WOORD VOORAF ......................................................................................................................... Deel I:
Deel II:
Deel III
Deel IV
GEMEENSCHAPPELIJKE THEMA’S -
Onderhoud kwaliteitssysteem en kwaliteitsplanning ..............................................
-
Tevredenheidsmeting personeel 2009 ..................................................................
-
Evaluatietweedaagse: kan agressie ook leuk zijn? ................................................
-
Stoere cijfer-binc-en ...............................................................................................
-
Evoluties GROB en MFC .......................................................................................
-
25 jaar C.A.B. .........................................................................................................
THUISBEGELEIDING -
In zee met ABFT? ..................................................................................................
-
Spiegeltje, spiegeltje aan de wand,… ....................................................................
-
Het einde: een nieuw begin? ..................................................................................
-
Beeldvorming over de langdurige thuisbegeleiding ..............................................
BEGELEID ZELFSTANDIG WONEN -
Tevredenheidsmeting cliënten 2009 ......................................................................
-
De rechtspositie van jongeren binnen BZW ...........................................................
-
Het nieuwe profiel van BZW ...................................................................................
-
Integraal in cijfers ...................................................................................................
JAAROVERZICHTEN - Samenstelling Raad van Bestuur en Personeel ........................................................ - Overzicht gevolgde vorming 2009 .............................................................................. - Overzicht externe activiteiten medewerkers 2009 ..................................................... - Bezettingsgraden 2009 .............................................................................................. - Lijst afkortingen ..........................................................................................................
WOORD VOORAF 2009 was voor het Centrum voor Ambulante Begeleiding een jubileumjaar. Met haar 25 jaar is onze organisatie de jongvolwassenheid voorbij. Dit schept de verwachting dat wij onze missie en doelstellingen op een minstens behoorlijke wijze kunnen realiseren: “Geëngageerde, professionele, ambulante hulpverlening bieden en helpen garanderen aan de meest kwetsbare kinderen, jongeren en hun gezinnen, opdat zij zich verder kunnen ontplooien”. Wij willen met dit jaarverslag een overzicht brengen van onze belangrijkste activiteiten, ervaringen, resultaten en beschouwingen. Zo kan u samen met ons nagaan of we in ons opzet slagen, en wat er nog kan verbeterd worden. Er beweegt nog steeds zeer veel in de sector van de Bijzondere Jeugdbijstand. Dus moeten we uiterst alert blijven om onze werking tijdig bij te sturen, daar waar de noden van onze cliënten kunnen verschuiven, structuren en regelgevingen wijzigen. Maar ook onze plannen voor de nabije toekomst, minstens voor 2010, leggen we u voor. In een eerste algemeen gedeelte gaan we in op een aantal concrete verwezenlijkingen zoals we die in het jaaractieplan 2009 hadden vooropgesteld. Onze plannen voor 2010 ontvouwen we in een volgend hoofdstuk. We sluiten aan met een overzicht van onze kwaliteitswerking en –planning. Verder vindt u de analyses en de resultaten van de laatste tevredenheidsmeting onder de medewerkers. Tijdens onze evaluatietweedaagse in Oostende maakten we een eerste aanzet tot een agressie- en veiligheidsbeleid. We konden het afgelopen jaar experimenteren met het nieuwe registratiesysteem voor de BJB: Binc, dat wij mee hielpen opbouwen in de voorbereidende werkgroep, met vertegenwoordigers van OSBJ, het IVA Jongerenwelzijn en het werkveld. Tenslotte investeerden wij heel wat in de samenwerking met onze GROB-partners. Het experiment MFC, naast een ruim aantal andere activiteiten, nam daarin zowat de voornaamste plaats in. Het zal de oplettende passant ongetwijfeld zijn opgevallen dat onze voorgevel een ander uitzicht heeft gekregen. Ook het straatbeeld is er zo mooier op geworden, vinden wij althans… Thuisbegeleiding vult aan met een verkenning van competenties en belevingen van de begeleider. Zij geven een aantal beschouwingen bij langdurige begeleidingen. Zij maakten kennis met de “Attachment Based Family Therapy”. Ook geven zij hun bevindingen uit de eindbesprekingen. Begeleid Zelfstandig Wonen brengt cijfers vanuit een origineler invalshoek. De resultaten van de tevredenheidsmeting jongeren krijgen een plaats. Zij geven hun beschouwingen bij de rechtspositie van de jongeren, breder dan het DRPM. We sluiten af met de klassieke jaaroverzichten: samenstelling personeelsgroep, vormingsactiviteiten, interne en externe werkgroepen, de bezettingsgraden. We wensen u een boeiende lezing toe en vernemen van u graag uw bedenkingen en commentaren.
Dirk Meulyzer Eindverantwoordelijke
Katia Perquy Voorzitter
ONDERHOUD KWALITEITSSYSTEEM EN KWALITEITSPLANNING Onderhoud Het kwaliteitshandboek, dat de neerslag vormt van het reeds meer dan tien jaar systematisch werken aan kwaliteit, moet dynamisch blijven. Het is de opdracht van onze interne stuurgroep kwaliteit daar garant voor te staan. De stuurgroep komt maandelijks samen en heeft meerdere opdrachten: opmaken, opvolgen, uitvoeren en evalueren van de kwaliteitsplanning, het periodiek herzien van de vele erin opgenomen of verwante documenten, het opvangen van signalen i.f.v. het tijdig bijwerken van procedures, conditionele elementen, werkvoorschriften en interne nota’s indien daar aanleiding toe zou zijn na wijzigingen in de werksituatie, nieuwe regelgeving of nieuwe interne afspraken. Ondertussen is het kwaliteitshandboek uitgegroeid tot een lijvige bundel waarin zich reeds heel wat meer stukken bevinden dan de oorspronkelijk verplicht gestelde. Het is een heus naslagwerk dat afspraken en werkwijzen up-to-date houdt, dat handig basismateriaal is bij inwerking van nieuwe medewerkers, en dat ook ruimte laat voor verandering en vernieuwing. Het kwaliteitshandboek bevat momenteel 23 conditionele elementen, 24 procedures, 42 werkvoorschriften en 50 interne nota’s. Daarnaast zijn er in het documentenbeheer nog eens 135 formulieren, 14 instrumenten, 43 lijsten en 7 sjablonen opgenomen. Informatisering van al deze gegevens is hierbij een handig middel om overzicht te houden. Aan al deze stukken hebben we een houdbaarheidsdatum van vier jaar toegekend als uiterste datum voor herziening. Op elke vergadering van de stuurgroep kwaliteit is het “onderhoud van het kwaliteitssysteem” een vast agendapunt. Alle elementen die ofwel vervallen zijn, ofwel aan noodzakelijke aanpassingen toe zijn, worden daar voor herziening toegewezen aan de bevoegde beoordelaar, die zelf of samen met een team tegen de volgende stuurgroepvergadering, of een andere afgesproken deadline, een bijgewerkte versie aflevert. Aantal bijgewerkte documenten in 2009: • conditionele elementen: 6 − inzet personele middelen; − het organogram; − de participatie van de betrokken partijen in de hulp- en dienstverlening; − de bijlage bij de structurele overlegmomenten; − de omschrijving van de structurele overlegmomenten in Thuisbegeleiding; − de omschrijving van het VTO-beleid.
• procedures: 7
− afsluiten van de hulp- en dienstverlening in TB; − ontwerpen en beheren van documenten; − kenbaar maken en behandelen van klachten; − aanwerving van personeel; − evalueren van personeel; − gebruiken van de rubriekrekeningen. • werkvoorschriften: 14
− verslagopvolging; − ouderwerking i.h.k.v. Roppov; − inhoudelijke aandachtspunten voor de opmaak van de verslaggeving; − gesprekken i.f.v. de afsluiting van de hulp- en dienstverlening; − legende bij het gebruik van de evaluatieschema’s; − nazorg in TB; − betwistbare werkwijzen t.a.v. onze cliënten vastgesteld bij andere diensten; − uitvoering van de onthaalprocedure; − aanmeldingen buiten de onthaalprocedure; − observatieschema sollicitaties; − overname van begeleidingen bij geplande afwezigheden (BZW); − afspraken rond voorziene en onvoorziene afwezigheden (TB); − wissel begeleider in een gezinsbegeleiding; − gezinsgesprekken TB. • interne nota’s: 17
− bedragen verblijfssubsidies en voorschotten leefloon OCMW; − tijdskrediet en thematische verloven; − budget bijzondere activiteiten jongeren; − afspraken i.v.m. de Raad van Bestuur; − dienstverplaatsingen en woon-werkverkeer; − betaald educatief verlof; − ter beschikking stellen van materiaal aan derden; − privé gebruik wagens CAB; − stageaanvragen; − aanvragen vervoersgarantie – De Lijn – bus – tram; − de verzekeringen op het CAB; − afrekening jongeren; − indienen maandelijkse prestatiestaten; − financiële verslaggeving;
− begeleidingsdagen TB en verblijfssubsidie BZW; − verblijfssubsidie BZW: jaarafrekening; − inhoud en informatie over de startkit; − fietsvergoeding woon-werkverkeer. Diverse projecten
We sommen hier voor de volledigheid een aantal projecten op, waarvan sommige verder in dit jaarverslag uitvoeriger worden toegelicht. • Tegen het jaareinde kon het team BZW de herwerking van zijn profiel finaliseren. • Zij hielden een tevredenheidsmeting bij hun cliënten. • Er werd een eerste aanzet gegeven om te komen tot een veiligheids- en agressiebeleid. Een collega directielid GROB (Geert Ginneberge) kwam een voorstelling geven aan de kwaliteitsstuurgroep over hun uitwerking binnen de residentiële Canovoorziening Hadron. Dit inspireerde ons alvast om de vertaalslag te beginnen maken naar onze ambulante werking. • In 2008 hadden we reeds een poging ondernomen voor het maken van een evaluatie m.b.t. de bepalingen van het Decreet Rechtspositie Minderjarigen. We stelden toen een bundel samen met aantoonbare acties om tegemoet te komen aan de vereisten. Toch bleken hier nog een aantal hiaten in voor te komen. We zijn opnieuw gestart met een screening, ditmaal a.d.h.v. het inspectie-instrument decreet rechtspositie zoals op de website van het Vlaams Agentschap Jongerenwelzijn geafficheerd. Uiteraard proberen we tijdig klaar te zijn met de volledige doorlichting vóór het bezoek van de inspectie in de loop van 2010. • Het extern gedeelte van de website van het CAB is naar inhoud, lay-out en functionaliteit bijgewerkt. De website, met intranet, wordt volledig intern beheerd zodat meer nadruk komt te liggen op inhoud en leesbaarheid dan op lay-outkenmerken. • De herziening van de ethische code, waarover ruim intern debat noodzakelijk is, stond op de agenda voor 2009. Wij zijn daar echter niet aan toegekomen. Wij wilden eerst alles af hebben i.f.v. het voldoen aan het decreet rechtspositie zoals hoger geschetst, maar ook dit laatste is nog niet helemaal rond. Beide thema’s zullen derhalve terug te vinden zijn in de kwaliteitsplanning 2010.
Evaluatie jaaractieplan 2009 De hulpverlening als kerntaak
De bezettingscijfers 2009 (zie achteraan in dit jaarverslag) laten duidelijk merken dat nagenoeg alle beschikbare plaatsen binnen onze capaciteit steeds ingevuld zijn geweest. De vraag is nog steeds groter dan het aanbod aan plaatsen. De toewijzing van de ambulante plaatsen door de verwijzers (TAP) die reeds meerdere jaren van toepassing is, heeft tot nog toe steeds gezorgd voor een accurate matching. Vanaf 1 januari 2010 zal de centrale wachtlijst (CWL) deze taak overnemen. De criteria voor toewijzing zijn daardoor licht gewijzigd. Zo zal de chronologie van aanmelding primeren op de dringendheid van de problematiek. Dit betekent dat de prioritering nu naar de tweede plaats wordt verschoven. Wij zijn benieuwd of
deze gewijzigde aanmeldingsprocedure een wezenlijke invloed zal hebben op de samenstelling van het cliëntenbestand. De bezettingsgraden zullen er waarschijnlijk niet onder lijden. Er zijn nu reeds afspraken gemaakt om dit verder op te volgen en regelmatig te evalueren. Kwaliteitszorg
De maandelijkse bijeenkomsten van de stuurgroep kwaliteit en meer bepaald de procedure voor het onderhoud van het kwaliteitssysteem, zorgen ervoor dat we gedurende het ganse jaar door bezig zijn met kwaliteitszorg. Het gaat dan in de eerste plaats om de uitvoering van de kwaliteitsplanning, en in de tweede plaats om de herziening van een aantal elementen, die omwille van hun datering of omwille van achterhaaldheid een opfrisbeurt behoeven. In totaal zijn 44 elementen van het kwaliteitshandboek herzien. Eveneens werden een aantal nieuwe onderwerpen het afgelopen jaar in de kwaliteitsplanning opgenomen. Personeelsbeleid
Dit jaar kregen we opnieuw het aanbod een vervolg te maken op het diversiteitsplan dat wij in de periode 2006 – 2007 met onze GROB-partners hadden uitgewerkt. Wij zijn daar nu niet op ingegaan om verschillende redenen. Vooreerst zijn een aantal nieuwe thema’s (zie verder) op de agenda gekomen die we voorrang wilden verlenen. Vervolgens zijn we van mening dat het genoemde clusterdiversiteitsplan heel wat positieve sporen nagelaten heeft waardoor we nu niet meer onmiddellijk de behoefte voelen er in de komende periode opnieuw intensief werk van te maken. Dit wil echter helemaal niet zeggen dat het thema nu van tafel wordt geveegd. Integendeel, zowel het personeelsbeleid als de cliëntwerking nopen ons nog steeds tot veelvuldige reflectie over dit onderwerp, zij het dat het de laatste tijd op een minder systematische wijze georganiseerd wordt. In een ander hoofdstuk van dit jaarverslag rapporteren wij uitvoerig over de uitwerking van de thema’s ”veiligheid en agressie” tijdens de evaluatietweedaagse eind november. Dit thema sluit tevens nauw aan bij het onderwerp “secundaire traumatisering”, waar we het jaar voordien ernstig werk hadden van gemaakt. Zoals u zal lezen is het de bedoeling in 2010 een coherent veiligheidsplan voor het C.A.B. te ontwikkelen. U vindt verder in dit jaarverslag de rapportage over de personeelstevredenheidsmeting en het vernieuwde profiel BZW. Bij de jaaroverzichten achteraan in deze bundel zijn alle vormingsmomenten opgelijst die medewerkers het afgelopen jaar hebben gevolgd. Het vormingsbudget werd zelfs merkelijk overschreden… Team Begeleid Zelfstandig Wonen
In het afgelopen jaar werd het profiel afgewerkt. In 2010 maken we tijd vrij om te bekijken of we dit verder moeten vertalen in andere procedures en afspraken binnen onze werking. De implementatie van het decreet rechtspositie vraagt verder onze aandacht. Naar aanleiding van de verwachte inspectie kunnen we onze werking ter zake evalueren en waar nodig of wenselijk bijsturen. Op basis van bovenstaande punten kunnen afspraken, procedures en documenten bijgestuurd worden. We willen in elk geval onze kennismakingsbrochure nog eens onder de loupe nemen, en we gaan in 2010 alle documenten die we gebruiken met jongeren zo goed mogelijk vereenvoudigen.
We proberen over de arbeidstijdverdeling binnen het BZW-team tot een zo veel mogelijk gedeelde visie te komen. Het werken rond een veiligheidsbeleid binnen het hele CAB en een aanpak rond drugs binnen het GROB samenwerkingsverband zal uiteraard ook vertaald dienen te worden naar afspraken binnen de eigen werkvorm. Concreet zullen we dit in elk geval vertalen in afspraken rond het omgaan met agressie, afspraken rond budgetbegeleiding, omgaan met (soms grote) verwachtingen van jongeren, en het bekijken van de binnenloopfunctie. Team Thuisbegeleiding
Het voorbije jaar werd terug heel wat individuele vorming gevolgd. Zie hiervoor het overzicht achteraan het jaarverslag. Als team volgden we het congres kinder- en jeugdpsychiatrie en dit bracht weer nieuwe perspectieven. We volgden ook met bijna het hele team een studiedag over ABFT en twee begeleiders namen deel aan de tweedaagse opleiding ABFT. Inhoudelijk vindt u deze methodiek in het deel van TB beschreven. We werkten heel 2009 mee aan het MFC-project binnen het GROB. Een stagiaire maakte een mooi kennismakingsboekje om ook met onze jongere kinderen tot een expliciet moment van kennismaking met de thuisbegeleider te komen. We hielden functioneringsgesprekken en gingen aan de slag met intervisieteams. Er startte in het najaar twee nieuwe medewerkers die nu stilaan op volle kracht draaien. We verwachten dit jaar inspectie en controleren daarom nog eens alle vereisten, zowel i.f.v. het erkenningsbesluit als i.f.v. het decreet rechtspositie. We werken vanuit het team binnenshuis actief mee aan de werkgroep veiligheidsbeleid. Binnen het GROB nemen we deel aan het project “Druggerelateerd problematieken” en eind juni 2010 ronden we het MFCproject af. We voorzien voor 2010 opnieuw voldoende middelen voor vorming en hopen dat het project ABFT effectief van start zal gaan in de loop van het jaar. Extern blijven we aanwezig op verschillende overleggen vanuit regio, koepel en overheid. Team secretariaat en onthaal
De extra vormingsinspanning van vorig jaar werd gecontinueerd. In de tweede helft van het jaar werd, gezien de verbouwingswerken aan de voorgevel en aan de onthaalruimte, de onthaalmedewerkster gehuisvest op het secretariaat. Dit bracht een wat andere dynamiek met zich mee gezien de onthaalmedewerkster steeds eenzaam en alleen de benedenverdieping bediende, en nu samen met de collega’s van het secretariaat met behulp van een camera in de gang, voor het onthaal van cliënten moest instaan. Dit bracht ons tevens op het idee de onthaalmedewerkster vanaf nu ook een plaats te geven op de maandelijkse secretariaatsvergadering. Het ligt tevens in de lijn van onze opties binnen de werkgroep traumatisering: het team als plek om ook moeilijke onthaalmomenten te bespreken. Deze integratie zal ons inziens ook leiden tot een betere samenwerking onthaal – secretariaat.
Organisatieontwikkeling en extern beleid
In een andere bijdrage in dit jaarverslag hebben wij het uitvoerig over onze integratie binnen de Gentse Regionale Organisatie Bijzondere Jeugdbijstand (GROB vzw). Een aantal verwezenlijkingen die ook hun afstraling hebben op het C.A.B., waaronder een beter uitgewerkte conceptualisering van de missie, strategische en operationele doelstellingen, werden vorm gegeven in nauw overleg met alle partners. Het wordt uitkijken nu, na vaststelling van vooralsnog onoverkomelijke obstakels binnen de MFC-werking, hoe we hiermee verder zullen kunnen. Andere projecten lieten zich dan weer vlotter opstarten of realiseren. Het C.A.B. blijft ervoor kiezen op meerdere relevante externe fora van de jeugdhulpverlening aanwezig te zijn, zowel op het vlak van de directe hulpverlening als op het vlak van samenwerking met partnervoorzieningen en op beleidsniveau. Het jaaroverzicht achteraan deze bundel lijst onze betrokkenheid op de diverse domeinen op. Infrastructuur
Heraanleg van de tuin. Een tuinarchitect heeft ons een bijzonder mooi plan uitgetekend om eindelijk eens onze intenties van reeds enkele jaren ver te verwezenlijken. Blijkbaar té mooi om bewaarheid te worden. Voor de uitvoering ervan deden we beroep op een regionale tuinbouwschool. Maar na een lang aanslepend overleg bleek dit project voor hen geen prioriteit te zijn. We konden alleen op eigen krachten slechts een aantal kleinere aanpassingen doorvoeren: enkel de overdekte fietsstalling en de zitbanken tegen de achtergevel konden worden gerealiseerd. Het grote werk zal nog een tijdlang op zich laten wachten. De werken aan het onthaal zullen eerst achter de rug moeten zijn vooraleer we verder, zonder hulp dus op een traag tempo, het plan van de architect tot een goed einde kunnen brengen. Hoewel zo niet bedoeld, groeit het uit tot een meerjarenplan… Onthaalruimte en voorgevel. Gelukkig hebben we hier heel wat meer zichtbaar resultaat geboekt, hoewel de tijdsplanning ook niet helemaal werd gehaald. Onmiddellijk na het zomer– bouwverlof startten de werken. Nu eind december, het resultaat mag er zijn, is op de binnenschilderwerken na, alles afgewerkt. Half januari zal de nieuwjaarsreceptie alvast daar kunnen plaatsvinden! De oorspronkelijk klassieke voorgevel werd in een vroeger stadium door het aanbrengen van een groot winkelraam, ernstig verminkt. Het gebouw dat eerst als politiekantoor fungeerde, en daar nog de insignes op de voorgevel van draagt, deed daarna een tijdlang dienst als bloemenwinkel, vandaar het grote venster aan de benedenkant. Nu heeft het zijn oude structuur teruggekregen in een moderne blauwstenen versie. Met de verdwijning van het grote raam aan de straatkant, zal nu ook de onthaalruimte beter tot haar recht komen. Cliënten houden er uiteraard niet van van buitenaf gezien te kunnen worden. De nieuwe imposante desk, de aangepaste verlichting en de ingemaakte kasten over de gehele lengte van een muur, geven de ruimte een warmer eigentijdser cachet. En zeker is ook het comfort voor de cliënten en de onthaalmedewerkster fors toegenomen.
Jaaractieplan 2010 De hulpverlening als kerntaak
De kernopdracht van het Centrum voor Ambulante Begeleiding blijft voor 2010 ongewijzigd. Dit betekent het bieden van hulpverlening aan: • 32 jongeren die aan Begeleid Zelfstandig Wonen zijn toegewezen, overeenkomstig het Erkennings- en Subsidiëringsbesluit van 13 juli 1994; • 32 gezinnen met kinderen die aan Thuisbegeleiding zijn toegewezen, overeenkomstig het Erkennings- en Subsidiëringsbesluit van 13 juli 1994; • Het opnemen van nazorg voor jongeren en gezinnen, eveneens overeenkomstig het besluit. We hebben twee jaar deelgenomen aan het proefproject multifunctionele centra (MFC). Dit was, zoals u verder in het hoofdstuk “Evoluties GROB en MFC” zal lezen, geen eenvoudige opdracht. Wij waren samen met onze GROB-partners de enige voorzieningen die probeerden een multifunctionele werking op te zetten vanuit een samenwerkingsverband met zeven autonome diensten Bijzondere Jeugdbijstand. Het project loopt momenteel op zijn einde. In het voorjaar van 2010 kunnen wij een nieuwe erkenningaanvraag als MFC indienen. Wij hebben echter besloten dit niet te doen. We staan evenwel nog volledig achter het conceptuele gedachtegoed van een MFC. Praktische obstakels eigen aan het samenwerkingsverband, vooral m.b.t. de personeelsinzet over de grenzen van de autonome voorzieningen heen, maken het ons vooralsnog onmogelijk om het concept getrouw te operationaliseren. Meer details hierover vindt u in het betreffende hoofdstuk in deze bundel. KWALITEITSZORG De werking van de kwaliteitsstuurgroep wordt op dezelfde wijze en met dezelfde opdrachten verdergezet als de vorige jaren. Dit jaarverslag en ook alle vorige brengen daar uitgebreid verslag van, zie hoger in dit hoofdstuk. Alvast komen minstens volgende elementen in 2010 voor herziening in aanmerking: • Conditionele elementen
−
inspraak gebruikers en personeel;
−
omschrijving structurele overlegmomenten BZW;
−
de functiebeschrijvingen van alle medewerkers.
• Procedures
−
meten van tevredenheid bij gebruikers;
−
opmaken, evalueren en bijsturen van het handelingsplan (BZW);
−
opmaken, evalueren en bijsturen van het handelingsplan (TB);
−
werkwijze afhandeling incidenten;
−
verwerven en doorgeven van informatie.
• Werkvoorschriften
−
opmaak en gebruik van het begeleidingsdossier TB;
−
doorgeven vrije plaatsen verwijzers (nu CWL);
−
inschrijving en betaling goedgekeurde externe vorming;
−
tevredenheidsmeting personeel;
−
tevredenheidsmeting verwijzers.
• Interne nota’s
−
melding van ernstige gebeurtenissen;
−
bibliotheek en documentatiebeheer;
−
depannagewoning;
−
werkaanvragen klusjesdienst / uitlenen materiaal;
−
centrale planning;
−
opstellen en wijzigen arbeidsreglement;
−
onderhoudstoelagen en voorschotten leefloon;
−
documenten Rechtbank van Koophandel;
−
renteloze leningen;
−
interne klachtenbehandeling.
Kwaliteitsplanning – verbeterprojecten Titel I: Ontwerp van een veiligheidsbeleidsplan
DEFINITIE Een veiligheidsbeleidsplan omvat de doelstellingen en werkwijzen ter voorkoming van risicosituaties bij medewerkers, en zorgt voor een passende opvang en nazorg van diegenen die getroffen zijn door traumatisering, geweld en / of agressie. DOELGROEP Alle medewerkers en stagiairs.
DOELSTELLINGEN We willen een veilige werkomgeving die antwoorden biedt op de risico’s van traumatisering en agressie / geweld in de begeleidingscontext, en die de psychische en lichamelijke integriteit van medewerkers en cliënten tracht te vrijwaren. MOTIVERING In het vorig jaarverslag werd uitvoerig stilgestaan bij de risico’s die begeleiders lopen op secundaire traumatisering. Het voorkomen en/of opvangen ervan werd als belangrijke doelstelling geformuleerd. Een specifiek daartoe opgerichte werkgroep heeft reeds heel wat elementen verzameld die daar kunnen toe bijdragen. In het verlengde daarvan achten wij evenzeer een breder veiligheidsplan noodzakelijk. Dit kan de risico’s op secundaire traumatisering, agressie en geweld gezamenlijk vatten. We verbreden de doelgroep naar alle medewerkers en stagiairs aangezien ook niet-begeleiders met deze problematieken kunnen te maken krijgen. ACTIEPLAN EN MIDDELEN • samenstelling van een “werkgroep veiligheidsbeleid”; • maandelijkse bijeenkomsten van de werkgroep; • opzoeken van informatie over bestaande veiligheidsplannen in de sector; • keuze van een model; • vertaling van het gekozen model naar de concrete werking; • ontwerpen van bijbehorende procedures en instrumenten; • het veiligheidsbeleidsplan met de medewerkers in overleg brengen en aftoetsen; • het veiligheidsbeleidsplan opnemen in het kwaliteitshandboek. TIJDPAD Afwerking voorzien tegen eind 2011. BEVOEGDHEDEN • de eindverantwoordelijke is bevoegd voor de eindredactie van het veiligheidsplan; • de werkgroep heeft het mandaat, mits periodieke consultatie van de personeelsgroep, de voortgang van het proces te bepalen. INDICATOREN EN EVALUATIE • het eindproduct wordt aan de personeelsgroep voorgelegd tijdens het GOM en er bekrachtigd; • de opname in het kwaliteitshandboek is de toets op de realisatie van het project; • jaarlijks biedt de incidentenregistratie een overzicht van voorkomen en van genomen acties.
Titel II: Tegemoetkoming bepalingen decreet rechtspositie minderjarigen in beide werkvormen
DEFINITIE De rechten van de minderjarigen worden correct geëffectueerd in het concrete begeleidingswerk. DOELGROEP Het decreet rechtspositie van minderjarigen in de jeugdhulp is van toepassing op alle cliënten van de voorziening. DOELSTELLINGEN We willen er toe komen dat alle elementen / bepalingen van het decreet rechtspositie aantoonbaar verankerd zijn in de concrete werking van de voorziening. MOTIVERING Het decreet rechtspositie van de minderjarigen in de jeugdhulp is sinds 1 juli 2006 in voege. Het in de praktijk omzetten van alle bepalingen blijkt een moeilijke en delicate onderneming. Hiertoe volgden reeds verschillende medewerkers opleidingen en studiedagen, werd een intern vormingsmoment voorzien als start voor een diepere uitwerking. In teamverband, en ondersteund door de stuurgroep kwaliteit, werd geprobeerd in een eerste fase systematisch alle bepalingen uit het decreet te vertalen naar de beide werkvormen. Dit resulteerde in een eerste intern document “aantoonbaarheid”. De evaluatie van de toepassing van dit document leerde dat nog niet werd voldaan aan alle vereisten. Verdere actie is derhalve noodzakelijk. ACTIEPLAN EN MIDDELEN • één medewerker wordt gedeeltelijk vrijgesteld voor deze opdracht; • de stuurgroep kwaliteit volgt de werkzaamheden nauwkeurig op; • alle beschikbare informatie (decreet, memorie van toelichting, documentatie ter beschikking gesteld door de overheid, nieuwsbrief decreet rechtspositie, het inspectie-instrument, interne werkdocumenten) wordt verzameld; • bijwerking op de stuurgroep kwaliteit (d.m.v. aanpassing conditionele elementen, procedures, werkvoorschriften uit het kwaliteitshandboek) van onderwerpen die nog onvoldoende beantwoorden aan het decreet; • het resultaat wordt een werkdocument dat de toepassing van alle elementen van het decreet verankerd zijn in het concrete begeleidingswerk. TIJDPAD Afwerking voorzien voor april 2010. BEVOEGDHEDEN • de vrijgestelde medewerkster heeft toegang tot alle informatie en alle geledingen van de organisatie om alle acties te ondernemen die nodig zijn om de doelstelling te realiseren; • de stuurgroep kwaliteit volgt de acties kritisch op en stuurt bij;
• de bijwerkingen worden aan de teams voorgelegd ter evaluatie. EVALUATIE • alle elementen van het decreet rechtspositie zoals omschreven in het document, zijn terug te vinden in het concrete begeleidingswerk; • het document heeft een plaats in het kwaliteitshandboek. Titel III: Kwaliteitsplanning Thuisbegeleiding - verbeterproject
DEFINITIE: Implementatie van het DRM in de dagelijkse werking van thuisbegeleiding t.a.v. de jongeren, in het bijzonder rond het informeren van en betrekken van jongeren bij de hulp die voor hen wordt opgezet. DOELGROEP Alle jongeren van 12+ die aangemeld worden binnen thuisbegeleiding. DOELSTELLINGEN • we willen aan de jongeren van 12+ een aparte brochure afgeven bij start van thuisbegeleiding; • we willen dat de jongere voldoende betrokken wordt tijdens de begeleiding. Hiertoe doen we de nodige aanpassingen aan de verslaggeving; • het is voor elke begeleider duidelijk welke stukken ter inzage zijn voor de jongeren. MOTIVERING Het decreet rechtspositie van de minderjarige in de jeugdhulp is sinds 2006 in voege. Een intern vormingsmoment was, in die tijd, de start voor een diepere uitwerking. In teamverband, en ondersteund door de werkgroep kwaliteit, werd in een eerste fase geprobeerd systematisch alle bepalingen uit het decreet te vertalen naar beide werkvormen. Dit resulteerde in een eerste document “aantoonbaarheid”. De evaluatie van dit document leerde dat er nog niet werd voldaan aan alle vereisten. In het bijzonder op het vlak van kennismaking en betrokkenheid van de jongere tijdens de begeleiding. Ook wordt de procedure rond de stukken die ter inzage zijn, verfijnd. ACTIEPLAN EN MIDDELEN Eén medewerker inventariseert de tekorten, vragen, bedenkingen van medewerkers. Alle beschikbare informatie (decreet, memorie van toelichting, documentatie ter beschikking gesteld door de overheid, nieuwsbrief decreet rechtspositie, het inspectie-instrument, interne werkdocumenten) wordt verzameld. Bijwerken op de teams of in werkgroep(en) van de onderwerpen die nog onvoldoende beantwoorden aan het decreet.
Als resultaat verwachten we: • een aparte brochure ter kennismaking voor de jongere; • een aangepaste werkprocedure rond opstellen van handelingsplannen; • een aanpassing van het werkvoorschrift opmaak en gebruik van het begeleidingsdossier. TIJDPAD Eind 2010. BEVOEGDHEDEN De werkgroep(en) krijg(en)t van het team het mandaat voorstellen uit te werken. De bijwerkingen worden aan de teams voorgelegd ter evaluatie. INDICATOREN EN EVALUATIE De jongerenbrochure krijgt een plaats naast de brochure voor ouders. De structuur van het handelingsplan en het evolutieverslag wordt aangepast. De aangepaste procedures en werkvoorschriften zijn terug te vinden in het kwaliteitshandboek. Titel IV: differentiatie personeelstevredenheidsmeting
DEFINITIE De items van de bestaande tevredenheidsmeting bij medewerkers verder differentiëren op vlak van de topic “communicatie”. MOTIVERING We verwijzen naar het hoofdstuk “Tevredenheidsmeting personeel 2009”. Uit de laatste meting blijkt immers, net zoals uit de meting van het jaar ervoor, dat deze topic, ondanks een interne sensibiliseringscampagne, nog steeds vrij laag genoteerd staat. Op de personeelsvergadering (GOM) hebben we daarop een open debat gevoerd. Daar werd begrip getoond voor de complexiteit van deze materie. Anderzijds werd vastgesteld dat met één item deze vraagstelling niet voldoende genuanceerd kan bevraagd worden. Daarom werd het voorstel aanvaard om in de tevredenheidsmeting een aantal items beter te groeperen en enkele bijkomende op te nemen, o.a. geïnspireerd op het zelfevaluatie-instrument PROZA. ACTIEPLAN EN MIDDELEN • in de literatuur wordt gezocht naar voorbeelden in bestaande lijsten voor personeelstevredenheidsmeting; • het PROZA-instrument wordt gecheckt op items die een bruikbare differentiatie kunnen opleveren; • het eigen tevredenheidsinstrument wordt beperkt aangevuld met een aantal items m.b.t. communicatie.
TIJDPAD Afwerking voorzien tegen volgende afname (ten vroegste najaar 2010). BEVOEGDHEDEN • dit is een opdracht voor de stuurgroep kwaliteit. Eén stuurgroeplid heeft het mandaat het nodige materiaal te verzamelen en de voorstellen aan te brengen; • de stuurgroep beslist voor de voorstellen. INDICATOREN EN EVALUATIE • de evaluatie zal plaatsvinden na de eerstvolgende afname: in welke mate is de doelstelling bereikt? • de mate waarin de resultaten van de afname aanleiding geven tot het beter te pakken krijgen van de kern van het probleem en / of handvatten bieden voor verbeteractie. ANDERE PROJECTEN • BINC In een andere bijdrage in dit jaarverslag leest u onze eerste ervaringen met Binc, het nieuwe registratie-instrument voor de Bijzondere Jeugdbijstand, uitgewerkt door vertegenwoordigers van het werkveld (waaronder twee medewerkers van het C.A.B.: Hilde Celis en Raf De Mulder, de OSBJ en het IVA Jongerenwelzijn). De nieuwe toepassing (webapplicatie) vervangt dan het Excel-programma waarmee we hier al meer dan tien jaar vertrouwd waren, het werd immers in oorsprong gedeeltelijk op het CAB ontwikkeld. De nieuwe registratie zal een interne aanpassing vragen, maar zal anderzijds ook een meer gedifferentieerde en onderling beter vergelijkbare informatie opleveren. • ALCOHOL- EN DRUGBELEID MEDEWERKERS CAO 100 verplicht de werkgevers een alcohol- en drugsbeleidsplan voor te leggen en in het arbeidsreglement op te nemen. In de loop van 2010 zal hier expliciet werk moeten van gemaakt worden. Het zal vooral een opdracht zijn voor de eindverantwoordelijke, de preventieadviseur en de syndicale delegatie. • DRUGBELEID IN DE VOORZIENING Samen met onze GROB-partners (zie ook hoofdstuk “Evoluties GROB en MFC”) kregen wij onze aanvraag in het kader van de samenwerking Geestelijke Gezondheidszorg en Bijzondere Jeugdbijstand “druggerelateerde problematieken” goedgekeurd. Het project start begin januari 2010. De samenwerkingspartners zijn: CAT (CGGZ Eclips) te Gent en het RKJ te Eeklo, beiden expert in drughulpverlening aan jongeren. De bedoeling is voor elke voorziening te komen tot een drugsbeleidsplan. Hiertoe zal o.a. vorming, supervisie en intervisie worden georganiseerd. Het project loopt over drie jaar.
• VERNIEUWINGEN IN DE INFORMATISERING Naarmate de wereld van de informatica evolueert dienen ook de toepassingen binnen de voorzieningen gelijke tred te houden met deze ontwikkelingen. De noodzaak hiertoe is niet alleen te herleiden tot afschrijvingen of slijtage van de hardware, maar evenzeer tot de opduikende incompatibiliteitsproblemen. Nieuwere toepassingen draaien niet meer onder oudere besturingssystemen, of oude software kan niet meer overweg met nieuwe systemen. Zo zal iedereen wel ondervonden hebben hoe lastig het is als je MS-Officebestanden toegestuurd krijgt die met je habituele programma’s niet meer te lezen zijn. Simpel weg omdat bijv. de extensie .doc vervangen is door .docx, en deze laatste alleen kan gelezen worden door de laatste versie van WORD. Office programma’s worden veel gebruikt in onze sector, frustraties komen zo derhalve veelvuldig voor. En probeer maar eens met de instructies van Microsoft op je oude machine een .docx document te converteren naar .doc… In 2010 zullen we noodgedwongen naar Office 2007 en naar het besturingssysteem Windows 7 moeten overschakelen. Dit zal, naast de investeringen in nieuwe hardware en software, veel tijd en beslommeringen vragen om alles om- en/of over te zetten, iedereen aan het nieuwe gewoon is, en alle functionaliteit opnieuw kan opgeroepen worden. De keuze zou ook kunnen gemaakt worden om naar “open source” toepassingen over te schakelen. Maar sinds we op Socialware beroep kunnen doen is de kostprijs voor nieuwe software betaalbaar en weegt het niet meer op tegen de berg aanpassingen waarmee medewerkers in dit geval te maken zouden krijgen. Enkel voor het door onszelf ontworpen intranet kozen we voor open source. Het is immers een webapplicatie, en dit heeft iedereen toch al lang in de vingers!
Dirk Meulyzer
TEVREDENHEIDSMETING PERSONEEL 2009 Wij zijn aan de vijfde afname van de tevredenheidsmeting toe sinds de invoering ervan in 2002. I.f.v. de vergelijkbaarheid met eerdere afnames, hebben we slechts éénmaal, in 2007, enkele kleinere aanpassingen doorgevoerd. Het ging om een beperkte uitbreiding met enkele items, en een paar items werden omwille van de duidelijkheid, lichtjes geherformuleerd. Bij de huidige afname werden geen wijzigingen aangebracht zodat de vergelijking met de vorige afname probleemloos kan gebeuren. Bij de laatste herziening van de procedure “voor het meten van de tevredenheid bij het personeel” hebben we wel de tijd tussen de afnames verlengd tot 30 maanden. De reden hiertoe was allerminst rationeel, meerdere medewerkers hadden echter het gevoel dat de afnames te dicht op elkaar vielen. De opnieuw gehanteerde lijst items, zoals die ook vorig jaar werd aangeboden, vindt u hier: 1.
de verhouding tijd / werk (kwantitatief);
2.
de werkdruk (psychische belasting);
3.
de ruimte voor reflectie (in brede zin);
4.
het takenpakket;
5.
de zinvolheid van het werk;
6.
de ondersteuning door verantwoordelijken;
7.
de ondersteuning door collega's;
8.
de waardering die je krijgt voor je werk;
9.
de mate waarin met jou rekening wordt gehouden;
10.
de mate waarin duidelijk is wat van jou verwacht wordt;
11.
de mate waarin werkafspraken nagekomen worden;
12.
de infrastructuur (o.a. eigen ruimte);
13.
de mate waarin duidelijk is wie voor wat verantwoordelijk is;
14.
de mate van ervaren autonomie;
15.
het resultaat van het werk;
16.
de ondersteuning door de logistieke medewerkers;
17.
de aanwezigheid / beschikbaarheid van materiaal;
18.
de mogelijkheden tot vorming;
19.
de manier waarop problemen worden aangepakt;
20.
de mate waarin het C.A.B zich openstelt voor nieuwe ideeën;
21.
de werksfeer;
22.
de arbeidsvoorwaarden (loon/vakantie/flexibiliteit);
23.
de promotiekansen;
24.
de samenwerking met andere diensten / hulpverleners;
25.
het financieel beleid;
26.
het systeem van personeelsevaluatie;
27.
de manier waarop de communicatie verloopt.
Afname en verwerking
Voor een correcte interpretatie van de cijfers is het aangewezen hier nog eens de werkwijze bij afname en verwerking te herhalen. Zoals vorige jaren presenteerden wij de items a.d.h.v. een computerprogramma dat eerder specifiek daartoe was ontworpen (zie jaarverslag 2002). Naast scoring op een vijfpuntenschaal wordt ook telkens gevraagd naar de mate waarin dit item belangrijk gevonden wordt. Daarnaast kunnen medewerkers ook nog commentaar en bedenkingen toevoegen. De oorspronkelijke statistische verwerking blijft eveneens dezelfde zodat de vergelijkbaarheid met de eerdere afnames voor wat betreft de globale resultaten, toch nog behouden blijft. I.f.v. de verstaanbaarheid van onderstaande tabellen, gaan we nog even in op de methodiek van verwerking. De vijfpuntenschaal voor elk item levert de cijfers -2, -1, 0, +1, +2 op, waarbij -2 “zeer ontevreden” voorstelt, en +2 “zeer tevreden”. De belangrijkheid wordt als volgt weergegeven: 0: niet belangrijk, 1: belangrijk, 2: zeer belangrijk. Hiermee kan tevens een gecombineerde score berekend worden: de mate van tevredenheid gekoppeld aan de mate van belangrijkheid van het item. De gecombineerde score kunnen we omzetten in een standaardscore (percentage), waarbij 50% = even tevreden als ontevreden, > 50%: meer tevreden dan ontevreden, < 50%: meer ontevreden dan tevreden. De combinatie van tevredenheid en belangrijkheid maakt dat de scores eerder tenderen naar het centrum, dan naar een meer afgetekende hoge of lage score. Tabel I Globaal resultaat (gemiddelde score):
Hoogste persoonlijke score: Laagste persoonlijke score:
2009 87,98% 53,50%
2009 66,15%
2007 63,9%
2007 77,78% 53,50%
Items hoogste scores tevredenheid 14. de mate van ervaren autonomie 18. de mogelijkheden tot vorming 5. de zinvolheid van het werk 17. de aanwezigheid / beschikbaarheid van materiaal 4. het takenpakket
2005 64,1%
2005 92,19% 44,27%
2003 63,9
2003 74,48% 50,52%
2002 64,2 2002 77,1% 51,8%
tevreden 1,53 1,41 1,35 1,35 1,18
belang 1,74 1,65 1,26 1,35 1,35
Items laagste scores tevredenheid 23. de promotiekansen 27. de manier waarop de communicatie verloopt 2. de werkdruk (psychische belasting) 19. de manier waarop problemen worden aangepakt 12. de infrastructuur (o.a. eigen ruimte)
tevreden -0,06 0,35 0,35 0,41 0,43
belang
Items hoogste scores belang 2. de werkdruk (psychische belasting) 5. de zinvolheid van het werk 7. de ondersteuning door collega’s 6. de ondersteuning door verantwoordelijken 16. de ondersteuning door de logistieke medewerkers
tevreden 0,35 1,35 1,12 0,82 1,00
belang 1,82 1,76 1,76 1,76 1,71
Items laagste scores belang 23. de promotiekansen 25. het financieel beleid 24. de samenwerking met andere diensten / hulpverleners 13. de mate waarin duidelijk is wie voor wat verantwoordelijk is 10. de mate waarin duidelijk is wat van jou verwacht wordt
tevreden -0,06 0,65 0,65 0,82 1,12
belang 0,47 1,06 1,06 1,24 1,24
Items hoogste gecombineerde scores (van hoog naar laag) 5. de zinvolheid van het werk 14. de mate van ervaren autonomie 4. het takenpakket 7. de ondersteuning door collega’s 16. de ondersteuning door de logistieke medewerkers
score 2,65 2,59 2,00 2,00 2,00
% 83,09 82,35 75,00 75,00 75,00
Items laagste gecombineerde scores (van laag naar hoog) 22. de promotiekansen 12. de infrastructuur (o.a. eigen ruimte) 27. de manier waarop de communicatie loopt 24. de samenwerking met andere diensten / hulpverleners 2. de werkdruk (psychische belasting)
score -0,12 0,53 0,65 0,71 0,71
% 48,53 56,62 58,09 58,82 58,82
0,47 1,71 1,82 1,59 1,29
Tabel II RANGORDE SCORES TEVREDENHEID 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11
Items 14. de mate van ervaren autonomie 18. de mogelijkheden tot vorming 5. de zinvolheid van het werk 17. de aanwezigheid / beschikbaarheid van materiaal 4. het takenpakket 7. de ondersteuning door collega’s 22. de arbeidsvoorwaarden (loon / vakantie / flexibiliteit) 10. de mate waarin duidelijk is wat van jou verwacht wordt 11. de mate waarin werkafspraken nagekomen worden 16. de ondersteuning door de logistieke medewerkers 6. de ondersteuning door verantwoordelijken 13. de mate waarin duidelijk is wie voor wat verantwoordelijk is 20. de mate waarin het C.A. B. zich openstelt voor nieuwe ideeën 21. de werksfeer 26. het systeem van personeelsevaluatie 3. de ruimte voor reflectie (in brede zin) 15. het resultaat van het werk 24. de samenwerking met andere diensten / hulpverleners
Scores 1,53 1,41 1,35 1,35 1,18 1,12 1,12 1,06 1,00 1,00 0,82 0,82 0,76 0,76 0,71 0,65 0,65 0,65
% 88,24% 85,29% 83,82% 83,82% 79,41% 77,94% 77,94% 76,47% 75,00% 75,00% 70,59% 70,59% 69,12% 69,12% 67,65% 66,18% 66,18% 66,18%
0,65 0,59 0,53 0,47 0,47 0,41 0,35 0,35 -0,06
66,18% 64,71% 63,24% 61,76% 61,76% 60,29% 58,82% 58,82% 48,53%
Tabel III RANGORDE SCORES BELANGRIJKHEID Items 1 2. de werkdruk (psychische belasting) 2 5. de zinvolheid van het werk 6. de ondersteuning door verantwoordelijken 7. de ondersteuning door collega’s 3 16. de ondersteuning door de logistieke medewerkers 27. de manier waarop de communicatie loopt 4 1. de verhouding tijd / werk (kwantitatief) 22. de arbeidsvoorwaarden (loon / vakantie / flexibiliteit) 5 4. het takenpakket 14. de mate van ervaren autonomie 19. de manier waarop problemen worden aangepakt 6 21. de werksfeer 26. het systeem van personeelsevaluatie 7 3. de ruimte voor reflectie (in brede zin) 11. de mate waarin werkafspraken nagekomen worden 8 8. de waardering die je krijgt voor je werk 9. de mate waarin met jou rekening wordt gehouden 18. de mogelijkheden tot vorming 9 20. de mate waarin het C.A. B. zich openstelt voor nieuwe ideeën 10 12. infrastructuur (o.a. eigen ruimte) 15. het resultaat van het werk 11 17. de aanwezigheid / beschikbaarheid van materiaal 10. de mate waarin duidelijk is wat van jou verwacht wordt 13. de mate waarin duidelijk is wie voor wat verantwoordelijk is 12 24. de samenwerking met andere diensten / hulpverleners 25. het financieel beleid 13 23. de promotiekansen
Scores 1,82 1,76 1,76 1,76 1,71 1,71 1,65 1,65 1,59 1,59 1,59 1,53 1,53 1,47 1,47 1,41 1,41 1,41 1,35 1,29 1,29 1,24 1,24 1,24 1,06 1,06 0,47
% 95,59% 94,12% 94,12% 94,12% 92,65% 92,65% 91,18% 91,18% 89,71% 89,71% 89,71% 88,24% 88,24% 86,76% 86,76% 85,29% 85,29% 85,29% 83,82% 82,35% 82,35% 80,88% 80,88% 80,88% 76,47% 76,47% 61,76%
Tabel IV RANGORDE GECOMBINEERDE SCORES Items 1 5. de zinvolheid van het werk 2 14. de mate van ervaren autonomie 3 4. het takenpakket 7. de ondersteuning door collega’s 16. de ondersteuning door de logistieke medewerkers 18. de mogelijkheden tot vorming 4 22. de arbeidsvoorwaarden (loon / vakantie / flexibiliteit) 5 17. de aanwezigheid / beschikbaarheid van materiaal 6 6. de ondersteuning door verantwoordelijken 10. de mate waarin duidelijk is wat van jou verwacht wordt 11. de mate waarin werkafspraken nagekomen worden 7 21. de werksfeer 8 20. de mate waarin het C.A. B. zich openstelt voor nieuwe ideeën 9 26. het systeem van personeelsevaluatie
Scores 2,65 2,59 2,00 2,00 2,00 2,00 1,94 1,76 1,47 1,47 1,47 1,29 1,24 1,12
% 83,09% 82,35% 75,00% 75,00% 75,00% 75,00% 74,26% 72,06% 68,38% 68,38% 68,38% 66,18% 65,44% 63,97%
12 13 14 15 16 17
25. het financieel beleid 9. de mate waarin met jou rekening wordt gehouden 8. de waardering die je krijgt voor je werk 1. de verhouding tijd / werk (kwantitatief) 12. infrastructuur (o.a. eigen ruimte) 19. de manier waarop problemen worden aangepakt 2. de werkdruk (psychische belasting) 27. de manier waarop de communicatie loopt 23. de promotiekansen
10 11 12 13 14 15 16 17 18
9. de mate waarin met jou rekening wordt gehouden 13. de mate waarin duidelijk is wie voor wat verantwoordelijk is 3. de ruimte voor reflectie (in brede zin) 1. de verhouding tijd / werk (kwantitatief) 15. het resultaat van het werk 19. de manier waarop problemen worden aangepakt 25. het financieel beleid 8. de waardering die je krijgt voor je werk 2. de werkdruk (psychische belasting) 24. de samenwerking met andere diensten / hulpverleners 27. de manier waarop de communicatie loopt 12. infrastructuur (o.a. eigen ruimte) 23. de promotiekansen
1,06 1,06 1,00 0,94 0,94 0,82 0,82 0,76 0,71 0,71 0,65 0,53 -0,12
63,24% 63,24% 62,50% 61,76% 61,76% 60,29% 60,29% 59,56% 58,82% 58,82% 58,09% 56,62% 48,53%
Tabel V Item
Items lage tevredenheid met een hoge belangrijkheid T %
B
%
27. de manier waarop de communicatie loopt 2. de werkdruk (psychische belasting)
0,35
58,82%
1,71
92,65%
0,35
58,82%
1,82
95,59%
19. De manier waarop de problemen worden aangepakt 1. de verhouding tijd / werk (kwantitatief)
0,41 0,47
60,29% 61,76%
1,59 1,65
89,71% 91,18%
Tabel VI Overzicht van de tevredenheidscores per antwoordcategorie Totaal aantal scores: 459 (aantal ingevulde formulieren [17] X aantal items) Categorie aantal percentage SCORE +2 95 20,70% SCORE +1 210 45,75% SCORE 0 123 26,80% SCORE -1 31 6,75% SCORE -2 0 0% Genoteerde commentaren
Bovenop het aanklikken van de verschillende antwoordcategorieën op een vijfpuntenschaal voor de mate van tevredenheid, en op een driepuntenschaal voor de mate van belangrijkheid, is er eveneens mogelijkheid om een aantal commentaren bij de items te noteren. Deze zijn eerder schaars: slechts 7 opmerkingen: 1 positieve, 3 negatieve en 3 verklarende. Bespreking
Uit tabel I (resultaten over de verschillende jaren heen) blijkt dat het globale resultaat voor 2009 zo’n 2% hoger ligt (66,15%). Dit lijkt op het eerste zicht niet de moeite om over te spreken, ware het niet dat de berekening gebeurt a.d.h.v. standaardscores, die steeds tenderen naar nivellering. Om 2% meer te bekomen, is er derhalve ook wat meer nodig. Maar laten we het ook niet overdrijven, echt significant kunnen we dit resultaat bezwaarlijk noemen. Het valt op dat de hoogste scores voor tevredenheid zich situeren bij items die eveneens hoge cijfers halen voor belangrijkheid. Daarnaast scoren de meeste items met het hoogste belang ook behoorlijk voor tevredenheid. Tabel VI (overzicht van de tevredenheidscores per antwoordcategorie) laat zien dat geen enkele medewerker een item als “zeer ontevreden” aanduidt. Procentueel zijn er dit jaar ook iets meer “zeer tevreden” antwoorden.
Het meest moeten we ons uiteraard zorgen maken over de items die als zeer belangrijk worden aangeduid en tegelijk een lage tevredenheidscore krijgen (tabel V): 1. «De manier waarop de communicatie loopt», belang 92,65% - tevredenheid: 58,82%. Dit item zagen we bij de vorige afname eveneens op deze weinig benijdenswaardige plaats staan. Een troost is dat we er cijfermatig licht op vooruitgegaan zijn, en dat de sensibilisering ook gewerkt heeft: er is een toename in belangrijkheid van dit item. We hadden een actieplan opgesteld na de vaststelling bij de vorige afname dat we een vrij laag cijfer op dit thema kregen. Het verbeteren van de communicatie stond dan op de agenda. Blijkbaar blijft dit, mede omwille van de vaagheid van de term ‘communicatie’, een moeilijk thema. We bezinnen er ons verder over hoe we bij een volgende meting beter vat kunnen krijgen op een meer gedifferentieerde invulling van het begrip communicatie. Misschien helpt het Proza-instrument ons daarbij. 2. «De werkdruk (psychische belasting)», belang: 95,59% - tevredenheid: 58,82%. Dit is een oud zeer dat in elke voorbije tevredenheidsmeting een slechte beurt maakte. Ondanks de grotere aandacht die dit thema gekregen heeft op de vele bijeenkomsten van de werkgroep secundaire traumatisering en op gezamenlijke vergaderingen waaronder een volledige dag op de evaluatietweedaagse van 2007, kan ook op dit vlak geen beterschap vastgesteld worden. Blijkbaar weegt ieders individuele beleving op dit vlak zwaarder door dan de gemeenschappelijke investering om meer aandacht te besteden aan veiligheid en traumatisering binnen het werk. Mogelijks draagt ook de verscherpte focus op deze thema’s bij tot het subjectieve gevoel van “psychische last” dat het begeleidingswerk ontegensprekelijk met zich meebrengt. 3. «De manier waarop problemen worden aangepakt», belang: 89,71% - tevredenheid: 60,29. Het is een van de items die bij de laatste herziening werd toegevoegd. Het werd toen ook als problematisch aangeduid. Het verdient dan ook enige opvolging. Problemen zijn er altijd in een werksituatie. Het begeleidingswerk bestaat immers hoofdzakelijk uit het oplossen van problemen onder mensen. Inderdaad zou er in onze werkvormen een grote deskundigheid op dit vlak moeten ontwikkeld zijn… De vaststelling en de definiëring van een probleem zijn veelal een stuk eenvoudiger dan het aanbrengen van een / de oplossing. Temeer dat het wegwerken van een probleemsituatie veelal geen eenmanszaak is, maar een kwestie van gemeenschappelijk engagement. Uiteraard zal vooral met de vinger gewezen worden naar de verantwoordelijken van de organisatie. Ook hier kan een debat misschien meer klaarheid brengen. 4. «De verhouding tijd/werk (kwantitatief)», belang: 91,18% - tevredenheid: 61,76%. Het belang van dit item is in vergelijking met de vorige afname naar een piek van 91% gegaan! De tevredenheid is meteen ook gedaald van 68,5% naar 62%. Indien dit een significant verschil zou zijn, ligt een verklaring niet onmiddellijk voor het grijpen. De objectieve werkomstandigheden zijn niet verzwaard. Mogelijks is er een toename geweest van meer deeltijds werkenden, hetgeen voor anderen een caseloadverzwaring kan hebben opgeleverd.
Besluit
De algemene personeelstevredenheid blijft in dezelfde lijn als de vorige jaren, en is er zelfs lichtjes op vooruitgegaan. We beseffen natuurlijk dat het om een momentopname gaat, dat mensen en teams evolueren. Het meetinstrument zelf zal ook niet perfect zijn. De globale score duidt op een overwegend tevreden personeelsgroep. Natuurlijk mogen we daar geen genoegen mee nemen. Tabel V (items met een lage tevredenheid en een hoog belang) geeft ons opnieuw voer om verbeteracties op te zetten. We zullen niet nalaten in een volgend jaarverslag hierover te rapporteren.
Dirk Meulyzer
EVALUATIETWEEDAAGSE: KAN AGRESSIE OOK LEUK ZIJN? Onze periodieke evaluatietweedaagse voor alle personeelsleden had plaats eind november in het jeugdverblijfcentrum Duin en Zee in Oostende. Het inhoudelijke luik bevatte voor de tweede maal op rij een gezamenlijke psycho-educatie. Met het thema ‘Mag agressie ook leuk zijn?’ volgde gedurende anderhalve dag een interactieve competentietraining rond agressiebeheersing. Dit als toevoeging op het eerder aangesneden thema van secundaire traumatisering. Hiermee slaan we verder de weg in van het onderzoeken, aanreiken en uitbouwen van specifieke ondersteuningsvormen voor al onze medewerkers in het omgaan met diverse crisissituaties waarbij agressie, geweld en/of schokkende gebeurtenissen voorkomen. De relevantie is evident. Ons werkterrein draagt immers een hoger risico op confrontatie met vele vormen van agressie. We komen dagelijks in contact met gezinnen en jongeren die vaak een traumatische geschiedenis met zich meedragen van o.a. verwaarlozing, misbruik en huiselijk geweld. In vele gevallen zijn deze problematieken chronisch en hebben ze invloed op de verschillende levensdomeinen waarin deze cliënten zich actueel bevinden. Tevens beschikken onze gezinnen en jongeren niet altijd over de nodige sociale vaardigheden om conflicten te hanteren; hun leergeschiedenis heeft hen meestal vaardig gemaakt in verweer en strijd. Ook dit heeft opnieuw impact op het relationeel gebeuren rondom hen. Bovendien is onze hulp niet altijd echt gewenst door de betrokkenen zelf, maar wordt ze eerder gestuurd vanuit een maatschappelijke druk. Dit kan aanleiding geven tot gespannen situaties binnen het begeleidingswerk. Daarbij komt nog dat onze hulpverlening mobiel is, d.w.z. zich ook letterlijk verplaatst naar de leefwereld van de cliënten, wat de kans extra verhoogt om als hulpverlener zelf betrokken te raken bij psychisch en/of fysisch geweld. Met de opgezette training dit keer kregen we vooral een kader mee waarin we de vele vormen van agressie en geweld (h)erkennen als betekenisvol gedrag. Begeleid door twee ervaren coachers konden we (in)zien en uitproberen hoe we dergelijk gedrag kunnen beantwoorden met trefzekere én geweldloze weerbaarheid. Er werden handvatten aangereikt om agressors te ‘scannen’ op hun specificiteit, zodat we onze aanpak hierop voortaan wat beter kunnen afstemmen. In de training kwam eveneens het belang terug van goede nazorg bij dergelijke incidenten. Als rode leidraad werd voortdurend de bewustwording aangescherpt dat zowel wijzelf, de teams als de organisatie in zijn geheel mee vorm geven aan de aanwezige tolerantiegrenzen, en dus meebepalend zijn in het vrijwaren en/of creëren van mogelijke incidenten. Hiermee werd duidelijk dat geen enkele medewerker aan de kant staat t.a.v. het onderwerp en dat onderling correct afgesproken en gehanteerde werkafspraken van cruciaal belang zijn. Het draagvlak bij zowel begeleiders als niet-begeleiders is groot om de items rond zorg, veiligheid, agressie en trauma vast te houden. Het afgelopen evaluatieweekend cultiveert in ieder geval verder een klimaat waarin we ons steeds gemakkelijker en meer open kunnen
opstellen jegens elkaar, ook als het gaat over lastige situaties waarin we geconfronteerd worden met die vele vormen van agressie en/of geweld (het zich bedreigd voelen, vernederd worden en/of geïntimideerd worden tot reële fysieke agressie). Het is een gunstige ontwikkeling die werkt in twee richtingen: enerzijds verhoogt het de alertheid in de zorg voor het personeel en kan het een beschermend effect bieden tegen mogelijke secundaire traumatisering en burn-out, anderzijds resulteert het in een bijzondere deskundigheidsbevordering voor elke medewerker om de vele crisissituaties van cliënten te hanteren en om te buigen tot haalbare werk- en begeleidingsmomenten. Een eigen stelsel van zorg/veiligheid invoeren en vastleggen blijkt echter geen gemakkelijke zaak. De nieuwe input drukt ons opnieuw op het feit dat het thema zich uitstrekt over heel veel facetten van onze werksetting, waarbij de team- en organisatieriemen belangrijke verbindingen zijn om dit te borgen. Daarom gaan we met een verbrede werkgroep agressie/trauma deelstappen ondernemen om zo een zorgbeleid meer expliciet uit te tekenen, steunend op de voorafgaande processen van info-verzameling, vorming, discussiemomenten en reeds aangevatte verbeteracties.
Michel Dujardin
STOERE CIJFER-BINC-EN Het Centrum voor Ambulante Begeleiding heeft zich van meetaf ingeschreven in het project dat het IVA Jongerenwelzijn samen met de Ondersteuningsstructuur Bijzondere Jeugdbijstand (de OSBJ) en het werkveld opzette om tot een overkoepelende registratie te komen voor de hele Bijzondere Jeugdbijstand. Het project kreeg uiteindelijk de naam BINC: “Begeleiding in Cijfers1”. De werkgroep die deze registratie vorm gaf en geeft, vertrok met als ruggengraat de werkgroep registratie van de thuisbegeleidingsdiensten, aangevuld met “experten” van andere werkvormen. Er nemen twee medewerkers van het CAB aan deel: naast Hilde Celis van de thuisbegeleidingsdienst ook Raf De Mulder die voorzitter is van de “Werkgroep Registratie” van de Federatie Diensten Begeleid Wonen (FDBW). Omdat Gent nogal centraal lag voor het grootste deel van de deelnemers werd het CAB trouwens de vaste vergaderplaats. Het opbouwen van een instrument
De werkgroep nam de stevige taak op de schouders om een instrument uit te werken voor registratie in de hele sector. Het blijkt een bijzonder grote uitdaging om een instrument te maken dat voor de zeer uiteenlopende werkvormen bruikbaar is. Al snel kom je bij nogal wat keuzes die je moet maken: wie is bijvoorbeeld cliënt? Voor BZW, voor residentiële voorzieningen is dat evident in de eerste plaats de jongere die alleen gaat wonen of geplaatst wordt. Maar in thuisbegeleiding is het gezin als geheel cliënt, en is het niet steeds zo dat de jongere “op wie de maatregel staat” meer cliënt is dan een ander kind in het gezin. De oplossing is dat er zowel met de “cliënt” als met één of meerdere cliëntsystemen gewerkt wordt2. De opdracht was niet eenvoudig. Uiteraard zouden we de instroom bekijken: wie komt bij onze diensten terecht, welke doelgroep bereiken we? Maar de ambitie reikte veel verder. Dit instrument wil ook de doorstroom en de uitstroom meten. Op die manier wordt het een instrument dat niet alleen de doelgroep meet, maar zijn focus ook richt op de hulpverlening: op welke terreinen functioneert de cliënt en het cliëntsysteem goed of minder goed, wie komt met welke hulpvragen, welke doelstellingen worden geformuleerd, in welke mate worden die doelstellingen gerealiseerd, wie wordt bij de begeleiding betrokken? Gelukkig hoefden we allang niet meer het warme water uit te vinden. Op verscheidene terreinen waren er al modellen voorhanden, zowel binnen de eigen praktijk in de Bijzondere Jeugdbijstand als elders. Het zou ons in het bestek van deze bijdrage te ver leiden om al deze bronnen en besluitvorming in detail te beschrijven. In elk geval leidden ettelijke vergaderingen ertoe dat er een globaal instrument op tafel lag. Met dit instrument kan momenteel proefgedraaid worden. Ruim zestig voorzieningen in de Bijzondere Jeugdbijstand stelden zich daarvoor kandidaat, en met hun feedback kan het instrument verder aangepast, verfijnd en ontwikkeld worden. Maar daarmee is het werk niet af. Heel wat werkvormen vinden het belangrijk dat naast deze algemene registratie er ook nog een werkvormspecifiek luik wordt toegevoegd. De werkvorm 1
Voor meer informatie, zie: http://www.osbj.be, doorklikken naar BINC. In het registratiesysteem van BINC spreken we van “interventiesystemen” voor de cliëntsystemen waarin de hulpverlening actief is. 2
BZW bijvoorbeeld zou het heel jammer vinden dat er niet verder zou gewerkt worden op en met alle informatie die rond het “wonen” van de jongeren verzameld werd in de voorbije jaren, maar uiteraard hebben andere werkvormen daar veel minder een boodschap aan. De uitwerking van werkvorm specifieke modules staat voor 2010 en begin 2011 op de agenda. Ervaringen met BINC
Inmiddels is onze BZW-dienst één van de voorzieningen die proefdraait met het BINC registratiesysteem. Binnen het CAB is er al een jarenlange traditie van registreren3. We doen dat met een medewerker die verantwoordelijk is voor de registratie, en die voor de invoering van gegevens telkens afspreekt met de individuele begeleiders. Op die manier proberen we een éénheid van interpretatie te bewaren en tegelijkertijd toch alle medewerkers betrokken te houden op het registreren. Ditzelfde systeem hanteren we dan ook voor de BINC-registratie. We stonden mee aan de wieg van dit nieuwe verhaal, maar dat belet ons niet om ook de kinderziektes te ervaren en te ontdekken. Heel wat van de bedenkingen die wij formuleren zijn wellicht herkenbaar voor andere gebruikers en kwamen ook naar voor op de BINC-dag, een uitwisselingsdag rond het instrument op 14 oktober 2009. We zetten een aantal ervaringen op een rijtje: •
Bij het begin van het experiment hadden we gewoon al problemen om het systeem te openen, maar dat hebben we nu wel achter de rug.
•
De gebruiksvriendelijkheid van het programma kan nog beter. Vooral het niet automatisch opslaan van gegevens geeft wel eens problemen.
•
BINC gaat uit van een gebruik dat geïntegreerd is binnen de werking. Eigenlijk zou je bijvoorbeeld de hulpvraag en de doelstellingen kunnen invoeren tijdens de teamvergadering. Maar binnen onze voorziening, en wellicht geldt dat in de meeste voorzieningen, is er een eigen praktijk gegroeid om besprekingen van cliëntsituaties op team te organiseren en te rapporteren, en daarin krijgt BINC nog niet direct een plaats. Daardoor heb je vaak het gevoel van dubbel werk te moeten doen.
•
Dubbel werk blijft er hoe dan ook omdat de registratie die wij vanuit de FDBW organiseren voorlopig naast de BINC-registratie blijft bestaan. We voeren elke jongere dus in de beide systemen in. Voorlopig is dat nodig omdat we anders de continuïteit van de registratie van de FDBW verliezen. We merken dat elk systeem zijn sterktes heeft. In de registratie van de FDBW is er veel oog voor de socio-economische situatie van de jongere bij de start van zijn zelfstandig wonen en voor de woonproblematiek. In de BINCregistratie is het luik rond problematieken en hulpvragen beter uitgewerkt. Voor dat luik hebben wij binnen de BZW-werking in het CAB al een systeem van effectevaluatie dat samen met de jongeren kan gehanteerd worden en een plaats krijgt in de procedure voor het evalueren van de begeleidingen. Kortom: er staan verschillende elementen naast elkaar. Het nieuwe is immers nog niet bevredigend en het bestaande heeft te veel waarde om overboord te gooien alvorens het nieuwe systeem voldoende breed werkt en
3
Zie de bijlage bij dit jaarverslag waarin de cijfers worden gepubliceerd.
op punt staat. We hopen dat vrij snel de werkvormspecifieke module kan toegevoegd worden en dat we dan kunnen overschakelen op één registratiesysteem. Verder met BINC
Onze collega Hilde Celis bracht op de BINC-dag een zeer gewaardeerde bijdrage over het gebruik van de “Vragenlijst gezinsfunctioneren4”. Deze vragenlijst heeft een vaste plaats in het registratiesysteem van Thuisbegeleiding, en wordt ook binnen onze BZW-dienst gebruikt bij jonge ouders met een thuiswonend kindje. Hilde Celis illustreerde in haar betoog vooral hoe een instrument voor registratie tegelijk een werkinstrument in de begeleiding kan zijn. Het is nog afwachten of deze vragenlijst binnen BINC een plaats kan krijgen. Dit wordt door een aantal deelnemers aan de studiedag wel bepleit, zoals blijkt uit de verslaggeving. Voor ons is het nog zoeken hoe we de BINC-registratie een plaats kunnen geven binnen onze eigen werking. Voorlopig willen we vooral pleiten voor goed uitgewerkte werkvormspecifieke modules. Eens die er zijn, vinden de verschillende elementen van de nu naast elkaar bestaande registratiesystemen wellicht hun plaats in het BINC-systeem, met liefst niet, maar als het echt niet anders kan hooguit nog een beperkte aanvulling. Dan kunnen we ook aan de slag om deze registratie een geëigende plaats te geven binnen de werking. Misschien hebben we het nadeel van de “remmende voorsprong”: omdat we al zo veel eigen registraties ontwikkeld hebben die hun nut dagelijks bewijzen, zijn we minder snel geneigd om dit allemaal terzijde te schuiven. We kunnen alleen maar verder meedenken in de hoop dat BINC de hoge verwachtingen kan inlossen. Uiteraard zullen wij loyaal blijven meewerken en mee experimenteren met BINC. Aangezien we altijd al pleitbezorgers waren om te registreren en aangezien we voortrekkers waren in het opzetten van overkoepelende registraties binnen de werkvormen, is het alleen maar logisch dat we verder mee bouwen aan een systeem voor heel de Bijzondere Jeugdbijstand.
Raf De Mulder
4
Haar bijdrage met als titel: “Gezinsfunctioneren, de nieuwe parameter?” is terug te vinden op de website van de OSBJ.
EVOLUTIES GROB EN MFC Inleiding
De koepelvzw GROB gaat nu haar derde levensjaar in. Vorig jaarverslag rapporteerden we vooral over het oprichtingsjaar. We stonden toen stil bij de nieuwe structuren die werden opgezet, de vzw-formaliteiten, het organogram, de interne communicatie, projectwerking, profilering en het multifunctioneel centrum (MFC). Na twee jaar werking wordt duidelijk dat GROB aan stevigheid en slagkracht heeft gewonnen. We zijn met verschillende projecten bezig, er zijn onderhandelingen met de overheid aan de gang, er is hard gewerkt aan de strategische planning. We laten u in dit hoofdstuk meekijken naar de wijze waarop het samenwerkingsverband geprobeerd heeft zijn statutaire doelen te verwezenlijken. Ook naar hetgeen wel eens minder goed lukt. Strategische planning
Het eerste jaar van de koepelorganisatie hebben wij ons vooral beziggehouden met het zo goed mogelijk onder controle te krijgen van alle plannen die we samen wilden smeden. En dat waren er nogal wat! Toch ondervonden wij moeilijkheden om knopen door te hakken en visies op elkaar af te stemmen. Het ontbrak ons duidelijk aan een voldoende uitgewerkte strategische planning. Bij heel wat onderwerpen die op de agenda kwamen, doken de vragen op: “waar willen wij daarmee eigenlijk naartoe, waar willen wij eigenlijk in zijn geheel naartoe?” We hebben twee denkdagen besteed aan een eerste ontwerp van strategische planning. Deze werd voorafgegaan door een gezamenlijke SWOT-analyse. Van meet af was het duidelijk dat we sterk mede geïnspireerd waren door het conceptuele gedachtegoed van onze multifunctionele werking. Het kunnen vraaggericht aanbieden van begeleidingstrajecten aan onze cliënten, hadden we immers reeds hoog in ons vaandel geplaatst. Onze missie formuleerden wij als volgt: “Wij willen door krachtenbundeling komen tot maximaal vraaggerichte jeugdhulp”.
Om dit te verwezenlijken werden acht strategische doelen vooropgesteld in een vijfjarenplan (2010 – 2015): 1. 2.
GROB maximaal modulair werken; GROB wil haar aanbod verbreden in functie van de uitbouw van een effectieve multifunctionele werking;
3.
GROB wil een gemeenschappelijk HRM-beleid voeren;
4.
GROB wil beschikken over structurele / recurrente eigen middelen;
5.
GROB wil een werkbaar organisatiemodel ontwerpen & implementeren waarbij zowel eigenheid als gemeenschappelijkheid gevat worden;
6.
GROB wil kunnen inspelen op nieuwe maatschappelijke noden;
7.
GROB wil een actieve rol spelen binnen de jeugdhulp;
8.
GROB wil een stakeholdersbeleid voeren.
We zijn er ons van bewust dat dit heel ambitieuze doelstellingen zijn. Maar wij vertrouwen erop dat, nu deze doelstellingen duidelijk geëxpliciteerd zijn, wij ook onze boot gerichter en dus efficiënter zullen kunnen aansturen. De Raad van Bestuur van GROB is nauw betrokken geweest bij deze ontwikkeling. Ook zij hebben vanuit hun perspectief gezamenlijk een sterkte – zwakte-analyse gemaakt. De resultaten ervan zijn op het ogenblik van dit schrijven echter nog niet verwerkt. Heel wat bijbehorende operationele doelen staan ook al op papier, en zullen nog verder aangevuld moeten worden. We verwachten dat wij in 2010 een goede start zullen kunnen maken met de eerste operationaliseringen. Het Rungproject
In oorsprong was Rung een initiatief en een project van vzw Stappen. Het richt zich tot jongeren die een dossier hebben in de Bijzondere Jeugdbijstand, en die hun thuis of de voorziening waarin zij verbleven, ontvlucht zijn. Het wil een veilige en neutrale plaats zijn waar deze jongeren dan terecht kunnen. De provincie heeft het project tot de maximumperiode gefinancierd. Ondertussen werd gezocht naar alternatieve toelagen, maar deze liggen uiteraard niet voor het rapen. Gezien de participatie van de GROB-leden in dit project, en in het licht van de financiële moeilijkheden die zich aandienden, hebben alle partners samen de verantwoordelijkheid genomen het project onder te brengen bij vzw GROB. In de volgende paragraaf verneemt u echter dat deze vzw nog niet het eindstation is geworden… Projecteenheid
De vraag aan de overheid om Rung als volwaardig project binnen de Bijzondere Jeugdbijstand te erkennen, werd niet onmiddellijk positief onthaald. Niet dat het project inhoudelijk te weinig voldeed, wel dat op dit ogenblik de vraag niet in de meest vruchtbare aarde viel. Het aantal aanvragen voor projecten neemt immers steeds toe terwijl de overheid ook moet rationaliseren. In dit kader stelde de overheid aan GROB voor een “provinciale projectendienst” op te richten. Het is ons lang een raadsel gebleven wat zij daar precies mee bedoelden. Aanvankelijk beloofden zij zelf een concept voor te stellen, maar later verkozen zij de bal in het kamp van GROB te leggen, en vroegen zij een voorstel aan ons. De projectwerking van GROB beperkt zich echter tot vzw Albezon, vzw De Bekwame Boon en Rung. Na meerdere onderhandelingsfasen bleek de overheid akkoord Rung een plaats te geven binnen Albezon na een interne herschikking van deze dienst. Evenwel dringt de overheid aan op een verdere stap in de constructie van de projectendienst: alle projecten van minstens GROB zouden onder één beheer moeten vallen. Dit lijkt uiteraard een optie van goed bestuur. De GROBpartners zien daarom geen reden om zich hiertegen te verzetten, ook de hererkenningsronde voor de projecten in 2010 in gedachte houdend. Het is niet evident voor de overheid alle kleine projecten te blijven erkennen en financieren. Eind 2009 nemen de raden van bestuur van vzw Albezon en van vzw De Bekwame Boon de beslissing om tegen eind 2010 te fusioneren. Samen met Rung zullen deze drie projecten van GROB dan weliswaar onder één beheer vallen, maar je kan ze bezwaarlijk reeds een “provinciale projecteenheid” noemen.
Project druggerelateerde problematieken
Ter uitvoering van het Globaal Plan Jeugdzorg schrijft minister Vandeurzen een project uit voor jongeren met drugsproblemen in de Bijzondere Jeugdbijstand. Vijf projectaanvragen worden goedgekeurd, waaronder vzw GROB. Het gaat om een samenwerking met twee diensten geestelijke gezondheidszorg: het CAT van vzw Eclips te Gent en het RKJ te Eeklo. Beiden zijn op deze problematiek gespecialiseerde diensten. De opdracht is te zorgen voor vroegdetectie, het motiveren van gebruikende jongeren om hun gedrag te veranderen en indien nodig door te verwijzen naar de gespecialiseerde diensten. Hiertoe wordt €80.000 ter beschikking gesteld. Dit zal enerzijds gebruikt worden voor de aanwerving van een deeltijdse drugcoördinator, en anderzijds voor vorming en consult door de gespecialiseerde diensten. Het project start in januari 2010. Competentieproject
Vivo begeleidt en ondersteunt binnen het ESF-project 40 organisaties gedurende 10 maanden voor het ontwikkelen van een competentiebeleid binnen de organisatie. Vzw GROB dacht er al langer aan het HRM-beleid van de aangesloten diensten op elkaar af te stemmen. Een gemeenschappelijk competentiebeleid is daar een goede insteek voor. Inhoudelijk gaat het project over het managen van competentieprocessen met de bedoeling een kwalitatiever organisatieresultaat te behalen. De aanvraag voor GROB werd goedgekeurd. Eind 2009 is daar echter nog niet veel rond gebeurd vanwege een aantal andere prioritaire actieterreinen. Willen we er nog iets van maken, dan zullen wij ons moeten reppen, want het project loopt slechts tot augustus 2010. Profilering
Het samenwerkingsverband GROB heeft er nood aan zich zowel intern (naar de partners, vooral naar de medewerkers niet-stafleden toe) als extern (het bredere welzijnsveld) correct te profileren. De oprichting van de koepelvzw was een verdere stap in de samenwerking tussen de zeven autonome diensten, waardoor haar doelstellingen verder gaan reiken dan voordien. We kregen het aanbod van de Arteveldehogeschool, afdeling grafische vormgeving, om de website bij te werken en passende brochures te ontwerpen. Gezien dit om een project met studenten gaat, dienden wij ons te houden aan de timing die de hogeschool vooropstelde. Meteen schiep dit het probleem dat de inhoud van de folder nog geen definitieve versie kon zijn, aangezien wij nog volop bezig waren in de ontwikkelingsfase van ons strategisch beleid. En momenteel hebben wij daar nog geen eindstreep kunnen onder zetten. De folder werd niettemin ontworpen met voorlopige teksten. Eens we door deze fase heen zijn, kunnen wij het definitieve resultaat voorleggen. De website (www.tgrob.be) is ondertussen wel functioneel, daar waren slechts kleinere tekstuele aanpassingen nodig en kreeg vooral het grafische element het hoofdaccent.
Werkgroepen
Een samenwerkingsverband heeft vanzelfsprekend tot doel via samenwerking betere resultaten te behalen. Eén van de middelen daartoe is het opstarten van gemengde werkgroepen, waaraan medewerkers uit de onderscheiden diensten participeren. De bijeenkomsten van de pedagogisch verantwoordelijken hebben vooral tot doel de MFCwerking te ondersteunen, maar ook andere inhoudelijke onderwerpen krijgen er hun plaats. De werkgroep huisvesting was op initiatief van vzw Stappen reeds eerder aan de slag. In deze werkgroep worden de mogelijkheden verkend om meer en betere huisvesting aan onze jongeren te verschaffen. De vergadering van de secretariaatsmedewerkers ligt al een tijdlang stil. Dit had vooral te maken met overbelasting van de trekkende organisatie. Maar deze werkgroep zal in 2010 wel weer snel in gang moeten schieten gezien we besloten hebben, naar aanleiding van de nakende fusie van vzw Albezon en vzw De Bekwame Boon, om boekhouding en loonverwerking van alle partners meer te uniformiseren. De werkgroep profilering ligt momenteel wat stil, gezien we eerst meer overeenstemming moeten hebben over het strategisch beleid voor de komende jaren, vooraleer we onze folderteksten aan de drukker toevertrouwen. In de loop van afgelopen jaar kwam de werkgroep ICT tot stand. Elke partnervzw investeert in min of meerdere mate in software en hardware, tracht met de informatica de werking te ondersteunen, maar ervaart hierbij toch wel heel wat problemen. De computerexperten in eigen rangen zijn eerder beperkt, en er is slechts een summier budget voor ondersteuning beschikbaar. De werkgroep wil de koppen bij elkaar steken en zo vermijden dat ieder voor zich opnieuw het warm water moet uitvinden. Vooral de problemen met servers en netwerkverbindingen zullen onze bijzondere aandacht vragen. Ook willen we via opleiding de noodzaak tot externe tussenkomsten zoveel mogelijk beperken. Er werd een poging gedaan om een feestcomité op te richten. Het was niet vanzelfsprekend voor elke voorziening om een afgevaardigde te laten deelnemen. De samenstelling van de groep sleepte aan en de geplande activiteiten (fietstocht, barbecue) werden alsmaar uitgesteld. We plannen in de loop van 2010 het feestcomité opnieuw als werkgroep te kunnen samenstellen en de voorziene initiatieven tot uitvoering te kunnen brengen. Tenslotte zullen de genoemde projecten druggerelateerde problematieken en competentiebeleid eveneens ondersteund worden door een divers samengestelde werkgroep. In maart 2010 plannen we een studienamiddag, in het genre van Café-Idée zoals dit reeds in Hadron bestaat. Alle medewerkers worden uitgenodigd. We zullen er een stand van zaken geven en het strategisch beleid toelichten. Uiteraard is er dan ruimte voor discussie. Het wordt zowat de eerste gezamenlijke activiteit voor alle Grobbers.
Het MultiFunctioneel Centrum (MFC)
Gedurende meer dan twee jaar (vanaf juli 2007) zijn alle GROB-partners betrokken geweest in het MFC-experiment. Daartoe hadden wij bij onze projectaanvraag moeten aantonen dat wij de drie noodzakelijke functies “verblijf, dagbesteding en begeleiding” in huis hadden. Wij vertrokken als enige van de zeven erkende proefprojecten vanuit een samenwerkingsverband van voorzieningen als structurele basis. De andere zes organisaties waren van het “grote” type, die in de eigen organisatie over alle noodzakelijke werkvormen beschikten: residentie, dagcentrum, ambulante dienst. Wij waren er immers van overtuigd dat het MFCconcept aan onze jongeren en gezinnen meer kansen zou bieden om binnen de Bijzondere Jeugdbijstand volwaardige trajecten af te leggen. Wij schatten tevens in dat, wanneer het experiment de verhoopte resultaten zou opleveren, het MFC-model het model van de toekomst zou zijn binnen het Agentschap Jongerenwelzijn. Gezien de overheid ook “samenwerkingsverbanden” toeliet tot het experiment, tekenden wij daar gretig, zij het toch met enige reserve, op in. Alras ondervonden wij dat deze intensievere samenwerking op cliëntniveau een erg zware belasting werd voor diegene die de regie op organisatieniveau moest voeren (IRO). Zijn werklast werd na enkele maanden niet meer hanteerbaar. Na lange onderhandelingen met de overheid kende de minister ons een halftijdse bijkomende kracht toe ter ondersteuning, die wij uiteraard in dank hebben aangenomen. Evenwel was er de beperking dat dit slechts voor de looptijd van één jaar zou gaan (terwijl het proefproject verder doorloopt na deze periode), en kregen we bijkomend de opdracht een uitgebreide nota samen te stellen die de moeilijkheden oplijst van ontwikkeling van een MFC binnen een samenwerkingsverband, en daar ook de nodige oplossingen voor aanvoert. Een ander probleem stelt zich vanwege de vereiste eigen aan het MFC-concept, nl. dat één begeleider het cliënttraject over de verschillende functies (binnen werkvormen en over voorzieningen heen) opvolgt. M.a.w. de MFC-begeleider schuift organisatorisch mee met de client naar die afdeling waarnaar deze is “geschakeld”. De grootste moeilijkheid hierbij is er uiteraard een van arbeidsrechterlijke aard: je kan zomaar niet een personeelslid tewerkstellen in een andere voorziening waar die niet op de loonlijst staat. De idee groeide langzaam dat er best een “pool van contextbegeleiders” zou gevormd worden. Deze zouden overal inzetbaar moeten zijn om vlot aan het MFC-concept tegemoet te kunnen komen. Maar helaas blijven we ook dan achter met de arbeidsrechterlijke limieten. Binnen de gestelde termijn hebben we daar geen sluitende oplossing kunnen voor vinden. Momenteel zijn we op zoek naar modellen binnen samenwerkingsverbanden die mogelijkheden bieden om deze beperkingen te omzeilen of in het beste geval, op te heffen. Maar op dit ogenblik staan we nog niet zover. Daarenboven is het uiterst onwaarschijnlijk dat we in de nabije toekomst nog opnieuw over een halftijds gesubsidieerde IRO zouden kunnen beschikken. Het eindrapport dat wij begin juli aan de overheid bezorgden, werd niet meteen positief onthaald. Men concludeerde eruit dat een multifunctioneel centrum binnen een samenwerkingsverband wellicht niet haalbaar is zonder eerst tot fusie over te gaan. Men liet ons verstaan dat we het dan wel beter voor bekeken zouden houden. Naar het einde toe van het experiment werden nieuwe richtlijnen van de overheid bekend omtrent de organisatie van de MFC’s na de volgende erkenningsronde. Zo zouden BZW en OOOC niet meer deel kunnen
uitmaken van een MFC. Ook een grotere capaciteit van elke voorziening binnen MFC zou moeten worden ingezet. Dit is voor het dagcentrum en de thuisbegeleiding zeker geen evidentie. Tevens is de leeftijdsgroep van jonge kinderen binnen ons MFC te beperkt aangezien we niet over een residentie beschikken die –12-jarigen opneemt. Deze bui hadden we al eerder voelen aankomen. Op het Regionaal Overleg BJB Gent-Eeklo stelden we de vraag aan dergelijke residentiële voorzieningen of er interesse was. En daaraan blijkt geen nood, drie residenties toonden hun belangstelling. Maar maken we zo het probleem nog niet groter? Dit betekent niet meteen dat deze voorzieningen toetreden tot de koepelvzw GROB. Samenwerking binnen het MFC zal dus moeten tot stand komen via protocollen die uiteindelijk minder hechte banden kunnen smeden dan wat binnen het GROB-partnerschap aanwezig is. De oplossing voor het ene probleem maakt er dan misschien een ander bij… Tegelijk stellen zich nog problemen met de inzetbaarheid van de beide residentiële voorzieningen binnen ons MFC, het zijn met name Canovoorzieningen. Op zich zijn dit uiteraard de meest veelzijdige residentiële werkingen, maar dit is nu juist wat een MFC niet onmiddellijk nodig heeft. Binnen een MFC hebben wij i.f.v de noodzakelijke schakelingen vooral nood aan een residentie die een “bed” verschaft. Canovoorzieningen doen uiteraard veel meer dan dit, eigenlijk hebben zij zelf alle noodzakelijke functies voor een MFC in huis waaronder de contextbegeleiding. Solliciteert men een Canovoorziening uitsluitend voor een “bed”, dan doet men deze werking onrecht aan. Anderzijds heeft een Canovoorziening geen MFC nodig, omdat zij eigenlijk op zich al een MFC-tje vormen. Ondertussen loopt het proefproject af en wordt sinds augustus de IRO-functie niet meer betoelaagd. In het voorjaar 2010 wordt het project verlengd via nieuwe erkenningen. Wij staan derhalve voor de keuze: “doen we opnieuw een aanvraag, of laten we de kelk aan ons voorbijgaan?” Gezien onze eerder genomen engagementen, nl. de missie van GROB die aan cliënten trajecten wil aanbieden, en onze verwachting dat MFC in de toekomst het organisatiemodel bij uitstek zal worden binnen de Bijzondere Jeugdbijstand, staan we voor een verscheurend dilemma. De knoop werd echter doorgehakt: we zijn nu niet meteen in staat om in het voorjaar een nieuwe erkenningsaanvraag te lanceren. M.a.w. we zullen nu stoppen met de MFC-werking GROB. We willen eerst de nodige tijd nemen om de ondervonden obstakels uit de weg te ruimen, en proberen het opnieuw bij de daaropvolgende ronde. Waarschijnlijk zal dit meteen een beperking inhouden van de inzet van ons samenwerkingsverband. Het zal een beperkter MFC worden zonder de Canovoorzieningen, zonder het OOOC en zonder de autonome BZW-dienst. Niettemin zullen we de MFC-werking op de voet blijven volgen. Wij houden contact met Brussel. Intern binnen GROB-verband zoeken we eveneens uit wat van de verworvenheden uit ons MFC-verleden we in onze werking kunnen behouden. We zullen zo spoedig mogelijk met onze verwijzers gaan praten: uitleg over onze beslissing om onze MFC-werking voorlopig te stoppen, en een bevraging of zij mee willen werken aan soepele cliënttrajecten binnen GROB, evenwel buiten het strikte en erkende MFC-kader. Ook kunnen we al nadenken op welke wijze de externe residentiële voorziening het best in onze toekomstige MFC-werking kan betrokken worden. Maar deze koerswijziging zal eveneens een grote invloed hebben op de verdere ontwikkelingen binnen de koepelvzw. De eens zo sterke samenwerking op cliëntniveau tussen alle betrokken GROB-partners zal nu een andere dimensie krijgen omdat we zo een beetje “uit elkaar gerukt” worden. We zullen nieuwe of andere samenwerkingsvormen moeten aanboren, andere banden moeten smeden.
Als we onze missie trouw willen blijven, zullen we de komende tijd geen nood hebben aan uitdagingen, want zo te zien zijn die er meer dan genoeg. En t.a.v. MFC stellen wij: uitgesteld is niet verloren! Hoe we dit alles zullen aangepakt hebben, leest u in het jaarverslag 2010.
Dirk Meulyzer
SFEERBEELDEN 25 JAAR C.A.B.
Er was veel volk op de been en iedereen werd van harte verwelkomd…
Rozalla, 14 jaar
Gezelligheid, dansen, muziek, fanfare, theater, film, blij terugzien en bijpraten,… Niets ontbrak!
Groot en klein deelden in de feestvreugde.
Tof! Lekkere pannenkoeken!! Blij dat ik de oude mensen nog ne keer terug gezien heb. Leuk! Met de stoet wijs! Mag nog meer gedaan worden! Dat mensen tijd gemaakt hebben voor iedereen. Toneel was niet echt voor mij, maar ’t was wel goed. Jammer dat er veel stonden die er niet bijhoorden. Die buurtjongens, die kwamen pannenkoeken eten en wij moesten dan lang wachten. Blij dat ik iets aan M. kon geven! P.S. jammer dat ik de foto’s nog niet gehad heb. Magali
Ook ’s avonds werd er gewoon verder gefeest.
IN ZEE MET ABFT? We maakten het voorbije jaar kennis met “Attachment Based Family Therapy”, een systeemtherapeutisch behandelprogramma dat iedereen in het team aansprak omdat het thema verbinding tussen de gezinsleden hier centraal gezet wordt. In het kader van wetenschappelijk onderzoek met het oog op differentiatie binnen TB, zoals vermeld in het globaal plan voor de Jeugdzorg, werd aan de universiteit van Gent de opdracht gegeven tot onderzoek naar de mogelijkheden binnen thuisbegeleiding van een kortdurende geprotocolleerde interventie. ABFT, ontwikkeld door G. Diamond, heeft geleid tot een werkbaar protocol dat ook voor onze doelgroep mogelijkheden biedt. We beseffen dat de overheid, naast de inhoud, de afgelijnde duur van deze therapie (16 weken) interessant vindt vanuit haar streven naar differentiatie van de thuisbegeleiding (vooral naar meer kortdurende werkvormen). Er passeren wel vaker nieuwe methodieken de revue. Meestal kunnen deze slechts op een genuanceerde belangstelling rekenen vanuit het team omdat ze niet zo afgestemd zijn op de doelgroep van kansarme en kwetsbare gezinnen en wij als team zeer expliciet blijven kiezen om vooral deze mensen te bereiken. Bij ABFT echter zien we deze methodiek goed passen binnen het ruimere kader van kansarmoede waarbinnen wij onze doelgroep plaatsen en binnen de systeemgerichte en contextuele benadering die wij zeer werkbaar vinden voor deze gezinnen. Het is wellicht mogelijk om een aantal gezinnen met een meer afgelijnde problematiek (binnen de BJB) aan ABFT toe te wijzen, maar wij zien ook heel wat toepassingsmogelijkheden bij de multi-problemgezinnen die onze belangrijkste doelgroep vormen. In ons vernieuwd profiel van thuisbegeleiding stellen we de verbinding tussen de gezinsleden en met hun omgeving centraal. Dit sluit nauw aan bij het uitgangspunt van ABFT waar de hechting tussen jongeren en ouders benadrukt wordt om te kunnen uitgroeien tot gezonde volwassenen. Gebrek aan verbinding op verschillende vlakken is de kernproblematiek bij multi-problemgezinnen en om deze mensen te kunnen bereiken en hen meer grond onder de voeten te geven, ontwikkelden we over de jaren heen, onze eigen principes en werkkaders. We onderzoeken in welke mate de principes van ABFT onze eigen werkwijze kunnen inspireren en versterken. In volgende tekst stellen we ABFT kort voor en bespreken we de kenmerken van kansarmoede. We geven aan welke aanknopingspunten en mogelijkheden we zien bij onze huidige kijk op het werken naar verbinding tussen de gezinsleden. We bekijken verder hoe deze methodiek zich verhoudt tot onze belangrijkste werkkaders.
De principes van ABFT (samenvattend naar tekst Guy Bosmans)5
Het programma bestaat uit vijf behandeltaken die nauw met elkaar verbonden zijn. Om het programma te kunnen toepassen is er kennis nodig over hechting in de adolescentie, over empathie en inleving, over emotionele ontwikkeling en verwerking, over trauma en langdurige blootstelling aan misbruik, verwaarlozing en over vergeving als een therapeutisch proces. De ontwikkelaars van deze methode stellen vast dat in heel wat gezinnen met adolescenten met depressieve en/of suïcidale gedachten, de mate van veilige hechting heel laag ligt. Het uitgangspunt van ABFT is de bevinding dat in de adolescentie de hechtingsrelatie met de ouders extra belangrijk wordt omdat dit de mogelijkheid schept voor de jongere om in moeilijke omstandigheden bij zijn ouders steun te zoeken én te krijgen en zo de kans om psychopathologie te ontwikkelen, vermindert. Als tweede uitgangspunt stelt ABFT dat de bestaande problemen het gevolg zijn van wederkerige interacties zonder iemand als schuldige aan te duiden. Dit houdt een expliciete meerzijdige partijdige houding in van de therapeut. De hechtingsbasis tussen ouders en jongeren wordt zo goed mogelijk hersteld zodat ouderlijke controle en liefde weer geactiveerd wordt omdat dit de grootste invloed heeft op de ontwikkeling van de jongere. De aangemelde problemen van de jongere worden gezien als een kreet om hulp. En met deze betekenis in het achterhoofd wordt met de jongere gewerkt om zijn gevoelens en noden op een directe wijze uit te drukken naar de ouders toe, waarbij de ouders reageren met zorg, respect en autoriteit. Om de hechtingsrelaties te verbeteren, wordt er apart gewerkt met de adolescent, met de ouders en met adolescent en ouders samen. Met de jongere worden de centrale familieconflicten en teleurstellingen in kaart gebracht. Er wordt gewerkt om beter gevoelens in woorden om te zetten en aan een betere tolerantie om met gevoelens met een hoog emotioneel gehalte om te gaan. Er wordt ook gewerkt aan een beter inzicht in de interpersoonlijke relaties, aan de mogelijkheid om nieuwe perspectieven aan te nemen (bvb. wat zijn de grenzen aan de mogelijkheden van mijn ouders?). Bij de ouders wordt gewerkt aan het heropnemen van hun ouderlijk engagement, het verbeteren van hun empathische gevoeligheid ten opzichte van relationele teleurstelling in de leergeschiedenis van zichzelf en van de adolescent. Aan de ouders wordt een ontwikkelingsadequate visie op opvoeding aangeleerd, en de gedragsregulerende vaardigheden worden verbeterd. Gedurende de ABFT-sessies wordt op deze wijze met de ouders en de adolescent toegewerkt naar de gezamenlijke sessies waarin de therapeut gesprek tot stand brengt tussen ouders en jongere: de jongere vertelt over een conflict en drukt zijn kwetsbare gevoelens hierover uit en de ouder tracht op een open manier te luisteren en erkent de gevoelens van de jongere. De therapeut ondersteunt afwisselend beiden om dit mogelijk te maken.
5
De theoretische grondslagen van Attachment Based Family Therapy .
Tenslotte wordt in een laatste fase verder gewerkt aan het zelfbeeld van de jongere via het bevorderen van competenties: er worden haalbare uitdagingen gezocht en een sociaal netwerk opgebouwd. De ouders worden ondersteund om een veilige basis te blijven om nieuwe competenties op te bouwen. In dit programma blijft de persoon van de therapeut centraal aanwezig tijdens de 16 weken dat het programma duurt. Een behandelingstraject van 16 weken, dit gegeven staat haaks op onze langdurige begeleidingen met onze doelgroep van multi-problemgezinnen. Het aantrekkelijke aan ABFT is echter dat het niet om een set van regels gaat maar om een set van principes. Principes waar wij als team al jaren achter staan maar die hier op een methodische wijze worden gepresenteerd en die inzoomen op de kern van de verbindingsproblematiek bij adolescenten en ouders. Deze methode versterkt ons theoretisch kader en veel hiervan kan toegepast worden op een grotere groep jongeren (ook met externaliserende problematiek) en op een trager ritme (dan 16 weken). Het feit dat de doelgroep binnen ABFT eng omschreven wordt (tussen 11 en 17 en enkel internaliserende problematiek), heeft te maken met het feit dat deze methodiek enkel voor deze specifieke groep onderzocht is volgens de evidence-based criteria. ABFT vertrekt van de hoopvolle premisse dat er ook op latere leeftijd nog gewerkt kan worden aan herstel van de band tussen ouders en kinderen. Sterker nog: zij benadrukken de noodzaak van een hechte band tussen adolescenten en ouders om van daaruit te groeien naar autonomie en het uitbouwen van een eigen leven. Het thema van gebrek aan verbinding met zichzelf, hun gezin, vrienden en de samenleving, zien we bij onze multi-problemdoelgroep als een centraal kenmerk van kansarmoede terug komen. We bekijken hieronder de theoretische kenmerken van kansarmoede zoals besproken in het boek “Op eigen kracht verder”. We lichten deze hieronder toe. Kenmerken van kansarmoede (samenvattend uit het boek “Op eigen kracht verder”)6
GEVOELENS VAN MACHTELOOSHEID Kansarmen hebben zelf weinig het gevoel dat ze iets aan hun situatie kunnen veranderen. De basis van deze machteloosheidsgevoelens wordt reeds gelegd in hun kindertijd. Als bvb. een moederfiguur (die dit zelf ook nooit geleerd heeft) emotioneel niet beschikbaar is voor haar baby, kan dit kindje moeilijk leren om betekenis aan zijn signalen te geven en zal het niet het gevoel hebben controle over zijn omgeving te kunnen uitoefenen. Ook in zijn verdere opvoeding krijgt het kind in deze omgeving weinig zicht en greep op de spelregels van het leven. Dit cumuleert zich in schoolervaringen, werksituatie en financiële situaties waardoor kansarmen minder inzicht en keuzevrijheid krijgen en zo ook minder macht in onze complexe maatschappij verwerven.
6
Op eigen kracht verder: hulpverlening aan huis bij kansarmen, Katrien Vandenbempt.
GEVOELENS VAN WANTROUWEN In armoedesituaties ontbreken in de kindertijd vaak warme en hechte vertrouwensfiguren waardoor er weinig gevoel van basisveiligheid en basisvertrouwen kan ontstaan. Dit basiswantrouwen kan leiden tot ambivalente gevoelens van aantrekken en afstoten en sterke stemmingswisselingen (we zien dan een sterke maar tegelijk ook negatieve verbondenheid tussen de familieleden). Die ambivalente gevoelens spelen ook binnen de hulpverleningsrelatie (sterk appel op, tegenover angst en vermijding).
GESTOORDE COMMUNICATIE Achter veel lawaai en stoere taal schuilt dikwijls een grote hulploosheid om met elkaar en de buitenwereld om te gaan. Deze taal overschaduwt de taal van bezorgdheid en de enorme inzet voor het eigen gezin (zowel bij ouders als jongeren)!
VERBINTENISPROBLEMATIEK ALS HET CENTRALE KENMERK Kansarme mensen zien vaak geen band meer met het eigen handelen (wat ik ook doe, het doet er niet toe…). Dit uit zich in gevoelens van onbeduidendheid, een laag zelfbeeld, depressie,… Wanneer ouders en/of kinderen het gevoel hebben aan hun gezin van herkomst veel meer gegeven te hebben dan gekregen, kan de rekening aan anderen gepresenteerd worden binnen het gezin (verbinding met de ander). Dit vertaalt zich ook in hun maatschappijbeeld waarbij anderen groot en machtig zijn en armen weinig of niks in te brengen hebben. Als er geen of weinig hoop is vanuit onvoldoende verbintenis met de toekomst, dan wordt het motiveren tot verandering erg moeilijk. Deze verbintenisproblematiek is een kernproblematiek waarop we moeten ingaan om effectief aan kansarmoedebestrijding in ruime zin te doen (op eigen kracht verder). Gezinsleden in verbondenheid met elkaar en in hun omgeving
Gezien wij ons situeren binnen de hulpverlening, meer specifiek met als ingangspoort de opvoedingssituatie, engageren wij ons naar deze doelgroep vooral op het niveau van ouders en kinderen om terug een besef van invloed op gang te krijgen en te streven naar een positieve verbondenheid. Dit is ook wat we binnen ons vernieuwd profiel in de visie centraal zien staan: “Ons uitgangspunt is dat ouders en kinderen zich verantwoordelijk voelen om zorg te dragen voor elkaar én dat opvoeden een beïnvloedend en beïnvloedbaar proces is. Het gezin (in alle mogelijke samenstellingen) is een ideale oefenbodem om, samen met ouderfiguren en kinderen, te kijken naar en te leren uit hun omgang met elkaar en de buitenwereld. Met de bedoeling op die manier sterker te worden in hun verbondenheid”. De hulpverlening die ABFT biedt rond het herstel van hechting tussen ouders en jongeren die uit kansarme gezinnen komen, zit ook op het niveau van verbintenis binnen het gezin, meer specifiek de verbintenis tussen ouders en jongeren met een internaliserende problematiek tussen 11 en 17 jaar.
Wij werken met gezinnen met kinderen tussen 0 en 18 jaar. En zien het belang om op elke leeftijd met ouders en kinderen rond verbondenheid en hechting te werken. Werken rond hechting
GEZINNEN MET JONGE KINDEREN In gezinnen met jonge kinderen werken we op een andere manier rond hechting dan bij gezinnen met pubers en adolescenten. Bij jonge kansarme gezinnen met baby’s en kinderen is het vaak nodig om stil te staan bij de betekenis die ouders geven aan initiatieven van de kinderen. Het is voor hen heel moeilijk om de (emotionele) signalen van hun kinderen (wenen, lastig doen…) niet te interpreteren vanuit afwijzing (ik ben geen goeie moeder, ze doen het om het mij lastig te maken) en om dit te leren zien als een uiting van de noden die de kinderen hebben, als hun manier om hierover in communicatie te gaan. Ouders zijn zich, vanuit het zelf ervaren onrecht en hun eigen zware rugzak, vaak niet bewust hoe belangrijk zij zijn voor de emotionele ontwikkeling van hun kind. Hierrond werken vraagt de nodige tijd. Het contextuele kader reikt ons handvatten om stil te staan bij de ervaringen die de ouder zelf als kind gehad heeft, hoe hij zich hierbij gevoeld heeft en welk effect dit heeft op zijn zelfbeeld, om van hieruit linken te leggen naar wat hun kind nu nodig heeft. Uit ervaring weten we (vanuit de vaak ernstige problematiek bij de ouders) dat dit de nodige tijd vraagt en daarom gaan we ondertussen ook concreet aan de slag om de interactie tussen ouder en kind positief te verstevigen. De systeemtheoretische benadering en Video-hometraining in het bijzonder, biedt ons een methode die ons en de ouders helpt om goed te kijken hoe hun kind een appel doet op hen, wat de nood is van hun kind en hoe ze dit initiatief kunnen ontvangen (en weer terug geven). Bij kleine kinderen gaat dit uitsluitend over non-verbale interacties. Bij wat oudere kinderen wordt ook de taal meegenomen in het oefenen met de ouders (in het ontvangen van wat kinderen aangeven en hoe ouders dit op hun beurt weer terug kunnen geven). Dit wordt geoefend doorheen alle mogelijke dagelijkse interacties die zich voordoen op het moment dat de begeleider aanwezig is zodat hij de ouder hierin kan steunen en begeleiden. In deze aanpak zit meteen de wijze waarop we werken om de machteloosheid tegen te gaan (leren zien hoe positief kinderen reageren op ontvangstbevestiging van de ouder), het wantrouwen weg te nemen (het is omdat mijn kind iets nodig heeft dat het weent), te werken naar verbinding (initiatieven zien en ontvangen en dit weer terug geven) en een andere wijze van communicatie in gang te zetten (positieve reeksen opzetten tussen ouders en kind i.p.v. neen-reeksen). In gezinnen met adolescenten wordt ook het contextuele en systeemtheoretische kader gebruikt om met ouders en kinderen te werken maar hebben we verder een minder duidelijke manier om rond hechting te werken. Zeker met adolescenten wordt eerder het spoor van bewerken van eigen toekomst opgenomen dan nog zwaar investeren in ernstig misgelopen relaties tussen ouders en de jongere.
VERGELIJKING ABFT
MET ONZE WERKWIJZE BIJ JONGE KINDEREN
Hoe groter kinderen worden hoe meer het verbale aspect naar voor treedt. Dit verleidt ons soms om met ouders en adolescenten erg op de inhoud door te gaan. Diamond, die ABFT ontwikkeld heeft, stelt duidelijk dat het weinig zin heeft om te vertrekken van gedragsproblemen maar dat het eerst moet gaan over het interpersoonlijke dat eronder ligt, alvorens we veranderingen in gedrag kunnen verwachten. ABFT leert ons dat we in feite dezelfde beweging als bij de heel jonge kinderen moeten maken als we werkelijk rond hechting willen werken tussen adolescenten en ouders. Dit wil zeggen dat we eerst het verlangen bij ouders en jongeren trachten op tafel te krijgen om het samen beter te doen en toestemming vragen om vooral rond het relationele te werken. Wetende wat de meeste mensen van onze doelgroep zelf gemist hebben, is de persoon van de begeleider hier bijzonder belangrijk om het geloof en de hoop te blijven voeden dat het voor dit gezin mogelijk is om op een andere manier samen te leven. Diamont stelt dat het bij adolescenten erg belangrijk is om hen er direct bij te hebben. De mate waarin we erin slagen om de adolescent te betrekken bepaalt het succes dat je met deze methode kan hebben. Vandaar dat de begeleider eerst heel goed gaat luisteren naar de noden van de jongere en hoe hij zich hier bij voelt. Wat is zijn basisverlangen naar zijn ouders, wat heeft hij nodig van zijn ouders om zich veilig te voelen en met zijn problemen bij hen terecht te kunnen? In een volgende fase wordt er ook concreet geoefend, uitgeprobeerd, rollenspel gedaan om met de jongere te zoeken hoe hij deze dingen op een respectvolle manier naar zijn ouders kan brengen. Even belangrijk als het oefenen is de belofte van de begeleider dat hij er bij zal zijn en de jongere zal helpen als hij zijn ouders vertelt wat hij/zij nodig heeft van zijn ouders om zich beter te voelen in zijn relatie met hen. Daarna wordt er stil gestaan bij de ouders om hen te brengen tot het kunnen zien en horen van de noden van hun kinderen (zoals we ook bij ouders van jonge kinderen doen). Hier wordt de tijd genomen om stil te staan bij wat zij aan stress meedragen en hoe groot de last voor hen moet zijn. Er wordt tijd genomen om intergenerationeel te exploreren hoe hun kindertijd was en hoe zij verbonden waren met hun ouders. Konden zij naar hen gaan bij problemen, hoe voelden ze zich daarbij? Diamond stelt dat het emotioneel doorleven van deze gevoelens erg belangrijk is omdat dat opening geeft om te kunnen perspectief nemen naar hun kinderen. Als begeleider zelf woorden bieden voor sterke emoties en zeer empathisch gericht zijn op de ouder, helpt de ouder om zijn eigen opstelling naar zijn kind te milderen en de link te leggen tussen zijn eigen ervaringen en wat hun kind zou kunnen ervaren. Als de begeleider het akkoord heeft van de ouders om zich in te zetten voor het herstel van hun band, gaat hij ook met de ouders heel concreet oefenen en met hen bekijken hoe zij zullen reageren op wat de jongere vertelt (ontvangen van initiatief). Ook aan de ouders belooft de begeleider dat hij erbij zal zijn (meerzijdige partijdigheid) en hen zal helpen om wat hun kind zegt te ontvangen en niet direct in probleemoplossing te vervallen. Deze systematiek, en het belang van de adolescent onmiddellijk te betrekken, werkt inspirerend voor onze begeleidingen waarin we de relatie tussen ouders en jongeren centraal zetten.
ABFT en ons eigen werkkader
Bij de jongere kinderen werken we heel sterk met de ouders. Ook bij jongeren en adolescenten hechten wij er tot nu toe minder belang aan om zo expliciet en van bij de start (na 1 gesprek) met de jongere apart aan de slag te gaan. Dit heeft te maken met ons specifiek kader: Eén van onze pijlers in onze werking, nl. aanklampende, vasthoudende hulpverlening, wijst erop dat we vaak werken met weinig gemotiveerde mensen. We laten de doelstelling aangeven door verwijzer, ouders en jongeren, vanuit het gegeven dat de hulpverlening vaak opstart zonder dat er van een duidelijke motivatie sprake is en dat wij eerst op zoek gaan wat zij zinvol vinden binnen de begeleiding. Wij zijn niet gewoon zelf sterk naar voor te schuiven wat wij als belangrijk/noodzakelijk zien om tot verandering te komen. Dit volgt uit onze overtuiging waarop 2 andere pijlers van onze werking stoelen, nl. dat participatie en een emancipatorische houding de mensen sterker zal motiveren om tot eigen doelen te komen.
STAAN DEZE PRINCIPES DAN HAAKS OP HET AANBOD VAN ABFT? Als we ervan uitgaan dat gelijkwaardigheid en participatie ook wil zeggen dat wij vanuit onze deskundigheid kunnen aanbrengen wat wij als sterke kanshebbers op verandering zien en dat ouders en jongeren hierop hun inbreng doen vanuit hun kennis van hun gezin, dan zijn deze principes verenigbaar. De ervaring leert dat hoe sterker een begeleider geschoold is in een methodische manier van werken, hoe makkelijker mensen mee stappen in het aangeboden model en hieruit voldoening halen (bvb. VHT: hoe beter begeleiders weten hoe de camera te hanteren in functie van de begeleiding, hoe makkelijker gezinnen toelaten dat er gefilmd wordt). ABFT vraagt ook om een duidelijke setting: nl. tijd en ruimte voor afzonderlijke gesprekken. Dit is vanuit de vierde pijler, mobiel werken, niet zo evident: we moeten het doen met de ruimte die ter beschikking is, met de momenten dat de mensen tijd willen of kunnen maken. De vijfde pijler: intensief werken past perfect in het plaatje van ABFT maar botst wat op ons werkkader van de vijf gezinsdomeinen die we allemaal aan bod willen laten komen binnen de begeleiding. Ook binnen ABFT wordt ruimte gemaakt om thema’s buiten het relationele op te nemen maar in mindere mate dan wij doen. Het belang om op deze verschillende levensdomeinen te werken halen we uit onze eigen ervaring en het basiswerk “op eigen kracht verder” waarin succesvolle ervaringen rond vraaggericht werken met kansarme gezinnen gebundeld werden. Ook al schuiven wij het domein van relaties en communicatie naar voor als ons belangrijkst te bewerken domein, we ervaren elke dag dat dit onvoldoende is om mensen uit de kansarmoede te helpen: hiervoor is een gestaag en langdurig werken op de verschillende levensdomeinen nodig, vooral om ook de verbinding op maatschappelijk vlak te kunnen realiseren. We omschrijven het als volgt in ons profiel: “Een betere communicatie in het gezin en met de buitenwereld, een sterkere positionering van en verbondenheid tussen de gezinsleden, vaardiger ouders, weerbare kinderen en verzorgde materiële leefomstandigheden: dit alles kan er voor zorgen dat het algemeen welzijn verhoogt en risico’s afnemen”.
Besluit
Het methodisch kader van ABFT fundeert en expliciteert mee het kernprincipe in onze profieltekst: “gezinsleden in verbondenheid met elkaar en hun omgeving”. Dit leidde ertoe dat we ons als team hebben verdiept in deze methode en dat 2 begeleiders zich geëngageerd hebben de kortdurende opleiding onder supervisie van prof. Diamond te volgen. De methode geeft veel herkenbare, ook een aantal nieuwe uitgangspunten. Herkenbaar is het uitgangspunt dat de problematiek van jongere herkaderd wordt naar een nood van de jongere aan relationele ondersteuning vanuit de ouders/het gezin. Herkenbaar ook dat het werken aan verbinding, aan hechting de fundering vormt om met deze gezinnen vooruit te kunnen. Nieuw is vooral de systematische aanpak en de opstart, die na 1 gezamenlijk gesprek, vertrekt vanuit de jongere. Deugddoend is het geloof dat, ook bij adolescenten die in moeilijke omstandigheden opgroeien, de band (gedeeltelijk) kan hersteld worden. De begeleider krijgt zeer expliciet de rol van degene die geloof en hoop uitstraalt over de mogelijkheden van de gezinsleden en actief aanwezig is voor alle partijen en die constant het verhaal over verlangen naar geborgenheid en liefde naar de concrete context vertaalt. De theorie van hechting, die in ons huidige werk al vorm kreeg bij jonge gezinnen vanuit het contextuele en video-hometraining, biedt nu ook vanuit ABFT een meer concrete werkwijze t.a.v. adolescenten. Zonder afbreuk te doen aan ons eigen werkkader, maken we een vertaalslag naar de langdurige begeleidingen. We bekijken hoe deze theorie zich verhoudt tav. onze uitgangspunten en werkwijze en werken dit met het team verder uit a.d.h.v. concrete situaties. Op deze wijze hopen we een meerwaarde toe te voegen aan onze methodische werking naar onze doelgroep. Mensen die graag uitgebreider kennis maken met deze methodiek verwijzen we naar de tekst van: Guy S. Diamond, Ph.D., Attachment- Based Family Therapy for Depressed and Anxious Adolescents
Hilde Celis
SPIEGELTJE, SPIEGELTJE AAN DE WAND: WIE IS DIE THUISBEGELEIDER IN HULPVERLENINGSLAND? Een verkenning van competenties en belevingen van de thuisbegeleider in psychosociale gezinsbegeleidingen binnen het CAB. ‘Er was eens…’. Zo begint elk sprookje. Een verhaal over grote en kleine mensen, op zoek naar zichzelf. Het levenspad neemt je mee op reis; een weg naar binnen, bezaaid met geluk en verdriet. Op een dag stapte ik ‘hulpverleningsland’ binnen. Ik had een rugzak bij de hand, gevuld met een eigen verhaal, met theorieën, idealen en ideeën. En zo ging ik op weg, in mijn hart de wens om een thuisbegeleider te worden. Alvorens ik mensen, groot en klein, zou kunnen bijstaan in hun zoektocht naar geluk, diende ik eerst de ontbrekende stukjes van mijn spiegelbeeld te vinden. Eén stukje had ik reeds uit een voorbije trip bewaard: “ Werk niet aan me, werk met me, luister, support en volg”. Het uitgangspunt van dit afstudeerproject was een antwoord te vinden op de vraag wie de professionele thuisbegeleider is? Kan men tot een definitie op maat, tot een beeld komen van de thuisbegeleider van het C.A.B.? Staan thuisbegeleiders stil bij wie ze zijn, hoe hun manier van werken invloed heeft op de gezinsleden en hoe het werkveld ook de thuisbegeleider beïnvloedt? Welke elementen kunnen competenties van een thuisbegeleider bemoeilijken of juist versterken? Sinds een aantal weken verblijf ik in een groot en oud gebouw. Naast de deur hangt een gouden bordje: ‘Centrum Ambulante begeleiding’. Het is het huis van de thuisbegeleiding. Ik ontmoet er thuisbegeleiders die reeds vele jaren in hulpverleningsland vertoeven. Ik wilde heel graag van hen leren en werd nieuwsgierig naar hun avonturen, naar hun succes en falen, maar ook naar de vraag of zij hun spiegelstukjes al hadden gevonden? Vandaag gluur ik binnen en zie tot mijn verbazing, hoe menig volkje hier samen druk in gesprek is. ‘Dit is een teamvergadering’, fluistert een man mij toe. ‘Een teamvergadering waarop we de nodige competenties van de thuisbegeleider binnen het CAB onder de loep nemen’. Communicatieve vaardigheden, rust en optimisme uitstralen, positieve intenties opmerken, maatschappelijke betrokkenheid tegenover uitsluiting, achterstelling en onrecht, actieve luisterbereidheid, empathie en inleving, reflectie over jezelf en anderen, betrouwbaarheid, kennis van pedagogische vaardigheden, flexibiliteit, doelgerichtheid, creativiteit, leergierigheid, steunend zijn, de aanzet tot verandering, methodisch werken, contactvaardig, vastberadenheid, actief, structureren, humor, inzichten, motiveren, persoonlijkheid, RESPECT.
Doorheen het project kon ik vaststellen dat thuisbegeleiders zich, zoals andere hulpverleners, algemene competenties eigen dienen te maken. Empathie, verantwoordelijkheid, luisterbereidheid, erkennend zijn, betrokken zijn, de cliënt sterker maken, positief benoemen, een vertrouwensband opbouwen, zelfzorg,… Competenties die hulpverleners hanteren wanneer ze zichzelf als werkinstrument inzetten. Op die manier wordt de thuisbegeleider een typische hulpverlener. Wat maakt de thuisbegeleider als hulpverlener dan zo specifiek?
•
Een empathische ingesteldheid dreigt in het werken met ouders “een apart soort gevorderde empathie” te zijn. Ten voordele van het kind, is het van belang dat ouders zich begrepen en geholpen weten, maar de gevoelens, gedragingen en opvattingen van ouders zijn soms juist in strijd met de belangen van het kind. En, als we empathiseren verliest de hulpverlener zichzelf, want wie kan verbondenheid voelen met de ouder die agressief en onbegripvol tegenover zijn kind staat? Het wordt dan een cognitieve empathie zonder meer. Het denken en voelen met de ouder, vraagt ook een denken over de ouder. Empathie wordt op die manier ‘het dichter komen’ bij het gevoel van ouders en hun problemen, zonder dat die hulpverlener eigen standpunten en de realistische visie op de werkelijkheid verliest. De hulpverlener blijft zich bewust dat wat hij onder zijn noemer ‘werkelijkheid’ plaatst, niet steeds identiek is aan de realiteit van de ouder.
•
Werken met ouders, anders dan het louter werken met kinderen, betekent dat de thuisbegeleider een professionele deskundigheid naast de ervaringsdeskundigheid van de ouders in rekening brengt. Men dient tot een gedeelde verantwoording te komen, wat meer is dan het uitvoeren van een opgedragen opdracht. Het samenwerken staat centraal. Waar opvoeders opvoeden en kinderen/jongeren onder hun verantwoordelijkheid worden geplaatst, blijft de ouder de verantwoordelijkheid behouden. Verantwoordelijkheid opent zich in verantwoording, transparant willen werken, maar ook zaken aan de kaak stellen bij de cliënt. De thuisbegeleider dient betrouwbaar te zijn en vertrouwen te krijgen.
•
Het uiteindelijke doel van hulpverleners is zichzelf overbodig te maken door cliënten te begeleiden in het hervinden van de eigen krachten. In een begeleiding gaat het niet alleen om onze interventies, maar ook om wat we laten. Een houding waarin men onzekerheden, mysteries en twijfels laat bestaan zonder op zoek te gaan naar oplossingen of antwoorden en die ruimte biedt om te reflecteren en te zoeken.
•
Hulpverlening begint bij de hulpverlener: wanneer die niet de nodige touwen heeft om zich staande te houden, sleurt hij niet alleen de ouders, maar op hun beurt ook de kinderen mee. Het zijn niet de technieken en methodes, maar de persoonlijke gedragskenmerken die als helpend en ondersteunend door de cliënt worden ervaren. Wil men weten waar de cliënt tot in staat is, dan dient men ook zelf in zijn kracht te durven staan. Het komt neer op een wisselwerking tussen krachten. Empowerment vereist van de hulpverlener dat hij/zij in staat is het positieve van de cliënt te zien en dit te benoemen, zelf het goede voorbeeld aan gedrag kan stellen alsook negatieve tendensen van de cliënt stop kan zetten en om kan buigen tot positief gedrag. De thuisbegeleider gaat met gezinsleden een werkrelatie aan die hij functioneel dient te hanteren. Deze werkrelatie vraagt van de thuisbegeleider een competente omgang met zowel kinderen, tieners als volwassenen. Het is aan de thuisbegeleider die werkrelatie zodanig te
hanteren dat de cliënt(en) tot optimale deelname komt/komen om een bijdrage te leveren aan het bereiken van de gekozen doelstellingen. De werkrelatie moet gekenmerkt worden door vertrouwen, verdiend vertrouwen. Want, de kwaliteit van de relatie bepaalt de kwaliteit van hulp. De relaties vallen en staan door al dan niet de oprechte betrokkenheid van de hulpverlener bij zijn cliënt. Ook de bereidheid en het vermogen om zaken bespreekbaar te maken, staan hierin centraal. •
Voor alle thuisbegeleiders ligt ‘mandaat verkrijgen’ de begeleiders. Sommige begeleiders vinden het ook deels het werk van verwijzers. Zij leggen de eerste contacten, de eerste stenen in een bouwen aan en uitwerken van de hulpvraag. Het is de begeleider die zichzelf vanuit een respectvolle en betrouwbare basishouding open stelt voor de cliënt. Mandaat moet groeien, moet je verdienen, is een rechtstreekse uitnodiging van de begeleider aan de cliënt van bereidheid tot samenwerken. Mandaat is duidelijk geen eenmalig gebeuren, het zit verweven doorheen het hulpverleningsproces in de erkenning en het medeleven die men aan cliënten geeft en het krijgt vorm door transparantie in de totale manier van werken. Het is de begeleider die vanuit bevraging, zich bewust blijft dat de cliënt de deskundige is.
•
Als thuisbegeleider werkt men tussen een family-centered model (het gezin staat centraal) en een professionaly-centered model (de thuisbegeleider als deskundige, deskundigheid van betrokken diensten). Hij zit tussen de ouder zijn leefwereld en de deskundige werkcontext. De thuisbegeleider zet als het ware een ‘januskop’ op. Hoewel de ouder niet de aangemelde cliënt is, bevindt deze zich evengoed in de stoel van de cliënt. De thuisbegeleider kan gelijktijdig betrokken zijn op de ouder als ouder als op de inhoudelijke problemen die zij voorleggen m.b.t. hun kinderen.
•
Een thuisbegeleider dient perspectief te kunnen nemen. Het perspectief van het kind en van de ouder. Wanneer het fout loopt met de kinderen, worden de ouders mee in rekening gebracht. In tegenstelling tot teamvergaderingen, kan men niet met de ouders rationaliseren over de problemen van het kind. Ouders en deskundigen staan voor een derde partij; namelijk problemen. Zorgen die niet altijd afkomstig zijn van het kind. De thuisbegeleider heeft kennis van ouderschapsproblemen en kindproblemen nodig. Maar, hij dient ook te weten dat het kind door meer beïnvloed wordt dan door de ouders.
Werken aan huis vraagt van de thuisbegeleider een juiste inschatting van afstand en nabijheid. Thuisbegeleiders van het C.A.B. nemen de tijd om goed te observeren en over te gaan tot een vraaggestuurd werken. Tijd nemen kan, daar men niet werkt met een intensieve kortdurende thuisbegeleiding. Werken met cliënten die leven in kansarmoede, die problemen hebben op meerdere terreinen vraagt ook kennis betreffende deze doelgroep. Het C.A.B. wil zich vooral naar die mensen richten die juist meer kans op uitsluiting hebben. Dit behelst ook een preventief werken. Het gebruik van methodieken en theoretische kaders zoals de systeemtheorie en contextuele hulpverlening worden niet alleen bepaald door de missie en de visie van de organisatie maar ook door de hulpverleners die er elk met hun opleidingsachtergrond en interesses werkzaam zijn. Zo ook ontwikkelen thuisbegeleiders van
het C.A.B. een aantal gemeenschappelijke methodische invalshoeken en deze kunnen elk aangevuld en verschillend geïnterpreteerd worden. In het zoeken naar een definitie op maat van het C.A.B., wens ik me te baseren op een beeld. Het beeld van de Russische poppetjes, ‘Baboesjka’s’ genaamd. De specifieke eigenheid van deze poppetjes vertonen overeenkomsten met de thuisbegeleiders van het C.A.B. Baboesjka’s zijn verkrijgbaar in verschillende afmetingen, voorkomens en leeftijden. Zij vinden competenties als empathie, respect, flexibiliteit, het zien van positieve intenties en zelfreflectie essentieel. De grootste pop zie ik als ‘de thuisbegeleider’ van het CAB. In die thuisbegeleider huist het popje dat staat voor de organisatie waarin men werkzaam is. De thuisbegeleider die integraal, participatief, mobiel, intensief en vasthoudend werkt, die in contact komt met een verschillend doelpubliek, die soms in een gedwongen hulpverlening stapt. Noodzakelijke competenties die garant staan voor de werking van het C.A.B. Het wisselend gebruik maken van theoretische kennis en methodieken, geeft betekenis aan een volgend popje. De kleinste poppetjes staan voor de persoonlijke kern en het grote kloppende hart van elke thuisbegeleider. Sommige poppetjes zijn beschilderd met grote oren, hebben een goed observerend oog, anderen trekken fluwelen handschoentjes aan en zijn voorzien van felle kleuren. Alle poppetjes passen nauwgezet in elkaar, vormen een geheel, maar kunnen naargelang de werkcontext, afzonderlijk worden ingezet. De diversiteit van de poppen is even groot als er soorten thuisbegeleiders zijn. Thuisbegeleiders banen zich een weg met cliënten, een weg soms recht, soms afwijkend in een onuitgestippeld parcours. Daarnaast stelde ik vast dat thuisbegeleiders ook geconfronteerd worden met factoren als secundaire traumatisering, overdracht en tegenoverdracht. Factoren die competenties juist bemoeilijken. De thuisbegeleider uit het C.A.B. geeft reflectie en ondersteuning van een goed team, opleiding en trainingen in het omgaan met vermelde factoren, als zeer belangrijk aan. We kunnen besluiten met het volgende: ‘thuisbegeleiding is één van de boeiendste werkvormen binnen de BJB die heel veel verschillende competenties vragen’. Het individueel werken kleurt sterk de grote verscheidenheid in noodzakelijke competenties. Men is een thuisbegeleider die aan de slag gaat met zijn eigen huisstijl, maar men wordt bij elk gezin de thuisbegeleider op maat van het gezin. De thuisbegeleider van het C.A.B. is doorheen de begeleiding zowel een procesbewaker als dialoogvoerder. Een reflectieve praktiserende en een bruggenbouwer. Thuisbegeleiders van het C.A.B hebben een groot hart, hebben veel begrip voor mensen, voelen zich verbonden met hun cliënten, werken met een groot enthousiasme, willen onrecht aanpakken. Er is de kennis, maar er is ook het hart. Er is de menselijkheid en de kennis die samen mensenkennis vormt.
Thuisbegeleiders van het C.A.B. omschrijven de liefde voor hun vak als volgt: ‘Neem de tijd om te voelen, te kijken en te luisteren. Leef mee, ervaar mee het behoud van geloof en vertrouwen in jezelf. Telkens weer in dialoog en met een mildheid naar jezelf en anderen. Kennismakend met de mensen om je heen, tussen afstand en nabijheid vertrouwen scheppen. Hulpvaardig of soms juist niet, doen wat je mag doen met durf om te benoemen en te bevragen. In vertrouwen en reflectie bescheiden blijvend, evaluerend, evoluerend, afstemmend, confronterend. Doe wel en kijk om!’ ‘Er was eens…’ Het eind van de reis is in zicht. Opnieuw aangekomen bij de controlepost van hulpverleningsland, houd ik halt. De douanier vraagt me of ik niets aan te geven heb? Ik glimlach en dwaal mijmerend in gedachten naar de vele herinneringen uit deze voorbije periode. ‘Een rugzak, gevuld met souvenirs’, roep ik uit! Ik trek de grens voorbij en hulpverleningsland ligt achter mij. Of toch niet helemaal? Uitkijkend op een toekomst, met vele stukjes spiegel die mij een nieuw verhaal hebben verteld. Een verhaal dat nooit zal eindigen.
Samenvatting eindwerk van Lavinia Aelbregt die het voorbije jaar stage liep bij Tom Veys.
HET EINDE: EEN NIEUW BEGIN? Bevindingen van de eindbesprekingen in thuisbegeleiding: dossiers van 2009
Sinds 2009 doen we standaard een eindbespreking wanneer een gezin dat door ons werd begeleid, wordt afgesloten. Deze eindbespreking heeft tot doel dat de begeleider meer ingaat op verdiepende onderwerpen m.b.t. deze specifieke begeleiding en dit deelt met ervaringen van collega’s. De begeleider kan kiezen tussen een aantal vragen waar hij/zij op een dieper niveau kan reflecteren en bevraagd kan worden door het team. Dit zijn o.a.: 1)
Wat heeft je het meest geraakt in deze begeleiding?
2)
Wat heb je geleerd in deze begeleiding?
3)
Ondersteuning : wat kan jijzelf meenemen naar ondersteuning van jezelf in volgende begeleiding?
4)
Hoe laat je het gezin achter?
5)
Wat was voor jou de meerwaarde van TB in deze situatie?
We merken dat er voornamelijk gekozen wordt door begeleiders om in te gaan op de eerste twee vragen. De andere komen minder aan bod of er wordt minder diep op ingegaan. Uit de eindbesprekingen van 2009 (13 in totaal) haalden we een aantal thema’s die we hier zullen bespreken
Bij het werken met gezinnen met pubers (8 gezinnen) merken we op dat het in de begeleiding niet altijd lukt om de puber te motiveren om de touwtjes van zijn leven in handen te nemen. Dit is zeker zo wanneer er enkel of voornamelijk met de ouders gewerkt wordt. Hiervoor vinden wij het belangrijk dat de thuisbegeleider vanaf de opstart een band opbouwt met zowel de jongere als zijn ouders. Via een vertrouwensrelatie met beiden kunnen we bewerkstelligen dat de communicatie tussen hen positiever verloopt en de verbinding hechter wordt. We zouden hierbij graag rekening houden met het feit dat het loslaten van de jongere door hun ouders niet steeds gemakkelijk is. Dit separatieproces is echter inherent aan de adolescentie en de zoektocht naar meer autonomie. We merken op dat er niet steeds sprake is van een goede hechtingsbasis tussen ouders en jongeren. Hierdoor vinden we het belangrijk dat naast het opbouwen van een band tussen de begeleider en jongere/ouders, er ook gewerkt wordt aan de band tussen de jongere en zijn ouders. Wanneer deze hechting wat hersteld is, kan er gewerkt worden om ouders weer invloed te laten krijgen op de ontwikkeling van hun puber (zie artikel ABFT). Daarnaast komt er naar voren dat ouders heel veel belang hechten aan het schoolgaan en daarbij het behalen van een diploma. In de praktijk zien we echter dat er niet altijd voldaan wordt aan de voorwaarden om dit te bereiken. Voor ouders merken we op dat het vaak moeilijk is om hier actief zaken in op te nemen (bvb. de jongere motiveren om op te staan). Daardoor is het belangrijk om met de ouders voorwaardelijk te (blijven) werken. In de begeleidingen met allochtone gezinnen (4 gezinnen) valt het op dat er door de begeleiders meer aandacht besteed wordt aan praktische zaken (bvb. kinderbijslag, schulden, be-
lastingsbrieven,…) dan in autochtone gezinnen. Hierdoor is er minder tijd en ruimte om te werken aan de problematische opvoedingssituatie. Dit kan frustrerend zijn voor de begeleider, die hierdoor soms het gevoel heeft brandjes te blussen. We proberen echter wel een evenwicht hierin te zoeken, maar uit de praktijk blijkt dat dit moeilijk is. Vanuit deze vaststelling zou het belangrijk kunnen zijn om hier in de toekomst aandacht voor te hebben en dit wat bij te sturen. Wij denken bijvoorbeeld om tijdens de intakefase en de besprekingen waarbij de consulenten aanwezig zijn, het pedagogische luik een belangrijkere plaats te geven en hier ook telkens weer de nadruk op te leggen. Dit zou kunnen blijken uit concrete doelstellingen die geformuleerd worden in de verslagen in navolging van deze besprekingen. Daarnaast is het ook belangrijk om de verwachtingen in het pedagogische luik bij de consulent naar beneden te halen en het thema waarrond we zouden moeten werken, goed af te bakenen. Periodiek worden deze doelstellingen dan geëvalueerd in de verslagen én besprekingen. Omdat we ervaren hebben dat een gesprek op de dienst soms in een rustiger sfeer kan verlopen, trachten we de afweging te maken in welke mate de begeleiding ten huize of op de dienst plaatsvindt. Dit kan een positieve wending hebben in het begeleidingsproces. Ook het al dan niet afwisselen in gesprekken tussen kinderen en ouders, is een item dat regelmatig terugkomt op de eindbesprekingen. In de begeleidingen die het voorbije jaar werden afgesloten, waren er 6 gezinnen waarbij één van de ouders of beide ouders kampten met, of er een vermoeden was van, een psychiatrische problematiek. Dit heeft een grote impact op de emotionele betrokkenheid van de begeleider. Enerzijds omdat het moeilijk is om te weten hoe hiermee om te gaan als begeleider. Anderzijds omdat de begeleider geconfronteerd wordt met de pijn en de grote last die de kinderen ervaren ten gevolgen hiervan. In elke begeleiding is er wel iets dat de begeleider persoonlijk raakt. Dit kan zowel positief als negatief zijn. We merken dat de betrokkenheid en eventuele frustraties voornamelijk dieper besproken worden tijdens de eindbespreking, ook al krijgen ze tevens een plaats in de jaarlijkse evolutiebesprekingen. Het valt op dat er nood is aan het dieper ingaan op deze emoties gedurende de begeleiding en niet enkel tijdens de eindbespreking. De emoties en de betrokkenheid zouden intenser kunnen besproken worden in de jaarlijkse besprekingen door de vraag toe te voegen: “Wat raakt mij op dit moment het meest in deze begeleiding met deze mensen?”. De begeleider kan hierbij ook de ruimte krijgen om na te denken waarmee dit te maken heeft, waarop een grotere bewustwording kan volgen. Het periodiek bevragen van de emoties die de begeleider ervaart, kan aanleiding geven tot meer openheid over de betrokkenheid van de begeleider met betrekking tot het gezin in het team. Enerzijds kan hierdoor de drempel om te communiceren over de emoties tussen de teamleden verlaagd worden. Anderzijds zou de begeleider beter kunnen functioneren in het gezin en beklijvende zaken voor zichzelf een plaats kunnen geven. In de eindbesprekingen valt het op dat de begeleider niet steeds in staat is zijn emotionele grenzen te (h)erkennen en aan te geven. Waar ligt echter de grens? En waar ligt de verantwoordelijkheid of bij wie?
Wij zien hierbij de link met het thema secundaire traumatisering dat in onze werking een plaats krijgt. Een aantal bevindingen en vragen waarover we ons in de nabije toekomst als team eens kunnen bezinnen… Idee voor een teamdag?
Inge Ryckaert & Elisabeth Heylbroeck
BEELDVORMING OVER DE LANGDURIGE THUISBEGELEIDING Vanuit het globaal plan Jeugdzorg en het perspectiefplan van de minister werd voorzien in uitbreiding van thuisbegeleiding. Omdat, ondanks de uitbreiding, het aanbod overal dichtgeslibt is, wil het Agentschap Jongerenwelzijn een duidelijk beeld krijgen op de situatie en werd in Antwerpen een werkgroep “doorstroom” geïnstalleerd. Eén van hun opdrachten bestond uit een onderzoek naar de kenmerken van de langdurige thuisbegeleidingen. Dit inspireerde ons om ook bij ons te kijken naar het aantal en de kenmerken van langdurige begeleidingen. In het onderzoek in Antwerpen werden begeleidingen langer dan twee jaar, beschouwd als langdurig. Wij hanteren dezelfde norm, bekijken dezelfde kenmerken en de impact van de duur en doelgroep op onze case-load. Aantal langlopende begeleidingen Op 31 gezinnen (we begeleidden het voorbije jaar 1 gezin binnen het MFC dat bij BZW geregistreerd werd), loopt de begeleiding van 11 gezinnen langer dan 2 jaar. Dit betekent dat 35,5% van onze capaciteit op dit moment zit in langdurige begeleidingen. In vergelijking met het onderzoek in Antwerpen is dit hoog (75 op 384 gezinnen: 19,5%). Opmerkelijk zijn de drie begeleidingen die reeds langer dan 5, eentje zelfs langer dan 10 jaar lopen (Eén gezin dat we scoren als langer dan 2 jaar is bovendien voor de derde keer in begeleiding).In één van deze gezinnen werken we echt compenserend op het tekort aan structuur en organisatie van moeder. Nu de kinderen groter worden en méér nodig hebben, bekijken we met verwijzer welke andere externe structuren meer aangepast zijn aan de noden van de kinderen dan TB. In de twee andere gezinnen gaat het over een werk van lange adem. Hier hebben we wel nog steeds het gevoel vooruit te gaan met ouders en kinderen maar kan het niet sneller gezien de mogelijkheden (vanuit zichzelf en wat ze mee gemaakt hebben) van de ouders. Op deze manier zijn de kinderen in elk geval al deze jaren thuis kunnen opgroeien. Aantal gezinnen
Duur begeleiding
2 4 2 2 1
> 2 jaar > 3 jaar > 4 jaar > 5 jaar >10 jaar
Kenmerken van gezinnen die langer dan 2 jaar begeleid worden
Aantal kinderen in het gezin 4
gezinnen
3
2
1
0 1
2
3
4
5
6
7
8
kinderen
Gemiddeld hebben deze gezinnen vier kinderen. Dit ligt iets hoger dan in het Antwerps onderzoek (3,37). In het Antwerps onderzoek tonen ze een verband tussen begeleidingsduur en het aantal kinderen in het gezin. Dit is bij onze (beperkte groep) gezinnen niet zo. Bij onze gezinnen valt de groep met twee kinderen op. De gezinnen langer dan 5 jaar hebben minstens 4 kinderen. VERLEDEN VAN HULPVERLENING We hanteren de cijfers die we drie maanden na start voor deze 11 gezinnen ingaven in onze startregistratie. Hulp aan één van de kinderen voor de start van de begeleiding Residentiële hulp Ambulante hulp Residentiële en ambulante hulp
Aantal
%
7 5 3
63% 45% 27%
Meer dan de helft van de gezinnen deed voor de opstart van TB reeds een beroep op residentiele ondersteuning (CKG, internaten, instellingen BJB of MPI’s…) voor één van hun kinderen. Voor iets minder dan de helft van de gezinnen werd ambulante hulp ingeschakeld (revalidatie, CGGZ, CLB, thuisbegeleiding, CaH,…). In drie gezinnen kwamen beide vormen voor. Deze cijfers liggen hoger dan in het onderzoek van Antwerpen (1/5 ambulant, 2/5 residentieel), wellicht omdat wij de hulpverlening bekeken voor alle kinderen in het gezin en niet enkel voor het aangemelde kind. PROBLEMEN OP DE RUIMERE LEVENSDOMEINEN Om te weten of we met multi-problemgezinnen te maken hebben, is het belangrijk te kijken of er ook een verwevenheid is met problematieken op andere domeinen dan de POS.
Ruimere levensdomeinen Financiële problemen Werk Huisvesting Sociaal netwerk
Aantal
%
% Antwerpen
10 5 9 10
90 45 81 90
41 // 29 23
In al deze categorieën scoren onze gezinnen gemiddeld veel hoger dan in het Antwerps onderzoek. RELATIONELE PROBLEMEN EN PROBLEMEN IN OPVOEDING We scoren problematisch voor het gezin als we dit bij één van de ouders problematisch gescoord hebben bij de startregistratie. Problemen tussen de ouderfiguren (in het gezin) Problemen in de relatie ouder - kind Ernstig tekort pedagogische vaardigheden Emotionele of fysieke mishandeling tav. kinderen Verwaarlozing tav. kinderen Seksueel misbruik tav. kinderen
Aantal
%
% Antwerpen
7
63
/
11
100
36
11
100
/
4
36
/
6 0
54 0
29 23
Van de zeven gezinnen met partnerproblemen, zijn er zes gezinnen waar beiden de biologische ouders zijn van hun kinderen, één gezin is nieuw samengesteld. De 4 andere gezinnen zijn éénoudergezinnen. Begeleiders ervaren wel dat relationele problemen tussen de ouders enorm wegen op veranderingsgericht werken rond opvoeding. Dit zou één van de redenen kunnen zijn waarom de begeleidingen in deze gezinnen zo lang duren. In alle gezinnen zijn er problemen in de relatie met de kinderen en is er sprake van een ernstig tekort aan pedagogische vaardigheden. Dit lijkt ons ook logisch als we naar de aangemelde problemen kijken. Het feit dat in ruim de helft van de gezinnen sprake is van verwaarlozing duidt meestal op de zeer beperkte mogelijkheden van onze ouders. Ook hier liggen weer alle vergelijkbare cijfers met Antwerpen veel hoger, behalve voor seksueel misbruik. Wij hebben hier seksueel misbruik door één van de aanwezige ouders gescoord. Het zou kunnen dat deze categorie in het Antwerps onderzoek ruimer bekeken werd. OUDERKENMERKEN We scoren problematisch voor het gezin als we dit bij één van de ouders problematisch gescoord hebben bij de startregistratie. Problematisch Mentale beperking Psychische problematiek
Aantal 7 8
% 63 72
% Antwerpen 44 36
KINDKENMERKEN Problematisch bij het aangemelde kind Emotionele ontwikkeling ( internaliseren) Gedrag (externaliseren) Voldoende ingebed in sociale omgeving Cognitieve ontwikkeling
Aantal
%
% Antwerpen
6 8 6 4
54 72 72 36
20 32 23 /
De begrippen tussen haakjes zijn de omschrijvingen die in het Antwerps onderzoek gescoord werden en waarvan wij denken dat onze categorieën in de startregistratie het dichtst bij aansluiten. Hier hebben we enkel de aangemelde jongere gescoord. Ook hier weer veel hogere percentages dan de Antwerpse. DOELSTELLINGEN Pedagogische vaardigheden ouders Communicatie versterken gezinsleden Ontwikkeling jongeren Veiligheid/integriteit jongere Zelfbeeld jongere Maatschappelijke integratie jongeren Maatschappelijke integratie ouders
8
Aantal 11
% 100
% Antwerpen 47
9 10 7 0 0
81 90 63 0 0
25 32 17 12 13
72
/
Deze doelstellingen werden in het Antwerps onderzoek als de meest voorkomende doelen naar voor geschoven. Wij herkennen dit en voegen er nog de maatschappelijke integratie van de ouders aan toe omdat dit bij heel veel van deze langdurige begeleidingen expliciet als doel naar voor komt. Dit houdt in dat er heel wat tijd gaat naar bv. helpen betere woning zoeken, OCMW, schuldbemiddeling opzetten, samen oudercontacten doen, werktrajecten voor ouders mee helpen opstarten enz. De percentages liggen opnieuw veel hoger voor de eerste vier doelen. Werken aan zelfbeeld en maatschappelijke integratie van jongere wordt in deze 11 begeleidingen nooit expliciet als doelstelling geformuleerd in het handelingsplan. Het gaat bij onze 11 gezinnen, op één gezin na, ook vooral over gezinnen met jongere kinderen bij opstart van de begeleiding. In het onderzoek wordt ook een evolutie in de doelen weer gegeven na twee jaar. Hieruit komt naar voor dat er een vooruitgang geboekt wordt maar dat deze gezinnen verdere ondersteuning nodig hebben. Dit sluit aan bij onze ervaring dat je problemen die over generaties heen bestaan, niet zomaar op twee jaar kan oplossen. Besluit
We sluiten aan bij de conclusie van het Antwerpse onderzoek dat het moeilijk is om op voorhand de begeleidingsduur te bepalen. Dit heeft volgens ons te maken met het feit dat ongeveer 80% van de aangemelde gezinnen multi-problem zijn en dat er dus altijd rond verschillende doelstellingen op heel wat levensdomeinen moet gewerkt worden. Heel wat factoren (los van de begeleiding) hebben een invloed: de situaties veranderen, kinderen worden ouder… Dit werkt in twee richtingen: bij een aantal gezinnen versterkt dit hun
functioneren, voor onze 11 gezinnen brengt dit telkens weer onzekerheid en nieuwe problemen. Begeleiders herkennen dat onze 11 gezinnen een kwetsbare groep vormen die traag evolueert, veel extra ondersteuning nodig heeft, vaak reeds voor de opstart van TB en ook nog daarna. Dit is wellicht ook de verklaring voor het feit dat we op bijna alles hoger scoren dan in het onderzoek van Antwerpen. Toch hebben we niet het gevoel bij deze gezinnen te blijven steken in “brandjes blussen”. Onze wekelijkse aanwezigheid helpt om mensen te laten stil staan bij, zelf na te denken over, zelf oplossingen te zoeken…., zodat onze langdurige aanwezigheid zeker ook een preventieve waarde heeft en kinderen verder thuis kunnen opgroeien. Het blijft een moeilijke vraag te weten tot wanneer onze hulp maatschappelijk verantwoord blijft. Van daar dat wij bij de jaarlijkse besprekingen van het gezin steeds expliciet kijken met het team welke blijvende ondersteuningen we kunnen installeren om het afsluiten van TB mogelijk te maken. Ook op het zesmaandelijks overleg met gezin en verwijzer wordt telkens expliciet het al dan niet verder zetten van de tuisbegeleiding bekeken. We begrijpen de vraag naar korter durende trajecten om gezinnen terug op weg te helpen. We hopen alleen dat dit de bestaande hulpvorm van langdurige thuisbegeleiding voor multiproblemgezinnen niet op de helling zet en dat hun recht op hulpverlening, ondanks de beperkte resultaten, eveneens gegarandeerd blijft.
Hilde Celis
TEVREDENHEIDSMETING CLIENTEN 2009 In 2009 deden we voor de vijfde keer een tevredenheidsmeting bij de jongeren die in BZW in begeleiding zijn. Voor de bevraging bij de cliënten werd hetzelfde instrument gebruikt als bij de voorgaande tevredenheidsmetingen. Het instrument is voortgekomen uit een bevraging van begeleiders en jongeren vóór de eerste afname. De vragenlijst bestaat uit 12 vragen waarop telkens geantwoord kan worden met een 4-puntenschaal: helemaal niet - niet echt - nogal - zeker. Daarnaast stellen we ook een vraag naar algemene tevredenheid: “Hoe tevreden ben je, globaal gezien, over de begeleiding?”. Van de 31 vragenlijsten die we uitdeelden, kregen we er 21 terug (68%, tegenover 60% bij de vorige afname in 2007). De respons is dus iets groter dan bij de vorige tevredenheidsmeting. Over de reden waarom jongeren al of niet meewerken aan de bevraging kunnen we geen uitspraken doen. Veronderstellen dat enkel de tevreden jongeren zouden meewerken omdat ze dit willen tonen aan de organisatie, lijkt ons voorbarig. Het tegenovergestelde, dat ontevreden jongeren eerder de kans zouden aangrijpen om hun ongenoegen “anoniem” naar voor te kunnen brengen, is ook mogelijk. Hoewel de respons vrij hoog is, moeten we gezien de beperkte getallen toch enig voorbehoud inbouwen voor te veralgemeende conclusies. De vragenlijsten die we aan jongeren afgeven die minder dan 3 maanden in begeleiding zijn, hebben een andere kleur dan de vragenlijsten die we afgeven aan de jongeren die langer dan 3 maanden in begeleiding zijn. Eventuele verschillen in tevredenheid tussen kortlopende en reeds langer lopende begeleidingen zouden we hierdoor kunnen opmerken. Gezien dit over een klein aantal kortlopende begeleidingen gaat, nl. 5, is de significantie van de cijfers nog kleiner. Om die reden hebben we er deze keer voor gekozen om hier te spreken over de resultaten van alle binnengekomen formulieren, zowel van de kortlopende als van de langer lopende begeleidingen. We merken trouwens dat de verschillen niet zo groot zijn. Voorgaande jaren bespraken we enkel de tabel van de langer lopende begeleidingen. Tabel van alle antwoordformulieren Vragen Toont je begeleider voldoende respect voor jou als persoon? (ab) Luistert je begeleider goed naar jou? (a) Klikt het tussen jou en je begeleider? (a) Voel je je voldoende gesteund door je begeleider? (ab) Houdt de begeleiding zich voldoende aan de afspraken die rond jouw begeleiding gemaakt worden? (b) Krijg je duidelijke informatie van je begeleider? (ab) Houdt de begeleiding voldoende rekening met jouw wensen/mogelijkheden? (ab) Kan je goed praten met je begeleider? (a) Is je begeleider voldoende bereikbaar? (a) Helpt de begeleiding je voldoende om je plan te leren trekken? (b) Helpt de begeleiding je voldoende bij het omgaan met de mensen uit je
Scores 2009 2007 2,00 1,82 1,95 1,82 1,90 1,76 1,86 1,76 1,86 1,81
1,82 1,71
1,81 1,76 1,76 1,76 1,52
1,82 1,76 1,47 1,59 1,41
omgeving: familie, vrienden, mensen waarmee je omgaat? (b) Vind je dat de begeleiding aansluit bij datgene waar jij mee bezig bent? (ab) Algemene tevredenheid op 10
1,48
1,41
9,14
8,86
Bij de interpretatie van deze tabel dient er rekening mee gehouden te worden dat de scores kunnen variëren tussen –2 en +2. De laagste score zou willen zeggen dat elke jongere “helemaal niet” scoorde, de +2 betekent dat elke jongere “zeker” scoort. De codes a en b tussen de haakjes geven aan of het om een topic gaat die bij het opstellen van de vragenlijst door de jongeren is aangebracht en aangegeven als belangrijk (a) of door de begeleiders is aangebracht (b). Zoals gezegd: absolute besluiten kunnen we niet trekken. Wat wel met stelligheid kan gezegd worden, is dat de algemene tevredenheid zéér hoog is. Op de algemene tevredenheidsvraag gaf men een score van 9,14 op 10. De globale tevredenheid is gestegen in vergelijking met 2007, toen dit 8,86 was. De vraag die het hoogst scoorde was de vraag: “Toont je begeleider voldoende respect voor jou als persoon?”. Hierop scoorde elke jongere met “zeker”. Ook de andere vraag die peilt naar de basishouding van de begeleider: “Luistert je begeleider goed naar jou?” krijgt een hoge waardering met 1,94. De houding van de begeleider is zeker helpend om een vertrouwensrelatie op te bouwen met onze jongeren. Daarom is het geen verrassing dat zij ook hoog scoren op de vraag: “Klikt het tussen jou en je begeleider?”. Ook daar antwoordt bijna elke jongere met “zeker” (1,94). Deze topics worden bovendien ook als belangrijk aangevoeld door de jongeren (a). Wat leren we er uit?
Een score op de algemene tevredenheidsvraag van 9,14 op 10 zou ons snel kunnen doen besluiten: “We zijn goed bezig”. We verliezen echter het opzet van de tevredenheidsmeting niet uit het oog: we willen hieruit leren om onze werking te verbeteren. Daarom namen we toch de tijd in ons team om de resultaten samen te bekijken. We begonnen ons als team vooral de vraag te stellen of ons instrument wel voldoende informatie kan geven om genuanceerde conclusies te trekken en werkpunten te ontdekken. De gesloten vragenlijst geeft geen uiteenlopende scores. De scores zijn over het algemeen zeer hoog. We kunnen hier weinig werkpunten uithalen. Het idee werd geopperd om met een deel open vragen te werken om meer informatie en feedback te kunnen ontvangen van onze jongeren. We zijn echter niet overtuigd van de meerwaarde hiervan. We denken dat de jongeren niet graag negatieve feedback neerpennen omdat ze dan niet loyaal zouden blijven aan hun begeleider en ook omdat een aantal jongeren niet mondig zijn om hun mening te kunnen verwoorden. Ook de idee om een neutrale persoon in te schakelen om jongeren te gaan bevragen over hun tevredenheid wordt uiteindelijk niet uitgewerkt omdat we vrezen dat jongeren zich niet voldoende veilig zouden voelen bij een ongekende persoon.
We besloten om dit systeem naar de toekomst te behouden, maar naast deze tevredenheidsmeting toch voldoende aandacht te blijven hebben voor feedback die onze jongeren gedurende de begeleiding geven, zowel mondeling als door hun betekenisvol gedrag. Doorheen de begeleiding zijn er verschillende evaluatiemomenten waarbij we in dialoog gaan met onze jongeren, bijvoorbeeld bij het schrijven van onze evolutieverslagen en gesprekken met de consulenten. Als de begeleiding al eens wat stroever loopt, als de jongere even onbereikbaar is,… dan is het belangrijk om met de jongere de begeleiding ten gepaste tijde te gaan evalueren en eventueel bij te sturen. Besluit
Uit de tevredenheidsmeting in 2009 weerhielden we geen werkpunten. We blijven het echter wel een belangrijk instrument vinden om onze werking te evalueren. Het houdt toch de vinger aan de pols. Het is ook een manier om aan de jongeren te laten merken dat we hun mening belangrijk vinden. Onze ervaring is dat jongeren het appreciëren dat naar hun mening wordt gevraagd, dat ze voelen dat wij als begeleiders de touwtjes niet alleen in handen hebben, maar dat we het juist belangrijk vinden om samen aan gemeenschappelijke doelstellingen te werken en in dialoog te gaan. In die zin blijven, naast de tevredenheidsmeting, de andere beschreven momenten van dialoog tussen jongere en begeleider evenveel hun belang hebben.
Sofie Boesman
DE RECHTSPOSITIE VAN JONGEREN BINNEN BZW Welke rechtspositie?
Graag zouden wij in het hoofd van de lezer kunnen kijken op het ogenblik dat die de titel boven dit artikel leest. De kans is groot dat zijn eerste gedachten bij het lezen ervan uitgaan naar het “Decreet betreffende de rechtspositie van de minderjarige in de jeugdhulp7”. Terecht zal u denken: het is belangrijk dat zorgzaam omgesprongen wordt met de rechten van jongeren binnen de hulpverlening: het recht om geïnformeerd te kunnen instemmen met hulpverlening, het recht op inspraak, het recht op een correcte behandeling, het recht om zelf zijn hulpverlener te kunnen kiezen, het recht op bescherming van de privacy, het recht op bijstand,… Merkwaardig genoeg zullen heel wat jongeren die begeleid zelfstandig wonen, voor zo ver ze dit artikel al zouden lezen, aan heel andere rechten denken. Zeker de minderjarigen zullen een heel lijstje door het hoofd zien flitsen: het recht op een betaalbare en goede woonst, het recht om zelf een huurcontract te mogen tekenen voor die woning, het recht om zelf probleemloos contracten te kunnen afsluiten met energieleveranciers en met internetproviders, het recht om te mogen genieten van dezelfde voordelen en sociale tarieven als volwassenen in een gelijkaardige leefsituatie, het recht om zelf een bankrekening te openen zonder dat hun ouders er volmacht op hebben, en voor sommigen het recht om in België officieel te bestaan en hier te mogen verblijven,… Als we het al zouden kunnen vragen aan de vele jongeren voor wie begeleid zelfstandig wonen misschien wel een goede oplossing is maar die hier omwille van het beperkte aanbod nooit terechtkomen, dan zouden zij wellicht in de eerste plaats denken aan het recht op hulpverlening op zich. Dat recht staat nochtans wel in het genoemde decreet ingeschreven, zij het in zeer voorzichtige bewoordingen: “Binnen het beschikbare jeugdhulpaanbod heeft de minderjarige recht op jeugdhulp, zoals bepaald in artikel 6 van het decreet integrale jeugdhulp8”. De rechtspositie van de jongeren binnen de hulpverlening: geen probleem?
Zelden struikelen jongeren binnen BZW over hun rechten in de hulpverlening. We merken dit aan het feit dat er relatief weinig klachten zijn9. We meten ook een gemiddeld hoge tevredenheid bij de tevredenheidsmetingen die we organiseren10. We merken ook dat het zeer uitzonderlijk is dat jongeren een andere begeleider vragen.
7
Decreet van 7 mei 2004 betreffende de rechtspositie van de minderjarige in de integrale jeugdhulp (B.S. 4.X.2004), gewijzigd bij decreet 30.III. 2007 (B.S. 23.IV.2007). 8 Artikel 7 van het Decreet van 7 mei 2004 betreffende de rechtspositie van de minderjarige in de integrale jeugdhulp. 9 Er waren in het afgelopen jaar 2 klachten van jongeren binnen BZW op het CAB. 10 De resultaten van de tevredenheidsmeting in 2009 zijn in de bijlage bij dit jaarverslag terug te vinden. Als de jongeren een globaal cijfer geven dan is dat gemiddeld 9 op 10 (21 op 31 formulieren zijn ingevuld en teruggekeerd). Bij de topics zijn de jongeren unaniem zeer tevreden over het feit of de begeleider voldoende respect toont voor de jongere als persoon. Zeer hoge scores ook voor: “Luistert je begeleider goed naar jou?” “Klikt het tussen jou en je begeleider?”. Over de hele lijn waren er slechts 2 respondenten die op één topic “niet echt” hebben aangekruist, één over bereikbaarheid en één op de vraag “Helpt de begeleiding voldoende bij het omgaan met mensen uit je omgeving?”. Niemand kruiste antwoordmogelijkheid “helemaal niet” aan.
Omgekeerd gebeurt het regelmatig dat wij, omwille van tijdelijke of definitieve werkonderbrekingen van medewerkers (ziekte, zwangerschap, einde van tijdelijk contract) een nieuwe begeleider moeten aanduiden, en we kunnen vaststellen dat die overgangen doorgaans vlot verlopen. Wellicht heeft dit alles in belangrijke mate te maken met de eigenheid van de werkvorm. Vooreerst is het individuele hulpverlening: geen groepsafspraken, minder regels, geen hotelfunctie met alle mogelijke klachten vandien. Tevens trachten we met onze hulpverlening nauw aan te sluiten bij de hulpvraag van de jongere. Die wordt zorgvuldig bevraagd bij de start van de begeleiding, maar de dialoog daarover is voortdurend aan de gang. Dat gebeurt vaak in kleine momenten van aftoetsen: “Zal je zelf bellen of wil je dat ik contact opneem?”, “Ik weet dat je hierover niet graag praat, maar weet dat het kan als je wil…”. En uiteraard gaat dit soms ook gepaard met wat zoeken en opnieuw afstellen, en loopt dit niet steeds van een leien dakje. Naast die korte momenten tussendoor hebben we natuurlijk ook de formele evaluatiemomenten met de consulenten waar de jongeren steeds zo veel als mogelijk bij betrokken worden. Concreet gebeurt dat door de jongeren te betrekken bij het schrijven van het evolutieverslag, en in het gemeenschappelijk evaluatiegesprek met jongere en consulent. Als dat al niet in alle gevallen lukt, heeft dat vaak te maken met het feit dat jongeren zelf even geen zin hebben om dit te doen, afstand houden of tijdelijk afhaken. Globaal krijgen wij echter de indruk dat de jongeren vrij tevreden zijn over hoe wij met hen omgaan, en het feit dat ze daar schijnbaar niet van wakker liggen is daar wellicht nog het beste bewijs van. Of toch?
In het jaar 2010 zullen, in navolging van de residentiële diensten, nu ook de ambulante diensten in de Bijzondere Jeugdbijstand geïnspecteerd worden op de implementatie van het decreet rechtspositie. Als we merken dat de jongeren doorgaans tevreden zijn over hoe wij met hen omgaan, dan zou je denken dat er geen probleem kan zijn. Rechtsregels zijn er immers vooral om wat scheef loopt of dreigt scheef te lopen weer recht te trekken. Maar toch, zoals dat steeds is als je een examen en een rapport verwacht, gaat het vooruitzicht van die inspectie gepaard met enige zenuwachtigheid. Toen het decreet in voege trad hebben wij als organisatie stevige inspanningen geleverd om de vertaalslag te maken van het decreet naar onze concrete praktijk. We besteedden er een vormingsmoment aan, in huis noemen we dit een “methodiek team”, met alle hulpverleners van onze organisatie. Daarin werd het decreet voorgesteld en op onze eigen praktijk toegepast. In grote lijnen bleek de praktijk goed aan te sluiten bij de verwachtingen in het decreet, maar toch hebben we hier en daar wat procedures bijgestuurd. Dit alles kreeg zijn vertaling in een document: “Decreet betreffende de rechtspositie van de minderjarige in de jeugdhulp aantoonbaarheid binnen het C.A.B.”. Zowel het Decreet zelf als het document “aantoonbaarheid” zijn nog steeds voor medewerkers te consulteren op ons intranet. Inmiddels hebben wij recent toch nog eens extra getoetst. Een paar medewerkers volgden de opleidingscyclus ”‘t Zitemzo” van de kinderrechtswinkel te Gent.11 Eén van deze vormingsvoormiddagen gaat over het Decreet Rechtspositie. Daarnaast organiseerde de inter11
’t Zitemzo - Vormingsreeks is een reeks van tien vormingsvoormiddagen rond de rechten van jongeren. De Kinderrechtswinkel Gent organiseert deze vorming voor praktijkwerkers die werken met kinderen en jongeren.
visiegroep West- en Oost-Vlaanderen van de Federatie Diensten Begeleid Wonen ook nog een vormingsmoment rond hetzelfde thema. En tenslotte was er een nieuwe medewerkster in huis die een interne “audit” deed rond de toepassing van het decreet. Dit alles leidt ertoe dat we op een aantal punten de bestaande procedures opnieuw willen evalueren en desgevallend aanpassen aan de informatie die we kregen. Het is een proces dat bij het schrijven van dit jaarverslag volop aan de gang is. We wachten met gerust gemoed af of de regelingen die wij hebben uitgewerkt en nog uitwerken de toets van de inspectie kunnen doorstaan. Het bleek immers niet evident te zijn de vertaalslag te maken van een decreet dat een juridische logica en taal hanteert naar begeleidingswerk dat zich afspeelt op het vlak van ontmoeten en intermenselijke relaties en realiteiten. Het is misschien te vergelijken met huwelijksrecht. Dat is bijzonder nuttig en nodig, maar als de regeltjes uit het burgerlijk wetboek de dagelijkse realiteit van je relatie beginnen te kleuren, dan is er doorgaans wat mis. De rechtspositie van de BZW-jongeren in breder perspectief
We durven alleen maar te hopen dat in de inspectie en bij de overheid een ruimere aandacht gaat naar de rechtspositie van de jongeren, niet alleen binnen de hulpverlening, maar ook in de bredere samenleving. Zeker in de ambulante begeleiding die wij bieden heeft die bredere rechtspositie in de samenleving immers een veel groter impact op het leven van de jongere dan de rechtspositie binnen de hulpverlening. Vanuit onze BZW-dienst hebben wij het altijd tot onze taak gerekend om niet alleen met individuele jongeren op weg te gaan, maar ook breder te blijven kijken. We situeren de problemen waarmee de jongeren kampen bewust in een breder maatschappelijk verband12. Naast twee doelstellingen naar de jongeren toe (op vlak van autonoom functioneren en het uitbouwen en een plaats verwerven in een sociaal netwerk) hebben wij steeds ook een derde, maatschappelijk gericht doel nagestreefd: “Omdat de problematische situaties waarin onze cliënten terechtkomen ook te maken hebben met maatschappelijke factoren, rekenen we het tot onze taak mee te werken aan het verbeteren van de maatschappelijke context waarbinnen de problemen gestalte krijgen, minstens door het signaleren van structurele belemmeringen aan de bevoegde diensten en overheden13”. Voor ons is het werken aan deze doelstelling een essentieel element in het aan de slag gaan om een betere rechtspositie voor de jongeren in BZW te realiseren. Intern vraagt dit een grote alertheid en gevoeligheid om te detecteren waar die maatschappelijke belemmeringen zich voordoen en om verder te kijken dan wat is in de richting van wat zou kunnen zijn14. We moeten ook zorgvuldig afwegen bij welke instantie we een eenmaal gedetecteerd probleem kunnen aankaarten en welk kanaal we daarvoor best gebruiken. Extern is het dan belangrijk dat we de nodige contacten leggen en samenwerkingen uitbouwen om onze signalen met een voldoende stevig draagvlak op tafel te brengen. In dit verhaal is de rol van de Federatie 12
Zie: “Profiel van het Centrum voor Ambulante Begeleiding, Centrum Begeleid Wonen”, onder meer in deel IV.1 Mens- en maatschappijvisie. 13 Zie: “Profiel van het Centrum voor Ambulante Begeleiding, Centrum Begeleid Wonen”, deel III: strategische doelstellingen van de werkvorm BZW. 14
Vrij naar Robert Kennedy: “Some people look at what is and say 'why'? I look at what could be and I say 'why not'?" .
Diensten Begeleid Wonen voor ons essentieel. De federatie biedt ons de mogelijkheid om met een breder draagvlak structurele problemen bij de overheid op de agenda te zetten. Het dient gezegd, wij vinden bij het Intern Verzelfstandigd Agentschap Jongerenwelzijn en bij de opeenvolgende kabinetten van de Vlaamse ministers van Welzijn vaak een luisterend oor. Dit leverde al heel wat verwezenlijkingen op: een goedkoop jaarabonnement op de Lijn voor BZW-jongeren en breder in de Bijzondere Jeugdbijstand, de automatische koppeling van het bedrag van de verblijfssubsidie voor minderjarigen in BZW aan het bedrag van het leefloon, de gedeeltelijke vrijstelling bij die verblijfssubsidie van inkomen uit elk werk, en we kunnen zo nog even doorgaan. De meeste knelpunten die nu nog op de tafel liggen, overstijgen de bevoegdheid van de Vlaamse Gemeenschap, en raken eigenlijk aan het statuut van de minderjarige. Het gaat dan over de handelingsbekwaamheid van de minderjarigen, concreet om huurcontracten en andere contracten te kunnen afsluiten15. We zijn bezig om in overleg met onze Waalse collega’s dit probleem verder te verkennen en aan te kaarten. Het blijft de vraag of de rechtspositie, en breder de positie van de jongere in onze samenleving en in BZW, niet het meest wordt uitgehold door een algemeen klimaat, zowel sociaal als economisch. Dat jongeren als bevolkingsgroep verbonden worden met “problemen” is misschien van alle tijden, maar we vragen ons af of het ooit sterker was dan nu. Dat maakt dat jongeren zeer vaak met afwijzing te maken krijgen: op de huurmarkt, in het dagelijkse leven, in hun vrije tijd,… Anderzijds blijven jongeren, en worden zij steeds meer, gezien als potentiele consumenten. Helaas is mede daardoor, maar ook door een breder economisch klimaat, de kost om maatschappelijk mee te kunnen voor onze jongeren sterk toegenomen. De woonkosten voor de jongeren in BZW zijn ontzettend hoog, vaak meer dan de helft van het inkomen. Ook tegenover de verhoogde mogelijkheden inzake communicatie met GSM en computer met internet staat een kostenplaatje. In ons profiel schrijven we dat het CAB hulpverlening organiseert voor de meest kwetsbare jongeren. Jongeren die in hun verleden zodanig gekwetst en geschonden zijn in hun basisvertrouwen dat hun ontwikkeling geschaad werd. Voeg daarbij het gegeven dat onze samenleving steeds complexer en veeleisender wordt en dat onze jongeren zich sowieso op een kwetsbare leeftijd bevinden, en je komt tot de vaststelling dat onze jongeren vaak heel wat beperkingen en hindernissen moeten overwinnen om de taken die op hen afkomen gepast te kunnen opnemen. We kiezen er als dienst voor om, met voldoende oog voor hun groeikansen, deze beperkingen te aanvaarden en de maatschappij hiervoor gevoelig te maken16. Je hoeft maar naar opiniemakers en politici te luisteren om te merken dat er op dit vlak nog veel werk aan de winkel is, en soms bekruipt ons het gevoel dat we vechten tegen windmolens… 15 In principe zijn de handelingen van de jongere slechts relatief en facultatief nietig, wat wil zeggen dat enkel de jongere zelf en zijn ouders de nietigheid kunnen inroepen, en alleen als er nadeel is voor de jongere. Maar het grote probleem is dat de jongere zelf niet kan afdwingen om rechtshandelingen te mogen stellen. Als de tegenpartij het toestaat kan de jongere dus een rechtshandeling stellen (een contract afsluiten), maar de tegenpartij kan, zich beroepend op de handelingsonbekwaamheid van minderjarigen, jongeren gewoon uitsluiten om dit te doen zonder dat daar veel tegen geprotesteerd kan worden. 16 Zie: “Profiel van het Centrum voor Ambulante Begeleiding, Centrum Begeleid Wonen”, deel IV.1 Mens- en maatschappijvisie.
Besluit
Terecht heeft de overheid werk gemaakt van het beschermen van de rechtspositie van de jongeren binnen de hulpverlening. We kunnen hopen dat dit enerzijds houvast biedt en mistoestanden voorkomt, maar anderzijds niet leidt tot een te veel aan regeltjes en documenten en controleren van regeltjes die de normale hulpverleningsrelatie gaan doorkruisen. We willen er echter vooral voor pleiten dat we, als werkveld en in synergie met de overheid, ook verder werk zouden maken van de rechten van de zelfstandig wonende jongeren in de bredere samenleving. Het is wellicht veel moeilijker om dit waar te maken, maar tegelijk ook veel essentiëler voor het welbevinden van de jongeren die wij begeleiden, en andere jongeren in gelijkaardige situaties. Wij willen in elk geval onze alertheid terzake bewaren, onze rol als pleitbezorger van de jongeren blijven spelen en telkens opnieuw signaleren waar de regelgeving een betere participatie, rechtspositie en rechtsbescherming van deze jongeren in de weg staat.
Raf De Mulder
HET NIEUWE PROFIEL VAN BZW In de afgelopen jaren herbekeken wij het profiel van Begeleid Zelfstandig Wonen. Na een wat moeizaam proces, onder meer door de regelmatige personeelswissels die de voortgang af en toe vertraagden, zijn we eind 2009 rond geraakt. BZW heeft nu een geactualiseerd profiel17. De weg erheen…
Vorig jaar beschreven we de lange weg naar een nieuw profiel en de verschillende stappen die we daarin genomen hebben18. Het was een boeiend proces om een nieuw profiel te schrijven, waarbij we nauwgezet het hele team hebben betrokken. De afgelopen maanden deden we de eindredactie: ervoor zorgen dat alle bouwstenen hun plaats krijgen in het geheel. Als we in hetzelfde beeld verder schrijven, dan kunnen we zeggen dat we eerder vernieuwbouw dan nieuwbouw gerealiseerd hebben. De fundamenten en een belangrijk deel van de structuur bleven overeind. Hier en daar zijn stukken verplaatst omdat we dit logischer vonden in de opbouw. Toch heeft het geheel een sterk geactualiseerde toets gekregen. In deze bijdrage willen we niet al te zeer terugkijken op het proces, maar stilstaan bij het product. Leidraad daarbij is: waarin wijzigt dit profiel de vorige versie? Een duidelijk profiel
De basis van ons profiel is de missie die we als werkvorm uitschreven. Die blijft ongewijzigd: wij willen blijven “geëngageerde, professionele, ambulante op zelfstandigheid gerichte hulpverlening bieden en helpen garanderen aan de meest kwetsbare jongeren opdat zij zich verder kunnen ontplooien”. Het is een gebalde, krachtige formulering. We hopen dat we deze missie zo vertaald hebben in de profieltekst dat die voldoende en duidelijke handvatten aanreikt aan de teamleden, zowel beginners als meer ervaren begeleiders. Het is immers voor die medewerkers dat we het profiel in eerste instantie schrijven. Daarmee zijn we bij een eerste verandering in het profiel. We willen dat die een voldoende concreet en duidelijk houvast geeft voor de begeleiders. We schrijven daarom in termen van “we zullen, we doen” en zo weinig mogelijk in termen van “we proberen, we trachten”. We kiezen er ook voor om minder te werken met doorlopende tekst, en meer gebruik te maken van alinea’s en opsommingen. Om één en ander vlot leesbaar te houden, tot een meer logische opbouw te komen en andere accenten te leggen sturen we de structuur van de tekst op enkele punten bij. In de nieuwe versie van het profiel maken we ook, meer dan voorheen, gebruik van duidelijke taal en worden een aantal stappen ook concreet benoemd. Dit geldt op verscheidene terreinen: het omgaan met verwijzers, met het netwerk van de jongere, het formuleren van doelen,... Dit moet, ook en vooral in moeilijke situaties, sturing geven aan het handelen van de begeleiders. De vorige versie was soms zo genuanceerd dat je er uiteindelijk alle kanten mee opkon. Zo is er nu de expliciete verwachting ingeschreven dat de verwijzer goed overweegt of begeleid wonen wel haalbaar is in concrete, bij naam genoemde problematieken: 17
Het profiel is te bekijken op de website: www.cabgent.be, en dan doorklikken naar “Begeleid Zelfstandig Wonen” en “Profiel”. 18 “Op weg naar een nieuw profiel”, in: Centrum voor Ambulante Begeleiding. Jaarverslag 2008, p. 47-50.
jongeren die niet wensen hun zelfstandigheid op te nemen, jongeren met een psychiatrische problematiek, drugverslaafden, jongeren die zich in een spiraal van geweldplegingen bevinden en jongeren met een handicap. Deze elementen worden ook in communicatie gebracht naar de verwijzers toe via een verkorte versie van het profiel dat we doorgeven via de verantwoordelijken voor de Centrale Wachtlijst. Tevens is er ook expliciet neergeschreven dat bij een geboorte van een baby bij een jongere, het begeleidingsmandaat expliciet wordt herbekeken en uitgebreid in functie van de nieuwe situatie en verantwoordelijkheden naar bescherming, zorg en opvoeding van het kind. Een belangrijk aandachtspunt is ook dat het profiel bakens biedt voor het handelen in concrete gevaarsituaties. Enkele elementen zijn dan ook expliciet opgenomen in het profiel: in crisissituaties is er overleg tussen begeleider en pedagogisch verantwoordelijke en bij duidelijke gevaarsituaties wordt de verwijzer regelmatig en schriftelijk op de hoogte gehouden van de evolutie, en verwachten wij dat die mee de verantwoordelijkheid neemt voor de stappen die dienen gezet te worden. De verdere uitwerking hiervan moet uiteraard elders plaats krijgen. Maatschappelijk bewustzijn
We zijn er binnen het team, doorheen de vele jaren en wisselingen heen, altijd van bewust gebleven dat de problemen waarmee onze jongeren te maken krijgen in belangrijke mate ook maatschappelijk bepaald zijn. Het leven en (on)welzijn van de jongeren kadert binnen een maatschappelijk klimaat. Hun problemen zijn vaak gevolg van expliciete en impliciete verwachtingen van de samenleving, onder meer via sociale perspectieven. Een aantal problemen of het niet voorhanden zijn van de gepaste oplossingen heeft vaak rechtstreeks te maken met onrechtvaardige of weinig zorgvuldige regelgeving19. Dit bewustzijn wordt in het profiel nu explicieter dan voorheen gelinkt aan het functioneren van de jongeren. Op die manier willen wij er ook zelf bewust van blijven dat het niet evident is voor jongeren met een bewogen geschiedenis en soms beperkte mogelijkheden om te functioneren in een complexe en veeleisende samenleving. Doelrealisatie
Belangrijkste vernieuwing in het profiel is dat het hele gewijzigde denken rond doelrealisatie in het profiel een plaats gekregen heeft. Sinds een vijftal jaar hebben we de theorievorming van professor Tom Van Yperen ontdekt en heeft dit ons denken stevig beïnvloed20. We stellen vast dat de operationele doelstellingen die we eerder formuleerden voldoende specifiek en meetbaar zijn en inderdaad de meest voorkomende doelen in een BZW-begeleiding dekken. Nieuw is dat we nu meer aandacht geven aan het proces om tot doelstellingen te komen, en dat we onderscheid maken tussen de verschillende soorten doelstellingen: hulpverleningsdoelen, diagnostische, voorwaardelijke en onvoorwaardelijke doelstellingen. Op die manier wordt het profiel de neerslag van een al bestaande praktijk. Tegelijk hopen we dat het neerschrijven ervan de praktijk nog meer verankert en versterkt, want wij zijn er ons van bewust dat we op dit terrein nog stevig kunnen groeien. 19
Zie ook de bijdrage in dit jaarverslag over “De rechtspositie van jongeren in BZW”. Basiswerk daartoe was: Tom Van Yperen: “Resultaten in de jeugdzorg: begrippen, maatstaven en methoden”. NIZW Jeugd, Utrecht, 2003. Zie verder ook bijdrage in het CAB jaarverslag 2005: “Doelrealisatie”, terug te vinden op de website www.cabgent.be. 20
Vaak kijken jongeren en hun omgeving met grote verwachtingen aan tegen BZW. De jongere gaat alleen wonen: er komt een nieuwe leefsituatie, een nieuwe start, en soms is daar een geloof aan gekoppeld bij één of meerdere partijen dat alles nu anders en beter kan en zal worden. Binnen onze werking staan we ook zeer positief: we gaan uit van een geloof in de jongeren en hun mogelijkheden. Dit alles kan verwachtingen creëren die niet realistisch zijn. In het nieuwe profiel hebben we getracht om enige nuchterheid in te bouwen. We moeten voorzichtig zijn in de verwachtingen die we induceren of versterken. De hulpverleningsdoelstellingen zijn een resultaat van een dialoog met de cliënt, en waar die nog niet rijp is zal eerder verkennend en voorwaarde scheppend gewerkt moeten worden. Dit alles krijgt zijn plaats in het nieuwe profiel en moet ons, de cliënten en hun omgeving en de verwijzers ervoor behoeden onrealistische verwachtingen te formuleren. Naast de vele mogelijkheden blijven we ons bewust van de beperkingen van onze werkvorm. Hoe houdbaar is dit profiel?
Ons profiel is uitdrukkelijk geschreven vanuit de context waar we nu in werken, en dat is de Bijzondere Jeugdbijstand met zijn verwijzende instanties die niet alleen de doorverwijzing doen, maar de begeleiding ook verder actief opvolgen. Uiteraard beseffen we dat de Integrale Jeugdhulpverlening er aan komt. Eens de toegangspoort operationeel wordt, zullen we dit profiel moeten herbekijken en aanpassen aan deze nieuwe situatie. Verder moeten we ervoor zorgen dat we voldoende alert zijn om onze werking te blijven vernieuwen onder invloed van evoluties in de samenleving, in het denken over hulpverlening, in het landschap van de jeugdhulp en in de doelgroep. Dit zal dan op gepaste tijden vertaald worden in bijsturing van het profiel. Maar vandaag kunnen we in elk geval aan de slag met een vernieuwd en verduidelijkt profiel.
Raf De Mulder
INTEGRAAL IN CIJFERS Het volledig overzicht van de cijfers vindt u naar goede gewoonte in de bijlage bij dit jaarverslag. In deze bijdrage willen we er enkele cijfers uitpikken. In een eerste deel zullen we even grasduinen doorheen de registratie van starters en afsluiters. In een tweede deel belichten we enkele aspecten van de registratie eens vanuit een invalshoek die we nog niet deden: wat kunnen deze cijfers ons leren over de aard van onze begeleidingen. Een “rustig” jaar…
Het jaar 2009 lijkt een rustig jaar geweest te zijn. Slechts 14 jongeren startten met BZW, en 14 begeleidingen sloten af. Meteen zegt dit cijfer iets over de gemiddelde begeleidingsduur: als er weinig verloop is, dan duren de begeleidingen gemiddeld dus lang. Dat blijkt ook: de gemiddelde begeleidingsduur van de afgesloten begeleidingen is 713 dagen, dat is ruim 23 maanden. Vijf begeleidingen duurden meer dan 2 jaar, slechts 2 duurden minder dan één jaar. Het beperkte verloop heeft een positief effect op het bezettingscijfer. Dat ligt dit jaar erg hoog op ruim 92%. Tien van de 14 starters zijn verwezen door het Comité voor Bijzondere Jeugdbijstand, dat is uitzonderlijk hoog. Nooit was de gemiddelde leeftijd van gestarte jongeren zo laag: eveneens 10 jongeren (71%) waren minder dan 17 en half jaar oud bij start. Slechts één jongere was al achttien jaar. Dit bevestigt een tendens. Het is voor ons afwachten of de wijziging in het aanmeldingssysteem naar een groter belang voor de chronologie in plaats van voor prioritering dit cijfer zal beïnvloeden. Toevallig zijn er dit jaar ook veel meer meisjes gestart dan jongens (10 tegen 4), maar dat is een cijfer dat wel vaker verspringt. De aangemelde jongeren zijn bij start “officieel schoolgaand” (13 van de 14), maar de feitelijke situatie is wel heel verschillend: van 5 jongeren stellen we vast dat ze de facto geen gestructureerde dagbesteding hebben. De Federatie Diensten Begeleid Wonen (FDBW) brengt een aantal punten onder de aandacht van de overheden met betrekking tot de socio-economische situatie van de begeleid zelfstandig wonende jongeren. De cijfers tonen aan dat dit terecht is. Zo zijn er van de 14 starters maar 2 die eigenlijk een voldoende groot startkapitaal hebben om te kunnen gaan alleen wonen. Anderen moeten hun startgeld aanvullen met steun van thuis en familie (3 jongeren) en 4 jongeren ook met een ondersteuning (onder de vorm van een startpremie en/of een renteloze lening) van het Pascal Couturierfonds21. De vraag van de Federatie om in de subsidies de mogelijkheid te voorzien om jongeren een installatiepremie te geven wordt hierdoor ondersteund. We zien ook de woonproblematiek weerspiegeld in de cijfers. Twee jongeren vinden geen eigen woning, 4 anderen doen er meer dan 2 maand over om een woning te vinden. 21
Het Pascal Couturierfonds is een over heel België georganiseerd caritatief fonds dat financiële steun geeft aan jongeren in de Bijzondere Jeugdbijstand, om hen gelijke kansen te geven. In West- en Oost-Vlaanderen neemt die steun vaak de vorm aan van renteloze leningen voor het betalen van een huurwaarborg en het geven van een startpremie voor jongeren die alleen gaan wonen.
Uiteraard is dit te wijten aan een samenspel van factoren, maar het is in elk geval zo dat alleenstaande jongeren niet de meest welkome spelers zijn op de huurmarkt, en dat samen met het feit dat sociale woningen niet toegankelijk zijn voor minderjarigen en de relatieve krapte op de markt zijn de structurele elementen in het verhaal. Dat de huurprijzen problematisch hoog zijn en blijven is wellicht geen verrassing. De huurprijs zonder EGW bedraagt voor 3 kwart van de huurders meer dan 350 euro, te betalen met bijna altijd een leefloon van momenteel 725 euro. Alle jongeren huren op de privé-markt: 2 op 3 rechtsreeks bij de huisbaas, 1 op 3 via een immobiliënkantoor. Wij blijven bepleiten dat de sociale woonmarkt meer toegankelijk zou worden voor minderjarigen. Inschrijven kan al, nu nog een huurcontract mogen afsluiten en minder lang wachten! Laat ons even naar de afsluiters kijken. Voor alle duidelijkheid herhalen we nog even dat het gaat over 14 andere jongeren dan de starters. Ook bij de afsluiters huurt dit jaar (nog) niemand op de sociale woningmarkt. Vier jongeren wonen terug bij familie of een kennis. Opvallend is dat 6 van de 14 jongeren bij afsluiten aan het werk zijn (waarvan één deeltijds), dat is 43% en meteen het hoogste cijfer dat we in onze annalen terugvinden. Nochtans is het economisch geen goede tijd. Het is oppassen om daar al te grote conclusies aan te verbinden. Het gaat immers om kleine getallen, en er zijn verschillende mogelijke verklaringen: een beter activeringsbeleid is de meest optimistische, maar zeker niet de enig mogelijke verklaring. Misschien zijn onze jongeren gewoon gemiddeld ouder bij afsluiten en heeft het gewoon daarmee te maken, want het aantal studenten was ook nooit zo laag: 1 van de 14, en ernaast nog één in beroepsopleiding. De leeftijd bij afsluiten meten we niet. Wat zeggen de cijfers over onze begeleiding?
Wij pretenderen een integrale begeleiding uit te bouwen. Maar blijkt dit ook uit de cijfers? Vooreerst zegt integraal iets over hoe breed je kijkt. Op hoeveel domeinen zijn we actief, hoe breed betrekken we het netwerk omheen de jongere. Voor de bespreking van dit thema maken we gebruik van twee tabellen uit de registratie bij afsluiting. Een eerste tabel geeft een opsomming van alle personen en diensten waarmee samengewerkt werd tijdens de begeleiding. Uiteraard alle personen behalve de jongere zelf. Even herinneren dat we het hebben over 14 jongeren. Met welke personen en diensten werd samengewerkt Netwerk Ouders Familie Partner Buren Steunfiguren Voogd NBBM Andere Onderwijs School CLB Leersecretariaat Infodienst ivm onderwijs Project deeltijdse vorming Andere
Aantal 2009
% 2009
% 2008
12 10 13 5 11 1 4
86% 71% 93% 36% 79% 7% 29%
93% 53% 53% 27% 33% 0% 20%
12 5 1 6 2 1
86% 36% 7% 43% 14% 7%
73% 27% 33% 27% 0% 0%
Gezondheid Huisarts Andere arts Psychiater Ziekenhuis Kind en gezin Tandarts Andere Huisvesting Sociale huisvestingsmaatschappij Immobiliën Eigenaar Huurdersbond Energiemaatschappij / water Andere Financiën en administratie Deurwaarder Incassobureau Schuldeiser Advocaat Bank Kinderbijslag Mutualiteit Stadsdiensten Ambassades Schuldbemiddelaar Andere Tewerkstelling RVA VDAB Vakbond / HVW Tewerkstellingsproject Interimkantoren Andere Politie Andere hulpverleners OCMW Ambulante dienst AWW Residentiële dienst AWW DGGZ Psychiatrie Hulpverlening BJB (andere dan consulent) CKG Justitiehuis Privé-therapeut Tolkdiensten Andere
2 2 1 6 2 1 3
14% 14% 7% 43% 14% 7% 21%
27% 40% 0% 20% 13% 7% 0%
2 6 11 3 8 4
14% 43% 79% 21% 57% 29%
13% 40% 80% 13% 60% 7%
2 2 5 7 5 11 7 6 1 1 8
14% 14% 36% 50% 36% 79% 50% 43% 7% 7% 57%
7% 0% 7% 27% 40% 80% 53% 47% 0% 7% 13%
2 10 4 5 1 2 8
14% 71% 29% 36% 7% 14% 57%
0% 33% 0% 13% 13% 13% 67%
14 4 0 1 3 6 0 1 0 0 5
100% 29% 0% 7% 21% 43% 0% 7% 0% 0% 36%
93% 7% 7% 0% 7% 27% 7% 13% 13% 7% 47%
Samenwerking betekent dat er minstens via brief, maar vaak ook telefonisch of direct contact was met de betrokken persoon of dienst. Dit kan eenmalig zijn, maar ook herhaaldelijk of zelfs gestructureerd. De percentages zijn natuurlijk enigszins bedrieglijk, omdat ze genomen worden op het totaal aantal jongeren dat afgesloten is, terwijl niet alles op iedereen van toepassing is.
Er was bijvoorbeeld één buitenlandse minderjarige bij de afsluiters die geen enkel contact meer heeft met zijn familie, uiteraard hadden wij ook geen contact. Opvallend is dat we steeds samenwerkten met het OCMW, en zo goed als steeds met ouders, partner, school, huiseigenaar, kinderbijslag. Opvallend hoog scoren ook familie (vaak grootouders, maar soms ook nonkels, tantes, broers of zussen) en ook advocaat en politie. Om een beter zicht te krijgen hebben we deze tabel eventjes in de andere richting gelezen. Dan krijg je het antwoord op de vraag: met hoeveel verschillende van de bovenstaande antwoordcategorieën van personen en diensten we per jongere contact hadden. Jo 1 34
Jo 2 26
Jo 3 21
Jo 4 20
Jo 5 20
Jo 6 18
Jo 7 17
Jo 8 17
Jo 9 17
Jo10 15
Jo11 14
Jo12 13
Jo13 13
Jo14 10
De jongeren staan gewoon gerangschikt van hoog naar laag. Gemiddeld gaat het over ruim 18 verschillende categorieën. Dit betekent dus dat we minstens 10 en in één situatie zelfs 34 verschillende antwoordcategorieën konden aankruisen. Dit is, als we het zelf bekijken, een indrukwekkend aantal. Daarbij dienen we te bedenken dat het nog over meer concrete personen en diensten gaat. De antwoordcategorie “ouders” wordt éénmaal aangekruist als we contact hadden met minstens één van de ouders, maar ouders zijn in regel met twee, en wonen vaker niet dan wel nog op dezelfde plaats. Jongeren kunnen ook verschillende scholen bezocht hebben, of verschillende werkgevers gehad hebben tijdens de duur van de begeleiding, en heel wat jongeren veranderen in de loop van de begeleiding ook wel van huisbaas. Het aantal concrete personen en diensten waarmee we contact hadden ligt dus nog hoger dan het gemiddelde van 18. Het lijkt een onwaarschijnlijk aantal, maar toch is dit de “aantoonbare” vaststelling. Het blijkt dat we een breed scala van personen en diensten rond de jongere mee betrekken in de begeleiding. Al deze contacten worden uiteraard gelegd met medeweten en zo mogelijk voorafgaand akkoord van de jongere. Een tweede tabel bij de afsluiters die ons een zicht kan geven op de begeleidingen, zijn de begeleidingsdomeinen. Begeleidingsdomeinen Aantal 2009 Woonst standaard 6 Woonst intensief 8 Budget standaard 9 Budget intensief 5 Administratie standaard 6 Administratie complex en/of intensief 8 Gezondheid Algemeen, hygiëne, voeding, raadplegen artsen... 13 Seksualiteit 9 Zwangerschap 4 Specifieke ziektes of medische problemen 3 Handicap 1 Genotsmiddelen 8 Tijdsbesteding Vrije tijd 13 School 13 Werk 12 Praktische vaardigheden standaard 14 Praktische vaardigheden intensief 0 Justitiële hulpverlening 6
% 2009 43% 57% 64% 36% 43% 57%
% 2008 47% 53% 60% 40% 53% 47%
93% 64% 29% 21% 7% 57%
67% 53% 27% 40% 7% 60%
93% 93% 86% 100% 0% 43%
67% 87% 87% 73% 27% 27%
Opvoeding van eigen kind indien van toepassing Relaties Gezin en familie Partnerrelatie Leeftijdsgenoten en/of vrienden Ruimere omgeving/netwerk-niet hulpverlening Netwerk-wel hulpverlening Ontwikkelingstaken Lichaamsbeleving Normen en waarden Sociale vaardigheden Problem solving en keuzeproces Toekomstgerichtheid Identiteit Partnerschap Andere->invullen Eenzaamheid (buiten de eerste maand) Psychische/Psychosociale problematiek Emotionele problemen (angst, depressie, verwerking) Relationele problemen (soc. vaardigh., contactmoei.) Identiteitsproblemen, identiteitsontwikkeling Gedragsmoeilijkheden (agressie,...) Psycho-somatische klachten (eten, pijnen, automut) Problemen t.g.v. situatie in gezin (scheiding, adoptie) Zwakbegaafdheid Leer- en ontwikkelingsproblemen
4
29%
20%
14 13 14 12 10
100% 93% 100% 86% 71%
100% 80% 93% 73% 53%
9 14 14 14 14 14 14 2 6
64% 100% 100% 100% 100% 100% 100% 14% 43%
53% 73% 73% 87% 87% 80% 73% 20% 67%
11
79%
53%
11 11 6
79% 79% 43%
73% 80% 40%
8
57%
13%
13 0 3
93% 0% 21%
93% 27% 27%
We zien een aantal terreinen waarop we met alle jongeren werken. Dit wil zeggen dat we deze terreinen bespreken in de begeleiding. Het is niet noodzakelijk zo dat we voor elk van deze topics specifieke begeleidingsdoelstellingen hebben. Het kan ook zijn dat we gewoon opvolgen, dat deze onderwerpen sporadisch ter sprake komen, dat we er aandacht voor hebben binnen de begeleiding. In de BINC-registratie die momenteel wordt uitgewerkt en proefdraait in de Bijzondere Jeugdzorg, zal zichtbaar worden op welke terreinen we ook effectief doelstellingen formuleren. 22 Ook hier kunnen we weer gaan kijken hoeveel terreinen er per jongere werden aangekruist. Jo 1 31
Jo 2 29
Jo 3 28
Jo 4 28
Jo 5 27
Jo 6 27
Jo 7 26
Jo 8 26
Jo 9 26
Jo10 25
Jo11 24
Jo12 24
Jo13 24
Jo14 24
Uit de registratie blijkt dat we in BZW bijzonder breed kijken. Naast de concrete praktische vaardigheden en de leef- en sociale omgeving van de jongere, is er ook oog voor ontwikkelingstaken en allerhande problemen. Integraal kijken is niet alleen breed kijken, het is ook de kansen, uitdagingen en bedreigingen zien in hun onderlinge samenhang. Uit bovenstaande cijfers is af te leiden dat we kwantitatief breed kijken, op vele terreinen en in samenwerking en dialoog met heel wat mensen en 22
Zie de bijdrage “Stoere Cijfer-binc-en” elders in dit jaarverslag.
diensten. Dat we dit doen met oog voor de onderlinge samenhang blijkt niet uit deze cijfers, maar wordt wel zichtbaar in de manier waarop we onze teamvergaderingen structureren, in de handelingsplanning en de bijsturing ervan in evolutieverslagen. Er is nog veel meer…
Uiteraard hebben we in het bovenstaande slechts een zeer kleine greep voorgesteld uit heel wat meer cijfers die we het afgelopen jaar verzamelden. In het bovenstaande illustreren we hoe de cijfers als feedback kunnen gebruikt worden voor de werking. Je kan nagaan of je blijft doen wat je zegt, je kan je werking in vraag stellen, je kan door cijfers uitgedaagd worden om de werking bij te sturen. Cijfers zeggen niet alles, maar ze kunnen wel begin en stoffering zijn van boeiende gesprekken over waar we mee bezig zijn.
Raf De Mulder
SAMENSTELLING RVB EN PERSONEEL Raad van Bestuur
Katia Perquy, voorzitter Simonne Auman André De Paepe, secretaris Bernard Goetghebuer (lid RvB tot 25/03/09) Guido Martens Hadewig Stinissen Dirk Vandenhout, penningmeester Patrick Van Hende Odilon Vereecke Personeel EINDVERANTWOORDELIJKE
Dirk Meulyzer, lic. psychologie, eindverantwoordelijke BEGELEID ZELFSTANDIG WONEN
Raf De Mulder, lic. criminologie, pedagogisch verantwoordelijke Liceray Araujo Nava, gegradueerde in gezinswetenschappen, begeleidster ad interim Sofie Boesman, lic. criminologie, begeleidster Véronique De Brucker, lic. pedagogische wetenschappen, begeleidster ad interim (tot 31/08/09) Walt Deconinck, bachelor orthopedagogie, begeleider ad interim (vanaf 14/09/09) Mieke De Fré, maatschappelijk assistent, begeleidster ad interim (tot 31/08/09) Charlotte Delacourt, gegradueerde orthopedagogie, begeleidster ad interim (tot 28/08/09) Vanessa Hoskens, gegradueerde orthopedagogie, begeleidster Nadia Lauwers, gegradueerde orthopedagogie, begeleidster Albano Lo Bue, student VSPW, begeleider ad interim (van 01/08/09 tot 11/09/09) Sandrine Lippens, maatschappelijk assistent, begeleidster – eerste begeleider Sofie Rochtus, lic. psychologie, begeleidster Sofie Van Loo, bachelor orthopedagogie, begeleidster ad interim (vanaf 01/09/09) THUISBEGELEIDING
Hilde Celis, lic. orthopedagogiek, pedagogisch verantwoordelijke Ann De Clippel, gegradueerde gezinswetenschappen, begeleidster ad interim (van 21/04/09 tot 30/09/09) Veerle De Zutter, gegradueerde orthopedagogie, begeleidster Michel Dujardin, gegradueerde orthopedagogie, begeleider – eerste begeleider Elisabeth Heylbroeck, lic. psychologie, begeleidster ad interim (vanaf 01/10/09) Inge Ryckaert, gegradueerde orthopedagogie, begeleidster Nathalie Van Acker, sociaal assistent, begeleidster ad interim (van 09/03/09 tot 20/04/09) Bea Vandewalle, psychiatrisch verpleegkundige, begeleidster ad interim Chris Vanhoucke, lic. orthopedagogiek, begeleidster Annelies Van Vlaenderen, maatschappelijk assistent, begeleidster ad interim (vanaf 01/10/09) Tom Veys, maatschappelijk assistent, begeleider
ADMINISTRATIE
Nancy Cooman Marleen De Ruyte Selma Kücük Veerle Scheir ONTHAAL
Chantal Deyne Eline Vyvey, vakantiejob (van 13/07/09 tot 28/08/09) ONDERHOUD
Alain De Roo Carine Galens
OVERZICHT VORMING 2009 G e vo l g d e vo r m i n g e x t e r n
Naam
Omschrijving
Organisatie / plaats Duur
Meerjarenopleiding (2 jaar of meer) Mieke De Fré
Supervisiegroep BZW
Oostende
Nadia Lauwers
Supervisiegroep BZW
Oostende
Inge Ryckaert
Opleiding Contextuele Hulpverlening
Balans
2 halve dagen 2 halve dagen 9 dagen
Bea Vandewalle
Opleiding Contextuele Hulpverlening
Balans
10 dagen
Korte opleidingen (een jaar of minder) Sofie Boesman
Vormingreeks ’t zitemzo
Gent
BZW Hilde Celis
Supervisie door Mieke Van Daele, Inter- Gent actie-Academie Intervisie NLP Gent
Marleen De Ruyte
Training Mindfulness
Gent
Chantal Deyne
Secretariaatswerk en onthaal
Antwerpen
2 halve dagen 5 halve dagen 3 halve dagen 8 halve dagen 4 dagen
Michel Dujardin Selma Kücük
Vorming ABFT WOK – VHT/VIB Opleiding sociaal tolken
Gent Brussel Gent
2 dagen 3 dagen 20 dagen
Albano Lo Bue
Vormings omgaan met agressie
VSPW
3 dagen
Inge Ryckaert
Supervisie contextuele therapie
Gent
Veerle Scheir
Vorming ABFT Training Mindfulness
Gent Gent
Bea Vandewalle
Individuele supervisie
Privé-supervisor
3 halve dagen 3 dagen 8 halve dagen ½ dag
Chris Vanhoucke
Supervisie & intervisie vanuit opleiding contextuele hulpverlening Individuele supervisie
Antwerpen
6 dagen
Privé-supervisor
8 halve dagen
Studiedagen (1 of 2 dagen of halve dagen) Lavinia Aelbregt
Studiedag Half-Rond
Gent
½ dag
Liceray Araujo
Studiedag “op eigen benen” Intervisie BZW Intervisie BZW
Gent Kortrijk Kortrijk
1 dag ½ dag ½ dag
Kinderwens en mentale handicap Hoorzitting Perspectief! CIG infodag De Stobbe Studiedag Binc Introductiedag ABFT
Gent Brussel Antwerpen Gent Gent
½ dag ½ dag 1 dag 1 dag 1 dag
Sofie Boesman Hilde Celis
Studiedag Jongerenbegeleiding Nancy Cooman Véronique De Brucker Mieke De Fré Raf De Mulder
Gent
Hoe hou je het hoofd koel als administra- Gent tieve medewerker Opleiding NBBM Gent Intervisie BZW CAB Intervisie BZW CAB Vorming “participatie” Brugge Melle Roppov-dag Diverse Intervisie BZW Gent Brussel Gent
Marleen De Ruyte
Studiedag Binc Congres Jeugddelinquentie Bijscholing EHBO Rode Kruis
Lieselot De Vos
Hoe hou je het hoofd koel als administra- Gent tieve medewerker Kinderwens en mentale handicap Gent
Charlotte Delacourt
Intervisie BZW
Chantal Deyne
Hoe hou je het hoofd koel als administra- Gent tieve medewerker Introductiedag ABFT Gent
Michel Dujardin Elisabeth Heylbroeck Selma Kücük Sandrine Lippens
Albano Lo Bue Dirk Meulyzer
Sofie Rochtus Veerle Scheir Sofie Van Loo
Studiedag Binc Introductiedag ABFT Hoe hou je het hoofd koel als administratieve medewerker Intervisie BZW Studiedag SEM-J Studiedag Binc Studiedag “op eigen benen” Vorming “participatie” Sociale Trefdag Colloquium 10 jaar Half-Rond nascholing Seminarie Networkx Introductiedag ABFT Studiedag Jongerenbegeleiding Supervisie
Diverse
Roppov-dag Bijscholing cursus EHBO
2 dagen ½ dag ½ dag ½ dag 1 dag ½ dag 2 halve dagen ½ dag 2 dagen 2 halve dagen 2 dagen ½ dag 2 halve dagen 2 dagen 1 dag
Gent Gent Gent
1 dag 1 dag 2 dagen
CAB Brussel Gent Gent Brugge Gent Gent Erov Gent Gent Gent Oostende
½ dag 1 dag 1 dag 1 dag 1dag ½ dag ½ dag ½ dag ½ dag 1 dag 1 dag 2 halve dagen 2 dagen
Hoe hou je het hoofd koel als administra- Gent tieve medewerker Vormingreeks ’t zitemzo Gent
Annelies Van Vlaende- Studiedag Binc ren Introductiedag ABFT Bea Vandewalle Duplo-intervisie
1 dag
Gent Gent Gent Melle Gent
Begeleiden van kinderen van ouders met Gent afhankelijkheidsproblematiek
1 halve dag 1 dag 1 dag 3 halve dagen ½ dag 2 halve dagen 1 dag
Chris Vanhoucke Tom Veys Eline Vyvey
Studiedag Half-Rond Introductiedag ABFT Studiedag Jongerenbegeleiding Studiedag Half-Rond Introductiedag Vorming “participatie” Intervisie BZW
Gent Gent Gent Gent Brugge Oostende
Omschrijving
½ dag 1 dag 1 dag ½ dag 1 dag 2 halve dagen Aantal
Locatie
1 1 1 1 1 1
Gent Gent Gent CAB Gent Gent
1
Gent
Geven van vorming / voorstellingen Hilde Celis Michel Dujardin Dirk Meulyzer Chris Vanhoucke Tom Veys Mieke De Fré Michel Dujardin Sofie Rochtus Tom Veys
Sofie Rochtus Michel Dujardin
Vorming aan studenten Uitwisseling / info aan Het Raster omtrent VHT/VIB Vorming over VHT/VIB aan VSPW Info over VHT/VIB aan medewerkster Hadron Voorstelling GROB aan Artevelde Hogeschool Voorstelling TB + omgaan met kansarmoede binnen TB Voorstelling project onderwijs Zuidpoort Begeleiden stages
Albano Lo Bue, 4de & 5de module professionele bachelor orthopedagogie beëindigd, VSPW Lieselot De Vos, 3de jaar professionele bachelor orthopedagogie, Hogeschool Univ. Brussel Eline Vyvey, 3de jaarsstage maatschappelijk assistent Lisa De Bruycker, 2de jaar master in de orthopedagogie, UG Helena Sienaert, tweede master orthopedagogiek, ong. 5 maanden Lavinia Aelbregt, 3de jaarsstage professionele bachelor orthopedagogie, Sociale Hogeschool Gent Eindwerkbesprekingen De vroege kinderwens bij tienermeisjes uit de BJB (van student Artevelde Hogeschool) Kijken met een vergrootglas: video-hometraining en videointeractiebegeleiding (studente Artevelde Hogeschool)
Interne organisatie
Interne werkgroepen Deelnemers
Aantal vergaderingen 2009 Stuurgroep kwaliteit
Dirk Meulyzer, Raf De Mulder, Hilde Celis, Michel Dujardin, Sandrine Lippens & Nancy Cooman Werkgroep animatie Marleen De Ruyte, Nadia Lauwers, Mieke De Fré, Carine Galens, Sofie Boesman, Bea Vandewalle, Inge Ryckaert & Annelies Van Vlaenderen Werkgroep secundaire traumatisering
8
3
Bea Vandewalle, Chantal Deyne, Nancy Coo3 man, Mieke De Fré, Liceray Araujo, Michel Dujardin & Veronique De Brucker Werkgroep voorbereiding evaluatieweekend Raf De Mulder, Hilde Celis, Sofie Rochtus, Michel Dujardin & Marleen De Ruyte Werkgroep 25 jaar CAB Dirk Meulyzer, Bea Vandewalle, Nadia Lauwers, Hilde Celis, Chantal Deyne, Raf De Mulder, Sofie Boesman & Veerle Scheir
4
7
OVERZICHT EXTERNE ACTIVITEITEN MEDEWERKERS 2009 Naam Hilde Celis Raf De Mulder
Michel Dujardin Sandrine Lippens Dirk Meulyzer
Hilde Celis
Raf De Mulder
Michel Dujardin Sandrine Lippens Dirk Meulyzer
Lavinia Aelbregt Hilde Celis
Omschrijving 1. Eénmalig inhoudelijk overleg
Aantal
Locatie
Overleg Tolk- en Vertaalservice Overleg verwijzers MFC Focusgroep AFBT Debatlunch over ouders als onderzoekers Debatlunch over Centrale wachtlijst Uitreiking Jeugdzorg Award Overleg verwijzers m.b.t. MFC Overleg BZW-diensten Gent met Centrale Wachtlijst Toelichting i.v.m. nieuwe opties TB Focusgroep ABFT LSB Forum Wonen Overleg met provinciale overheid Overleg administratie Overleg Tolk- en Vertaalservice Deelname selectiegesprekken BAAB Adviesraad Integrale Jeugdhulp ICT-verantwoordelijken Ronde tafel Integrale Jeugdhulp Overleg koepels + administratie IJH Bezoek provincie i.k. OVOP Toelichting i.v.m. nieuwe opties TB Overlegvergadering met POPPOV – GGZ Bezoek aan De Wip 2. Tijdelijke werkgroepen
1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
Gent Gent Gent Gent Gent Brussel Gent Gent Gent Gent Gent Gent Brussel Gent Brugge Brussel Gent Gent Brussel Gent Gent Gent Gent
Vergadering project registratie BJB-OSBJ Vergadering TAP Voorbereiding studiedag TB Voorstel project OSBJ Vergadering project registratie BJB-OSBJ Project “Bruggen na(ar) 18 Vergadering TAP Werkgroep Jeugdsanctierecht Werkgroep registratie tevredenheidsmeting cliënten Werkgroep “Wonen” Gemengde werkgroep IJH Denktank Integrale Jeugdhulp Vergadering ABFT Vergadering TAP 3. Permanent overleg
3 2 1 1 3 3 2 1 3 5 4 3 2 2
CAB Gent Brussel Brussel CAB Gent Gent Gent Gent Gent Brussel Gent Gent Gent
Overleg thuisbegeleiders Regionaal overleg thuisbegeleidingsdiensten Overleg Jongerenbegeleiding verantwoordelijken TB Oudergroep Zuidpoort Stuurgroep Oudergroep Zuidpoort Werkbegeleiders Jongerenbegeleiding TB Overleg MFC voor teamverantwoordelijken
1 6 4 10 2 3 9
Gent Diverse Gent Gent Gent CAB Diverse
Ann De Clippel Raf De Mulder
Lieselot De Vos Veerle De Zutter Michel Dujardin Elisabeth Heylbroeck Dirk Meulyzer
Annelies Van Vlaenderen Bea Vandewalle Chris Vanhoucke Tom Veys Raf De Mulder Sandrine Lippens Dirk Meulyzer
Overleg thuisbegeleiders Overleg BZW-diensten Oost-Vlaanderen Federatie diensten BZW Werkgroep registratie Federatie diensten BZW Ouderwerking Roppov Denkgroep Rungproject Denkgroep Roppov Overleg MFC voor teamverantwoordelijken RvB HCA Dagelijks bestuur HCA Welzijnsoverleg Brugse Poort Overleg thuisbegeleiders Overleg thuisbegeleiders Welzijnsoverleg Brugse Poort Overleg thuisbegeleiders
1 3 4 1 10 3 3 9 3 3 1 1 3 4 1
Gent Diverse Antwerpen Antwerpen Gent Stappen Gent Diverse Gent Gent Gent Gent Gent Gent Gent
Stuurgroep, AV en RvB Roppov RvB, AV & denkdag GROB RvB & AV Artevelde Stuurgroep, RvB, AV & feestzitting Regionaal Welzijnsoverleg RvB & AV Vertrouwenscentrum Vergadering Stent RvB HCA Directies ambulante diensten Overleg thuisbegeleiders
1 11 5 4
Diverse Gent Gent Gent
4 6 4 3 1
Gent Gent Gent Diverse Gent
Overleg thuisbegeleiders Overleg thuisbegeleiders Overleg thuisbegeleiders 4. Overleg op beleidsniveau
1 2 2
Gent Gent Gent
Ontmoeting Federatie DBW & kabinet Van Deurzen LSB Forum Wonen RvB, AV en denkdag Jongerenbegeleiding Stuurgroep + AV Oost-Vlaams Overlegplatform BJB Samenkomst Raden van Bestuur GROB Regio-overleg directies Directiecomité GROB
1 2 10 9 1 1 20
Brussel Gent Diverse Diverse Diverse Steevliet Diverse
BEZETTINGSGRADEN 2009 De bezettingsgraden worden in onderstaande tabel per werkvorm en per maand genoteerd. Per werkvorm is er een onderverdeling in de percentages per maand (oneven kolommen) en de cumulatieve percentages (C_: even kolommen). Cumulatieve percentages geven de berekening weer voor die maand vanaf de eerste maand van het jaar zodat de evolutie op jaarbasis kan bekeken worden. Tenslotte wordt de berekening nog eens apart gemaakt voor BZW en TB samen als globale bezetting voor de Bijzondere Jeugdbijstand: kolommen 5 en 6. % 2009
1
2
3
4
5
6
JAN FEB MAA APR MEI JUN JUL AUG SEP OKT NOV DEC
B.Z.W. 85,18% 86,50% 94,56% 87,81% 89,21% 94,27% 91,83% 96,67% 97,71% 100,00% 96,04% 92,84%
C_B.Z.W. 85,18% 85,81% 88,82% 88,57% 88,70% 89,62% 89,95% 90,81% 91,56% 92,42% 92,75% 92,76%
T.B. 98,69% 100,00% 97,08% 96,88% 94,96% 91,15% 95,26% 97,08% 93,44% 89,11% 95,21% 94,76%
C_T.B. 98,69% 99,95% 98,96% 98,44% 97,72% 96,63% 96,43% 96,51% 96,18% 95,46% 95,43% 95,38%
B.J.B. 91,94% 93,92% 95,82% 92,34% 92,09% 92,71% 93,55% 96,88% 95,57% 94,56% 95,63% 93,80%
C_B.J.B. 91,94% 92,88% 93,89% 93,50% 93,21% 93,13% 93,19% 93,66% 93,87% 93,94% 94,09% 94,07%
LIJST AFKORTINGEN ABFT AV AWW
Attachment Based Family Therapy Algemene Vergadering Algemeen Welzijnswerk
BAAB BC BINC BJB BS BZW
Bureau alternatieve afhandeling Brugge Bemiddelingscommissie Begeleiding in cijfers Bijzondere Jeugdbijstand Belgisch Staatsblad Begeleid Zelfstandig Wonen
C.A.B. CAH CAT CBJ CGGZ CIG CKG CLB CWL
Centrum voor Ambulante Begeleiding Crisishulp aan huis Centrum Alcoholisme - Toxicomanieën Comité voor Bijzondere Jeugdzorg Centrum Geestelijke Gezondheidszorg Centrum Integrale Gezinsbegeleiding Centrum voor Kinderzorg- en Gezinsondersteuning Centrum voor leerlingenbegeleiding Centrale wachtlijst
DRPM
Decreet rechtspositie van de minderjarige in de jeugdhulp
EHBO EROV ESF
Eerste hulp bij ongevallen Economische Raad Oost-Vlaanderen Europees Sociaal Fonds
FDBW
Federatie Diensten Begeleid Wonen
GOM GROB
Gemeenschappelijk overlegmoment Gentse Regionale Organisatie Bijzondere Jeugdbijstand (samenwerkingsverband)
HCA HRM HUB HVW
Herstelgerichte en constructieve afhandeling Human Resources Management Hogeschool Universiteit Brussel Hulpkas voor Werkloosheidsuitkeringen
ICT IJH IRO IVA
Informatie en communicatie technologie Integrale Jeugdhulp Interne regisseur op organisatieniveau Intern Verzelfstandigd Agentschap
JRB
Jeugdrechtbank
LSB LP
Lokaal Sociaal Beleid Leerproject
MFC MPI
Multifunctioneel centrum (Globaal Plan voor de Jeugdzorg) Medisch Pedagogisch Instituut
NLP NBBM
Neuro-Linguistic Programming Niet-begeleide buitenlandse minderjarigen
OCMW OOOC OSBJ OVOP
Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn Onthaal-, observatie- en oriëntatiecentrum Ondersteuningsstructuur Bijzondere Jeugdbijstand Oost-Vlaams Overlegplatform Bijzondere Jeugdbijstand
POPPOV POS PROZA
Provinciaal Overlegplatform Geestelijke Gezondheidszorg Oost-Vlaanderen Problematische opvoedingssituatie Projectgroep Ontwikkeling Zelfanalyse instrument
RKJ ROPPOV RVA RvB
Residentieel kortdurend programma voor jongeren Regionaal OverlegPlatform Participatie Oost-Vlaanderen Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening Raad van Bestuur
SEM-J SWOT
Screeningsinstrument en middelengebruik bij jongeren Strenghts-weaknesess-opportunities-threats (analyse)
TAP TB
Toewijzing ambulante plaatsen (verwijzers BJB) Thuisbegeleiding
UG
Universiteit Gent
VDAB VHT VIB VSPW VTO VZW
Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding Videohometraining Video-interactiebegeleiding Vormingsleergang voor Sociaal en Pedagogisch Werk Vorming, training en opleiding Vereniging zonder winstoogmerk
WOK
Werk ontwikkelingskringen