VERGADERING DATUM AGENDAPUNT BIJLAGE
: : : :
OPENBAAR BESTUUR 4 NOVEMBER 2010 8 OB-10-31
Onderwerp
: Onderzoeksvisie 2011-2015 veevoedkundig onderzoek
Als vervolg op de onderzoeksvisie 2007-2010 wordt nu de onderzoeksvisie 2011-2015 van de AVO voor het veevoedkundig onderzoek varkens, rundvee en pluimvee gepresenteerd. Hierin staat vooral het aspect ‘duurzaamheid’ centraal. Het al een aantal jaren gehanteerde uitgangspunt dat het door PDV gesubsidieerde collectieve onderzoek vraaggestuurd dient te zijn wordt ook in de toekomst gecontinueerd. De in de onderzoeksvisie benoemde onderwerpen zijn mede voortgekomen uit een brede vanuit het PDV gehouden enquête onder de leden van de Adviescommissie Veevoedkundig Onderzoek, de leden van de AVO- werkgroepen, de (gehele) mengvoerindustrie, de OPNV en de primaire sector (LTO, NMV, NVV en NVP). ADVIES Het advies van het Dagelijks Bestuur wordt ter vergadering medegedeeld. FINANCIËLE ASPECTEN De financiële aspecten zijn verwerkt in de begroting 2011. SOCIALE CONSEQUENTIES VOORSTEL Het voorstel is met instemming kennis te nemen van de onderzoeksvisie 2011-2015. BIJLAGE(N): 1
Vergadering Openbaar Bestuur PDV 4 november 2010
1 van 1
OB-10-31
PDV Visie Veevoedkundig Onderzoek ‘Duurzame innovatie en ontwikkeling diervoeding 2011 – 2015’ Inhoudsopgave Pag. 1.
INLEIDING ..................................................................................................................... 2
2.
PRIORITAIRE ONDERZOEKSBEHOEFTEN ................................................................ 3
3.
RANDVOORWAARDEN................................................................................................ 4 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6 3.7 3.8 3.9
4.
ANALYSE ONDERZOEKSBEHOEFTEN ...................................................................... 8 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6 4.7 4.8 4.9
5.
PRECOMPETITIEF ...................................................................................................... 5 VRAAGGESTUURD ..................................................................................................... 5 GEZAMENLIJKE FINANCIERING MET ANDERE BELANGHEBBENDEN.................................. 6 OPTIES OM TE KOMEN TOT SUBSIDIËRING VAN ONDERZOEKSPROJECTEN ...................... 6 EFFICIËNTIE EN EFFECTIVITEIT ................................................................................... 7 BEGELEIDING VAN HET PROJECT ................................................................................ 7 EVALUATIE VAN HET PROJECT NA OPLEVERING VAN HET EINDRESULTAAT ..................... 7 OVERDRACHT VAN DE GEGENEREERDE KENNIS NAAR DE DIERVOEDERKETEN ................ 8 TOEPASSING VAN ONDERZOEKSVISIE ......................................................................... 8 MONDIALE ONTWIKKELINGEN M.B.T. WERELDBEVOLKING ............................................. 9 ENERGIEVOORZIENING .............................................................................................10 MILIEUEMISSIES EN SCHAARSTE ................................................................................12 DIER - GEZONDHEID .................................................................................................13 DIERENWELZIJN EN MAATSCHAPPELIJKE ACCEPTATIE VAN DE DIERLIJKE PRODUCTIESECTOR ..................................................................................................15 CONSUMENTENEISEN EN –ONTWIKKELINGEN .............................................................17 ONTWIKKELINGEN IN DE NEDERLANDSE VEEHOUDERIJ ...............................................18 GENETICA – OMGEVING - VOEDING ............................................................................19 TECHNOLOGISCHE ONTWIKKELINGEN ........................................................................20
BENODIGD BUDGET...................................................................................................21
OB-10-31 Onderzoeksvisie 2011-2015.doc
1 van 21
1. Inleiding In de Strategische toekomstverkenning PDV 2006 – 2010 is ‘innovatie en ontwikkeling’ door het Productschap Diervoeder als een van de speerpunten voor de komende jaren benoemd. In de oriëntatie op de toekomst van een ‘vitaal PDV’ is besloten vooral het aspect ‘duurzaamheid’ centraal te stellen. Daarmee wordt het werkveld ‘Veevoedkundig Onderzoek’, waarop het PDV al vele jaren actief is, gecontinueerd, maar tevens verder toegespitst. Door het PDV-bestuur is nadrukkelijk aangegeven dat het werkveld in de toekomst moet worden omschreven als ‘duurzame innovatie en ontwikkeling’, en dat daarin aan alle drie P’s (People, Planet en Profit) aandacht dient te worden gegeven. Daarbij dient aan de P van Profit (c.q. het ondersteunen van onderzoek gericht op een effectievere omzetting van diervoeder in dierlijk product) een zwaarder accent te worden gegeven dan in de achterliggende jaren het geval was. Het al een aantal jaren gehanteerde uitgangspunt dat het door PDV gesubsidieerde collectieve onderzoek vraaggestuurd dient te zijn wordt ook in de toekomst gecontinueerd. Daartoe worden in deze onderzoekvisie expliciet een aantal onderwerpen benoemd waarop het PDV wil inzetten. Deze onderwerpen zijn naar voren gekomen in een brede vanuit het PDV gehouden enquête onder de leden van de Adviescommissie Veevoedkundig Onderzoek, de leden van de AVOwerkgroepen, de (gehele) mengvoerindustrie, de OPNV en de primaire sector (LTO, NMV, NVV en NVP). De doelstelling van het gemeenschappelijke onderzoek kan als volgt worden geformuleerd: ‘door onderzoek bijdragen aan een duurzame innovatieve kennisontwikkeling ten dienste van een hoogwaardige diervoederbereiding en efficiënte voeding van landbouwhuisdieren, met inachtneming van wettelijke en maatschappelijke eisen voor humane gezondheid, milieu, diergezondheid, dierwelzijn, productkwaliteit en de economie.’ Vanuit deze doelstelling wordt onderzoek ondersteund dat bijdraagt aan verduurzaming van de diervoederketen, met speciale aandacht voor: 1. de internationale concurrentiepositie van de Nederlandse diervoeder- en veehouderijsector, waarbij voerefficiëntie (ofwel kostprijs per eenheid voer in relatie tot de opbrengst per eenheid dierlijk product) centraal staat. Verhoging van de voerefficiëntie, met inachtneming van de bij punt 2. benoemde randvoorwaarden, levert ook een directe bijdrage aan de verduurzaming van de dierlijke productieketen. 2. maatschappelijke wensen en ontwikkelingen met betrekking tot humane gezondheid, milieu en klimaat, diergezondheid en dierenwelzijn, waarop de schakels in de diervoederketen pro-actief willen kunnen inspelen. In deze visie zijn voor de periode 2011 – 2015 de onderzoeksterreinen concreet in beeld gebracht, en is aangegeven waar de prioriteiten voor de door het PDV te subsidiëren onderzoek liggen. Onderkend wordt dat mogelijk bepaalde relevante onderzoeksbehoeften niet voldoende expliciet in beeld zijn gekomen. Daarom is aan het einde van deze nota aangegeven dat door onderzoeksinstellingen ook onderzoeksideeën bij het PDV kunnen worden ingediend buiten de benoemde prioritaire onderwerpen, mits de indiener de relevantie daarvan voor de diervoedersector kan onderbouwen. Structuur van de nota: Het grootste gedeelte van deze onderzoeksvisie wordt gevormd door Hoofdstuk 4 ‘ Analyse onderzoeksbehoeften’, gebaseerd om een omgevingsanalyse met per aspect het benoemen van de kansen en bedreigingen en de behoefte aan collectief onderzoek.
OB-10-31 Onderzoeksvisie 2011-2015.doc
2 van 21
Op grond van deze analyse, en een medio 2010 gehouden brede enquête in de achterban van het PDV, zijn een aantal onderzoeksprioriteiten benoemd. Deze worden benoemd in hoofdstuk 2. Omdat deze onderzoeksvisie mede tot doel heeft aan de onderzoeksinstellingen kenbaar te maken waar de onderzoeksbehoeften voor de periode 2011 – 2015 liggen, is tevens een hoofdstuk (hoofdstuk 3) opgenomen, waarin de randvoorwaarden worden beschreven waaraan onderzoeksideeën moeten voldoen willen deze in aanmerking komen voor subsidiering door het PDV.
2. Prioritaire onderzoeksbehoeften Dit hoofdstuk bevat een samenvatting van de onderzoeksbehoeften voor collectief onderzoek, zoals deze op basis van de analyse in hoofdstuk 4 en een enquête in de achterban van het PDV medio 2010 zijn geformuleerd. Nr
Thema’s met onderzoeksbehoeften
1 1.1
Voeding – dier – gezondheid - welzijn Voeding in relatie tot darmgezondheid en systemische infecties
Prioriteit per diersoort (a = (zeer) hoog; b = redelijk hoog; c = matig - laag; d = geen) Melkvee Varkens Pluimvee c
a
a
Voedingsgerelateerde productieziekten, mede b in relatie tot levensduur (zie par. 4.5) Voeding in relatie tot vitaliteit (van vooral jonge d dieren) (zie 4.5) Voeding in relatie tot ethologisch welzijn (zie d par. 4.5 en 4.8)
a
b
a
b
c
c, m.u.v. leghennen
c d
c c
b c
b
c
c
a (er start al wel een groot project)
c
c
Concrete onderwerpen: • Onderzoek naar aangepaste voeding om daarmee de diergezondheid (m.n. op darmniveau) te bevorderen (zie par. 4.4) • Onderzoek naar de relatie voeding – immunologie, met aandacht voor de rol van de microflora bij de interactie voeding – immuunsysteem in de darmwand, alsook voor ontsporingen van het immuunsysteem (zie par. 4.4 en 4.9) • Onderzoek naar de rol van virusziekten bij verteringsstoornissen (par. 4.4)
1.2 1.3 1.4
2 2.a 2.b 2.c
3. 3.a
Voeding en kwaliteit Onderzoek naar voedselveiligheid (zie par. 4.4) Onderzoek naar diervoederveiligheid (zie par. 4.2 en 4.4) Bevorderen van de positieve kwaliteit van dierlijke producten (zie par. 4.4) Voeding en milieu Onderzoek naar vermindering van broeikasgasemissie (zie par. 4.2 en 4.3)
OB-10-31 Onderzoeksvisie 2011-2015.doc
3 van 21
Nr
Thema’s met onderzoeksbehoeften
3.b
Onderzoek naar waterbesparende voedingsmaatregelen (zie par. 4.3) Relatie voeding en geuremissie van dieren en mest (zie par. 4.3 en 4.5) Onderzoek naar een verdere verlaging van de emissie van mineralen (P, N, Cu, Zn) (zie par. 4.3)
3.c 3.d
5
Voeropname en nutriëntenbenutting
Prioriteit per diersoort (a = (zeer) hoog; b = redelijk hoog; c = matig - laag; d = geen) Melkvee Varkens Pluimvee c d d c
c
d
b, echter concreet onderzoek afhankelijk van de onderzoeksbehoefte zoals die vanuit Mineralenplatform (o.a. Nevedi en LTO) wordt benoemd a
a
b
Concrete onderwerpen • Onderzoek naar (nieuwe) grondstoffen, al dan niet technologisch behandeld, ten behoeve van veehouderij (par. 4.1, 4,2, 4.9) • Onderzoek gericht op verbetering nutriëntenbenutting/voerefficiëntie en/of verbeterde energiesystemen (zie par. 1.a; 4.1; 4.2; 4.7) • Onderzoek naar nutritionele behoeften van dieren met hoge gezondheidsstatus, alsook hoe moeten ze gevoerd worden (zie par. 4.4) • Onderzoek naar optimale aanpassing van de voeding aan genetische productiepotentie (zie par. 4.8) • Onderzoek naar voedingsgerelateerde vragen, voortvloeiend uit nieuwe houderijsystemen, schaalvergroting, toepassing van nieuwe technologieën en het in de praktijk managen van een dierhouderij met een steeds hogere productiepotentie (zie par. 4.5, 4.7 en 4.8) • Onderzoek gericht op voeren van combinaties van voedermiddelen van eigen teelt, enkelvoudige bijproducten en kernvoeders (zie par. 4.7)
3. Randvoorwaarden Het PDV past bij het ondersteunen van collectief diervoedingsonderzoek de onderstaande randvoorwaarden toe. De randvoorwaarde ‘precompetitief’ is sterk bepalend of een bepaalde onderzoeksvraag inhoudelijk al dan niet in aanmerking komt voor financiële ondersteuning door PDV. De andere randvoorwaarden hebben betrekking op andere aspecten die voor het PDV van belang zijn bij het al dan niet honoreren van een onderzoeksproject.
OB-10-31 Onderzoeksvisie 2011-2015.doc
4 van 21
3.1
Precompetitief
De belangrijkste randvoorwaarde is dat sprake is van een collectief draagvlak. Gebleken is dat hiervan sprake is wanneer het onderzoek ‘precompetitief’ van aard is. Aan gemeenschappelijk toepassingsgericht onderzoek, bestaat al een aantal jaren weinig behoefte. Dit allereerst omdat grote bedrijven met eigen R&D-afdelingen dit zelf uitvoeren, waardoor dit type onderzoek veelal competitief van aard is geworden. Dit heeft ertoe geleid dat andere bedrijven dergelijk onderzoek gezamenlijk laten uitvoeren en op die manier in hun kennisbehoefte voorzien. Tot het ‘competitief onderzoek’ wordt ook gerekend het onderzoek waarbij de effectiviteit, mode of action e.d. van een specifiek (toevoegings)middel centraal staat. Bij een positieve uitkomst van het onderzoek zullen immers één of enkele marktpartijen de commercialisering ervan ter hand nemen, en zal de diervoedersector moeten gaan betalen voor een product dat mede met haar ondersteuning is ontwikkeld. Als gevolg van het bovenstaande ligt de prioriteit voor het collectief onderzoek vooral op het ondersteunen van fundamenteel-strategisch en verklarend onderzoek, waarbij het gaat om het ontwikkelen van nieuwe voedingsconcepten en innovaties. Dit type onderzoek kenmerkt zich ook vaak door een hoge mate van complexiteit en/of de noodzakelijkheid van specifieke faciliteiten, technieken en expertise. Individuele bedrijven zullen daarom niet snel geneigd zijn dit veelal risicodragende onderzoek substantieel te ondersteunen. Anderzijds onderkent de diervoederketen dat dit soort onderzoek essentieel is voor de toekomst van de sector. Gegeven het feit dat de Nederlandse overheid haar financiële bijdrage aan dit type onderzoek sterk heeft gereduceerd, betekent dit dat de diervoederketen dit onderzoek veel meer zelf ter hand heeft moeten nemen, al dan niet met het benutten van specifieke subsidiestromen (zoals de Kaderprogramma’s van de EC en de fondsen van STW e.a.). Naarmate de genoemde aspecten ook (meer) van toepassing zijn op bepaalde typen toepassingsgericht en/of praktijk onderzoek, kan ook dit onderzoek voldoen aan de randvoorwaarde ‘pre-competitief’. Om te bepalen of een onderwerp als ‘precompetitief’ kan worden aangemerkt is het zinvol de volgende gedachtegang te volgen: • Stap 1: Spelen bij een (al dan niet multifactorieel) probleem in de veehouderij voedingsfactoren (mede) een rol? • Stap 2: Zo ja, kan het (de) voedingsknelpunt(en) al dan niet opgelost worden met behulp van eenvoudig beschikbare kennis? • Stap 3: Zo niet, kan het (de) voedingsknelpunt(en) worden opgelost door de in de literatuur beschikbare kennis op rij te zetten? • Stap 4: Zo niet, dan lijkt (nieuw) onderzoek nodig. Echter, is er (bijv. wanneer het probleem zich breed in de veehouderij voordoet) behoefte aan collectief / precompetitief onderzoek, of is er (omdat het probleem zich meer specifiek voordoet) behoefte aan privaat / competitief onderzoek? • Stap 6: Als er behoefte is aan collectief / precompetitief onderzoek wordt nagegaan of het benodigde onderzoek past binnen de in deze nota benoemde prioriteiten dan wel of de hoge relevantie ervan voldoende kan worden onderbouwd om een op de problematiek betrekking hebbend onderzoeksidee bij het PDV in te dienen. 3.2
Vraaggestuurd
Rond 2003 – 2004 heeft het PDV de omslag gemaakt van een aanbodgestuurde naar een (primair) vraaggestuurde benadering bij het ondersteunen en initiëren van collectief onderzoek.
OB-10-31 Onderzoeksvisie 2011-2015.doc
5 van 21
Hieraan wordt sindsdien als volgt invulling gegeven: a. In een beleidsmatige onderzoeksvisie (als de onderhavige) en eventuele andere nota’s wordt door het PDV verwoord binnen welke (deel)thema’s welke onderzoeksvragen aan de orde zijn. Daarmee wordt zowel naar de diervoedersector, andere financiers van onderzoek (overheid, productschappen) als onderzoeksinstituten aangegeven waar de collectieve prioriteiten liggen. b. De belanghebbenden in de diervoedersector worden bij de door het PDV uit te voeren activiteiten betrokken door periodieke consultatie, zowel wat betreft actualisatie van de onderzoeksvisie alsook wat betreft het benoemen van (meer) concrete onderzoeksopdrachten en het evalueren van het uitgevoerde onderzoek. Zo ligt een deze onderzoeksvisie een breed in de diervoederketen uitgezette enquête ten grondslag (zie hoofdstuk 1). c. Aan de hand van de bij punt a. bedoelde nota’s wordt met andere potentiële financiers verkend of en welke gemeenschappelijke interesses er zijn, alsook of gezamenlijke financiering van onderzoeksprojecten mogelijk is. Ze worden ook gebruikt voor nader overleg met de overheid (LNV, VROM) en de onderzoeksinstituten. 3.3
Gezamenlijke financiering met andere belanghebbenden
In de visie van het PDV heeft het gezamenlijk subsidiëren van onderzoek met andere financiers meerwaarde. Deze meerwaarde betreft het draagvlak voor het onderzoek, de financiële mogelijkheden voor het ondersteunen van grotere projecten en optimaal afstemmen van het onderzoek op de behoefte. Daarom wil het PDV ook in de toekomst – met erkenning van de individuele belangen van alle betrokkenen – deze vorm van ondersteunen van onderzoek graag blijven volgen. Wat betreft andere financiers naast het PDV kan daarbij gedacht worden aan de overheid (LNV, VROM, EZ), de Europese Commissie, STW en vergelijkbare financiers en –zeker niet in de laatste plaats- de collega productschappen. 3.4
Opties om te komen tot subsidiëring van onderzoeksprojecten
Met betrekking tot de te volgen route om te komen tot subsidiëring van concrete onderzoeksprojecten zijn er de volgende opties: Optie 1: Het PDV nodigt periodiek onderzoeksinstituten uit om, binnen de kaders van deze nota onderzoeksideeën in te dienen. Optie 2 Er bestaat / ontstaat binnen het PDV een sterke behoefte om onderzoek te laten uitvoeren binnen een bepaald (deel)thema. • Optie 2.a. Op basis van een interne discussie wordt vastgesteld of de onderzoeksvraag al dan niet zodanig helder is dat aan de hand van een door het PDV opgestelde notitie een tender bij daarvoor in aanmerking komende instituten kan worden uitgeschreven. Als dit het geval is, wordt daartoe overgegaan en wordt op basis van de te ontvangen offertes een keus gemaakt. In dit geval wordt, tenzij het PDV in een vroegtijdig stadium met een andere partij overeenstemming heeft bereikt over gezamenlijke financiering, uitgegaan van een 100% financiering van het onderzoek door het PDV. • Optie 2.b De onderzoeksvraag is niet zodanig helder dat een tender kan worden uitgeschreven. In dat geval wordt de vraag gesteld of voor het uitvoeren van het gewenste onderzoek een bepaald instituut hiervoor al dan niet het meest aangewezen is.
OB-10-31 Onderzoeksvisie 2011-2015.doc
6 van 21
Als dat zo is, wordt gestreefd naar een co-makership, waarbij het PDV samen met het instituut (en zo mogelijk andere financiers) de onderzoeksvraag verduidelijkt en concretiseert, en deze in de vorm van een projectbeschrijving gestalte geeft. In dergelijke gevallen zal het PDV uitgaan van een 50% financiering door het instituut (al dan niet uit eigen middelen dan wel zelf aangeboorde andere (strategische) financiële bronnen) en een 50% financiering door het PDV en eventueel door haar hiervoor geïnteresseerde medefinanciers. Als niet (geheel) duidelijk is welk instituut het meest geëquipeerd is om een bepaalde onderzoeksvraag op te pakken, óf er zijn verschillende instituten die hiervoor in aanmerking komen, zal het PDV een globale notitie opstellen met de vraagstelling, het tijdpad, het beschikbare budget en de op te leveren output. Op basis hiervan worden de instituten gepolst of men ‘in’ is om in de vorm van co-makership, met een 50% ‘eigen’ bijdrage, verder inhoud te geven aan het onderwerp. Op alle per 2011 nieuw te subsidiëren onderzoeksprojecten zal de ‘Verordening PDV subsidieverstrekking 2010’ van toepassing zijn. 3.5
Efficiëntie en effectiviteit
Bij het ondersteunen van onderzoeksprojecten verlangt het PDV van de instituten dat de uitvoering efficiënt en effectief, en binnen de overeengekomen tijdsplanning plaatsvindt. Daarbij dient volledig uitvoering te worden gegeven aan de in het projectvoorstel vastgelegde aspecten. Het niet (volledig) en tijdig uitvoeren van het onderzoek en opleveren van de resultaten conform het projectvoorstel kan ertoe leiden dat het PDV de toegezegde subsidie niet geheel overmaakt en eventueel reeds overgemaakte voorschotten terugvordert. 3.6
Begeleiding van het project
Het PDV hecht er sterk aan dat tijdens de uitvoering van de door haar ondersteunde projecten periodiek met deskundigen vanuit de diervoedersector (via een door het PDV benoemde onderzoekswerkgroep) wordt afgestemd en overlegd. De praktijk heeft geleerd dat dit resulteert in een nadrukkelijke meerwaarde van het onderzoek. Wanneer een project samen met andere subsidiegevers wordt ondersteund en ook deze financier(s) van hun kant begeleiding van het onderzoek wensen, wordt een gezamenlijke werkgroep benoemd. De daarin namens het PDV te benoemen personen hebben bij voorkeur zitting in één van de bestaande onderzoekswerkgroepen van het PDV, en rapporteren ook terug naar deze werkgroepen. 3.7
Evaluatie van het project na oplevering van het eindresultaat
Na afloop van ieder project dient een evaluatie plaats te vinden door zowel de betrokken onderzoekswerkgroep als de projectleider aan de hand van een daartoe opgesteld standaardformat. Doel van deze evaluatie is enerzijds te verifiëren of het project conform het projectvoorstel is uitgevoerd, en anderzijds of de beoogde resultaten zijn verkregen en kunnen worden overgedragen naar de belanghebbende schakels in de diervoederketen dan wel of er behoefte is aan verder collectief onderzoek.
OB-10-31 Onderzoeksvisie 2011-2015.doc
7 van 21
3.8
Overdracht van de gegenereerde kennis naar de diervoederketen
Bij het honoreren van (mede)financiering van onderzoeksprojecten dienen afspraken gemaakt te worden over het moment en de wijze waarop de overdracht van de te genereren kennis naar belanghebbenden binnen de diervoederketen zal plaatsvinden. Naast het plaatsen van de onderzoeksrapporten op de PDV-website (achter de login) en het schrijven van (meer toegankelijke) samenvattingen van de rapporten in de jaarlijkse PDV-uitgave ‘Uit>VOER’, dienen ook andere vormen van kennisoverdracht (symposia, voorlichtingsbijeenkomsten, etc.) nadrukkelijk te worden benut. 3.9
Toepassing van onderzoeksvisie
De Adviescommissie Veevoedkundig Onderzoek zal bij de concrete toetsing van onderzoeksideeën en –projectvoorstellen deze onderzoeksvisie, en vooral de in hoofdstuk 4 benoemde onderzoeksbehoeften, als leidraad hanteren. Omdat echte innovaties niet/nauwelijks vooraf geprogrammeerd kunnen worden, blijft er altijd (enige) ruimte voor originele ideeën en voorstellen die niet vallen onder één van de benoemde onderzoeksbehoeften. Ideeën en voorstellen die niet (direct) passen binnen de benoemde onderzoeksbehoeften, en ook niet innovatief en precompetitief zijn, maken echter een geringe kans op honorering. De toetsing van onderzoeksideeën en projectvoorstellen zal verder plaatsvinden aan de hand van de in hoofdstuk 3 benoemde randvoorwaarden, wat onder andere inhoudt dat ieder idee of voorstel zal worden beoordeeld op de mate van (pre)competitiviteit. Wat betreft het verzamelen van onderzoeksideeën en projectvoorstellen zal het PDV de volgende procedure hanteren: • Het agendapunt ‘Inventariseren van nieuwe onderzoeksideeën’ is een vast agendapunt voor de AVO en de AVO-werkgroepen aan het begin van een kalenderjaar. • De onderzoeksinstituten kunnen (tenzij er budgettair geen ruimte is) één keer per jaar, en wel voor 1 mei van elk jaar, hun ideeën en voorstellen bij de AVO voorleggen. • Vanuit PDV zal een keer per twee jaar aan de bedrijven die bijdragen aan het Fonds Veevoedkundig Onderzoek het verzoek worden voorgelegd om onderzoeksideeën en – suggesties bij de AVO in te dienen. De eerstvolgende keer zal dit gebeuren medio 2012. Daarnaast kunnen zij ook op eigen initiatief één keer per jaar (voor 1 mei) ideeën aan de AVO aanreiken.
4. Analyse onderzoeksbehoeften Om goed te kunnen vaststellen welke onderzoeksonderwerpen prioriteit verdienen is een omgevingsanalyse noodzakelijk. In dit hoofdstuk wordt beschreven welke ontwikkelingen in dit kader relevant zijn, gevolgd door een beschrijving van de daaruit voortvloeiende kansen en bedreigingen, en de collectieve onderzoeksbehoefte.
OB-10-31 Onderzoeksvisie 2011-2015.doc
8 van 21
4.1
Mondiale ontwikkelingen m.b.t. wereldbevolking
Trends: Er is sprake van een groeiende wereldbevolking. Gerelateerd aan deze groei stijgt de behoefte aan de noodzakelijke hoeveelheid voedsel. Hoewel regionaal de verschillen groot (kunnen) zijn, is mondiaal gezien tevens sprake van een stijging van de welvaart. Stijgende welvaart gaat algemeen gepaard met een toenemende vraag naar dierlijk voedsel c.q. dierlijk eiwit. Zo is er in China en India sprake van een sterk stijgende import van voedermiddelen om te kunnen voorzien in de sterk groeiende dierlijke productie. Wat betreft de productie van dierlijke producten is tevens sprake van globalisering. Naast de al genoemde groei in Azië, is er in Zuid-Amerika en, dichterbij, Oost-Europa sprake van een sterke en soms stormachtige ontwikkeling van de dierlijke productie. Dit leidt tot een toenemende internationale concurrentie m.b.t. het aanbod van (primaire) dierlijke producten. Door de substantieel lagere productiekosten (zowel de lagere loon- als houderijkosten, in een aantal gevallen mede als gevolg van (veel) lagere eisen m.b.t. milieu, dierenwelzijn e.d.) in deze landen / regio’s ten opzichte van West-Europa (en Noord-Amerika), is sprake van een daling van het aandeel van West-Europa (en Amerika) in de dierlijke productie op wereldschaal. Om hieraan het hoofd te bieden is een ten opzichte van deze landen hoogwaardiger en efficiëntere productie noodzakelijk. Kansen: Door bovengenoemde trends doen zich de volgende kansen voor: • Naar de gebieden waar een sterke ontwikkeling van de veehouderij plaatsvindt, kan vanuit Nederland hoogwaardige kennis worden geëxporteerd. Daarnaast zijn er mogelijkheden voor het Nederlandse bedrijfsleven om (verder) te internationaliseren. Beide vinden al nadrukkelijk plaats. • Naarmate de welvaart stijgt, zal er steeds meer plaats zijn voor kwaliteitsproducten, productdifferentiatie (incl. nicheproducten). • (Mede daardoor) zal er in de komende jaren sprake van een toenemende vraag zijn naar dierlijk voedsel. • Dit biedt, ook bij een relatief minder groot aandeel van Nederland (en West-Europa en Noord-Amerika) in de dierlijke productie op wereldschaal, desondanks perspectieven op het voortbestaan van de Nederlandse veehouderij. Bedreigingen: De gesignaleerde trends brengen ook bedreigingen met zich mee: • Naarmate de wereldbevolking groeit, zal de behoefte aan plantaardig voedsel toenemen. Als de groei in de agrarische productie daarmee geen gelijke tred houdt, zal er schaarste optreden in de (primaire) akkerbouwproducten. Ook de productie van bio-ethanol en biodiesel (zie 4.2) blijken inmiddels, zeker prijstechnisch, van grote invloed te zijn op het aanbod aan en prijzen van grondstoffen voor de dierlijke productie. • Groeiende welvaart heeft ook tot gevolg dat men hogere eisen stelt aan de (directe) leefomgeving. Dit kan resulteren in beperkingen op de dierlijke productie door (consumenten)eisen en wetgeving. • Bij schaarste aan grondstoffen of onbalans in het aanbod, zal de prijs stijgen, en daarmee ook de kostprijs van het voer en de dierlijke producten.
OB-10-31 Onderzoeksvisie 2011-2015.doc
9 van 21
Collectieve onderzoeksbehoefte1: Bovengenoemde aspecten leiden tot de volgende behoefte aan onderzoek • Aandacht voor en onderzoek naar (de ontwikkeling van) nieuwe grondstoffen ten behoeve van de veehouderij. Het kan hier zowel gaan om nieuwe primaire producten als de verwaarding van nevenproducten. • Onderzoek gericht op een verdere verbetering van de productie-efficiënte, alsook van (nog) hoogwaardiger dierlijke producten. 4.2
Energievoorziening
Trends: De voorraad aan fossiele brandstoffen is beperkt. In zich snel ontwikkelende landen (China, India, Zuid-Amerika) is er een sterk stijgende energiebehoefte. Dit betekent dat naar verwachting de (nu bekende) voorraden aan fossiele energie snel uitgeput zullen raken. De toenemende vraag naar energie heeft in de achterliggende jaren geleid tot een sterke stijging van de energieprijs. De verwachting is dat deze in de (nabije) toekomst tenminste op hetzelfde niveau zal blijven en waarschijnlijk verder zal stijgen. De ontwikkeling zal mede afhankelijk zijn van innovaties waardoor de energie efficiënter kan worden gebruikt en van de ontwikkelingen van duurzame energie. Daarnaast is er een hernieuwde interesse voor het toepassen van kernenergie. Naast de eindigheid van fossiele energiebronnen draagt het gebruik ervan ook bij aan de broeikasgasemissie en de daardoor veroorzaakte ‘global warming’. Sinds de aanslagen in de VS op 11 september 2001 bestaat in de westerse wereld de strategische behoefte om minder afhankelijk te worden van de olie- en energievoorziening uit Arabische en andere politiek minder stabiele landen. Vooral in de USA, maar ook in WestEuropa, is er een stormachtige ontwikkeling in de productie van biofuels. Bij de productie van biofuels ontstaan bijproducten die ingezet kunnen worden als diervoeder. Wat betreft de ontwikkeling van duurzame energiebronnen zijn voor de diervoederindustrie vooral de productie van alternatieve brandstoffen uit biomassa van belang. Dit zijn (in afnemende volgorde wat betreft efficiëntie): bio-ethanol, (mest)vergisting, biodiesel. Dankzij de subsidiëring van de productie van biofuels tendeert daardoor de volgorde voor economische waarde en het gebruik van (akkerbouw)producten naar humaan gebruik > bioenergie > diervoeder. De beschikbaarheid van akkerbouwproducten en de daardoor veroorzaakte prijsfluctuaties, fluctuaties in de prijs van fossiele energiebronnen en mogelijke afbouw van subsidieregelingen zorgen in de toekomst voor een veel grotere volatiliteit in de markt alsook in de concurrentie tussen toepassing van grondstoffen voor biofuelproductie versus dierlijke productie. Wat betreft de bio-ethanol productie spelen technologische ontwikkelingen gericht op het gebruik van (meer) vezelhoudende gewassen naar de toekomst ook een rol. Naast een algemene schaarste aan diervoedergrondstoffen bestaat ook het risico dat er een onbalans ontstaat tussen eiwitrijke en energierijke (in het bijzonder zetmeelrijke) grondstoffen, zij het dat marktwerking tot veranderingen in het areaal per gewas (op termijn) zal leiden tot nieuwe evenwichten. Zo is in de VS de teelt van maïs (t.b.v. de bio-ethanolproductie) sterk toegenomen ten koste van die van sojabonen, wat heeft geleid tot een toename van de productie in Zuid-Amerika (o.a. Brazilië en Argentinië). De toenemende teelt van soja in dit werelddeel is onderwerp van een actuele, brede discussie (zie Round Table Responsible Soy; www.responsiblesoy.org) in verband met de duurzaamheid van de teelt. Daarnaast is er eenzelfde discussie gaande met betrekking tot de sterk toegenomen teelt van oliepalm (zie Round Table on Sustainable Palm Oil; www.rspo.org).
1
Niet alle kansen en bedreigingen, zoals benoemd, leiden tot collectieve onderzoeksbehoeften. Onderzoeksbehoeften die (overwegend) competitief van aard zijn, worden daarom steeds buiten beschouwing gelaten.
OB-10-31 Onderzoeksvisie 2011-2015.doc
10 van 21
Vastgesteld kan worden dat de ontwikkelingen (erg) snel zijn gegaan en nog gaan. In hoeverre de productie van biofuels (in de toekomst) uit graan(gewassen) en oliehoudende zaden economisch rendabel (en daarmee duurzaam) kan worden is van veel factoren afhankelijk. Momenteel is de productie zonder subsidieverstrekking niet rendabel. Kansen Door bovengenoemde trends doen zich de volgende kansen voor: • Er komt een ruimer en veranderd aanbod van eiwitrijke voedermiddelen (zoals maïs- en tarwe Dried Distillers Grain and Solubles (DDGS) en Tarwe Gist Concentraten (TGC’s) uit de productie van bio-ethanol, en (raap)zaadschilfers en glycerol uit die van biodiesel). • Afhankelijk van technologische innovaties, zal opwaardering plaatsvinden van coproducten uit deze industrie. • Een grotere beschikbaarheid van eiwitrijke grondstoffen kan leiden tot een hoger eiwitgehalte in het voer, wat resulteert in een geringere behoefte aan synthetische aminozuren. Bedreigingen De gesignaleerde trends brengen ook bedreigingen met zich mee: • Er kan een overschot aan eiwitrijke voedermiddelen ontstaan, en –daaraan gekoppeld een tekort aan energierijke (vooral koolhydraatrijke) voedermiddelen. • Onvoldoende aandacht voor de veiligheid en kwaliteit van voedermiddelen afkomstig uit deze industrie (een ‘non-food’ industrie, dit in tegenstelling tot de agro-industrie waaruit de diervoederketen de ‘traditionele’ nevenproducten betrekt) • Als de energieprijs (blijvend) zeer sterk stijgt, waardoor het rendement van de biofuelproductie sterk zal toenemen, wordt o Enerzijds de beschikbaarheid van voedermiddelen een beperkende factor voor (bepaalde takken in) de dierlijke productie o Anderzijds de productie van mengvoer economisch veel duurder en wellicht te duur. Collectieve onderzoeksbehoefte: De genoemde ontwikkelingen leiden tot de volgende onderzoeksbehoefte: • Gerelateerd aan het moeten concurreren van grondstoffen v.w.b. het gebruik voor biofuel-productie toepassingen versus gebruik als diervoedergrondstof: o Onderzoek gericht op een (verdere) verbetering van de nutriëntenbenutting, waarbij de kostprijs per eenheid dierlijk product daalt en de concurrentiepositie voor het inzetten van (akkerbouw)producten als diervoeder verbetert. • Gerelateerd aan een mogelijk te verwachten overaanbod aan eiwitrijke grondstoffen en een tekort aan koolhydraat- en/of vetrijke grondstoffen o Behoefte aan betere energiesystemen voor landbouwhuisdieren. o Inventariserend onderzoek naar potentieel bruikbare nieuwe energierijke grondstoffen. • Gerelateerd aan het beschikbaar komen van (andere) voedermiddelen uit de biofuelindustrie (bijv. bio-ethanol productie uit vezelrijke substraten i.p.v. uit graan(producten)): o Continuering van het onderzoek naar de nutriëntverteerbaarheid en benutting van deze voedermiddelen o Onderzoek naar de aanwezigheid van stoffen die het dierlijk metabolisme hetzij positief (bio-actieve stoffen), hetzij negatief (o.a. toxinen) (kunnen) beïnvloeden. • Gerelateerd aan eventuele hoge energieprijzen (en daardoor hoge transportkosten van voedermiddelen en productiekosten van mengvoer): o Onderzoek naar de energiestromen bij (de diverse schakels in) productie en transport van diervoedergrondstoffen en mengvoer, alsook onderzoek naar mogelijke energiereducties bij deze productie (kosten malen, persen e.d.). Daarbij moet overigens worden opgemerkt dat productietechnologieën die weliswaar meer energie kosten, maar leiden tot een substantiële verbetering van de voerbenutting per saldo gunstiger kunnen zijn dan het reduceren van de energiekosten van de huidige productiemethoden.
OB-10-31 Onderzoeksvisie 2011-2015.doc
11 van 21
4.3
Milieuemissies en schaarste
Trends: Broeikasgasemissie In de achterliggende jaren is er een reeks aan ‘United Nations Framework Conventions on Climate Change’ gehouden (bijv. die in Kyoto in 1997, die in Montreal in 2006, die in Bali in 2007 en die in Kopenhagen in 2009). Tijdens deze congressen zijn doelstellingen geformuleerd om de emissie van broeikasgassen (kooldioxide, methaan en lachgas), verantwoordelijk voor de ‘global warming’ te reduceren. De Nederlandse overheid hecht er aan deze doelstellingen te halen en stimuleert dit op verschillende manieren. Zo zijn er, ook met brancheorganisaties in de diervoederketen (Nevedi en LTO), diverse convenanten afgesproken, zoals het Convenant ‘Schone en zuinige agrosectoren’. Het PDV is in dit kader op verzoek van de dragende organisaties het project Carbon Footprint Diervoeding gestart. Naast dit project, gericht op a) het in kaart brengen van de Carbon Footprints van voedermiddelen, diervoederproductie en de omzetting van diervoeder in dierlijk product, en b) het operationeel maken van deze kennis in een rekenmodel, is het PDV ook betrokken bij andere projecten, gericht op het via voedingsmaatregelen reduceren van broeikasgasemissie (zoals een groot vierjarig project naar methaanemissiereducerende maatregelen bij melkvee). Daarmee pleegt het PDV al een flinke inspanning op dit terrein. Mineralen In de negentiger jaren van de 20e eeuw is aan het terugdringen van de emissie van mineralen naar het milieu (N, P, Cu en Cd) al veel aandacht is gegeven. Het onderwerp ‘mineralen’ is sinds ca. 1 à 2 jaar weer geheel terug op de agenda. Emissie van mineralen is een actueel onderwerp binnen het brede thema Duurzaamheid (vallend binnen de P van Planet). Geconstateerd is namelijk dat er nog geen –alle sectoren omvattende- oplossing voor de mestproblematiek is. De actuele knelpunten van dit moment zijn: • Nitraatrichtlijn Nederland heeft in de achterliggende jaren op grond van een derogatie van de Europese Commissie toestemming gekregen om per hectare 250 kilo stikstof uit dierlijke mest aan te wenden in plaats van de in de Richtlijn vermelde 170 kg. Hoewel de EC heeft toegezegd dat Nederland deze derogatie de komende vier jaar mag voortzetten, dient op termijn aan de Nitraatrichtlijn te worden voldaan. • Kaderrichtlijn Water (KRW). De aanscherping van de milieumaatregelen in de KRW kan voor veehouderijbedrijven gevolgen hebben voor de plaatsingsruimte van fosfaten. Naast fosfaat is binnen het kader van de KRW (en daarmee samenhangende Richtlijnen) ook aandacht nodig voor koper en zink. Het PDV heeft hiervoor inmiddels, samen met het Ministerie van LNV, een onderzoeksproject opgestart. LTO en Nevedi hebben recent een ‘Mineralenplatform’ opgericht en werken daarop samen om tot eigen, door de overheid geaccepteerde oplossingen voor de mestproblematiek te komen. Wat betreft het oplossen van de mestproblematiek is van belang op te merken dat verlaging van de mineralengehalten in het voer slechts een van de opties is. Andere opties liggen aan de afzetkant van de mest, zoals meer plaatsingsruimte in binnen- en buitenland en het been verwerken van mest. Ook daaraan wordt in het genoemde mineralenplatform aandacht gegeven. Dit mede omdat aan een verlaging van de gehalten van bepaalde mineralen (bijv. fosfor) belangrijke economische consequenties verbonden kunnen zijn, alsook dat ook diergezondheid en het niveau van de dierlijke productie nadrukkelijk meegewogen moeten worden.
OB-10-31 Onderzoeksvisie 2011-2015.doc
12 van 21
Wanneer blijkt dat voor een verantwoorde (verdere) verlaging van de gehalten aan bepaalde mineralen nader onderzoek noodzakelijk is, zal het PDV dit in de onderzoeksagenda opnemen. Binnen het thema ‘milieu’ is vervolgens sprake van schaarste aan schoon drinkwater voor mens en dier. De hoeveelheid water op aarde is een constante terwijl het aantal gebruikers en het gebruik per persoon van overwegend zoet water steeds toeneemt. Kijkend naar het waterverbruik binnen de diervoedingsketen kan worden vastgesteld dat verreweg het grootste aandeel voor rekening van de telt van plantaardige producten komt. Dit laat overigens onverlet dat efficiënt waterverbruik in alle vervolgschakels van de keten (incl. de veehouderij) en het –zo mogelijk- recyclen ervan relevant zijn met het oog op de dreigende schaarste aan zoet water. Deze ontwikkelingen vervullen een steeds grotere rol bij het nemen van beslissingen m.b.t. de diervoeding. Kansen: • Het bedenken en ontwikkelen van slimme oplossingen is niet alleen noodzakelijk om de binnenlandse dierlijke productie milieuvriendelijker te maken, maar zullen Nederland ook een concurrentie- en exportvoorsprong geven. Bedreigingen: • Landen die niet genoodzaakt zijn dure milieumaatregelen te ontwikkelen en te implementeren, produceren goedkoper en kunnen met hun dierlijke producten het leven van producenten in de EU bemoeilijken. Onderzoeksbehoefte: • M.b.t. de emissie van broeikasgassen: o Het project Carbon Footprint Diervoeding zal in de tweede helft 2011 worden afgerond. Op dat moment zal er meer zicht zijn op de vraag of en zo ja, welk collectief onderzoek als vervolg hierop noodzakelijk is. o Onderzoek naar een vermindering van de methaanemissie vanuit de melkveehouderij va voermaatregelen zal zeer binnenkort wordt gestart. Voor dit moment wordt ervan uitgegaan dat hiermee voldoende op dit onderwerp wordt ingezet. • M.b.t. de schaarste aan water: o Inventarisatie van waterbesparende voedingsmaatregelen (bijv. het mineralengehalte) die de water/voerverhouding beïnvloeden, zodat enerzijds aan de fysiologische waterbehoefte wordt voldaan maar anderzijds onnodige wateropname wordt vermeden. • M.b.t. de emissie van mineralen (m.n. N, P, Cu en Zn): Wanneer uit de lopende initiatieven blijkt dat kennis ontbreekt om verantwoord de gehalten aan mineralen in het rantsoen van productiedieren verder te reduceren zal hiervoor, en niet eerder, collectief onderzoek worden opgestart. 4.4
Dier - gezondheid
Wanneer het gaat om het thema dier – gezondheid moet onderscheid worden gemaakt in: a. Een betere gezondheid voor dieren b. Een betere gezondheid bij de mens c. Voedselveiligheid
OB-10-31 Onderzoeksvisie 2011-2015.doc
13 van 21
Trends: M.b.t. de relatie dier – gezondheid zijn de volgende trends waarneembaar: a. Een sterk toegenomen zorg en aandacht voor de ontwikkeling van multiresistentie van bacteriën tegen antibiotica, waardoor bestrijding van humane infecties met de betreffende of aanverwante antibiotica een steeds groter probleem dreigt te worden. Om te komen tot een prudent en verantwoord gebruik van antibiotica bij alle soorten productiedieren is in december 2008 een convenant overeengekomen tussen het Ministerie van LNV en de betrokken bedrijfslevenorganisaties (Organisaties in de primaire sector, KNMvD, Nevedi, NZO, COV, Nepluvi, PVV en PPE). In april 2010 heeft de minister van LNV uitgesproken dat in 2013 het antibioticumgebruik op attest van dierenartsen terug moet zijn op het niveau van 1999. Dit betekent een reductie van 50% ten opzichte van het huidige niveau. Het terugdringen van het gebruik van antibiotica in de veehouderij wordt door het PDV gezien als een essentiële voorwaarde voor de toekomst van de veehouderij. Hoewel de dierenarts bij het voorschrijven een cruciale rol vervult, kan de diervoedersector door middel van (ook nog te ontwikkelen) voedingsmaatregelen een bijdrage leveren aan een verbetering van de gezondheidsstatus van productiedieren en daarmee aan de vermindering van de inzet van antibiotica door dierenartsen. b. Inspanningen binnen de primaire sector om de gezondheidsstatus van het bedrijf te verbeteren en te komen tot een zgn. ‘hoge gezondheidsstatus’. c. Grootschalige besmettelijke dierziekten moet worden voorkomen, zowel gelet op dierenwelzijn als ook om economische redenen en het imago van de dierlijke productiesector. Wat betreft het laatste is sprake van een sterk afgenomen maatschappelijke acceptatie voor stamping-out in geval dergelijke epidemieën zich toch voordoen. d. Een blijvend hoge aandacht voor (de bestrijding van) zoönoses (Salmonella, Campylobacter etc). Gewezen kan worden op a) Verordening Salmonellamonitoring Varkenssector (PVV; december 2009), b) de in mei 2010 van kracht geworden ‘Verordening subsidieverlening terugdringing salmonella (PPE) 2009’ en de in 2009 aangepaste ‘Verordening hygiënevoorschriften pluimveehouderij (PPE)’ uit 2007. e. Een blijvende aandacht voor voedselveiligheid (zowel de microbiologische kwaliteit als de aanwezigheid van residuen van contaminanten, diergeneesmiddelen e.d.). Het gaat hier vooral om het beheersen van gekende risico’s, alhoewel altijd rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat zich nieuwe ‘emerging risks’ aandienen. f. Wat betreft de humane voeding is er een toenemende aandacht en belangstelling voor voeding met bepaalde gezondheidclaims (o.a. voor de vergrijzende bevolking), zgn. functional foods. Ter bescherming van de consument is de regelgeving met betrekking tot het claimen van gezondheidseffecten aangescherpt en dienen de claims in toenemende mate te worden onderbouwd. Deze ontwikkelingen bieden de volgende kansen en bedreigingen: Kansen: • Ontwikkelen van humane voedingsmiddelen van dierlijke oorsprong met positieve gezondheidsclaims. • Voerconcepten en -strategieën ontwikkelen, die de weerstand van dieren tegen pathogenen vergroten en die ook zonder het gebruik van antibiotica leiden tot een efficiënte voerbenutting • Productie van dierlijke producten vrij van pathogenen. • Gelet op de eigenschappen van dierlijk voedsel is het gewenst via goede communicatie het negatieve imago van de veehouderij en de veehouderijproducten weg te nemen. Bedreigingen: • De kritische houding en acceptatie van de maatschappij tegenover de dierlijke productie sector (met name de intensieve veehouderij) (zie ook par. 2.5). • Het optreden van meer ziekten in veehouderijsystemen waarbij sprake is van een ontwikkeling ‘van kooi naar buiten’. OB-10-31 Onderzoeksvisie 2011-2015.doc
14 van 21
•
Het complexe traject dat moet worden doorlopen om additieven en diergeneesmiddelen in de EU geregistreerd te krijgen, zowel wat betreft het tijdstraject als wat betreft de kosten voor dossieropbouw.
Collectieve onderzoeksbehoefte: M.b.t. het thema dier – gezondheid is er een grote onderzoeksbehoefte • M.b.t. (een verbetering van) de gezondheidsstatus van dieren: a. Onderzoek m.b.t. de vraag hoe via aangepaste voeding de gezondheid van jonge dieren (vooral biggen en vleeskuikens) kan worden bevorderd (waarbij inbegrepen de invloed van de voeding op de immuniteit). b. Onderzoek naar de nutritionele behoeften van dieren met een hoge gezondheidsstatus, alsook hoe moeten ze gevoerd worden. c. Onderzoek naar de rol van virussen bij verteringsstoornissen bij varkens en pluimvee. • M.b.t. het bestrijden van zoönosen: a. Onderzoek hoe Salmonella en Campylobacter besmettingen van het dierlijk product kunnen worden verlaagd en wat daarbij de bijdrage van de voeding kan zijn, zowel direct (lagere besmetting van voer) als indirect (minder goed aanslaan van besmettingen vanuit de omgeving). • M.b.t. bevorderen van positieve kwaliteit dierlijke producten a. In zijn algemeenheid wordt dit onderwerp al snel als competitief gezien. b. Er zijn echter ook onderwerpen, zoals onderzoek naar voedingsmaatregelen ter verhoging van de ω-7 vetzuren in de melk, die in het belang zijn van de gehele sector en daardoor niet als zodanig worden beoordeeld. 4.5
Dierenwelzijn en maatschappelijke acceptatie van de dierlijke productiesector
Trends: • Er is vooral de laatste jaren een grote en kritische politieke en maatschappelijke aandacht voor de dierlijke productiesector. • Hiervoor is een aantal achterliggende redenen te noemen: • Vervreemding van de maatschappij van de agrarische sector (veehouderij in het bijzonder) in de achterliggende decennia. • De kwalificatie van veehouderij als ‘vee-industrie’, waarmee wordt uitgedrukt dat de dierlijke productie niet op een diervriendelijke en maatschappelijk aanvaardbare wijze plaatsvindt. • De mate waarin zich in de achterliggende jaren nationaal én internationaal grootschalige dierziekten hebben voorgedaan, en de grote aandacht daarvoor in de media. Gewezen kan worden op de recente uitbraak van Blauwtong en de Q-koortsepidemie in Nederland. • De frequentie waarmee zich (afgezien van de vraag of de menselijke gezondheid daarbij al dan niet in het geding is geweest) in de achterliggende jaren ‘voedselschandalen’ in de veehouderij hebben voorgedaan. Afgezien van het recente incident met dioxine in biologische eieren, veroorzaakt door besmet voer, kan anderzijds worden opgemerkt dat –door allerlei maatregelen en certificeringschema’s- de risico’s de laatste jaren goed beheersbaar zijn gebleken. • Het toenemende belang dat wordt toegekend aan de ‘aaibaarheidsfactor’ van dieren (versterkt door individualisme). • Een verminderd gezondheidsimago van vlees (t.o.v. vis). • De maatschappelijke aandacht voor dierwelzijn (ethologisch) en diergezondheid (incl. mortaliteitsniveau en levensduur) zal in de komende jaren –ook politiek- verder toenemen.
OB-10-31 Onderzoeksvisie 2011-2015.doc
15 van 21
•
• •
Door de betrokken sectoren, inclusief de diervoederindustrie, worden deze ontwikkelingen niet alleen onderkend, maar wordt ook erkend dat op een aantal terreinen (innovatieve) aanpassingen gewenst en/of noodzakelijk zijn. Op verschillende terreinen wordt door het subsidiëren van onderzoek hieraan ook al een concrete bijdrage gegeven. Er is in de maatschappij een groeiende belangstelling om ‘eiwit’ voor humane consumptie op alternatieve manieren te produceren (o.a. door vleesvervangers). Als gevolg van de maatschappelijke bewustwording dat er in de toekomst sprake zal zijn van een toenemende schaarste aan voedingsmiddelen voor (humane en) dierlijke voeding, wordt ook steeds nadrukkelijker de vraag gesteld of de dierlijke productie niet een te inefficiënte manier van voedselproductie is.
Kansen: • Verbeteringen van dierwelzijn en –gezondheid hebben (vaak) ook economisch voordeel voor veehouder (win-win situatie). • Imagoverbetering door (ook om deze reden) in te zetten op een verdere reductie van de emissies van mineralen, broeikasgassen, ammoniak en geur naar het milieu. • Ontwikkeling van houderijsystemen die –o.a. door een hoger dierenwelzijns- en diergezondheidsniveau- maatschappelijk positief gewaardeerd worden. • Benadrukken van het positieve van dierlijke producten. • Goede communicatie naar de maatschappij, met aandacht voor de ‘successen’ (positieve resultaten). • Een maatschappelijk geaccepteerde veehouderij kan meer bijdragen aan het Bruto Nationaal Product en de werkgelegenheid dan een veehouderij die steeds onder kritiek staat. Bedreigingen: • Een gekleurde en/of eenzijdige communicatie over de veehouderij naar de maatschappij • Het optreden van nieuwe incidenten. • De politieke gevoeligheid leidt gemakkelijk, zeker als zich nieuwe incidenten voordoen, tot extra regels, zowel in de vorm van wetgeving als bovenwettelijke regels via certificeringsschema’s. Aandachtsvelden: • Het percentage dieren. dat het tot beoogde ‘productiedoel’ brengt, dient te worden verhoogd en het aantal dieren benodigd om een hoeveelheid product te leveren verkleind. Dit betekent een reductie van het aantal doodgeboren dieren (o.a. door meer homogeniteit in tomen bij varkens, een verbetering van het bevruchtings- en uitkomstpercentage bij eieren van vleeskuikenmoederdieren) en van de uitval (o.a. door hogere vitaliteit van jonge dieren, alsook door minder productiegerelateerde ziekten) en een hogere levensproductie per (re)productiedier. • Er dient pro-actief te worden ingespeeld op (ontwikkelingen m.b.t.) nieuwe regelgeving en vragen voor de veehouderij die daaruit voortkomen (integrale benadering). • Er dient veel aandacht (ook communicatief) te zijn voor de spanningsboog tussen o Welzijnsverbetering – negatieve milieueffecten (vaak) o Welzijnsverbetering – negatieve effecten voor economie (soms) • Ontwikkelen van een handhaafbare en controleerbare regelgeving m.b.t. emissiebeperkende maatregelen, o.a. via de voeding • M.b.t. ‘Maatschappelijk verantwoord ondernemen’ (MVO): o Duidelijk communiceren wat (schakels in) de diervoederketen op pakt en hoe dit wordt gedaan. o Reductie van een overmaat aan nutriënten (o.a. mineralen/spoorelementen) en het via communicatie bestrijden van de breed verspreide gedachte: hoe hoger hoe beter.
OB-10-31 Onderzoeksvisie 2011-2015.doc
16 van 21
Collectieve onderzoeksvragen: • (Voedings)onderzoek dat door in te gaan op maatschappelijk actuele thema’s bijdraagt aan een betere maatschappelijke acceptatie (o.a. vermindering van emissie van mineralen, broeikasgassen, ammoniak en geur). • Onderzoek naar voedingsvragen (zowel nutritioneel als wat betreft voersysteem) die voortvloeien uit nieuwe houderijsystemen. • Voedingsonderzoek ter verhoging van levensduur / levensproductie (zowel bij melkvee, fokzeugen alsook bij moderne leghennen). • Voedingsonderzoek ter vermindering van het aantal doodgeboren dieren. • Voedingsonderzoek ter verbetering van vitaliteit / beperking van vroege uitval. • Voedingsonderzoek ter verbetering van ethologisch welzijn daar waar momenteel of (vanuit te verwachten regelgeving) voor de toekomst reële knelpunten aanwezig (zullen) zijn. • Onderzoek gericht op een duurzame veehouderij met een hogere levensproductie per dier (melkvee, fokzeugen, leghennen). 4.6
Consumenteneisen en –ontwikkelingen
Trends: Een belangrijk gedeelte van de Nederlandse veehouderijproducten wordt afgezet binnen ‘Westerse landen’, waar het voedingspatroon gekenmerkt wordt door: • een toenemend gebruik van convenience foods; • een toenemende vraag naar gezonde voeding i.h.a. en in het bijzonder voor de (procentueel steeds belangrijker wordende) oudere bevolking; • een toenemende behoefte aan transparantie m.b.t. de productiewijze van dierlijke producten • een voorkeur voor biologische producten, voortkomend uit een al dan niet terechte meerwaarde die men toekent aan biologische productiemethoden (mede vanuit een aversie tegen de ‘vee-industrie’) Tegelijkertijd is nog altijd sprake van een discrepantie van wat men als burger zegt te willen en wat men als consument doet. Kansen: • Mogelijkheden voor de verwerkende industrie van primaire dierlijke producten tot productdifferentiatie, nicheproducten (o.a. regionale producten) e.d. • Via de diervoeding bijdragen aan gezonde dierlijke producten • Imagoverbetering bij de consument door transparant te communiceren over de productie van diervoeders en de productie van veehouderijproducten Bedreigingen: • Het promoten van andere producten (incl. biologische) kan als neveneffect hebben dat de ‘in bulk geproduceerde producten’ een slechter imago krijgen en dat de prijs ervan zal dalen. Een goede communicatie over de (meer)waarde van hoogwaardige bulkproducten voor verwerking door vervolgschakels is daarom noodzakelijk. Collectieve onderzoeksbehoefte: • De uit het thema ‘Consumenteneisen en –ontwikkelingen’ voortvloeiende onderzoeksvragen zijn in overwegende mate competitief van aard.
OB-10-31 Onderzoeksvisie 2011-2015.doc
17 van 21
4.7
Ontwikkelingen in de Nederlandse veehouderij
Trends: Nederland is een klein land, met een intensieve land- en tuinbouw. De omvang van de veehouderij is relatief groot en voor een aanzienlijk deel niet grondgebonden. De intensiviteit van de landbouw brengt hoge grondprijzen en extra maatschappelijke kosten met zich mee op het gebied van milieu, welzijn en voedselveiligheid. Hoewel met aanzienlijke inspanningen, heeft de Nederlandse veehouderij de achterliggende decennia desondanks op een concurrerende wijze kunnen produceren. Op basis van goed ondernemerschap en een sterke kennisinfrastructuur is een steeds hogere productie-efficiëntie gerealiseerd. Hieraan heeft ook het verwaarden van nevenproducten uit de agro-industriedoor de diervoederindustrie een bijdrage geleverd. De Nederlandse veehouderij zal zich ook in de toekomst primair blijven richten op het in grote volumes, exportgericht produceren van uniforme producten van een onberispelijke kwaliteit. Kostprijsbeheersing en een sterke positie in de (West) Europese markt staan hierbij centraal naast maatschappelijk geaccepteerd ondernemen. Om dit te realiseren zal het proces van specialisatie en schaalvergroting zich voortzetten en zal het aantal veehouderijbedrijven afnemen. In hoeverre het productievolume op het huidige niveau zal kunnen blijven, al afhankelijk zijn van de mate waarin de veehouderijsector het hoofd weet te bieden tegen de eerder in deze visie benoemde bedreigingen. Momenteel is er in elk geval sprake van een dalende tendens van de binnenlandse mengvoerproductie. Het management van de groter wordende veehouderijbedrijven zal zich verder professionaliseren. Ook zal in toenemende mate sprake zijn van inzet van medewerkers. De inschakeling van adviseurs zal steeds gerichter gebeuren. Een goede informatievoorziening naar de bedrijven toe wordt steeds belangrijker. In grote, efficiënte bedrijven zal sprake zijn van een hoge graad van automatisering van bedrijfsprocessen. De bedrijven van de toekomst zullen in plaats van complete mengvoeders in toenemende mate enkelvoudige producten en – als aanvulling daarop – kernvoeders inkopen. Ook de teelt van eigen diervoeders zal toenemen. Deze ontwikkelingen laten onverlet dat de kostprijs van aan te kopen voeders (vooral vertaald in voerkosten per producteenheid) voor veehouders zeer belangrijk zal blijven. Verwacht wordt dat de concurrentie in de toekomst hoog zal blijven. Binnen de grondgebonden veehouderij voltrekt zich een tweedeling tussen grote melkveebedrijven en kleine(re) melkveebedrijven die hun inkomen behalve uit de productie van melk uit een tweede (in de praktijk zeer diverse) niet-agrarische tak van activiteiten verwerven. Naast specialisatie is er dus ook sprake van een verbreding in allerlei vormen zoals verdere ver- en bewerking op het eigen bedrijf, produceren van regionale producten, biologische producten, produceren voor niche-markten, toerisme en zorgboerderijen. Kansen: • Voer op maat. • Benutten van nevenproducten van ‘all over the world’, inclusief het exploreren van mogelijkheden van nieuwe producten. • Inspelen op de specifieke informatie- en kennisbehoefte van de grote ondernemers • Toenemende rol voor zelfstandige consultants.
OB-10-31 Onderzoeksvisie 2011-2015.doc
18 van 21
Bedreigingen: • Vermindering van de productie-efficiëntie in het mengvoerbedrijf door een steeds grotere versnippering van de mengvoerproductie over een steeds breder scala aan kleine producties. • Afnemende binding van de veehouder met zijn voerleverancier door schaalvergroting in de mengvoerindustrie. Collectieve onderzoeksbehoefte: • Onderzoek naar voedingsvragen die voortvloeien uit schaalvergroting, toepassing van nieuwe technologieën op het veehouderijbedrijf. • Onderzoek gericht op het verder verbeteren van voederefficiëntie. • Onderzoek gericht op het voeren van combinaties van voedermiddelen van eigen teelt, natte en droge enkelvoudige bijproducten en kernvoeders. 4.8
Genetica – omgeving - voeding
Trends: • Ontwikkelingen op het gebied van de dierfokkerij: Er is nog steeds sprake van een toename van de genetische potentie van de dieren wat betreft productieresultaten (worpgrootte, groei, voerconversie, vlees- versus vetaanzet). De vraag is echter wanneer de hoge (genetische) productiepotentie zodanige eisen stelt aan de dieren dat ze zich in de praktijk onvoldoende aan de fluctuerende omstandigheden kunnen aanpassen (onvoldoend (fysiologisch) adaptatievermogen), met als gevolg tegenvallende (ook economische) productieresultaten. Als voorbeeld, waar momenteel al veel aandacht voor is, geldt de toename van de worpgrootte bij varkens enerzijds, en de daarmee gepaard gaande stijging van het percentage doodgeboren biggen, het eerder afvoeren van de zeugen e.d. anderzijds. Naarmate de potentie van dieren om een hogere productie te realiseren toeneemt, worden ook hogere en andere eisen gesteld aan andere aspecten van de veehouderij, zoals de voeding, de huisvesting en de managementcapaciteiten van de veehouders. Deze ontwikkelingen dienen wel synchroon te lopen met de ontwikkeling van de productiepotentie van de dieren. • Gelijktijdig is er sprake van een verbreding van het aantal ‘fokdoelen’, met als resultaat dat dieren voor verschillende typen veehouderij worden gefokt. • Ontwikkelingen in de samenleving hebben o.a. tot gevolg dat dierenwelzijn steeds belangrijker wordt. De trends, zoals hierboven geschetst, leiden tot de volgende kansen en bedreigingen: Kansen: • Verhoging van de productie-efficiëntie blijft belangrijk i.v.m. het efficiënt benutten van nutriënten en de positieve effecten op milieu. Voor de diervoedingssector blijft hier een grote rol weggelegd. • Mogelijkheden om welzijn via voer te verbeteren zijn wellicht groter dan tot nog toe onderzocht. • Het nastreven van meerdere fokdoelen vereist grotere flexibiliteit aan de voerkant. Daar kan de diervoedersector pro-actief op inspelen. Bedreigingen: • Een verhoogde productiviteit vergroot het risico op een toename van de diergezondheidsproblemen (‘productieziekten’). Dit gaat niet alleen gepaard met bepaalde extra kosten en verlies van inkomsten, maar is ook nadelig voor het imago. • Het ‘publiek‘ associeert (al dan niet terecht) de veehouderij in toenemende mate met grootschalige dierziekten en zoönosen.
OB-10-31 Onderzoeksvisie 2011-2015.doc
19 van 21
•
• •
De diverse disciplines in het veld van de dierlijke productie communiceren niet optimaal, waardoor het gevaar bestaat dat knelpunten niet snel en adequaat worden aangepakt en –zelfs- van het doorschuiven van de oorzaak van een probleem naar een andere discipline. Een toenemende belangstelling voor vleesvervangers. Een dalende maatschappelijke acceptatie van het consumeren van vlees.
Collectieve onderzoeksbehoefte: Bovengenoemde aspecten leiden tot de volgende behoefte aan onderzoek • Onderzoek naar het nutritioneel goed managen van dieren met een steeds hoger productiepotentieel. • Onderzoek hoe dierenwelzijn positief te beïnvloeden is d.m.v. voeding. • Onderzoek naar de optimale aanpassing van de voeding aan de genetische productiepotentie (zie ook par. 4.9). 4.9
Technologische ontwikkelingen
Opmerking: ‘Technologie’ als zodanig is geen onderzoeksthema. Vanwege de stormachtige ontwikkelingen die zich op bepaalde terreinen voordoen wordt het toch als een apart onderwerp behandeld. Trends: • Het genoom van landbouwhuisdieren (rund, varken, kip) wordt in snel tempo ontrafeld; voor de kip was dit al het geval in 2004, voor het rund in 2009. Voor het varken en kleinere productiedieren als kalkoen en eend zal de genoomsequentie ook binnen afzienbare tijd bekend zijn. • Ook wat betreft de microbiota (bacteriën en virussen) worden grote vooruitgangen geboekt wat betreft (genomische) typering van de darmflora, de interactie van de microbiota met de gastheer, de cross talk tussen de microbiota en het immuunsysteem van de gastheer e.d. • (Nutri)genomics maakt het mogelijk de interactie tussen voeding – microflora – dier (o.a. de darmwand en het daarin aanwezige immuunsysteem) gedetailleerd en op individueel niveau te onderzoeken. • Nieuwe, gevalideerde technologieën komen in rap tempo beschikbaar tegen kosten, die grootschalige toepassing ervan mogelijk maken. • Goed toegankelijke databases waarin de resultaten van dit onderzoek worden opgeslagen faciliteren een snelle interpretatie van nieuwe onderzoeksresultaten. • Mede door de nieuwe technologieën is er meer aandacht (maar ontstaan er ook meer mogelijkheden) voor het doen van multidisciplinair onderzoek. Kansen: De nieuwe technologieën bieden vele kansen: • Wat betreft de uitvoering van het onderzoek: o Een vermindering van het gebruik van invasieve technieken. o Meer mogelijkheden voor een multidisciplinaire aanpak van het onderzoek. o Het benutten van de kennisvoorsprong. • Wat betreft de praktijk van de veehouderij (zowel de fokkerij als voeding van melkvee, varkens en pluimvee): o Verbetering van de productie-efficiëntie. o De consument de gewenste productkwaliteit leveren. o Meer en betere samenwerking in ketens. o Productieziektes verminderen.
OB-10-31 Onderzoeksvisie 2011-2015.doc
20 van 21
•
In het algemeen: o Meer inzicht in metabole processen o Meer en betere communicatie. o Wereldwijde kansen benutten.
Bedreigingen: Nieuwe technologieën gaan echter ook gepaard met een aantal bedreigingen • Onvoldoende acceptatie nieuwe technologieën. • Door nieuwe technologieën te eenzijdig in te zenden om de productie te verhogen, een mogelijke toename van productieziekten. • Geen goede infrastructuur, waardoor onvoldoende gebruik wordt gemaakt van de gegenereerde mogelijkheden. • Een te trage spin-off van de mogelijkheden die de gegenereerde technologieën bieden. Relatie nieuwe technologieën - diervoedingsonderzoek: • Het stimuleren van de ontwikkeling van nieuwe hightech technologieën als zodanig is geen taak voor het (collectieve) diervoedingsonderzoek • Binnen het collectieve onderzoek dienen deze technologieën, voor zover passend binnen de vraagstelling, wel op een slimme en efficiënte manier te worden ingezet.
5. Benodigd budget Het bestuur van het Productschap heeft in 2008 besloten voor het veevoedkundig onderzoek jaarlijks een –via een bestemmingsheffing te innen- budget van € 1.100.000,- (exclusief interne en vergaderkosten) beschikbaar te stellen. Ook in de begroting van 2011 is dit bedrag opgenomen. Het bestuur heeft tevens uitgesproken dat niet het budget, maar de onderzoeksbehoefte leidend dient te zijn voor de subsidiëring van veevoedkundig onderzoek. Dit vraagt van de Adviescommissie een zorgvuldige afweging en onderbouwing van haar advies van het bestuur, alsook (om ongewenste jaarlijkse schommelingen in het budget te voorkomen) een langere termijnvisie en planning van de te subsidiëren onderzoeken. De subsidiëring van het in deze visie beoogde collectieve onderzoek worden ten laste van het werkveld Duurzame innovatie en ontwikkeling, subfunctie Veevoedkundig onderzoek gebracht.
Den Haag, 1 oktober 2010
OB-10-31 Onderzoeksvisie 2011-2015.doc
21 van 21