RAAD VAN DE EUROPESE UNIE
Brussel, 14 februari 2002 (18.02) (OR. fr) 6249/02
Interinstitutioneel dossier: 2001/0114 (CNS)
LIMITE DROIPEN 9 CORDROGUE 19
NOTA van: het voorzitterschap aan: het Comité van artikel 36 nr. vorig doc.: 5733/02 DROIPEN 3 CORDROGUE 16 6056/02 DROIPEN 6 CORDROGUE 17 nr. Comv.: COM(2001) 259 def. (10372/01 DROIPEN 60 CORDROGUE 45 COMIX 494) Betreft: Voorstel voor een kaderbesluit van de Raad betreffende de vaststelling van minimumvoorschriften met betrekking tot de bestanddelen van strafbare feiten en met betrekking tot straffen op het gebied van de illegale handel in drugs en precursoren
I.
INLEIDING
De Groep materieel strafrecht heeft op 11 februari 2002 de bespreking van de artikelen 1 tot en met 3 van bovengenoemd ontwerp-kaderbesluit voortgezet op basis van de documenten 10372/01 DROIPEN 60 CORDROGUE 45 COMIX 494 en 5733/02 DROIPEN 3 CORDROGUE 16. De artikelen 4 en 5 (straffen) zijn besproken op basis van document 6056/02 DROIPEN 6 CORDROGUE 17. Verscheidene delegaties hadden ook schriftelijke opmerkingen ingediend.
6249/02
mdl/DL/lg DG H III
1
NL
De Ierse, de Britse en de Deense delegatie handhaven een voorbehoud voor behandeling door het parlement. De Nederlandse en de Oostenrijkse delegatie handhaven een algemeen studievoorbehoud en de Nederlandse delegatie handhaaft bovendien een taalkundig voorbehoud. De Finse, de Deense en de Oostenrijkse delegatie memoreerden dat zij voor precursoren andere straffen dan voor drugs wensen. De tekst in de bijlage weerspiegelt de stand van zaken, behalve voor de artikelen 4 en 5, waarvoor naderhand een tekstvoorstel zal worden gedaan in het licht van de besprekingen van de groep en van de informele JBZ-Raad van februari 2002. De wijzigingen in de artikelen 1 tot en met 3 ten opzichte van document DROIPEN 3 zijn onderstreept. Het werd in dit stadium nuttig geacht het Comité van artikel 36 te raadplegen over de drie onderstaande punten. II.
PUNTEN DIE AAN HET COMITÉ VAN ARTIKEL 36 WORDEN VOORGELEGD
1.
Opneming van precursoren
In de Groep materieel strafrecht is er een ruime consensus om ook de precursoren in dit ontwerpkaderbesluit op te nemen (artikel 2, lid 1, onder d)). De Franse delegatie blijft zich tegen het beginsel van deze opneming verzetten. De Zweedse delegatie maakt een studievoorbehoud. Om de door de Europese Raad van Laken vastgestelde termijn - goedkeuring van dit kaderbesluit vóór eind mei 2002 - te kunnen halen, verzoekt het voorzitterschap het Comité van artikel 36 dit vraagstuk definitief op te lossen.
6249/02
mdl/DL/lg DG H III
2
NL
2.
Definitie van precursoren (artikel 1, lid 2)
Tijdens de laatste vergadering van de Groep materieel strafrecht en na een lang debat heeft de groep besloten de precursoren te definiëren door verwijzing naar de instrumenten van de Verenigde Naties en de communautaire instrumenten op dit gebied. De groep heeft de Juridische dienst van de Raad gevraagd de definitie van artikel 1, lid 2, te toetsen en, in voorkomend geval, het Comité van artikel 36 een alternatief voor te leggen om dit punt te kunnen afhandelen. 3.
Artikel 2, lid 2
De Groep materieel strafrecht verzoekt het Comité van artikel 36 zijn besluit te bevestigen om gedragingen gericht op het voorzien in het persoonlijk gebruik als omschreven in de nationale wetgeving van de lidstaten, niet onder het toepassingsgebied van de kaderbesluit te laten vallen. III. CONCLUSIES Het Comité van artikel 36 wordt verzocht zich uit te spreken over de punten onder II.1 tot en met 3.
_______________
6249/02
mdl/DL/lg DG H III
3
NL
BIJLAGE Artikel 1 Definities Voor de toepassing van dit kaderbesluit wordt verstaan onder: 1.
"drugs": alle stoffen bedoeld in de volgende verdragen van de Verenigde Naties: a) het Enkelvoudig Verdrag inzake verdovende middelen van 1961 (zoals gewijzigd bij het protocol van 1972); b) het Verdrag van Wenen inzake psychotrope stoffen van 1971. Eveneens vallen onder dit begrip de stoffen die onder controle zijn geplaatst in het kader van het Gemeenschappelijk Optreden 97/396/JBZ van 16 juni 1997, door de Raad vastgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, betreffende de uitwisseling van informatie, de risicobeoordeling en de controle inzake nieuwe synthetische drugs;
2.
"precursoren": elke stof die geregistreerd is overeenkomstig het Verdrag van de Verenigde Naties tegen de sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope stoffen van 20 december 1988 en bedoeld in Verordening nr. 3677/90 van de Raad van 13 december 1990 en in Richtlijn 92/109 van de Raad van 14 december 1992;
3.
"rechtspersoon": lichaam dat deze hoedanigheid krachtens het toepasselijke nationale recht bezit, met uitzondering van staten en andere overheidslichamen bij de uitoefening van hun openbare macht, alsmede met uitzondering van publiekrechtelijke internationale organisaties.
6249/02 BIJLAGE
mdl/DL/lg DG H III
4
NL
Artikel 2 Strafbare feiten op het gebied van de illegale handel in drugs en precursoren 1. Iedere lidstaat neemt de nodige maatregelen opdat de volgende opzettelijke gedragingen bestraft worden wanneer daarvoor geen rechtvaardigingsgrond aanwezig is 1: a)
het produceren, vervaardigen, extraheren, bereiden, aanbieden, te koop stellen, distribueren, verkopen, afleveren, ongeacht de voorwaarden, makelen, doorvoeren, vervoeren, in- of uitvoeren van drugs;
b)
het kweken van papavers, van cocaplanten of van cannabisplanten met het oog op de productie van drugs;
c)
het in bezit hebben of aankopen van drugs met het oog op een van de onder a) genoemde activiteiten;
d)
het produceren, vervaardigen, bereiden, aanbieden, te koop stellen, distribueren, verkopen, afleveren, ongeacht de voorwaarden, bemiddelen, doorvoeren, vervoeren, in- of uitvoeren van precursoren in de wetenschap dat ze zullen worden gebruikt voor het illegaal produceren of vervaardigen van drugs. 2
1
2
Deze formulering stemt overeen met die in artikel 3 van het voorstel voor een kaderbesluit ter bestrijding van seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie (doc. 6093/02 DROIPEN 5 MIGR 7). Ze heeft tot doel een oplossing te bieden voor de verschillen van mening die gerezen zijn bij de bespreking van de vorige formulering met betrekking tot het gebruik van het woord "illegaal" of "ongeoorloofd". De Franse, de Nederlandse, de Portugese en de Griekse delegatie maken een voorbehoud bij deze formulering. De woorden "materiaal" en "apparatuur" zijn geschrapt. De Nederlandse delegatie handhaaft haar studievoorbehoud bij dit punt. Inhoudelijk voorbehoud van de Franse delegatie en studievoorbehoud van de Zweedse delegatie bij de opneming van precursoren.
6249/02 BIJLAGE
mdl/DL/lg DG H III
5
NL
2. De in lid 1 genoemde gedragingen vallen niet onder het toepassingsgebied van dit kaderbesluit wanneer die gedragingen gericht waren op het voorzien in het persoonlijk gebruik als omschreven in de nationale wetgeving. Artikel 3 Uitlokking, medeplichtigheid en poging 1 1. Iedere lidstaat neemt de nodige maatregelen om het uitlokken van, de medeplichtigheid aan en de poging tot het plegen van een in artikel 2 bedoeld strafbaar feit strafbaar te stellen. 2 [2. Een lidstaat kan strafrechtelijke verantwoordelijkheid uitsluiten voor de poging tot het aanbieden of het bereiden van drugs als bedoeld in artikel 2, onder a), alsmede voor de poging tot het in bezit krijgen van drugs als bedoeld in artikel 2, onder c).] Artikel 4 Straffen [Het voorzitterschap zal in een afzonderlijk document een nieuwe herziene tekst indienen aan de hand van de besprekingen van de groep en de conclusies van de JBZ-Raad van februari 2002.]
1 2
Voorbehoud van de Nederlandse delegatie bij de strafbaarstelling van de poging. De Zweedse, de Deense en de Finse delegatie wensen dat de verwijzing naar artikel 2, lid 1, onder d), wordt uitgesloten van dit artikel. De Deense delegatie stelt als alternatief voor, de poging uit te sluiten voor artikel 2, lid 1, onder d); de Zweedse delegatie stemt hiermee in.
6249/02 BIJLAGE
mdl/DL/lg DG H III
6
NL
Artikel 5 Verzwarende omstandigheden [Het voorzitterschap zal in een afzonderlijk document een nieuwe herziene tekst indienen aan de hand van de besprekingen van de groep en de conclusies van de JBZ-Raad van februari 2002.] Artikel 6 Verzachtende omstandigheden Onverminderd andere in de nationale wetgeving omschreven verzachtende omstandigheden treffen de lidstaten de nodige maatregelen opdat de in artikel 4 bedoelde sancties kunnen worden afgezwakt indien de dader van het strafbare feit de bevoegde autoriteiten ten behoeve van het onderzoek of het verzamelen van bewijsmateriaal nuttige inlichtingen heeft verstrekt over de identiteit van andere daders, of heeft bijgedragen tot het in kaart brengen van drugslijnen. Artikel 7 Aansprakelijkheid van rechtspersonen 1. Elke lidstaat neemt de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat een rechtspersoon aansprakelijk kan worden gesteld voor een in de artikelen 2 en 3 bedoeld strafbaar feit dat te zijnen voordele is gepleegd door elke persoon die individueel of als deel van een orgaan van de rechtspersoon optreedt en bij de rechtspersoon een leidende positie heeft, die gebaseerd is op: a)
de bevoegdheid om de rechtspersoon te vertegenwoordigen, of
b)
de bevoegdheid om namens de rechtspersoon beslissingen te nemen, of
c)
de bevoegdheid tot controle bij de rechtspersoon.
6249/02 BIJLAGE
mdl/DL/lg DG H III
7
NL
2. Naast de in lid 1 bedoelde gevallen neemt elke lidstaat de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat een rechtspersoon aansprakelijk kan worden gesteld wanneer als gevolg van gebrekkig toezicht of gebrekkige controle van de kant van een in lid 1 bedoelde persoon een in de artikelen 2 en 3 bedoeld strafbaar feit kon worden gepleegd ten voordele van die rechtspersoon door een persoon die onder diens gezag staat. 1 3. De aansprakelijkheid van de rechtspersoon krachtens de leden 1 en 2 sluit strafvervolging tegen natuurlijke personen die daders of uitlokkers van, dan wel medeplichtigen aan een in de artikelen 2 en 3 bedoeld strafbaar feit zijn, niet uit. Artikel 8 2 Sancties tegen rechtspersonen De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties worden getroffen tegen elke volgens artikel 7, leden 1 en 2, aansprakelijk gestelde rechtspersoon; deze sancties omvatten al dan niet strafrechtelijke geldboetes en kunnen andere maatregelen omvatten, zoals: a)
uitsluiting van fiscale of andere voordelen of overheidssteun;
b)
tijdelijk of permanent verbod op het uitoefenen van commerciële activiteiten;
c)
onderbewindstelling;
d)
rechterlijk bevel tot ontbinding;
1
Voorbehoud van het Verenigd Koninkrijk. Voorbehoud van het Verenigd Koninkrijk omdat in artikel 8 geen onderscheid wordt gemaakt tussen de leden 1 en 2 van artikel 7.
2
6249/02 BIJLAGE
mdl/DL/lg DG H III
8
NL
e)
tijdelijke of permanente sluiting van vestigingen die zijn gebruikt voor het plegen van het strafbare feit;
f)
confiscatie van de goederen die het voorwerp van het strafbare feit hebben uitgemaakt en van de opbrengsten en voordelen die rechtstreeks of onrechtstreeks uit het strafbare feit zijn verkregen. Artikel 9 1 Rechtsmacht en vervolging
1. Iedere lidstaat neemt de nodige maatregelen om zijn rechtsmacht te vestigen ten aanzien van de in de artikelen 2 en 3 bedoelde strafbare feiten, en wel in de onderstaande gevallen: a)
het strafbare feit is geheel of gedeeltelijk op zijn grondgebied gepleegd;
b)
het strafbare feit is gepleegd aan boord van een schip dat onder zijn vlag vaart van of een luchtvaartuig dat geregistreerd staat in die lidstaat;
c)
de pleger van het strafbare feit is een van zijn onderdanen [of ingezetenen];
d)
het strafbare feit is gepleegd ten voordele van een op zijn grondgebied gevestigde rechtspersoon.
2. Wanneer meer dan één lidstaat rechtsmacht heeft met betrekking tot een strafbaar feit en elk van hen op grond van dezelfde feiten een vervolging kan instellen, bepalen de betrokken lidstaten in onderling overleg wie van hen de daders zal vervolgen, met het doel de vervolging zo mogelijk in één lidstaat te centraliseren. Daartoe kunnen de lidstaten een beroep doen op elk orgaan of mechanisme dat binnen de Europese Unie is ingesteld om de samenwerking tussen hun justitiële instanties en de coördinatie van hun optreden te vergemakkelijken. Achtereenvolgens wordt rekening gehouden met de volgende betrokkenheidscriteria:
1
In het voorstel van het voorzitterschap is rekening gehouden met de door de meeste delegaties gestelde vraag naar de mogelijkheid de tekst af te stemmen op die van het kaderbesluit inzake terrorismebestrijding (doc. 14845/1/01 REV 1 DROIPEN 103 CATS 49).
6249/02 BIJLAGE
mdl/DL/lg DG H III
9
NL
-
de strafbare feiten zijn gepleegd op het grondgebied van de lidstaat;
-
de dader is een onderdaan of ingezetene van de lidstaat;
-
de dader is gevonden in de lidstaat.
3. Iedere lidstaat neemt de maatregelen die noodzakelijk zijn om zijn rechtsmacht tevens te vestigen met betrekking tot de strafbare feiten als bedoeld in de artikelen 2 en 3 in de gevallen waarin hij weigert een persoon die van een dergelijk strafbaar feit wordt verdacht of ervoor is veroordeeld, over te dragen of uit te leveren aan een andere lidstaat of een derde staat. Artikel 10 Samenwerking tussen de lidstaten [Wanneer verscheidene lidstaten bevoegd zijn van een in de artikelen 2 en 3 bedoeld strafbaar feit kennis te nemen, raadplegen deze lidstaten elkaar onderling om hun optreden te coördineren en eventueel vervolging in te stellen. Zij maken zoveel mogelijk gebruik van de justitiële en andere samenwerkingsinstrumenten.] Artikel 11 Tenuitvoerlegging en verslagen 1. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om uiterlijk op 30 juni 2003 aan dit kaderbesluit te voldoen. Zij doen de Commissie en het secretariaat-generaal van de Raad onverwijld de tekst toekomen van de bepalingen waarbij de krachtens dit kaderbesluit op hen rustende verplichtingen in nationaal recht worden omgezet.
6249/02 BIJLAGE
mdl/DL/lg DG H III
10
NL
2. De lidstaten leggen de Commissie voor het eerst uiterlijk op 31 december 2006 en vervolgens elke vijf jaar, een beknopt verslag voor over de tenuitvoerlegging van dit kaderbesluit. 3. Op de grondslag van de in de leden 1 en 2 bedoelde gegevens stelt de Commissie voor het eerst uiterlijk op 30 juni 2007 en vervolgens elke vijf jaar een evaluatieverslag op over de toepassing van dit kaderbesluit door de lidstaten. Dit verslag wordt de Raad en het Europees Parlement toegezonden en gaat eventueel vergezeld van voorstellen voor wijzigingen van dit kaderbesluit. Artikel 12 Inwerkingtreding Dit kaderbesluit treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van zijn bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.
Gedaan te Brussel, voor de Raad de Voorzitter
_______________
6249/02 BIJLAGE
mdl/DL/lg DG H III
11
NL