WOORD VOORAF
Deel I:
Deel II:
Deel III
Deel IV
Deel V
GEMEENSCHAPPELIJKE THEMA’S -
Werken aan diversiteit
-
Tevredenheidsmeting personeel 2007
-
Ontwikkelingen GROB en MFC
-
Werken: het kan uw gezondheid schaden
-
Aandacht voor secundaire traumatisering
-
Allochtone gezinnen en recht op hulpverlening
-
Overzicht werking kwaliteitsstuurgroep
-
Jaaractieplan C.A.B. 2008
THUISBEGELEIDING -
Inleiding TB
-
Hernieuwd profiel TB
-
Continuï tijd
-
Werken op en onder de grens
BEGELEID ZELFSTANDIG WONEN -
Inleiding BZW
-
B.Z.W. in cijfers
-
Tevredenheidsmeting cliënten
-
Een vergeten groep… of alleen niet aan gedacht?
-
Ervaring van een jongere: Lien en de bank
-
Studienamiddag schuldig verzuim: beroepsgeheim – meldingsplicht
H.C.A. -
Wat moois kan er voortkomen uit een gedwongen huwelijk?
-
Opstart Ouderstage
-
Leerproject 2007
-
Mijmeringen rond herstelgerichte finaliteit…
JAAROVERZICHTEN - Samenstelling Raad van Bestuur en Personeel - Overzicht gevolgde vorming 2007 - Overzicht externe activiteiten medewerkers 2007 - Bezettingsgraden 2007 - Lijst afkortingen
WOORD VOORAF Met dit jaarverslag willen wij u een overzicht bieden van onze voornaamste realisaties en aspiraties van het afgelopen jaar 2007.
In dit eerste gedeelte behandelen we onder “gemeenschappelijke thema’s” de onderwerpen die bijzondere aandacht gekregen hebben binnen het geheel van onze werking. In vele opzichten zijn het nieuwe of verdiepende topics waaruit de dynamiek van onze werking kan afgeleid worden. Onze eerste stappen in het pilootproject “Multifunctioneel Centrum” ontbreken hierbij niet.
Daarna vindt u de neerslag van de verwezenlijkingen per afdeling. Thuisbegeleiding zal u o.a. haar grondig bijgewerkt profiel voorstellen. BZW brengt naast andere onderwerpen, een haarscherpe analyse van de problematieken van en kansen voor de begeleide jongeren.
In het kader van de projecten constructieve en herstelgerichte afhandeling (HCA) kunnen we u het verhaal brengen van de opstart van de Ouderstage, een op zijn minst niet onbesproken maatregel uit het nieuwe jeugdrecht. Maar ook de Leerprojecten blijven hard aan hun profilering werken en komen op voor de zinvolheid van hun benadering.
Onder de hoofding “jaaroverzichten” vindt u onze engagementen in netwerking en in vorming.
In een aparte bijlagenbundel verschaffen wij u nog veel cijfergegevens (ook te vinden op http://www.cabgent.be/jvs.htm). Deze zijn voor ons noodzakelijke parameters om bij te houden of we goed bezig zijn. Zij kunnen u een meer gedetailleerd zicht geven op de doelgroepkenmerken, instroom, verloop en uitstroom van onze cliënten.
Uw bedenkingen m.b.t. dit jaarverslag zijn steeds welkom op ons adres.
Dirk Meulyzer Directeur
Luc Billiet Voorzitter
WERKEN AAN DIVERSITEIT Situering
In het jaarverslag 2006 brachten wij een bespreking van de uitvoering van het clusterdiversiteitsplan, waar we sinds eind 2005 aan gewerkt hebben. Dit past in het beleid van de Vlaamse Gemeenschap, binnen het VESOC actieplan “evenredige arbeidsdeelname en diversiteit”. Hiermee beoogt zij een impulsbeleid te voeren dat ondernemingen ertoe aanzet om kansengroepen meer mogelijkheden te bieden op de arbeidsmarkt (allochtonen, oudere medewerkers, arbeidsgehandicapten e.d.m.). Zoals we vorig jaar reeds stelden, is het onze bedoeling de verhoogde aandacht voor diversiteit verder open te trekken over de grenzen van louter tewerkstellingskansen heen. Het werken met ons doelpubliek verplicht er ons toe vaardiger en toleranter te worden in het omgaan met culturele diversiteit. Wij werden ons meer en meer bewust van de diversiteit binnen de eigen personeelgroep. Heel wat kansen voor wederzijdse verrijking lagen hier voor het grijpen, we merkten ze meestal wel niet op… Diversiteit betekent dan voor ons niet alles naar eigen inzichten en normen te willen plooien, het besef dat er meerdere wegen naar Rome leiden, dat het ook “anders” kan, daarom niet slechter of niet persé beter. Komen tot een houding die het mogelijk maakt verschillen als een opportuniteit te zien en niet als een bedreiging. In 2007 zijn we hier intens verder mee bezig geweest. De interne werkgroep onder leiding van diversiteitscoach Alain De Bruyne (www.diversito.be), reeds het jaar voordien gestart, liep door tot eind juni. Van dan af ging de investering vooral naar de coaching op de werkvloer, gezamenlijk georganiseerd met onze GROB-partners. De interne werkgroep
We hebben het voornamelijk gehad over vooroordelen en racisme, stereotypering, categorisering. Hierbij kregen wij een handig schema om in de omgang met onder meer onze cliënten, het type van discriminatie te leren onderkennen en er de meest passende reactie op te geven. In april hielden we een “methodiek team” over dit onderwerp. Dit betekent dat er een halve dag met de volledige personeelsgroep onder leiding van onze coach werd gediscussieerd en nagedacht. We maakten er een actief moment van waarbij oefeningen in vivo, reflectie en duiding elkaar afwisselden. De afronding eind juni van de interne coaching mocht voor ons geen eindpunt zijn van het werken rond diversiteit. Met de coach zochten wij hoe we het vuur brandende konden houden. We engageerden er ons in elk geval toe de interne werkgroep niet meteen te ontbinden. Vanaf het najaar kwamen we minder frequent samen. Op de laatste vergadering maakten we de afspraak dat van elke werkvorm één werkgroeplid als “diversiteitsconsulent” zou optreden. Wat hiervan de invulling kan zijn, is een eerste opdracht voor de werkgroep. Helaas is wegens ziekte een vervolgbijeenkomst in de tweede helft van het jaar niet meer kunnen doorgaan. De diversiteitswerkzaamheden kregen ondertussen volop een plaats op het niveau van het samenwerkingsverband GROB.
Externe coaching op GROB-niveau
In een ander hoofdstuk van dit jaarverslag is alvast te lezen dat het samenwerkingsverband GROB in 2007 gevoelig verstevigd is. Met de erkenning als pilootproject multifunctioneel centrum reiken de contacten onder elkaar nu verder dan alleen op het niveau van het management. Alle medewerkers zullen hun grenzen moeten verleggen en zullen frequent met hun collega’s van de andere voorzieningen te maken krijgen. Zo is er reeds een tijdlang de regelmatige bijeenkomst van de inhoudelijke coördinatoren die de hulpverleningstrajecten van de MFC-cliënten organiseren. En daar was het onmiddellijk te merken dat tussen de voorzieningen grote verschillen bestaan, zowel in opvattingen als in gewoontes en reglementeringen. Vanaf het late najaar kon elke medewerker deelnemen aan een GROB-diversiteitsdag. In totaal worden er zeven georganiseerd. Telkens nemen per voorziening twee personen deel. Een eerste bijeenkomst was er met het onderhoudspersoneel. Het leren kennen van hun collega’s, ermee moeten overleggen en samenwerken deed hen zin krijgen dit in de toekomst nog meer te gaan doen! Op GROB-niveau zal inderdaad de gezamenlijke inzet van deze mensen voor meerdere activiteiten een meerwaarde betekenen. Wat vanzelfsprekend is in de ene voorziening, is dit soms allerminst in een andere. In geen geval kan de gemeenschappelijke aanpak van cliënten daarop stranden. Een diversiteitsbril is dan meer dan welkom.
Dirk Meulyzer
TEVREDENHEIDSMETING PERSONEEL 2007 Dit is de vierde afname tevredenheidsmeting personeel sinds wij de gelijknamige procedure in gebruik hebben (eerste maal: 2002). Deze schrijft voor dat om het anderhalf jaar een afname plaatsvindt. Er is echter een volle twee jaar overgegaan! Twee vaststellingen hebben ons daartoe overhaald. Vooreerst viel telkens de tevredenheidsmeting samen met de organisatie van de evaluatietweedaagse. Dit zijn twee dagen waarop we met de volledige personeelsgroep naar een verder afgelegen jeugdherberg trekken. Naast de inhoudelijke onderwerpen die telkens het aspect “evaluatie van de werking” inhouden, biedt een dergelijke tweedaagse evenzeer opportuniteiten om de groepsgeest en het samenhorigheidsgevoel nieuw élan in te blazen. De veronderstelling die hierbij voor de hand ligt is dat deze samenloop wel eens een positieve vertekening van de resultaten op de tevredenheidsmeting zou kunnen geven. We zouden derhalve best eens voor een ander tijdstip kiezen. Een tweede argument vinden we in de twijfel over de mate waarin het instrument, dat we tot nog toe niet hadden bijgewerkt, nog voldoende actualiteitswaarde had. Het jaarverslag 2002 geeft de beschrijving weer van het proces waarin de tevredenheidsmeting werd opgebouwd tijdens de evaluatietweedaagse van 2002. De items werden er tijdens een groepsactiviteit met zijn allen op spontane basis en via een actieve methodiek gegenereerd. We konden er dus zeker van zijn dat de bevraging voor dit eerste jaar voldoende relevantie had en dat de medewerkers echt konden antwoorden op vragen die ze zelf hadden ontworpen en beschouwden als de kernelementen van hun al of niet tevredenheidsgevoel. Ondertussen zijn we al wat wijzer geworden. Zelfs al bij de voorbereiding van de derde afname, kwamen kritische vragen naar boven m.b.t. een voldoende validiteit van onze werkwijze. Maar de herinnering aan een gezamenlijk geconstrueerd en derhalve gedragen instrument samen met de wens tot behoud van de mogelijkheid over vergelijkbare resultaten te beschikken, overhaalden ons nog een keer om een derde maal alles bij het oude te laten. Een vierde keer zou van het goede teveel zijn geweest. De oorspronkelijke lijst was nooit getoetst aan bestaande al of niet gepubliceerde instrumenten. En ondertussen werkten we reeds een tijdlang met de Proza-zelfevaluatie en hadden we kennis van de elementen die daarin naar medewerkerstevredenheid peilden. De stuurgroep kwaliteit besliste, na veel discussie, de items ditmaal bij te werken en / of aan te vullen met wat Proza ons aanreikte. Een aantal vergaderingen van de stuurgroep werden hieraan gedeeltelijk besteed.
Vergelijking oud – nieuw instrument
Principieel gingen we ervan uit dat we onze bestaande lijst van 24 items konden behouden, mits enkele aanpassingen i.f.v. de verstaanbaar en de éénduidigheid. Een 20-tal vragen bleken goed overeen te stemmen met de suggesties vanuit Proza en die betrekking hebben op arbeidsvoorwaarden, accommodatie, werkorganisatie, zinvolheid van het werk, flexibiliteit, werksfeer, erkenning en waardering, openheid, bijscholing, erkenning door cliënten, resultaat van het werk, verhouding tijd – werk. Wat ontbrak is het peilen naar onderwerpen als financieel beleid, aanpak van problemen, het systeem van de personeelsevaluatie, de inspraakmogelijkheden, de begeleiding van medewerkers en het aspect communicatie. We behouden ook enkele topics die in onze oorspronkelijke bevraging voorkwamen, maar niet in Proza: de logistieke ondersteuning en de samenwerking met andere diensten. We kwamen zo tot een vernieuwde lijst van 27 items, die we hieronder weergeven. 1. de verhouding tijd/werk (kwantitatief); 2. de werkdruk (psychische belasting); 3. de ruimte voor reflectie (in brede zin); 4. het takenpakket; 5. de zinvolheid van het werk; 6. de ondersteuning door collega’s; 7. de ondersteuning door verantwoordelijken; 8. de waardering die je krijgt voor je werk; 9. de mate waarin met jou rekening wordt gehouden; 10. de mate waarin duidelijk is wat van jou verwacht wordt; 11. de mate waarin duidelijk is wie voor wat verantwoordelijk is; 12. de mate waarin werkafspraken nagekomen worden; 13. het resultaat van het werk; 14. de ondersteuning door de logistieke medewerkers; 15. de infrastructuur (o.a. de eigen ruimte); 16. de aanwezigheid / beschikbaarheid van materiaal; 17. de mogelijkheden tot vorming; 18. de mate waarin het C.A.B. zich open stelt voor nieuwe ideeën; 19. de mate van ervaren autonomie; 20. de werksfeer; 21. de arbeidsvoorwaarden (loon / vakantie / flexibiliteit); 22. de promotiekansen; 23. de samenwerking met andere diensten / hulpverleners; 24. het financieel beleid; 25. de manier waarop problemen worden aangepakt; 26. het systeem van personeelsevaluatie; 27. de manier waarop de communicatie loopt.
De toegevoegde waarde van anonimiteit
De interpretatie van de resultaten bij vorige afnames bleek voor bepaalde onderdelen soms bemoeilijkt door de totale anonimiteit die werd gewaarborgd. Dit was een duidelijke keuze die bij aanvang was gemaakt. Zo is het echter niet mogelijk de draagwijdte van bepaalde scores te koppelen aan te onderscheiden personeelscategorieën: teamlidmaatschap, anciënniteit, jobtime, M/V. Op een vergadering met de volledige personeelsgroep stelden we de nieuwe items voor. Tevens wezen we op het belang van het laten aanduiden van de verschillende boven genoemde parameters. Deze zouden evenwel een zekere beperking van de anonimiteit voor gevolg hebben, maar zouden ons heel wat meer gedifferentieerde informatie opleveren: “waar situeren zich eventuele problemen?”. De democratische stemronde die daarop volgde bevestigde de voorkeur voor het behoud van de strikte anonimiteit. Het zich veilig weten bij het gebruik van deze procedure speelt een grotere rol dan we hadden ingeschat. Van een aantal lagere scores zullen we derhalve niet kunnen achterhalen waar die precies moeten aangepakt worden, ze verdwijnen immers in de grote pot… Afname en verwerking
Zoals vorige jaren presenteerden wij de items a.d.h.v. een computerprogramma dat eerder specifiek daartoe was ontworpen (zie jaarverslag 2002). Naast scoring op een vijfpuntenschaal wordt ook telkens gevraagd naar de mate waarin dit item belangrijk gevonden wordt. Daarnaast kunnen medewerkers ook nog commentaar en bedenkingen toevoegen. De oorspronkelijke statistische verwerking blijft eveneens behouden zodat de vergelijkbaarheid met de eerdere afnames voor wat betreft de globale resultaten, toch nog behouden blijft. I.f.v. de verstaanbaarheid van onderstaande tabellen, gaan we nog even in op de methodiek van verwerking. De vijfpuntenschaal voor elk item levert de cijfers -2, -1, 0, +1, +2 op, waarbij -2 “zeer ontevreden” voorstelt, en +2 “zeer tevreden”. De belangrijkheid wordt als volgt weergegeven: 0: niet belangrijk, 1: belangrijk, 2: zeer belangrijk. Hiermee kan tevens een gecombineerde score berekend worden: de mate van tevredenheid gekoppeld aan de mate van belangrijkheid van het item. De gecombineerde score kunnen we omzetten in een standaardscore (percentage), waarbij 50% = even tevreden als ontevreden, > 50%: meer tevreden dan ontevreden, < 50%: meer ontevreden dan tevreden. De combinatie van tevredenheid en belangrijkheid maakt dat de scores eerder tenderen naar het centrum, dan naar een meer afgetekende hoge of lage score.
Globaal resultaat (gemiddelde score):
Hoogste persoonlijke score: Laagste persoonlijke score:
2007 63,9% 2007 77,78% 53,50%
2005 92,19% 44,27%
Items hoogste scores tevredenheid
2005 64,1%
2003 63,9
2003 74,48% 50,52%
2002 64,2 2002 77,1% 51,8%
tevreden
belang
5. de zinvolheid van het werk
1,17
1,74
7. de ondersteuning door collega’s
1,17
1,65
16. de ondersteuning door de logistieke medewerkers
1,13
1,26
18. de mogelijkheden tot vorming
1,13
1,35
22. de arbeidsvoorwaarden
1,13
1,35
Items laagste scores tevredenheid
tevreden
belang
23. de promotiekansen
0,04
0,91
27. de manier waarop de communicatie loopt
0,22
1,48
12. de infrastructuur
0,26
1,17
19. de manier waarop problemen worden aangepakt
0,39
1,26
15. het resultaat van het werk
0,43
1,39
Items hoogste scores belang
tevreden
belang
5. de zinvolheid van het werk
1,17
1,74
2. de werkdruk (psychische belasting)
0,52
1,65
7. de ondersteuning door collega’s
1,17
1,65
6. de ondersteuning door verantwoordelijken
0,78
1,57
21. de werksfeer
1,04
1,52
Items laagste scores belang
tevreden
belang
23. de promotiekansen
0,04
0,91
24. de samenwerking met andere diensten/hulpverleners
0,57
1,09
25. het financieel beleid
0,87
1,09
12. de infrastructuur (o.a. eigen ruimte)
0,26
1,17
13. de mate waarin duidelijk is wie voor wat verantwoordelijk is
0,61
1,17
SCORES TEVREDENHEID 1 2 3 4 5 6 7 8 9
10 11 12 13 14 15 16 17 18
Items 5. de zinvolheid van het werk 7. de ondersteuning door collega’s 16. de ondersteuning door de logistieke medewerkers 18. de mogelijkheden tot vorming 22. de arbeidsvoorwaarden (loon/vakantie/flexibiliteit) 4. uw takenpakket 14. de mate van ervaren autonomie 21. de werksfeer 20. de mate waarin het CAB zich open stelt voor nieuwe ideeen 3. de ruimte voor reflectie in brede zin 26. het systeem van personeelsevaluatie 25. het financieel beleid 11. de mate waarin werkafspraken nagekomen worden 6. de ondersteuning door verantwoordelijken 1. de verhouding tijd/werk (kwantitatief) 8. de waardering die je krijgt voor je werk 10. de mate waarin duidelijk is wat van jou verwacht wordt 17. de aanwezigheid/ beschikbaarheid van materiaal 9. de mate waarin met jou rekening gehouden wordt 13. de mate waarin duidelijk is wie voor wat verantwoordelijk is 24. de samenwerking met andere diensten/hulpverleners 2. de werkdruk (psychische belasting) 15. het resultaat van het werk 19. de manier waarop problemen worden aangepakt 12. de infrastructuur (o.a. eigen ruimte) 27. de manier waarop de communicatie loopt 23. de promotiekansen
Scores 1,17 1,17 1,13 1,13 1,13 1,04 1,04 1,04 0,96
% 79,25 79,25 78,25 78,25 78,25 76,00 76,00 76,00 74,00
0,91 0,91 0,87 0,83 0,78 0,74 0,74 0,74 0,74 0,70 0,61 0,57 0,52 0,43 0,39 0,26 0,22 0,04
72,75 72,75 71,75 70,75 69,50 68,50 68,50 68,50 68,50 67,50 65,25 64,25 63,00 60,75 59,75 56,50 55,50 51,00
Scores 1,74 1,65 1,65 1,57 1,52 1,48 1,43 1,39 1,39 1,39 1,35 1,35 1,30 1,30 1,30 1,26 1,26 1,26 1,22 1,22 1,22
% 87,00 82,50 82,50 78,50 76,00 74,00 71,50 69,50 69,50 69,50 67,50 67,50 65,00 65,00 65,00 63,00 63,00 63,00 61,00 61,00 61,00
SCORES BELANGRIJKHEID 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11
Items 5. de zinvolheid van het werk 2. de werkdruk (psychische belasting) 7. de ondersteuning door collega’s 6. de ondersteuning door verantwoordelijken 21. de werksfeer 27. de manier waarop de communicatie loopt 3. de ruimte voor reflectie in brede zin 4. uw takenpakket 15. het resultaat van het werk 20. de mate waarin het CAB zich open stelt voor nieuwe ideeën 18. de mogelijkheden tot vorming 22. de arbeidsvoorwaarden (loon/vakantie/flexibiliteit) 1. de verhouding tijd/werk (kwantitatief) 8. de waardering die je krijgt voor je werk 14. de mate van ervaren autonomie 16. de ondersteuning door de logistieke medewerkers 19. de manier waarop problemen worden aangepakt 26. het systeem van personeelsevaluatie 9. de mate waarin met jou rekening gehouden wordt 10. de mate waarin duidelijk is wat van jou verwacht wordt 11. de mate waarin werkafspraken nagekomen worden
12 13 14
12. de infrastructuur (o.a. eigen ruimte) 13. de mate waarin duidelijk is wie voor wat verantwoordelijk is 17. de aanwezigheid/ beschikbaarheid van materiaal 24. de samenwerking met andere diensten/hulpverleners 25. het financieel beleid 23. de promotiekansen
1,17 1,17 1,17 1,09 1,09 0,91
58,50 58,50 58,50 54,50 54,50 45,50
Scores
%
2,13 2,04 1,78 1,70 1,57 1,57 1,48 1,48
76,63 75,50 72,25 71,25 69,63 69,63 68,50 68,50
1,43 1,43 1,22 1,17 1,00 1,00 0,96 0,91 0,87 0,83 0,83 0,78 0,74 0,74 0,61 0,43 0,43 0,43 0,04
67,88 67,88 65,25 64,63 62,50 62,50 62,00 61,38 60,88 60,38 60,38 59,75 59,25 59,25 57,63 55,38 55,38 55,38 50,50
GECOMBINEERDE SCORES Items
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19
5. de zinvolheid van het werk 7. de ondersteuning door collega’s 21. de werksfeer 18. de mogelijkheden tot vorming 14. de mate van ervaren autonomie 22. de arbeidsvoorwaarden (loon/vakantie/flexibiliteit) 4. uw takenpakket 20. de mate waarin het CAB zich open stelt voor nieuwe ideeen 3. de ruimte voor reflectie in brede zin 16. de ondersteuning door de logistieke medewerkers 26. het systeem van personeelsevaluatie 6. de ondersteuning door verantwoordelijken 10. de mate waarin duidelijk is wat van jou verwacht wordt 11. de mate waarin werkafspraken nagekomen worden 25. het financieel beleid 1. de verhouding tijd/werk (kwantitatief) 8. de waardering die je krijgt voor je werk 9. de mate waarin met jou rekening gehouden wordt 17. de aanwezigheid/ beschikbaarheid van materiaal 13. de mate waarin duidelijk is wie voor wat verantwoordelijk is 2. de werkdruk (psychische belasting) 24. de samenwerking met andere diensten/hulpverleners 15. het resultaat van het werk 12. de infrastructuur (o.a. eigen ruimte) 19. de manier waarop problemen worden aangepakt 27. de manier waarop de communicatie loopt 23. de promotiekansen
Items lage tevredenheid met een hoge belangrijkheid T % B manier waarop de communicatie loopt 0,22 55,50 1,48 manier waarop problemen worden aangepakt 0,39 59,75 1,26 resultaat van het werk 0,43 60,75 1,39 werkdruk (psychische belasting) 0,52 63,00 1,65
% 87,00 81,50 84,75 91,25
Overzicht van de tevredenheidsscores per antwoordcategorie Totaal aantal scores: 621 (aantal ingevulde formulieren [23] X aantal items) Categorie
aantal
percentage
+2
104
16,7%
+1
316
50,9%
0
160
25,8%
-1
38
6,1%
-2
3
0,5%
Genoteerde commentaren
Er zijn bij de invulling van de tevredenheidslijst slechts een beperkt aantal commentaren genoteerd. Deze geven vnl. uitleg over de reden waarom een bepaald item zus of zo werd gescoord. Derhalve zijn zij in het kader van de bespreking van de resultaten hier verder niet relevant. Bespreking
Het globale resultaat, 63,9%, is vrijwel identiek aan de uitslag van de drie vorige afnames. Hieruit leiden we af dat de globale medewerkerstevredenheid op (een behoorlijk) peil blijft. Na de invoering van de “centrale planning” in de tweede helft van 2005 werd ervoor gevreesd dat de medewerkerstevredenheid daaronder zou te lijden krijgen. Deze centrale planning vraagt dat medewerkers – begeleiders hun dagelijkse werkplanning en aanwezigheid telkens vooraf zouden kenbaar maken op het intranet. Aanvankelijk bracht dit een gevoel van verhoogde controle en verminderde flexibiliteit teweeg. Na een aantal bijsturingen en de op termijn opgebouwde ervaring dat bij correcte hantering van deze centrale planning de voordelen merkbaar werden en de gevreesde gevolgen uitbleven, kunnen we nu vaststellen dat dit systeem de goede werking van de voorziening niet ondergraaft. Belangrijk bij deze vierde afname, nu de inhoud a.d.h.v. het Proza-instrument gevoelig is bijgewerkt, is de vraag of deze ook nieuw materiaal aanlevert om verbeteracties eraan te koppelen. En dit blijkt inderdaad zo te zijn! Enkele van de nieuw aangebrachte items komen onderaan voor in de rangschikking van tevredenheid: -
de manier waarop problemen worden aangepakt;
-
de manier waarop de communicatie loopt.
De bespreking op de stuurgroep kwaliteit deed ons besluiten dat beide topics zeer dicht bij elkaar aanleunen en samen dienen aangepakt te worden. Een ad hoc werkgroep werd hiertoe samengesteld. En ook nog de werkdruk…
Bij alle vorige afnames bleek “werkdruk” een thema te zijn waarover weinig tevredenheid wordt uitgedrukt. Ook nu blijkt dit nog steeds aan de lage kant te zijn. Als opvolging van een eerdere meting werd daarom bij medewerkers-begeleiders al een individuele bevraging rond dit thema gehouden. De algemene conclusie was dat deze materie zeer individueel gekleurd was en “algemene” organisatiemaatregelen niet erg relevant zijn. Daarom nodigden wij onze EDPBW1 uit voor een psychosociale risicoanalyse die in dit voorjaar plaatsvond. Jammer genoeg peilde die voornamelijk naar het interne organisatieklimaat en kwam het aspect werkdruk (vooral voor diegenen die mobiel zijn op het C.A.B., nl. de begeleiders) zo goed als niet aan bod. Derhalve konden wij hieruit geen aanwijzingen krijgen om iets op te zetten rond werkdruk. Communicatie
Wel kregen we langs deze weg wat meer zicht op aspecten van communicatie die men wil verbeteren of die men wil behouden. De ad hoc werkgroep communicatie heeft hiermee ook rekening gehouden bij de analyse en het komen tot verbetervoorstellen, waaronder: EEN GRONDIGE WIJZIGING VAN DE GOM-FORMULE
Het GOM (gemeenschappelijk overlegmoment) vindt vier maal per jaar plaats en is het forum waarop alle medewerkers een ganse voormiddag aanwezig zijn. Allerlei informatie op zowel organisatorisch als inhoudelijk niveau komt er aan bod. Hoewel er ruimte was voor “overleg” kwam deze vergadering niettemin neer op een groot deel doorgeven van allerlei informatie met een laag overleggehalte. De nieuwe formule bestaat er nu in 1 uur voor te behouden voor het doorgeven van allerlei informatie (klassieke werkwijze). De resterende tijd behandelt nog twee à drie onderwerpen onder de vorm van een “debat”. Iedereen kan onderwerpen aanbrengen. Informatie over deze onderwerpen, die steeds een zekere actualiteitswaarde moeten hebben, wordt vooraf via het intranet ter beschikking gesteld en moet zelfstandig verwerkt worden. Er is telkens een moderator die het onderwerp voorbereidt en inleidt, en die er een boeiend moment poogt van te maken. Ieder die geïnteresseerd is, kan het debat bijwonen, het is geen verplichting. Het is ook niet de bedoeling telkens tot een besluit te komen. We willen er vooral toe komen dat ieder reflecteert over de topic en dat meningen uitgewisseld worden. De eerste ervaringen zijn alvast positief. BEVRAGING M.B.T. DE COMMUNICATIE OP HET C.A.B.
Een ad hoc werkgroep communicatie stelde voor een verdiepende bevraging te houden over de wijze waarop de communicatie in de voorziening loopt. Waarom de cijfers in de tevredenheidsmeting zo laag noteerden was niet onmiddellijk daar uit af te leiden. We kozen voor de methodiek “critical incidence technique”. Een vragenlijst werd opgesteld waarin we vroegen drie situaties te beschrijven waarbij de communicatie niet goed liep, en nog eens drie situaties waarbij de communicatie wel goed was gelopen. We geven beknopt de bevindingen weer. Een ruime meerderheid heeft een (anoniem, maar wel met aanduiding van het team) formulier ingevuld en ingediend. 1
EDPBW: Externe Dienst voor Preventie en Bescherming op het Werk
Eén iemand heeft de mededeling gedaan dat hij het formulier niet wou gebruiken omdat het niet anoniem en niet veilig genoeg was. Opvallend is dat de mate van invullen verschilt naargelang het team. We hoeden er ons echter voor geen conclusies te trekken of hypotheses te vormen rond formulieren die niet zijn ingevuld. Algemene vaststellingen
Belangrijk is dat er geen algemeen patroon zit in de antwoorden. Vaak gaan de voorbeelden over heel concrete situaties, soms ook over eerder uitzonderlijke situaties (bijvoorbeeld: verlofperiodes, problemen als iemand ziek is). We merken dat een aantal elementen niet voorkomen: het gaat bijvoorbeeld niet over roddel, over kliekvorming, over gekleurde informatie. Als we de ingebrachte situaties bekijken, ook de probleemsituaties, dan lijken de communicatieproblemen minder groot dan zou kunnen vermoed worden uit de klemtoon die ze kregen in de risico-analyse en de tevredenheidsmeting. Sommigen gaven ook voorbeelden waar communicatie misliep omwille van hun eigen aandeel, omdat ze zelf “in de fout gingen”. Waar communicatie minder goed liep…
Dit gebeurt wanneer men zich niet aan gemaakte afspraken houdt. Een ander aandachtspunt is dat men soms de ander onvoldoende informeert, en dat is des te moeilijker in uitzonderlijke situaties (bij voorbeeld: iemand is ziek en een collega neemt de taken over). Soms worden zaken gewoon “vergeten” door te geven. Soms zijn collega’s zelf traag of achter met taken, en zetten de volgende medewerker die de taken dan verder moet afronden, onder druk. Uit een aantal voorbeelden blijkt dat er niet altijd voldoende rechtstreeks wordt gecommuniceerd naast de formele of digitale communicatie, die er wel eens overvloediger is. Vooral bij informeren over contracten en de beslissingen daar rond moet de grootste zorg besteed worden. Het is zeer gevoelige materie voor de betrokkenen, en de boodschap neemt nogal eens de vorm aan van slecht nieuws. De individuele belangen die hierin betrokken zijn, wegen nogal eens door.
Waar communicatie wel goed loopt…
Als je een vraag stelt, krijg je antwoord. Positief is als rechtstreekse communicatie de formele en / of digitale communicatie ondersteunt. Regelmatig wordt op het belang gewezen van deze rechtstreekse communicatie. We lezen ook waardering als mensen moeite doen om duidelijke boodschappen door te geven, en bijzonder als dat gebeurt op momenten dat iemand taken van anderen moet overnemen, en op die manier een extra steuntje krijgt. Enkelen geven aan dat de communicatie in het algemeen wel goed verloopt. Misverstanden zijn er wel eens, en zullen er altijd zijn. Belangrijk daarbij is dat je dan directe feedback geeft aan de betrokkenen. Waar dat gebeurt, geeft dat goede resultaten: de feedback wordt aanvaard. Verscheidene elementen uit onze digitale en georganiseerde communicatiekanalen krijgen een expliciete waardering: het permanentiescherm, het GIM dat goed informeert over wat reilt en zeilt in de sector,… Aanbevelingen
Als we proberen een aantal krachtlijnen uit de resultaten van de bevraging te halen, dan kunnen we vier elementen weerhouden. Wees zorgzaam: dit is onder meer voldoende informatie geven, duidelijk zijn, afspraken nakomen. Neem perspectief: probeer je in de schoenen van de ander te zetten, heeft die voldoende info om u te verstaan, wat leeft bij die andere,… Communiceer rechtstreeks: spreek mensen aan, ondersteun andere communicatiekanalen door te praten, geef feedback, laat horen als je het met iets lastig hebt (wacht niet op een volgende bevraging)… Besef dat het (ondanks alles) wel eens kan mislopen. Misverstanden zijn er altijd wel, het loont om moeite te doen als je de andere wil begrijpen. Opvolging
De bevindingen uit de bevraging kregen een terugkoppeling in elk team. Vooraf was afgesproken binnen de ad hoc werkgroep dat een teamlid van de werkgroep naar een teamvergadering zou gaan waartoe deze niet behoort. Daar zou hij / zij deze bevindingen voorstellen en aftoetsen op herkenbaarheid. Globaal kon ieder zich vinden in hetgeen op tafel lag. Hier en daar werd het nog aangevuld met teamspecifieke aangelegenheden, wat opnieuw de communicatie ten goede kwam… We zien uit naar de resultaten van de volgende tevredenheidsmeting en verwachten een betere score voor het item communicatie.
Dirk Meulyzer
ONTWIKKELINGEN GROB EN MFC Situering
Het samenwerkingsverband GROB2 heeft wortels die al meer dan tien jaar stevig in de grond zitten. Vertrokken van de samenwerking tussen twee residientiële voorzieningen (Hadron en Stappen) heeft het zich gaandeweg uitgebreid en versterkt. Om twee redenen wilden we dit recent ook structureel vastleggen in een koepelvzw. Zo worden de banden nog steviger aangehaald en kan het geheel nog werkbaarder gemaakt worden. Vooral onze gezamenlijke erkenning als multifunctioneel centrum (MFC) noopt er ons toe te voorzien in een degelijke basis met duidelijke afspraken over bevoegdheden en verantwoordelijkheden. Vorming van een koepelvzw
De idee tot oprichten van een koepelvzw werd ons geïnspireerd door een aantal collegavoorzieningen Bijzondere Jeugdbijstand uit het Brugse. Zelf stonden zij toen al zeer dicht bij de publicatie in het Staatsblad van de statuten van hun overkoepelende VZW “De Patio”. We hebben hierover met hen kunnen overleggen en hun documenten kunnen inkijken. Ook is het aanstellen van externe coaching naar hun voorbeeld ook bij ons aan de orde geweest (Senior Consultants Oost-Vlaanderen). Met de zeven directies is heel wat voorbereidend werk tot stand gekomen. We hebben elk aan onze Raad van Bestuur het document voorgelegd waarin onze ideeën over de noodzaak en de opportuniteiten van nauwere samenwerking werden uiteengezet. Een paar samenkomsten van de voorzitters van de Raden van Bestuur waren voldoende om de gezamenlijke beslissing mogelijk te maken tot oprichting van een koepelvzw. Deze vergadering stelde de Adviesraad aan, bestaande uit de directies van de zeven voorzieningen / projecten. Zij kregen begin 2007 de opdracht, in samenwerking met de consulting, een vernieuwd samenwerkingsprotocol en een ontwerp van statuten voor de koepelvzw voor te bereiden. In september konden deze teksten al een eerste maal voorgelegd worden aan de “Algemene Vergadering”: de vergadering van de voorzitters van de zeven betrokken organisaties, al dan niet bijgestaan door andere bestuursleden, samen met de directies. Deze vergaderingen werden voorgezeten door een uittredende voorzitter van één van de voorzieningen. Zeven autonome voorzieningen die hun lot aan elkaar gaan verbinden, elk met hun eigen historiek en visie, bleek algauw geen sinecure te zijn. Er kwam heel wat discussiemateriaal op de voorzittersvergadering naar boven. Het meest mild was men voor het samenwerkingsprotocol dat enkel een coherentere opbouw behoefde. De statuten lagen gevoeliger. Het zijn de basisafspraken die de leden met elkaar maken om zich (h)erkend te weten in hun nieuwe vereniging. De onderlinge verhoudingen en de bevoegdheden worden erin geregeld, niet alleen tussen de verschillende VZW’s onderling, maar ook tussen bestuursleden en directies. Een tweede en zelfs een derde Algemene Vergadering was nodig om tot een voldoende ak2
GROB staat voor Gentse Regionale Organisatie Bijzondere Jeugdbijstand, bestaande uit: VZW Albezon VZW Centrum voor Ambulante Begeleiding VZW De Bekwame Boon VZW De Totem VZW Hadron VZW Jongerenhuis VZW Stappen
koord over de tekst te komen. De stichtingsvergadering van het GROB is voorzien voor eind januari 2008. Het Multifunctioneel Centrum
DE AANVRAAG Een eerste test of we ook op inhoudelijk niveau tot een stevige samenwerking in staat waren, was ongetwijfeld de opdracht om samen het aanvraagdossier voor het proeftuinproject multifunctioneel centrum samen te stellen. Hiermee wilden we een positief antwoord geven op de oproep van minister Vervotte tot het indienen van kandidaturen voor dit vernieuwende project. Meer dan twee maanden tijd kregen we hiervoor niet. Het is een document geworden van ruim vijftig pagina’s originele tekst (te lezen op de website www.tgrob.be) volledig in overeenstemming met de opgelegde rubrieken. Daarnaast nog een 150-tal pagina’s bijlagen, verzameld vanuit onze diverse voorzieningen. Toch was het met een wat dubbel gevoel dat de aanvraag aan Brussel werd overgemaakt. Waren wij op dit ogenblik er al klaar voor? Zijn wij al voldoende inhoudelijk op elkaar afgestemd om trajecten met cliënten op te starten over onze verschillende voorzieningen heen? Is er al een uitgetekende structuur die een goede basis vormt voor deze verruimende cliëntwerking? Is het zinvol een multifunctioneel centrum vorm te geven vanuit een toch nog relatief los samenwerkingsverband? Eind mei kregen we bericht dat ons dossier werd goedgekeurd. We stelden echter vast dat van de zeven aanvaarde projecten het GROB het enige proeftuinproject is dat vanuit de constructie van een samenwerkingsverband wordt opgezet. Alle andere goedgekeurde projecten waren afkomstig van organisaties die op zichzelf aan alle formele voorwaarden voldoen voor het vormen van een MFC. Dit is het beschikken over diverse werkvormen, zowel ambulant, semi-residentieel als residentieel zodat de drie vereiste functies kunnen ingezet worden: verblijf, begeleiding en dagbesteding. Officieel ging het MFC van start op 1 juli. DE EERSTE MAANDEN In totaal beschikken we gezamenlijk over een MFC capaciteit van 26 plaatsen, aangevuld met het zogenaamde bijkomend aanbod van Albezon en De Bekwame Boon. Maar zoals het een opstartfase eigen is, haalden we het eerste half jaar bij lange de volledige bezetting niet. Meerdere factoren hebben daarbij een rol gespeeld. De eerste maanden waren vakantiemaanden waarin niet alles op volle toeren kan draaien. Een eerste te vervullen stap was de screening van de eigen cliënten op al of niet MFC-kandidaat. De criteria hiervoor bleven aanvankelijk erg vaag. Het enige zinvolle dat we hiervoor konden gebruiken omschreven we als “bestaat er een redelijke kans dat deze jongere gebaat is bij een begeleidingstraject dat over de verschillende werkvormen van onze voorzieningen loopt?” Hierop volgden onderhandelingen met de verwijzers, die onze voorstellen al of niet bijtraden, en daarnaast zelf cliënten voor een MFC-labeling aanbrachten. Dit alles bleek geen eenvoudige klus te zijn, en er is heel wat tijd overgegaan. Deze materie, hoewel van dichtbij opgevolgd door de regioverantwoordelijke, bleek te nieuw om hierin snel beslissingen te kunnen nemen. Naast de directies, die het aanvraagdossier hebben samengesteld en het samenwerkingsprotocol met de overheid hebben onderhandeld, zijn het nu vooral de inhoudelijke coördinatoren die aan zet zijn. Voor het C.A.B. zijn dit de beide pedagogisch verantwoordelijken die
deel uitmaken van de werkgroep “interne regisseurs (IRO – IRC)3”. In het directiecomité hadden wij ervoor geopteerd deze vergadering te laten leiden door de “interne regisseur op organisatieniveau”, en die ook vanuit die functie de intervisievergadering met de collega’s IRO’s op de administratie bijwoont. Roland Lambert van Hadron werd hiervoor aangesteld. De directies nemen niet aan deze vergaderingen deel. Algauw bleek dat daar een schoentje wrong: de afwezigheid van directies maakte dat heel wat voorstellen voor verdere uitwerking eerst binnen de eigen organisatie moesten teruggekoppeld worden vooraleer zij het statuut van beslissingen konden krijgen. De directies hebben op hun vergadering de krijtlijnen voor de IRO en IRC’s vastgelegd en Maureen Pollentier, directie van vzw Stappen, tevens lid van de evaluatiegroep te Brussel, het mandaat gegeven op deze vergadering knopen op organisatieniveau door te hakken. EEN EERSTE EVALUATIE NA ZES MAANDEN Intern, maar mede in overleg met onze partners, hebben wij de MFC-werking geëvalueerd op een aantal dimensies die wij hieronder weergeven. Communicatie
Met de overheid, verwijzers Er zijn de intervisiegroep en de evaluatiegroep als officiële communicatiekanalen naar de overheid. Deze lijken qua tempo haalbaar en qua inhoud relevant. Ook het telefoon- en internetverkeer blijkt operationeel. Met de verwijzers is er het matchingsoverleg. Er is daarbij nog enige onduidelijkheid over wie daar wel en niet moet aanwezig zijn, en de frequentie lijkt iets te laag om, zeker in de huidige opstartfase, een vlotte instroom binnen het MFC mogelijk te maken. Intern Het intranet zorgt ervoor dat iedereen overzicht kan houden over de relevante inhouden van het MFC (vergaderingen – documenten – cliënten). Er is de regelmatige vergadering van de directies waarop alles open kan besproken worden. Er is de vergadering van de IRC’s die de werking van de cliënten van nabij opvolgt en de nodige afspraken hier rond maakt. We wezen er reeds op dat specifiek voor het samenwerkingsverband er problemen ontstonden bij de beslissingen die moesten genomen worden op de IRO / IRC – vergaderingen. Maar dit is ondertussen opgelost. Vergadertijd + inzet medewerkers / taakverdeling
De taakverdeling is een probleem omdat teveel is geconcentreerd bij dezelfde mensen: 3
voorbereiding evaluatiegroep;
IRO: interne regisseur op organisatieniveau: heeft de overkoepelende bevoegdheid tussen de verschillende werkingen om de trajecten van de cliënten af te stemmen. IRC: interne regisseur op cliëntniveau: de verantwoordelijke pedagogische dossierverantwoordelijke op het niveau van de cliënt. De externe regie berust bij de verwijzer (consulent – regioverantwoordelijke).
-
IRO;
-
registratie.
Hier is er duidelijk nood aan extra personeelsmiddelen omdat genoemde opdrachten worden toegevoegd aan het takenpakket van medewerkers die reeds een voltijdse job vervullen in een van de voorzieningen. In de meeste gevallen kunnen deze taken ook niet gespreid worden over meerdere medewerkers omdat telkens het “overzicht” moet bewaard kunnen blijven. Voor directies, IRO en IRC’s is de vergadertijd gevoelig toegenomen. Voor andere medewerkers valt dit momenteel nog mee. Betrokkenheid
Momenteel ligt de betrokkenheid vooral nog bij de IRC’s, IRO en de directies. Begeleiders blijken het allemaal zo goed en zo kwaad wel mee op te volgen. Het zijn enkel begeleiders die rechtstreeks met MFC-cliënten te maken krijgen waarbij ook geschakeld moet worden, die verschil ervaren. Concreet is dat binnen onze organisatie (naast de IRC uit BZW) slechts één medewerker binnen BZW. Het valt daarbij meteen op dat de eerste tijd vooral veel verschillen tussen voorzieningen ervaren worden. Het is nog te vroeg om te kunnen in kaart brengen hoe met concrete situaties anders wordt omgedaan, welke verschillen meer structureel zijn, en hoe we daar dan verder mee kunnen en moeten omgaan. Gezien de traagheid waarmee MFC-cliënten hun beslissing / beschikking krijgen, hebben de meeste medewerkers dus nog niet rechtstreeks met het MFC-verhaal te maken gehad. Bij afsluiting van dit werkjaar zijn op niveau van het MFC - GROB slechts een zestal dossiers effectief lopende. Als samenwerkingsverband – MFC verkeren wij in een eerder unieke situatie: alle andere pilootprojecten MFC opereren binnen één bestaande organisatie. Dit vereist van de overheid, die expliciet een samenwerkingsverband van autonome voorzieningen als model voor een MFC naar voor schoof, bijzondere aandacht voor de specifieke moeilijkheden die daarmee gepaard gaan. We hebben ons op dit vlak wel meermaals in de kou voelen staan. Relatie met overheid en verwijzers
We hebben het gevoel dat de overheid het project MFC stevig in handen wil houden, hetgeen in bepaalde gevallen het experimenteren in deze pilootfase beknot. Er mag gesproken worden van een zeker wantrouwen vanuit de overheid. Er is zeer veel controle en top-down bemoeienis (allerlei registraties, er komen vele bepalingen in de protocollen voor, er wordt niet gemakkelijk naar argumenten geluisterd). Zo hebben we het er bijzonder lastig mee dat in deze pilootfase een leeftijdsbeperking geldt (enkel cliënten ouder dan 14 jaar komen in aanmerking) zodat schakelen tussen thuisbegeleiding en dagcentrum veelal niet mogelijk zal zijn. Er is daarenboven nog steeds het punt dat deze vernieuwing moet doorgevoerd worden binnen een oude, daarop niet aangepaste regelgeving, waardoor het concept voorlopig niet zoals bedoeld kan gerealiseerd worden (zo goed als alle schakelingen vereisen nog een beslissing / beschikking, hetgeen juist de schotten zijn die het MFC-concept wil weghalen!). De gevraagde registratie betekent aanzienlijk meerwerk maar wordt niet steeds ervaren als een meerwaarde. De registratie op cliëntniveau is een voorbeeld van hoe het wel kan: overzichtelijk, duidelijk, goed opgesteld en uitgewerkt. Het overleg naar aanleiding van concrete
dossiers met de bevoegde ambtenaar geeft kansen tot verdere uitwisseling van betekenissen. De registratie met betrekking tot het inzetten van middelen blijkt echter veel minder werkbaar. Op cliëntniveau loopt de samenwerking met de verwijzers wat stroef. Enerzijds zijn zij zeer laat ingelicht over het MFC-gebeuren waardoor zij niet altijd goed wisten hoe met deze dossiers om te gaan. Anderzijds liggen de visies m.b.t. MFC – trajecten tussen IRC’s en consulenten nogal eens uiteen waarbij het gevoel ontstaat dat een vlot overleg nog sterk zal moeten groeien. Nog meer voor de consulenten dan voor ons, en dan zeker voor de IRC’s, lijkt het MFC een proefproject waar ze nog niet echt blijf mee weten. Het is ook een project waar ze maar zeer beperkt mee te maken krijgen, gezien het grote aantal consulenten en het beperkt aantal cliënten dat doorverwezen kan worden. Meerwaarde voor de cliënt
Tot nog toe werken we binnen het MFC met een erg kleine bezetting zodat we hierover nog niet veel uitspraken kunnen doen. De overgangen (schakelmomenten) kunnen alleszins wel vlotter en naadlozer gemaakt worden gezien cliënten binnen een MFC meer kunnen rekenen op hulpverleners die beter met elkaar kunnen samenwerken. Er is tevens de vaststelling dat voor MFC-cliënten de continuïteit in het begeleidingstraject beter zal kunnen gegarandeerd blijven. Anderzijds stellen wij vast dat, voor de werkvormen die wij binnen het CAB organiseren, er ook in het verleden voorbeelden waren van “schakelingen” die erg vlot konden verlopen. We denken aan het tijdelijk inschakelen van een project en aan het kort inschakelen van de onthaalfunctie van een OOOC binnen BZW, en aan het doorverwijzen van een kind uit een gezin TB naar een residentie. Het blijft nog afwachten of het MFC voldoende meerwaarde toevoegt om de grotere investering van middelen te verantwoorden. Meerwaarde voor de GROB – organisaties
Vooral voor het samenwerkingsverband GROB is de werking op het niveau van de cliënt een groot pluspunt, daarvan getuige de wijze waarop de IRC’s hiermee aan de slag zijn. Het leren van elkaar is sterk toegenomen, er zijn meer kansen tot inhoudelijke uitwisseling boven het louter organisatieniveau waarop de directies vroeger al bezig waren. Het is vooral voor de IRC’s, de pedagogisch verantwoordelijken, een proces van elkaar veel beter leren kennen in de eigen werking en concrete praktijk. Dit vraagt heel wat tijd, overleg en uitwisseling, maar is tegelijkertijd ook bijzonder verrijkend. Financiële repercussies
Er is nog veel onduidelijkheid over hoe het principe dat niemand hiervan financieel nadeel mag ondervinden, zal gerealiseerd worden. We merken nu dat functies die doorlopen, bij voorbeeld een ouderbegeleiding vanuit TB terwijl het kind residentieel geplaatst is, minstens op vlak van inzetten van personele middelen een meerkost zal zijn. Het probleem wie betaalt wat kan een rem zijn op vlotte schakelingen.
BESLUIT Voor het GROB is het MFC zeker een uitdaging die de interne samenhang en samenwerking versterkt en zal blijven versterken. Het GROB-gevoel dat de directies tot nu toe alleen hadden, verspreidt zich in verscheidene richtingen: zowel naar het niveau van de bestuurders toe als in de richting van de concrete werkvloer. Tevens wordt GROB nu ook voor de buitenwereld nog meer zichtbaar. De verdere formalisering van de samenwerking is dan ook een noodzakelijke stap. Het MFC – GROB is een uniek proefproject in Vlaanderen. Het is nog te vroeg om te kunnen uitmaken of een MFC door een samenwerkingsverband kan uitgebouwd worden en wat daarbij de noodzakelijke voorwaarden zijn op de verschillende terreinen: externe regelgeving, interne organisatie en communicatie, middelen,…. Het is in elk geval al wel duidelijk dat het een intens en arbeidsintensief proces is vol uitdagingen waarbij het noodzakelijk is dat we in een open en begrijpende dialoog met de overheid verder kunnen zoeken en werken.
Dirk Meulyzer
WERKEN: HET KAN UW GEZONDHEID SCHADEN Om de vijf jaar, zo schrijft de wet op welzijn voor, wordt elk bedrijf geacht een risico-analyse op te maken over de werkomstandigheden en een plan op te maken om die te verbeteren Enige jaren terug gebeurde dit een eerste keer op het CAB. Het hele gebouw en de inboedel werden onder de loupe genomen. Het resulteerde in een (brand)veiliger gebouw, aangepaste beeldschermen, veiliger trappen (akkoord Chris ?), meer pictogrammen, een betere opslagplaats voor werkmateriaal en onveilige producten,… Nu, meer dan vijf jaar later, was het tijd voor een nieuw hoofdstuk. Deze keer was er de ambitie om naast de fysieke omstandigheden van het gebouw waarin we werken ook het psychosociale welzijn van al wie hier aan de slag is en het individuele werk op verplaatsing (van vooral begeleiders) mee in de analyse op te nemen. Een kijkje nemen dus hoe wel en hoe veilig alles verloopt in de hoofden van het personeel en welke plagen of kwalen we buitenshuis dreigen op te lopen. IDEWE, onze externe preventie-adviseur, stelde voor om a.d.h.v. een krachtenveldanalyse op zoek te gaan naar de psychosociale belasting van ons werk. Een methodiek die het mogelijk maakt om zowel positief werkende krachten die stresssituaties of welzijnsbedreigende situaties vermijden, in kaart te brengen als zicht te krijgen op tegenwerkende krachten die aanleiding geven tot toename van stress of ‘onwelzijn’. Teveel stress immers zorgt voor een dalende efficiëntie, verminderde creativiteit, meer fouten en klachten, een verhoogd absent- en presenteïsme. Investeren in een psychosocale risico-analyse kan dus best wel lonen. Tenminste als er een actieplan wordt aan gekoppeld. Dat actieplan kan zich richten op het verhogen van de stressbestendigheid van werknemers, maar neemt bij voorkeur de stressfactoren in de werkcontext zelf onder handen. Het zoeken naar oorzaken van klachten is immers efficiënter dan het aanpassen van de werknemers aan de stressbronnen in het werk. Tot zover de bedoeling. De analyse gebeurde in de loop van het jaar a.d.h.v. groepsgesprekken waarin we als werknemer konden brainstormen over de bevorderende en belemmerende krachten binnen onze organisatie die een invloed kunnen hebben op het welzijn van alle medewerkers. Een inventaris werd opgemaakt en naar belangrijkheid gequoteerd. Het geheel werd vervolgens in plenum besproken. Het resultaat was een ordening van krachten en klachten op zes niveaus: infrastructuur, team, management, cultuur, structuur en maatschappij. Doorheen deze niveaus kwam het CAB naar voor als een werkplaats met ruime aandacht voor het welzijn van de medewerkers en met weinig grote knelpunten. De medewerkers komen graag werken, voelen zich goed onder collega’s en kunnen steeds bij hun verantwoordelijke terecht. Uitwisseling over knelpunten kan. Een gezellige sfeer en goede onderlinge relaties worden erg gewaardeerd. Erg positief dus. Een aantal knelpunten werden als actief werkpunt weerhouden: - Overlegmomenten verengen tot een doorgeefluik van informatie. Het Gemeenschappelijke overlegmoment (GOM) wordt daarom herbouwd tot een GIM (info), GOM (over-
leg), GAM (actie, animatie, aperitief alnaargelang), waarbij een duidelijke scheidslijn tussen en een andere aanpak in de drie verschillende gedeeltes aanwezig is. - Een autoritaire manier van controle binnen het werk komt in conflict met de verwachting naar flexibiliteit en autonomie. - Het informele samenkomen is een belangrijk instrument van ondersteuning. Dit moet de nodige waardering krijgen. De sfeer op pauzemomenten is een belangrijke graadmeter en heeft behoefte aan iets meer gemoedelijkheid. - Houding en humeur van de leidinggevende kan sterk afstralen op de werksfeer. Communicatie tussen leidinggevende en team wordt punt van extra-aandacht. Mogelijkheid tot directe feed-back tussen leiding en medewerkers wordt nagestreefd. - De binnenloopmentaliteit is belangrijk, zowel onder collega’s als naar leidinggevenden toe. Bij het implementeren van structuren wordt gewaakt dat deze de rechtstreekse contacten niet vervangen of afbouwen. - Ziekte, zwangerschap, tijdskrediet,.. zorgt voor thuisblijvend personeel dat betrokken wil blijven. Het is belangrijk om vanuit het CAB hier actief mee bezig te zijn. Personeelsvervangingen zorgen voor een ingewikkeld kluwen aan contracten en contractveranderingen. Het laatste is een neveneffect van een beleid dat hard rekening wil houden met wensen van personeel (passende tewerkstelling) en cliënten (continuïteit). Het zorgt voor kopbrekens bij beleid, secretariaat en tijdelijk personeel. Veel van deze knelpunten werden teruggebracht onder de noemer van communicatie. Een aspect van het werk dat, zo bleek, niet terug te vinden was in onze meting van personeelstevredenheid. Daar werd al gauw een mouw aangepast (lees elders in dit jaarverslag). Naar aanleiding van deze bespreking en de bespreking van de personeelstevredenheid kreeg het begrip communicatie dit jaar een extra bevraging en bespreking. Krachten en klachten concentreerden zich nu vooral rond de interne organisatie (hoe gaan we om met elkaar en met interne structuren). In onze analyse verloren we uit het hoofd dat we ook op stap gaan en ook ‘onderweg’ en ‘ten huize van’ heel wat risico’s tegenkomen, stress meemaken, onveiligheid te verwerken krijgen. Werken we dan elk zo hard op ons eilandje met ons eigen cliënten, dat we dit vergaten uit te wisselen? Kunnen we ook dit meer gaan delen? Een eerste aanzet komt er alvast op het evaluatieweekend 2008 waar we het thema ‘secundaire traumatisering’ op het menu plaatsen. Psychosocale risico-analyse, je zou er zowaar een goed humeur van krijgen.
Tom Veys
AANDACHT VOOR SECUNDAIRE TRAUMATISERING het kan iets opleveren Het mag geen taboe zijn om onze sterkte van aandacht, zorg en opvang geven even te onttrekken van de cliënten en naar ons toe te halen. De begeleidingslast ligt immers niet alleen in de moeilijke begeleidingssituaties, maar ook in de invloed die ervan uitgaat naar onszelf. Deze beïnvloeding een plaats kunnen geven, ervaren we als een grote krachtbron. Het helpt ons om verder stevige hulp te bieden en met de juiste motivatie. Werkstress
De probleemsituaties waarin onze jongeren en gezinnen zich bevinden zijn niet van de minste soort. Bij het begeleiden ervan moeten we als begeleider af en toe naar adem happen. ‘Voor vandaag is het écht wel genoeg geweest’ is een uitlating die we regelmatig delen met collega’s in de wandelgangen van het centrum. Het simpele zinnetje lijkt wel een ingebouwde naturelle ‘stop’; een soort regulator voor het gezond houden van onze empathische opstelling, intense aanwezigheid en ruim incasseringsvermogen die we nodig hebben voor het werk dat we verrichten. Deze elementaire attitudes vragen immers op tijd en stond wat voeding en tegenwicht door o.a. afstand te nemen, te doseren en te reflecteren. Maar hoe lastiger het begeleidingspakket, des te groter de valkuil wordt om die automatische ‘stop’ te negeren en de forsing door te voeren. De begeleidingstaken die we moeten opnemen lopen immers onverminderd door, ook al blijft één of andere begeleidingssituatie nog wat in de kleren hangen. De tijd voor zelfzorg wordt daardoor gemakkelijk opzij geschoven en niet automatisch bijgestuurd in datgene wat we wezenlijk nodig hebben. Dit betekent zonder meer dat we een verhoogd risico lopen tot het opstapelen van hoopjes werkstress tijdens het verdere begeleidingswerk. Specifiek
Secundaire traumatisering is één van die vele vormen van werkstress die we zelden expliciet maken. Het gaat over de impact van de voortdurende confrontatie met menselijke miserie die we dagelijks te verwerken krijgen. In onze job zijn incidenten als huiselijke terreur, seksueel geweld, fysische en emotionele agressie, zelfmoord,… beslist geen vage begrippen. We krijgen ze soms tot in het kleinste detail op ons bord gepresenteerd via allerlei verhalen en de vele levensgeschiedenissen die we uiteenrafelen. Tijdens de begeleidingscontacten zelf moeten we vaardig en veelvuldig bochtenwerk verrichten in aanhoudende en soms hevige conflicten. Hierin zijn we regelmatig deelgenoot van schokkende feiten en/of geraken we zelf gemakkelijk verwikkeld in extreem lastige interactievormen. In welbepaalde cases kan dit de begeleidingslast aanzienlijk verhogen omdat ze onze eigen kernwaarden aantasten. We worden ondergedompeld in beklijvende, zeer schrijnende situaties waardoor het bijna niet anders kan dat onze eigenste gevoelens van onmacht, kwaadheid, boosheid, verdriet,…onder druk komen te staan. De ‘mens’ achter de begeleider wil hier aan z’n trekken komen.
Ingrijpend
Toch slagen we er meestal in om met heel wat van die belevenissen beheerst overzicht te houden over de uiteindelijke werkdoelen van de begeleiding. Onze werksetting is hiervoor specifiek uitgebouwd en we zijn goed gevormd in allerlei hanteringstrategieën hieromtrent. Maar in sommige situaties lukt dit beheerst en open handelen op een zeker ogenblik niet meer. Bepaalde gebeurtenissen overvleugelen of verlammen soms op een geheel eigen wijze de oorspronkelijke noden, vragen en doelstellingen. Ze triggeren en activeren een aantal persoonlijke gevoeligheden die we zelf niet altijd meteen kunnen plaatsen. Het gaat dan meestal over gebeurtenissen en feiten die nauw aansluiten bij onze eigen leefwereld, die we zonodig veilig willen stellen. Iets kan plots zo dichtbij komen, dat we -soms geheel onverwachts- uit balans dreigen te geraken. Indien deze gevolgen langere tijd aanhouden, dan spreken we van secundaire traumatisering. Opvang en verwerking
Daarom vinden wij het zo helpend wanneer we choquerende verhalen en voorvallen mogen en kunnen ‘delen’ met anderen. Het privé-terrein terzijde genomen, krijgt dit gelukkig zijn plaats op de werkvloer tijdens de vele onderlinge uitwisselingen met collega’s en op meer gestructureerde momenten zoals teamvergaderingen en supervisies. Maar het is beslist geen evidentie om hierbij ook de persoonlijke -expliciete en implicietekronkels van gevoelens, gedachten,… veilig los te laten. Precies hierin schuilt het gevaar: opgekropte verwarring, ervaren onmacht en gevoelde pijn krijgen dan de kans om in te werken op onze waarden, normen, relaties, op het eigen zelf- en wereldbeeld. We kunnen hierdoor klem geraken. Verborgen mechanisme
Zo bijvoorbeeld worden we als begeleider sterk gewaardeerd wanneer we gevoelige antennes ontwikkelen voor goede, zeer persoonlijke contactnamen met onze -vaak diepgekwetstejongeren en gezinnen. Alleen houden we minder vaak in het oog dat die capaciteit een kwetsbare keerzijde heeft door de vele beïnvloedingen die hierop kunnen inwerken. Een open opstelling kan sneller de eigen pijnpunten naar boven halen en veel stress teweeg brengen, net terwijl we zelf de andere willen helpen. Dit kan op termijn fnuikend werken. Het is maar één van de vele mechanismen die de begeleidingstaken bemoeilijken en de interventies verstoren. We brengen ze niet snel naar buiten en stellen ze niet rap ter bespreking. De ‘professionaliteit’ van ons begeleiderschap verdraagt immers niet gemakkelijk die eigen kwetsbaarheden. Al gauw ontstaat de angst -of is er het gevaar- om voor een minder goede, een minder ‘standvastige’ begeleider aanzien te worden. Misschien hebben we daardoor -niet wetend- al collega’s miskend in hun werk en onszelf misleid door het probleemgebied te weinig te verkennen. Herkenning
Het begrip ‘secundaire traumatisering’ is langzaam ingesijpeld in onze organisatie. Het artikel ‘secundaire traumatisering: preventie van een beroepsziekte’ uit het tijdschrift Psycho-Praxis (jg. 2001, nr. 5) greep indertijd meteen onze aandacht en gaf erkenning aan een aantal verzuchtingen. De daarin geschetste effecten van hulp aan getraumatiseerde cliënten zijn zo
gelijklopend met onze ervaringen in het begeleidingswerk. Tevens zijn de vermelde ondersteuningspunten zeer vatbaar beschreven en enigszins geruststellend in hun opzet. Het artikel wordt al die tijd bijgehouden en zo nu en dan opgediept ter illustratie na één of andere intense uitwisseling met een collega over ‘een situatie die plakt’. De laatste periode dienen zich meer begeleidingssituaties aan waarin de behoefte groeit om ondersteuning en opvang te krijgen in ons geraakt-zijn. Het gaat over o.a. een situatie waarin we een definitief afscheid begeleiden van een zieke, terminale moeder met vier kinderen; een gedwongen afstand nemen van een begeleidingsopdracht, omdat we de ouders écht niet kunnen helpen in de (voor ons irreële) wens hun kind bij zich te houden; een begeleidingsrelatie waarin een jongere onze grenzen overschrijdt en onveiligheid induceert... Het zijn begeleidingsfases die we niet graag alleen ‘doorbijten’. Het kent een weerslag op ons functioneren, ook naast het werk. We zenden mogelijks signalen uit van prikkelbaarheid, ongeconcentreerdheid, moeheid,…. Er zijn situaties waarin we dit niet meteen zelf onderkennen. In andere omstandigheden willen we dan net weer goed zichtbaar maken wat precies ons raakt. Het zijn perioden waarin we persoonlijk afzien en de last dragen van ‘even van de kaart te zijn’. Dit bespreekbaar stellen met anderen is een lastige onderneming en de ondersteuning jegens elkaar soms slechts aarzelend aanwezig. Hiermee zijn we aanbeland bij een belangrijk punt, m.n. dat het probleemveld zo onwennig aanvoelt. Nochtans hebben we al meermaals mogen ervaren, eenmaal de drempel overschreden, dat de ontlading van stress-situaties achteraf best bevrijdend is. Het geeft de gelegenheid en de ruimte om datgene wat we hebben meegemaakt enigszins te verwerken, bepaalde zaken opnieuw in de juiste context te leren zien en zo alles terug een plaats te geven. Anderzijds doet het soms zeer wanneer bepaalde gebeurtenissen die op ons ingrijpen, op één of ander manier geminimaliseerd of afgedaan worden met alleen maar ‘je hebt gedaan wat je kon’, ‘er is erger voorkomen’, ‘misschien kan je dàt nog eens proberen’,… Op de agenda
Gelijklopend met de terugkoppeling van de resultaten van de risicoanalyse afgenomen door Idewe, is het thema secundaire traumatisering ‘als minder zichtbare risicofactor’ aan de orde gekomen op de stuurgroep kwaliteit. Het is weerhouden als aandachtsveld en wordt gezien als toevoeging bij de bestaande conditionele elementen van de organisatie om zowel kwalitatieve hulp voor de cliënten als goede zorg en ondersteuning voor het personeel te blijven verzekeren. Uitwisseling
Via een persoonlijk verhaal is een bredere uitwisseling van het thema ingezet tijdens een recent gemeenschappelijk overlegmoment met het voltallige personeel. Het is een relevant onderwerp -zo blijkt- waarin velen voldoening vinden om zich (h)erkend te weten in elkaars verhalen. Naderhand blijkt iedereen er wel op een of andere manier mee te maken te hebben, alleen komen we er niet zo goed achter van elkaar. Ook bij het niet-begeleidend personeel is er herkenning vanuit het zijdelings contact met het begeleidingswerk. Uitgaande van de reacties, is een reële behoefte aanwezig om voldoende tijd en ondersteuning te besteden aan de processen die wijzelf ondergaan in het werken met problematische
situaties. We aanzien het als een wezenlijke deel van onze job dat we liefst niet minimaliseren of wegduwen. Het bespreekbaar stellen houdt meer kansen in om verder ‘fris’ te zien, te voelen, te denken en te handelen binnen die risicovolle situaties waarvoor we staan. Door gebeurtenissen met elkaar te delen en hierbij stil te staan, ontdekken we ook een hoeveelheid aan dynamieken die we bewust of onbewust gebruiken om dit een plaats te geven. Het werkt competentieverhogend, zowel voor het regelen van onze noodzakelijke zelfzorg als om dergelijke processen ook bij anderen (de collega’s, de cliënten) voldoende te (h)erkennen en op te vangen. Thema voor het evaluatieweekend ‘08
Momenteel is een enthousiaste werkgroep ad hoc aan de slag om het aangesneden onderwerp verder uit te werken tot een zinvol en verdiepend uitwisselingsconcept voor het evaluatieweekend van dit jaar. We zullen hierin o.a. onze huidige steunpunten evalueren in functie van hun preventief karakter op mogelijke secundaire traumatisering. In elk geval is het voor velen onder ons deugddoend dat er op de werkplek een context en cultuur bestaat om dit minder grijpbaar component van onze hulpverlening te verkennen en een volwaardige plaats te geven.
Michel Dujardin
ALLOCHTONE GEZINNEN EN RECHT OP HULPVERLENING Terwijl Thuisbegeleiding reeds bestaat sinds 1991, kregen we voor het eerst in 1997 vanuit het Comité Bijzondere Jeugdzorg de opdracht een Turks gezin te begeleiden. Een tolk was, gezien de geringe kennis van de ouders van het Nederlands, erg aangewezen. Een cultureel bemiddelaar was, vanuit onze geringe voorkennis van de Turkse cultuur, geen overbodige luxe. Deze aanmelding, samen met de start van een nieuw project vanuit de Stedelijke Integratiedienst (SID) “co-begeleiding” zorgde voor een verruiming van het aanbod van ambulante hulpverlening aan Marokkaanse en Turkse gezinnen. De co-begeleider kon namelijk zowel het tolken als cultureel bemiddelen op zich nemen. Er werd een stuurgroep opgericht met de bedoeling om de “co-begeleiding” mee vorm te geven en te coachen. Dagcentra en de Thuisbegeleidingsdiensten van regio Gent- Eeklo werkten samen met consulenten van rechtbank en Comité en medewerkers vanuit het SID en OTA (ondersteuningsstructuur allochtonen binnen bijzondere jeugdbijstand). Het project zorgde voor de aanvang van laagdrempelige hulpverlening voor Marokkaanse en Turkse gezinnen en voor de opbouw van expertise binnen de diensten. Na enkele jaren merkten we dat de aanvragen diverser werden en dat ook gezinnen met een andere nationaliteit met een geringe taalkennis werden aangemeld. Het project liep ten einde maar de samenwerking tussen tolken en bijzondere jeugdzorg werd als belangrijk en vruchtbaar ervaren. Ondertussen werd er in 2001, vanuit het SID, een nieuwe vzw “Tolk en vertaalservice Gent” (TGV) opgericht om tegemoet te komen aan de stijgende vraag van hulpverleners uit de regio Gent naar tolken. Er ontstond een nieuwe werkgroep waarin alle werkvormen van de Bijzondere Jeugdbijstand vertegenwoordigd waren, samen met consulenten van rechtbank en Comité en een medewerker van het OTA, de dienst TGV en provinciale pool. De behoefte aan, enerzijds gespecialiseerde tolken voor het publiek van de Bijzondere Jeugdbijstand en anderzijds kennis bij de hulpverleners over de methodiek van tolken was groot. Alle diensten investeerden in tijd en vorming om de tolken te laten kennis maken met de Bijzondere Jeugdbijstand en wij kregen, vanuit hun kant, een namiddag opleiding over het belang van correct omgaan met tolken binnen de hulpverlening. Alles samen werd er ruim 8 jaar door heel wat diensten op regelmatige basis vergaderd om ook voor de allochtone gezinnen een aanbod te kunnen doen op vlak van hulpverlening binnen de Bijzondere Jeugdbijstand. Dit is bijzonder belangrijk om onze doelgroep van kwetsbare multi-problemgezinnen te bereiken, ook binnen de allochtone gemeenschap. We waren ervan overtuigd dat we een serieuze stap in de richting van laagdrempelige, tegemoetkomende hulpverlening gezet hadden. Gedurende de voorbije 10 jaar nam het aantal allochtone gezinnen binnen de hulpverlening beperkt toe. In onze dienst begeleidden we de voorbije jaren gemiddeld 4 allochtone gezinnen op de 32 per jaar, waar we voor 2 gezinnen een tolk nodig hebben. Tot vorig jaar konden we gratis een beroep doen op de diensten van TGV om tegemoet te komen aan de begeleidingsopdrachten die we vanuit Comité en rechtbank krijgen. Maar in
2006 besliste de stad dat elke dienst nog slechts over een beperkt contingent gratis tolkuren kan beschikken. De overige uren werden betalend. Concreet betekent dit voor ons dat wij dit jaar over 5 gratis uren kunnen beschikken terwijl we 1 à 2 uur per gezin per week nodig hebben. 1 Uur kost 40,00 euro. De ouders die wij begeleiden zullen de tolkuren niet betalen. De hulpverlening is hen opgelegd en ze hebben een te laag inkomen. Ambulante diensten zoals de onze krijgen, in tegenstelling met bvb. een residentie, geen budget voor bijzondere kosten om deze ondersteunende methodiek te dragen. Wij legden onze nood voor aan de regioverantwoordelijke Bijzondere Jeugdzorg OostVlaanderen. De buitendiensten kampen met hetzelfde probleem als wij. Zij gingen in overleg met hun verantwoordelijken in Brussel en vroegen ook voor de ambulante diensten de mogelijkheid beroep te kunnen doen op bijzondere kosten. Het antwoord was negatief. Er werden ook stappen gezet naar het lokaal sociaal beleid en de schepen van sociale zaken. Ondanks de preventieve waarde die hulpverlening aan huis kan bieden om allochtone jongeren de nodige kansen op ontwikkeling en integratie te geven, werd hier tot nu toe geen gehoor gegeven aan het probleem. Hoewel wij in onze visie een diversiteitsbeleid voorstaan t.a.v. onze cliënten, worden er op deze wijze serieuze drempels ingebouwd, die leiden tot uitsluiting en het niet kunnen garanderen van hulpverlening aan de meest kwetsbare gezinnen binnen onze samenleving. Deze maatregel heeft verregaande gevolgen voor de minst kapitaalkrachtige allochtone gezinnen die hulp nodig hebben. Het brengt ons terug naar de toestand van 10 jaar geleden. Toen ging het om een bewustwording van aanbod geven aan allochtone gezinnen en het wegwerken van inhoudelijke drempels in de hulpverlening, nu worden we geconfronteerd met materiële drempels. Het spreekt voor zich dat wij het komende jaar, vanuit regionaal overleg en samenspraak, ook met onze verwijzers, deze toestand zullen blijven aanklagen tot een haalbare oplossing wordt geboden.
Hilde Celis
OVERZICHT WERKING KWALITEITSSTUURGROEP Kwaliteitszorg nog steeds actueel?
Het kwaliteitsdecreet is tien jaar oud. Het laatste decennium is “kwaliteitszorg” een hot item geweest in de welzijnssector. Vooral in de periode van de aanloop naar de eerste inspectie op basis van dit nieuwe decreet (2004), i.f.v. de hererkenning, werd nog hard gewerkt aan de finalisering van het kwaliteitshandboek. Na de inspectie leek de druk er zowat vanaf te vallen. Ondertussen zijn er andere bewegingen op ons afgekomen: Integrale Jeugdhulp, het decreet Rechtspositie van de Minderjarige, het Globaal Plan voor de Jeugdzorg waaronder het werken binnen een Multifunctioneel Centrum. Ook dit moet allemaal kwaliteitsvol verlopen. Maar het vergt weer andere kennis en vaardigheden, het zijn immers projecten van een andere aard. Dit alles vraagt nieuwe energie, terwijl de kwaliteitsdynamiek niet mag verloren gaan. Intern zorgt daarvoor onze kwaliteitsstuurgroep die maandelijks volgens een vrij vaste agenda samenkomt. Deze is samengesteld uit de pedagogisch verantwoordelijken en de eerste begeleiders van de beide werkvormen, een secretariaatsmedewerker en de eindverantwoordelijke die tevens de rol van kwaliteitscoördinator op zich neemt. In onze kwaliteitswerking hebben we mede uitvoering gegeven aan de “strategische planning” die we een paar jaar voordien hadden uitgetekend. Doorheen de verschillende hoofdstukken van dit kwaliteitsjaarverslag kan u meerdere uitwerkingen hiervan lezen. We noemen ze hier beknopt. Binnen het maatschappelijk perspectief hebben we vooral aandacht gegeven aan de herwerking van de profielen BZW en TB, maar ook het Leerproject heeft zich opnieuw bezonnen over zijn opdracht. Met de werkgroep diversiteit probeerden we onze blik te verruimen in het omgaan met verschillen en deze als verrijkende elementen aan onze werking toe te voegen. In het domein “interne processen” is vooral de ad hoc werkgroep communicatie actief geweest. Het domein “medewerkers” bracht werkpunten naar voor uit de tevredenheidsmeting personeel en ook uit de psychosociale risico-analyse die we eerder dit jaar lieten uitvoeren. Daarnaast is de belangrijkste opdracht voor de kwaliteitsstuurgroep het onderhoud van het kwaliteitssysteem. We zien het kwaliteitshandboek als de verzameling van alle afspraken die zorgen voor de goede werking van de organisatie. Willen we een dynamische organisatie blijven, dan zullen hieraan voortdurend aanvullingen, aanpassingen en verbeteringen nodig zijn. De procedure voor het onderhoud van het kwaliteitssysteem wil garanderen dat deze werkzaamheden tijdig op de agenda komen. De stuurgroepleden zijn best geplaatst om binnen de werking relevante signalen op te vangen van daar waar bijwerking zich aandient. Anderzijds hebben alle elementen van het kwaliteitshandboek een “vervaldatum”: het tijdstip waarop de procedure, het conditioneel element, het werkvoorschrift, aan herziening toe is. Gelukkig beschikken we over een elektronische databank van het documentenbeheer die ons maandelijks een lijst van de te herziene stukken genereert. Op de kwaliteitsstuurgroep wordt de bevoegde beoordelaar verzocht na te gaan of er al dan niet aanpassingen noodzakelijk zijn. In bevestigend geval zal deze bevoegde beoordelaar samen met de betrokken medewerkers of het team tegen een volgende stuurgroepvergadering hier werk van maken.
Overzicht kwaliteitswerkzaamheden 2007
Een werk van lange adem blijkt de herziening van de profielen BZW en TB te zijn. We begonnen hier reeds aan tijdens de evaluatietweedaagse in oktober 2006. Het blijkt geen simpele opdracht. We herinneren ons nog levendig het voor de eerste maal uitschrijven van deze profielen, nu ongeveer zeven jaar geleden. Toen is daar al ongeveer twee jaar voor nodig geweest om tot een tekst te komen die voldoende door alle interne partijen werd gedragen. Het vergt nogal wat vergaderingen om de violen af te stemmen en de teksten te verfijnen. Een herziening moet uiteraard niet alle werk overdoen, maar niettemin stellen we vast dat grondig werk een behoorlijke tijdsinvestering wettigt. Er zijn in de afgelopen periode nogal wat wijzigingen en verschuivingen in welzijnslandschap opgetreden. Zo hebben wij in het voorjaar, zoals elke andere jeugdwelzijnsvoorziening, onze modules voor de Integrale Jeugdhulp uitgeschreven. We droegen er zorg voor dat we ons doelpubliek duidelijk profileerden. Met de komst van de Toegangspoort in 2008, en de opheffing van de werking van de Comités, zijn we nu voor ons cliënteel aangewezen op het netwerk rechtstreeks toegankelijke hulp (BZW zal zich vóór de poort situeren) en op de indicatiestelling en toewijzing (TB komt na de poort). Het zal in de beginfase ongetwijfeld een zoeken worden hoe we op de meest adequate manier ons doelpubliek, zoals in onze missie verwoord, best kunnen blijven bereiken. Er is momenteel immers veel onduidelijkheid over de organisatie van de Toegangspoort, de kanalisering van de maatschappelijk noodzakelijk geachte hulp, het werken vóór of na de poort. Onze profileringen moeten daar in het beste geval doeltreffend kunnen op anticiperen. Maar garanties voor de toekomst zijn er voorlopig niet voorhanden. U vindt de nieuwe accenten binnen de profilering van Thuisbegeleiding verder in dit jaarverslag. Voor BZW moeten we nog even wachten. Onder de hoofding “tevredenheidsmeting personeel” brachten we uitgebreid relaas van de herwerking van ons tevredenheidsinstrument. Voor de inhoudelijke bespreking verwijzen we naar dit hoofdstuk. Op initiatief van de stuurgroep werden in 2007 verder volgende werkzaamheden uitgevoerd: HERZIENING PROCEDURES -
doelmatigheid en doeltreffendheid; tevredenheid personeel; samenstellen en gebruiken van het dossier; onderhoud kwaliteitssysteem; overdracht van de hulp- en dienstverlening (BZW).
HERZIENING – AANVULLING WERKVOORSCHRIFTEN -
verwerven en doorgeven van informatie (i.f.v. decreet rechtspositie); stappenplan bij de ethische code; nazorg BZW en TB; zorgzaam omgaan met dossiers; bereikbaarheid en beschikbaarheid van medewerkers; tevredenheidsmeting; afgesloten dossiers; basisfiche en samenstelling centraal dossier; overname (BZW); onthaal (BZW).
VERBETERINITIATIEVEN / -ACTIES - samenstelling brochure Thuisbegeleiding voor kinderen; - cliëntberichten bestemd voor de permanentie te vinden (met wachtwoord) op het intranet; - actualisering van de brochure voor jongeren (onthaal); - bijwerking van de tevredenheidsmeting van het personeel (zie hoger); - samenstelling lijst aantoonbaarheid m.b.t. de toepassing van het decreet rechtspositie minderjarigen; - afname van enkele delen van het Proza-instrument; - werken aan doelrealisatie volgens de inzichten van Van Yperen; - communicatiebevraging bij alle medewerkers; - opstarten werkgroep secundaire traumatisering; - opstellen van een aantal priacs m.b.t. communicatie.
Dirk Meulyzer
JAARACTIEPLAN C.A.B. 2008 Een jaaractieplan bevat de concrete stappen om de strategische doelstellingen van het strategisch plan te realiseren Continuering van de hulpverlening
De kernopdracht van het Centrum voor Ambulante Begeleiding is het bieden van hulpverlening aan: - 32 jongeren die aan Begeleid Zelfstandig Wonen zijn toegewezen, overeenkomstig het Erkennings- en Subsidiëringsbesluit van 13 juli 1994; - 32 gezinnen met kinderen die aan Thuisbegeleiding zijn toegewezen, overeenkomstig het Erkennings- en Subsidiëringsbesluit van 13 juli 1994. Ook het opnemen van de nazorg voor deze jongeren en gezinnen, zoals voorzien in het kwaliteitshandboek, behoort tot deze opdracht. Wij zetten Leerprojecten op voor minderjarige plegers van geweld-, vermogens-, en seksuele delicten, zoals bepaald in de overeenkomst met de Vlaamse overheid, 2007 – 2008. Wij organiseren Ouderstage eveneens zoals bepaald in de overeenkomst met de Vlaamse overheid, 2007 – 2008. De vraag stelt zich of deze laatste opdracht in 2008 verder zal kunnen ontplooid worden. Uit goede bron bereikt ons bij afsluiting van dit eerste werkjaar het bericht dat het Grondwettelijk Hof een uitspraak tot vernietiging van de bepalingen m.b.t. Ouderstage in het nieuwe jeugdrecht, zou voorbereiden. Kwaliteitszorg
Voor Begeleid Zelfstandig Wonen staat de voltooiing van de herziening van het profiel op de agenda. Tevens zal er gefocust worden op teamwerking. Onderwerpen daarbij zijn het evalueren en zonodig bijsturen van de teamvergaderingen. Ook gaat meer aandacht naar ondersteuning binnen het team. In Thuisbegeleiding zal een nieuwe cliëntentevredenheidsmeting plaatsvinden volgens de geldende procedure. Ook zullen folders samengesteld worden voor kinderen uit Thuisbegeleiding. We voorzien een aantal priacs uit te werken voor kwaliteitsproblemen of verbeterinitiatieven die zullen voortkomen uit de dynamiek van het lopende jaar. Ons intern document “aantoonbaarheid toepassing decreet rechtspositie van de minderjarige” zal een plaats krijgen in het kwaliteitshandboek. In het kader van het onderhoud van het kwaliteitssysteem zullen meerdere stukken uit het documentenbeheer ter herziening op de agenda van de stuurgroep kwaliteit geplaatst worden. Hieronder vallen alvast een aantal formulieren, interne nota’s en werkvoorschriften.
Personeelsbeleid
DIVERSITEIT De voorbije twee jaar is zowel intern, als in samenwerking met onze GROB-partners, gewerkt aan een diversiteitsplan. Zoals beschreven in het hoofdstuk “Werken aan diversiteit” zullen we in 2008 een formule uitwerken om ditmaal zonder externe begeleiding, hieraan passende opvolging te geven. We plannen alvast de continuering van onze interne werkgroep. Het is immers een thema dat niet zonder meer mag afgesloten worden. EVALUATIETWEEDAAGSE We organiseren in april een evaluatietweedaagse met alle personeelsleden. Een voorbereidende werkgroep krijgt het mandaat om de meest passende formule en de meest passende inhoud voor te stellen en uit te werken. Alvast staat er het thema “omgaan met secundaire traumatisering” op de agenda, waaraan een volledige dag kan besteed worden. Het is tevens de bedoeling, meer dan andere jaren, het sociale aspect in de tweedaagse te benadrukken. De gekozen locatie “het Buitenbeentje te Diksmuide” lijkt ons daartoe alvast zeer geschikt. EVALUATIES Het voorbije jaar hebben de meeste medewerkers een formele evaluatie gehad. Enkele nieuwere medewerkers en diegenen die uit een langere verlofperiode (zwangerschap – ouderschap) terugkeren, zullen dit jaar aan de beurt zijn. Voor de anderen voorzien we functioneringsgesprekken volgens de richtlijnen die hierover te vinden zijn in het kwaliteitshandboek. COMMUNICATIE Ter opvolging van de personeelstevredenheidsmeting, de psychosociale risicoanalyse en de ad hoc werkgroep “communicatie“ maken we er verder werk van de vernieuwde GOMformule (GIM-GOM-GAM) te toetsen aan onze doelstelling om het overleggehalte van deze vergadering gevoelig te verhogen. Op het vlak van de interne communicatie proberen we werk te maken van de aanbevelingen verkregen uit de rondvraag van deze ad hoc werkgroep. Meer details vindt u in het hoofdstuk “personeelstevredenheid”. Vorming, training & opleiding (VTO)
Het C.A.B. wil net als voorheen, sterk blijven investeren in VTO. Het komt ten goede aan de professionalisering van de medewerkers zodat zij beter in staat zijn kwaliteitsvolle hulpverlening te bieden. Daarnaast is het een sterk element in de ondersteuning van medewerkers.
TEAM BEGELEID ZELFSTANDIG WONEN Het team doet minstens tot aan de zomer 2008 verder met externe supervisie door Mieke Van Daele van de Interactie Academie te Antwerpen. Met deze supervisie ontwikkelen we een gemeenschappelijke taal voor het kijken naar onze specifieke werksituatie. De bril die we daarbij opzetten is het systeemdenken. Daarnaast zullen enkele medewerkers een supervisie vormen die specifiek gericht is op het werken binnen de werkvorm BZW. Wij blijven ook aansluiten bij de intervisiegroep West- en Oost-Vlaanderen in de schoot van de Federatie Diensten Begeleid Zelfstandig Wonen. Tenslotte blijven we alert voor korte vormingsmomenten en studiedagen voor zover die relevant zijn voor onze werking. In het kader van het aandachtspunt “teamwerking” is het ook de bedoeling na te gaan hoe vorming nog meer kan renderen binnen onze werking naar cliënten in team. TEAM THUISBEGELEIDING De interesse in team Thuisbegeleiding om zich verder bij te scholen en te vormen blijft groot. Binnen het team volgen twee mensen dit jaar een langere opleiding en wordt er door twee andere teamgenoten gebruik gemaakt van een supervisieaanbod, aansluitend op een lange opleiding. En nog een begeleider zou in september met een contextueel gerichte opleiding willen starten. Het materiaal uit de teamdagen van vorig jaar blijft voldoende uitnodigen om verder zelf mee aan de slag te gaan. Tenslotte voorzien we een deel van het budget om korte opleidingen en studiedagen te volgen. Maandelijks wordt er vanuit Jongerenbegeleiding, specifiek voor de thuisbegeleiders, een inhoudelijk overleg- en/of vormingsmoment voorzien. Hierop kunnen de geïnteresseerde begeleiders intekenen. TEAM SECRETARIAAT – ONTHAAL Een belangrijke optie die we vorig jaar hebben genomen naar aanleiding van de afname van het Proza-instrument bij de secretariaatsmedewerkers, is het voorzien van meer ruimte voor deze personeelsgroep om externe vorming te volgen. Het kan gaan om zowel aspecten van sociale wetgeving, het verfijnd gebruik van het loonprogramma, de office toepassingen als om opleidingen die bijdragen tot een algemeen betere dienstverlening. Organisatieontwikkeling
HET SAMENWERKINGSVERBAND GROB De samenwerking met onze zes GROB4-partners wordt eind januari 2008 bezegeld met de oprichting van een overkoepelende VZW. De directies van de zeven voorzieningen zullen samen het dagelijks bestuur vormen. In de loop van het voorjaar zullen zij aan de Raad van Bestuur van het GROB hun jaaractieplan voorstellen. Hierin zitten uiteraard gezamenlijke acties vervat waaraan ook het C.A.B. zijn bijdrage zal leveren.
4
GROB: Gentse Regionale Organisatie Bijzondere Jeugdbijstand
GROB ALS MULTIFUNCTIONEEL CENTRUM (MFC) In 2007 kreeg het samenwerkingsverband GROB de erkenning als pilootproject multifunctioneel centrum. In een vorig hoofdstuk beschreven we de eerste stappen die hierin reeds gezamenlijk werden gezet. We wezen er op dat dit experiment vooral van de verantwoordelijken een grotere tijdsinvestering vergt. Het gaat om zowel de extra vergadermomenten als de talrijke uitwerkingen die moeten gerealiseerd worden. Zo zijn er de nieuwe registratievormen, het aanleggen van een gemeenschappelijk cliëntdossier, de communicatie met de cliënten, de partners en de overheid. VORMING VAN EEN “GEÏNTEGREERDE DIENST HCA5” Eind 2006 besliste de Vlaamse overheid dat op vrij korte termijn alle herstelgerichte en constructieve afhandelingsvormen enkel nog mogen aangeboden worden vanuit een “geïntegreerde dienst”. Dit betekent dat deze vijf afhandelingsvormen6 binnen eenzelfde constructie (VZW) dienen georganiseerd te worden, met één beleid en één aanspreekpunt. Het nieuwe jeugdrecht voorziet immers betere rechtsgronden voor deze afhandelingsvormen. De Vlaamse Gemeenschap heeft hierop ingespeeld door ruimere personele middelen toe te kennen aan de initiatiefnemers van deze afhandelingsvormen. Afgelopen jaar konden wij uitbreiding krijgen van het Leerproject, en eveneens de Ouderstage aanvragen op voorwaarde dat wij er ons toe verbonden met de beide collega – initiatiefnemers op korte termijn een geïntegreerde dienst te vormen. U leest hierover meer in het hoofdstuk “Naar een geïntegreerde dienst”. Momenteel is samen met vzw Martens-Sotteau (herstelbemiddeling en herstelgericht groepsoverleg) en vzw Dienst Alternatieve Sanctie (gemeenschapsdienst) een samenwerkingsprotocol tot stand gekomen waarin wij er ons toe verbinden gezamenlijk een overkoepelende vzw op te richten waarin de drie partners even waardig kunnen participeren. Een eerste stap hierin is het zoeken naar een externe consultant die de voorwaarden onderzoekt om de nieuwe vzw de gezamenlijke organisatie van de vijf afhandelingsvormen onder haar vleugels te nemen.
Als participerende voorzieningen zullen we hierbij de nodige ondersteuning geven. Het extern beleid
We blijven ervoor kiezen op verschillende externe fora aanwezig te zijn. Het overzicht van onze externe activiteiten in dit jaarverslag is hiervan getuige. Elk jaar blijken de mogelijkheden tot externe participatie toe te nemen. We zullen echter opnieuw een goede afweging moeten maken op welke terreinen we ons nog kunnen begeven en waar we ons desgevallend moeten inperken. Dergelijke tijdsinvesteringen mogen niet ten koste gaan van onze kerntaken. Anderzijds blijft er ruimte nodig om nieuwe uitdagingen aan te gaan en nieuwe horizonten te verkennen. We hebben dringend nood aan nieuwe voorstellingsfolders voor BZW en TB.
5
HCA: herstelgerichte en constructieve afhandelingsvormen van een delict gepleegd door een minderjarige. 6 Herstelbemiddeling, herstelgericht groepsoverleg, leerproject, gemeenschapsdienst en ouderstage.
We verwachten in 2008 de installatie van de Toegangspoort (Integrale Jeugdhulp) en het herpositioneren van de vertrouwde Comité-werking. Ons opnamebeleid zal in overleg met onze nieuwe partners, grondig herbekeken en afgestemd worden. We proberen onze website up-to-date te houden. Voor heel wat studenten is daar de eerste informatie te vinden wanneer zij meer willen te weten komen over onze organisatie. Dit voorkomt dat telkens allerlei documentatie en brochures moeten opgestuurd worden. Daarnaast kost het intranet heel wat onderhoudswerk en updating om zijn doelstelling van interne informatieleverancier op een behoorlijke wijze te kunnen vervullen. Infrastructuurwerken
HERAANLEG VAN DE TUIN Wij planden reeds voor 2006 een volledige heraanleg van de tuin. Vooral ’s zomers is dit de plaats waar we even (rook) kunnen uitblazen in de pauzes en waar we ’s middags aanschuiven met onze boterhammen. Door de jaren heen is echter de kwaliteit van het gras sterk afgenomen. Tevens hebben bepaalde begroeiingen heel wat nuttige ruimte overwoekerd. We zullen de tuin volgens plan betegelen en enkel de randen vrijhouden voor beplanting. Daarnaast willen we er ook een overdekt fietsrek aanbrengen. Maar deze heraanleg kan niet beginnen zonder de toelating van het college van burgemeester en schepenen om achteraan een doorgang te maken die uitgeeft op de parking van de Reinaertstraat. We hopen dat wij de beslissing van het college ten laatste in het voorjaar ontvangen. Het kan evenwel zijn dat de betegeling pas in 2009 kan uitgevoerd worden. VERNIEUWING CENTRALE VERWARMING Sinds het C.A.B. in 1989 zijn intrek nam op het huidige adres, zijn een aantal ruimtes in de loop der jaren verbouwd geweest, of hebben zij een andere bestemming gekregen. Ondermeer daardoor voldoet de huidige verwarmingsinstallatie niet meer aan de noden. Er zijn tevens bijkomende radiatoren vereist. Een hoge rendementsketel met nieuwe technologie zal op termijn energiebesparend werken. HERINRICHTING VAN HET PERMANENTIELOKAAL De permanentieruimte die eveneens als onthaal voor cliënten ingericht werd, is dringend aan een grondige opknapbeurt toe. Enkel de vloerbekleding willen we behouden. Voor al het overige bedenken we een nieuw concept met behulp van een extern deskundige (een binnenhuisarchitect). Er moet een oplossing gevonden worden voor het grote uitstalraam aan de straat. Dat werd tot nu toe regelmatig opnieuw aangekleed met een kunstproject. Maar de inspiratie raakt langzamerhand op. We willen een toegang voorzien voor rolstoelgebruikers. Ook de huidige, weinig uitnodigende desk, zal vervangen worden. Op het plafond zal een geluiddempende laag aangebracht worden.
Dirk Meulyzer
INLEIDING THUISBEGELEIDING Het voorbije jaar werd met het hele team aan de inhoudelijke herziening van het profiel van thuisbegeleiding gewerkt: iedereen dacht mee en discussieerde in de talrijke teamvergaderingen. Vier teamleden schreven aan de teksten: verschillende schrijfstijlen trachtten onze belangrijkste uitgangspunten te vatten. Het is onze manier om na zes jaar terug stil te staan bij de fundamenten van onze hulpverlening om zo tot een verdere verdieping van ons werk te komen. Dit is niet af, noch volledig: het is een weergave van de aspecten die we doorheen de voorbije jaren als belangrijk ervaren. Tweeduizendenzeven bracht heel wat verandering in ons team: 2 collega’s hervatten terug hun begeleiderstaak. Van 2 begeleiders liep de interim-opdracht ten einde: Ann De Clippel verliet ons na 7 maanden en Anja Labaere nam na 4 jaar afscheid van het team. Inge Ryckaert neemt de draad weer op na een jaar zwangerschapsverlof. Veerle De Zutter start na 4 jaar loopbaanonderbreking terug met het begeleiderswerk. Binnen deze teamontwikkeling vraagt het loslaten en herinschakelen van collega’s ongetwijfeld de nodige tijd en aanpassing. Als deze bewegingen ons “raken”, is dat zeker ook zo voor de gezinnen die met een wisseling van begeleider te maken krijgen. In 2001 stonden we reeds stil bij onze kijk op continuïteit t.a.v. begeleidingen. Naar aanleiding van de wijzigingen in ons begeleidersbestand, diepten we dit onderwerp verder uit. Tom Veys schreef onze ervaringen neer. Voor het derde jaar op rij vragen we aandacht voor de wijze waarop we binnen Thuisbegeleiding op een verantwoorde wijze kunnen omgaan met risico’s. We blijven de Vragenlijst Gezinsfunctioneren een goed instrument vinden om af te toetsen waar de grens van intensieve ambulante thuishulp ligt. We hopen dat het artikel duidelijk maakt dat wij als team blijven geloven in het werken met ernstige risico-gezinnen. Dit kan als onze werkvorm aangevuld wordt met relevante diensten die kinderen en ouders ondersteunen en als verwijzers samen met de gezinnen en de hulpverleners de mogelijkheden en beperkingen van hulpverlening blijven bewaken.
Wij wensen u veel leesplezier!
Hilde Celis
HERNIEUWD PROFIEL THUISBEGELEIDING Missie
De dienst Thuisbegeleiding, georganiseerd binnen het CAB, wil geëngageerde, professionele ambulante hulpverlening bieden en helpen garanderen aan de meest kwetsbare kinderen, jongeren en hun gezinnen, opdat ze zich verder kunnen ontplooien. Thuisbegeleiding wil vanuit de opvoedingssituatie thuis, het welzijn van alle gezinsleden bevorderen. We zijn werkzaam binnen het kader van de Bijzondere Jeugdbijstand Doelgroep
We richten ons naar gezinnen, in welke vorm dan ook, die het moeilijk hebben bij het grootbrengen van kinderen. De ontwikkeling van deze kinderen speelt zich af tegen een achtergrond van: - (kans op) maatschappelijke uitsluiting of geringe maatschappelijke verankering; - een lange en complexe probleem- en hulpverleningsgeschiedenis, die zich uit in moeilijke relaties onderling en / of met hun omgeving; - kansarmoede die we tegenkomen op de verschillende levensdomeinen van de gezinnen: inkomen, werk, huisvesting, gezondheid, voeding, opvoeding en onderwijs zijn bedreigd; - risico op achterstand in hun ontwikkeling, op plaatsing, op breuk met hun gezinsleden, misbruik en mishandeling. De ouders komen niet altijd met een duidelijke vraag. Een aantal gezinnen zien zelf geen probleem en worden met vraagtekens geconfronteerd vanuit hun omgeving. Dit is de kern van onze profilering, los van de huidige structuur van het hulpverleningslandschap. In het gezin is minstens één kind onder de 18 jaar aanwezig. Het gezin is op eigen initiatief of via anderen terecht gekomen bij het Comité voor Bijzondere Jeugdzorg of Jeugdrechtbank, waar deze begeleiding met hen onderhandeld is. Visie op opvoeding
Opvoeding in ruime zin is een oeroud en universeel gegeven. Het gaat over de hele verscheidenheid van samen (over)leven, zich organiseren, doorgeven van waarden en normen, over zorg krijgen en geven. Binnen elke samenlevingsvorm speelt zich dit interactieve en dynamische proces af. Het vertrekt vanuit een menselijke behoefte aan geborgenheid en veiligheid die op bijzondere manier een antwoord krijgt op de plaats en bij de mensen waar je geboren wordt. De natuurlijke omgeving waarin de meeste mensen opgroeien, biedt een krachtig kader waarin interactiepatronen worden aangeleerd, die bepalend zijn voor de rest van het leven. En die over generaties heen worden doorgegeven. Deze natuurlijke omgeving omschrijven wij als de groep van (al dan niet wisselende) volwassen ouderfiguren en kinderen die een
deel van hun leven samen doorbrengen. De wijze waarop er binnen een gezin met elkaar wordt omgegaan, weerspiegelt zich in de wijze van omgaan met de ruimere omgeving. De kracht van dit relationele opvoedingsproces kan verschillende kanten uit: Het kan, weliswaar met de nodige spanningen en moeilijkheden, leiden tot een sterke verbondenheid tussen ouders en kinderen, tussen gezin en ruimere omgeving. Het biedt kansen op groei en ontwikkeling voor de betrokken personen. En het kan er ook voor zorgen dat mensen gekwetst en beschadigd worden, zich niet goed voelen in hun vel, weinig basis meekrijgen / meegekregen hebben om zich verbonden en gedragen te weten. Ons uitgangspunt is dat ouders en kinderen zich verantwoordelijk voelen om zorg te dragen voor elkaar én dat opvoeden een beïnvloedend en beïnvloedbaar proces is. Het gezin (in alle mogelijke samenstellingen) is een ideale oefenbodem om, samen met ouderfiguren en kinderen, te kijken naar en te leren uit hun omgang met elkaar en de buitenwereld. Met de bedoeling op die manier sterker te worden in hun verbondenheid. Hulpverleningsopzet
VIJF GEZINSTAKEN Onze hulpverlening richt zich op het realiseren van een opvoedingssituatie die kansen inhoudt voor kinderen en ouders. Het pedagogisch handelen wordt gekleurd door een samenspel van ouderfiguren en kinderen in het dagelijks samenleven. Dit samenspel biedt een uitgebreide en complexe waaier aan mogelijkheden en beperkingen. Om hier een weg in te vinden, hanteren we als werkkader vijf gezinstaken waarrond elk gezin zich organiseert. We kijken hoe ouders en kinderen met elkaar communiceren en hoe ze omgaan met elkaar om van daaruit naar integratie in de ruimere leefomgeving te werken. Daarnaast zoeken we mee naar de ruimte voor elk individu -kind en volwassenen- om te kunnen groeien en te ontwikkelen in een veilig klimaat. Hiertoe moeten een aantal basisvoorwaarden op materieel vlak en naar dagstructuur aanwezig zijn of gecreëerd worden.
DE VIJF PIJLERS Niet alleen de eigen opdrachten van het gezin geven structuur aan ons werk: ook onze hulpverlening vertrekt van vijf uitgangspunten die ons helpen om het complexe begeleidingswerk te stroomlijnen. Mobiel
De hulp wordt verleend aan ouders en kinderen bij hen thuis, midden in hun ruimere leefomgeving. We nemen zelf initiatief om naar hen toe te stappen en zo contact mogelijk te maken. Dit is een bewuste en noodzakelijke keuze om ook de gezinnen die zorg vermijden te bereiken. Het aan huis gaan versterkt eveneens het gezinsperspectief bij de begeleider, zodat we vanuit hun belevingen, hun ervaringen en hun context aansluiting vinden om gewenste veranderingen mogelijk te maken. Vasthoudend
We houden vast aan onze contacten: zelfs bij afwijzing, onverschilligheid, vermijding,… blijven we aansturen op werkbare verbindingen vanuit een uitnodigende houding. Dit kan vorm krijgen in voor de handliggende praktische hulp, maar evengoed in pure nabijheid. In deze contacten zien we kansen om hen te erkennen in wie ze werkelijk zijn, zodat passende hulp niet alleen mogelijk, maar ook gewaardeerd wordt. Dit kan voor sommigen een eerste herstel betekenen in het verlies van vertrouwen in mensen en hulp. Elke terugval of éénder welk obstakel in het begeleidingsproces wordt gezien als een scharniermoment dat zorg verdient. Integraal
Om het aanwezige opvoedingsklimaat te kennen, te begrijpen en te begeleiden, wordt uitgezoomd naar de bredere speel-, leer-, werk-, woon- en leefomgeving; naar de persoonlijke levensgeschiedenissen die samenkomen en naar de bredere familiale en sociale context. We worden op die manier geconfronteerd met complexe situaties waarin gezinnen zich bevinden. In die complexiteit zoeken we met hen naar een minimum aan rust, orde, veiligheid en mogelijke directe ondersteuning zodat ruimte vrijkomt voor een ontwikkelende opvoeding. Indien bepaalde belemmeringen ook maatschappelijk verankerd zijn, zullen we dit signaleren aan de betreffende overheid of dienst.
Participatief
Omdat de ouders verantwoordelijk blijven voor de uitbouw van hun gezinsleven en voor hun deelname op maatschappelijk vlak, zijn zij onze belangrijkste partners in het uitzetten van de begeleidingsopties. Samen met hen én in contact met de kinderen, geven we aandacht aan de wijze waarop zij naar de situatie kijken, wat dit met hen (en de kinderen) doet, wat ze steeds geneigd zijn te ondernemen en op welke wijze ze daadwerkelijk al die tijd hebben gehandeld. De begeleiding wordt daardoor een gezamenlijke zoek- en ontdekkingstocht van (niet) effectieve omgangsvormen t.a.v. (niet) ingeloste reële wensen en verlangens. Aan deze gezamenlijke zoektocht worden de werkdoelen van de begeleiding ontleend. Deze hebben zowel betrekking op het functioneren van het kerngezin als op hun betrokkenheid in het breder maatschappelijk geheel. Ze worden concreet gemaakt in samenspraak met de ouders en de kinderen, rekening houdend met hun mogelijkheden en beperkingen. Hierbij worden aanwezige krachten versterkt en nieuwe hulpbronnen gezocht in het gezin en / of direct netwerk. Intensief
We bieden een grote mate van beschik- en bereikbaarheid aan in het begeleidingstraject. Onze caseload is hierop afgestemd, zodat we vrij snel kunnen invoegen t.a.v. zich aandienende probleemsituaties en continuïteit kunnen verzekeren van de lopende processen. De contacten zijn zeer persoonlijk, we doorwerken soms moeilijke thema’s op zowel individueel niveau als breder, focussen op het intiem opvoedingsklimaat, stellen problematische situaties en gebeurtenissen bespreekbaar,… Dit alles vraagt een bijzonder zorgzaam omgaan jegens elkaar, zonder het appél op verandering los te laten. Maatschappelijke waarden en visie
HULP VERLENEN, …MET EEN IDEOLOGIE OP DE ACHTERGROND, Hulpverlening is niet waardenvrij. Het gebeurt vanuit een overtuiging. Het krijgt plaats binnen een overtuiging. En het werkt… met overtuiging. De overtuigingen van de hulpverlener zijn een evoluerend gegeven dat vorm krijgt vanuit de eigen geschiedenis en achtergrond, de alsmaar groeiende ervaringen, de sturing vanuit het team, de organisatie, de ruime maatschappelijke omgeving. Het CAB heeft van bij aanvang de keuze gemaakt om te werken vanuit een pluralistische visie: een kader waarbinnen meerdere overtuigingen plaats kunnen nemen, een ruimte waar verschillende denkkaders naast elkaar mogen staan, een plaats waar verschillende zienswijzen elkaar kunnen ontmoeten en elkaar beïnvloeden. Verscheidenheid aan ideologieën wordt als een verrijking gezien. Openheid voor ‘het andere’ is een noodzaak. Waardering van het andere geeft voordelen. Pluralisme betekent dat we onze hulpverlening kunnen vorm geven vanuit verschillende denkkaders of ideologische principes. Het wil zeggen dat er actief gezocht wordt naar meerdere invalshoeken, verruiming van de eigen context en denkwereld zowel naar cliënteel, eigen medewerkers als naar samenwerking, scholing toe.
Bewust handelen, een kritische houding naar eigen visie en actie van elke begeleider en een kritische teamwerking moeten borg staan voor de voortdurende openheid van elke individuele begeleider. …MET OOG VOOR DE MENS We kijken naar de mens als een wezen in voortdurende evolutie, naar het leven als een proces dat steeds aan wijziging onderhevig is. Veranderingen kunnen als goed ervaren worden, of als slecht of moeilijk. Hulpverlening richt zich zowel op moeilijke en pijnlijke momenten als op momenten van erkenning en waardering. Verandering houdt zowel risico in als kans op groei. Met beide aspecten willen we aan de slag. Welzijn van mensen staat voorop in onze opdracht. ‘Verbinding’ schuiven we naar voor als een centraal gegeven in het welzijn van mensen. Een mens is op zoek naar verbinding met de ander
De mens is een sociaal wezen. Verbinding met anderen versterkt de kans op overleving, verbondenheid verhoogt de kans op meer levenskwaliteit. Verbinding met anderen kan stimulerend werken, maar kan best ook heel frustrerend of problematisch zijn. Hulpverlening heeft oog voor beide kanten. Het gezin is de primaire plaats waar mensen zich verbinden. Van daaruit worden stappen gezet naar een ruimere omgeving en gaandeweg een gehele maatschappij waarbinnen je als persoon plaats neemt. Verbinding op deze verschillende niveaus is belangrijk. Tussen ouder en kind bestaat een heel eigen band. Voor een kind neemt de natuurlijke ouder (hoe aanwezig ook) een heel speciale plaats in (loyauteit, bestaansrecht). Ook voor de ouder is de binding met het kind een even existentieel gegeven. Een mens is op zoek naar verbinding met zichzelf
We zien de mens als een individueel wezen op zoek naar verbondenheid met de eigen achtergrond, geschiedenis, mogelijkheden en beperkingen, schade, zelfbeeld. Ook hier kan verbinding goed of evenwichtig, aanvoelen, of heel erg frustrerend of problematisch zijn. Ook de ouder / kind relatie heeft een speciale betekenis: het eigen kind zijn neemt een prominente rol in het ouder zijn. Een kind ontwikkelt zijn identiteit in loyauteit met zijn ouders. Het eigen opvoedingsproces is een belangrijk referentiepunt in de ontwikkeling van de opvoeder. Een mens die zich innerlijk goed voelt, kan meer en beter contact naar buiten toe aan. Een persoon in goeie verbinding met omgeving, voelt zich individueel sterker. …MET OOG VOOR DE MAATSCHAPPIJ We leven in een wereld vol spanningsvelden: democratie versus elitarisme, globalisatie versus geborgenheid, welvaart tegenover welzijn, individualisme in afweging met solidariteit, veiligheid versus angst,... Het zijn tegenstellingen die vorm geven aan ons samenleven. Een samenleven dat mogelijkheden moet scheppen, maar tegelijk ruimte creëert voor uitsluiting, niet deelname, ongelijkheid.
Wij kiezen ervoor om te werken voor en met de mensen die het meest getroffen zijn door uitsluiting. Onze hulpverlening wil deze uitsluiting corrigeren, maar wil ze ook voorkomen. In deze wereld vol spanningsvelden vindt opvoeding plaats, een belangrijk instrument, als doorgeefluik van waarden en normen, bij de opbouw en instandhouding van een maatschappelijk systeem. Tegen deze achtergrond wordt aan mensen gevraagd een ruimte te ontwikkelen waar veiligheid, geborgenheid, vertrouwen, verbinding aanwezig is / mogelijk wordt. We staan stil bij individuele verantwoordelijkheden, maar evenzeer bij maatschappelijke verantwoordelijkheid in verhalen van pijn, onmacht, onrechtvaardigheid. …EN MET GELOOF Ongeacht de ideologische keuzes van begeleiders of cliënten schuiven we een aantal overtuigingen naar voor, die we doorheen de jaren als essentieel ervaren voor onze werking / hulpverlening, nl.: - dat mensen van betekenis willen / kunnen zijn voor elkaar in moeilijke of bedreigende omstandigheden; - dat mensen in staat zijn te groeien tegen een achtergrond van minder kansen, van beschadiging, van uitsluiting en dat een positieve band tussen ouders en kinderen hierbij een essentieel element is; - dat een maatschappij mogelijkheden wil / kan bieden om groei mogelijk te maken; - dat in een maatschappij die zorg draagt voor mensen, mensen zorg dragen voor de gemeenschap; - dat alle mensen even waardig zijn. Jong of oud, kind of ouder, man of vrouw, slachtoffer of dader… En dat allen evenveel recht hebben op bijstand; - dat de rechten van de mens en de rechten van het kind belangrijke hefbomen zijn om tot een beter samenleven te komen. We willen zorg dragen voor het vrijwaren van deze rechten op plaatsen waar we komen en in de manier waarop we de eigen werking uitbouwen. Doelstellingen7
MAATSCHAPPELIJKE VERSUS PERSOONLIJKE DOELSTELLINGEN We zijn gemandateerd door een maatschappelijke toeleider om ons te richten naar en te handelen in concrete gezinssituaties. Vanuit deze startpositie komen we tussenbeide in: - de maatschappelijke noden en wensen die zich stellen rond de pedagogische opvoedingssituatie van een gezin; - de al of niet aanwezige hulpvragen en/of bereidheid tot hulp van het betrokken gezin.
7
“Resultaten in de jeugdzorg” T. Van Yperen, vormingsdag Jongerenbegeleiding 04/10/05
CONCRETE HULPVERLENINGSDOELEN Aan de basis van onze interventies ligt het samenbrengen van de maatschappelijke en de persoonlijke doelstellingen. We brengen hierover een uitwisselingsproces op gang met ouders en kinderen om tot een overeenkomst te komen voor een aantal concrete uitwerkingen. Dit betekent dat we: - de maatschappelijke noden pogen om te zetten in realiseerbare en aanvaardbare doelen binnen het gezin; - de concrete doelen vanuit het gezin helpen formuleren en waarmaken, in functie van een betere opvoedingssituatie. (Hulp)vragen, (aan)klachten worden vertaald naar gewenste veranderingen, en hierop worden concrete individuele doelen geënt. We houden hierbij voor ogen dat we steeds maximaal de eigen krachten van het gezin activeren. We helpen om bijkomende hulp te installeren en eventueel vervolghulp op te zetten indien het gezin niet zelfstandig kan functioneren. VOORWAARDELIJKE DOELEN In het werken met onze doelgroep komen we evenwel niet snel tot gedeelde werkpunten. Veelal moeten we vooraf inzichtelijk en motivatieverhogend werken door gebrek aan probleembesef en/of medewerking. Het is een bijzonder aandachtspunt waar heel veel tijd en energie naar toe gaat en dat gepaste attitude en vaardigheden vraagt als begeleider. Gezien een aantal gezinnen Thuisbegeleiding niet zelf gevraagd hebben, zullen we hier als hulpverlener voldoende aandacht aan besteden. Verder vragen de veelheid aan problemen, de tegengestelde belangen die kunnen opduiken, en de geringe voorspelbaarheid heel wat “voorwerk “ van de begeleider, alvorens het gezin effectief actie zal willen ondernemen. Tegelijk is motivatie geen statisch gegeven: door aan te sluiten bij het motivatieniveau van het gezin met onze interventies, kunnen we de groei naar een volgend stadium beïnvloeden. RESULTAAT Als we kijken naar onze doelgroep waar mensen over generaties heen, in kansarme situaties (over)leven, kan het niet de bedoeling zijn spectaculaire veranderingen op korte termijn te verwachten. Resultaat bestaat voor ons uit haalbare doelrealisaties, tevredenheid van de mensen over de hulpverlening en geringe uitval van cliënten. De uiteindelijke impact van begeleiding is slechts zichtbaar in kleine verschuivingen die vooral op langere termijn bij de jongeren uit deze gezinnen effect zal hebben8. Resultaat in onze begeleidingen is het gevolg van een lang en intensief proces. Een proces dat vooral gericht is op een andere omgangswijze met elkaar, binnen en buiten het gezin, op meer verbondenheid met elkaar en inbedding in de maatschappij. De meeste gezinnen kijken tevreden terug op deze begeleidingsvorm die hen, soms voor het eerst, echt het gevoel geeft van belang te zijn, als persoon gezien te worden.
8
“Interventions for troubled en Troubling Youth, Perspectives from research, ”R. Gilligan, EUSARF Conference, KUL, Leuven
Bij afsluiten van de Thuisbegeleiding is er vaak nog verdere ondersteuning nodig door andere diensten. Op die manier kunnen kinderen thuis blijven en maken de mensen beter gebruik van bestaande diensten en maatschappelijke instanties. Sommige gezinnen kunnen we niet bereiken: een klein percentage haakt af op deze toch wel indringende werkvorm. Dit daagt ons uit om ons verder te bekwamen in laagdrempelige en tegemoetkomende hulpverlening. Werkwijze
Vertrekkend vanuit de opvoedingssituatie, bekijken we met elk gezin de verschillende levensterreinen. Een betere communicatie in het gezin en met de buitenwereld, een sterkere positionering van en verbondenheid tussen de gezinsleden, vaardiger ouders, weerbare kinderen en verzorgde materiële leefomstandigheden: dit alles kan er voor zorgen dat het algemeen welzijn verhoogt en risico’s afnemen. OPBOUW RELATIE Bij de opstart van de begeleiding, worden de gezinsleden uitgenodigd om in relatie te gaan met de begeleider. Dit is een eerste, vaak moeilijke oefening om aan de slag te gaan met relaties. We geven feed-back over ons omgaan met elkaar, zodat mensen zich meer bewust worden van de impact en de wijze waarop ze overkomen. We gebruiken de begeleidersrelatie als spiegel, oefenterrein en model om van daaruit uit te breiden naar de wijze van omgaan van de gezinsleden met elkaar en met de buitenwereld. We nemen onze tijd om een werkrelatie op te bouwen (gemiddeld zes maanden). We gaan aan huis en de regelmaat van één contact in de week van een vaste begeleider, geeft herkenning. We maken er werk van om open en betrouwbaar met de mensen om te gaan zodat dit leidt tot duidelijkheid en voorspelbaarheid bij de gezinnen. Anderzijds verwachten we niet dat deze mensen (vaak ontgoocheld in relaties) ons zomaar hun vertrouwen geven. Daarom hechten we er veel belang aan telkens onze werkcontext goed te schetsen, zoals bijvoorbeeld het feit dat wij (vanuit onze maatschappelijke opdracht) geen kader van geheimhouding kunnen bieden naar de verwijzer. Vanuit onze kant willen we wel ons geloof en vertrouwen geven dat mensen zelf dingen in handen nemen naar hun gezin en op maatschappelijk vlak. Verder bouwt de begeleidingsrelatie op respect voor waardigheid en keuzes van de gezinsleden, waardering, een grote betrokkenheid en een professionele ingesteldheid. Deze laatste twee attitudes hebben we erg nodig om begeleidingscontacten aan te houden in gezinnen waar er weinig appel op de begeleiding wordt gedaan.
TEGEMOETKOMEND EN VOORWAARDELIJK WERKEN Van bij de aanvang van de begeleiding wordt sterk gesteund op methodieken om tegemoetkomend te werken. We sluiten aan bij de hulpvraag van het gezin, beluisteren de verschillende perspectieven van de gezinsleden en respecteren hun tempo en hun eigenheid.
We hebben oog voor de vele dimensies van last en spanning die het samenleven in een gezin teweegbrengen, evenals voor de factoren die druk van buitenaf binnenbrengen. We werken aanvankelijk vooral faciliterend, vertrekkend van de krachten van het gezin. Beschermende factoren worden opgezocht, uitvergroot en versterkt. We activeren, motiveren de mensen om zoveel mogelijk zelf op te nemen vanuit hun verantwoordelijkheid en betrokkenheid t.a.v. hun kinderen. Als bepaalde gezinstaken te zwaar wegen voor het gezin, onderzoeken we welke diensten waar kunnen compenseren. Erkenning is één van de basisbegrippen binnen onze werkwijze en tegelijkertijd erg moeilijk te omschrijven. Het staat voor een echt contact: we zien de gezinsleden sterk in wat ze denken, doen en voelen. We bevragen dit, onderzoeken samen, confronteren hen met tegenstrijdigheden, helpen hen komen tot eigen meningen en nieuwe overtuigingen. We werken vooral op beleving en betekenisgeving: we onderzoeken samen hoe ze tot bepaalde overtuigingen gekomen zijn en wat ze nu nodig hebben om tot motivatie en ander gedrag te komen. Directe interventies zijn bijna nooit mogelijk: de Thuisbegeleider kan materiaal aanreiken maar het is aan de gezinsleden om hun visie en gedrag al dan niet te wijzigen. We helpen om keuzes te maken maar reiken geen pasklare oplossingen aan. De gezinsleden worden uitgedaagd zelf na te denken over, deel te nemen aan hun gezinsleven en ruimere activiteiten. Om te komen met oplossingen vanuit en met het gezin. IN CONTACT MET DIENSTEN EN SCHOLEN We werken ervaringsgericht: een aantal taken worden samen actief opgenomen en geoefend met gezin en omgeving. We zorgen voor rechtstreekse contacten, duidelijke en concrete afspraken, spelen kort op de bal. Zo ondervinden mensen aan den lijve welk effect het kan hebben om regelmatig samen te overleggen en over voldoende en correcte wederzijdse informatie te beschikken. VERLOOP VAN EEN BEGELEIDING Gezinnen komen niet rechtstreeks op onze dienst terecht. Toewijzing rond een problematische opvoedingssituatie, vanuit maatschappelijke noodzaak, differentieert onze werking van andere opvoedingondersteunende hulpverleningsvormen. In een eerste gesprek luisteren we naar de bezorgdheden van de consulent en de opdracht die hij aan het gezin en de thuisbegeleider meegeeft. We vragen naar de kijk van de verschillende gezinsleden hierop en vertellen zelf ook wat Thuisbegeleiding al dan niet kan aanbieden. Na 6 weken leggen we onze bevindingen een eerste keer samen, in de vorm van een verslag dat mee opgemaakt en nagelezen kan worden door de gezinsleden. Om de 6 maanden wordt er opnieuw geëvalueerd en gekeken hoever we staan rond de afgesproken werkpunten, samen met gezin en verwijzer. Thuisbegeleiding loopt over een langere periode: gemiddeld 2 jaar wordt er intensief samengewerkt. Aan het afsluiten van een begeleiding gaat een afbouwperiode vooraf: inhoudelijke opvolging en contacten worden geleidelijk minder intensief. Hierin wordt vooral gekeken welke hulp-
bronnen, andere dienstverlening er nog nodig is om het gezin zijn weg na de begeleiding verder te laten zetten. In samenspraak met het gezin wordt gekeken welke nazorg vanuit onze dienst gewenst en mogelijk is. SPECIFIEKE METHODIEKEN EN DENKKADER Naast deze krachtlijnen worden op elk levensdomein nog meer specifieke methodieken en middelen gebruikt om rond concrete doelen te werken. Elke begeleider heeft hierin ook zijn eigen specialiteiten, gebaseerd op vroegere ervaringen, interesses en verdere opleiding. Eén denkkader volstaat niet als verklaringsmodel, noch als methodische leidraad. De hulpverleningswerkelijkheid is veel complexer dan wat verschillende modellen apart te vertellen hebben. Algemeen vertrekken we van het gegeven dat tussenmenselijke verhoudingen en communicatie zeer complex zijn. De systeemtheorie biedt op dit vlak een breed kader. Wij zijn overtuigd van de bijzondere betekenis van sociale weefsels, zoals het gezin, en de complexe beïnvloeding in het ontstaan, het instandhouden én veranderen van (tussen)menselijke problemen9. Het systemisch kader, vullen we aan met belangrijke denkpistes uit andere theoretische kaders, zoals contextuele, leertheorie, ontwikkelingspsychologie en de maatzorgbenadering. TEAMWERKING Het team staat voor een gezamenlijke werkopdracht t.a.v. onze cliënten. Deze werkopdracht wordt door iedere begeleider concreet gemaakt voor elk gezin. De begeleider handelt autonoom en neemt constant beslissingen op de werkvloer. Het individueel werken, het afwegen van eigen ideeën t.a.v. die van het gezin, van verschillende belangen van ouders tegenover kinderen, van keuzes in het begeleidingsproces enz., vragen dan ook een ruimere toetsing zodat de begeleider voldoende open en kritisch naar zijn werk kan blijven kijken. De teamwerking biedt wekelijks een kader van overleg waar reflectie, uitwisseling, ondersteuning en samenwerking tussen begeleiders mogelijk is. Bespreking op de teamvergadering, laat toe dat er verdiepend kan gewerkt worden en dat de individuele begeleider de nodige ondersteuning krijgt. De begeleider brengt met vaste regelmaat zijn gezinnen in, vanuit de vragen die hem bezig houden en vanuit verantwoording voor zijn werkwijze. Deze werkwijze zorgt ook voor continuïteit binnen een begeleiding bij het wegvallen van een begeleider. Teamwerking versterkt enerzijds de individuele competenties van de begeleiders maar zorgt ook voor evolutie en vernieuwing van de werkvorm anderzijds. Maandelijks worden inhoudelijke thema’s van binnen of van buitenuit aangebracht en besproken. Regelmatig en continu overleg is ook van belang om als team, tot gedeelde standpunten en visie te komen om op constructieve wijze met de omgeving, binnen en buiten de organisatie om te gaan. Team Thuisbegeleiding 9
Missie Interactie-academie
CONTINUÏ-TIJD Bij elke Thuisbegeleiding geven we een gebruiksaanwijzing mee. Een boekje, met ‘voor kleinen‘ aangename tekeningen en ‘voor groten’ leesbare teksten. In die gebruiksaanwijzing kan je lezen dat bij elke Thuisbegeleiding een vaste individuele begeleider hoort. Een begeleider die je nader leert kennen, die met jou op zoek gaat naar gepaste, onderhandelde doelstellingen en jou doorheen de tijd (gemiddeld zo’n twee jaar lang) elke week bezoekt en je gezin aan de hand van geëigende methodieken en technieken doorheen deze doelstellingen tot een gezin maakt waar goed opgevoed wordt en waar het goed is om opgevoed te worden. Opvoeding is echter een proces dat nooit af is. Een activiteit die van elkaar verschillende fases doorloopt. Ouder zijn vergt een voortdurend aanpassingsvermogen en kent steeds veranderende uitdagingen. Kinderen doorlopen een nauwelijks bij te benen ontwikkeling. Doorheen een begeleiding dienen zich vaak nieuwe moeilijkheden aan of dienen de moeilijkheden zich aan in een telkens veranderend kleedje. Het zorgt ervoor dat er lange tijd in een gezin kan gewerkt worden. Opvoeding vereist een continue zorg. Dag en nacht, weekend en vakantie door. Zelfs wanneer je niet bij je kinderen bent, ben je met kinderen en hun opvoeding bezig. Of word je verondersteld er mee bezig te zijn. Moeilijkheden zijn niet mooi planbaar en laten zich niet in pasklare oplossingen gieten. Het is een leerproces met vallen en opstaan. Het zorgt ervoor dat mensen soms heel hard iemand nodig hebben en soms helemaal niet. Opvoeding is een hele klus. Het vergt van mensen heel veel op relationeel vlak. Mensen verbinden zich in een gezin op een heel eigen manier. Met de eigen mogelijkheden, die we graag bevestigd zien en eigen tekortkomingen, die we als het enigszins kan, liever wegstoppen. Je laat niet zomaar iemand meekijken. Opvoeding behoort tot de intieme gezinssfeer, maar het heeft evenzeer plaats buitenhuis (school, straat,…). Het wordt gedeeld en dat zorgt ervoor dat er heel wat (verschillende) verwachtingen leven. Zowel naar buiten toe als naar die intieme wereld binnen het gezin. Zeker bij een problematische opvoeding kunnen de verwachtingen nogal es flink aangroeien en met dringendheid overladen worden. Het maakt dat je best weet wie je in je huis toelaat als je hierbij hulp wil. Ondersteuning van opvoeding betekent dat er gezocht wordt naar een manier van werken die kan doordringen tot de intimiteit van een gezin, omgaan met de vele en wijzigende verwachtingen rond een gezin, het zoeken naar tijd en contact om dit alles te leren kennen en te kunnen / mogen ter hand nemen. Een belangrijke pijler bij het ondersteunen van een (problematisch) opvoedingproces is bijgevolg continuïteit. Het volgen van bewegingen die zich in opvoeding voordoen, het verzekeren van de nood aan vertrouwen, erkenning en intimiteit. Het meegaan in de beweging van vallen en opstaan, het erkennen van machteloosheid en tegelijk zoeken naar empowerment. Het neemt tijd en schept de nood aan een vertrouwd gezicht. Een vaste begeleider ligt dan ook voor de hand als hoofdinstrument om de begeleiding waar te maken. Zo schreven we vijf jaar terug. Maar kan een vaste individuele begeleider, heel herkenbaar en nabij voor het gezin, wel die continuïteit waarmaken? Continuïteit doorheen een Thuisbegeleiding, continuïteit doorheen
een opvoedingsproces dat soms jarenlang of in zijn geheel onder de vleugels van de bijzondere jeugdbijstand doorlopen wordt? Hoe realistisch is het om continuïteit te verbinden met één vertrouwd gezicht dat telkens weer daar kan zijn als de nood hoog is? Hoe goed is het om continuïteit te koppelen aan die ene vaste begeleider die gaandeweg deel gaat uitmaken van het vaste meubilair van het gezin. In een tijd waar zappen en restyling meer dan ooit aan de orde van de dag is? Hoe betrouwbaar is het om een vaste begeleider aan te bieden, die slechts op bepaalde momenten van de dag kan aanwezig zijn en die straks komt melden dat er een vervanger komt, wegens verlof of ziekte, wegens zwangerschap of tijdskrediet,… Loopbaanplanning en werktijden van de vaste begeleider staan soms haaks op de nood aan continuï-tijd. We voelen al langer dat we hier met een spanning zitten. De keuze om intens aan het werk te gaan via een vertrouwd gezicht kan in tegenstelling komen met de nood aan continue zorg. Het is een spanning die de begeleider zelf kan dragen of kan delen met collega’s (we hebben het voordeel om in team te werken). Of we moeten werken aan inwisselbare begeleiders, of we moeten op zoek naar nuancering in het begrip continuïteit en het begrip niet zozeer verbinden aan een begeleider, dan wel aan de begeleiding. Op onze teamdag vijf jaar terug kozen we voor het laatste. Continuïteit omschreven we in de eerste plaats als een ervaren samenhang, een afwezigheid van breuken in het begeleidingsproces. Het is een subjectief aanvoelen en gaat vooral over de beleving hiervan bij cliënten, begeleiders en verwijzers. Maar ook hier merkten we dat vervangingen soms tot een stijlbreuk, andere hypotheses, andere doelstellingen konden leiden. Stof genoeg om na te gaan hoe we in onze praktijk van de voorbije jaren wisten om te gaan met verandering van begeleiders doorheen een begeleiding. Verandering op wiens vraag ook: op vraag van het gezin, op vraag van de begeleider of uit noodzaak vanuit de organisatie. We merken dat elke verandering van begeleider, zowel tijdelijk als definitief, zorgt voor een beweging die op zich energie (afscheid, kennismaking, wennen, herhalen) en tijd vergt. Vervanging schept ook steeds een nood aan duidelijkheid (voorspelbaarheid, afspraken, overdracht) die niet altijd kan gegeven worden. Bij een tijdelijke vervanging kan een begeleidingslijn, uitgewerkt door de afwezige begeleider, overeind blijven. De wetenschap dat de vaste begeleider terugkeert wordt door gezin en vervanger gerespecteerd. Een langdurige of definitieve vervanging gaat echter meestal gepaard met een (her)bezinning van de begeleiding. Zowel in het gezin, als tussen gezin en begeleider als op het team. Het komt zelfs voor dat een vervanging op die manier aanleiding geeft tot een stopzetting van de begeleiding. In elk geval, zo merken we, zorgt een langdurige vervanging voor een ander begeleidingscontact, een andere manier van begeleiden. Niet alleen anders voor het gezin, maar ook anders voor de begeleider. Een gezin schikt zich naar een nieuwe begeleider en zal tegelijk loyaal zijn aan een vorige begeleider. Een begeleider maakt kennis, maar minder onbevangen en neemt een andere manier van werken aan dan bij de opstart van een nieuw gezin.
Het gaat blijkbaar niet om een nieuwe start of herstart, maar om een gewijzigd verdergaan. Het begrip continuïteit kunnen we niet zien als een loutere verderzetting van de aanwezige begeleiding: - het gezin kent het principe van begeleiding. Het is vertrouwd met de regelmatige aanwezigheid van een thuisbegeleider. De vervangend begeleider kent het gezin in mindere (via teamoverleg) of meerdere (via vorige vervangingsmomenten – we kiezen waar mogelijk voor een vaste vervanger) mate. Bij overname lijkt er al een ‘plekje’ gemaakt voor de begeleiding en / of gaan we uit van die veronderstelling. Het bepalen van condities, de bezorgdheid rond de werkrelatie,… zijn aspecten die minder naar boven komen en ‘bespeeld’ worden door zowel het gezin als de begeleider; - bij de start van elke begeleiding is de overgang vooral een zorg en taak van de verwijzer. De verwijzing geeft ons een ‘plek’. Hoe duidelijker de opstelling van de verwijzer bij de opstart en hoe éénduidiger zijn / haar aangehouden lijn, des te gemakkelijker de accuraatheid van de begeleiding. Continuïteit in onze begeleiding betekent dat de begeleider die weggaat, tijd neemt om plaats te maken en de plek voor de vervanger te voorzien in het gezin. Er wordt steeds gezocht naar mogelijkheid tot overdracht tussen beide begeleiders. Bij voorkeur in het gezin om ook hier een goeie ‘doorverwijzing’ te maken;
- bij overname beschikken we over een bondig pakketje informatie, naast de verslagmatige informatie: een verkend genogram, info uit voorbije teambesprekingen, een sfeerbeeld van het gezin uit verhalen off the record. Het maakt dat de begeleider patronen vlugger herkent, het maakt dat je sneller kan inhaken. Heel wat gegevens en inkleuring heb je al… dit bespaart veel tijd. Met al die beschikbare gegevens zit je als begeleider meer relaxed tegenover de begeleidingstaak. Het verzamelen van info is toch wel een zorg bij het opstellen van een eerste verslag. De voorkennis, gestoeld op het dagelijkse werk, maakt dat de complexiteit van problemen minder moet verkend worden. Informatie wordt vlugger herleid tot wat essentieel is en tot wat haalbaar is in het hier en nu. Ook dit zorgt voor tijdswinst. Het maakt dat veel vlugger de weg van confrontatie ingeslagen wordt. Met meer vrijheid en gemak wordt ingespeeld op het hier-en-nu, ook al kan dat soms pijnlijk en hard zijn voor de betrokkenen. Met die houding kom je eveneens heel dichtbij in een gezin en geef je het gezin de nodige erkenning. Gezinnen geven hier appreciatie over aan. Het schenkt voldoening en vooruitgang in het hulpverleningsproces. Het voorwaardelijk en faciliterend werken, een uitgebreid deel van ons werk, noopt ons bij aanvang al gauw tot (te) voorzichtig werken. De vervangend begeleider kan hier voordeel halen uit het voorwerk van de vorige begeleider. Als begeleider ‘op afstand’ sta je kritisch tegenover het begeleidingsproces van een ander. Je ziet de zaken in een ander perspectief, misschien zelfs iets scherper. Of je hebt een eigen spoor dat zinvol en werkbaar lijkt. Bij een overname is het wenselijk om in het gezin en in het team aandacht te besteden aan het verschil in ‘soort begeleiding’ en de ‘stijl van de begeleider’.
We besluiten dat een overname niet altijd een noodzakelijk kwaad is. Het is op zijn minst een ervaring in het omgaan met verandering. En die moeten we net als elke ander stap naar verandering met het gezin goed ter harte nemen, want dat is waar we continu mee bezig zijn. Deze vaststellingen leiden ons alvast tot volgende afspraak: -
een vervanging, minder dan twee maand, wordt beschouwd als ‘ad interim’: de eerste begeleider keert terug in het gezin, de interim-begeleider respecteert de lijn van de eerste begeleider en richt zich in de eerste plaats op het doorwerken van moeilijke momenten op korte termijn. Binnen de doelstellingen en werkwijze die reeds is uitgewerkt.
-
een vervanging langer dan twee maand geeft de vervangend begeleider de ruimte om naar eigen inzicht de begeleiding hervorm te geven en eigen sterktes meer naar voor te schuiven. De terugkeer van de eerste begeleider wordt niet als evident aanzien en zal op zich weer als en vervanging beschouwd worden.
Misschien is het goed om een begeleiderswissel eens sneller in te zetten. Dit gebeurt nu vooral naar aanleiding van een personeelswissel en sporadisch op vraag van het gezin. Rest nu nog de vraag of we naast onze gebruiksaanwijzing van Thuisbegeleiding best ook nog een gebruiksaanwijzing per begeleider meegeven?
Tom Veys, met dank aan alle begeleiders en vervangende begeleiders
WERKEN OP EN ONDER DE GRENS In 2005 startten we met de registratie van de Vragenlijst Gezinsfunctioneren (VGF). Deze vragenlijst, die werd opgemaakt door het Nederlandse Instituut voor Zorg en Welzijn en PI Research, verzamelt informatie over het functioneren van multi-problemgezinnen met (ernstige) opvoedingsproblemen. Een hulpverlener die het gezin goed kent, vult een lijst van 95 vragen in. Door het gebruik van de VGF wordt de info over het gezin gesystematiseerd, gestandaardiseerd en geobjectiveerd10. We gebruiken dit instrument omdat het tot nu toe het enige is in ons taalgebied dat wetenschappelijk onderbouwd is en gericht op intensieve ambulante hulpverlening in multi-problemgezinnen. Met de VGF kunnen we nagaan of we onze doelgroep bereiken, op welke domeinen er meer nodig is dan ambulante integrale begeleiding en hoe de gezinnen evolueren doorheen de begeleiding. Omdat we nog niet lang genoeg bezig zijn met een systematische registratie, kunnen we nog niet ingaan op de evolutie binnen de gezinnen en spitsen we ons in dit artikel toe op het bereik van de doelgroep en in welke mate het ons helpt om het omgaan met risico’s hanteerbaar te maken binnen thuisbegeleiding. Het invullen van de vragenlijst blijft weliswaar een subjectieve inschatting van de begeleider, maar deze wordt op zijn minst getoetst aan de onderzoeksgroep van het instrument. De bevindingen worden ook telkens op het team besproken. Wanneer en op basis van welke criteria we de VGF invullen kan u terugvinden in ons vorig jaarverslag. We willen onze bevindingen ook terugkoppelen naar het onderzoek dat verricht werd door Hans Grietens die doelgroep, instroom, gebruik van methodieken en uitstroom over een aantal werkvormen in Vlaanderen bestudeerde (o.a. Thuisbegeleiding)11. Meer specifiek t.a.v. de bevindingen over de doelgroep en de aanbevelingen die hij naar het beleid doet. Bereikte doelgroep
Een eerste registratie bevat de gegevens van 15 gezinnen die gestart zijn tweede helft 2006 en eerste helft 2007. Gezien we pas scoren na 6 maanden begeleiding, zijn dit de gezinnen die in 2007 geregistreerd werden. Van de 15 gezinnen konden er 3 niet gescoord worden omwille van: wissel begeleider (begeleider moet 6 maanden aan huis komen om voldoende zicht te hebben op gezin), te weinig contact met een gezin gedurende de begeleiding en verhuis van het aangemelde kind naar de moeder. In onderstaande grafiek geven de onderste en bovenste lijn het profiel waartussen intensieve Thuisbegeleiding kan aangewend worden.
10
Voor meer info, zie VGF experimentele gebruikershandleiding van de Vragenlijst Gezinsfunctioneren. 11 Grietens, Hans e.a.: Initiatie van effect en effectiviteitsmeting van het private aanbod binnen de bijzondere jeugdzorg. Een opdracht van het Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, maart 2007.
De twaalf gezinnen scoren gemiddeld netjes tussen de minimum- en maximumprofiellijn maar de (middelste) lijn loopt, zoals je kan zien eerder aan de lage kant. Dit wil zeggen dat, globaal gezien, thuisbegeleiding mogelijk is maar dat er in de individuele dossiers heel wat gezinnen op een aantal domeinen onder de ondergrens scoren (en dat Thuisbegeleiding alléén dus onvoldoende is).
VGF - Profiel
4 3
Partnerrelatie
Individueel Functioneren
Veiligheid in het gezin
Jeugdbeleving
Opvoedingsvaardigheden
Jeugdbeleving
Opvoedingsvaardigheden
MIN GEM MAX
Sociale Contacten
Basiszorg
1
Individueel functioneren
2
Veiligheid in het gezin
TOT/Aantal vragen
5
Om meer zicht te krijgen wat de grens is voor Thuisbegeleiding gaan we nu verder in op de gezinnen die helemaal onder of op een aantal domeinen onder de bandbreedte scoren. We bekijken of TB toch zinvol werk kan leveren ondanks het feit dat, volgens het instrument, deze gezinnen te zwaar zijn om enkel ambulant en intensief te begeleiden. Van deze 12 gezinnen scoren er 3 globaal onder 2.69. Volgens het instrument wil dit zeggen dat onze werkvorm daar onvoldoende is. Deze gezinnen worden door de begeleiders ook als intensief en psychisch zwaar ervaren. Toch lopen deze 3 begeleidingen ondertussen reeds meer dan een jaar. Eigenaardig genoeg zijn er op de 12 ook 2 gezinnen die globaal boven 2.69 scoren (en waarvan slechts 1 gezin op 1 domein onder de bandbreedte scoort) waar toch overgegaan wordt naar plaatsing van de kinderen. Verdere analyse toont aan dat het in het ene gezin over de expliciete vraag van ouders gaat om hun drie kinderen te plaatsen en dat de verwijzer deze vraag steunt. De thuisbegeleider zag zeker ook de mogelijkheid om met internaten voor enkele kinderen te werken. In het andere gezin gaat het over een jongere die zich onbereikbaar opstelt en geen vaste dagstructuur heeft. Wij concluderen daar uit dat de VGF vooral een zicht geeft op hoe wij de draagkracht van ouders ervaren en dat de vragenlijst geen indicatie geeft naar individuele ontwikkeling van een jongere.
Bij de 9 andere gezinnen (die gemiddeld tussen de bandbreedte vallen, dus meer dan 2.69 scoren) merken we dat jeugdbeleving en individueel functioneren van de ouders vaak de domeinen zijn waar er onder de bandbreedte gescoord wordt. Begeleiders geven aan dat dit de moeilijkste domeinen zijn om grote evoluties teweeg te brengen maar vinden ze toch werkbaar en beïnvloedbaar (bvb. in lange begeleidingen en in begeleidingen waar het kan om individueel met de ouders te werken). Als we het ruimer trekken dan enkel de gezinnen die in deze laatste periode opgestart zijn, dus binnen de geregistreerde dossiers sinds 2005, dan scoorden er tot nu 8 gezinnen globaal lager dan 2.69, 6 maanden na start. Hiervan zijn er 5 al langer dan 1 jaar in begeleiding en zijn er 3 afgesloten. In al deze gezinnen maken we voortdurend afwegingen naar haalbaarheid Thuisbegeleiding en naar de nodige compensaties t.a.v.: -
mogelijkheden gezin;
-
bereidheid, motivatie gezin;
-
kennis / ervaring begeleider;
-
aanwezigheid van extra ondersteuning voor ouders en kinderen (crèche, gezinshulp…).
We spreken hier een duidelijke termijn af met verwijzer om telkens weer te evalueren of het verder haalbaar blijft of niet. In onderstaande grafiek kan je zien op welke vlakken er bij deze gezinnen compensaties voorzien zijn bij ouders en kinderen. Duur begeleiding Gezin 1 Gezin 2
Afgesloten na 1.5 jaar Afgesloten na 0.5 jaar
Laatste score 2.32 2.5
Ondersteuning ouders
Gezin 3
Afgesloten na 1.5 jaar
2
OCMW Drughulpverlening Schuldbemiddeling
Gezin 4
Loopt 2 jaar
Gezin 5
Loopt 2 jaar
3.1 (positieve evolutie) 2.7
Gezin 6
Loopt 1 jaar
2.5
Administr. hulp
Gezin 7
Loopt 1 jaar
2.5
Gezin 8
Loopt 1 jaar
2.58
OCMW Drughulpverlening OCMW Schuldbemiddeling Soc. huisvesting Familiehulp
Ondersteuning kinderen BZW voor jongere BC met voorstel internaat MPI CKG Zal overgaan naar dagcentrum Spijbelpolitie Internaat na BC Clb’s en scholen Jeugdpolitie
Bij de 3 afgesloten gezinnen wordt er overgegaan tot (voorstel) andere maatregel. Onze registraties bevestigen hier dat intensieve thuishulp met bijkomende compensatie voor ouders en kinderen niet altijd voldoende is en dat er bij een aantal gezinnen uit veiligheidsoverwegingen en / of om de ontwikkeling van de kinderen verder mogelijk te maken soms meer ingrijpende maatregelen nodig zijn.
De VGF meet echter niet hoe geslaagd een begeleiding ervaren wordt, wel hoe wij vinden dat het staat met de draagkracht van de ouders. Als we ouders kunnen motiveren tot gebruik van compenserende maatregelen ten voordele van het gezinsfunctioneren, kan dat voor alle partijen een geslaagde begeleiding zijn, ook al wordt er overgegaan tot een andere maatregel. Gezin 1 werd bvb. door alle partijen als een zeer werkbare Thuisbegeleiding ervaren. Het werken naar BZW voor de jongere kon op een constructieve wijze met het gezin opgenomen worden. Zowel verwijzer, moeder, jongere als begeleider ervaarden dit als een geslaagde begeleiding. Gezin 2 werd als zeer moeilijk werkbaar ervaren vanuit gebrek aan motivatie en realiteitszin bij moeder. Vanuit ernstig spijbelgedrag bij de jongere werd doorverwezen naar de Bemiddelingscommissie. Begeleiders vinden het verder opnemen van deze dossiers zinvol, in de mate er tijdig naar compensaties gezocht wordt, zowel t.a.v. ouders als naar de kinderen. Deze compensaties vergroten de draagkracht van de ouders, laten de veiligheid toenemen t.a.v. de kinderen en / of bevorderen hun ontwikkeling. De meerwaarde van het aanhouden van Thuisbegeleiding ligt vooral in de ruime betrokkenheid van de hulpverlener op alle levensdomeinen van dit gezin. Hierdoor kan hij, samen met het gezin, een goede inschatting maken van de mogelijkheden en beperkingen. Samen kijken / discussiëren, confronteren wat kinderen nodig hebben, wat ouders belangrijk vinden in de ontwikkeling van kinderen houdt o.a. in dat ouders gemotiveerd geraken om extra ondersteuning toe te laten of er actief gebruik van te maken. Samenwerking met andere diensten wordt gestimuleerd, de begeleider helpt het gezin mee contacten opbouwen en omgaan met andere diensten. Heel deze beweging zien wij als een bijzonder waardevol onderdeel van Thuisbegeleiding binnen het gehele begeleidingstraject. We komen zo tot levensomstandigheden waarin risico’s en stress verminderen en sociale ondersteuning toeneemt. Op die manier komt er daadwerkelijk ruimte vrij om binnen het gezin aan de slag te gaan rond het thema van opvoeding en samen leven. Reactie op conclusies H. Grietens t.a.v. TB
Wij kunnen ons vanuit deze vaststellingen niet terugvinden in de aanbevelingen t.a.v. Thuisbegeleiding, die naar voor geschoven worden in het onderzoek dat Hans Grietens in opdracht van de overheid voert. Hierin wordt het brede profiel van Thuisbegeleiding bekeken als, ofwel handig om als werkvorm voor mobiele diagnostiek en indicatiestelling te gebruiken, ofwel alsof het beter zou zijn dat Thuisbegeleiding zich enger profileert en zich toespitst naar een smallere problematische doelgroep. Het lijkt alsof het niet belangrijk is om multi-problemgezinnen als doelgroep te bereiken. Dit doet voor ons afbreuk aan onze vaststelling dat multi-problemgezinnen nood aan en baat hebben bij een integrale methodiek en een werkvorm die tegemoetkomend werkt. Binnen de aangemelde gezinnen kunnen we stellen dat 80% multi-problemgezinnen zijn. En hiervoor
hebben we net een brede profilering nodig, gericht op kenmerken van de multiproblemgezinnen. We zijn bijzonder blij met de voorstelling van de doelgroep in het onderzoek waaruit duidelijk blijkt dat we deze doelgroep wel bereiken en waar ook heel helder over de grenzen van Thuisbegeleiding gesproken wordt. Het is niet zo omdat er zich knelpunten voordoen bij de toewijzing van de gezinnen (die we inderdaad ook herkennen), dat Thuisbegeleiding niet tegemoet zou komen aan de noden die multi-problemgezinnen hebben. Dit blijkt ook uit het onderzoek bij de terugkoppeling over de resultaten van Thuisbegeleiding. Hier wordt aangegeven dat heel wat problemen verminderd zijn bij afsluiting maar dat er nog heel wat problemen blijven. Gezien de chroniciteit en complexiteit bij aanvang kan dit ook niet anders. De problemen in deze gezinnen zullen echt niet in één generatie opgelost geraken. Van daaruit ook het belang om deze gezinnen goed te omringen met diensten die blijvend een aanbod kunnen doen niet enkel tijdens maar ook bij afsluiting van Thuisbegeleiding.
Anja Labaere en Hilde Celis
INLEIDING BZW Een werkjaar vatten in enkele bladzijden verslag, het is wellicht een onmogelijke opgave. Er gebeurt zo veel op zo veel verschillende terreinen: 46 jongeren waren in de loop van 2007 in begeleiding, sommigen al van veel eerder, anderen pas begonnen… Ook in het team was er alweer beweging. In totaal 10 medewerkers waren, al dan niet het hele jaar, aan het werk, en we mochten ook nog genieten van de tijdelijke maar stevige inzet van 2 stagiairs. In de cijfers willen we met jullie stilstaan bij de zwaarte-index. We werpen met u een licht op het instrument en verkennen zo ook de kenmerken van de doelgroep. Daarnaast doen we nog een aantal vaststellingen, cijfers die opvallen en die we daarom even in de schijnwerpers plaatsen. Heel veel meer cijfers vind je in de bijlagen. De waardering die jongeren al dan niet hebben voor de begeleiding kunnen ze elk anderhalf jaar in de tevredenheidsmeting uitdrukken. Ook die kan je vatten in cijfers. De resultaten worden stilaan voorspelbaar, en toch blijven we het de moeite vinden om telkens weer de jongeren te bevragen, niet in het minst omdat we hen zo nog meer en breder betrekken bij onze werking. We wilden ook een aantal jongeren laten meeschrijven aan het jaarverslag, en ééntje maakte inderdaad een tekst over “Lien en de bank”. Van participeren gesproken… Met die tekst zien we meteen dat Begeleid Zelfstandig Wonen uiteraard niet los te denken is van de bredere maatschappelijke context. In “Een vergeten groep…” verkennen we de socioeconomische context van onze jongeren. We hopen dat in de nabije toekomst werk gemaakt wordt van een verbetering van de situatie van onze jongeren, en een recent contact vanuit de Federatie Diensten Begeleid Wonen met het IVA Jongerenwelzijn stemt ons voorzichtig positief. Wij kijken naar de samenleving, maar vanuit de samenleving wordt ook met argusogen naar de hulpverlening gekeken. Laten we geen situaties ongemoeid die moeten gestopt worden? Blijven we wel correct omgaan met de vertrouwelijkheid van de informatie die we in de hulpverlening krijgen? De moeilijke evenwichtsoefeningen tussen beroepsgeheim, meldingsplicht en schuldig verzuim krijgen ook de nodige aandacht in onze bijdrage. Aan de drempel van 2008 maakten we ook onze goede voornemens. We willen zeker werk maken van de verdere groei van het team, en aan het eind van dit jaar moet dat profiel toch herschreven zijn. De bouwstenen liggen wel klaar, maar behoeven nog verdere keuring en bewerking…
Raf De Mulder
BZW IN CIJFERS Van het Centrum voor Ambulante Begeleiding kan niet gezegd worden dat ze niet beseffen dat het belangrijk is om cijfers te verzamelen. In het jaarverslag 2006 vertelden we fier dat de werkgroep registratie van de Federatie Diensten Begeleid Wonen zijn registratie had aangepast en verfijnd. In 2007 kunnen we melden dat wij, de teamverantwoordelijke van BZW samen met de collega van Thuisbegeleiding, deelnemen aan een werkgroep samen met het IVA Jongerenwelzijn en het OSBJ om een registratie-systeem uit te werken voor de gehele Bijzondere Jeugdzorg. Ook in eigen huis blijven we naarstig meten en tellen, samenvoegen en aan het eind van het jaar ook vergelijken. Het zou verrassen dat na al die jaren tellen er plots zeer spectaculaire verschuivingen uit de bus zouden komen. De dokter kent zijn patiënt en kan de waarden zo min of meer voorspellen. Toch zie je hier en daar verschuivingen die even uitnodigen tot reflectie. De bedenkingen die wij maken bij de cijfers kan je terugvinden in de korte commentaar in de bijlage bij dit jaarverslag. Focus op de zwaarte-index
Het is een uitdaging om telkens een nieuwe interessante invalshoek te vinden in het kijken naar cijfers. Dit jaar willen we met u focussen op de zwaarte-index. De zwaarte-index is een instrument dat we al ruim tien jaar hanteren. We brachten het instrument mee van een studiereis naar Nederland waar dit gehanteerd werd in een project voor zwerfjongeren. Twee maal pasten we het instrument aan. Een eerste maal was dat toen we een aantal elementen uit de specifieke BZW-situatie inbrachten, omdat we vaststelden dat die ook risico-factoren waren in het functioneren van de jongere. Een tweede maal in de periode dat heel veel niet-begeleide buitenlandse minderjarigen naar ons doorverwezen werden. We zagen dat de problematiek van deze jongeren niet of onvoldoende gevat werd in de bestaande vragenlijst. De term zwaarte-index is misschien ongelukkig gekozen. Het is een inventarisatie van risicofactoren in het leven van de jongere, op verschillende terreinen. Het eerst deel zijn variabelen binnen het gezin. Een tweede deel gaat over de geschiedenis van de jongere zelf, problemen die hij ervaarde of waarin hij zelf actor was. Het derde luik gaat over de interventies vanuit maatschappelijke instanties en hulpverleners ten aanzien van de jongere. Hier vindt ook de schoolcarrière zijn plaats, naast hulpverleningscarrière en justitiële tussenkomsten. De door ons toegevoegde delen zijn deel 4 over de startsituatie bij Begeleid Zelfstandig Wonen en deel 5 over de migratiegeschiedenis. Gelukkig is deze zwaarte-index geen voorspeller van de verdere levensloop van de jongere. Het zegt wel iets over de rugzak waarmee de jongere beladen is. Daarnaast zijn er ook nog heel wat protectieve factoren, en deze zijn niet enkel de afwezigheid van risicofactoren. Het gaat onder meer ook over geleerd hebben uit je situatie en dat verder kunnen hanteren, veerkracht, humor, moed,… Daarnaast spelen ook de gebeurtenissen in de toekomst een belangrijke rol in het al dan niet keren van een levensverhaal: “een goed lief”, een begeleiding die aansluit, een job met een geduldige en duidelijke baas,… En sommige jongeren hebben aan één steunfiguur al ruim voldoende om ver te komen, terwijl anderen zich heel eenzaam zullen voelen.
Hier onder vindt u de tabellen per rubriek, met telkens een korte bespreking. Deze tabellen worden ingevuld zowat één maand na start. Het gaat over 19 jongeren in totaal. We scoren enkel als we weten dat het betreffende topic geldt voor de jongere. Niet alle topics worden systematisch nagegaan. De scores zijn dus zeker geen overschatting, maar soms wellicht wel een onderschatting van de realiteit van onze jongeren. Er is één jongere waarvan we zeer weinig weten omdat die slechts kort in begeleiding was. 1. Variabelen in het gezin één ouder overleden één ouder is onbekend afwezig of verdwenen natuurlijke ouders zijn gescheiden nieuwe partner bij één of beide ouders wisselingen in opvoedingssituatie (behalve bij scheiding)
Aantal jongeren en toelichting 4 (1 verloor beide ouders) 4 13 15 1 jongere één wisseling 14 meerdere vier of meer kinderen in het gezin waarin jongere opgroeide 4 jongere behoort tot een etnische minderheid 5 jongere is geadopteerd 1 plaatsing van één / meerdere broers / zusters in een instelling 4 kostwinner in het gezin is momenteel of was langdurig werkloos 3 ouder(s) ooit in gevangenis 1 ouder(s) ooit in psychiatrie 5 alcoholverslaving van ouder(s) 6 ouder(s) gehandicapt, langdurig ziek of regelmatig opgenomen in 4 ziekenhuis (niet scoren als het een overleden ouder betreft) handicap van een broer/zus waarmee de jongere (een tijd) 1 opgroeide problemen opvoedingsstijl ouder(s) : verwaarlozing, verwenning 14 herhaaldelijk verhuizen van het gezin 5 (minstens 3 in de laatste 5 jaar) Seksueel misbruik of mishandeling van broers/zusters 1
De overgrote meerderheid van de jongeren komt uit gescheiden gezinnen. Vaak waren er meerdere wisselingen in de opvoedingssituatie. De ouders slaagden er zeer vaak niet in een adequate opvoedingsstijl te vinden en toe te passen. Nogal wat jongeren (9 in totaal) groeiden op met een ouder met een psychiatrische problematiek of verslaving.
2. Geschiedenis van de jongere jongere slachtoffer van seksueel misbruik buiten het gezin jongere slachtoffer van seksueel misbruik in het gezin jongere slachtoffer fysieke mishandeling buiten gezin jongere slachtoffer fysieke mishandeling in het gezin door politie geregistreerde delicten van de jongere tegen personen idem voor delicten tegen goederen idem voor drugdelicten idem voor zedendelicten suïcidepoging(en) van de jongere migratie (in de loop van het leven van de jongere) gebruik van illegale drugs Drugverslaving weglopen van huis of instelling zwerven (langer dan 1 maand zonder vaste verblijfplaats) medische problemen belastend voor alleen wonen Zwakbegaafdheid sociaal isolement (fobische) angsten fysieke agressie van jongere t.a.v. anderen Depressie
Aantal jongeren en toelichting 3 1 1 2 2 3 1 2 4 8 2 3 jongeren één maal 7 jongeren meerdere malen 4 1 3 6 3 6 3
Vooral op sommige van deze terreinen geldt dat de score een onderschatting zou kunnen zijn van de realiteit. Jongeren vertellen niet altijd volledig wat ze meemaakten en al zeker niet hoe ze zich voelen. Heel wat van de onderwerpen zijn ook gevoelig en behoren tot de intieme levenssfeer. Ondanks dat blijven sommige cijfers toch opvallend. 3. Geschiedenis van interventies aantal plaatsingen (geen, één, meerdere) residentiële carriére van meer dan 10 jaar ambulante tussenkomst van een psychiater opname in psychiatrie opname in gemeenschapsinstelling opname in therapeutische gemeenschap gevangenisstraf van de jongere opname in tehuis voor daklozen en / of crisisopvang veroordeling wegens delicten door jeugdrechtbank verwijdering uit school (geen, één, meerdere) aantal schoolwisselingen (vanaf start M.O. zonder verwijderingen) schoolse achterstand jongere volgt of volgde bijzonder onderwijs er was of is ambulante hulpverlening voor de jongere (andere dan psychiater) eigen kind van jongere is geplaatst eigen kind van jongere is overleden
5 jongeren één keer 7 jongeren meer dan 1 keer 2 1 3 4 3 (waarvan 1 meer dan eens) 3 éénmaal 5 meerdere keren 6 éénmaal 12 meerdere keren 2 jongeren één jaar 16 jongeren van 2 tot 4 jaar 3 13 (geen enkele jongere had een kind bij start) -
We zien een heel turbulente schoolcarrière voor de meeste jongeren. Slechts 1 jongere zit bij start van BZW nog op jaar, de meesten hebben ook al verscheidene schoolwisselingen meegemaakt sinds hun start in het middelbaar onderwijs. Zowat 2 op 3 jongeren heeft ook één of meerdere plaatsingen meegemaakt. 4. Startsituatie bij Begeleid Zelfstandig Wonen motivatie voor begeleiding motivatie voor alleen wonen motivatie begeleid wonen bij verwijzer begeleid wonen bij beslissing JRB of na BC steunfiguren bij zelfstandig wonen houding van de familie tegenover zelfstandig wonen zwangerschap van jongere (of zijn partner) jongere heeft kind ten laste gestructureerde dagbesteding partner is niet betrokken bij de zorg om kind partner werkt begeleiding tegen
1 jongere helemaal niet 3 jongeren ambivalent of onduidelijk 7 jongeren ambivalent of onduidelijk 2 situaties vanuit een negatieve keuze 5 2 jongeren hebben één steunfiguur buiten begeleiding 6 jongeren geen enkele 8 onverschillig 3 negatief 1 8 jongeren geen gestructureerde dagbesteding (geen kindjes bij starters) -
De motivatie voor begeleiding lijkt nog mee te vallen. Dit zegt ook iets over hoe de begeleiders kijken naar motivatie. Een minimum is voldoende om aan de slag te kunnen gaan. Opvallend dat veel jongeren nauwelijks steunfiguren hebben. We zien ook dat, hoewel heel wat jongeren nog wel ingeschreven zijn in één of andere opleiding, de meesten niet meer of nauwelijks nog naar school of opleiding gaan. 5. Migratiegeschiedenis oorlogssituatie meegemaakt onzeker verblijfsstatuut slachtoffer mensenhandel (ernstig) beperkte kennis Nederlands geen contact meer met of info over ouders geen familie in België
1 1 1 2 1
Zoals u wellicht vermoedde, is er één jongere die telkens scoort. Daarnaast is er nog een tweede jongere die geen contact meer heeft met de eigen ouders. Tot voor twee jaar was er een periode waarin heel wat niet begeleide buitenlandse minderjarigen (NBBM) werden doorverwezen, maar dat aantal is sterk verminderd in de afgelopen jaren. Misschien kunnen bovenstaande cijfers u een idee geven over de verschillende problemen waarmee onze jongeren te maken hebben. Hier onder vindt u de score per jongere voor de voorbije zes jaar, gerangschikt van hoog naar laag. Weet dat elk van de bovenstaande topics een score krijgt van 0, 1 of 2.
Nummer 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 Gemidd.
Index 2007 48 45 39 38 37 37 35 34 31 31 31 30 28 24 19 19 14 5 4
Index 2006 48 45 44 38 38 36 36 33 30 29 26 26 24 23 21 21 20 18 17 16 16 15 5
Index 2005 62 53 46 41 38 38 37 37 34 20 18 16 14
29
27
35
Index 2004 49 46 44 42 38 37 32 30 26 25 24 21 21 21 19 17 17 16 16 12
28
Index 2003 46 40 39 39 38 38 36 35 34 33 32 31 26 26 25 23 18 18 18 16 15 15 10
28
Index 2002 54 45 42 39 37 35 34 32 29 28 27 27 26 26 26 26 25 24 24 24 23 22 20 19 17 13 29
Bovenstaande tabel geeft een idee over de evolutie van de zwaarte-index doorheen de jaren. De gemiddelde score dit jaar is 29, en dat is zeer “gemiddeld”. Binnen de doelgroep zijn er vaak verschuivingen. Sommige jaren worden verscheidene jongeren aangemeld met een geschiedenis van zware delicten en maatregelen van de jeugdrechter. Dit jaar was dat niet het geval. De groep NBBM van enkele jaren geleden is ook nagenoeg volledig verdwenen. De hoogste scores dit jaar waren jongeren uit een zeer moeilijke thuissituatie en een bewogen school- en instellingscarrière en druggebruik. Blijft dat tot nu toe het de verwijzers zijn die in onderling overleg bepalen welke jongeren voor BZW in aanmerking komen. De bovenstaande cijfers zijn dus minstens evenveel feedback voor hen als voor ons. Wat ons betreft hoeft het systeem van verwijzing niet te veranderen, de aankomende realiteit van integrale jeugdhulpverlening maakt dat het misschien wel zal moeten veranderen. Dit wordt zeker een aandachtspunt in het komende jaar. Wij blijven ons richten op een doelgroep van jongeren die intensieve begeleiding nodig hebben, maar daar niet noodzakelijk zelf al erg gemotiveerd voor zijn. Als BZW rechtstreeks toegankelijk zou worden in IJH, zal moeten gekeken worden hoe wij kunnen garanderen dat deze jongeren nog bij ons terecht kunnen.
Nog enkele andere cijfers
Bij het bekijken van de vele andere cijfers die we vergaren komen we tot een aantal vaststellingen die we u niet willen onthouden. Eerste vaststelling: de telefoon rukt op, al is het correcter om te zeggen: de GSM rukt op… Zo wat elke jongere in begeleiding heeft een GSM. Dat wil niet zeggen dat elke jongere ons kan bereiken, want een GSM heeft niet steeds belwaarde. Maar wij kunnen in elk geval wel hen bereiken… Hoe merk je dat in cijfers? We merken dat de tijd die we besteedden aan nazorg-contacten stevig verminderd was in vergelijking met het jaar ervoor. Eén verklaring is zeker dat er nogal wat personeelsverloop is geweest, wat maakt dat jongeren minder contact opnemen. Maar dat blijkt slechts een gedeeltelijke verklaring, want… het aantal contacten is nauwelijks gedaald. Wel blijkt dat het aandeel van telefonische contacten opmerkelijk gestegen is: van 40% in 2005, over 50% in 2006 tot meer dan 60% in 2007. Ook in de contacten tijdens de begeleidingen zien we een verschuiving. We hebben, vooral in het eerste jaar van de begeleiding, meer directe contacten met onze jongeren. Nochtans neemt het aantal face-to-face-contacten niet toe, maar er is wel een stijging van het aantal telefonische contacten. Jongeren onderhouden hun relaties via de GSM, als wij hun leefwereld willen respecteren kunnen wij daar niet in achterblijven. Het blijft een uitdaging om de jongeren te leren om hun levensstijl van vlotjes even bellen of je wel of niet langskomt te verzoenen met de verwachtingen van administratieve diensten en werkgevers die werken met (soms lang op voorhand) vastgelegde afspraken. TWEEDE VASTSTELLING: WE BLIJVEN (MEESTAL) DOEN WAT WE ZEGGEN… De indicatoren die weergeven of onze procedures correct verlopen, scoren hoog tot zeer hoog. Voor wat de onthaalprocedure scoren we op alle indicatoren perfect: de jongere wordt (aantoonbaar) geïnformeerd over de begeleiding, de jongeren geven zelf hun akkoord en het handelingsplan vermeldt hun hulpvragen. We zien dat de verslagen in zeer belangrijke mate met jongeren en verwijzer besproken worden. 75% van de verslagen worden voor verzending met de jongeren besproken. Dat is iets meer dan vorig jaar. Waar dat niet gebeurt zijn dat vaak eindverslagen (7 van de 13). In totaal worden 87% van de verslagen besproken met jongeren (tegenover 90% in 2006). Precies hetzelfde percentage van verslagen wordt besproken met de verwijzer. Dat percentage ligt net ietsje hoger dan vorig jaar.
DERDE VASTSTELLING: WEINIG STARTERS, AL LIJKT DIT TOEVAL… Dit jaar startten slechts 19 jongeren in BZW. Dat is een laag cijfer. De gemiddelde begeleidingsduur van de afgesloten begeleidingen was 543 dagen. Dat is (op enkele dagen na) evenveel als vorig jaar, en ligt op het gemiddelde van de voorbije 4 jaren. We willen ons toch hoeden voor overhaaste conclusies. In de eerste maand van 2008 worden 7 begeleidingen afgesloten. VIERDE VASTSTELLING: OVERWEGEND JONGEREN MET EEN BJB-GESCHIEDENIS We hebben er zelf geen vat op, maar we merken wel dat er dit jaar 3 verwijzingen waren van het CBJ voor 1 van de jeugdrechtbank. Vorig jaar was de verhouding 2 tegen 1, maar op de relatief kleine aantallen is dat een kleiner verschil dan het lijkt. De meeste jongeren zijn jonger dan 18, op 1 uitzondering na, die nog geen zes maanden ouder is. 4 op 5 van de startende jongeren is al opgevangen geweest in residentiële zorg, meestal in de Bijzondere Jeugdzorg maar soms ook er buiten. Hoogst scoort OOOC (7 jongeren of 37%) al is dat minder dan andere jaren, waar het vaak 1 op 2 of nog meer is. Verder scoren binnen de Bijzondere Jeugdzorg ook gemeenschapsinstellingen (4) en pleeggezinnen (4) vrij hoog, en 5 jongeren zijn opgevangen in gewone residentiële voorzieningen. Bij de residentiële hulpverlening buiten de BJB vallen psychiatrie en MPI op, met telkens 3 jongeren. Alle jongeren waren voor BZW al in één of andere hulpverlening betrokken. Misschien toch wel belangrijke vaststellingen als we ons afvragen waar BZW zich moet positioneren binnen de Integrale Jeugdhulpverlening… VIJFDE VASTSTELLING: ZE KOMEN VAN OVERAL… Dit alles betekent echter niet dat jongeren meestal rechtstreeks vanuit de residentie overstappen naar BZW. De woonsituatie bij aanmelding is zeer gevarieerd. Eén op 3 jongeren woont bij aanmelding in één of andere vorm van residentiële opvang. Evenveel jongeren komen van bij de ouders, of één van de ouders. Drie jongeren wonen al alleen bij de aanmelding, dat is opvallend veel in vergelijking met andere jaren. De overige jongeren wonen bij vrienden of familie. ZESDE VASTSTELLING: … EN ZE BLIJVEN ZELFSTANDIG WONEN OF KEREN TERUG NAAR FAMILIE OF THUIS. Vijf van de 19 jongeren die BZW afsloten in 2007 wonen aan het einde van de begeleiding terug bij ouders of bij familie. Dat is een opvallend hoog cijfer (26%) in vergelijking met andere jaren. Alle andere jongeren wonen nog zelfstandig, al dan niet met hun partner. Niemand van de jongeren is terechtgekomen in of teruggekeerd naar één of andere vorm van residentiële hulpverlening.
Toch zijn we niet over alle jongeren optimistisch. Van de grote helft van de jongeren vinden we dat de vooropgestelde doelstellingen bereikt zijn en verwachten we dat ze zich ook zonder al te grote problemen zullen kunnen handhaven in onze samenleving. Voor anderen menen we dat verdere hulpverlening aangewezen is, maar die is slechts bij 3 jongeren geïnstalleerd. Besluit
Met de zwaarte-index krijgt u enig zicht op de verschillende problemen van onze jongeren. Het zegt iets over de instroom in de hulpverlening, en het tempert al te hoge verwachtingen voor mirakel-oplossingen. Doelstellingen moeten heel realistisch geformuleerd worden in overleg met deze jongeren. Bij sommige jongeren met een zeer bewogen hulpverleningsgeschiedenis of een zeer beperkte hulpvraag is het vaak de eerste taak om te werken naar motivatie, het opbouwen van een begeleidingsrelatie en probleeminzicht. Het is net dat voorwaardelijk werken dat de kern uitmaakt van onze eigenheid, en dat ons wellicht onderscheidt van begeleide woonvormen in andere sectoren. Wat we moeilijk in cijfers kunnen vatten is wat maakt dat jongeren, ondanks een moeilijke geschiedenis, toch hun weg weten te vinden in het leven en zich daar goed bij kunnen voelen. Het zijn factoren als: het gevoel actor te zijn in het eigen leven, vaardigheden op verschillende terreinen, zelfinzicht en toch een voldoende sterk zelfvertrouwen, weten gebruik te maken van de aanwezige hulpbronnen, een hoog “adopteerbaarheidsgehalte”, veerkracht… Het zijn deze protectieve factoren, veel meer dan de afwezigheid van risico-factoren, die maken dat het leven een positieve wending kan nemen. En hulpverlening is dan wellicht de hulpvrager helpen om die factoren zelf te ontdekken en te kunnen mobiliseren. Maar gelukkig is er toch ook iets als een zwaarte-index die ons ervoor hoedt om niet al te naïef te worden. Deze jongeren hun geschiedenis laten ombuigen, het is geen simpele opdracht, niet voor hen om dit te realiseren, niet voor ons om hen daarbij te helpen…
Raf De Mulder
TEVREDENHEIDSMETING CLIENTEN In 2007 deden we reeds voor de vierde keer een tevredenheidsmeting bij de jongeren die in BZW in begeleiding zijn. We gebruikten terug hetzelfde instrument (dient opgemerkt dat tussen de eerste en de tweede afname wel 2 vragen geherformuleerd zijn) dat is voortgekomen uit een bevraging van begeleiders en jongeren voorafgaand aan de eerste afname. De tevredenheidsmeting bestaat uit 12 vragen waarop telkens geantwoord kan worden op een 4-puntenschaal: helemaal niet – niet echt – nogal – zeker. Daarnaast stellen we ook de algemene vraag: “hoe tevreden ben je, globaal gezien, over de begeleiding?” Van de 30 vragenlijsten die we in mei 2007 uitdeelden, kregen we er 18 ingevuld terug (60% tegenover 59% eind 2005 en tegenover 74% in 2003). Bij de interpretatie van de resultaten moeten we er ons dus bewust van zijn dat het over een klein aantal gaat. De redenen waarom jongeren niet meewerken kunnen velerlei zijn, het zou best kunnen dat hun mening heel erg verschilt van diegenen die de vragenlijsten wel invullen. VRAGEN 10. Houdt de begeleiding zich voldoende aan de afspraken die rond jouw begeleiding gemaakt worden? (ab) 12. Toont je begeleider voldoende respect voor jou als persoon. (ab) 5. Kan je goed praten met je begeleider? (a) 1. Luistert je begeleider goed naar jou? (a) 11. Houdt de begeleiding voldoende rekening met jouw wensen / mogelijkheden? (ab) 2. Klikt het tussen jou en je begeleider? (a) 4. Voel je je voldoende gesteund door je begeleider? (ab) 3. Krijg je duidelijke informatie van je begeleider? (ab) 8. Helpt de begeleiding je voldoende om je plan te leren trekken? (b) 9. Helpt de begeleiding je voldoende bij het omgaan met de mensen uit je omgeving: familie, vrienden, mensen waarmee je omgaat? (b) 7. Vind je dat de begeleiding aansluit bij datgene waar jij mee bezig bent? (ab) 6. Is je begeleider voldoende bereikbaar? (a) Algemene tevredenheid op 10
SCORE 2007 1,85
2005 1,83
1,77 1,77 1,77 1,77
2,00 1,85 1,85 1,58
1,69 1,69 1,62 1,54 1,38
1,77 1,62 1,77 1,54 1,00
1,31
1,85
1,31
1,23
8,6
9,06
Bij de interpretatie van deze tabel dient er rekening mee gehouden te worden dat de scores kunnen variëren tussen –2 en +2. De laagste score, -2, zou willen zeggen dat elke jongere “helemaal niet” scoorde, +2 betekent dat elke jongere “zeker” scoort. De topics die door de jongeren zijn aangebracht in het vooronderzoek bij het opstellen van de vragenlijst worden aangeduid door een (a). De topics die door begeleiders aangebracht werden worden aangeduid met een (b). Op de algemene tevredenheidsvraag (waarop men een cijfer tussen 1 en 10 kon geven) gaf men een gemiddelde score van 8,6 op 10. De globale tevredenheid is ten opzichte van 9,06 in 2005 dus wel gedaald, maar blijft nog steeds bijzonder hoog.
Bij de vragen wordt slechts twee keer de score “helemaal niet” gegeven, m.n. op de vragen: “helpt de begeleiding je voldoende bij het omgaan met de mensen uit je omgeving: familie, vrienden, mensen waarmee je omgaat?” en “vind je dat de begeleiding aansluit bij datgene waar jij mee bezig bent?”. En twee keer werd de score “niet echt” gegeven, m.n. op de vragen “is je begeleider voldoende bereikbaar?” en “helpt de begeleiding je voldoende om je plan te leren trekken?”. Op alle andere vragen werd gescoord met “nogal” tot “zeker”, waarvan het overgrote deel aan jongeren “zeker” scoorden. Het blijft opvallend dat de vragen die peilen naar de basishouding van de begeleider en de communicatie tussen de begeleider en de jongere het hoogst scoren. Het zijn ook deze topics die vooral door de jongeren aangebracht werden. Ook valt op dat de vraag “is je begeleider voldoende bereikbaar?” bij één van de laagst scorende vragen blijft. Merk op dat deze vraag een (a)-vraag is, dus aangegeven door de jongeren tijdens het vooronderzoek bij het opstellen van de vragenlijst. Wat onthouden we hieruit als BZW-begeleiders?
De jongeren blijven het bereikbaar zijn van hun begeleiders heel belangrijk vinden. Het gsm-bezit en -gebruik gaat vaak gepaard met de verwachting dat de andere (waaronder ook de begeleider) steeds bereikbaar is. Ik denk dat dit niet enkel eigen is aan onze jongeren, denk maar zelf eens hoe vervelend je het vindt als je iemand belt en constateert dat die zijn voicemail afgaat en dus niet bereikbaar is. Men veronderstelt dat je je gsm altijd bij je hebt en opneemt. We herhalen in ons team nog eens het belang om aan onze jongeren duidelijk te maken dat we die constante persoonlijke bereikbaarheid niet kunnen waarmaken en daar ook niet voor kiezen. Als we in gesprek zijn met een andere jongere, in vergadering zitten, onderweg zijn,… dan zijn we niet bereikbaar. Die duidelijkheid in communicatie kan veel frustratie en ongenoegen voorkomen. We kiezen nog steeds voor een centrale permanentielijn. De permanent gebruikt de weekplanning van de begeleiders om te zien wanneer die terug bereikbaar is op dienst of belt of sms’t hem/ haar desgewenst op de werk-gsm. De bereikbaarheid van de begeleider zelf verhoogt daardoor niet, maar er kan wel korter op de bal gespeeld worden om afspraken te maken. De werk-gsm maakt het voor de begeleider wel mogelijk om van eender waar zijn jongeren te contacteren. Om de communicatie optimaal te laten verlopen is een goed ingevulde weekplanning door de begeleiders en een zorgvuldig opgenomen permanentietaak een vereiste. Verder merken we vooral op dat de jongeren nogal tot zeer tevreden zijn over de begeleiding.
Wat is het belang van deze tevredenheidsmetingen?
Bij de bevraging in 2007, hebben we geen nieuwe werkpunten behouden. We merken op dat de respons van 60% niet slecht is, maar moeten ons toch behoeden om te gaan veralgemenen vanuit de bekomen resultaten. Er zit niet veel evolutie in de resultaten van de vier bevragingen. De globale tevredenheid is telkens al hoog geweest. Je kan je gaan afvragen wat dan nog het nut is van de tevredenheidsmetingen. Wel, het is een manier om aan de jongeren te laten merken dat hun mening telt. Het is vaak in elke individuele begeleiding, ook al vullen ze geen vragenlijst in, een moment om te praten over hoe de jongere de begeleiding ervaart. Het geeft hen soms ook een goed gevoel om ons als begeleiders eens een rapport te kunnen geven. Zo komen wij ook eens in de kwetsbare positie waarbij ons werk beoordeeld wordt. Ik ervaar het als begeleider als een moment dat je dichter bij elkaar komt en bij de inhoud van de begeleiding. Je zou je kunnen afvragen of jongeren ondanks dat de bevraging anoniem is, wel negatieve scores durven invullen. Maar aangezien de jongeren het meest tevreden zijn over de basishouding van hun begeleider en het respect dat zij van hen krijgen, vermoeden we dat de jongeren zich hier vrij genoeg voor voelen. De terugkoppeling of we op basis van de resultaten al of niet iets in onze werking veranderen vind ik ook van groot belang. Het toont aan de jongeren aan dat we hun inspanning om aan onze bevraging mee te werken au sérieux nemen. Besluit
Ondanks alle hierboven vermelde bedenkingen blijft de tevredenheidsmeting een belangrijk instrument om onze manier van werken in vraag te blijven stellen en onze jongeren hier te blijven bij betrekken. Het is tenslotte onze betrachting om met gemeenschappelijke doelstelligen zo veel mogelijk bij de jongeren te blijven aansluiten. Dit hoeft niet alleen in de concrete begeleidingen te gelden, maar kan ook betrekking hebben op de algemene doelstellingen en werking van onze organisatie.
Sofie Boesman
EEN VERGETEN GROEP… OF ALLEEN NIET AAN GEDACHT? Over de socio-economische situatie van de BZW-ers
Het profiel van de werkvorm Begeleid Zelfstandig Wonen is aan herwerking toe, u kon het al elders lezen in dit jaarverslag. Eén van de punten die we wellicht niet zullen wijzigen, is dat wij het als een doelstelling zien om structurele problemen met betrekking tot de jongeren die wij begeleiden te signaleren aan de betrokken instanties. De groep jongeren die Begeleid Zelfstandig Wonen, het is altijd al een groep geweest die tussen wal en schip dreigt te vallen. Vooral dan als die jongeren nog minderjarig zijn. Het is ook zo een kleine uitzonderingsgroep dat er heel vaak gewoon niet aan gedacht wordt. Minderjarigen die plots volwaardig (moeten) gaan participeren in de samenleving, omdat het thuis niet meer loopt, of omdat ze al lang weg zijn van thuis en een terugkeer uitgesloten is, of omdat ze alleen in een vreemd land zijn terechtgekomen en een nieuw bestaan willen uitbouwen… Daar zijn de regeltjes van onze samenleving niet op voorzien: contracten worden afgesloten tussen volwassenen, een bankrekening kan je alleen openen met toestemming van een wettige voogd, leefloon is, op enkele uitzonderingen na, maar voorzien vanaf meerderjarigheid… Helaas hebben we ook soms het gevoel dat de instanties wiens taak en bevoegdheid het is om de situatie van onze jongeren te regelen, deze groep “vergeten”. En dat vinden we toch wel spijtig… Graag willen we een aantal punten op een rijtje zetten. Niet om te klagen, wel om onze agenda kenbaar te maken waarrond we de volgende maanden gaan werken, zoals dat hoort in een kwaliteitsjaarverslag: meten en evalueren, plannen, uitvoeren, en terug meten… De inkomenssituatie
Meerderjarige jongeren kunnen, mits ze aan een aantal voorwaarden voldoen, genieten van een leefloon. Dit is de best mogelijke regeling. Deze jongeren vallen in elk geval in rechten en plichten gelijk met andere burgers, en (moeten) leren gebruik te maken van de voorziene maatschappelijke instanties en daarmee om te gaan. Het OCMW dat het leefloon voorziet, heeft trouwens in de eerste plaats de taak om te zorgen voor maatschappelijke integratie door werk. En het dient gezegd: menig OCMW, en zeker de OCMW’s in de grotere steden, hebben die opdracht de laatste jaren stevig ter harte genomen. Blijft dat het leefloon een beperkt inkomen is, de term “bestaansminimum” was in die zin misschien eerlijker: wat je minimum nodig hebt om te kunnen bestaan is nog iets anders dan een loon waarvan je kan leven… Blijkbaar ervaart de regelgever dit ook, want recent werd tot drie maal toe een “aanpassing aan de welvaart” toegepast op het leefloon. Het leefloon werd, los van de indexaanpassingen die automatisch verlopen, omhoog getrokken. Het blijft daarmee wel nog altijd onder de armoedegrens. Als we deze situatie vergelijken met de situatie van minderjarigen die Begeleid Zelfstandig Wonen, dan knelt hier het schoentje. Tot voor de welvaartsverhogingen voor het leefloon lag het geld dat de Vlaamse Gemeenschap voorziet voor minderjarigen die Begeleid Zelfstandig Wonen, gemiddeld iets hoger dan het leefloon. Dat kon verantwoord worden: aan het leefloon zijn een aantal sociale voordelen verbonden die niet gekoppeld zijn aan het geld dat de
Vlaamse Gemeenschap voor minderjarigen voorziet. Helaas is de Vlaamse Gemeenschap niet meegegaan met de aanpassing van het inkomen van de jongeren aan de (in verhouding sterker) verhoogde kost van het leven voor de minder begoeden. Resultaat is dat het leefloon in december 2007 aanzienlijk hoger ligt dan het geld dat onze minderjarigen krijgen: 223,44 euro verschil op jaarbasis. Zijn onze jongeren vergeten of werd er enkel niet aan gedacht om deze aanpassing door te voeren? We willen nog aannemen dat het “onze administratie” ontgaan was, maar inmiddels zijn al enkele brieven gestuurd naar de betrokken diensten. Het wordt dringend want door de nieuwe aanpassing van het leefloon op 1 januari 2008 wordt de kloof alleen maar groter. Op 8 januari 2008 was er, onder meer over dit probleem, een overleg tussen een delegatie van de Federatie Diensten Begeleid Zelfstandig Wonen en het agentschap Jongerenwelzijn van de Vlaamse Gemeenschap. Gelukkig kregen we daar te horen dat er zeer binnenkort een aanpassing komt onder de vorm van ofwel een aanpassing van de subsidies, of een automatische koppeling van de subsidies aan het leefloon. Een ander punt op de agenda is de inmiddels zeer oude vraag van de Federatie om te voorzien in een startpremie voor de door onze diensten begeleide jongeren. Ook hier vallen de jongeren tussen wal en schip. Voor de integratiepremie komen ze volgens de meeste OCMW’s, waaronder Gent, niet in aanmerking. Voor hun specifieke situatie is niets voorzien. Het maakt dat wij soms moeten gaan schooien om een waarborg te krijgen. Wij zijn uiteraard het Pascal Couturierfonds bijzonder dankbaar dat zij op deze vragen willen ingaan, maar… is dit nog iets van deze tijd? Een derde punt en het zelfde verhaal voor bijzondere kosten. Die zijn wel voorzien voor jongeren in instellingen, en ook meerderjarigen met een ernstige medische problematiek kunnen vaak specifieke ondersteuning krijgen van OCMW’s, maar voor de BZW’ers is er alweer niets voorzien. Vergeten? Niet aan gedacht? Ook ten aanzien van punt 2 en 3 is het agentschap Jongerenwelzijn zich bewust van de situatie. Een denkpiste is om een som geld ter beschikking te stellen van de voorzieningen, rekening houdend met hun capaciteit. Dit geld zou dan kunnen gebruikt worden voor installatie- en bijzondere kosten. Alleen is het nog lang niet zeker dat dit er komt. We blijven alert opvolgen… Tevens wil het OCMW Gent onderzoeken of bepaalde categorieën van onze jongeren in aanmerking zouden komen voor een installatiepremie. Het gesprek daarover is geopend. Het zou dan wel gaan om jongeren die voor BZW in een instelling of pleeggezin verbleven. Er zijn situaties waar het overduidelijk is dat er gewoon niet aan BZW-jongeren gedacht is. De kinderbijslag wordt verhoogd met een bijzondere premie voor schoolkosten aan het begin van elk schooljaar. Helaas, onze jongeren vallen onder de regeling dat 1/3 van het kinderbijslag op een spaarrekening gaat en 2/3 naar het Fonds Bijzondere Jeugdbijstand. Daar gaat het geld dat zij zeker zouden kunnen gebruiken om hun schoolkosten wat te verlichten. En zoals hoger al gezegd, bijzondere kosten zoals hun geplaatste leeftijdsgenoten kunnen ze ook niet ontvangen. Niet aan gedacht…
Huurwetgeving
De regelgeving met betrekking tot de huurwetgeving is op vele punten gewijzigd en globaal verbeterd. We noemen maar op een rijtje: de verlaging van de huurwaarborg, de verplichting om een huurwaarborg op een geblokkeerde rekening te storten en zelfs de verplichting voor banken om de huurwaarborg voor te schieten,… Inmiddels zouden de banken al wel verzet hebben aangetekend tegen deze laatste bepaling bij het grondwettelijk hof. Het is nog af te wachten of deze goede regelingen op papier ook allemaal zullen werken in praktijk. We merken nu al dat de verplichting om een huurwaarborg op een gezamenlijke waarborgrekening te zetten voor de woningen die voor onze jongeren betaalbaar en haalbaar zijn, nauwelijks afdwingbaar is. Er zijn genoeg gegadigden op de markt. Als de één het niet wil, dan neemt de verhuurder wel de volgende. De luxe van het kiezen is niet wederzijds, vaak duurt het weken eer de jongere een betaalbare en aanvaardbare woning vindt met een verhuurder die bereid is aan hem te verhuren, en dan verwacht hij vooral niet van zijn begeleider dat die moeilijk gaat doen over juridische details! Maar er is meer: minderjarigen kunnen geen contract afsluiten. Dat doen hun ouders voor hen. Helaas, ouders zijn niet steeds vindbaar of in de mogelijkheid om dat te doen. Soms zijn de relaties tussen ouders en jongere zo verzuurd dat het ook niet evident of zelfs niet mogelijk is om het te vragen. Merkwaardig genoeg lukt het nog vrij vaak dat een huisbaas voor een bijna-18-jarige daarop een uitzondering wil maken. Maar als je naar de bank gaat om een rekening af te sluiten, dan loop je letterlijk vast. De computers aanvaarden geen klanten die jonger dan 18 zijn. Mogen dan alleen nog die jongeren alleen gaan wonen die een voldoende goede relatie hebben met hun ouders? Het gebeurt dat die relatie er nog is, ook in de Bijzondere Jeugdzorg. De specificiteit van het werken met jongeren in zogeheten problematische opvoedingssituaties maakt dat het vaak ook niet meer kan. En als we dan al het probleem van het huurcontract en de huurwaarborgrekening opgelost krijgen, dan volgen de nutsvoorzieningen. Ook daar stelt zich steeds meer het probleem dat minderjarigen niet aanvaard worden als contractant. Naar een statuut voor BZW-jongeren
Ons lijkt het de grootste tijd dat er eindelijk werk gemaakt wordt van een passend statuut voor minderjarigen die zelfstandig (moeten) gaan wonen met begeleiding. Het is mogelijk. In de regelgeving met betrekking tot studiefinanciering bijvoorbeeld kregen onze jongeren een eigen statuut als alleenstaand student. Laat ons er ook voor hoeden dit statuut al te zeer te linken aan de huidige realiteit van de Bijzondere Jeugdzorg, want in de Integrale Jeugdhulpverlening van morgen zal dit anders zijn. Al heeft de huidige werking met verwijzers natuurlijk zijn voordeel. Een jongere gaat alleen wonen met begeleiding op basis van een beslissing van een maatschappelijke instantie die er (onder meer) op moet toezien dat er geen oneigenlijk gebruik wordt gemaakt van de hulpverlening. Het is meteen een “gevalideerd ticket” dat toegang zou moeten kunnen geven tot een aantal verantwoordelijkheden en sociale voordelen. Wij blijven in elk geval ijveren voor een statuut voor de minderjarige BZW-er, want het kan toch niet dat juist de meest kwetsbare jongeren moeten zelfstandig wonen met minder dan
het leefloon, en zonder de mogelijkheden tot deelname aan het maatschappelijk leven en de extra ondersteuning die anderen wel kunnen krijgen… Inmiddels zijn we blij dat ons blijvend signaleren en vragen toch beweging geeft, en dat voor enkele problemen oplossingen voorgesteld worden, zowel vanuit het Agentschap Jongerenwelzijn als vanuit het OCMW van Gent. Wie ons al langer kent weet dat we de evoluties met aandacht zullen opvolgen, tot er inderdaad een billijke regeling is voor de jongeren die wij begeleiden.
Raf De Mulder
ERVARING VAN EEN JONGERE LIEN EN DE BANK Mijn naam is Lien (fictieve naam). Ik ben bijna 18 jaar en nog maar net gestart in Begeleid Zelfstandig Wonen. Ik heb al een jobke waardoor ik redelijk wat verrichtingen doe op mijn rekening. Dit was mijn bank blijkbaar ook opgevallen. Ik werd uitgenodigd met een brief van de bank omdat ik 18 jaar werd. Ze waren heel vriendelijk in de bank. Ik werd binnen aan de bureaus gevraagd. Ik dacht dat het om wat administratieve rompslomp zou gaan die niet lang ging duren. De bankbediende begon inderdaad met het kopiëren van mijn identiteitskaart. Hierna gaf hij mij een boekje over alle mogelijke bankzaken. We bladerden er wat in en hij probeerde mij de ene lening na de andere aan te smeren. Ik had verteld dat ik een cursus voor gelnagelstyliste wou volgen en daar speelde hij op in. Hij - Wil je niet op uw eigen beginnen? Ik - Ja, ik denk aan gelnagelstyliste. Hij - Dat kan als je een lening aangaat voor een woning. Hij kwam af met een ander boekje met leentarieven, en hierin stonden de verschillende prijzen en ook vergelijkingen met andere banken. Hij bleef maar doorbomen over een lening afsluiten, zelfs voor een nieuwbouw! Hij - Heb je al je rijbewijs? Ik - Neen, ik ben dit nog aan het leren. Hij - Ja om een auto te kopen kan je ook lenen. De meeste mensen willen een nieuwe auto. Op de site van onze bank kan je veel prijzen winnen, en kan je onze voorwaarden en tarieven vinden. Hij - Wij hebben ook iets nieuws: een soort cadeaucheque voor een bedrag van meer dan 1.000 euro, speciaal voor jongeren. Daarmee kan je bvb. je inboedel kopen of op reis gaan. Je mag dat met 25 of 50 euro per maand afbetalen naargelang hoeveel je verdient. Daarna legde hij me uit hoe ik op de site van hun bank zelf de aflossing van mijn lening kon berekenen. Hij begon toen over online bankieren. Toen zei ik dat ik geen internet had en eindelijk stopte hij met zijn aanbiedingen.
Pas na een uur vroeg hij hoe oud ik was. Toen bleek dat ik pas binnen enkele weken 18 jaar zou worden, zei hij dat ik nog eens terug moest komen om mijn rekening dan te laten aanpassen, zodat ik in het negatief zou kunnen gaan. Hij zei dat de meeste jongeren tot 200 euro onder 0 konden gaan, maar dat ik dit zelf uiteraard kon kiezen. Maar, ik moest wel minstens tot 100 euro onder 0 kunnen gaan. Daarna zei hij dat ik het boekje over de bankzaken zeker moest doornemen omdat hij of zijn collega me er de volgende keer (dus als ik al 18 zou zijn) zeker over zouden aanspreken. Ik vond het erg dat ze mij op mijn 18 jaar al leningen proberen aansmeren. Voor je ’t weet ben je op je 20 jaar al zwaar aan het afbetalen. Ik vind dit echt erg. Voor je het weet ga je akkoord met zo een lening die je eigenlijk niet nodig hebt. Ik weet niet goed wat zeggen tegen zo een bankbediende die alsmaar doordramt. Ik vind dat hij gewoon moest doen waarvoor ik kwam. Zijn uitleg was trouwens ook heel saai.
Jongere BZW
STUDIENAMIDDAG SCHULDIG VERZUIM Georganiseerd door het Tijdschrift voor Jeugdrecht en Kinderrechten In de praktijk van de hulpverlening binnen de Bijzondere Jeugdzorg worden we vaak met moeilijke situaties geconfronteerd. Enerzijds laat de wet op het beroepsgeheim ons toe een vertrouwensband aan te gaan met onze cliënten. Er zijn dan ook terecht wettelijke bepalingen die het verbreken van dit beroepsgeheim bestraffen. Anderzijds komen we als hulpverleners in situaties waarin we ons afvragen of het bewaren van die geheimen, niet leidt tot schuldig verzuim. We worden soms geconfronteerd met agressie, verwaarlozing, overmatig drug- of alcoholmisbruik, hebben weet van zware misdrijven, verkrachting,… Ons beroepsgeheim staat hier haaks tegenover onze taak als hulpverlener om te “helpen”. Daarenboven zijn er wettelijke bepalingen die diegene die het verzuimt om hulp te geven te bestraffen. Zo werden in Brugge een consulent van het Comité voor Bijzondere Jeugdzorg enkele jaren geleden in vervolging gesteld toen een baby uit een gezin dat door hen werd opgevolgd, stierf aan de gevolgen van verwaarlozing. In februari 2006 werd de betrokken consulent vrijgesproken. De keuze van het Openbaar Ministerie om te vervolgen gaf de discussie over schuldig verzuim een nieuw zetje. Zelf werd ik in een begeleiding geconfronteerd met zware misdrijven. Ik maakte wel de inschatting dat er geen direct gevaar was voor de betrokkenen zelf. Ik ging naar deze studiedag op zoek naar antwoorden en een stuk ruggensteun. De balans beroepsgeheim/schuldig verzuim werd er vanuit 3 invalshoeken toegelicht: Strafrechterlijk perspectief (Frank Hutsebaut)
Volgens de wet op het beroepsgeheim (artikel 458 Strafwetboek) kan enkel een rechter het beroepsgeheim opheffen. Na de affaire Dutroux werd wel een extra clausule (bis) voorzien voor minderjarigen bij wie er een ernstig en dreigend gevaar bestaat voor de psychische of fysieke integriteit. De wet op het schuldig verzuim (artikel 422 bis & ter Strafwetboek) stelt dat er sprake moet zijn van “groot gevaar”. Het toepassingsgebied van deze wet behelst de bescherming van de fysieke, psychische en seksuele integriteit van personen, niet van goederen, dieren of doden (indien iemand reeds overleden is, bvb.). De bijzondere bescherming van minderjarigen (verdubbeling van de strafmaat) geldt ongeacht de band met de minderjarige. In de wet staat een minimale beschrijving, die dus sterk voor interpretatie vatbaar is. Belangrijk is om te weten hoe de rechterlijke macht deze wetteksten interpreteert. Frank Hutstebaut spitste zich eerst toe op het uitklaren van het “groot gevaar”. Er is sprake van groot gevaar indien volgende eigenschappen aanwezig zijn: - actueel (geen gevaarssituaties die reeds voorbij zijn, op het moment dat je geconfronteerd wordt is het nog bezig);
- reëel (dus geen eventueel of mogelijk gevaar); - ernstig (gemeten met objectieve maatstaven); - wat de oorzaak is, is onbelangrijk (toeval, opzet, ...); - objectief vastgesteld (zowel rechtstreeks als onrechtstreeks vernomen); - formeel (de gevolgen zijn onbelangrijk: dus ook als er geen ernstige gevolgen zijn, kan je worden vervolgd en veroordeeld). Vanuit de praktijk van de rechtspraak trekt Frank Hutsebaut volgende conclusies: - beroepsgeheim kan enkel door een rechter worden opgeheven. Dit wil zeggen dat zelfs in het kader van een officieel verhoor door de politie je je wel op je beroepsgeheim kan beroepen; - er wordt door de wet geen rekening gehouden met de subjectieve overwegingen van de hulpverlener (beroepsgeschiktheid - middelen). Zo kan het bijvoorbeeld zijn dat je werk verwacht dat je als werknemer belangrijke beslissingen eerst met je verantwoordelijke of je team doorpraat. Maar stel dat er in tussentijd iets fout loopt, dan kan je je wettelijk niet achter die gang van zaken verschuilen. Bvb. een hulpverlener die bij een avondlijk huisbezoek geconfronteerd wordt met verwaarlozing van een kind en beslist dit de volgende dag met de verantwoordelijke door te spreken, zal allicht worden aangeklaagd voor schuldig verzuim als dat kind die nacht zou sterven. De hulpverlener kan zich niet beroepen op het feit dat hij van plan was om stappen te nemen volgens de procedures van zijn werk. Hij had volgens de wet onmiddellijk moeten reageren; - bij doorverwijzing blijft de doorverwijzer medeverantwoordelijk: je moet je dus vergewissen van het resultaat; - ook als je je zaak op het team brengt of op een werkbespreking, blijf je als individuele begeleider verantwoordelijk volgens het strafrecht. Teamverantwoordelijke en/of collega’s kunnen dan ook worden veroordeeld. M.a.w. het is ook niet zo dat je meerdere de verantwoordelijkheid op zich kan nemen. Ook al kan het in de praktijk zo zijn dat je verantwoordelijke de eindbeslissing neemt, toch blijf jij zelf ook hoofdelijk aansprakelijk voor de gevolgen hiervan! - je kan je wettelijk niet verschuilen achter je mandaat. D.w.z. als je kennis hebt van een groot gevaar heb je de plicht om het slachtoffer hulp te bieden, ook al brengt dit de hulpverleningsrelatie in het gevaar, of ook al heb je geen hulpverleningsband met slachtoffer of dader (bijvoorbeeld een jongere die je begeleidt vertelt je dat zijn zus seksueel misbruikt wordt door de vader).
Ten slotte staat er maar 1 instantie boven de wet, en dat is de staat zelf, nl.:
De Staat kan niet strafrechterlijk vervolgd worden als de Staat bijvoorbeeld verantwoordelijk is voor een tekort aan middelen (bijvoorbeeld dichtslibben van de sector). Ten slotte zijn er wel nog enkele rechtvaardigingsgronden die een niet-optreden kunnen ondersteunen: - de tussenkomst kan ernstig gevaar voor zichzelf of anderen opleveren; - de hulpverlener blijft in gebreke omdat hij de situatie anders (lichter) inschat. Dit is dus een verkeerde diagnose of afweging. Burgerrechterlijk perspectief (Pieter De Tavernier)
De wet op de burgerlijke aansprakelijkheid (artikel 1382 & 1383 Burgerlijk Wetboek) stelt dat diegene die de schade berokkent, deze ook dient te betalen, ook als de schade wordt veroorzaakt door nalatigheid of onvoorzichtigheid. De volgende drie elementen moeten worden aangetoond: - schade; - een onrechtmatige daad (= toerekenbare fout / nalatigheid / verzuim). Een onrechtmatige daad is gedrag dat een normaal persoon onder normale omstandigheden niet zou stellen, of in dit geval een goede hulpverlener niet zou stellen; - causaal verband: de onrechtmatige daad moet de oorzaak zijn van de vastgestelde schade. Belangrijk als werknemer is uiteraard wie deze schadevergoeding moet betalen indien deze rechtstreeks verband houdt met het werk. Belangrijk is hier het begrip kwalitatieve aansprakelijkheid: de werkgever is verantwoordelijk voor de inzet van personeel en middelen. Zo kan dus een individuele werknemer strafrechterlijk worden veroordeeld, terwijl de burgerrechterlijke procedure tegen de organisatie kan lopen. Vanuit de organisatie bestaat immers een contractuele aansprakelijkheid naar de jongere toe (de beschikking van de verwijzer); dit is niet zo tussen een individuele begeleider en een jongere. In de arbeidswetgeving (artikel 18 Arbeidswet) staat dat de werknemer bij de uitvoering van zijn overeenkomst enkel aansprakelijk is voor zijn bedrog en zijn zware schuld, of voor herhaaldelijke lichte schuld. Het is aan de werkgever om deze schuld of dit bedrog te bewijzen. Meestal worden in een burgerrechterlijke procedure alle actoren op hun burgerlijke aansprakelijkheid aangesproken. Gezien de werknemer beschermd wordt door de arbeidswet, zal het in de praktijk vaak de werkgever zijn die financieel over de brug zal moeten komen.. Zo is het perfect mogelijk dat er een strafrechterlijke procedure loopt tegen de werknemer, en een burgerrechterlijke tegen de werkgever. In principe zal het de werkgever zijn die financieel moet opdraaien voor de schadeclaim. De werkgever kan zich op zijn beurt dan weer indekken door een goede verzekering. Toch worden sommige fouten uitgesloten voor dekking. Als werknemer kun je eigenlijk maar beter dit verzekeringscontract eens nakijken. Indien er uitsluitingen zijn moeten deze expliciet, d.w.z. woordelijk tot in het detail worden vermeld.
Er waait wel een nieuwe wind: de vraag wie verantwoordelijk is voor het tekort aan kwaliteit, eerder dan voor een concreet schadegeval is meer aan de orde dan vroeger. Dit zou bvb. de Belgische Staat kunnen zijn die te weinig middelen ter beschikking stelt. Voor het slachtoffer is het meestal moeilijk om aan te tonen wie nu juist welke schade moet vergoeden. In de realiteit blijkt het zeer moeilijk om een schadevergoeding te verkrijgen. Pedagogisch perspectief (Rudi Roose)
Los van de juridische vraag over schuldig verzuim die via de rechtbank een eenduidig antwoord krijgt (je bent ofwel schuldig ofwel niet), is er ook nog het maatschappelijk debat over schuldig verzuim. Rudi Roose vindt dan ook dat we dit dienen open te trekken en bepaalde aspecten van ons hulpverlenend handelen in vraag moeten durven stellen. Het huidig idee van de hulpverlening is deze van de machteloze hulpverlener: we hebben geen macht en mogen geen macht gebruiken. We werken vraaggestuurd en kunnen dus niet tussenkomen zonder vraag van de cliënt. Er is een verschil tussen de problemen die de client benoemt en deze die de hulpverlener ziet. En uiteindelijk benoemt hulpverlening als belangrijkste problemen bij de cliënt deze die de cliënt zelf niet ziet (nl. tekort aan probleembesef). Volgens Rudi Roose leidt de ontkenning van onze macht ertoe dat we onszelf als hulpverlener steeds minder en minder moeten verantwoorden. Tegenover de machteloze hulpverlener zet hij de idee dat macht kan faciliteren; macht kan een hefboom zijn om nieuwe processen in gang te zetten, om iets anders te doen dan het vorige (dat toch niet werkt). Rudi Roose kloeg ook de evidence-based wijze van werken aan. Opvoeding is iets dat evolueert: kijk maar naar de immense verschillen tussen de opvoeding van onze eigen ouders door onze grootouders en de wijze waarop wij onze kinderen opvoeden. Door de opvatting dat er een juiste wetenschap is rond opvoeden (een waarheid) creëer je “bange” ouders. Zij denken steeds meer dat je expert moet zijn om kids op te voeden. Ook preventie werkt niet. Met preventie moet je steeds meer tussenkomen zodanig dat je nadien minder moet tussenkomen. Het is louter een verschuiving van de tussenkomst, geen reductie. Ten slotte is er ook verzuim dat zich in de rand van het hulpverlenend handelen bevindt. Zo is er sprake van niet-schuldig verzuim wanneer we een cliënt beschermd laten mislukken om hem te activeren (een proces dat op langere termijn wel te motiveren is). Of het verzuim kan structureel ingebed zijn. Zo is in de nieuwe wet op het jeugdrecht specialisatie voorzien, wat inhoudt dat je dus bepaalde doelgroepen mag weigeren. Volgens het decreet betreffende de integrale jeugdhulp zou je het recht op hulp nu wel kunnen afdwingen. Vroeger kon dit enkel bij de overheid(sinstellingen). Hoe men dit in de realiteit zal realiseren dat dit nu ook bij privé-instellingen kan, is maar zeer de vraag. Verder waarschuwde Rudi Roose nog voor het standpunt van de hulpverlener in precaire situaties. Let dus op dat je niet de omgekeerde redenering volgt en te snel in de middelen zit om jezelf te vrijwaren van vervolging. De vraag mag niet zijn: hoe zorg ik dat ik niet wordt vervolgd; wel wat is het perspectief van de cliënt en hoe kan ik hem en zijn omgeving vrijwaren van groot gevaar?
Conclusie
Bij de vraag naar schuldig verzuim wordt vooral overwogen in hoeverre je als een goede hulpverlener hebt gehandeld. De situaties die de rechtbank halen zijn meestal uitzonderingssituaties. In mijn geval was er geen sprake van een groot concreet gevaar voor mensen. Wettelijk gezien kon ik me dus blijven beroepen op het beroepsgeheim, zonder dat mij schuldig verzuim kon worden verweten. Stel dat het toch anders zou zijn uitgedraaid, dan maakte het feit dat ik de zaak met mijn verantwoordelijke had doorgesproken justitieel geen verschil. Hij kan me niet ontlasten van mijn verantwoordelijkheden hierin. Dat was voor mij toch wel een nieuw en belangrijk gegeven. Anderzijds is het wel zo dat mijn inschatting was dat er geen acuut gevaar is. Mocht het anders zijn uitgedraaid dan kon mijn beoordelingsfout als verschoningsgrond aangevoerd worden. Het feit dat ik dat ook met anderen deelde verhoogt uiteraard wel de mogelijkheden om dit te bewijzen.
Mieke De Fré
WAT MOOIS KAN ER VOORTKOMEN UIT EEN GEDWONGEN HUWELIJK? In het vorige jaarverslag kon u lezen over de toen pas verschenen omzendbrief betreffende “Implementatie herstelgerichte en constructieve afhandeling – globaal plan jeugdzorg en de ouderstage”. De nieuwe beleidsopties van minister Vervotte krijgen er hun concretisering. Nieuw voor ons was dat deze brief uitgaat van één geïntegreerde dienst voor herstelgerichte en constructieve afhandelingen per gerechtelijk arrondissement. De situatie in Oost-Vlaanderen is erg verschillend van de in deze omzendbrief vooropgestelde ideale situatie. Hier zijn de herstelgerichte en constructieve afhandelingen georganiseerd door drie verschillende vzw’s die elk voor de eigen afhandelingsvorm de hele provincie als werkgebied hebben. Het betreft in chronologische volgorde van ontstaan: -
de vzw Dienst Alternatieve Sanctie en Voogdijraad (DASV) die de gemeenschapsdiensten begeleidt;
-
het CAB dat de leerprojecten uitvoert;
-
vzw Martens-Sotteau die herstelbemiddeling organiseert.
Deze drie diensten vonden elkaar in de voorbije jaren om schouder aan schouder verzet aan te tekenen tegen deze door de overheid opgelegde organisatievorm. We hadden daarvoor heel wat inhoudelijke en ook wel een aantal emotionele argumenten. Met de omzendbrief werd duidelijk dat dit verzet vergeefs is geweest. We staken dan ook al snel de koppen bij elkaar om te kijken hoe we met deze nieuwe situatie konden omgaan. Binnen de kortste keren voldoen aan de verwachtingen van de overheid was uiteraard onmogelijk. Het was wel al snel duidelijk wat we wel konden doen, en dat werd in een gezamenlijke intentieverklaring gecommuniceerd aan de overheid. Concreet stonden er vier uitgangspunten in de intentieverklaring: - we verbinden ons er toe om samen de vijf werkvormen binnen de herstelgerichte en constructieve afhandelingen aan te bieden. Concreet betekent dit dat Martens-Sotteau bijkomend HERGO organiseert, omdat dit dicht aansluit bij herstelbemiddeling, en het CAB organiseert bijkomend de Ouderstage omdat die dicht aansluit bij de Thuisbegeleiding en ook wel bij het Leerproject; - we blijven er voor opteren om met één dienst te werken voor de hele provincie OostVlaanderen; - we formuleren een expliciete intentie om samen te zoeken naar één structuur die de erkenning van een voorziening HCA kan aanvragen en bestendigen; - voor wat het leerproject betreft, wordt er verder gekozen voor een inhoudelijke samenwerking met CAW Artevelde. Er werd ruim overleg gepleegd met de teamverantwoordelijken. Dit moet uiteraard verder vorm krijgen in onderhandelingen tussen de inrichtende machten van de vzw’s. Dit proces start eerder moeizaam. Vanuit het CAB waren wij de grootste pleitbezorger om er meteen werk van te maken. Wellicht spelen daarbij een aantal elementen mee. De uitbreiding van het Leerproject en de toevoeging van de Ouderstage brengen nogal wat bijkomend
werk met zich mee. Voor ons blijft dit ook op korte termijn enkel haalbaar wanneer dit binnen de omkadering van een geïntegreerde dienst kan gebeuren. Verder hebben wij al enige ervaring in het meewerken aan de uitbouw van fusies en samenwerkingsverbanden. Zo maakten we de vorming van de grote Centra Algemeen Welzijnswerk mee, en zijn we nu betrokken in de samenwerking binnen het GROB. Vooral de eerste ervaring loopt parallel met wat nu gebeurt: de overheid legt een organisatievorm op, en daar kom je niet onderuit. We weten waar we moeten uitkomen, en al is dat niet onze eerste keuze, daar moeten we nu eenmaal naar op weg. Tevens leert de ervaring dat dergelijke processen van verregaande samenwerking en uiteindelijk fusie van verschillende werkingen met een eigen dynamiek, cultuur en traditie, een werk van lange adem is. Je kan er dan ook best maar meteen werk van maken. Bij afsluiting van dit werkjaar is op niveau van de Raden van Bestuur van de drie participerende organisaties een akkoord over een samenwerkingsprotocol. Dit bepaalt de wijze waarop de “geïntegreerde dienst” gestalte zal krijgen. Het C.A.B. had de partners aangeboden de vijf afhandelingsvormen onder te brengen binnen de eigen VZW. Dit zou vermijden dat veel tijd en energie zou gaan naar de creatie van een nieuwe werkgever, een nieuwe vzw constructie, een nieuwe infrastructuur en logistieke diensten. Tegelijk boden we de beide andere organisaties aan te participeren in de Raad van Bestuur van onze VZW. Uiteraard is dit zeer gevoelige materie, wij hebben daar alle begrip voor. Een dergelijke constructie blijkt voor onze partners niet evident omdat zij evenwaardig willen blijven participeren aan de werking van de HCA-diensten. Derhalve verbinden wij er ons toe in dit samenwerkingsprotocol een overkoepelende VZW (een VZW van VZW’s) op te richten die deze aspiratie zou verwezenlijken. Begin 2008 zal een formateur-coördinator worden aangesteld die, in een tijdelijke opdracht, het voorbereidend werk levert voor de realisatie van de geïntegreerde dienst HCA. Kan er wat moois voortkomen uit een gedwongen huwelijk? Als liefde al een werkwoord is, dan geldt dit des te meer voor de constructie die wij samen willen opzetten. Wij zijn bereid hard ons best te doen!
Dirk Meulyzer en Raf De Mulder
OPSTART OUDERSTAGE Inleiding
Ouderstage is een maatregel die opgenomen werd binnen de Herstelgerichte en Constructieve Afhandelingsvormen zoals omschreven in de nieuwe jeugdwet12. De HCA- werkvormen13 zijn dus geschreven in de geest van het “herstelgericht recht” (denken we voornamelijk aan bemiddeling, leerproject, gemeenschapsdienst en Hergo). Ouderstage is hier eerder een vreemde eend in de bijt. Op het eerste gezicht lijkt het eerder te passen in het “beschermrecht14” idee (ouders dragen verantwoordelijkheid over hun kinderen en dus de ouders dienen in de eerste plaats aangesproken te worden wanneer de jongere een MOF pleegt), maar wanneer de maatregel als aanvullende maatregel15 wordt uitgesproken, vinden we de geest van het “herstelrecht16” wel terug (zowel ouders als jongere worden op hun verantwoordelijkheid aangesproken, ten aanzien van elkaar, het slachtoffer en de gemeenschap). Hoe dan ook, Ouderstage is een weliswaar fel besproken17 maatregel die toch langzamerhand zijn plaats opeist binnen de huidige jeugdbeschermingswet. De invulling van de Ouderstage moest uitdrukkelijk vanuit een hulpverleningsperspectief gebeuren, de begeleiders dienen ten alle tijden te vermijden dat deze culpabiliserend zouden zijn18. Aangezien de Ouderstage dus onder de noemer “hulpverlening” valt, zijn de Gemeenschappen verantwoordelijk voor de uitbouw van dit project. Vanuit de Vlaamse Gemeenschap kwam bovendien de opdracht dat binnen elk gerechtelijk arrondissement een “geïntegreerde dienst“ de vijf HCAwerkvormen moest aanbieden. In Oost-Vlaanderen19 bood de dienst DAS&V reeds de gemeenschapsdienst aan, de dienst Martens-Sotteau had reeds de bemiddeling in huis en de dienst CAB bood reeds het Leerproject aan. Wegens de gelijkenis in inhoud en methodiek leek het dan ook voor de hand te liggen dat de overblijvende HCA-werkvormen, respectievelijk Hergo opgenomen zou worden door Martens-Sotteau en Ouderstage door het CAB zou 12
Wet op de jeugdbescherming van 8 april 1965 zoals gewijzigd door de wet van 13 juni 2006 en de wet van 27 december 2006. 13 HCA- werkvormen: Leerproject, Ouderstage, gemeenschapsdienst, bemiddeling en Hergo 14 De basisfilosofie (de insteek) vertrekt van het idee dat men de jongere moet beschermen, ‘behoeden’; vreemd genoeg leidde dit idee tot een reeks plaatsingen in al dan niet gesloten instellingen, de oprichting van een jeugdgevangenis en het eindeloos lang kunnen verlengen van een eerder uitgesproken maatregel. 15 Dit wil zeggen dat de Ouderstage op jeugdrechtbank niveau nooit een maatregel op zich kan zijn, de jongere moet op zijn minst een “berisping” als maatregel opgelegd krijgen 16 Achterliggende basisfilosofie hier is dat de jongere verantwoordelijk is voor zijn daden en dus ook in de mate van het mogelijke wordt aangesproken om de schade die hij toebracht te herstellen en dit ten aanzien van het slachtoffer, de omgeving (niet zelden de ouders!) en de maatschappij; hierbij aansluitend is de jongere ook verantwoordelijk voor de manier waarop hij die schade wil vergoeden. 17 Voor een opsomming van de belangrijkste argumenten tegen de Ouderstage verwijs ik naar “Requête en annulation” van Jacques Fierens en een eindverhandeling “Questions approfondies de politiques et pratiques de traitement de la délinquance juvénile: Le stage parental” van Caroline Marchand en Aurélie Verheylesonne . 18 Een specifiëring van de doelstellingen vinden we in artikel 3: “de Ouderstage heeft als finaliteit het inzicht van de personen die het ouderlijk gezag uitoefenen over de minderjarige in het delictplegende gedrag van de minderjarige te verhogen, hen via begeleiding te wijzen op hun verplichtingen als verantwoordelijken voor de opvoeding van hun kinderen en hun verantwoordelijkheidsgevoel te stimuleren. De Ouderstage dient ingegeven te zijn door een motiverende aanpak die elke stigmatisering tegengaat.” Uit: Samenwerkingsakkoord tussen de federale overheid en de gemeenschappen d.d. 13 december 2006. 19 Oost-Vlaanderen bestaat uit 3 gerechtelijke arrondissementen: Oudenaarde, Dendermonde en Gent.
ingevuld worden. Ouderstage vindt zijn plaats binnen het CAB als “brug” tussen het Leerproject en de Thuisbegeleidingsdienst. Dit resulteerde in de aanwerving van één medewerkster die sinds 15 september 2007 verantwoordelijk werd voor de uitbouw van de Ouderstage binnen het CAB aan de Bevrijdingslaan 9 te 9000 Gent. Inhoudelijke afstemming binnen de dienst en tussen de diensten Ouderstage in Vlaanderen
Zoals eerder aangehaald werd vanuit het CAB gekozen om met het project Ouderstage te starten. Enerzijds hadden wij reeds een HCA-werkvorm onder de vleugels genomen (het Leerproject), anderzijds was er al heel wat expertise in huis omtrent het werken met ouders, ouder-kind relaties (BZW en Thuisbegeleiding). Op vlak van methodiek en het juridisch kader leunt de Ouderstage dus aan bij het Leerproject, op vlak van inhoud en doelgroep eerder bij de Thuisbegeleiding. Ouderstage was echter een volledig nieuw project voor alle diensten binnen Vlaanderen en moest dus vorm krijgen binnen de eigen dienst. Het leerproject heeft dit vele jaren geleden ook gedaan wat resulteerde in immense verschillen qua inhoud, methodiek en visie verspreid over het hele Vlaamse landschap. Om dit te vermijden werd er deze keer gevraagd aan alle diensten om een “consensus tekst” uit te werken opdat Ouderstage over heel Vlaanderen quasi gelijk is, dit ter bevordering van de rechtsgelijkheid20. Deze zoektocht gebeurde onder leiding van het OSBJ en had meerdere lange vergaderingen nodig met heel veel discussiepunten21. De belangrijkste twistpunten waren de vertrekpunten. Vertrekt men vanuit het idee dat Ouderstage voornamelijk ‘vormend’ moet zijn of denkt men eerder aan ‘hulpverlening’? Moet de Ouderstage een vast traject zijn of werken we eerder met een schema dat ingevuld wordt naargelang de stage zich in tijd ontwikkelt? Werken we voornamelijk met groepen of geven we de voorkeur aan het individuele traject van een ouder? Betrekken we de jongere in de Ouderstage of ligt het unieke van de Ouderstage juist bij het werken met ouders alleen? Vele vragen waar geen eensluidend antwoord op te formuleren valt. Er zijn vele argumenten aangevoerd en vele argumenten gesneuveld. Ik veronderstel dat elke dienst de consensustekst naar eigen smaak zal opvullen en met de tijd weer zal aanpassen. Het gebrek aan praktijkervaring leidde immers maar al te vaak tot al te theoretische discussies. Iedereen is gretig om zijn ideeën te toetsen aan de praktijk en te (her)evalueren. Het belang van teamwerking
Aangezien de Ouderstage een nieuw project was en enkel bemand werd door één medewerkster was er niet echt sprake van een “teamwerking” dus werd er op zoek gegaan naar een oplossing om deze lacune op te vangen. Ik sloot mij aan bij de reeds bestaande stuurgroep Leerproject en het team van Thuisbegeleiding. Beide teams hebben voor een toetsing van mijn ideeën gezorgd en mijn blikveld verruimd, waarvoor dank. Ook de vergaderingen onder leiding van het OSBJ hadden, zoals hierboven vermeld, hetzelfde effect. Binnen deze vergaderingen is er ook een intervisie moment voorzien die nog verder uitgewerkt dient te 20
Het kan bijvoorbeeld niet de bedoeling zijn dat een Ouderstage in West-Vlaanderen eerder sanctionerend wordt ingevuld en in Limburg als een vorm van therapie wordt voorgesteld. Elke ouder in Vlaanderen moet een gelijklopend aanbod krijgen. 21 Voor de invulling van de Ouderstage in Wallonië verwijs ik naar de tekst “AFFILIATIONS Service de Prestations Educatives et d’intérêt PP général Offres restauratrices et stages parentaux: Projet Pilote“.
worden door de diensten zelf. Het CAB zal voor de intervisie samenwerken met WOOST22. De onderlinge visies zijn zeer verschillend dus dit zal ongetwijfeld weer voer voor pittige discussies opleveren. Voorstelling aan en samenwerking met andere diensten
Eenmaal de Ouderstage binnen het CAB vorm begon te krijgen begon de zoektocht naar naambekendheid. Via de samenwerkingsverbanden kon ik de Ouderstage voorstellen aan parket en Jeugdrechtbank van de drie gerechtelijke arrondissementen. Er zullen evenwel in de toekomst nog vaker overlegmomenten moeten georganiseerd worden. Verder werden er ook overlegmomenten georganiseerd tussen de verwijzende instanties (Jeugdrechters, sociale dienst, parketcriminoloog en -magistraat) en het CAB, enkele keren ook enkel met de begeleider van de Ouderstage. Uit deze momenten bleek voornamelijk dat er nog veel onduidelijkheden en onzekerheden bestaan over de Ouderstage. Dus ook hier merkt men dat er nog werk aan de winkel is. Ouderstage
De vormgeving van de Ouderstage was een lang en boeiend proces en zal ongetwijfeld nog vaak aan verandering onderhevig zijn. Inhoudelijk heb ik veel mosterd gehaald bij de werking van de Thuisbegeleidingsdienst en de Leerprojecten binnen het CAB. De discussies tussen de verschillende diensten van Vlaanderen die Ouderstage aanbieden georganiseerd op het OSBJ, hebben zeker voor een verrijking en positionering in het werkveld gezorgd. Aangezien alle diensten in Vlaanderen zich moesten schragen achter één tekst waarin iedereen zich kon vinden hebben er zich soms hevige debatten ontwikkeld maar de consensustekst is er gekomen, een uitgebreide methodiekuitwisseling vond plaats en de diensten hebben elkaar leren appreciëren in de verschillen. Wat volgt is een omschrijving van de Ouderstage zoals het CAB die aanbiedt. Ik heb mij echter evenwel willen beperken tot de kern, voor een uitgebreide omschrijving verwijs ik naar de consensustekst “Ouderstage in Vlaanderen”, de powerpoint voorstelling “Ouderstage in het CAB” en de beknopte uitleg op de website van het CAB23. Maar het moet de aandachtige lezer niet verbazen dat er soms grote gelijkenissen zijn tussen wat hier weergeven wordt en de bovenvermelde consensustekst. De gezamenlijke zoektocht naar een consensustekst was immers een wederzijdse uitwisseling van ideeën, een proces waarin alle partijen elkaar beïnvloedden en beïnvloed werden.
22
Een onderling overlegorgaan van de West-Vlaamse diensten waarin de drie gerechtelijke arrondissementen Ieper-Veurne (DIVAM), Kortrijk (CJGB-Cohesie) en Brugge (BAAB) vertegenwoordigd zijn. 23 Voor de algemene invulling: consensustekst “Ouderstage in Vlaanderen” en voor de meer specifieke zoals gehanteerd door het CAB verwijs ik naar de powerpoint voorstelling. Voor een beknopte voorstelling van de Ouderstage verwijs ik naar de website van het CAB: http://www.cabgent.be.
MISSIE In opdracht van het Jeugdparket en/of de Jeugdrechtbank richt de Ouderstage zich tot personen die het ouderlijk gezag uitoefenen over jongeren die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd of over jongeren die ervan verdacht worden en de feiten niet ontkennen. Daarbij geven die personen blijk van onverschilligheid ten opzichte van die feiten of ontkennen of minimaliseren ze die feiten. Vanuit een positieve en respectvolle houding en met erkenning voor hun inzet willen we de ouders op een dynamische en motiverende manier informeren over, responsabiliseren tot en ondersteunen in het opnemen van hun opvoedingsverantwoordelijkheden. VISIE De nieuwe jeugdwet bepaalt dat minderjarige delinquenten gestimuleerd moeten worden om verantwoordelijkheid op te nemen ten aanzien van hun slachtoffer en de gevolgen van het delinquent gedrag. De reactie en houding van ouders ten aanzien van de feiten zijn hierbij van wezenlijk belang. De Ouderstage levert een krachtig instrument om met ouders stil te staan bij het delinquent gedrag van de minderjarige, hen te confronteren met de maatschappelijke normen en hen te ondersteunen in het dragen van hun ouderlijke verantwoordelijkheid. De samenleving biedt via de Ouderstage ouders de kans om opnieuw ‘goede ouderschapservaringen’24 op te doen zodat nieuw delinquent gedrag voorkomen kan worden. We gaan uit van een pluralistische en verdraagzame mensvisie. Iedere ouder wordt als gelijkwaardig beschouwd en gelijk behandeld, ongeacht hun afkomst, huidskleur, cultuur en levensbeschouwing. De grondhouding van de begeleiders is hierbij van wezenlijk belang. Deze houding is respectvol, gelijkwaardig, begripvol, positief en proactief. De Ouderstage vertrekt niet van een kant-en-klaar aanbod. De ouders worden actief betrokken bij de inhoudelijke invulling van de Ouderstage. Ze bepalen zelf wat voor hen belangrijk is, welke keuzes ze maken om hun doelen te bereiken en welke acties ze ondernemen om hun plannen uit te voeren. De begeleider ondersteunt hen daarbij, moedigt hen aan en creëert mogelijkheden voor de ouders om hun competenties te verhogen zodat ze opnieuw greep kunnen krijgen op hun situatie. Het CAB zou de Ouderstage het liefst omschreven zien als een vormingsaanbod vanuit hulpverleningsperspectief. Er is met andere woorden ruimte voor vorming en ruimte voor hulpverlening. De cliëntsituatie zal bepalen waar het meest de nadruk zal opgelegd worden.
24
A. Van der Pas, Handboek methodische ouderbegeleiding 2. Naar een psychologie van ouderschap. Uitgeverij SWP, Amsterdam, 2006.
DOELGROEP De doelgroep wordt omschreven in de ministeriële omzendbrief van minister Onkelinx d.d. 7 maart 200725 . Een heikel punt hierbij is dat het om ouders gaat die “onverschilligheid” vertonen. Deze term zorgde voor heel wat discussies die hier nu niet herhaald zullen worden. De diensten hebben een mandaat van de JRB en/of het parket gekregen, het is met andere woorden aan de verwijzer om de term “onverschilligheid” te interpreteren. Naast de personen die het ouderlijk gezag uitoefenen, wenst het CAB ook alle andere relevante actoren bij de Ouderstage te betrekken. In veel gevallen denkt het CAB bijvoorbeeld dat het zinvol kan zijn om de jongere zelf ook te betrekken in één of meerdere gesprekken26. Belangrijk hierbij is dat dit in de sfeer van vrijwilligheid gebeurt, dat de jongere met andere woorden op geen enkele manier onder druk gezet wordt om hier aan deel te nemen. Bij elke aanmelding zal individueel en in onderling overleg met de ouders bekeken worden of het zinvol, wenselijk en praktisch haalbaar is om andere individuen uit te nodigen (inwonende grootouders, begeleiders indien de jongere in een instelling verblijft, steunfiguren, enzovoort). Kortweg omschrijft het CAB haar doelgroep: -
Ouders van minderjarige delictplegers, doorverwezen door Jeugdrechtbank/ parket;
-
Indien de jongere bereid is en indien wenselijk, mogelijk ook hem/haar betrekken. Indien wenselijk, mogelijk en er is bereidheid: alle relevante gezinsactoren/ hulpverleners.
DOELSTELLINGEN Ook de doelstellingen werden reeds ingevuld zoals omschreven in het Samenwerkingsakkoord tussen de federale overheid en de gemeenschappen d.d. 13 december 200627. Het CAB formuleerde algemene en meer concretere doelstellingen:
25
“ de Ouderstage kan alleen worden voorgesteld t.a.v. ouders die manifest onwillig zijn en onverschilligheid vertonen t.a.v. de feiten die vermoedelijk zijn gepleegd door hun kind, of die deze feiten ontkennen of minimaliseren en zo hebben bijgedragen tot het (vermoedelijk) delinquent gedrag van hun kind. De onverschilligheid van de genoemde personen draagt bij tot de problemen van de minderjarige. In de praktijk zal het dus de ouders betreffen die zich niet bekommeren om de delinquentie van hun kind en deze, door hun houding, vergroten.” Uit: De ministeriële omzendbrief van minister Onkelinx d.d. 7 maart 2007. 26 CAB stelde enkele vragen aan ROPPOV (Regionaal OverlegPlatform Participatie Oost-Vlaanderen; ouderwerking) rond de invulling van Ouderstage en ook daar werd benadrukt dat het heel belangrijk is om rond de relatie ouder- kind te werken. Vragen en reacties uit de oudergroep i.v.m. Ouderstage. Oudergroep Gent –oktober 2007. 27
Een specifiëring van de doelstellingen vinden we in artikel 3: “de Ouderstage heeft als finaliteit het inzicht van de personen die het ouderlijk gezag uitoefenen over de minderjarige in het delictplegende gedrag van de minderjarige te verhogen, hen via begeleiding te wijzen op hun verplichtingen als verantwoordelijken voor de opvoeding van hun kinderen en hun verantwoordelijkheidsgevoel te stimuleren. De Ouderstage dient ingegeven te zijn door een motiverende aanpak die elke stigmatisering tegengaat.” Uit: Samenwerkingsakkoord tussen de federale overheid en de gemeenschappen d.d. 13 december 2006.
Algemeen
-
Enerzijds ouders informeren over hun burgerrechtelijke en strafrechtelijke rechten en plichten, anderzijds over hun opvoedingsverantwoordelijkheden;
-
Ouders sterken in hun ouderschap en hun betrokkenheid naar hun kinderen toe, versterken van hun zelfvertrouwen en draagkracht;
-
Ouders hun pedagogische vaardigheden en competenties later (her)ontdekken.
Concreet
-
Inzicht in het delictplegend gedrag van de jongere verhogen. Kennis en inzicht in schade en slachtofferschap naar aanleiding van strafbare feiten. Op zoek gaan naar wat goed liep en/of loopt in de opvoeding. Ouders (opnieuw) in contact laten komen met 'goede ouderschapservaringen': beroep doen op hun eigen deskundigheid en kracht. Ouders in contact brengen met de leefwereld van hun kind. Verdere structurele nazorg aanbieden.
TRAJECT Zoals de wetgever voorschrijft, omvat de Ouderstage minstens 30 uren. Deze Ouderstage kent een individuele en een collectieve fase. De mate waarin en de manier waarop de invulling van de Ouderstage geïndividualiseerd worden, varieert van cliënt tot cliënt. Het aanbod van de Ouderstage is opgedeeld in 3 fasen: een startfase, een begeleidingsfase en een afsluitfase. De opstart is een belangrijke fase. De duur en het verloop van deze fase variëren afhankelijk van de cliëntsituatie. Het eerste gesprek vindt bij voorkeur plaats samen met de verwijzer (parketcriminoloog of sociale dienst van de Jeugdrechtbank). Dit om een duidelijk onderscheid te maken voor de cliënt tussen de gerechtelijke beslissing (sanctionerend) en de invulling ervan door de dienst (hulpverlening). Daarna vinden - naar gelang de cliëntsituatie – één of meerdere huisbezoeken plaats waarbij alle mogelijke relevante actoren betrokken kunnen worden. Het doel van deze fase is meervoudig: de cliënt laten ventileren zodat er een werkbare relatie tussen de begeleider en de ouder(s) ontstaat is mijn inziens de belangrijkste. Na deze gesprekken is het de bedoeling dat de ouders een duidelijk beeld hebben van wat Ouderstage eigenlijk is en of zij zich hiervoor willen engageren. Dit laatste wordt omgezet in een vorm van “handelingsplan” die evenwel ten alle tijden, in onderling overleg, kan gewijzigd worden. Het kunnen maken van concrete afspraken luidt het einde van deze fase in. De begeleidingsfase bestaat uit individuele gesprekken en groepssessies. De verhouding tussen het individueel gedeelte en het collectief gedeelte kan verschillen naargelang de clientsituatie. Het werken in groep kan heel wat voordelen/mogelijkheden bieden. Informeren van de ouders, vergroten van kennis en inzicht zijn hier enkele voorbeelden van. Steun, (h)erkenning en bevestiging vinden bij mensen in een vergelijkbare situatie werden vooral door de ouders zelf benadrukt (ROPPOV)28. Onderlinge herkenbaarheid; ouders zijn immers mekaars lotge28
zie voetnoot 13: Vragen aan de ouders omtrent Ouderstage.
noten, ze voelen zich in hun problematiek minder geïsoleerd en kunnen ervaringen uitwisselen. Bijgevolg zullen ze gemakkelijker advies aanvaarden van lotgenoten (ervaringsdeskundigen). De groepen worden zorgvuldig samengesteld. Er wordt ondermeer rekening gehouden met het aantal dossiers, de gemeenschappelijke belevingen en verwachtingen van de ouders en de haalbaarheid om de verschillende ouders en ouderparen samen te zetten. Dit impliceert dat met sommige ouders een uitsluitend individueel traject kan afgelegd worden. De individuele gesprekken vinden bij voorkeur plaats onder de vorm van huisbezoeken. Deze individuele gesprekken bieden de mogelijkheid om met de ouders afzonderlijk een weg af te leggen, de eerder opgestelde doelstellingen op te volgen en de verwachtingen van de ouders concreet te toetsen. Indien er ook groepsessies plaatsvonden kunnen de huisbezoeken de vaardigheden die in groep werden aangeleerd toetsen aan de thuissituatie. Aandacht voor de individuele situatie van elke cliënt garandeert een werking op maat van de cliënt. Het samenwerkingsakkoord tussen de federale overheid en de gemeenschappen van 13 december 2006 bepaalt dat de volgende thema’s minimaal aan bod moeten komen: pedagogische vaardigheden en probleemoplossing, opvoedingsverantwoordelijkheid; strafrechtelijke verantwoordelijkheid en burgerrechtelijke verantwoordelijkheid. Daarnaast bestaat een breed gamma aan thema’s waaruit kan geselecteerd worden, opnieuw verwijs ik hierbij naar de consensustekst en de powerpoint voorstelling. De afsluitfase: aan het eind van de Ouderstage is er minstens één evaluatiegesprek met de ouders en eventueel belangrijke derden. Het CAB voorziet een beperkte follow-up (de laatste drie thuisbezoeken zijn verspreid over drie maanden). Indien blijkt dat er verdere nood is aan vrijwillige, structurele hulpverlening kan een nazorgtraject uitgestippeld worden. Belangrijk bij dit aanbod is dat ouders duidelijk het verschil kennen tussen de ‘opgelegde’ 30u Ouderstage en de vrijwillige hulpverlening achteraf. Stand van zaken
Zoals reeds eerder opgemerkt hebben we veel weerstand en onwetendheid bij de magistratuur en JRB ondervonden met betrekking tot de Ouderstage. Bij voorstelling van het project viel het telkens wel in goede smaak, merkte men op zeker dossiers te hebben die hiervoor in aanmerking komen maar het gebrek aan kennis, richtlijnen rond het juridisch- technische aspect en formele bezwaren hierbij hielden mogelijke verwijzingen tegen. Dat de insteek ligt bij MOF-dossiers en niet bij POS-dossiers is voor velen een doorn in het oog, een gemiste kans om het doelpubliek te bereiken ter preventie van MOF-jongeren. Na een lange wachttijd kregen we in november dan toch onze eerste aanmelding vanuit de Jeugdrechtbank Oudenaarde. Een ongelukkig moment daar we via officieuze weg weten dat de toekomst van de Ouderstage zeer onzeker is. Er is een vraag tot vernietiging van het wetsartikel met betrekking tot Ouderstage ingediend bij het Grondwettelijk Hof, een uitspraak wordt verwacht tegen eind januari. Voorlopig wordt de Ouderstage gestart en we zien wel waar we uitkomen…. Algemeen besluit
De start van het project is nog geen 6 maand geleden begonnen. De eerste fase bestond vooral uit een verkennen van het werkveld en de juridische achtergrond. Vervolgens kroop heel wat tijd in een uitgebreide literatuurstudie en vorming rond de invulling van de Ouderstage. Langzamerhand begon het concept vorm te krijgen en door lange gesprekken met
collega’s en pedagogische verantwoordelijken meer en meer concreet uitgewerkt. Het uitwerken van een consensustekst met de collega’s ‘begeleiders Ouderstage’ hebben tot het aftasten van nieuwe invalshoeken, nieuwe pistes geleid. We zouden hier nog een tijdje mee kunnen doorgaan maar het project ligt ongeduldig te wachten op de toets met de realiteit: wat blijft overeind in de praktijk? Met ongeduld kijken we uit naar de eerste praktische uitvoering, een confrontatie met de verwachtingen van een cliënt. De bezwaren vanuit juridisch oogpunt, gebundeld in het dossier bij het Grondwettelijk Hof zijn terecht, de Ouderstage in haar huidige vorm is moeilijk te verdedigen. Toch pleiten we om het kind niet met het badwater weg te gooien. De Ouderstage zoals ze uitgewerkt is bij de verschillende diensten kan zeker waardevol zijn en er is een doelgroep die hiervoor te bereiken is. Met alle collega’s begeleiders Ouderstage zitten we dan ook binnenkort misschien voor de laatste keer- tezamen komen om een advies te schrijven over de toekomst van de Ouderstage en deze te overhandigen aan de overheid. Voorlopig werken we verder met de middelen die beschikbaar zijn en blijven we werken aan het verhogen van de naambekendheid bij de verwijzende instanties en dit door gericht te informeren. Verder is het afwachten op het arrest van het Grondwettelijk Hof en de reactie van de federale overheid en de gemeenschappen hierop.
Naomi Van de Moortele
EINDVERSLAG LEERPROJECT 2007 Inleiding Op 1 november 1999 werd het “Leerproject voor minderjarige plegers van een als misdrijf
omschreven feit” van het Centrum voor Ambulante Begeleiding erkend. Het Leerproject wordt in de gerechtelijke arrondissementen van Gent, Oudenaarde en Dendermonde aangeboden. Het Leerproject van het Centrum voor Ambulante Begeleiding is tot stand gekomen vanuit een samenwerkingsverband tussen het CAB enerzijds en het Centrum Algemeen Welzijnswerk Artevelde anderzijds. We bestaan ondertussen 8 jaar. Volgens ons voldoende lang om voor een aantal zaken na te gaan of er bepaalde tendensen en evoluties te bespeuren zijn in de begeleidingen. Doelgroep en opzet
Het project richt zich in het kader van de herstelgerichte en constructieve afhandelingen (HCA) tot minderjarige plegers van geweld-, vermogens-, en / of seksuele delicten. De verwijzingen gebeuren door de jeugdrechtbanken van Gent, Oudenaarde en Dendermonde. Uitzonderlijk verwijst ook een jeugdrechter van buiten Oost-Vlaanderen door. Dit kan voor zo ver de minderjarige in Oost-Vlaanderen verblijft. Het wettelijk kader is het artikel 37, § 2 bis, 5° van de wet op de jeugdbescherming van 8 april 1965: ‘deelnemen aan een of meer opleidingsmodules of modules ter bewustwording van de gevolgen van de gestelde handelingen, alsook van de invloed daarvan op de eventuele slachtoffers’. De drie begeleiders werken met een vaste structuur van intakefase, begeleidingsfase en evaluatiefase die afhankelijk van de aard van het delict, inhoudelijk zal verschillen. Alle drie staan zij in voor de uitwerking van zowel leerprojecten van geweld-, vermogens-, en / of seksuele delicten. Standplaatsen
GENT De projectuitvoerders hebben hun uitvalsbasis in de gebouwen van het Centrum Algemeen Welzijnswerk Artevelde. Voornaamste reden hiervoor is het inhoudelijk samenwerken met de collega’s van het Centrum Algemeen Welzijnswerk Artevelde die reeds jaren werken met delinquenten. De projectuitvoerders vormen met hen een structureel team, dat elkaar wederzijds ondersteunt en voedt. Via teamvergaderingen (gewoonlijk 3-wekelijks) en via intervisie (wekelijks). Voor Gent werkt Elke Fontaine 32 uur, Geert De Roo 14 uur, en Bart Haes 10 uur. In 2007 werden 17 jongeren door JRB Gent aangemeld, dit is 44% van het geheel. Voor het gerechtelijk arrondissement Gent betekent dit een lichte daling van het aantal aanmeldingen in vergelijking met vorig jaar.
AALST Daarnaast draait de standplaats in Aalst op volle toeren. Bart Haes, die halftijds voor het Leerproject werkt, en daarnaast ook volwassen seksueel delinquenten begeleidt, bemant twee zitdagen per week de standplaats van Aalst. Dit komt overeen met 9 uur begeleiding voor minderjarigen. Gesprekken gaan door in de gebouwen van CAW Regio Aalst, deelwerking Gezins- en Relationeel Werk. Hoewel er geen structurele overlegmomenten zijn, is er zeker sprake van een inbedding in een bestaand team. Op informele manier kan de projectuitvoerder er terecht voor informatie en advies. Vermeldenswaard is ook dat dit team over een goed voorziene bibliotheek beschikt en dat gebruik kan gemaakt worden van video’s en pedagogisch spelmateriaal. SINT NIKLAAS Om doorverwijzingen uit het Waasland adequaat op te vangen houdt Geert De Roo een wekelijkse zitdag (5 uur) in Sint-Niklaas. De werking in Sint-Niklaas is niet ingebed in een bestaand team. Daar wordt louter gebruik gemaakt van de lokalen van het CAW Waasland. DENDERMONDE Sinds juni 2007 is er ook een standplaats in Dendermonde. Elke Fontaine houdt een wekelijkse zitdag (6uur) in de gebouwen van CAW ’t Dak-Teledienst. Daarnaast is er ook sprake van een gedeeltelijke inbedding in het plaatselijk team. Deze inbedding krijgt formeel vorm door deelname aan de forensische unit en forensische intervisie van het forensisch team, CAW ’t Dak-Teledienst. Dit overleg vindt maandelijks plaats (zie verder). De standplaatsen Aalst, Sint-Niklaas en Dendermonde krijgen hoofdzakelijk doorverwijzingen vanuit het gerechtelijk arrondissement Dendermonde. In totaal kregen we 20 doorverwijzingen vanuit de jeugdrechtbank Dendermonde. Dit betekent een stijging van 27% in 2006 naar 51% in 2007. ANDERE Het is de keuze van het leerproject om zo toegankelijk mogelijk te zijn. Dat betekent onder meer dat we zoveel mogelijk naar de jongeren toe gaan. Getuige daarvan de uitgebouwde standplaatsen in Aalst en Sint-Niklaas, en de uitbreiding met een standplaats te Dendermonde. Begin 2007 kwam Stefanie De Raeve tegemoet aan een jongere die zich moeilijk kon verplaatsen, door ook in het JIP van Eeklo gesprekken te laten plaats vinden.
Personeelsbestand
Het personeelsbestand is dit jaar gewijzigd. Stefanie De Raeve ging in mei 2007 uit dienst bij het CAB en werd vervangen door Elke Fontaine. Daarnaast werd er een uitbreiding van ½ FT gerealiseerd, die tevens ingevuld werd door Elke Fontaine. Hierdoor werkt Elke Fontaine voltijds en Geert De Roo en Bart Haes beiden halftijds voor het leerproject van het CAB. Teamwerking
De overlegmomenten binnen de werking blijven behouden zoals ze in de voorbije jaren zijn gegroeid. De drie projectuitvoerders blijven op zeer regelmatige basis overleg hebben binnen de stuurgroep, het team daderbegeleiding en de intervisiegroep. De stuurgroep die sinds de start van het Leerproject in 1999 werd uitgebouwd heeft de bedoeling om de projectuitvoerders zowel inhoudelijk als organisatorisch te ondersteunen. Om de anderhalve maand komt deze stuurgroep samen. Naast de drie projectuitvoerders zijn ook steeds aanwezig: Raf De Mulder, pedagogisch verantwoordelijke van het CAB en Mieke Van Durme, teambegeleidster van het team daderbegeleiding van het CAW-Artevelde. Dit jaar werd de stuurgroep uitgebreid met Naomi Van de Moortele, begeleidster van de Ouderstage, een HCA-maatregel die tot stand kwam naar aanleiding van de nieuwe jeugdwet. Naast de stuurgroep is er ook het driewekelijks overleg binnen het team daderbegeleiding. Dit team bestaat momenteel uit 6 leden die allen werken met minderjarige of meerderjarige plegers van delicten. Wekelijks wordt ook twee uur voorzien voor intervisie. Tijdens deze intervisies komen 2 à 3 cases aan bod. Dit overlegmoment staat dan ook garant voor inhoudelijke groei en verdieping. Eénmaal per maand komt het forensisch team van CAW ’t Dak-Teledienst samen voor een forensiche unit of forensische intervisie. De bedoeling van dit overleg is zowel inhoudelijkeen organisatorische uitwisseling als casusbespreking vanuit de verschillende forensische invalshoeken. Aan dit overleg participeren zowel mensen uit slachtofferhulp, JWW, partnergeweld als daderbegeleiding, allen werkzaam in het gerechtelijk arrondissement Dendermonde. Elke Fontaine vertegenwoordigt het CAB in dit overleg. Contacten en samenwerking met verwijzers en met andere actoren
We onderscheiden hierin een drietal luiken: Er is vooreerst de relatie met de verwijzende diensten. We blijven het belangrijk vinden dat er een voortdurende communicatie blijft bestaan tussen onze dienst en de doorverwijzers. Op geregelde tijdstippen hebben we dan ook formele en informele contacten met de respectieve jeugdrechters en sociale diensten van de drie gerechtelijke arrondissementen van Oost-Vlaanderen. Een duidelijke profilering, het bespreken van eventuele knelpunten en het verder op punt stellen van de procedures zijn items die iedere keer op het programma staan. In 2007 was er formeel overleg met de sociale dienst en jeugdrechtbank van de drie gerechtelijke arrondissementen uit Oost-Vlaanderen. Hieruit kwamen volgende besluiten:
GENT -
De inhoud van de doorverwijzingen sluit zeer goed aan bij het aanbod van het Leerproject. Dit betekent dat éénmaal opgestart de begeleidingen goed lopen.
-
Er werden afspraken gemaakt om de communicatie bij opstart van een dossier vlotter te laten verlopen. Eén van de afspraken is dat vanaf heden een medewerker van het leerproject uitgenodigd wordt op zitting. Op die manier kan de eerste kennismaking gebeuren en kan er meteen een eerste afspraak gemaakt worden. Deze maatregel vraagt wel extra tijdsinvestering vanuit het leerproject.
OUDENAARDE -
Er werd opgemerkt dat er dit jaar geen doorverwijzingen zijn vanuit dit arrondissement. De leidend consulent gaf hierbij aan dat dit ligt aan het gering aantal MOFdossiers die voor een leerproject in aanmerking kunnen komen. Er worden weinig dossiers door het parket gevorderd. De sociale dienst krijgt hoofdzakelijk POSdossiers. Dit vraagt extra investering van het weinige personeel waarover men beschikt. Het Leerproject wordt wel nog steeds als zéér zinvol ingeschat.
DENDERMONDE -
Doordat het parket snel vordert, reageren ook de jeugdrechters snel. Dit maakt dat het Leerproject soms toegewezen wordt nog voordat het onderzoek rond is. Hierdoor hebben we meer lichte feiten en ontkenners.
-
Met Jeugdrechters en consulenten is de afspraak gemaakt dat in overleg een begeleiding korter kan duren, of dat de begeleiders van het Leerproject de mogelijkheid hebben om na intake het dossier niet op te starten en de jongere terug te sturen.
-
Voor de registratie van het Leerproject betekent dit dat we meer dossiers hebben die niet opgestart of vroegtijdig afgebroken worden.
Ten tweede is er de samenwerking met de twee diensten in Gent die ook werken binnen alternatieve sancties, met name: Dienst Alternatieve Sancties en Voogdijraad en Herstelbemiddeling Minderjarigen. In 2007 werden op directieniveau, de eerste stappen gezet tot een structurele en formele samenwerking met de verschillende diensten, zoals gevraagd door de Vlaamse Overheid. ‘De Leerprojecten’ en ‘De Ouderstage’ van het CAB worden hierbij vertegenwoordigd door Dirk Meulyzer en Luc Billiet (zie supra). Tenslotte is er het luik samenwerking met Vlaamse diensten die in het kader van de gecoördineerde decreten Bijzondere Jeugdbijstand erkend zijn om alternatieve sancties op te zetten. Dit forum wordt ons voornamelijk aangeboden door de OSBJ.
De Samenwerkingsverbanden “H.C.A.”
Vanaf 2004 konden projecten een erkenning aanvragen voor 3 jaar, mits ze voldoen aan een aantal voorwaarden. Belangrijkste voorwaarde is dat het project samen met andere projecten en actoren in de regio een samenwerkingsverband “Herstelrechterlijke en Constructieve Afhandelingen” (HCA) opzet. In dit samenwerkingsverband zitten de projecten met de magistratuur, de sociale dienst van de Vlaamse Gemeenschap bij de jeugdrechtbank en de regiomanager, de advocatuur, hulpverleningswereld en eventuele andere partijen, regelmatig samen voor overleg. Doel van dit overleg is “het realiseren van de afstemming en coördinatie tussen de herstelrechtelijke en constructieve afhandelingen per gerechtelijk arrondissement en dit vanuit een gemeenschappelijk gedragen visie met betrekking tot de aanpak van de jongeren die een als misdrijf omschreven feit plegen”. Wij vinden nog steeds dat deze samenwerkingsverbanden een kans zijn om tot een betere uitwisseling en afstemming te komen tussen de drie herstelgerichte en constructieve afhandelingsvormen, en de andere betrokken actoren. Ook tijdens het afgelopen jaar zijn we ons blijven engageren. Toch vermelden we dat dit een grote tijdsinvestering vergt, voornamelijk voor de samenwerkingsverbanden Dendermonde en Oudenaarde, gezien de afstand. Voor Dendermonde geldt bovendien dat onze dienst het secretariaatswerk vervult. Deelname aan werkgroepen
Elke Fontaine maakt deel uit van de Werkgroep seksueel grensoverschrijdend gedrag bij jongeren (SGGJ) die een zestal keer per jaar samenkomt. De samenkomsten gaan voornamelijk door in Antwerpen en Brussel. Binnen de werkgroep worden alle projectuitvoerders uitgenodigd die werken met minderjarige seksuele delinquenten en dit om vooral inhoudelijke thema’s uit te wisselen. Het is een intersectoraal overleg waaraan zowel deelnemers uit de Bijzondere Jeugdzorg, het Algemeen Welzijnswerk, de Centra Geestelijke Gezondheidszorg en de Kinder- en Jeugdpsychiatrie deelnemen. Eénmaal ging de werkgroep in Gent door, waarbij onze dienst en werking uitgebreid werd toegelicht. Bart Haes participeert binnen het Werksoortelijk overleg seksueel delinquenten (SAW). In dit overleg zijn alle projecten vertegenwoordigd die werken met daders van seksueel geweld. De projectuitvoerders zijn allen tewerkgesteld in het algemeen welzijnswerk. We gaan in op het aanbod van de Ondersteuningsstructuur Bijzondere Jeugdbijstand. Concreet kreeg dit aanbod dit jaar vorm in ‘de ronde van Vlaanderen, een kennismaking van het OSBJ met HCA-diensten van Vlaanderen’, ‘een ervarings-uitwisselings-dag leerprojecten’ en ‘de werkgroep registratie’. Raf De Mulder volgt het ‘coördinatorenoverleg’ op. Voor de werking en het aanbod van de OSBJ verwijzen we graag naar hun jaarverslag en website. De projectuitvoerders maken ook deel uit van het overleg met de dienst Slachtofferhulp (CAW Visserij) en de dienst Justitieel Welzijnswerk (CAW Artevelde). Bedoeling van deze samenkomsten is ervaringsuitwisseling rond cases bekeken vanuit slachtoffer- en daderperspectief. De bijeenkomsten gaan drie maal per jaar door.
Registratie
Wij vinden het in het kader van onze leerprojecten belangrijk om een degelijke registratie bij te houden van de cliëntgegevens. We zijn immers zeer benieuwd welke jongeren verwezen worden en of hierin evoluties te bespeuren vallen. Voor het uitwerken van deze registratie legden we de modellen van het AWW en de registratie binnen het Centrum voor Ambulante Begeleiding (meer bepaald Begeleid Zelfstandig Wonen) naast elkaar. Hiermee wordt reeds enkele jaren gewerkt. Daarnaast is er ook nog het registratieprogramma uitgewerkt door de OSBJ. Alhoewel één van de doelstellingen was om tot één bruikbare registratie te komen voor alle diensten zien we dat, wat ons Leerproject betreft, we toch nood blijven hebben om ook met ons eigen programma te blijven werken. Enkele besluiten en vaststellingen kunt u in volgend hoofdstuk lezen. Huidig statuut van de dossiers en cijfergegevens
-
-
Sinds 1 januari 2007 werden 40 dossiers aangemeld. Hierbij moet eerst de volgende opmerking neergeschreven worden: o
Van de 40 doorverwijzingen, zijn er in 2007 30 dossiers effectief opgestart.
o
Daarnaast werden er 6 dossiers niet opgestart, telkens 1 dossier uit het gerechtelijk arrondissement Kortrijk, Brugge en Gent en 3 dossiers uit het gerechtelijk arrondissement Dendermonde. De redenen hiervoor zijn: gerechtelijke procedure fouten, ontkennen van de feiten, …
o
Daarnaast zullen er 4 dossiers pas in 2008 opstarten. In onderstaande tekst nemen we 39 dossiers als uitgangspunt, gezien we voor 1 dossier nog te weinig informatie hebben.
Van de 39 dossiers (51%) werden er 20 doorverwezen door de Jeugdrechtbank Dendermonde. 17 dossiers (44%) zijn doorverwezen door de Jeugdrechtbank van Gent: o
Er werden geen dossiers doorverwezen vanuit de jeugdrechtbank Oudenaarde.
o
Twee dossiers waren respectievelijk afkomstig van de Jeugdrechtbank Brugge en Kortrijk. Deze twee jongeren verbleven op het moment van de doorverwijzing en de begeleiding in een residentiële instelling op het grondgebied van Oost-Vlaanderen.
Het aantal aanmeldingen is, ondanks de verwachte stijging n.a.v. de nieuwe jeugdwet, in absolute getallen ongeveer gelijk met 2006. Toch merken we op dat er dit jaar een lichte daling is in het arrondissement Gent (van 57% in 2006 naar 44% in 2007) en een sterke stijging (van 27% in 2006 naar 51% in 2007) is vanuit het gerechtelijk arrondissement Dendermonde. -
In 2007 werden 20 dossiers verder opgevolgd die in 2006 opgestart werden. Een reden hiervoor is onder meer dat er meer dan 10 dossiers pas in het najaar doorverwezen en opgestart zijn. Eén dossier opgestart in 2006 zal ook in 2008 nog verder lopen.
-
Onder de minderjarigen bevinden er zich 2 meisjes, d.w.z. 5%. Doorheen de jaren heen blijken hoofdzakelijk jongens aangemeld te worden voor een Leerproject.
-
Net zoals andere jaren hebben de meeste jongeren de Belgische nationaliteit. Voor 2007 betekent dit dat 82% van de jongeren Belg is.
-
Verder willen we vermelden dat er van de 39 dossiers: o
11 dossiers zijn enkel seksueel gerelateerd;
o
11 dossiers zijn enkel gewelddelicten;
o
15 dossiers zijn een combinatie van geweld- en vermogensdelicten;
o
1 dossier is een combinatie van geweld- en seksueel delict;
o
er is geen enkel dossier dat puur over een vermogensdelict gaat;
o
1 dossier is aangemeld, maar niet opgestart en er ontbreekt ook elke delict classificatie.
Op te merken valt dat het aantal seksueel gerelateerde dossiers in vergelijking met vorig jaar minder is in aantal. Het aantal dossiers waarbij er een combinatie is van vermogensen gewelddelicten, kent een sterke stijging. -
Met betrekking tot de leeftijd van de jongeren zien we dat in 2007: o
geen enkele jongere bij aanmelding 12 jaar was;
o
en dat er 3 jongeren van 13 jaar zijn;
o
5 jongeren hebben de leeftijd van 14 jaar;
o
8 jongeren zijn 15 jaar;
o
12 jongeren hebben de leeftijd van 16 jaar;
o
en de overige 11 zijn 17 jaar bij aanmelding.
In vergelijking met 2006 is er een daling bij de12-13 jarigen, een status quo bij de 14-jarigen een stijging bij de 15-17 jarigen. Er blijft een grotere spreiding in leeftijd merkbaar dan in de beginjaren. -
26% van de begeleide jongeren loopt school in het bijzonder onderwijs. Dit heeft als gevolg dat het voor de projectuitvoerders een voortdurend aandachtspunt is om het Leerproject bij te sturen zodat het aansluit bij de noden en het kennisniveau van de jongeren.
-
Het leerproject is een duidelijke markering voor een jongere die over de grens is gegaan. Tevens biedt het volgen van een Leerproject een kans om de oorzaken van dit gedrag aan te pakken zodat een scheeflopende geschiedenis alsnog kan recht getrokken worden. Dit blijven we ook communiceren aan de doorverwijzers. 56% van de jongeren zijn “first offenders”, wat een daling is in vergelijking met 2006. Daarnaast zien we een stijging van 19% (2006) naar 33% (2007) van jongeren die reeds voorheen, 1 of meerdere keren, in aanraking gekomen zijn met de Jeugdrechtbank n.a.v. delicten. We zien een stijging in de zwaarte van de dossiers, m.b.t. delicten maar ook m.b.t. de context.
-
79% van de begeleide jongeren verblijft op het moment van de doorverwijzing thuis bij de ouder(s). Dit is een opmerkelijk verschil met vorig jaar waarbij meer dan de helft op moment van de aanmelding in een instelling verbleef. Toch blijkt dat 56% van de jongeren één of meerdere plaatsingen achter de rug hebben. Voor een aantal van deze jongeren is het volgen van een Leerproject een voorwaarde om opnieuw bij de ouder(s) te wonen en de instelling te verlaten. Dit cijfer blijft stijgen. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de dossiers ‘zwaarder’ zijn dan de voorbije jaren. Zwaarder duidt dan op het feit dat er binnen de dossiers meer sprake is van ernstige feiten en / of zeer moeilijke context- of gezinssituaties.
-
Naast de 20 dossiers uit 2006 werden er in 2007 8 dossiers afgerond. Daarnaast werden ook 6 dossiers afgebroken, d.w.z. dat ze voortijdig werden stopgezet. De redenen hiervoor zijn divers: plaatsing, de afspraken niet nakomen, verhuizen en weigeren deel te nemen aan het Leerproject.
-
Twee dossiers worden op vrijwillige basis verder gezet.
Knelpunten
Bepaalde knelpunten komen bijna ieder jaar terug. Het zijn structurele knelpunten waar niet direct een antwoord of oplossing voor bestaat: -
Beperking begeleidingsmogelijkheden. Nogal wat begeleidingen hebben te maken met ‘geweld of grensoverschrijdend gedrag binnen het gezin’. We trachten steeds te werken rond de volgende aspecten: inzicht in de feiten en de context, de gevolgen voor de dader en het slachtoffer, de verantwoordelijkheid van de jongere. Met betrekking tot het gezin hebben we niet alle kaarten in handen. Gezien de vaak jeugdige leeftijd van onze cliënten kunnen we ons inziens moeilijk de gehele verantwoordelijkheid van een disfunctionerend gezinssysteem bij hen leggen. Niet zelden dienen we dan te beseffen dat onze begeleidingen qua haalbare doelen beperkt zijn. Een groot gebrek waarmee wij geconfronteerd worden is het feit dat wij over weinig doorverwijsmogelijkheden beschikken. In sommige gezinnen waarmee wij via het Leerproject in contact komen, zou het zinvol zijn om ook een gezinsbegeleiding op te starten.
-
Door de vele verplaatsingen die de projectuitvoerders moeten maken en door de wisselende belasting van bepaalde standplaatsen, is er het gegeven dat bepaalde jongeren maar om de twee weken gezien kunnen worden. Dit is, zeker bij aanvang van een project, niet optimaal.
-
Indien in de beschikking of het vonnis gevraagd wordt het leerproject binnen de 6 maand af te werken dan is dit niet steeds haalbaar gezien bepaalde jongeren niet wekelijks op gesprek kunnen komen.
Jongeren die ook een werkstraf opgelegd kregen, voeren deze meestal eerst uit vooraleer ze aan het Leerproject beginnen. De termijn van uitvoering is sinds de nieuwe jeugdwet verlengd van 6 maand tot 1 jaar. -
Bepaalde jongeren doorlopen niet het volledige programma omdat ze afhaken eens ze de leeftijd van 18 jaar bereikt hebben. Uitzonderingen niet te na gesproken. Daar-
om is het in de meeste gevallen weinig zinvol om een Leerproject op te leggen kort voor de jongere 18 wordt. -
Zoals hierboven al werd aangehaald, groeit onze stapel ‘zware’ dossiers. Vaak kunnen we ook spreken over multiproblem dossiers: chronische POS-situaties, problemen thuis en op school, vechtscheidingen,… Meer dan de helft van de jongeren heeft reeds een hulpverleningsverleden achter de rug. Ook zwakbegaafde jongeren vormen geen uitzondering in onze populatie. Ondertussen weten de doorverwijzers dat wij ook deze jongeren opnemen in het Leerproject en dat wij ook oog hebben voor de problemen naast de gepleegde feiten. Deze dossiers wegen echter voor ons zwaar door. Het is zeer belastend, mede ook door de grotere tijdsinvestering. In dergelijke dossiers is een langere begeleiding meer aangewezen. Dit zou kunnen binnen het wettelijk kader van de wet op de jeugdbescherming van 8 april 1965 artikel 37, § 2 ter, 5° ‘deelnemen aan welbepaalde activiteiten in het kader van een leer- en opleidingsproject, van ten hoogste 45 uur’.
-
Het is tevens opvallend dat residentiële hulpverlening graag gebruik maakt van een aanvullend aanbod vanuit onze dienst onder de vorm van een Leerproject voor regeloverschrijdend gedrag, terwijl dit gedrag zich zeer vaak situeert binnen de muren van de residentie. Het leerproject mag echter geen alibi zijn voor deze voorzieningen om hun eigen beleid niet in vraag te stellen met betrekking tot het voorkomen en hanteren van dit gedrag in de voorziening. Dit is een gegeven waar we blijvend alert moeten voor zijn.
-
We constateren ook dat de aanmeldingsprocedure niet altijd correct wordt gevolgd. Zowel de projectuitvoerders als de doorverwijzers gaan hier soms op een lakse manier mee om. Dit heeft tot gevolg dat de opstartfase in bepaalde dossiers stroef verloopt. We zijn hier zeker alert voor en communiceren dit ook duidelijk aan onze doorverwijzers.
-
Op vragen tot het opnemen van begeleidingen door het Comité, instellingen, CLB’s en scholen kunnen wij, gezien ons mandaat, niet ingaan. Die vragen handelen meestal over seksueel grensoverschrijdend gedrag en agressiecontrole. Op dit ogenblik is er weinig tot geen aanbod in de regio voor dergelijke dossiers. Gezien de ruime aanmelding bij de collega’s van Exit, die zich wel naar deze doelgroep kunnen profileren, is er duidelijk nood aan ondersteuning. Het is niet duidelijk waar deze jongeren terecht kunnen.
Voorstel tot aanpassing overeenkomst tussen het CAB en de Vlaamse Gemeenschap
Het Leerproject wordt tot op vandaag aangeboden in een tijdsmodule van 20 uur. Voor de meeste jongeren zijn 20 individuele gesprekken in een tijdsspanne van ongeveer zes maand voldoende om de problematiek(en) waar hij / zij mee geconfronteerd werd aan te pakken. Binnen deze 20 uur wordt er gewerkt rond kennis en inzicht van de feiten, de gevolgen voor het slachtoffer, de maatschappij en de pleger. Meestal bevindt de jongere zich in een situatie van on-welzijn. Hieraan wordt binnen de begeleiding de nodige aandacht gegeven. In enkele gevallen volstaan 20 uur niet om met de jongere het ganse programma af te
werken. In die gevallen geven we de kans aan de jongere om op vrijwillige basis de begeleiding verder te zetten. Sommige jongeren gaan hierin op. Regelmatig worden wij geconfronteerd met doorverwijzingen waarbij we na enkele gesprekken reeds merken dat 20 uur niet aangewezen is. Met andere woorden dat de jongere meer gebaat zou zijn met een kortere begeleiding. Tot nu toe hebben we de afspraak met de verwijzer (lees: consulent) dat we hem / haar tijdig contacteren wanneer we het opportuun vinden dat een begeleiding voortijdig afgerond kan worden. De consulent neemt vervolgens contact op met de jeugdrechter die de maatregel op beider advies voortijdig stopzet. Tot op heden loopt deze manier van werken vrij goed. Graag zouden we dit officialiseren. De jongere is niet gebaat bij een begeleiding die te lang duurt, die met andere woorden, gerekt wordt om de volle 20 uur te bereiken. We denken hierbij aan: -
Jongeren die bvb. uit verveling tijdens de vakantie, alleen of met anderen één of meerdere lichtere delicten gepleegd hebben maar waar er voor de rest geen (ernstige) problematiek aan de grondslag ligt. Het spreekt vanzelf dat elk delict met de nodige maatregelen moet gemarkeerd worden.
-
Jongeren die zich in een vechtscheidingssituatie bevinden. Vanuit hun niet goed voelen (loyaliteitsconflicten) verrichten ze daden die duidelijk grensoverschrijdend zijn. Deze jongeren enig inzicht bijbrengen omtrent de situatie waarin ze zich bevinden kan bevrijdend en helend werken.
-
Delicten die zéér licht van aard zijn.
Daar tegenover staat het gegeven dat we het laatste jaar een stijging zien in de leeftijd van jongeren, het aantal jongeren dat voorheen reeds 1 of meerdere delicten gepleegd heeft en het aantal jongeren dat reeds voorheen ambulante of residentiële hulp kreeg. Dit gaat samen met een ernstiger problematiek, waarbij een langere en intensievere begeleiding aangewezen is. Finaliteit
Soms vragen mensen zich af wat nu de uiteindelijke doelstelling, de finaliteit van het leerproject is of dient te zijn. Hierbij stellen we dat we aan terugvalpreventie werken door het verhogen van welzijn, en dat we het welzijn verhogen door te werken aan terugvalpreventie. We denken ook na over de mate waarin constructief en herstelgericht werken samengaan in het Leerproject. Op de volgende pagina’s vindt u een tekst “Mijmeringen rond herstelgerichte finaliteit binnen de context van een Leerproject voor minderjarigen”.
Besluit
De doorverwijzingen fluctueren in aantal per jaar en per arrondissement. Dat merk je aan het aantal doorverwezen en begeleide jongeren doorheen de jaren. De ene keer dreigt de wachtlijst, en de andere keer is een opstart van het Leerproject mogelijk gezien het gering aantal doorverwijzingen van dat moment. Het is moeilijk om hierin een tendens op te merken. We zetten moedig verdere stappen in de conceptualisering en de concretisering van dit project. Een Leerproject is een reactie op normovertredend gedrag waarbij het verhogen van welzijn en terugvalpreventie hand in hand gaan. We kiezen ook voor een Leerproject van 20 uren, maar met de mogelijkheid om die naar onder toe aan te passen als dat zinvol is, uiteraard in overleg met de jeugdrechter. Toch lijkt ons voor een aantal jongeren een begeleiding van meer dan 20 uur opportuun. Dit dient duidelijk omschreven te zijn, zodat het niet in conflict komt met de rechtszekerheid van de jongeren, een principe dat heilig is voor ons.
Elke Fontaine, Bart Haes, Geert De Roo en Raf De Mulder
MIJMERINGEN ROND HERSTELGERICHTE FINALITEIT BINNEN DE CONTEXT VAN EEN LEERPROJECT VOOR MINDERJARIGEN Rond het begrip herstel heerst nogal wat verwarring. De begrippen herstelrecht, herstelbemiddeling, bemiddeling, herstelgericht werken, worden al te vaak met elkaar verward. Er is nogal wat inkt gevloeid over het begrip herstelgericht werken. We veroorloven ons om daar nog wat cc aan toe te voegen: Je zou het zo kunnen bekijken: Doorgaans verhouden individuen in een samenleving zich op een “normale” (= volgens normen) manier. Het is door een delict dat deze normen overschreden worden. Hierdoor ontstaan drie dimensies: dader, slachtoffer, en maatschappij. Het evenwicht tussen individuen en groepen binnen de maatschappij is verstoord. Men zou dan kunnen stellen dat herstel gericht werken betekent dat pogingen worden ondernomen om dit evenwicht te herstellen. Dit betekent dus dat we proberen om dader én slachtoffer terug neutraal te maken. Simpel gezegd: een dader moet “ontdaderd” worden, en een slachtoffer moet “ontslachtofferd “ worden. Elke werkvorm (bvb. slachtofferhulp, daderbegeleiding, herstelbemiddeling) kan aan deze processen meewerken. Door de drie dimensies een plaats te geven binnen onze begeleidingen, helpen we om deze processen op gang te trekken. Elk door middel van zijn eigen werkvorm, en ten opzichte van zijn eigen cliënteel. Voor Leerprojecten zijn dat in de eerste plaats de daders, en hun context. Hieronder probeer ik concreter te duiden wat dit kan betekenen voor een Leerproject voor minderjarige daders: DADERDIMENSIE: “EEN DELICT KOMT NIET ZOMAAR UIT DE LUCHT VALLEN” Een misdrijf heeft een betekenis, een functie, en een geschiedenis. Al te vaak is het een destructieve poging om een probleem op te lossen. Als we onze jongeren kunnen helpen om deze betekenis helder te bekijken, om deze functie te begrijpen, en om de geschiedenis in kaart te brengen, dan zullen ze wellicht bereid zijn om positieve, constructieve oplossingen te zoeken voor hun problemen. Dan vergroot de kans dat ze (opnieuw) “normale” contacten met hun omgeving aangaan. SLACHTOFFERDIMENSIE: “DELICT HEEFT SCHADE TOEGEBRACHT” Een probleem wordt slechts aangepakt als het herkend en erkend wordt als een probleem. Door het delict is een slachtoffer ontstaan. Om het onevenwicht, veroorzaakt door het delict te kunnen herstellen, moeten onze jongeren dus eerst erkennen dat het er is. Dit lijkt veel simpeler dan het is, want het betekent dat we de kijk van ons cliënteel moeten strippen van zaken als minimaliseringen, recht op destructie (zie Yvàn Böszörményi-Nagy), afwenteling van verantwoordelijkheid, goedpraters,.. Pas dan zullen ze in staat zijn en het aandurven om de schade, die het delict heeft aangericht, onder ogen te zien en daar ook de verantwoordelijkheid voor op te nemen.
MAATSCHAPPELIJKE DIMENSIE: “MAATSCHAPPELIJKE NORMEN, WAARDEN, REGELS EN WETTEN ZIJN OVERTREDEN” De maatschappij stelt regels op die zo goed mogelijk tegemoet komen aan de realiteiten en de noden van de samenleving. Regels zorgen voor veiligheid, geborgenheid, bescherming, markering en sanctionering. Zij neemt haar verantwoordelijkheid in het opsporen en bestrijden van “delictogene” (delict uitlokkende) situaties. Denken we aan bijvoorbeeld kansarmoede, kindermishandeling en misbruik. Het is de maatschappij die een delict vaststelt. Die ziet dat er een onevenwicht ontstaan is, met een dader- en een slachtofferdimensie. Het is ook de maatschappij die pogingen zal ondernemen om deze dimensies te laten verdwijnen (terug tot het “normale” brengen), en om te voorkomen dat zij opnieuw verschijnen. Curatief en preventief dus. Zodat slachtoffers niet opnieuw slachtoffer worden, en ook niet overgaan tot daderschap. En zodat daders niet opnieuw daders worden, en ook geen slachtoffers worden. Binnen een leerproject kunnen we als volgt deze dimensie binnen brengen: Als jonge daders de logica van de wetgeving begrijpen en accepteren, dan betekent dit dat zij zich akkoord verklaren met de normen. De kans vergroot dan dat zij “normaal” gedrag genegen zullen zijn. En dat zij oplossingen zullen zoeken, die binnen de grenzen van de wet vallen. Het in kaart brengen van de dienstverlening die de maatschappij biedt, helpt om deze laatste niet langer als vijandig te zien, maar eerder als rechtvaardig, consequent en zorgend. En dan wordt gebruik maken van deze diensten minder bedreigend en wordt herstel van het evenwicht vergemakkelijkt.
Bart Haes
SAMENSTELLING RVB EN PERSONEEL Raad van Bestuur
Luc Billiet, voorzitter Bernard Goetghebuer, secretaris Patrick Van Hende André De Paepe Guido Martens Dirk Vandenhout, penningmeester Hadewig Stinissen Odilon Vereecke Perquy Katia Auman Simonne Personeel
Dirk Meulyzer, lic. psychologie, eindverantwoordelijke BEGELEID ZELFSTANDIG WONEN Raf De Mulder, lic. criminologie, pedagogisch verantwoordelijke Liceray Araujo Nava, gegradueerde in gezinswetenschappen, begeleidster ad interim Sofie Boesman, lic. criminologie, begeleidster Katrien De Duytsche, gegradueerde orthopedagogie – lic. criminologie Mieke De Fré, maatschappelijk assistent, begeleidster ad interim Maarten Floré, lic. ped. wet., begeleider ad interim (tot 31/03/2007) Vanessa Hoskens, gegradueerde orthopedagogie, begeleidster ad interim Nadia Lauwers, gegradueerde orthopedagogie, begeleidster Sandrine Lippens, maatschappelijk assistent, begeleidster – eerste begeleider Sofie Rochtus, lic. psychologie, begeleidster Thomas Van Laecke, maatschappelijk assistent, begeleider ad interim (vanaf 01/04/2007) THUISBEGELEIDING Hilde Celis, lic. orthopedagogiek, pedagogisch verantwoordelijke
Ann De Clippel, gegradueerde in gezinswetenschappen, begeleidster ad interim (tot 31/08/2007) Veerle De Zutter, gegradueerde orthopedagogie, begeleidster Michel Dujardin, gegradueerde orthopedagogie, begeleider – eerste begeleider Anja Labaere, maatschappelijk assistent, begeleidster ad interim (tot 26/12/2007) Inge Ryckaert, gegradueerde orthopedagogie, begeleidster Bea Vandewalle, psychiatrisch verpleegkundige, begeleidster ad interim Chris Vanhoucke, lic. orthopedagogiek, begeleidster Tom Veys, maatschappelijk assistent, begeleider LEERPROJECT Geert De Roo, regent, begeleider Stefanie Deraeve, lic. criminologie, begeleidster ad interim (tot 13/05/2007) Elke Fontaine, maatschappelijk assistent, begeleidster ad interim (vanaf 09/05/2007) Bart Haes, ergotherapeut, begeleider OUDERSTAGE Naomi Van de Moortele, lic. psychologie, project Ouderstage (vanaf 13/08/2007)
ADMINISTRATIE Nancy Cooman Fons De Crom, vrijwilliger Marleen De Ruyte Selma Kücük, interim medewerkster Veerle Scheir ONTHAAL Chantal Deyne ONDERHOUD Alain De Roo Carine Galens
OVERZICHT VORMING 2007 Gevolgde vorming extern
Naam
Omschrijving
Organisatie / plaats
Duur
Meerjarenopleiding (2 jaar of meer) Mieke De Fré Inge Ryckaert
2-jarige opleiding Animal Assisted The- Balans rapie 2-jarige opleiding Contextuele Hulpverle- Balans ning Korte opleidingen (een jaar of minder)
Araujo Liceray
Opleiding Bemiddeling familiezaken
Gent
14 dagen
BZW
Supervisie
Gent
Celis Hilde Mieke De Fré
Opleiding NLP Supervisie werkbegeleiders Filosoferen met kinderen
Diksmuide Gent Zingem
Marleen De Ruyte
Cursus EHBO
Gent
Cursus Excel
Gent
Opleiding supervisie
Lokeren
Workshop 4-dimensionele therapie Opleiding “opvoedingsondersteuning” Opleiding “Van verhalen en poppen” Duplo-intervisie
Lokeren
Veerle Scheir
Cursus Excel
Gent
Bea Vandewalle
Cursus EHBO
Gent
Duplo-intervisie
Mobilé
Opleiding ‘van verhalen en poppen” Naomi Van de Moortele Ouderstage
VSPW Geuzenhuis
7 halve dagen 18 dagen ½ dag 4 halve dagen 7 halve dagen 4 halve dagen 4 halve dagen 2 dagen 4 dagen 1 dag 3 halve dagen 4 halve dagen 7 halve dagen 3 halve dagen 2 dagen 1 dag
Chris Vanhoucke
Antwerpen Gent Kortrijk Sint-Niklaas
6 dagen ½ dag 1 dag 2 dagen
Michel Dujardin Anja Labaere
Thomas Van Laecke
Opleiding supervisie Supervisie Duplo “van verhalen en poppen” Bijscholing “gesprekstechnieken”
Naam
Omschrijving
VSPW Mobilé
Organisatie / plaats
Duur
Studiedagen (1 of 2 dagen of halve dagen) Liceray Araujo Sofie Boesman Hilde Celis
Intervisie
Diverse
Jeugd en herstel Zorgaanbod voor kwetsbare zwangere vrouwen en hun partner Studiedag steunmaatregelen BZW Studiedag Effectiviteit in hulpverlening
Brussel Gent
2 halve dagen 1 dag ½ dag
Brussel Leuven
1 dag 1 dag
Nancy Cooman
Opleiding “jaarlijkse vakantie”
SCC
½ dag
Ann De Clippel
Ouderlijk gezag en betrokkenheid op school Wet op de jeugdbescherming Intervisie BZW
De Zuidpoort
½ dag
OSBJ Diverse Steevliet Brussel Leuven Steevliet Gent Gent Zwijnaarde Stappen Gent Kortrijk SCC
½ dag 1 dag 1 dag ½ dag ½ dag ½ dag
Veerle De Zutter
Roppov-dag Studiedag steunmaatregelen BZW Studiedag rond Effectiviteit Roppov-dag Slothappening 14-daagse van de Thuiszorg Feestzitting + lezing De Cocon Opleiding BA4 Workshop A. De Bruyne Vorming Diversiteit Intervisie Cursus werkloosheid, brugpensioen, pensioen Workshop Diversiteit Grob
½ dag 2 halve dagen ½ dag 1 dag 1 dag ½ dag ½ dag
Gent
1 dag
Chantal Deyne
Workshop A. De Bruyne
Stappen
1 dag
Elke Fontaine
Vorming Diversiteit Intervisie Workshop A. De Bruyne
Gent Kortrijk Stappen
½ dag ½ dag 1 dag
Mieke De Fré
Raf De Mulder
Alain De Roo Geert De Roo Marleen De Ruyte
Carine Galens Bart Haes
Gent De Zuidpoort
½ dag ½ dag ½ dag ½ dag ½ dag
Nadia Lauwers
Forensische hulpverlening aan seksuele delinquenten Vorming Diversiteit Intervisie Intervisie BZW Studienamiddag “gedwongen opname” “Ouderlijk gezag en betrokkenheid op school Terugkomdag “verhalen en poppen” Duplo-intervisie Leren stellen van doelen
Kortrijk Gent Gent
1 dag ½ dag 1 dag
Sandrine Lippens
Intervisie BZW
Diverse
Studienamiddag “gedwongen opname” Studienamiddag On@break² Studievoormiddag Toegangspoort Informaticaseminarie Computerstore Studiedag “beroepsgeheim in casusoverleg” Navorming EROV Roppov-dag Voorstelling Sociale kaart Studiedag De Mee-ander Feestzitting + lezing De Cocon Infomoment Integrale Jeugdhulp Roppov-dag Voorstelling Sociale kaart Duplo-intervisie
Gent PAC – Gent Brussel Gent PAC - Gent
Duplo-vorming
Ipsoc
2 halve dagen ½ dag ½ dag ½ dag ½ dag 1 dag 1 dag ½ dag ½ dag ½ dag ½ dag ½ dag ½ dag ½ dag ½ dag 2 halve dagen 1 dag
Vanessa Hoskens Anja Labaere
Dirk Meulyzer
Bea Vandewalle
1 dag Gent Kortrijk
Gent Steevliet Gent Geraardsbergen Gent Gent Steevliet Gent Gent
Chris Vanhoucke
Tom Veys Eline Viveye
Naam Liceray Araujo Hilde Celis Mieke De Fré Raf De Mulder Stefanie Deraeve
Geert De Roo Michel Dujardin
Vanessa Hoskens Sandrine Lippens Bea Vandewalle Thomas Van Laecke Sandrine Lippens & Sofie Rochtus Liceray Araujo Tom Veys Hilde Celis
Studiedag “Bijzondere verhalen” Duplo-vorming Workshop Diversiteit Grob Lezing Jo Hermans “opvoedingsondersteuning: wat brengt het bij?” Ouderlijk gezag en betrokkenheid op school Infomoment Integrale Jeugdhulp Intervisie BZW
Hogeschool Gent Ipsoc Gent Gent
1 dag 1 dag 1 dag ½ dag
De Zuidpoort
½ dag
Gent Oostende
½ dag ½ dag
Omschrijving Geven van vorming / voorstellingen Intervisie met verschillende BZW-diensten rond vergaderen Opleiding VHT 2de master pedagogie Bezoek Spijkerinstituut aan BZW Intervisie met verschillende BZW-diensten rond vergaderen Voorstelling BZW aan studenten hogeschool Gent Bezoek Martens-Sotteau aan BZW Bezoek Spijkersinstituut aan BZW Voorstelling team Daderbegeleiding aan studenten Uitleg aan studenten i.v.m. seksueel grensoverschrijdend gedrag jongeren Voorstelling Leerproject aan jeugdadvocaten
Aantal
Locatie
1
CAB
1 1 1
RUG CAB CAB
1 1 1 1 1
Gent CAB CAB Gent Gent
1
Dendermonde Gent CAB
Voorstelling werken met Duplo-poppen 1 Interview met student i.v.m. thesis rond werken met allochtone gezinnen 1 Workshop VHT Artevelde Hogeschool 2 Voorstelling TB aan Sint-Bernarduscollege 1 Opleiding VHT 2de master pedagogie 1 Werkgroep “pool opvoedingsondersteuning” Bezoek Martens-Sotteau aan BZW 1 Voorstelling BZW aan studenten hogeschool Gent 1 Interview met student i.v.m. thesis rond werken met 1 allochtone gezinnen Voorstelling TB aan Sint-Bernarduscollege 2 Intervisie met verschillende BZW-diensten rond 1 vergaderen Begeleiden stages Jan Ramaekers: 3de jaarsstage maatschappelijk assistent
Westende Oudenaarde UG Gent CAB Gent CAB Oudenaarde CAB
Eline Vyvey: 2 de jaarsstage maatschappelijk assistent Stepha Vandewalle: 1ste master orthopedagogiek Thesisbesprekingen Bevragen scriptie maatschappelijk werk, Artevelde hogeschool Gent
Interne organisatie
Interne werkgroepen Deelnemers
Aantal vergaderingen 2007 Stuurgroep kwaliteit
Dirk Meulyzer, Raf De Mulder, Hilde Celis, Michel Dujardin, Sandrine Lippens & Nancy Cooman Werkgroep animatie Marleen De Ruyte, Selma Kücük, Nadia Lauwers, Mieke De Fré, Carine Galens en Vanessa Hoskens, Bea Vandewalle & Geert De Roo Werkgroep GOM Dirk Meulyzer, Hilde Celis, Marleen De Ruyte, Nadia Lauwers & Geert De Roo
8
4
2
Werkgroep diversiteit Dirk Meulyzer, Hilde Celis, Nadia Lauwers, Raf De Mulder, Michel Dujardin & Chantal Deyne Werkgroep risico-analyse Dirk Meulyzer, Nadia Lauwers, Geert De Roo, Hilde Celis, Marleen De Ruyte Werkgroep communicatie Michel Dujardin, Raf De Mulder, Sandrine Lippens, Dirk Meulyzer, Werkgroep permanentie Chantal Deyne, Alain De Roo, Carine Galens, Marleen De Ruyte, Michel Dujardin, Vanessa Hoskens, Hilde Celis, Dirk Meulyzer Werkgroep secundaire traumatisering
3
1
2
2
Bea Vandewalle, Chantal Deyne, Naomi Van de Moortele, Nancy Cooman, Mieke De Fré, Lice2 ray Araujo, Elke Fontaine, Bart Haes, Michel Dujardin Werkgroep voorbereiding evaluatieweekend Raf De Mulder, Hilde Celis, Selma Kücük, Elke Fontaine, Marleen De Ruyte
1
OVERZICHT EXTERNE ACTIVITEITEN MEDEWERKERS 2007 Naam Liceray Araujo Hilde Celis Mieke De Fré Raf De Mulder
Alain De Roo Geert De Roo
Marleen De Ruyte Stefanie Deraeve Michel Dujardin Elke Fontaine
Bart Haes
Omschrijving 1. Eénmalig inhoudelijk overleg Uitwisseling ervaringsgericht leren Vergadering evaluatie TAP Uitwisseling ervaringsgericht leren Bespreking met nieuw op te richten BZW-dienst Voorstelling Jong Wonen Overleg OSBJ rond ondersteuning en samenwerking LP Overleg met jeugdrechters Gent Overleg met jeugdrechtbank en sociale dienst Dendermonde Overleg met sociale dienst en jeugdrechtbank Oudenaarde Vergadering evaluatie TAP Info-moment rond huursubsidies en installatiepremies Overleg tussen diensten BZW en sociale dienst JRB Debatlunch over Herstelbemiddeling Bespreking risico-analyse Overleg met jeugdrechters Overleg met sociale dienst en jeugdrechtbank Oudenaarde Overleg OSBJ rond ondersteuning en samenwerking LP Info over groepswerking Ervaringsuitwisselingsdag Leerproject OSBJ Registratie OSBJ Bespreking risico-analyse Overleg met justitieel welzijnswerk en slachtofferhulp Infosessie CAW i.v.m. onthaal- en instroom Uitwisseling VHT met TB Amarilis Overleg OSBJ rond ondersteuning en samenwerking LP Overleg met jeugdrechtbank en sociale dienst Dendermonde Overleg met sociale dienst en jeugdrechtbank Oudenaarde Info over groepswerking Registratie OSBJ Ervaringsuitwisselingsdag Leerproject OSBJ Infosessie CAW i.v.m. onthaal- en instroom Overleg met jeugdrechters Gent Overleg met jeugdrechtbank en sociale dienst Dendermonde Overleg met sociale dienst en jeugdrechtbank Oudenaarde Overleg OSBJ rond ondersteuning en samenwerking LP Info over groepswerking Vergadering OSBJ m.b.t. STENT
Aantal
Locatie
1 1 1 1 1
Bekwame Boon Gent Bekwame Boon CAB Gent Gent
1 1
Gent Dendermonde
1
Gent
1 1
Gent Antwerpen
1 1 2 1 1
Gent Gent CAB Gent Gent
1
Gent
1 1 1 1 1 1 1 1
Aalst Brussel Brussel CAB Gent Gent Antwerpen Gent
1
Dendermonde
1
Gent
1 1 1 1 1 1
Aalst Brussel Brussel Gent Gent Dendermonde
1
Gent
1
Gent
1 1
Aalst CAB
Sandrine Lippens Dirk Meulyzer
Bea Vandewalle Chris Vanhoucke
Hilde Celis Raf De Mulder Dirk Meulyzer Hilde Celis
Nancy Cooman Ann De Clippel Raf De Mulder
Stefanie Deraeve
Marleen De Ruyte
Overleg tussen diensten BZW en SDJRB Beleidsondersteuningsteam Integrale Vergadering met de deputatie AV OSBJ AV Vertrouwenscentrum Bespreking risico-analyse Vergadering HCA
1 1 1 1 1 1 2
Overleg BOT Voorstelling project “Woonzinnig” Samenkomst B.C. Half-Rond Contactlunch Sint-Jan-Baptist Adviesraad Integrale Jeugdhulp Overleg verwijzers en GROB m.b.t. MFC Onderhandeling geïntegreerde HCA-dienst Erov opvolgingsevenement Contactlunch Sint-Jan-Baptist Samenkomst Begeleidend Comité Half-Rond Bevraging Wijkgezondheidscentrum 2. Tijdelijke werkgroepen Oudergroep Zuidpoort Vergadering project registratie BJB-OSBJ Vergadering i.v.m. ouderstage Vergadering project registratie BJB-OSBJ Werkgroep inFORManT Jongerenbegeleiding
1 1 1 1 1 1 1 1 1 2 2
3. Permanent overleg Regionaal overleg thuisbegeleidingsdiensten Overleg Jongerenbegeleiding verantwoordelijken TB Stuurgroep Oudergroep Zuidpoort Stuurgroep Inloopteam Werkbegeleiders Jongerenbegeleiding TB Werkgroep registratie Vlaanderen Pedagogische Werkgroep Bekwame Boon Overleg MFC voor teamverantwoordelijken Vergadering administratieve medewerkers GROB Overleg thuisbegeleiders Jongerenbegeleiding Overleg BZW-diensten Oost-Vlaanderen Federatie diensten BZW Werkgroep registratie Federatie diensten BZW Vergadering Couturierfonds Ouderwerking Roppov RvB Wagenschot Denkgroep Rungproject Denkgroep Roppov Onderhandelingen HCA-diensten Overleg MFC voor teamverantwoordelijken Werkgroep registratie Vlaanderen Overleg “seksueel grensoverschrijdend gedrag bij jongeren” Samenwerkingsverband herstelgerichte en constructieve afhandelingen Vergadering administratieve medewerkers GROB
2 3 3 3
Gent Brussel Provincie Brussel Gent CAB MartensSotteau Brussel Gent Brussel Gent Gent Gent Gent Gent Gent Gent
1
Gent CAB OSBJ CAB Gent
6 6 2 6 3 5 2 6 1 1 3 4 3 8 11 4 2 5 5 6 5 2
Gent Gent Gent Gent Gent CAB Drongen Diverse Gent Gent Diverse Antwerpen Antwerpen Diverse Gent Wagenschot Gent Gent Diverse Diverse CAB Diverse
1
Gent
2
Gent
Geert De Roo Veerle De Zutter Michel Dujardin Elke Fontaine Bart Haes
Samenwerkingsverband herstelgerichte en constructieve afhandelingen Overleg thuisbegeleiders Jongerenbegeleiding Welzijnsoverleg Brugse Poort Overleg thuisbegeleiders Jongerenbegeleiding Overleg SGGJ Samenwerkingsverband herstelgerichte en constructieve afhandelingen Samenwerkingsverband herstelgerichte en constructieve afhandelingen Overleg SGGJ
1
Dendermonde
1 2 5 2 4
Gent Gent Gent
5
Diverse
Diverse Diverse
1 Antwerpen
Selma Kücük Anja Labaere Dirk Meulyzer
Naomi Van De Moortele Bea Vandewalle Chris Vanhoucke Raf De Mulder Dirk Meulyzer
Werksoortelijk overleg SAW
1
Berchem
Vergadering administratieve medewerkers GROB Overleg thuisbegeleiders Jongerenbegeleiding RvB, AV en denkdag Jongerenbegeleiding Stuurgroep en RvB Roppov Vergadering & AV denkdag GROB RvB & AV Artevelde Stuurgroep, RvB, AV & feestzitting Regionaal Welzijnsoverleg Vergadering directies ambulante diensten RvB Vertrouwenscentrum Samenwerkingsverband herstelgerichte en constructieve afhandelingen OSBJ overleg ouderstage Overleg thuisbegeleiders Jongerenbegeleiding Overleg thuisbegeleiders Jongerenbegeleiding 4. Overleg op beleidsniveau Coördinatorenoverleg HCA Stuurgroep + AV Oost-Vlaams Overlegplatform BJB Samenkomst Raden van Bestuur GROB Regio-overleg directies Directies ambulante diensten Vergadering MFC Directiecomité GROB
1 2 9 5 19 8 8 2 2 4 2
Gent Gent Diverse Gent Diverse Gent Gent Diverse Gent Gent Diverse
4 1 1
Brussel Gent Gent
2 10 1 3 1 1 7
Brussel Steevliet Gent Steevliet Ronse Brussel Diverse
BEZETTINGSGRADEN 2007 De bezettingsgraden worden in onderstaande tabel per werkvorm en per maand genoteerd. Per werkvorm is er een onderverdeling in de percentages per maand (oneven kolommen) en de cumulatieve percentages (C_: even kolommen). Cumulatieve percentages geven de berekening weer voor die maand vanaf de eerste maand van het jaar zodat de evolutie op jaarbasis kan bekeken worden. Tenslotte wordt de berekening nog eens apart gemaakt voor BZW en TB samen als globale bezetting voor de Bijzondere Jeugdbijstand: kolommen 5 en 6.
% 2007 JAN FEB MAA APR MEI JUN JUL AUG SEP OKT NOV DEC
1 B.Z.W. 87,40% 90,07% 90,22% 90,63% 91,83% 90,94% 87,90% 91,23% 94,27% 95,87% 89,38% 89,42%
2 C_B.Z.W. 87,40% 88,67% 89,20% 89,56% 90,02% 90,18% 89,84% 90,02% 90,49% 91,04% 90,89% 90,76%
3 T.B. 93,45% 95,87% 97,58% 103,13% 103,13% 103,13% 97,38% 96,88% 95,00% 87,70% 82,60% 88,51%
4 C_T.B. 93,45% 94,60% 95,63% 97,50% 98,65% 99,40% 99,10% 98,82% 98,40% 97,31% 95,99% 95,35%
5 B.J.B. 90,42% 92,97% 93,90% 96,88% 97,48% 97,03% 92,64% 94,05% 94,64% 91,78% 85,99% 88,96%
6 C_B.J.B. 90,42% 91,63% 92,41% 93,53% 94,34% 94,79% 94,47% 94,42% 94,44% 94,17% 93,44% 93,06%
LIJST AFKORTINGEN AV AWW
Algemene Vergadering Algemeen Welzijnswerk
BC BOT BZW
Bemiddelingscommissie Beleidsondersteuningsteam Integrale Jeugdhulp Begeleid Zelfstandig Wonen
C.A.B. CAW CBJ CJGB CKG CLB
Centrum voor Ambulante Begeleiding Centrum Algemeen Welzijnswerk Comité voor Bijzondere Jeugdzorg Centrum voor Jongeren- en Gezinsbegeleiding Centrum voor Kinderzorg- en Gezinsondersteuning Centrum voor leerlingenbegeleiding
DAS&V
Dienst Alternatieve Sancties en Voogdijraad
EDPBW EROV
Externe dienst voor preventie en bescherming op het werk Economische Raad Oost-Vlaanderen
GAM GIM GOM GROB
Gemeenschappelijk animatiemoment Gemeenschappelijk informatiemoment Gemeenschappelijk overlegmoment Gents Regionaal Overleg Bijzondere Jeugdbijstand (samenwerkingsverband)
HCA HERGO
Herstelgerichte en constructieve afhandeling Herstelgericht groepsoverleg
IDEWE IJH IRC IRO IVA
Externe dienst voor preventie en bescherming op het werk Integrale Jeugdhulp Interne regisseur op cliëntniveau Interne regisseur op organisatieniveau Intern Verzelfstandigd Agentschap
JIP JRB JWW LP
Jongeren informatiepunt Jeugdrechtbank Jeugdwelzijnswerk Leerproject
MFC MO MOF MPI
Multifunctioneel centrum (Globaal Plan voor de Jeugdzorg) Middelbaar onderwijs Als Misdrijf Omschreven Feit Medisch Pedagogisch Instituut
NBBM NLP
Niet begeleide buitenlandse minderjarigen Neuro-Linguistic Programming
OCMW OOOC OSBJ
Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn Onthaal-, observatie- en oriëntatiecentrum Ondersteuningsstructuur Bijzondere Jeugdbijstand
OTA
Ondersteuningsteam allochtonen
PAC POS PRIAC PROZA
Provinciaal Administratief Centrum Problematische opvoedingssituatie Prioritair actieplan Projectgroep Ontwikkeling Zelfanalyse Instrument
ROPPOV RvB
Regionaal OverlegPlatform Participatie Oost-Vlaanderen Raad van Bestuur
SAW SDJRB SGGJ SID SSC
Steunpunt Algemeen Welzijnswerk Sociale dienst Jeugdrechtbank Seksueel grensoverschrijdend gedrag jongeren Stedelijke Integratiedienst Sociaal Secretariaat Caritas
TAP TB TGV
Toewijzing ambulante plaatsen (verwijzers BJB) Thuisbegeleiding Tolk- en Vertaalservice
UG
Universiteit Gent
VESOC VGF VHT VSPW VTO VZW
Vlaams Economisch Sociaal Overlegcomité Vragenlijst gezinsfunctioneren Videohometraining Vormingsleergang voor Sociaal en Pedagogisch Werk Vorming, training en opleiding Vereniging zonder winstoogmerk