Dani€l kap. VIII.26. alwaer trrem gezeit wert: 't Gesichte nu uan aaont en rnorgen, dat er geseit is, is de waarheit : en gy .sluit dit gesigte toe, want daer zyn noch aeele dagen toe. Ziet nu niet ieder een, dat dit gezichte voor de eerite, voor wie het geschreeven is, ,toegeslooten en daerom onbekent geweest is ? en zal iemant durven zeggen dat het onnut geweest is tot de tyden dat het vervult is ? Insgelyks vindt men kap. XII.4. En gy Dani'il, sluit deese woorden tae, en aersegelt d,it boek tot d,en tyt des eindes. Veele sullen het naespeuren en de weetenschap sal aermeniguuldight worden.
Uit welke plaetse dan woordelyk liet bovengezeide blykt,; namentlyk, dat er zaeken zyn, die van de eerste, voor'wie zy geschreevet zyn, niet verstaen wierden; maer waer van den zin tot zehere tyden is verzegelt en toegeslooten geweest ; zelfs met voorzegginge, dat de menschen die zouden naspeuren en daer door d,e weetenschap vermenighvuldight worden. Men zie ook kap. XII. vers 8 en 9. Nu zoude het immers hard zyn deeze Goddelyke Openbaeringen zoo lang eenen tyt met den naem van sieenen van verwachtinge, welke tot die tyden onnut zyn, te noemen. Ik hoope dan, vermaerden en Godtvruchtigen Heer, dat UEd. met dit eertriedigh antwoort (het welke echter ?rootzakelyk was, op dat de stichtinge, die eenige uit het uitgegeev€ne, daer den zegen Godts, gehadt hebben, niet mogte wechgenoornen werden) over he,t,tweede bovengemelde point en deszelfs voorgestelde vraege en tegenwerpinge, zult vol,daen zyn. En weete niet, dat er ook alsdan iers tegen het eerste point, of de kracht en klaerheit van het by my gege,even bewys, by UEd. kan overbllven: indien ik na UEd. oordeel het ongeluk niet €n hebbe, van niet een ,eenige Schriftuurplaetse bygebraght te hebben ; in welke het blykt, dat de Goddelyke Schriften, met klaere woorden, zaeken i'n het natuurikundige zeggen; welke aen geen mensche in die tyden bekent konden zyn. Doch dit, naer UEd. gedachten, dusdanigh zynde, zal het my ve,el eere zyn, eenige texten uyt het Goddelyk woort, uit welke ik dit direktelyk beslooten hebbe, en welke ik, volgends myn licht en overtuiginge, meine dit te betoogen ,(met alle zedigheit, die Christenen in zoo hoogwichtigh een geleegenheit en ontrent zoo ontsachlyke voorwerpen betaemt) met UEd., nader te mogen onderzoeken, tot stichti.nge van ons zelf en andere. Ik blyve met zoer veel actltinge en respect, Vermaerde en seer geleerde Heer, UE'd. onderdanigen Dienaer, B. NIEUWENTYT' 120
DIALEKTOLOGISCIIE GRFAISGESCHILLEN Van de hand van Prof. Dr. J. Goossens verscheen onlangs een brosjure getit€ld Wat zijn Nedeilandse dialecten?(1). Naar aanleiding daarvan laten we hier enkele beschouwingen-volgen over het wez€n van het dialekt in het algemeen en de Nederlandse dialekten in het bijzonder. Het zal echter wel duidelijk zijn dat we het daarom niet bij een loutere ,,boekbespreking" willen houden. De titel van dit werkje weerspiegelt trouw de inhoud, m.a.w., Prof. Goossens onderzoekt wat Nederlandse dialekten zijn. Vobraleer we echoer op zijn zeer interessante argumentering-nader ingaan, willen we ons eerst eens bezighou,den met de vraag ,,wat zijn dialekten ?" ; en wil men dat doen, dan eerst de vraag beanrtwoorden ,,bestaan er d,ialekten ?". Die vraag lijkt tamelijk overbodig, vooral in een land als het onze waar rrren slechts buiten de deur hoeft te
stappen e? zelfs dat is niet steeds nodig om daarop - die vraag, een antwoor.d te vinden. Toch is her zo dat wetenschappelijk gezien, wel enig nut heefit. Immers, vraa'f aanr a.l-diegenen die zonder verrder nadenken bevestigen dai er dialekten bestaan, eens heel even een definitie van ,;dialekt" ,te geven ; slechts weinigen zullen in staat blijken de kern van het probleem ook maar enigszins te benaderen. Men hoeft trouwens maar te denken aan de diskussies of b.v. Nederduits of Fries dialekren zijn dan wel talen, om zich van het belang van dit probleem te vergewissen. Wie zich trovendien wil bezighouden met vraagstukke,n als de (1) J. Goossens, Wat zijn Nederlandse d,ialecten?. Voordrachten gehouden voor de Gelderse Leergangen te Arnhem, nr. 22. Groningen 1968.
tzl
afgrenzing of afbakening van dialekterr, zal alras bemerken dat een klare en duidelijke definitie van ,,dialekt" onontbeerlijk is. Enkele pioniers buiten beschouwing gelaten mag men zeggen dat de bestu'dering der dialekten, de dialektologie dus, een aanvang nam in de vorige eeuw. Deze belangstelling uitte zich eerst in het verzarnelen yan allerlei eigen. aardige of typische woorden en uitdrukkingen. Dit resulteerde in d,e publikatie van talrijke Idiotica. Men hoeft hiertenlande slechts te denken aan,De Bo, Schuermans e.a. Op algemeen taalkundig gebied vormde zich in Duitsland de ,junggrammatische Schule", die o.m. het bestaan van klankwetten vaststelde en poneerde dat deze klankwett,en ,,ausnahmslos" waren, d.w.z. dat wanneer in een bepaald gebied een bepaal.de klank onder invloed van een klankwet veranderde, dan alle woordeq waar die bewuste klank in voorkwam die verandering ondergingen. Op het plan van de dialektologie had dit o.m. voor gevolg dat rnen meende dat het volstond om de gebieden waar een b,epaalde klankwet gewer&t had, op kaart te brengen, om aldus de verschillende dialekten nauwkeurig te kunnen afbakenen. Dit was een der-aanleidingen tot het ontstaan van de dialektgeografie en de geestelijke vader van deze nieuwe discipline,- de Duitser Georg Wenker, stelde een lijst op met veertig zinnetjes die hij naar de ornderwijzers van hef Rijnland stuurde om aldus het Rijnlandse ,,sprachlandschaft" in kaart ,te brengen.
Uit de eerste kaartjes die Wenker
aan de hand. van
het ingezamelde materiaal tekende, bleek echter het omgekeerde van wat hij had verwacht: de klankwetten waren helemaal niet zo ,,ausnahrnslos" als men zich had voorgesteld. Het verspreidi,ngsveld van verschillende woorden die aan dezelfde klankwet waren onderworpen, bleek nooirt hetzelfide te zijn f). Men kwam bovendien tot de eigenaardige
vaststelling dat het eigenlijk onmogelijk was nauwkeurife dialektgrenzen af te bakenen. Toen men begon in te zien dat al de postulaten waar rnen vast aan geloofde op slechts weinig b,erustten, kwarn alles wat men rtot dan 0oe over de dialekten gedacht had, op losse schroeven te staan. Zoals Bach f) het uitdrukt : ,,Verhalten sich die Dinge aber allgemein wirklich so, wie die
() Zie o.m. A. Bach, $39w. e) Bach, g 5l w.
angezogenen Beispiele zeigen, entwickeln sich nicht einmal die gleichen Laute in verschiedenen Wrirtern einer Mundart in gleicher Richtung, dann war die Frage sicherlich berechtigt: gibt es iiberhaupt einheitliche Mundarten die leidlich scharf voreinander getrennt werden kdnnen, wie man seither annahm ? Gib't es Mundartgrenzen in dem seither behaupteten Sinne ?". Van deze waag naar de volgende ,,bestaan er eigenlijk wel dialekten ?", was maar ,een stap. En gezien de opvatting die rnen destijds had over dialekten als takken en twijgen,op de stam van een algemene taal, baart het geen twijfel dat sommigen heel kategoriek het bestaan van diale[
incensibles.
de
gaande zegt Paris dat ,er wel verspreidingsgebieden van afzonderlijke dialektverschijnselen bestaan, maar dat het onrnogelijk is een gebied af te bakenen, vermits de verschillende delen haast onmerkbaar in elkaar overgaan. Een zeer groot linguist, de Zwitserse hoogleraar Ferdinand de Saussure, was eveneens van oordeel dat er van nature geen dialekten zijn, alleen dialektkenmerken O.
Het citaat van Paris valt op door de woordkeuze : hij heeft het over ,,dialecte", ,,parlers populaires", ,,patois" en ,,idiorne local". Die vier termen lijhen mij dezelfde lading te dekken; voor Paris blijkbaar niet, vandaar deze subtiele gradatie. Zo meen. ik te begrijpen dat voor Gaston Paris het bestaan van ,,patois" niet noodzakelijk het bestaan van ,,dialectes" impliceert. De dialektgeografie die d,e mooie droom van de Ausnahmslosigkeit de wereld uithielp en daardoor aan het hstaan zelf van de dialehten deed twijfelen, zorgde echter ook voor een tegengewicht. Nauwkeurige afbakening van
Deutsche Mundartforschzrag. Heidelberg 19502,
II t22
Un villageois qui ne saurait que le patois
sa commune comprendrai,t surement oelui ,de la commune voisine, avec un plus de difficultd celui de la commune qu'il rencontrerait plus loins en marchant dans la m6me direo tion, et ainsi'de suite jusqu'it une endroit oir il n'entendrait plus que trls pdniblement l'idiome local" (a). Hiervan uit-
({) G, Paris, Les pailers de France, it Reuue des patois gallo-romans p. 16l. (5) Cfr. A. Weijnen, Ned,erlandse dialectkund,e, Assen 1966s, $ 7.
(1888),
r28
een aantal dialektkenmeriken releveerde het bestaan van isoglossenbundels die dan tocftr in rneer of minderr mate bepaalde dialektgebieden van andere afzonderden. In een bepaald gebied vindt men dus ,,kerngebieden" (D,ts. Kernlandschaft of Kulturraum) en tussen d.e verschillende gebieden liggen ,dan ,,overgangszones" (Dts. Ub'ergangszone of Saumlandschaft), d.w.z. die zones waar het grootste gedeelte der isoglossen doorheenloopt. Op deze vrij schematische voorstelling komen we verder nog wel ,terug. Weten we dus dat er dialskten bestaan, dan moeten.we terug naar ons uitgangspunt, de definitie van het dialekt, om dan te zien wart Prof. Goossens onder ,,Nederlandse" dialekten verstaat. Het ligt uiteraard niet in onze bedoeling hier een rij definities te geven die allerlei eminente taalku,ndigen van het begrip ,,dialekt" hebben gegeven. Wel is het een feit dat er heel wat verschillende tussen zirtten, al naar gelang van het uitgangspunt. Zo schrijft Dr. P.J Meertens in Oosthoeks Encyclopedie: ,,dialect: streektaal, de lokaal bepaalde (spreek)taalvorm binnen een taalgemeenschap. Het verschil tussen dialekt en taal is slechts van graduele aard; zo is het Twents een ,dialect van het Nederlands, op zijn beurt ee'n dialect van het 'Westgermaans". Een dergelijke definitie moet verwarring stichten. Waar hij dialekt in ,eerste instantie ziet als ,,streektaal" (het woord v66r de komma), ,gebruikt hij het daarna als term uit de vergelij,kend,e taalku,nde, waar men het o.a. heeft over,,Indogermaan$e dialekten". Het komt mij weinig wenselijk voor in 6dn zin termen uit heel verschillende gebieden door elkaar te halen. We citeren deze definitie uit een encyclopedie omdat dat het eerste is waar de leek naartoe grijpt. Wil rnen echter dialekten onderling gaan onderscheiden, dan is met bovenstaande definitie niets aan te vangen. Een zeer nauwkeurige en vooral aanschouwelijke en exak-
te definitie vinden we bfj Bach r(6), waar hij zegt : ,,Ein Dialekt ist also nicht zu bestimmen durch so und so viele Ziige, die a,nderwo nichts vorkommen (7), es besteht vielmehr aus einer hestimmten Kombination von Erscheinungen die jede fiir sich eine viel gr
Gaston Paris
natuurlijk het verkeerde uitgangspunt van
cs.
r24
Die in einer Kernlandschaft liegenden Ortsmundarten stimmen keineswegs v
burchten van elkaar scheiden", $ 7. (e) Zelf heb ik er ook zo een gepublicxrd, De pit van een peer im ile Zuidned,erland,se dialektan, Taal en Tongual XVIII (1966), pp. l15-134.
tzb
landse dialekten zijn, de verhouding taal - dialekt onderzoeken. Hij doet het aldus,f0) : ,,Men kan ook taal defini€ren als een diasysteem, waaronder ik zou willen verstaan een linguistische constructie, opgebouwd uit de elementen van een reeks communicatiesystemen of dialecten, die allen sarnen in 66n formule ondergebracht kunnen worden, ,doordat elk van hen een fundamentele overeenkomst met elk ander systeem afzonderlijk vertoont, maar in sommige opzichten daarvan afwijkt. Fundamentele overeenkomst is voo_r de opbouw van een diasysteem noodzakelijk, omdat anders niets het samenbrengen in 6Cn diasysteem rech,tvaardigt en mogelijk maakt. Zij is her taalhistorisch gevolg van de verwantschap (de gemeenschappelijke oorsprongf van die systemen en van ontleningen lussen de sysiemen. Ook taalverschillen zijn noodzakelijk, omdat anders het diasysteem met hert dialekt van d6n enkel systeem zou samenvallen, m.a.w. geen diasysteem m,eer zou zijn". In wezen verschil.t deze opvatting niet zozaer van de definitie van Adolf Bach, die we boven hebben geciteerd. Ze is echter algernener opgesteld, m.a.w. makkelijker te hanteren irn verb,and met problemen die hier die,nen onderzocht. Het is duidelijk, ioals de aureur rrouwens stelt, dat er alleen van Nederlandse dialekten sprake kan zijn wanneer we onder ,,Nederlands" niet verstaan he.t A,BN ; ,,Nederlands" dienen we te beschouwen als het diasysteem zelf, de eenheid die een diversiteit aan systemen groepeert. De waag ,gtat zi,jn Ned,erlandse d,ialekten.z", kan dus nu worden vervangen door: welk dialekten maken deel uit van het Nederlandse diasysteem ? Dit uit te maken is niet zo makkelijk wanneer we te doen hebben met geleidelijk in elkaar overgaande dialekten in een groot gebied. Frof. Goo-ssens_wijst er trouwens op dat het bijna onmogelijk is in de geleidelijke overgang van N.W. iaar Z.O.lesuren aan t9 brengen tussen gebieden met verschillende diasystemen (1). lloe moet dat dan wil men uitmaken of 'een trepaald dialekt als Nederlands dan wel als Duits dient beschouwd
?
Hier krijgen we dan te rnaken met de invloed van de kultuurtalen: ,,indien een gebied dat op het niveau van het dia"l'ect continuiteit vertoont, op dat van de algemeen beschaafde,taal in twee of meer stuktken uiteenvalt, groeien (10) Goossens, p. 5.
f)
/b.,
p.
de dialecten van de gebieden met verschillende cultuurtaal geleidelijk uit elkaar " ('?). Om bei,de ui,t elkaar te houden kan men dan uitzoeken welke dialekten meer verwant zijn met het Nederlands of met het Duits en daar een grens trekken. Men kan echter ook de grens tussen de verspreidingsgebieden van beide kultuurtalen zelf, als de grens tussen 'de twee diasystemen beschouwen, aldus Goossens, die overigens van mening is dat vroegere onderzoekers beide krireria door elkaar hebb,en gebruirkt, hetgeen hem uit methodologisch standpunt niet gerechtvaardigd lijkt. Hij stelt dan ook een eerste, voorlopige definitie voor: ,,Nederlandse dialecten... dat zijn met het N,ederlands verwante ,dialecten, die gesproken worden in het gebied waar het NederlanCs de rol varr cultuurtaal vervult" (13). Dit heeft bepaatrde konsekwenties voor de dialekten van het Land van Overmaas (met ,o.a. de Voerstreek), maar daar komen we
nog op terug. Prof. Goossens kijkt nu hoe de situatie er uirt ziet in Friesland, waar tot op zehere hoogte twee kultuurtalen in gebruik zijn. Hij konstateert dat daar het Fries een ,,enger verwante taal" is dan he,t Nederlands en kan thans zijn definitie als volgt aanpassen : ,,Nederlandse dialectel zijn met het Nederlands verwante dialecten die gesproken worden in het gebied waar het Nederlands, en geen enger aerwante taal, de rol van kultuurtaal vervuil.t" O. Het is duidelijk dat het hanteren van deze definitie niet zonder moeilijkheden kan gebeuren, wanneer het Frans-Vlaarns ter sprake komt; immers, daar kan men het Nederlands niet als kultuurtaa,l besohouwen. Goossens mo€t dus stellen dat ook'dialeilcten in gebieden, waar zich geen verwante kultuurtaal heeft kunnen doorzetten, tot hetzelfde diasysteem beho. ren als de dialekten van de aangrenzende gebieden. Zijn d,efinitieve definitie wordt dan als volgt geformuleerd: ,,Nederlandse dialecten zijn met he't Nederlands verwante dialecten die gesproken worden in ,het gebied waar het Nederland$, en geen enger verwante taal, de rol van kulrtuur,taal vervult en boverrdien de met het Nederlands verwante dialecten die gesproken worden in aan het gebied van de Nederlands cultuurtaal ,grenzende gebieden zonder verwanoe cultuurtaal" (5).
()
/b., p. 6. rb., pp. 9-lt. (u) Ib., p. 18. () Ia., p. 21. (13)
4.
126
127
Op een dergelijke defini,tie, d.ie het resu,ltaar is van het zorgvuldig bestuderen van de toestand aan de vier uithoeken van ,ons taalgebied, is zeker niet veel aan te merken. He,t rtroofdkriterium, namelijk de rorl van &ret Nederlands als kultuurtaal wor.dt met het oog op de toestand in het noor,den beperkt, met het oog op de rtoestand in het zuiden evenwel ui,tgebreid. Hoewel verschillende geleerden voor het oosten van ons taalgebied reeds vaker het kriteriurn
kultuurtaal heb,ben laten gelden is dit, voor zover mij bekend, de eerste poging om het gebied der Nederlandse dialekten volledig te omschrijven op grond van ,,extradialektologische" kenrnerken.
"1
In
de marge van dit zeer luciede betoog van Prof. Dr. Goossens passen ,misschien enkele op- en aanmerikingen: J. l) Eerst en vooral wat h,et zgn. ,,Land, van Overmaas" betreft. Het is wel enigszins begrijpelijk dat bovenvermelde onderzoekers, nl. Grootaers, Van Haeriirgen, Weijnen e.a. er voor terugsohrokken hier hun principe uiterst konsekwent door te voeren. Dit heeft namelijk voor gevolg dat dialekten, die nauwetijks verschillen, ingedeeld worden in Nederlandse en Duitse op grond van b.v. een administratief ingrijpen, een volks- of ,talentelling e.d.m. Het is echter ook waar dat lret aannemen van de Benrather-Linie als grens €venzeer tot inkonsekwenties leidt, omdat, zoals Goossens opmerikt, het ,doortrekken van dit principe tot het gehele kbntinentaalwestgermaanse ,taal,gebied voor gevolg zou hebben dat in heel Noord-Dui'tsland Nederlandse dialekten worden gesproiken. Trouwens het indelen van dialektgebieden op grond van ddn kenmerk waaraan dan ,,grenzbildende Kraff' wordt toegekend, is een allesbehalve verkieslijke methode, waarvan Schirmunski zegt dat het behoort tort de ,,...methodologische Miingel der deurschen Dialektgeographie wie der ausliindischen Sprachgeogr-aphie iiber,haupt' (16). Een 'kleine opmerking nog: Hauset, Eynatten en Raeren spreken niet alleen volgens Grootaers' kriteria een Duits ,dialekt ("), ook volgens Goossens zelf vermits zij officieel behoren tot het Duitstalige gebied van Belgi€. 2) Een bijzonder ,,moeilijk" deel in Goossens' betoog is 1m;
dat waar hij het heeft over de middeleeuwse dialekten. Hij geeft dit trouwens,toe: ,,De toestand is voor de late Middeleeuwen iets ingewi,kkelder, omdat ftret Hoogduits en het Nederlands in die tij,d veel minder genoflneerde eenheidstalen waren, waarin meer plaats was voor regionale varianten. Toch lijken de verbindende elernenten mij in elk van die twee gevallen belangrijk en talrijk ,genoeg om ons toe te laten van €en Middelnederlandse en een Middelhoogduitse taal te spreken" (18). Het zal wdl niemand rnoeilijk vallen hierin ,met hem mee te gaan, 3lthans wanneer men Middelnederlands en Middelhoogduits opvat als de verzameling van Middelnederl'andse, resp. Middelhoogdui,tse diadlekten. Immers, wanneer Goossens daaraan toeraoegt ,,die twee cultuurtal.en waren'ech,ter vooral schrijftalen, zij waren nauwelijks cornmunicatiemiddelen van de mondelinge omgang" e), dan gaat hij m.i. te ver. Ik geloof niet in het bestaan van een Middelnederlandse hultuurtaal, zelfs niet in gesohreven vorm. Wanneer wij &ret thans over Middelnederlands rhebben, dan b,edoelen wij enkel dat er Middelvlaams, Mid,delbrabants, Middellimburgs... was en deze dialekten brengen wij onder de verzamelnaam Middelnederlands enkel en alleen op grond van het feit dat in die gebieden thans de dialekten Neder/,nds zijn ; en over dit laatste beslissen we dan weer op grond van de thans gebruikte kultuurtaal. Deze inkonsekwentie is het gevolg van dialektindeling op extra-linguistische grondslag. Wanneer Goossens schrijft:,,Middelnederlands, Middelhoogduirs en Middelnederduits zijn to,t op zekere hoogte verzamelnam,en voor de taal van documenten die in spelling, ktankleer, vormleer en woor'd,gebruik van elkaar konden afwijken, maar toch zijn de overeenstemmingen t'ussen die stukrken glpot en belangrijk genoeg om die drie talen a1s linguistische realiteiten te beschouwen",(m), dan heeft hij natuurlijk gelijk. Maar wan,neer zelfs nu in het grensgebi,ed spelling, klank- €n vormleer en woordgebruik n.iet volstaan om scherp te scheiden, hoe wil men dan voor de Middele,€uw,el, zonder extra-linguistische kriteria tot een resultaat komen ? En het extralinguistische kenmenk dat r,'oor de ,twintigste eeuw wordt geb,ruikt is volkornen waardeloos voor de Middeleeuwen. Het probleem ligt .dus zo: de argumenten die Prof. Goossens aanvoert om te bewijzen dat lin'guistische kriteria
V,M. Sch,irmunski, Deutsche Mundartkunde. Vergleichende Laut-
und, Formenlehre. (Arts dem Russischen iibersetzt und wissenschaftlich bearbeitet von W. Fleischer), Berlin 1962, p. 147. (tz) Goossens,
p.
12.
(r8)
(')
1zo)
128
/b., p.
16.
rd.
r&., p.
18.
129
niet rneer volstaan om de dialekten in het oostelijk grens. gebied te scheiden, gelden ook en eigenlijk nog meer, voor de Mi.ddeleeuwen. De oplossing, waardoor hij voor de [ruidige toestand de klip omzeilt, naneelijk h,et kriterium ,kultuurtaal, is van geen waarde waar het Middeleeurrse toestanden betreft. Uit het betoog van Prof. 'Goossens maken wij op dat hij voor de Middeleeuwen een grens trekt tussen Middelneder-
lands en Middelnederduits,, c.q. Middelhoogduits op grond van linguistische kenmeriken. Wanneer dit voor de Middeleeuwen rnogelijk is, moet dat thans ook kunnen. Hoe dan ook, hoe rnen het ,ook ziet, er is hier een breuk in de gedachtengang, althans naar mijn bescheiden oordeel. Wij geloven dat het ,de voor,keur verdient om, wanneer het de Mi,ddeleeuwen betreft (en het feit dat het Nederduits toen nog als taal bestond is zeker niet van aard cym de situatie gemakketijil<er (€ rnak€n), men beter niet poogt, althans niet in de grensgebieden, bepaalde dialekten in hokjes, in kategorie€n onder te brengen. 3) We willen ook even de aandacht vesti:gen op een andere kwestie die ,Prof. Goossens ter sprake brengt. Zoals men weet bestaat bij vele Duitse filologen de neiging om de Nederlandse dialekten te beschouwen als Duitse. De aurteur noemt in dit verban'd ,A. Bach, B. Mar,tin, W. Mitz,ka en E. Schwarz, die in hun boeken over Duitse dialektkunde overzichtskaartjes opnemen waaruit die opvatting duidelijik blijkt. Goossens schrijft verder: ,,Ik heb die opvatting overigens reeds mond,eling door bekwame Duitse dialectologen tr,oren verkondigen. Ze komt hierop neer, dat er geen Nederlandse dialekten bestaan ; de in elkaar overgaande diaLec,ten van het Duitse taalgebied enerzijds en van Nederland en
Vlaanderen anderzijds vorrnen in ftrun continuirteit een geheel : het zijn Duitse dialecten" ("). Er Goossens, die een tijdlang heeft gewerkrt aan het ,,Forschungsinstitu,t fiir deutsche Spraohe" te Marburg kan beter 'dan wie ook weten welke opvatting de Duitse vakgenoten erop na houden. Ik weet eigenlijk niet waarvan dit getuigt: van een bedroevende, annexionistische mentaliteit ,dan wel van een grove onwetendheid. Dirt laatsce echter is moeilijk aan te nemen, vooral sinds Frings fr) in 1944 aan zijn lairdgenoten duide(Q rb., p.
g) Th.
13.
Frings, Dia Stellung iler Nied,erlanile im Aufbou d,es Ger-
manischen, Halle/S., 1944.
130
lijk heeft gemaakt dat het
Nederlands niet alleen een volkomen afzonderlijke en volwaardige Westgerrnaanse taal is, maar bovendien de sleutel bevat tot het beter begrijpen
van heel wat algemeen-westgermaanse taalproblemen. 4) Tenslotrte nog een woordje over de positie van FransVlaanderen. Zoals wij boven opmerkten heeft Prof. Goossens zijn definitie speciaal aangepast om ook voor de Vlaamse djalekten van dit gebied geldig te zijn. Minder gelukkig zijn we echter met de s[otparagraaf : ,,Orn te besluiten wil ik er _nog eens de nadruk op leggen dat de gegeven bepaling van de Nederlandse dialecten uitsluitend ten gevolge van praktische overwegingen electisch tweeledig is. Wie zich niet met de stelling wenst !e verenigen dat de Frans-Vlaamse dialekten Nederlands zijn en die afwijzing is op goede gronden mogelijk hoeft -alleen maar hei tweede deel van de definitie te schrappen" e). Wij moeten bekennen enigszins verbijsterd te zijn bij de steliling dat men ,,op goede gronden" aannemen kan dat de Frans-Vlaamse dialekten niet Nederlands zou'den zijn. En onrniddellijk rijst dan de vtaag i wat zijn ze dan wel ? Het antwoord : ,,Denkbare grotere een'heden waar het Frans-Vlaams een rechtmatige plaats in heeft, zijn fret Germaans, het Continentaalwestgermaans, het zuidwestelijk relictgebied dat naast FransVlaanderen ook West-Vlaanderen en eventueel Zeeland omvat" f), kan ons onmogelijk bevredigen. Indien rtret krite, rium van de kultuurtaal om de Nededandse dialekten te ,definiEren alleen daartoe kan leiden, dan is dat kriterium te verwerpen. Uit Prof. Goossens' uiteindelijke definitie b,lijkt dar hij althans wel mogelijkfreid ziet orn her Frans-Vlaams ook of grond van dit kri,terium tot de Nederlandse dialekten ie rekenen, maar waarorn dan dit tweeslachtig oordeel ? Over aytr! {"! op dit ogenblik ,ror het Franse tailgebied behoorr, schrijft hij : ,,Het uitstervende dialect van het naar buiten toe volledi,g verfranste Aubel-centrum is Nederlands, orndat het Nederlands de verwanr€ kultuurtaal is, die op dit ogenblik in deze funlotie volledig door het Frans is verdiongen" e5). O.i. getrdt hetzelfde voor Frans-Maanderen. Net als te Aubel is het Neder,lands er de kultuurtaal geweest en is, al is het momenteel verdrongen, het nog steeds de enige
fl) Goossens, p. 21. fr) ID., p. 20. $) ID., p. ll. r8I
verwante kultuurtaal. .Hetzelfde geldt mutatis mu,tandis voor
de Duitse dialekten in het Siidetenland, waar het Duits momenteel niet de kul,tuurtaal is. Toch kan rnen de daar gesproken dialekten niet anders dan Duits noemen, ook al behoren ze, r.et als het Frans-Vlaarns en het dialekt van Aubel, daarnaast ook tot grotere €enheden als Germaans of Kontinen taalwestgermaans.
Ter inforrnatie nog dit : de brosjure van Prof. Goossens is met 4 kaarten verlucht: P.8 ,,NW/So-Gegensdtze an der gerrn.-rom. Sprachgrenze von Flandern bis zum Elzass; P. l0 Een kaart van het Land van Overmaas met o.m. de ,,zeggen/sagen"- en de,,maken/machen"Jijnen in dit gebied; P. 15 ,,l7de-eeuwse grafschriften in Zuid-Nederlands-Limburg; p. l5 ,,Grenzen tussen de Nederlandse en de Duitse cultuurtaal blijkens de volkstellingen van 1846, 1866, 1888 en 1890. Het betoog van Prof. Dr. J. Goossens doet ons een bruikbare definitie aan de hand van ,,Nederlandse dialekten". Het hoeft echter geen betoog dafi een indeling in dialektgrebieden moet gebeuren op grond van linguistische kriteria, m.a.w. van isoglossenbundd.ls die met de kultuurtaal geen rekening houden en dat we met Schirmunski indachtig moeten zijn dat een dergelijtke indeling niet kan of mag gebeuren, enkel aan de hand van 'iin isoglosse, ook al is dat de Benrather-Linie. Dr. RoIand WILLEMYNS, Aspirant N.F.W.O.
IIET TIIEATER BIJ DAGLICHT Het theaterbedrijf: de voorbereiding tot
,,[Iet kunstwerk wordt beschouwd als een aan de aorrnen uan geesteliike aktiuiteit waarin, binnen een beperkt milieu, de dialectiek aan het werkelijhe en d,enhbeeldige beoefend wordt"
(1).
Een akteur is een werkelijkheid, een pub,liek ook. Een personage is een illusie. Tijdens een toneelvertoning kruipt de akteur in de huid van het personage en gaat het publiek dit personage ontmoeten. Wat zich in het theater voltrekt, is inderdaad een diaflektisch spel tussen illusie en werkelijkheid, een spel dat echter pas ontstaat, zodra er een interaktie tussen spelers en publiek tot stand kornt. Deze dialektiek tussen schijn en zijn is het wezen van het ,theater en de hele toneelgeschiedenis is in feite niets anders dan de ,opeenvolgende, verschillende houdingen die ,de illusie en de werkelijkheid in het theater ten opzichte van rnekaar innamen. De verhouding tussen sohijn en zijn in een toneelperiode bepaalt de verhouding van de twee ,ten opzichrte kamers van het theaterhuis zaal en scdne - niet oen ,,vierde - muur" tusvan elkaar, bepaalt of er al dan sen publiek en akteurs wordt opgetrokken. De aard van deze relatie illusie/werrkelijkheid in een toneelperiode wordt gchter op zijn beurt bepaald door de funktie en de plaats die in deze periode aan het toneel wordt toegekend. (1)
Sociologie uan de Kunst in: Handboek aan de 120. (Georges Gurvitch). Aulaboeken 364, Utrecht-
P. }'rancastel,
Sociologie
4, p.
Antwerpen 182
eem gebeurtenis
1968.
133