemiddelde leeftijd, waarop het huwelijk werd gesloten, was bij deze groep 21 jaar. (De ex-Indonesië-militairen bereikten dit punt op gemiddeld 27-jarige leeftijd). Dit vroege huwelijk was voor velen een reden om een betrekking aan de wal te zoeken. Dikwijls leverde zulks moeilijkheden op. De oplossing hier1. Zie hoofdstuk VII, blz. 85.
-- - - - - - - -
-
-
---------~~~-~-
van door emigratie lag voor hen, als gewezen zeevarenden, niet zeer ver uit de buurt. Een verband tussen gedwongen huwelijk en emigratiebesluit lijkt bij deze categorie des te meer aannemelijk, omdat het percentage gedwongen huwelijken onder de oudere gezinnen in de groep zeevarenden normaal bleek te zijn, dat wil zeggen ca. 25 bedroeg. Bij de gedwongen huwelijken lag het tijdstip, waarop de man met varen ophield, gemiddeld een half jaar na het trouwen. Bij de overige huwelijken vielen deze gebeurtenissen ongeveer samen. Aangenomen mag worden, dat bij de gedwongen huwelijken de man een walbetrekking zocht, zodra het kind geboren was.
Varen, een tijdelijke oplossing
Tweederde van de emigranten in de onderhavige groep behoorden tot de koopvaardij, de overigen tot de Marine. Zij, die bij de koopvaardij voeren, kunnen als volgt worden gegroepeerd: 1. degenen, die de kennelijke bedoeling hadden zeeman te worden en daarvoor ook meestal enige speciale opleiding genoten (n = 5); 2. matrozen, stokers e.d. die, hoewel door milieu of opleiding daartoe niet
bestemd, om bepaalde redenen (familiemoeilijkheden, avontuur) gingen varen (n = 7); 3. stewards, scheepsklerken, koksmaats, enz., voor wie hetzelfde geldt als voor 2 (n = 10). De groepjes 2 en 3 tonen duidelijk, hoe de zee een toevluchtsoord kan zijn voor mensen, die bepaalde moeilijkheden in hun leven wensen te ontvlieden. De zeemanstijd brengt hen nader tot de emigratiegedachte als definitieve vluchtmogelijkheid. Het varen betekent slechts een tijdelijke oplossing voor de aanwezige problemen en draagt soms bij tot het ontstaan van meuwe. Van elk groepje volgen thans vijf voorbeelden: Groep 1 Matroos, die als kind al naar zee wild e. Varen met 17 jaar. Gedwongen huwelijk op 22 jaar. Daarna fabrieksarbeide,"; dit beviel niet. 'Nederland is te klein, er is te weinig vrijheid'. Veel van de wereld gezien. Geen kans op een huis. Matroos, negen maanden zeevaartschool. Varen met 16 jaar. Gedwongen huwelijk op 20 jaar. Daarna vertegenwoordiger; dit beviel niet wegens gebrek aan bestaansmogelijkheden. Hij bezocht vele maanden Australië, waar hij wel kansen zag, en emigreerde daarheen. In Nederland had hij ' geen huis en geen meubels'. Gediplomeerd scheep3machinist, vijf jaar H.B.S. Met 23 jaar naar zee. Na vijf jaren varen verloofd, wilde niet langer op zee blijven. Wist uit eigen waarneming, dat 'de mogelijkheden voor een betrekking aan de wal in Canada beter zijn dan hier'. Scheepswerktuigkundige, twee jaar machinistenschool. Na drie jaar varen trouwen; niet langer op zee blijven, maar ook niet in Nederland, dat 'te onvrij' is.
- -.-+
101
Stuurman bij de kustvaart. Na tien jaar varen afgekeurd op de ogen. Daarna gehuwd. Kon in Nederland geen geschikte walbetrekking vinden.
Groep 2 Verblijf buiten Nederland
Matroos, met 19 jaar naar zee door moeilijkheden thuis. Ouders gescheiden, met de vader geen contact. Bovendien een gedwongen huwelijk op 20 jaar. Daarna nog zeven jaar gevaren. Om de kinderen ten slotte aan de wal; baantje als kellner; slechte huisvesting. Voelde zich in Nederland niet meer thuis; had veel van de wereld gezien. Matroos, zoon van landarbeider. Had eerst enige jaren als expeditieknecht gewerkt. Met 19 jaar naar zee. Na zes jaar varen getrouwd; vrouw wilde niet, dat hij zeeman bleef. Hij werkte daarom als grondwerker, doch zag in Nederland aan de wal geen toekomst. Bezocht Australië en zag daar goede mogeliikheden. Stoker-olieman, afkomstig uit een armoedig werkmansgezin in de provincie. Verminderde familiebindingen. Met 18 jaar naar zee, eerst als steward. Gedwongen huwelijk op 22 jaar; daarna aan de wal, waar hij als stoker werkte zonder behoorlijk loon te verdienen. Zeer gebrekkige huisvesting bij schoonmoeder. Bezocht als zeeman Australië en zag daar perspectief. Stoker-olieman, bij pleegouders opgevoed. Moeilijke jeugd; om de moeilijkheden te ontvluchten met 16 jaar naar zee. Na zeven jaar varen gedwongen huwelijk. Daarna aan de wal, geen geschikt werk te vinden; omscholing tOt timmerman op Rijkswerkplaats mislukte. 'Nederland is te bekrompen'. Gaf zijn ogen goed de kost en zag elders ter wereld meer mogelijkheden. Matroos, predikantenzoon. Kon niet leren, moeilijkheden thuis. Daarom met 17 jaar naar zee. Werd na zes jaar varen afgekeurd op zijn ogen. Geen geschikte walbetrekking te vinden, 'aan de wal twee linkerhanden'. Inmiddels gehuwd. 'Nederland is in alles te bekrompen'.
Groep 3 Kok, die op 26-jarige leeftijd ging varen als gevolg van huwelijksmoeilijkheden (tevoren reeds: moeilijke jeugd, moeder jong gestorven, bij grootouders opgevoed·; later Duits concentratiekamp; nog later oorlogsvrijwilliger). Terwijl hij op zee was, werd zijn echtscheiding uitgesproken. Enige tijd later huwde hij opnieuw (met een elf jaar oudere vrouw); hierdoor raakte hij gebrouilleerd met zijn vader en zeven broers en zusters (landarbeidersgezin). Door zeven jaar varen had hij veel van de wereld gezien. De benauwde huisvesting gaf de doorslag bii het emigratiebesluit.
102
Bankwerker, die op 29-jarige leeftijd ging varen als messroombediende. Tijdens de oorlog huwde hij in Duitsland met een Tsjechische vrouw, die hij naderhand naar haar land vergezelde. In 1949 kwam hij alleen naar Nederland terug en het jaar daarop werd de echtscheiding uitgesproken. Als zeevarende bezocht hij enige malen Australië, zag daar goede kansen en legde contacten. In 1955 trouwde hij opnieuw (met een negen jaar oudere gescheiden vrouw, moeder van twee kinderen). De huisvesting was zeer slecht. Houtbewerker, die op 27-jarige leeftijd ging varen als bediende. Dit volgde onmiddellijk op zijn echtscheiding van een Russische vrouw, met wie hij tijdens de oorlog in Duitsland was getrouwd. Na enige jaren op zee huwde hij opnieuw (met een vijf jaar oudere vrouw). Als gevolg van dit alles had de man verminderde familiebindingen: bovendien beviel het werk hem niet (te laag loon, te hard werken). In het buitenland ontdekte hij meer mogelijkheden; hieruit kwam het emigratieplan voort. 'Nederland is te bekrompen'.
-
---------
-----------
Kantoorbediende met gymnasiumdiploma, die op 20-jarige leeftijd als scheepsklerk ging varen, als gevolg van moeilijkheden met zijn ouders en op zijn werk. Na drie jaar varen zocht hij werk aan de wal als kantoorbediende; dit beviel niet. Hij huwde v66r vertrek met een meisje uit sociaal lager milieu. In het buitenland zag hij goede mogelijkheden. Hij wil 'weg uit de Nederlandse bekrompenheid'. Onderwijzerszoon, die met 18 jaar na de MULO als steward ging varen wegens' moeilijkheden thuis. Na zes jaar op zee zocht hij een betrekking aan de wal (omscholing tot metaalbewerker), maar zag hierin geen toekomst. Het werk beviel hem niet. De oplossing zocht hij in emigratie. Hij huwde v66r vertrek.
j.eugdige vrijwilligers
Soortgelijke geschiedenissen vindt men onder hen, die bij de Marine hebben gevaren. De kenmerken van het groepje Marine-mensen zijn over het algemeen iets minder pregnant dan die van de koopvaardijgroep, maar ver., schillen er niet wezenlijk van. Een van deze mensen vertelde, dat hij op een gegeven ogenblik wilde gaan varen, maar 'geen boot kon krijgen'. Hij tekende toen maar als vrijwilliger bij de Marine. Ook hier een vijftal voorbeelden. Een 17-jarige jongen nam wegens moeilijkheden thuis vrijwillig dienst bij de Marine. Zijn moeder was geestesziek, met geen van de beide ouders had hij meer contact. Zijn drie broers gingen eveneens vrijwillig in dienst ('vanwege de spanningen thuis'). Na zes jaar tekende hij niet opnieuw, doch bleef terwille van zijn verloofde aan de wal (als fabrieksarbeider). Tegelijkertijd dacht hij over emigreren, maar het meisje wilde eerst niet. Hij had de tropen bezocht en de gedachte daaraan liet hem niet meer los. 'Nederland is te bekrompen en te klein'. Na lang aandringen gaf het meisje toe; zij huwden v66r vertrek. Geschoolde arbeider, die op 17-jarige leeftijd als vrijwilliger dienst nam bij de Marine. Na zes jaar varen nam hij ontslag en zocht in zijn oorspronkelijke vak weer werk aan de wal. Kort daarop een gedwongen huwelijk; inwonen bij schoonouders. 'Bekrompenheid, overbevolking'. Was enige maanden in Australië en zag daar grote mogelijkheden. Geschoolde arbeider, die terstond na het aangaan van een gedwongen huwelijk op 23jarige leeftijd vrijwillig in Marinedienst ging. De vrouw had meteen willen emigreren, maar daar voelde hij niet voor. Door twee jaar varen evenwel werden zijn ogen geopend voor gl'otere mogelijkheden elders. Benauwde huisvesting in Nederland. Monteur, op 20-jarige leeftijd vrijwillig in Marinedienst (na moeilijke jeugd, moeder overleden, geen contact met vader, enig kind, opgevoed bij grootouders). Na zes jaar Marine aan wal. Verdiende niet genoeg om te trouwen; kon geen huis krijgen. Hoewel hij het na de dienst in Nederland wilde proberen, besloot hij twee jaar later toch tot emigratie : 'Alles is hier veel te vol'. Op 17-jarige leeftijd vrijwillig bij de Marine. WiMe al eerder varen, maar mocht niet van zijn moeder (vader tijdens bezetting omgekomen). Na zes jaar was hij Nederland ontwend: 'Ik wil meer ruimte om me heen hebben. In het buitenland zijn meer mogelijkheden'. In zijn Marinetijd was hij gehuwd. De volgende opsomming geeft een indruk van de mobiliteit, die het varen kan meebrengen: Korea, Japan, China, Noord-Afrika, Amerika, Bermuda, Curaçao, Aruba, Philippijnen, Engeland, Schotland, Spanje, Malta, Turkije, Griekenland, Joegoslavië, Ceylon, Malakka, Egypte, Canarische eilanden, Porto Rico, Denemarken (opgave door deze emigrant van de gebieden, achtereenvolgens door hem bezocht).
103
Verblijf buiten Nederland
Uit deze beschrijvingen blijkt, dat betrokkenen overwegend 'geïmproviseerde' zeelieden waren. De 'echte' zeeman, door opleiding en milieu voor het vak bestemd, is in de minderheid. In het algemeen mogen wij wel aannemen, dat de laatstgenoemde integraler in het zeemansleven staat en zich daaruit ook niet zo spoedig zal losmaken; met andere woorden, de samenhang tussen zeeman zijn en emigratie is op zichzelf vermoedelijk vrij klein. Het zijn de 'geïmproviseerde' zeelieden, bij wie deze samenhang groter is; voor een groot deel mensen, die de zee als toevluchtsoord voor reeds aanwezige moeilijkheden zochten. De ontwikkeling, die hen tot emigranten zou bestemmen, begon eigenlijk al vóór hun zeemanstijd, welke echter in vele gevallen het belangrijkste moment in die 'conditionnerende' ontwikkeling vormde. De grondslagen voor het emigratiebesluit kunnen bij deze categorie vrij gecompliceerd zijn. Bij de ontwikkeling, welke in de meeste gevallen plaatsvond, valt dus het accent op de zeemanstijd, doch het gehele verloop kan bijvoorbeeld als volgt worden ontleed: Beginfactoren
Centr ale facto l'
Eind factoren
fam iliemoeilijkheden zucht naar avontuur
zeemanstijd
h uisvestin gsproblemen beroepsproblemen financi ële problemen ~ mbitie
Vooral huisvestingsproblemen kunnen bij de jonggehuwde ex-zeevarenden het sluitstuk van een naar emigratie tenderende ontwikkeling vormen. Ten dele vloeien deze voort uit de probleemsituatie, welke als gevolg van een gedwongen huwelijk ontstond. In sommige gevallen was er, onder invloed van de betrekkelijke ongebondenheid van het leven op zee, sprake van een drang naar zelfstandigheid, die mede in het emigratiemotief tot uitdrukking kwam.
104
Oudere gezinnen. Wederom in gemiddelden uitgedrukt, was de leeftijd op het tijdstip van vertrek 39 jaar; de huwelijksduur 12 jaar; het gemiddelde aantal kinderen 3,5; de tijd, op zee doorgebracht, was ruim 7 jaar. Naar verhouding viel hier wat meer het accent op de beroepszeeman, die niet meer varen wilde (' .... de laatste reis duurde 28 maanden en toen had ik er meteen tabak van en mijn vrouw nog meer'). Ook al was het bij sommigen al vrij lang geleden, dat zij voor goed aan de wal stapten, toch bleken de jaren op zee nog vaak door te werken. Dit uitte zich in een hardnekkig gevoel van onbehaaglijkheid in Nederland ('te bekrompen', 'te klein', 'te eng'), in een al even taaie afkeer van de 'walbaan' en in ontevredenheid over de lage verdienste en het dure leven als landrot. Een vroegere scheepsmachinist, die negen jaar voer en bij zijn huwelijk in 1938 de zee vaarwel zei, motiveerde zijn emigratie met de bekrompenheid en het
-
----------------
-
-
-
-
te weinig verdienen in Nederland, en voegde daaraan toe: 'De trek naar een ander land is er al jaren'. - 'Door berichten van een kennis in Australië', zo verklaarde een ander, 'leefde de oude onrust weer op'. Deze 'oude onrust' -factor werd vaker aangetroffen. Samenhang met familiemoeilijkheden was aanwezig in ca. 25% van de gevallen. Het woningprobleem werd slechts in één geval als een factor genoemd. Algemene opmerkingen. Wat bij groep c in haar geheel opvalt, is de rol die het visuele element speelt in de naar emigratie tenderende ontwikkeling der gewezen zeevarend en. Telkens weer komt men uitlatingen tegen als: 'Ik heb veel van de wereld gezien'; 'ik heb mijn ogen goed de kosten gegeven'; 'mijn ogen zijn geopend voor .... '; 'ik heb daar eens goed rondgekeken'; 'ik zag goede kansen in ... .'. Dit 'zien' heeft kennelijk de functie gehad van een bewustwording. Ook al was het contact met de immigratielanden slechts vluchtig, deze mensen werden zich bewust van het bestaan ervan, van de mogelijkheden, welke er liggen, van de expansie-ruimte, die de wereld biedt in het algemeen. Daarmede werd in hun bewustzijn een effect tot stand gebracht, dat langs andere weg (mondelinge voorlichting, films, verhalen, brieven) nimmer kan worden bereikt. De in zijn uitwerking zeker niet geringere invloed van brieven van intieme verwanten en vrienden is andersoortig, daar deze appelleren aan bindingen en vertrouwen tussen mensen onderling. De gewezen zeevarende is derhalve, uit hoofde van de bovengenoemde bewustwording langs visuele weg, meer geneigd tot een 'onafhankelijke', dat wil zeggen een spontane, niet door reeds geëmigreerde relaties doorslaggevend beïnvloede emigratiebeslissing. Inderdaad blijkt ook uit het onderzoek, dat de relatie-factor bij de gewezen zeevarenden minder invloed heeft dan bij andere emigranten het geval is. Zijn doorslaggevende invloed treedt bij deze groep op halve kracht. Bij degenen, wier emigratiebeslissing rechtstreeks voortvloeide uit de omstandigheid, dat zij hun zeemansperiode hadden beëindigd, bleek de doorslaggevende relatie-invloed bijna tot nul te dalen. De bijkomstige relatieinvloed daarentegen bleef op een constant niveau aanwezig. Naarmate iemands emigratiebesluit sterker steunt op ervaringen als zeeman, zo mag worden gesteld, stoort hij zich minder aan andermans oordeel en neemt de behoefte aan de stimulans van reeds geëmigreerde relaties af. De gewezen zeevarenden waren een uitvoerige beschouwing waard, omdat deze groep een complex brok emigratiemotivering toonde, waarvan de samenstellende factoren niettemin vrij goed konden worden waargenomen. Het is begrijpelijk, waarom deze mensen emigreerden, en tevens duidelijk, dat aan hun emigratiebeslissingen vaak ontwikkelingen ten grondslag lagen, waarin zich veelsoortige en ieder voor zich hun eigen gewicht in de schaal werpende elementen deden gelden. Het 'soortelijk gewicht' van de
Verminderde invloed van relaties
105
Verblijf buiten Nederland
106
onderhavige factor is daarom zo groot, omdat hij door zijn specifieke inhoud een direct raakvlak met het totale verschijnsel emigratie heeft. Hadden ook andere factoren eenzelfde raakvlak, dan zou emigratie veelvuldiger optreden dan thans het geval is. De omvang van de emigrantenstroom zou in mindere mate worden beïnvloed door het aantal reeds geemigreerde relaties. Groep d: Overigen, o.a. langdurig verblijf in andere Europese landen zoals Duitsland, Engeland en Frankrijk.
De invloed van het buitenlands verblijf op het emigratiebesluit leek bij deze groep over het algemeen, in verhouding tot de voorgaande, iets minder sterk te zijn, hoewel hij in vele gevallen nog krachtig was. Het karakter van het buitenlands verblijf wordt enigszins gewijzigd, hetzij door een wat kortere duur, hetzij doordat het reeds langere tijd geleden plaatsvond, of door de handhaving van Europese omstandigheden (niet ver van huis). Het talrijkst waren degenen, die een tijdlang in het buitenland hadden gewerkt (niet tijdens de oorlogsjaren en niet als militair). Hierbij kan onderscheiden worden tussen: 1. Hen, die als jeugdig vrijgezel enige tijd, meestal ongeveer een jaar, naar het buitenland gingen, deels uit avontuur, deels om er een leertijd door te brengen. Twee in de landbouw (Engeland en Frankrijk), twee als banketbakker (Zweden en Frankrijk), één als boekbinder (Engeland), één als cineast (Frankrijk) en één als etaleur (Chili). De invloed van dit buitenlands verblijf op het emigratieplan was duidelijk vast te stellen, ondanks de betrekkelijk korte duur ervan. Een belangrijk punt bleek te zijn, dat na de terugkeer Nederland tegenviel. 'Hier kijken ze op je neer'; 'Hier bemoeit men zich te veel met andermans zaken'; 'Na mijn terugkeer stond het mij hier direct al tegen'; 'Sinds mijn terugkeer wilde ik emigreren'. 2. Ouderen, die om de een of andere reden kortere of langere tijd in het buitenland arbeidden. Deze betoonden zich vaak wat onrustige figuren, wie het in Nederland nimmer geheel beviel. Twee werkten er op NieuwGuinea (bij een luchtvaartmaatschappij; op een Amerikaanse basis), één als klerk bij het Amerikaanse leger in Duitsland en België (tot 1954), één in Belgisch Congo (als missiebroeder-timmerman), één als slager in Ierland, één als electriciën in Spanje, één als bollenkweker in Frankrijk en één als los-arbeider in Duitsland. Ook hier was de invloed van het buitenlands verblijf op de emigratieplannen evident. Bij de meesten dateerden deze van na de terugkeer. Nederland beviel niet meer: 'bekrompen', 'hokjesgeest', 'gebrek aan vrijheid', enzovoort. Een van deze mensen merkte op: 'In het buitenland wordt een vakman meer gewaardeerd, zowel financieel als moreel'. 3. Personen, die door de aard van hun beroepswerkzaamheden dikwijls in
het buitenland vertoefden (voornamelijk ouderen). Het waren een functionaris van een manègebedrijf (Frankrijk, Italië, Griekenland, Turkije, Duitsland, Portugal); een stukadoor (Duitsland, België, Frankrijk, Zwitserland); een metselaar-timmerman (Duitsland, Zwitserland, België, Luxemburg, Frankrijk, Italië, Joegoslavië, Oostenrijk); een textieltechnicus (Frankrijk, Duitsland, Italië, Oostenrijk, Zwitserland, Luxemburg, België, Engeland) Scandinavië); een auto-technicus (Duitsland, Tsjechoslowakije, Hongarije, Zwitserland) en een metaalbewerker in de scheepsbouw( Curaçao, Verenigde Staten, Canada, Italië). Meestal was het buitenlands verblijf van deze mensen telkenmale kortstondig, maar door zijn frequentie had het uiteindelijke hetzelfde effect als een aaneengesloten verblijf van langere duur. Zij gingen dan Nederland 'bekrompen' vinden en zagen, dat er 'in het buitenland meer te bereiken' zou zijn. Hier kwam nog bij, dat zij enig internationaal savoir-vivre opgedaan hadden en talen leerden spreken. In dit onderzoek (1956) werden nog sporen aangetroffen van invloeden, op het latere emigratiebesluit uitgeoefend door oorlogservaringen. Deze worden, in verband met hun bijzondere aard, meer gedetailleerd beschouwd in Hoofdstuk XI. Hier ter plaatse worden deze ervaringen gereleveerd, voorzover zij voor de betrokken personen uit hun verblijf in het buitenland als zodanig voortvloeiden. Allereerst de gedwongen tewerkstelling in Duitsland. Slechts in een beperkt aantal gevallen viel een directe samenhang met het latere emigratiebesluit te constateren; het emigratieplan dateerde dan van 1945 of 1946 1. Voorts een klein aantal mensen, wier emigratiebesluit bleek samen te hangen met het feit, dat zij, na ontsnapping aan tewerkstelling in Duitsland, door Europa zwierven, dan wel tijdens de oorlog in geallieerde of in Duitse dienst traden. Het langdurige zwerven legde, andere factoren buiten beschouwing gelaten, een basis voor de latere emigratiebereidheid. Ten slotte werden een aantal gevallen gesignaleerd, waarin men reeds enige tijd als emigrant in een ander dan het thans gekozen bestemmingsland vertoefde (de gevallen van her-emigratie naar hetzelfde land zijn buiten het onderzoek gelaten). Voorbeelden:
Tweede emigratie naar een ander land
Emigrant van 1952-1955 in Zuid-Afrika, Johannesburg; keerde terug uit angst voor het rassenprobleem, doch wilde niet in Nederland blijven; emigreerde thans naar Canada. Het oorspronkelijke emigratieplan dateerde reeds van 1945, na drie jaar arbeid in Duitsland. Als fitter één jaar in Australië gewerkt; schoonouders zonden goede berichten uit Zuid-Afrika. Emigreerde nu via Nederland daarheen. De Nederlandse samenleving was voor deze emigrant 'kleinburgerlijk'.
1. Het vermoeden lijkt echter gewettigd, dat de massale verplaatsing van Nederlandse arbeiders naar Duitsland gedurende de bezetting een belangrijke bijdrage heeft geleverd tot de na-oorlogse emigratie-ontwikkeling, door haar enerzijds blik-verruimende en anderzijds vaak desintegrerende uitwerking op het individu.
107
--------
Als landbouw-emigrant in Canada, doch kwam terug om vrouw te halen; deze had reeds een kind van een Indonesiër en werd niet in Canada toegelaten. Betrokkene emigreerde thans naar de Verenigde Staten onder het RRA-program.
Verblijf buiten Nederland
Emigrant, wiens huwelijk na de oorlog ontbonden werd, ging vervolgens zwerven; hij werkte eerst op Curaçao en vertrok in 1949 naar Australië. Hij keerde teru g naar Nederland om opnieuw te huwen, meldde zich daarna aan voor Brazilië en emigreerde ten slotte onder RRA-program naar de Verenigde Staten.
Betekenis voor de Nederlandse emigratie
De voornaamste bronnen van collectief verblijf buitenslands waren: het verblijf van 274000 Nederlanders als dwangarbeiders in Duitsland gedurende de oorlogsjaren (officiële Duitse cijfers van eind 1944, gepubliceerd in de documenten van het proces te Neurenberg); de uitzending van 127000 Nederlandse militairen naar Indonesië jaren 1945-1950 (cijfers verstrekt door het Ministerie van Oorlog);
1n
de
de terugkeer respectievelijk de komst van enkele honderdduizenden Nederlanders en Indische Nederlanders uit Indonesië, vooral na 1949.
108
Deze drie massale, in het leven van de betrokken individuen vaak ingrijpende, groepsverplaatsingen omvatten in totaal meer dan een half miljoen personen. In aanmerking genomen, dat van een langdurig verblijf in het buitenland een krachtige stimulans tot emigratie blijkt uit te gaan, lijkt de veronderstelling gewettigd, dat uit deze categorieën in de loop der jaren een zeer groot aantal emigranten is voortgekomen. Op deze wijze werd vermoedelijk een krachtige bijdrage geleverd tot de totstandkoming van een emigratietraditie, welke daarna in hoofdzaak via relatiekanalen in leven bleef. Aangenomen mag echter worden, dat de reservoirs van emigratiepotentie, gevormd door de ex-arbeiders in Duitsland en de ex-Indië-militairen, grotendeels uitgeput zijn geraakt, al kwamen van laatstgenoemde groep nog krachtige sporen in het onderzoek voor. 1 Anders is het gesteld met de groep der gemengdbloedige Indische Nederlanders, wier eventuele emigratieplannen in vele gevallen afstuiten op de 'colour-bar', welke in de praktijk door de meeste ontvangende landen in meer of minder stringente vorm wordt toegepast. Worden er evenwel emigratiemogelijkheden voor deze groep geopend, zoals onder het RRA-program naar de Verenigde Staten van Amerika, dan blijkt, dat velen tot vertrekken bereid zijn. Anderzijds 1. Bij de opsporing van invloeden, welke zich op het emigratiebesluit lieten gelden, werd niet ieder verblijf als militair in Indonesië zonder meer als zodang beschouwd. In een beperkt aantal gevallen deden zich geen aanwijzin gen voor, dat de dienstperi ode in Indonesië op de latere emigratiebeslissing enige invloed had uitgeoefend.
--
- - - - - -- - - - - -
is deze bereidheid niet z6 groot, dat de uitlaat, welke steeds openstaat (emigratie naar Brazilië) benut wordt. 1 De emigratiepotentie van deze groep is echter zonder twijfel nog lang niet uitgeput. De sterke stimulans, die voor zeevarenden uitgaat van de eigen waarnemingen in de traditionele immigratielanden, doet even de schijnwerper richten op een aspect van de inter-Europese migratie, mocht deze in de toekomst tot ontwikkeling komen. Zou er ooit sprake zijn van ruime migratiemogelijkheden naar landen als Frankrijk, Zweden, Noorwegen, Engeland, dan is voor de benutting daarvan door Nederlanders steun te verwachten van het - ieder jaar in omvang en sociale schakering toenemende - toerisme. De vooruitzichten voor het aandeel van de factor 'verblijf buitenslands' aan de continuïteit der Nederlandse emigratie zijn overigens, indien er niet iets bijzonders gebeurt, slechts matig. Deze conclusie sluit aan bij een opmerking in het emigratie-jaarverslag over 1956: 'Een analyse van dl! .... verstrekte gegevens wijst .... het merkwaardige feit uit dat, afgezien van de geleide emigratie en de Nederlands-Indonesische migratie, het Nederlandse volk een veel geringere internationale mobiliteit bezit dan in de veertig jaren welke aan de laatste wereldoorlog voorafgingen'. Deze gegevens betreffen de buitenlandse migratie in de jaren 1900-1956. 2 Het toerisme is hier dus niet bij inbegrepen.
Geringere mobiliteit
109
1. Enkele mislukte gevallen, die veel publiciteit verk regen, hebben deze emigratiemogelijkheid, welke inderdaad relatief hoge eisen stelt, kennelijk in discrediet gebracht. 2. Verslag over de werkzaamheden van de organen voor de emigratie in 1956, hoofdstuk I, blz. 12.
~---
- -
~-------~--
---
IX. FAMILIEMOEILI]KHEDEN
Bij de behandeling van de relatiefactor werd geconstateerd, dat het bestaan van hechte familiebanden een positieve invloed op de emigratie kan uitoefenen. Het lijkt evenwel, dat ook verminderde bindingen aan de familie, gradueel oplopend tot ernstige stoornissen in de onderlinge verhouding tussen onmiddellijke bloedverwanten, de geneigdheid om te emigreren kunnen bevorderen. Deze geneigdheid viel namelijk op bij een groep personen, die in hun jeugd geen normaal gezinsleven hadden gekend en wier leven door hun jeugdmoeilijkheden als het ware verder 'getekend' was. Emigratiegeneigdheid kan bij anderen, die wel een normale jeugd hebben gehad, worden voorafgegaan door ernstige moeilijkheden, vooral in verband met huwelijk en echtscheiding. Het onderzoek voerde tot de overtuiging, dat de emigratiebereidheid kan worden bevorderd door de volgende omstandigheden: a. ontijdig overlijden van een of beide ouders; b. echtscheiding der ouders; c. andere moeilijkheden van ernstige aard, welke het gezin kunnen treffen, zoals ontzetting uit de ouderlijke macht, drankzucht van de vader, krankzinnigheid van de moeder; d. conflicten met ouders, schoonouders, broer(s) of zuster(s), bijvoorbeeld als gevolg van de partnerkeuze (vooral geloofskwesties); e. echtscheiding van de emigrant zelf en de gevolgen daarvan; huwelijksmoeilijkheden; overlijden van de vrouw.
110
Emigratie op één of enkele dezer gronden had in een aantal gevallen duidelijk het karakter van een vlucht uit de moeilijkheden. Ook werd waargenomen, hoe verstoring van de primaire bindingen in bepaalde gevallen kon leiden tot algehele desoriëntatie en zelfs desintegratie in de samenleving. Van aanpassing was dan geen sprake meer. Voor zover dit een negatieve houding tegenover de Nederlandse samenleving in haar geheel meebracht, wordt de desbetreffende problematiek behandeld in hoofdstuk X. De moeilijkheden, welke zich in feite alleen rondom de vrouw afspeelden, waardoor zij de eigenlijke drijvende kracht achter de emigratie werd, vinden bespreking in hoofdstuk XI.
Familiemoeilijkheden werden aangetroffen bij één op de vijf onderzochte emigranten. Slechts bij één op de dertien personen leken zij voor het emigratiebesluit van overwegende betekenis. De factor is niet aan een bepaalde leeftijd gebonden, al zijn er accentverschillen. Zo ligt, wat de familiemoeilijkheden betreft, bij ongehuwde jongelieden de nadruk op het ontijdig overlijden van een of beide ouders, bij de verloofden en jonggehuwden op conflicten met de naaste familie en bij de ouderen op echtscheiding en huwelijksmoeilijkheden.
Vroege dood van ouders
Alleenstaanden
Het ligt voor de hand dat problemen, welke verband houden met de relatie ouders - kinderen, zich sterker deden gevoelen, naarmate de betrokken kinderen jeugdiger waren. Categorie a. Ontijdig (d.i. te vroeg) overlijden van een of beide ouders. Ontijdige dood van de vader. Voorbeelden: Eenzame, verlegen jongen, 22 jaar, was na zijn vaders dood elf jaar op kostschool. Met zijn moeder, broers en zusters was hij gebrouilleerd. Geen relaties bij emigratie. 25-jarige jongen uit gezin van zes kinderen, waarvan de vader vroeg stierf. De moeder bleef als jonge weduwe in armoede achter. Deze jongen kreeg een haat tegen de gehele Nederlandse samenleving. Hij emigreerde naar een vroegere werkgever. 27-jarige jongeman, wiens vader een zaak had, welke na zijn ontijdige dood door zijn zoons werd overgenomen. Oudere broers speelden er de eerste viool. Deze jongen kwam in de verdrukking en wilde weg. Een andere broer was al eerder geëmigreerd, doch met hem wenste hij niets te maken te hebben. Bij een aantal anderen werden deze zelfde elementen teruggevonden, zij het minder geprononceerd: eenzame teruggetrokkenheid, verbittering door economische achteruitgang als gevolg van de dood van de vader, ruzie met andere gezinsleden na diens dood. In één geval bleek, dat de stiefvader de emigratie aanmoedigde.
Ontijdige dood van de moeder. Voorbeelden: 28-jarige jongeman, wiens moeder stierf toen hij nog klein was; onbekend wiens zoon hij was en geen broers of zusters; tot 25 jaar in huis bij grootouders. Na hun dood wilde hij het voorbeeld van een vriend volgen en emigreren. 21-jarige jongen, na zijn moeders dood in tehuizen groot gebracht; geen contact met vader, die uit de ouderlijke macht ontzet was; toefde in huis bij stiefbroer. Hij emigreerde op goed geluk, zonder relaties. 24-jarige jongen, die al sinds zijn zestiende jaar wilde emigreren. De verhouding met zijn stiefmoeder was slecht; hij woonde in kleine plaats niet bij zijn ouders, die hij zelden zag, doch in een kosthuis, en beschouwde zijn hospita als een SOOrt pleegmoeder. Een vriend emigreerde reeds eerder. 28-jarige jongeman, wiens moeder stierf toen hij drie jaar oud was; tOt 13 jaar werd hij in een klooster opgevoed en woonde daarna samen met vader en broer. Laatstgenoemde
111
--
--- - -
---------~~---
--------
------
overheerste hem sterk; hij had geen contact met zijn zuster. Hij bracht de hoop tOt uitdrukking een nieuw leven te kunnen beginnen. Geen relaties overzee. 19-jarige jongen, wiens moeder overleed tOen hij zeven jaaj- was. Drie jaar later hertrouwde zijn vader. Met de stiefmoede r was d~ yerhouding slecht; bovendien ruzie met broers. Vriend geëmigreerd.
Pamiliemoeilijkheden
1S-jarige jongen, wiens moeder stierf tOen hij 15 was; cm igraLiepla n ontstaan tOen vader hertrouwde. Geëmigreerde neven .
Bij een aantal anderen keerden soortgelijke situaties minder nadrukkelijk terug_ Duidelijk kwam het hertrouwen van de vader naar voren als een factor, welke het emigratieplan stimuleert.
Ontijdige dood van beide ouders. - Slechts enkele gevallen. In één geval wilden de kinderen, na de betrekkelijk vroege dood der ouders, trachten in het immigratieland weer bij elkaar te komen. In een ander geval werd een jongen, na de dood van zijn ouders, meegenomen door een emigrerende oom en tante, bij wie hij in huis was. In het derde geval was de vader vroeg overleden; de jongste Zoon hing erg aan zijn moeder. Toen ook zij stierf, besloot deze eenzame tot emigratie. Categorie b. Echtscheiding der ouders. Voorbeelden: 25-jarige jongeman, wiens moeder tOen hij zes jaar was hertrouwde na een echtscheiding, waaraan ernstige huwelijksmoeilijkheden voorafgingen. De kinderen waren bij de narigheid nauw betrokken. Deze jongen deed in het begin zeer vreemd tegen zijn tweede vader en wilde later niet in diens zaak worden opgenomen, doch prefereerde emigratie. Hij bezat daarbij geen relaties. 29-jarige jongeman, wiens ouders vroeg gescheiden waren; door de moeilijkheden in het gezin kwam hij terecht in een Rijksopvoedingsgesticht. Hij wilde l-eeds jarenlang emigreren. De contacten met zijn ouders beperkten zich tOt brieFwisseling via zijn zusters; in het gesticht was hij opgegroeid tot een flinke vent. Hij had geen relaties overzee. 23-jarige jongeman, wiens ouders scheidden, tOen hij klein was; hij werd opgevoed bij het Leger des Heiis, bij zijn grootOuders en in drie verschillende weeshuizen. Geen contact met vader, weinig met moeder. Geen relaties bij emigratie.
112
Ook bij deze categorie viel op, hoe door het teloorgaan van de normale gezinsband bepaalde waarden konden worden geschonden, waardoor het emigratiebesluit met een zekere onverschilligheid ten opzichte van hen, die achterbleven, werd genomen. Dit sluit niet uit, dat de beslissing bij dit soort emigranten vaak juist iets verbetens leek te hebben. Categorie c. Andere moeilijkheden van ernstige aard, welke het gezin kunnen treffen. Hier dienen enkele gevallen te worden gesignaleerd van drankzucht van de vader, waardoor het gezin desintegreerde, zowel naar binnen als naar
buiten. De emigratie van één of meer kinderen uit een dergelijk gezin moet worden gezien als een opzettelijke breuk met een onhoudbare situatie, gecombineerd met een bewuste poging iets goeds op te bouwen in een nieuwe omgeving, welke de desbetreffende narigheid niet gekend heeft en betrokkenen er dus niet mee vereenzelvigt. En ander geval betrof een jongen, wiens vader al jarenlang in een zenuwinrichting verbleef. Ook zijn moeder en zijn broer maakten een wonderlijke indruk. Deze jongen leek de normaalste van het gezin. De sfeer thuis was ondragelijk slecht; de emigratie (zonder relaties) hield ook hier een bewuste afscheiding van de rest van het gezin in. Voorts werden nog enkele gevallen aangetroffen van invaliditeit of van langdurige ziekte van de vader. Het emigratiebesluit van de zoon had in zulke gevallen soms ook een economische inslag: doordat hij kostwinner was, kon hij niet voor zichzelf sparen; doordat de zaak van zijn vader door diens ziekte verlopen was, verdween zijn eigen perspectief daarin.
Conflicten met het ouderlijk huis
Categorie d. Conflicten met de familie. Zonder uitzondering betrof het hier negatief ingestelde jongens, die om de een of andere reden overhoop lagen met het ouderlijk huis, een verminderde binding toonden met hun familie en meestal ook geen belangstelling voor of succes hadden in hun werk. Verschijnselen, welke bij hen werden genoteerd, waren: conflict met de vader, buitenshuis wonen, uitgeraakte verlovingen, onafgemaakte studies, gaan varen, slordigheid en verkwisting, onkerksheid ondanks streng gelovige ouders. Hun emigratie paste op een bepaald ogenblik bijna logisch in dit patroon. De problematiek van deze jongens zal in hoofdstuk X verder ter sprake komen. Het conflict met het ouderlijk huis, hoewel misschien in bepaalde gevallen de bron van alle moeilijkheden, vormde slechts één aspect van hun motiveringssituatie, welke overheerst werd door de kenmerken van een over de gehele lijn verminderd integrale persoonlijkheid. Het meest extreme geval betrof een moeilijk opvoedbare jongen, die al sedert de lagere school in conflict met zijn ouders leefde. Dit beeld werd afgerond door onder voogdijplaatsing, onwil om te leren, verwijdering van school, tuchtschool, twaalf ambachten en dertien ongelukken en ten slotte emigratie. 113
Categorie e. Echtscheiding van de emigrant zelf. Onder de alleenstaanden bevonden zich enkele gescheiden mannen. Bij twee van hen bleek de emigratie een regelrechte reactie op de echtscheiding te zijn. In een ander geval speelde de echtscheiding wel een rol, maar waren andere factoren waarschijl1lijk doorslaggevend.
V.erloofden en jongere gezinnen Categorie a. Ontijdig overlijden van een of beide ouders.
Familiemoeilijkheden
Ontijdige dood van de vader. Een extreem voorbeeld toonde aan, dat een stoornis in de jeugd, welke in het verdere leven van de betrokkene consequent desintegrerend had doorgewerkt, ten slotte ook zijn emigratiebesluit beïnvloedde. Het opvallende in dit geval was, dat de man in kwestie blijkbaar een passende levenspartner had gevonden, die zijn negatieve instelling deelde. Hun samenleving werd hierdoor de kleinst denkbare, volkomen geïsoleerde groepsgemeenschap. Na de vroege dood van zijn vader werd betrokkene, elf jaar oud, in een opvoedingsgesticht ondergebracht. Hij voelde haat tegen zijn gehele familie, evenals zijn vrouw tegen de hare. De man bleek slecht aangepast op zijn werk. Zij hadden geen vrienden en hechtten aan niets in hun omgeving. Hun geloof hadden zij opzij gezet. De man koesterde een fanatieke sympathie voor de Ambonnezen als verdrukt volk; hij was voornemens in het nieuwe land 'De stem van Ambon' te blijven lezen. Geen relaties bij emigratie. 'Slechter dan hier kan het niet worden', meende de vrouw.
De overige gevallen gaven aanleiding naar gelang van de leeftijd, die de betrokkenen hadden toen hun vader stierf, onderscheid te maken tussen twee soorten problemen: a. ontwikkelingsproblemen; b. situatieproblemen. Bij de problemen van de eerste soort werd de normale ontwikkeling van het kind door de ontijdige dood van de vader gestoord, waaruit hetzij een psychologische stoornis, hetzij een sociale en economische achterstand (of beide) resulteerde, waarvan het latere emigratiebesluit niet los kan worden gez1en. De tweede reeks omvat problemen, welke zich door hun aard in meer acute vorm voordeden: economisch (kostwinnerschap, dat te zwaar drukte) of sociaal-psychologisch (conflict door tweede huwelijk van de moeder). Vaak vertoonde het probleem in deze laatste gevallen een geringere dieptewerking, omdat betrokkenen geen kind meer waren toen de vader stierf. De drijvende kracht van de eerste soort problemen in het emigratiebesluit leek doorgaans groter dan die van de tweede.
114
Ontijdige dood van de moeder. Wederom een voorbeeld van desintegratie, met als uitgangspunt de ontijdige dood van de moeder: Man van 33 jaar, wiens moeder stierf toen hij negen was; tot veertien jaar bij grootouders, daarna naar zee; na de oorlog als vrijwilliger in dienst; huwelijk en echtscheiding; tweede huwelijk met vrouw van andere kerkelijke gezindte, waardoor hij gebrouilleerd raakte met vader, drie broers en vier zusters (landarbeidersfamilie). Relatie bij emigratie: zoon van werkgever. Twee andere gevallen betroffen personen, wier ouderlijk gezin uiteenviel na de vroeg-
tijdige dood van de moeder; in beide gevallen was er sprake van conflict met de vader wegens diens nieuwe partnerskeuze (huwelijk en concubinaat). In beide gevallen pogingen tot omschakeling naar een geheel ander milieu, alvorens tot emigratie werd besloten.
Ook in dit groepje kon weer onderscheid worden gemaakt naar ontwikkelings- en situatieproblemen (ideaaltypisch gezien). De eerste betroffen opvoeding op kostschool, in een weeshuis, bij grootouders; de laatste conflicten met of vanwege de stiefmoeder.
Partnerkeuze
Ontijdige dood van beide ouders. Door het ontbreken van enigerlei gezinsband was voor deze emigranten een vrij geringe aanleiding voldoende om het emigratiebesluit te nemen. Categorie b. Echtscheiding der ouders. In een aantal gevallen had de echtscheiding der ouders een zo diepgaande invloed op de levensloop van betrokkenen, dat daardoor tevens een der grondslagen voor het latere emigratiebesluit leek te zijn gelegd. Grootouders, pleegouders, weesinrichtingen en opvoedingsgestichten namen de taak der ouders over. Met voorbijgaan aan andere in dit patroon passende verschijnselen (conflicten met familie, vrijwillige dienstneming, gaan varen, slechte aanpassing op het werk) wordt thans de partnerkeuze in deze categorie onder de loupe genomen. 1. Verloofd met een gescheiden vrouw, met één kind, dat mee-emigreert. De vader van deze vrouw is overleden en zij is gebrouilleerd met haar jaloerse moeder. Zij heeft twee broers en een zuster; één broer is op zee, de twee anderen zijn reeds geëmigreerd. 2. Een jaar voor de emigratie gehuwd met een vrouw, die als enig kind sterk aan de moeder gehecht is. Haar vader was overleden. 3. Kort voor de emigratie gehuwd met een meisje uit sociaal hoger milieu. Zij is vanwege .d it huwelijk met haar ouders gebrouilleerd; het werd voor de kantonrechter gesloten. 4. In 1951 gedwongen huwelijk met vrouw, die om geloofsredenen met haar familie gebrouilleerd is. Haar vader was vroeg overleden. Abnormaal slordige vrouw. 5. In 1954 gedwongen huwelijk met vrouw uit sociaal hoger niveau. Deze vrouw heeft een stiefmoeder, met wie de verhouding niet best is. 6. In 1954 gedwongen huwelijk met vrouw van andere kerkelijke gezindte. 7. In 1954 gehuwd met vrouw, wier vader stierf toen zij zeven jaar was. Tot haar veertiende werd zij bij grootouders opgevoed. Zij keerde naar haar moeder terug toen deze hertrouwde. 8. Verloofd met meisje, dat als enig kind sterk aan de moeder is gehecht. Haar vader was overleden.
Bij het gehele groepje werd de indruk verkregen, dat eigenlijk geen van deze uit gedesintegreerde gezinnen afkomstige jongemannen er in slaagde, door de keuze van zijn levenspartner een herintegratie in een hecht familieverband te vinden. Nu volgde op het huwelijk emigratie, waarbij verschillende tendenties konden worden waargenomen:
115
-
-
-----------
Pamiliemoeilijkhede1l
----~
de partners wensten samen een nieuw leven te beginnen, omdat zij beiden weg wilden uit hun omgeving (1, 4, 5, 7): de man wilde emigreren, omdat hij zelf geen bindingen had en de binding van de vrouw aan haar moeder wenste te doorbreken, daar deze voor hem geen herintegratie kon opleveren (2, 8). In de gevallen 3 en 6 kwamen geen aanwijzingen voor dat de vrouw zich thuis v66r de ontmoeting met de partner in een probleemsituatie bevond. Deze ontstond in ieder geval door de ontmoeting: een ander sociaal milieu, andere kerkelijke gezindte. De maatschappelijke desoriëntatie, die het gevolg kan zijn van het uitelkaarvallen van de normale gezinsband, kan er tevens toe bijdragen dat men bij de partnerkeuze minder op het milieu let dan normaal het geval zou zijn geweest. Hieruit kunnen, zoals uit het onderzoek bleek, nieuwe spanningen voortvloeien, welke een stimulans vormen bij de totstandkoming van het emigratiebesluit. Reeds eerder werd geconstateerd, dat het ontbreken van normale familiebanden emigratiebevorderend kan werken. Dit geldt ook bij vroegtijdige verstoring van de gezinsband (bijvoorbeeld door echtscheiding), als gevolg waarvan een kind als het ware geïsoleerd kan opgroeien, in het bijzonder als zulks geheel buiten het o:.tderlijk gezin geschiedt. Mist het in een latt!c levensstadium de kans, door verloving of huwelijk in de familie van de partner heraanpassing te vinden, dan kan dit gemakkelijk tot een emigratiebeslissing leiden, waarbij de partner (die de eigenlijke keuze reeds deed, toen in het ontmoetingsstadium ingroei in haar familie achterwege bleef, hetgeen echter geen reden vormde de kennismaking te verbreken) meegaat. Uit de gegevens blijkt dat zich gevallen kunnen voordoen, waarin de keuze valt op een partner, die ook zelf geïsoleerd en maatschappelijk gedesoriënteerd is, zodat heraanpassingsmogelijkheden in haar familie dan bij voorbaat uitgesloten zijn. Een en ander wijst er op, dat iemand als gevolg van een bepaalde ontwikkeling in zijn leven op een gegeven ogenblik tot emigratie kan komen en dat de emigratie dan geen op zichzelf staand gebeuren is, geen begin en geen einde, doch slechts een schakel in de keten van samenhangende gebeurtenissen en factoren, welke de levensloop in zijn geheel bepalen. Categorie c. Andere moeilijkheden van ernstige aard, welke het gezin kunnen treffen.
116
Een voorbeeld van desintegratie van het gezin, terwijl de ouders nog leven en geen echtscheiding heeft plaatsgevonden, werd in het volgende geval aangetroffen: Een 23 jaar oude emigrant vertelde, dat zijn vader met zijn moeder trouwde, toen deze een kind van hem verwachtte. V66r haar huwelijk had zij reeds een kind van een ander ter wereld gebracht. Thuis heersten altijd grote spanningen. Twee zusjes stierven. De
moeder werd geestesziek. Het gezin viel uiteen. 'Wij zij n allemaal uit elkaar gegaan. Er is geen enkele familieband'. Betrokkene zag noch zijn ouders, noch zijn broer ooit meer. AI enige jaren had hij emigratieplannen, maar zijn verloofde hield ze tegen. Hij wilde echter absoluut weg, hoewel hij geen geëmigreerde relaties bezat.
De overige gevallen in deze categorie gaven een min of meer verwant beeld:
Geloofskwesties
Twee emigranten, wier ouders ontzet waren uit de ouderlijke macht, waren beiden opgevoed in een inrichting. De één kreeg hierdoor een grote drang naar vrijheid; zijn vrouw durfde emigratie, welke met tussenkomst van relaties plaatsvond, pas na lange aarzeling aan. De andere had geen enkel contact meer met zijn ouders, broers en zusters; een nerveuze, verbitterde man met een resolute vrouw, die reeds een geëmigreerde broer had. Een emigrant, wiens moeder in een krankzinnigen gesticht vertoefde, leefde zonder contact met zijn vader en was verloofd met een meisje in bijna gelijke familieomstandigheden. De man was het leven in Nederland 'meer dan zat'; hij had geëmigreerde kennissen.
Voorts nog: moeder in zenuwinrichting, moeder geestelijke afwijking, vader jarenlang in ziekenhuis. Ook in deze drie gevallen bestond er een zichtbare samenhang tussen de emigratiebeslissing en de specifieke omstandigheden van betrokkenen, welke hen in deze categorie brachten. Categorie d. Conflicten met de familie. Deze categorie kreeg onder de verloofden en de jongere gezinnen veel nadruk. De aanleiding tot het conflict lag dikwijls in de partnerkeuze, welke zonder instemming van ouders of schoonouders plaatsvond. Daarnaast kwamen andere conflicten (met de familie of anderszins) na het sluiten van een huwelijk voor. Partnerkeuze. De moeilijkheden betroffen hier vooral geloofskwesties. In enkele gevallen leidde het huwelijk van een jongeman uit een bepaald confessioneel milieu met een meisje van een ander geloof tot algehele verbreking van het contact met de familie van de man. Emigratie vloeide hieruit rechtstreeks voort. In een ander geval had de omgang van een meisje uit een orthodox godsdienstig milieu met een enkele jaren jongere, onkerkeEjke jongeman tot gevolg, dat het meisje de toegang tot haar ouderlijk huis werd ontzegd. Dit bracht het jonge paar tot vertrek. Emigratie kan ook een bravourstunt zijn. Een welgestelde vader verzette zich tegen de trouwplannen van zijn zoon met een meisje, dat naar zijn mening niet goed genoeg was. Om zijn vader het mes op de keel te zetten, emigreerde de zoon met het meisje, waarmede hij inmiddels huwde. Daarna capituleerde de vader en liet de kinderen op zijn kosten terugkomen. Hij nam de zoon in de zijn zaak op en hiermede werd de vrede getekend.
117
Overige moeilijkheden. Als een beginnend huwelijk wordt bemoeilijkt door de verhouding met ouders of schoonouders, krijgt de daaruit voortvloeiende emigratie soms het karakter van een poging om, door verbreking van deze situatie, het huwelijk veilig te stellen. Enkele voorbeelden:
Familiemoeilijkheden
Zeer goed huwelijk; sa menwoning met dc vader en een zuster van de man deed dagelijkse wrijvingen ontstaan, waardoor de vrouw het niet kon volhouden. Minder goed huwelijk; de (gescheiden) schoonmoeder trachtte te leven op kosten van haar schoonzoon; haar dochter trok dikwijls haar partij. Zonder emigratie was dit huwelijk misschien vrij gauw misgegaan. Man opgenomen in de zaak van zijn schoonfamilie, waarin zijn capaCiteiten, naar zijn mening, werden misbruikt en onvoldoende gehonoreerd. Bovendien had betrokkene de indruk, dat zijn vrouws broer werd voorgetrokken. Hierdoor ontstond een onhoudbare toestand, welke hem tot vertrek deed besluiten. Huwelijk met een meisje uit sociaal hoger milieu (haar ouders gescheiden); de ouders van de man, die bij zijn vader in de zaak werkte, begrepen niet, dat hun schoondochter van huis uit een beter leven gewend was en dit gaf voortdurend onaangenaamheden. De man hakte de knoop door en besloot te emigreren.
Categorie e. Echtscheiding en huwelijksmoeilijkheden van de emigrant zelf. Een voorbeeld van tot emigratie leidende moeilijkheden als gevolg van echtscheiding leverde het volgende geval: 35-jarige man, reeds tweemaal gescheiden, was thans gehuwd met 19-jarig meisje. De man liet er geen twijfel over bestaan, dat hij emigreerde om de moeilijkheden met zijn voormalige schoonfamilie te ontvluchten. Geen relaties bij de emigratie.
Emigratie kan ook een antwoord vormen op levensmoeilijkheden, welke een huwelijk voor betrokkenen meebrengt, bijvoorbeeld: 20-jarige jongeman, gedwongen gehuwd met een meisje van zestien jaar. Geen van beiden waren zij al tegen een huwelijk opgewassen; hierdoor ontstond een krampachtige situatie. Emigratie, waartegen het vrouwtje wel opzag, grepen zij als redmiddel aan (de beslissing werd vergemakkelijkt, doordat een zuster van de vrouw reeds was geemigreerd).
118
Huwelijksmoeilijkheden vormen in de praktijk wellicht veelvuldiger (mede) een drijfveer tot emigratie, dan bij het onderzoek kon worden vastgesteld. In het algemeen zullen gehuwden eerder trachten door middel van emigratie moeilijkheden op te lossen, welke hun oorsprong vinden in externe omstandigheden (bijvoorbeeld familie-invloeden), dan die, welke het gevolg zijn van interne botsingen. In het eerste geval kan emigratie het welslagen van een huwelijk bevorderen en aldus, in laatste instantie, een heilzaam substituut voor echtscheiding zijn. In het tweede geval zal emigratie waarschijnlijk eerder werken als een katalysator, waardoor een reed~
-
-
-
--
---
-~-
--
--
-
~~-----------
-~_.
aan de gang zijnd ontbindingsproces wordt bevorderd. Het onderzoek overzee zal mogelijkerwijs meer concrete gegevens hierover verschaffen. Over het algemeen bleek de problematiek der familiemoeilijkheden, welke verband houdt met het emigratiebesluit, bij de verloofden en de jongere gezinnen complexer te zijn dan bij de alleenstaanden.
Hardnekkige problemen
Oudere gezinnen Categorie a. Ontijdig overlijden van één of beide ouders. Ook onder de oudere gezinnen werden tal van ontwikkelingsproblemen aangetroffen, meer dan situatieproblemen. Hieruit bleek nog eens duidelijk, hoe hardnekking eerstgenoemde problemen zich in iemands leven kunnen laten gelden.
Ontijdige dood van de vader. Hiervan werd nog het volgende voorbeeld gevonden: Een emigrant verloor vroeg zijn vader en had als gevolg daarvan een moeilijke jeugd. Hij bleef vrijgezel tot zijn 45ste jaar en huwde toen een vijftien jaar jongere gescheiden vrouw met een kind. 's Mans hele situatie gaf een beeld van desintegratie: groot aantal werkgevers, slechte huisvesting, armoede, conflict met schoonvader, geen kerkelijke bindingen. Nu emigreerde hij als 51-jarige ongeschoolde arbeider met vrouwen drie kinderen (het jongste kind twee jaar oud). De vrouw is flink, in tegenstelling tot haar man. Geen helpende relaties bij de emigratie.
Overigens werd ook waargenomen, dat een ontwikkelingsprobleem zeer positieve gevolgen kan hebben: doordat zijn vader vroeg overleed, moest de zoon alles zelf doen. Dit leidde tot een sterke ambitie en grote vastberadenheid, welke hem ten slotte tot emigratie brachten. Voorts een paar gevallen, waarin zich na de vroege dood van de vader een overdreven sterke binding van de moeder aan haar Zoon ontwikkelde; het doorbreken hiervan leek een van de bedoelingen bij deze emigratie. Ook deed zich nog een geval voor, waarin een conflict met de stiefvader, als situatieprobleem, de totstandkoming van het emigratiebesluit in de hand werkte.
Ontijdige dood van de moeder. De vroege dood van de moeder is naar verhouding wel een van de belangrijkste oorzaken van een desintegrerende ontwikkeling in de levensloop der kinderen; dit wordt door waarnemingen, zelfs onder niet meer jeugdige emigranten, bevestigd. Hiervan een extreem voorbeeld: Van een 38-jarige man was de moeder vroeg overleden. De vader geraakte vervolgens aan de drank en werd wegens voortdurende dronkenschap uit de ouderlijke macht ontzet. Betrokkene was van 2-21 jaar in een tehuis opgevoed. Elk contact met zijn zes
119
Pamiliemoeilijkheden
broers en zusters werd verbroken na zijn overgang tOt een ander geloof ter gelegenheid van zijn huwelijk met een buitenlandse vrouw. (De vader leefde nog, maar toefde in een inrichting). De emigrant werkte niet in zijn eigen vak. Het gezin (drie kinderen) was zeer slecht gehuisvest en verkeerde in armoedige omstandigheden; hun aanpassing in de buurt, waar zij woonden, was mislukt, waardoor zij voortdurend in onmin met de buren leefden. Zij vertrokken volkomen onvoorbereid op hun emigratie. Relaties OVCI" zee ontbraken.
In andere gevallen leidde de ontijdige dood van de moeder tot uiteindelijke verbittering of tot sterk verminderde familiebindingen, waarna emigratie volgde. Ook deed zich een geval voor, waarin de moeilijke jeugd van betrokkene, na de vroege dood van zijn moeder, aanvankelijk voerde tot vergaande desintegratie, welk proces echter was stopgezet door een huwelijk met een flinke vrouw. Tegelijk met het sluiten van dit huwelijk werd tot emigratie besloten. Onder de situatieproblemen kwamen vooral conflicten met de stiefmoeder en een enkele keer met de stiefvader voor. Ontijdige dood van beide ouders. In deze zelfde categorie van oudere emigranten waren ook de jeugdervaringen, veroorzaakt door de dood van beide ouders, in enkele gevallen van aanwijsbare invloed op de emigratiebeslissing: Een 42-jarige man was op zijn elfde jaar in een weeshuis geplaatst en van zijn 14-25e jaar als weesjongen bij boeren uitbesteed. Hij had altijd graag een bepaald vak willen leren, maar dat mocht niet. Hierdoor raakte hij verbitterd en werd hij op de duur ontevreden met 'het hele leven' in dit land. Doordat de kinderen, na de dood van de ouders, al heel jong uit elkaar gingen, had hij geen contact meer met zijn twee broers en zeven zusters. De ouders van zijn vrouw waren eveneens overleden en ook zij vertoonde verminderde familiebindingen. Dit emigrantengezin met acht kinderen leefde, slecht gehuisvest, onder armoedige omstandigheden. Het gezin ging wel naar de kerk en ook had het kennissen, die bij de emigratie hielpen. Het plan om te emigreren bestond al vele jaren.
Een ander geval betrof een wees, die 'familiemoeilijkheden' (deze term gebruikte hij zelf) had met zijn pleegvader; een andere motivering van zijn emigratie ontbrak volkomen. Categorie b. Echtscheiding der ouders. 120
In deze categorie werd een geval aangetroffen, dat aantoonde hoe een onder invloed van familieomstandigheden opgekomen emigratieplan jarenlang kan doorwerken. Het betrof een 48-jarige man, wiens ouders scheidden toen hij veertien was. Hij werd daarna bij familie opgevoed en wilde vervolgens emigreren. Het meisje, dat hij leerde kennen, voelde daar evenwel niets voor. De oorlog schortte de ontwikkeling op, doch nadien kwam de man steeds weer op zijn plan terug. Zijn ouders stierven inmiddels en zijn enige zuster werd in een inrichting opgenomen. Zijn drie kinderen groeiden op,
-
-
-
--
--
----------
doch eerst nadat de moeder van de vrouw overleden was, stemde deze, weliswaar niet enthousiast, eindelijk in de emigratie toe. Geen relaties.
Ook dit voorbeeld toonde aan, dat een verstoring van de normale primaire bindingen in de jeugdjaren ten grondslag kan liggen aan een diepgewortelde neiging om weg te trekken. Er mogen zich inmiddels belemmerende factoren voordoen, maar deze werken soms alleen maar vertragend. In het bovengenoemde voorbeeld ging het zelfs om een vertraging van 25 à 30 Jaar.
Echtscheiding
Categorie c. Andere moeilijkheden van ernstige aard, welke het gezin kunnen treffen. Een voorbeeld hiervan was het volgende: 40-jarige man, die in de zaak van zijn vader werkte. Deze vader leefde niet zoals het moest; hij gaf teveel geld uit en onderhield bovendien een vriendin. Dit was aanleiding tot voortdurende moeilijkheden, welke zo hoog opliepen, dat de zoon ten slotte in emigratie een uitweg zocht.
Bovenstaand geval werd in deze categorie ondergebracht, omdat hier sprake was van moeilijkheden als gevolg van het levensgedrag van de vader. Weliswaar had de zoon reeds de leeftijd van 40 jaar en ging het niet om de verstoring van een normaal gezinsleven, maar door het feit, dat de verhouding vader - zoon hier doorwerkte ten detrimente van de onderlinge samenwerking, ontstond een situatie analoog aan eerder in dit hoofdstuk gesignaleerde toestanden. Categorie e. Echtscheiding, respectievelijk huwelijksmoeilijkheden, van de emigrant zelf. Deze categorie bleek onder de oudere gezinnen naar verhouding sterk vertegenwoordigd te zijn. Echtscheiding. Enkele voorbeelden geven de karakteristiek van dit groepje weer: Man en vrouw, beiden gescheiden; beiden gebrouilleerd met hun familie, vertrokken naar geëmigreerde dochter uit eerste huwelijk van de vrouw. Man en vrouw, beiden terwille van elkaar gescheiden van hun vroegere partners; kort voor emigratie gehuwd in buitenland; emigreerden om samen elders een nieuw leven te beginnen. Man, gescheiden en weer gehuwd met veel jongere vrouw, was zeer gehecht aan een dochtertje uit zijn eerste huwelijk, dat aan haar moeder was toegewezen. Dit gaf moeilijkheden. De nieuwe vrouw drong op verandering aan en de man besloot te emigreren. Gescheiden man, leefde na de beëindiging van zijn huwelijk in concubinaat met een
121
weduwe, die zelf een dochter had; de emigratie van de man droeg het karakter van een vlucht voor een huwelijk met de concubine.
Familiemoei/ij kheden
122
Op dit thema kwamen allerhande variaties voor. De man had in deze gevallen door de echtscheiding en de daaraan voorafgaande huwelijksmoeilijkheden dikwijls reeds vele narigheden achter de rug. Eventuele kinderen bleven een probleem. Een nieuwe partnerkeuze leverde dikwijls geen volledige herintegratie op. Onder de partners werden viermaal een gescheiden vrouw; één weduwe met een kind; een veel jongere vrouw; een ongehuwde moeder; een vrouw van een ander geloof; een vrouw uit ander sociaal milieu; een buitenlandse vrouw, enz. aangetroffen. In zekere zin gold voor deze mensen hetzelfde, als voor anderen reeds eerder in dit hoofdstuk werd besproken. Van hun bemoeilijkte levenssituatie uit slaagden zij er niet in door een nieuw huwelijk de verlangde heraanpassing te bereiken. Mede, omdat ook de partner in deze gevallen zich vaak als een min of meer problematische figuur ontpopte. Doch zelfs, als het huwelijk wel kans van slagen had, bleken in een aantal gevallen de vroegere moeilijkheden nog in zekere mate door te werken. Hierdoor konden situatieproblemen ontstaan, waaruit betrokkenen zich door middel van emigratie trachtten te bevrijden. Aangenomen mag worden, dat voor vele van deze mensen de begrippen 'een nieuw leven beginnen' en 'emigreren' in de ruimste zin synoniem waren.
Huwelijksmoeilijkheden. Bij het reeds gemaakte onderscheid tussen externe en interne oorzaken van huwelijksmoeilijkheden dient nog te worden opgemerkt, dat het voor betrokkenen in verscheidene gevallen onmogelijk is dit onderscheid zelf te maken. Met andere woorden, pas na de emigratie zal hun blijken, of de oorzaak van hun moeilijkheden in hun huwelijk met hen mede-emigreerde, dan wel in hun vroegere omgeving werd achtergelaten. Ook in de onderhavige categorie werden enkele gevallen aangetroffen, waarin de moeilijkheden tussen de partners waren toe te schrijven aan een gedwongen huwelijk. Voorts: een geval van verwaarlozing van man en kinderen door de vrouw; bedrog door de vrouw, en een geval van slechte onderlinge verhouding zonder meer. In al deze gevallen droeg de als gevolg van de moeilijkheden ontstane situatie waarneembaar tot het emigratiebesluit van betrokkenen bij. Ten slotte was er nog een emigrantenechtpaar, dat in zulke onderlinge spanningen leefde, dat het reeds een keer gescheiden was. Na een jaar huwden zij opnieuw met elkaar en besloten tot emigratie. Overige moeilijkheden. In deze categorie kwamen nog enkele gevallen voor van problemen met betrekking tot kinderen uit een eerder huwelijk:
-
-
-----
~
- -
--------------
43-jarige man, wiens vrouw in 1954 overleed. Een jaar later huwde hij opnieuw, doch hierin vond de familie van de eerste vrouw aanleiding, zijn vijf kinderen uit jaloezie tegen de tweede moeder op te zetten. Dit veroorzaakte allerlei ernstige moeilijkheden en daarom besloot de man tot emigratie. 'Het leven is hier voor mij onmogelijk geworden'. Geen geëmigreerde relaties. Een andere man, 40 jaar oud, huwde met een gescheiden vrouw, die kinderen uit haar eerste huwelijk meebracht. Haar vroegere echtgenoot stookte de kinderen tegen haar en haar tweede man op, waardoor zulke grote moeilijkheden ontstonden, dat het echtpaar besloot deze door emigratie op te lossen.
Betekenis
Een 44-jarige man huwde een weduwe met een paar kinderen; zelf kreeg hij ook nog enkele kinderen bij haar. Zijn schoonmoeder had het echter op deze laatste kinderen niet begrepen, wat voortdurend moeilijkheden gaf. Geleidelijk was hierdoor de atmosfeer, ook ten aanzien van de overige familieleden, grondig bedorven. De man verlangde naar rust en besloot met zijn gehele gezin te emigreren.
In dit hoofdstuk ging het over familiemoeilijkheden, waaruit vooral de man zich door emigratie trachtte te bevrijden. De gevallen, waarin soortgelijke moeilijkheden de vrouw tot de voornaamste drijvende kracht achter de emigratie maakten, worden behandeld in hoofdstuk XI, waar het initiatief van sommige vrouwen bij de besluitvorming aan de orde zal komen.
Betekenis voor de Nederlandse emigratie Ook de factor 'familiemoeilijkheden' in het emigratiebesluit lijkt tamelijk onafhankelijk te zijn van reeds geëmigreerde relaties. Dit is wel het belangrijkste kenmerk van deze factor. Het bestaan van een emigratieklimaat, de aanwezigheid van georganiseerde emigratiekanalen en van een subsidiestelsel ten behoeve van de overtocht, brengen op voor de hand liggende wijze velen van hen, die met dit soort moeilijkheden te kampen hebben, op de gedachte hieraan door emigratie te ontkomen. Hoe dieper de moeilijkheden wortelen, des te gefundeerder kan de emigratiebeslissing zijn. Zij kan met een zekere verbetenheid ten uitvoer worden gebracht. Men hoede zich er voor, uit de verkregen gegevens de conclusie te trekken, dat vele van deze emigranten als zodanig kwalitatief minder waardevol moeten worden geacht dan degenen, die niet met dit soort moeilijkheden te kampen hebben. De wens niet terug te keren naar Nederland, waar zij in een vaak onhoudbare situatie leefden, welke hun als een weinig prettige persoonlijke herinnering bijblijft, kan deze mensen juist tot doorzetters maken, die kans zien om te slagen waar anderen misschien falen zouden. De meesten waren slechts gestoord in hun bindingen, niet in hun levensdurf en prestatievermogen. Anders ligt dit, wanneer emigratie gebruikt wordt uitsluitend en alleen als een middel om indruk te maken, of een wanhoopssprong is uit een plotselinge conflictsituatie. De ernst ontbreekt dan en dit soort emigranten zal in vele gevallen reeds vrij spoedig terugkeren.
123
Familiemoeilijkheden
124
Zolang emigratie, dank zij het thans geldende systeem, voor velen mogelijk blijft, lijkt het waarschijnlijk dat een aantal dergenen, die met de hierboven beschreven problemen te kampen hebben, zich bij de jaarlijkse emigrantenstroom aansluiten. Bij het onderzoek kon worden vastgesteld, dat velen de kans hebben aangegrepen om hun, dikwijls door omstandigheden buiten hun schuld, vastgelopen leven door emigratie een nieuwe keer te geven. Uit een oogpunt van geestelijke volksgezondheid lijkt het nuttig, dat de Nederlandse samenleving beschikt over een uitlaatklep in de vorm van een georganiseerde emigratie. Met emigranten als in dit hoofdstuk besproken verdwijnt een hoeveelheid verspreide conflictstof, waardoor de gezonde atmosfeer van de samenleving in haar geheel slechts gediend wordt.