WOORD VOORAF ..........................................................................................................................
Deel I:
3
GEMEENSCHAPPELIJKE THEMA’S -
De missie vertaald ...................................................................................................
-
De cliënt centraal - Ethische code ........................................................................................................
7 9
- Diversiteitsbeleid ................................................................................................... 16 - Klachtenbehandeling ............................................................................................. 17 - Roppov ouderwerking............................................................................................ 18
Deel II:
-
Nabeschouwingen bij de inspectieronde ................................................................. 20
-
Proza als instrument voor kwaliteitsverbetering ...................................................... 22
-
Opvolging kwaliteitsplanning 2004 (tijdigheid verslagen) ........................................ 23
-
Kwaliteitsplanning 2005 (strategisch beleid-doelrealisatie) ..................................... 27
-
Integrale Jeugdhulp: het vervolgverhaal ................................................................. 32
-
20 jaar Centrum voor Ambulante Begeleiding ......................................................... 36
BEGELEID ZELFSTANDIG WONEN - Inleiding........................................................................................................................ 53 - Het cijfer 4, en zo veel meer ....................................................................................... 54 - Meten van effecten....................................................................................................... 60 - Opvolging kwaliteitsindicatoren ................................................................................... 65 - Werkdruk, druk werk, … drukkend werk?.................................................................... 68
Deel III
THUISBEGELEIDING - Inleiding
.................................................................................................................... 73
- Risico en thuisbegeleiding, een jaar verder................................................................. 74 - De ervaringen rond werkdruk ...................................................................................... 77 - Het teamconcept herbekeken ...................................................................................... 80 - Cijfers, cijfers en nog eens cijfers ................................................................................ 81 - Opvolgen kwaliteitsindicatoren .................................................................................... 95
Deel IV
DE LEERPROJECTEN - Eindverslag Leerproject 2004 ......................................................................................101
Deel V
JAAROVERZICHTEN - Samenstelling Raad van Bestuur en Personeel .........................................................115 - Overzicht gevolgde vorming .......................................................................................117 - Overzicht externe activiteiten ......................................................................................121 - Lijst publicaties en sponsors .......................................................................................125 - Bezettingsgraden 2004 ...............................................................................................127 - Lijst afkortingen ...........................................................................................................129
WOORD VOORAF Elk jaarverslag moet een kwaliteitsjaarverslag zijn. Zeker nu de toepassing van het kwaliteitsdecreet reeds een jaar in al zijn componenten rechtsgeldig is. Voorheen maakten we nog een onderscheid: we brachten in een eerste deel onder de hoofding ‘kwaliteitsjaarverslag’ de verantwoording van onze werkzaamheden die direct te maken hadden met het kwaliteitshandboek en de kwaliteitsplanning. Daarnaast, in de klassieke hoofdstukken, stelden we de activiteiten voor van de verschillende werkvormen. De bespreking van de meest opvallende registratiegegevens maakten hier een belangrijk deel van uit. Vanaf dit jaar verlaten we enigszins deze opdeling. We streven immers op elk vlak kwaliteit na. We plaatsen de gemeenschappelijke thema’s vooraan. Deze benadrukken de uitgangspunten en visies waarmee het C.A.B. werkt. Maar ook de kwaliteitsplanning en de opvolging ervan zijn er terug te vinden. In het bijzonder brengen we onze «feestzitting 20 jaar Centrum voor Ambulante Begeleiding» in herinnering, met tekst en beeld. Begeleid Zelfstandig Wonen (BZW) en Thuisbegeleiding (TB) plaatsen vervolgens hun cijfers m.b.t. de opvolging van de kwaliteitsindicatoren, en de doelgroepregistratie. BZW geeft de resultaten weer van de effectevaluatie, TB doet dit voor de tevredenheidsmeting bij de cliënten (kinderen, jongeren en hun ouders) en bij verwijzers. Ook rapporteren zij over nazorg en over de gezinsvragenlijst als nieuw gehanteerd instrument. Het Leerproject, nu reeds vijf jaar operationeel, stelt zijn eindverslag 2004 voor. Het zal u duidelijk worden dat er stilaan sprake is van overbevraging. Verder is er een bespreking van de nieuwe perspectieven die de recent tot stand gekomen netwerkvorming van de constructieve afhandelingvormen, kan bieden. De drie werkvormen bundelen in een apart volume al hun cijfergegevens van de (uitgebreide) registratie. Deze kunnen ingezien worden op onze website http://www.cabgent.be, doorklikken naar ‘interne projecten’, ‘jaarverslag 2004’. 2004 was voor ons niet alleen een feestjaar, maar ook een jaar van hard werken aan de verdere uitbouw van het Centrum. We hopen in 2005 eenzelfde dynamiek te kunnen ontwikkelen. Wij wensen u veel leesgenot toe. Commentaren en vragen zijn steeds welkom.
Dirk Meulyzer Eindverantwoordelijke
Luc Billiet Voorzitter
DE MISSIE VERTAALD Dirk Meulyzer
Er is niet één goede werkwijze om een missie uit te schrijven. Toen we dit voor het C.A.B. een eerste maal deden in 1999, hielden we ons aan het concept dat een kort statement, dat vooral de ambitie en de bestaansreden van de organisatie tot uitdrukking moest brengen, kon volstaan. Ondertussen hebben we meerdere concepten en uitwerkingen de revue zien passeren. Je treft ze aan in de onthaalruimtes van voorzieningen en ondernemingen, zelfs in politiekantoren. Ook vele websites van organisaties pakken er mee uit. Zo zijn we stilaan gaan beseffen dat een missieformulering, soms ook opdrachtverklaring genaamd, wat uitgebreider kan en mag zijn. Als voorbeeld van een bijna perfecte verwoording raadt men ons aan te surfen naar de site van Johnson & Johnson (Jansen Farmaceutica). Voor hun “credo” nemen zij negen welgevulde paragrafen in beslag. Hierin benoemen zij zowat hun ideale verhouding tot al wie ook maar kan betrokken zijn bij hun werking of product: personen en instanties, de gehele maatschappij. We geven grif toe dat onze eerste omschrijving1 wat te beknopt is geweest, in twee betekenissen. We hebben teveel willen zeggen met weinig woorden. En we hebben een aantal belangrijke aspecten er niet in vernoemd. Als voorbeeld van dit laatste ontbreekt onze visie op de inzet van de medewerkers. Ook een iets nauwkeuriger omschrijving van de doelgroep zou niet misstaan. Het eerste argument, de uitermate beknoptheid, schaadt aan de verstaanbaarheid voor diegenen die niet direct op ons werkterrein actief zijn. Maar vooral lopen we het risico dat de boodschap aan onze cliënten, voor wie de missie op de eerste plaats bedoeld moet zijn, helemaal voorbij kan gaan. Dit besef leidde er ons alvast toe een vertaling of uitwerking naar onze cliënten te maken. We hebben geprobeerd de voor de cliënten essentiële elementen er uit te halen en die weer te geven in een beknopte en klare taal. We deden verder de toets bij een aantal cliënten om na te gaan of onze ambitie daadwerkelijk ook door hen zo begrepen werd. Dit heeft ons een paar kleinere verbetersuggesties opgeleverd, waarvan we dankbaar gebruik hebben gemaakt. De keerzijde van deze strategie is dat enkele aspecten van de missie bij de vertaling niet of niet voldoende konden meegenomen worden. Voorbeeld: onze optie om ons in te schrijven in de hulpgarantie die wij mee willen zijn, maar ook ons streven naar deskundigheid en onze eis van engagement bij alle medewerkers. Een missie mag niet verengd worden tot het perspectief van één “stakeholder”. Misschien hebben we wel een typisch Belgisch compromis gevonden wanneer wij vanaf nu onze oorspronkelijke missieomschrijving, waar we ten volle blijven achterstaan, gewoon aanvullen met de vertaling naar de cliënten. In de komende periode zullen we verder werk moeten maken van de genoemde noodzakelijke uitbreidingen van onze missieomschrijving. U vindt hieronder de huidige status van uitwerking.
1
Geëngageerde, professionele, ambulante hulpverlening bieden en helpen garanderen aan de meest kwetsbare kinderen, jongeren en hun gezinnen, opdat zij zich verder kunnen ontplooien.
ALGEMEEN Geëngageerde, professionele, ambulante hulpverlening bieden en helpen garanderen aan de meest kwetsbare kinderen, jongeren en hun gezinnen, opdat zij zich verder kunnen ontplooien.
BEGELEID ZELFSTANDIG WONEN is er voor elke jongere die het Comité voor Bijzondere Jeugdzorg of de Jeugdrechtbank naar ons doorstuurt begeleidt aan huis bij zelfstandig wonen met de bedoeling dat de jongere zijn plan leert trekken en dat hij zich goed voelt met zichzelf en zijn omgeving.
THUISBEGELEIDING is er voor elk gezin dat het Comité voor Bijzondere Jeugdzorg of de Jeugdrechtbank naar ons doorstuurt begeleidt aan huis bij de opvoeding van de kinderen schenkt aandacht aan alles wat bij het opgroeien van kinderen in het gezin komt kijken heeft oog voor het welzijn van iedereen in het gezin.
LEERPROJECT VOOR MINDERJARIGE PLEGERS VAN EEN ALS MISDRIJF OMSCHREVEN FEIT is een reactie of sanctie door de Jeugdrechtbank opgelegd op normoverschrijdend gedrag werkt welzijnsverhogend met en voor de dader waardoor de kans op verder leed zowel voor dader als samenleving en slachtoffers vermindert.
DE CLIENT CENTRAAL Dirk Meulyzer
ETHISCHE CODE Inleiding We hadden er al lang over gepraat: een omvattende ethische code voor het begeleidingswerk samenstellen. In bepaalde deelsectoren van het welzijnswerk is het beschikken over een dergelijk document of charter een minimale sectorale kwaliteitseis. Hoe het komt dat deze vereiste niet opgenomen is in de bepalingen die voor de Bijzondere Jeugdbijstand gelden, is een raadsel. Of gewoon een vergetelheid van de regelgever? Het is inderdaad juist dat onze SMK’s ook wel een aantal deontologische regels bevatten, zoals diegene die de basis vormen voor de procedure “verwerven en doorgeven van informatie”. De werkzaamheden Met onze werkgroep ethiek, die al meerdere jaren de ethische aspecten van de ambulante hulpverlening in de Bijzondere Jeugdbijstand tot onderwerp heeft, hadden wij ons voorgenomen een inventarisatie te maken van alle voor ons belangrijke topics. Voor het bekomen van een bruikbare ordening baseerden wij ons op “de Nederlandse Code Maatschappelijk Werkers”. Inhoudelijk hebben we uiteraard zeer veel moeten wijzigen. Wij richten ons immers niet tot een bepaalde beroepsgroep (i.c. de maatschappelijk werkers), maar tot al diegenen binnen het Centrum die met cliënten te maken hebben, zij het als begeleider, zij het in een andere functie. Bovendien vraagt de Bijzondere Jeugdbijstand, vanwege de kwetsbaarheid van het doelpubliek, en vanwege onze bijzondere relatie met de verwijzers (met o.a. de rapportageplicht) genuanceerdere omgangswijzen met cliënten. Begin 2004 maakten we hiertoe een kwaliteitsplanningsfiche met als titel: “Opstellen van een ethische code voor het C.A.B.”. Het werk werd verdeeld onder verschillende deelnemers, ieder verbond er zich toe één hoofdstuk (mee) uit te schrijven. Eind september konden we de eerste versie aan de ganse personeelsgroep voorstellen (inclusief secretariaats- en onderhoudspersoneel). Daar ontstond een boeiende discussie en werden verschillende bijsturingen gemaakt. Nog vóór het jaareinde beschikten we over een eerste volledige versie. Het zal wel altijd een dynamisch document blijven dat kan bijgewerkt worden wanneer nieuwe inzichten en ervaringen verworven worden.
Verdere opvolging In de kwaliteitsplanning namen we op dat de werkbaarheid van de code ondermeer zal afgewogen worden aan de gevoeligheid voor deze thema’s op de teamvergaderingen, de cliënt- en werkbesprekingen. In het evaluatieschema voor begeleiders is een item opgenomen dat de gevoeligheid voor ethiek in het begeleidingswerk nagaat: “zijn correcte ethische overwegingen tijdens de begeleidingen aan bod gekomen”? Het spreekt voor zich dat het lezen van en zich akkoord verklaren met de code bijlange niet volstaan om in zijn werk tot voldoende ethische reflexen te komen. Elke begeleider, elke medewerker zal hierin een groeiproces moeten doormaken. Een inspirerende teamgeest en een pedagogisch verantwoordelijke die hier oog voor heeft, zullen hierbij bevorderlijk zijn. We hebben ons afgevraagd of we, nu de werkgroep voorlopig haar werkzaamheden heeft beëindigd, een “ethische commissie” zouden oprichten. Bepaalde kwesties die de teambevoegdheid overschrijden of waar het team er niet zelf uitkomt, zouden aan dit orgaan kunnen voorgelegd worden. Het kunnen mensen zijn uit de lijn samen met begeleiders die zich op het onderwerp willen specialiseren. We hebben, gezien de kleinschaligheid van onze voorziening, daar uiteindelijk niet voor gekozen. Wel kan de werkgroep ad hoc opnieuw worden samengeroepen indien hiertoe een aanleiding zou zijn. We geven hieronder de versie weer zoals die werd gefinaliseerd op de bijeenkomst van de werkgroep op 15 nov. 2004.
ETHISCHE CODE MEDEWERKERS C.A.B. Inleiding De behoefte aan een ethische code in het hulpverleningswerk laat zich voelen vanuit verschillende perspectieven. Er is de bijzondere relatie tussen hulpvrager en hulpverlener. In de Bijzondere Jeugdbijstand werken we met kinderen, jongeren en hun ouders in een soms wel vrij ongelijke (machts)verhouding. Onze jongeren en gezinnen behoren doorgaans tot een erg kwetsbare groep zodat telkens omzichtig moet omgesprongen worden met onze invloed op hun persoon en hun leven. Daarenboven heeft onze hulpverlening ook een maatschappelijk controlerende dimensie. In een aantal gevallen is de hulpverlening opgelegd. Het gevaar om jongeren en gezinnen onrecht aan te doen, hen te kwetsen, is nooit ver weg. Een voorziening profileert zich mede door haar visie op haar doelgroep en haar opdracht. Een ethisch overwogen en gedragen concept maakt hier ontegensprekelijk deel van uit. Deze ethische opstelling van de organisatie, gestalte gegeven door alle medewerkers, in navolging van dezelfde uitgangspunten, is een garantie dat de grondrechten en de gebruikersrechten, maar vooral ook de waardigheid van de jongeren en gezinnen in zoveel mogelijk omstandigheden gevrijwaard blijven. Volgende uitgangspunten zullen in de ethische code operationalisering behoeven: 1. Respect voor de waardigheid van de jongeren en gezinnen, hun autonomie, grondrechten en gebruikersrechten ; 2. de integriteit van de hulpverlener en de begeleidingsrelatie, zijn betrouwbaarheid ; 3. de verantwoordelijkheid hulpverlener ;
van
de
4. de deskundigheid / professionaliteit van de hulpverlener. Deze code wil niet zozeer een verzameling zijn van gedragsvoorschriften. Zij kan enkel een aanzet zijn om in het begeleidingswerk, en liefst ook in dialoog tussen medewerkers, ethische afwegingen toe te voegen aan de talrijke grotere en kleinere beslissingen die op de werkvloer genomen worden. We willen komen tot een zorgethiek eerder dan tot een regelethiek. Het is meer dan er alleen voor te zorgen dat de rechten van jongeren en gezinnen, zoals beschreven in allerlei internationale verdragen en nationale regelgeving, niet geschonden worden. We kunnen een stap verder gaan wanneer we als hulpverlener ook onze overwegingen baseren op de werkelijke
noden en concrete situaties van onze jongeren en gezinnen. Deze code is op de eerste plaats geschreven in functie van het begeleidingswerk, de kernopdracht van het C.A.B. Aan hulpverleners worden immers de hoogste eisen gesteld qua ethisch handelen. Maar zij geldt eveneens voor alle andere medewerkers, voor zover de betrokken artikels een leidraad kunnen zijn voor hun handelen in relatie tot jongeren en gezinnen. Tenslotte is het de bedoeling deze code permanent ter discussie te stellen. Opvattingen over wat “goed” is, kunnen evolueren naar gelang de concrete ervaringen, of zullen moeten wijzigen naarmate het maatschappelijk veld in beweging is. Hoofdstuk 1: Algemeen 1. De hulpverlener is er op de eerste plaats voor de jongeren en gezinnen. Hij/zij zet al zijn/haar deskundigheid, vaardigheden en krachtbronnen in om, in dialoog met de jongeren en gezinnen, hun situatie te verbeteren, voor zover dit de belangen van derden niet schaadt ; 2. De hulpverlener is er zich ten volle bewust van dat, naast de belangen van de jongeren en gezinnen, in onze hulpverleningscontext (Bijzondere Jeugdbijstand), steeds het maatschappelijk perspectief dient meegenomen te worden. De hulpverlener brengt dit, telkens wanneer nodig, duidelijk in communicatie met de jongeren en gezinnen, en stemt zijn handelen hier op af. 3. De hulpverlener handelt steeds vanuit een professionele opstelling. Dit betekent o.a. dat hij/zij moeilijke beslissingen met collega’s overlegt, de organisatie inlicht bij risicosituaties, handelt in overeenstemming met de organisatie- en teamafspraken. Hij/zij werkt emancipatorisch en participatief, en houdt rekening met de kwaliteitseisen die t.a.v. zijn/haar functie gelden ; de hulpverlener is zich bewust van zijn eigen waarden en normen en van de invloed ervan op zijn handelen ; de hulpverlener schoolt zich regelmatig bij teneinde voldoende deskundig te kunnen optreden in alle situaties waarvoor hij/zij de verantwoordelijkheid opneemt. Hij ent zich hiervoor minimaal op de functiebeschrijving van begeleider
en de profilering van de werkvorm binnen de organisatie2. 4. De hulpverlener vermijdt datgene waardoor hij/zij schade aan de jongeren en gezinnen kan aanbrengen, alsook datgene waardoor het vertrouwen in zijn functie / beroep kan geschonden worden. HOOFDSTUK 2: DE VERHOUDING TOT DE JONGEREN EN GEZINNEN ALGEMEEN 5. De houding van de hulpverlener tegenover de jongeren en gezinnen is gebaseerd op respect voor diens persoon, integriteit, waarden en normen. De hulpverlener toont jegens alle hem toegewezen jongeren en gezinnen gelijke bereidheid tot helpen, zonder onderscheid van ras, huidskleur, geslacht, taal, levensbeschouwelijke of politieke overtuiging, nationale, etnische of maatschappelijke afkomst, welstand, geboorte of elke andere toestand.3 6. De houding van de hulpverlener tegenover jongeren en gezinnen is gebaseerd op respect voor en erkenning van hun rechten en hun behoeften met bijzondere aandacht voor het recht op participatie. De rechten zijn in de universele verklaring voor de rechten van de mens en het verdrag inzake de rechten van het kind opgesomd, en/of vloeien voort uit de federale en regionale regelgeving.4 2
De functiebeschrijving van de begeleider is voor BZW te vinden onder kl. nr. 809/820, voor TB: 909/920. De profileringen zijn te vinden onder respectievelijk kl. nr. 803/903. 3 Soms kunnen hulpverleners op hun eigen (ook ethische) grenzen stoten bij de toepassing van deze paragraaf. De hulpverlener moet blijk geven van bereidheid, de wil tot hulp verlenen, maar in concrete situaties kan het nodig zijn deze bereidheid in teamverband op te nemen: wat één hulpverlener niet kan (bij voorbeeld omwille van taalproblemen), kan een ander mogelijk wel. 4
De rechten van kinderen en jongeren staan in functie van hun belangen, d.i. hun ontwikkeling. Daartoe moet voorzien worden in een aantal basale behoeften (deze zijn niet voor elke jongere evenwaardig): adequate verzorging, continuïteit en stabiliteit met betrekking tot levensomstandigheden en verzorging, interesse voor het kind, respect,
7. De hulpverlener erkent de verantwoordelijkheid van de jongeren en de gezinnen voor de eigen keuze van handelen. Hij houdt in de hulpverlening rekening met de evoluerende dynamiek van jongeren en gezinnen. 8. De hulpverlener informeert de jongeren en de gezinnen over alle zaken die hen aanbelangen gedurende het gehele hulpverleningsproces, en toetst voortdurend af of deze info voldoende overgekomen is. Minstens hebben we het hier over de informatie omvat in enerzijds de onthaalbrochures van de verschillende werkvormen, en anderzijds in de individuele verslaggeving. DE AARD VAN DE PROFESSIONELE RELATIE 9. De hulpverlener handelt vanuit een professionele relatie en bewaakt de integriteit van deze relatie. Hij maakt noch materieel, noch emotioneel, noch seksueel of op enige andere wijze misbruik van het overwicht in de professionele relatie dat voortvloeit uit zijn deskundigheid of uit de ongelijke posities in de professionele relatie.5 VERTROUWELIJKHEID 10.De hulpverlener is verplicht tot geheimhouding over hetgeen hem als zodanig over persoon en omstandigheden van de jongere of de gezinsleden is ter kennis gekomen. Als de hulpverlener feiten constateert waardoor andere mensen ernstig benadeeld worden, zal hij in overleg met collega’s een afweging maken of deze feiten hem tot spreken verplichten. De plicht tot geheimhouding wordt niet door de enkele toestemming van de jongere en/of het gezin opgeheven. Deze plicht wordt evenmin opgeheven door het uit functie treden, het stopzetten van de hulpverlening of het overlijden van de jongere of een gezinslid. Deze geheimhouding is beperkt door de verplichting tot verslaggeving en de geborgenheid en steun van minstens één volwassene, een ondersteunende flexibele structuur, veiligheid, ruimte om te experimenteren, voldoende adequate voorbeelden, educatie, omgang met leeftijdgenoten, kennis over en contact met het eigen verleden. 5
Voor verdere uitwerking verwijzen we naar de tekst rond rolintegriteit (kl. nr. 585).
uitwisseling in het team. De hulpverlener brengt deze beperking voldoende in communicatie bij de jongere en het gezin, om een betrouwbare relatie te kunnen opbouwen en behouden. 11.De hulpverlener houdt zich aan de in de regelgeving voorziene rapportage ten aanzien van de verwijzende instantie. De hulpverlener stelt verslaggeving op in ruime samenwerking met de jongere en het gezin en vanuit de krachten en de mogelijkheden die aanwezig zijn bij de jongeren en de gezinnen.6 12.De hulpverlener heeft in het kader van de hulpverlening contact met derden, en wisselt informatie uit, enkel in functie van de begeleidingsdoelstellingen, minstens met medeweten en bij voorkeur met toestemming van de jongere of het gezin.7 DOSSIER 13.De hulpverlener stelt een dossier samen over elke cliëntsituatie. De jongeren en gezinnen hebben recht op een hulpverlening die mede ondersteund wordt door een correct samengesteld en bijgehouden dossier.8 14.De hulpverlener draagt er zorg voor dat dit dossier niet toegankelijk is voor mensen die niet vanuit hun functie betrokken zijn op de hulpverlening. 15.De hulpverlener verzamelt slechts gegevens over de jongeren en de gezinnen voor zover deze relevant zijn voor de hulpverlening en met medeweten van de betrokken personen. De hulpverlener informeert de jongere en het gezin wanneer hij informatie heeft gekregen. De hulpverlener handelt overeenkomstig de procedure verwerven en doorgeven van informatie.6 16.De toegang tot het dossier is geregeld in de procedure samenstellen en gebruiken van het dossier5. De hulpverlener handelt overeenkomstig, en geeft de jongeren en gezinnen op hun vraag toegang tot die delen van het dossier die voor hen toegankelijk zijn. In overeenstemming met de wet op de privacy biedt de hulpverlener aan de 6
7
8
Zie de procedures verslaggeving (kl. nr. 850/950) en bijbehorende werkvoorschriften. Zie procedure en werkvoorschriften verwerven en doorgeven van informatie, kl.nr.864/964 – 866/966. Zie procedure samenstellen en gebruiken van dossier, kl.nr. 868 en volgende en 968 en volgende).
jongeren en gezinnen de mogelijkheid de gegevens in het dossier aan te vullen en desgevallend te corrigeren.6 KLACHTEN 17.De hulpverlener staat open voor klachten van de jongeren en gezinnen. Hij kent de interne en externe klachtenprocedures en informeert de jongeren en gezinnen hierover. Hij staat er mee garant voor dat klachten bij de juiste instantie terecht komen, en houdt zich ter beschikking van de klachtbehandelaars, met respect voor de regels inzake vertrouwelijkheid.9 HOOFDSTUK 3: SAMENWERKING 18.Om bepaalde doelstellingen binnen onze hulpverlening te realiseren is samenwerking met andere personen en instanties een belangrijke voorwaarde. De hulpverlener werkt samen met anderen wanneer een goede beroepsuitoefening dit vraagt en erkent de eigen aard en waarde van de bijdrage van die anderen. 19.Bijzondere aandacht gaat naar onze afspraken rond de samenwerking met CBJ, JRB en politie.6 20.De hulpverlener zwijgt10 over datgene wat hem in het kader van samenwerking met andere personen en organisaties bekend wordt over hun functioneren voor zover dit een vertrouwelijk karakter heeft, tenzij misstanden11 worden aangetroffen die het opzij zetten van de vertrouwelijkheid rechtvaardigen en hem tot spreken verplichten.
Zie de klachtenprocedure, kl. nr. 872/972. 10 “Zwijgen” is absoluut. Alleen wanneer er misstanden zijn kan er hierover binnen de eigen organisatie overlegd worden. ”Roddelen” over collega’s uit andere diensten zal niet constructief zijn voor de samenwerking. Je kan enkel, met respect voor de persoon, iets over het effect op jezelf weergeven. Voorzichtig zijn met stoom afblazen wanneer dit een negatieve sfeer zou scheppen rondom de persoon van iemand waarmee je moet samenwerken. 11
Misstanden: we denken hier voornamelijk aan misstanden m.b.t. de bejegening van jongeren en gezinnen of het niet naleven van afspraken waardoor samenwerking bemoeilijkt of onmogelijk gemaakt wordt.
Zie voor een verdere uitwerking de werkvoorschriften horende bij de procedure verwerven en doorgeven van informatie. 21.De hulpverlener zal zich van geval tot geval moeten afvragen in hoeverre het openbaar maken van de geconstateerde misstand een zwaarder wegend belang dient dan het in acht nemen van de vertrouwelijkheid. Een beslissing hieromtrent wordt genomen na of in overleg met de eigen organisatie of met deskundigen. 22.De hulpverlener verleent geen medewerking aan werkzaamheden van anderen indien deze medewerking hem in strijd zou brengen met deze code. HOOFDSTUK 4: DE VERHOUDING TOT DE ORGANISATIE WAARAAN DE HULPVERLENER ZICH VERBONDEN HEEFT 23.De hulpverlener is loyaal aan de organisatie. Hij is mee verantwoordelijk voor de uitbouw van het beleid van de organisatie en ondersteunt naar buiten toe dit beleid. 24.De hulpverlener werkt vanuit een visie op hulpverlening die strookt met de profilering van de organisatie en in het bijzonder van de eigen werkvorm. De hulpverlener vergewist zich ervan dat zijn deskundigheid wordt ingezet voor doelen die stroken met de visie van de organisatie. Hij gaat na of hij zijn begeleidingswerk kan realiseren binnen zijn functie- en taakomschrijving. 25.De hulpverlener werkt samen met collega’s zowel individueel als in teamverband. Hij brengt daarbij respect op voor ieders eigen verantwoordelijkheid, maar vooral die van het team waarbinnen hij werkt.
aan de voorziening over de wijze waarop hij zijn functie vervult. HOOFDSTUK 5: DE VERHOUDING TOT ANDERE HULPVERLENERS 30.De hulpverlener is bereid om de eigen inzichten en beroepservaringen ten dienste te stellen van anderen in de mate dat dit te combineren is met de eigen opdracht. Hij is bereid de eigen opvattingen t.a.v. de beroepsuitoefening ter discussie te stellen en eigen beroepsmatig handelen te toetsen. 31.De hulpverlener die een externe diensten/of hulpverlening onjuist of ontoereikend vindt, omdat het belang van de jongeren en gezinnen en/of het vertrouwen in zijn opdracht in het gedrang komen, handelt in overeenstemming met het werkvoorschrift horende bij de procedure verwerven en doorgeven van informatie.12 HOOFDSTUK 6: DE VERHOUDING TOT DE SAMENLEVING 32.De hulpverlener is er attent voor dat vele problemen van jongeren en gezinnen voortkomen uit de druk die de verwachtingen vanuit de samenleving en de omgeving op hen legt. Deze verwachtingen worden dan in de context geplaatst van de onaangepaste maatschappelijke realiteiten.13 33.De hulpverlener investeert actief, in samenwerking met de jongeren en de gezinnen, in de kansen en mogelijkheden die de maatschappij biedt.
26.De hulpverlener gaat in dialoog met collega’s binnen de organisatie over gedrag dat hij/zij in strijd vindt met deze ethische code. 27.De hulpverlener werkt kritisch mee aan de ontwikkeling en de uitvoering van de doelstellingen en het beleid van de organisatie. Hij toetst voortdurend of de doelstellingen en de uitvoering ervan in overeenstemming zijn met de maatschappelijke evoluties en de noden van onze jongeren en gezinnen. 28.De hulpverlener verstrekt aan de voorziening die gegevens die van belang zijn voor het ontwikkelen en evalueren van een goede werking van de voorziening. 29.De hulpverlener legt via de daartoe voorziene kanalen, verantwoording af
12
Kl. nr. 865-866/965-966. Voorbeeld: het is zeer moeilijk voor jongeren en hun ouders, gezien hun opleiding en mogelijkheden, passende tewerkstelling te verkrijgen.
13
34.De hulpverlener heeft oog voor maatschappelijke problemen en misstanden die de ontwikkelingskansen van onze jongeren en gezinnen 35.
hinderen. In overleg met het team worden hierover standpunten ingenomen, die via geëigende kanalen gesignaleerd worden aan de bevoegde instanties.
DIVERSITEITSBELEID Dirk Meulyzer
We raakten dit thema een eerste maal aan in het vorig jaarverslag. We rapporteerden toen dat we begonnen waren met een eerste denkoefening die resulteerde in een voorlopige startnota. We stelden ons hierbij een drietal vragen: 1. Hebben wij een diversiteitsbeleid nodig op het C.A.B.? 2. Is deze tekst herkenbaar, geeft die weer wat het C.A.B. op dit vlak probeert te doen? 3. Moet dit diversiteitsbeleid verder uitgewerkt worden, en zo ja, op welke punten, op welke manier, en met wie? Nu een jaar verder, hebben we beslist nog niet alle antwoorden. De voorlopige nota werd aan de teams voorgelegd en besproken. Er waren nogal wat verschillende bedenkingen vanuit Begeleid Zelfstandig Wonen en Thuisbegeleiding. Zonder grondiger debat konden deze elementen niet meteen in de nota verwerkt worden. We besloten daarom externe input te zoeken. Die vonden we bij de Tolk- en Vertaalservice Gent (TGV), cel Diversiteit. Midden december gaven Ico Maly en Kyra Van Isterbeek een gevarieerde workshop op het C.A.B. waaraan alle medewerkers (begeleiders en niet begeleiders) deelnamen. De evaluatie was erg positief. We kregen tevens documentatiemateriaal waarmee we in de komende periode opnieuw aan de slag kunnen. Wordt vervolgd.
KLACHTBEHANDELING Dirk Meulyzer
Het aantal binnengekomen klachten dat gevat kan worden door de beschrijving in de klachtenprocedure, bleef beperkt tot twee, beiden in de werkvorm Thuisbegeleiding. De twee jaren ervoor werden zelfs geen klachten genoteerd. Nochtans kunnen we aantonen dat onze procedure voldoende ter kennis is gebracht aan de cliënten, en ze toegankelijk / laagdrempelig is. In vorig jaarverslag hebben we de verschillende hypotheses, die een verklaring voor deze lage incidentie kunnen geven, al eens op een rijtje gezet. De inspectie tilde nochtans zwaar aan het gegeven dat zo goed als geen klachten formeel werden opgevangen. We geloven echter niet dat voor een organisatie als de onze de slogan “hoe meer klachten, hoe beter” moet ernstig genomen worden. Wanneer we de analyse maken van de beide klachten die in 2004 werden geregistreerd, dan leveren die niet echt het materiaal op dat we nodig hebben om onze werking bij te sturen. De klachtafhandelingen waarmee we dit keer te maken hadden, fungeerden eerder als een momentane bliksemafleider in een lopend conflict tussen partijen (bv. ex - partnerrelatie). Deze mensen voelden zich beter gehoord omdat ze het ook eens aan de “directeur” konden vertellen, ook al was deze niet in staat hen één stap dichter bij de oplossing te brengen. Maar een klachtenprocedure mag natuurlijk deugddoende nevenwerkingen hebben … Wanneer u in de sectie ‘Thuisbegeleiding’ van dit jaarverslag de resultaten van de tevredenheidsmeting bij cliënten zal lezen, kan dit nog een bijkomende verklaring zijn waarom zo weinig klachten doorstromen. Begeleiders blijken goede contacten te hebben met hun cliënten. Klachten worden tijdig in samenspraak tussen begeleider en cliënt op tafel gebracht en aangepakt. Dit is trouwens een normaal onderdeel van een begeleiding BJB. Zo hoeven klachten zelden formeel ingediend te worden bij de leiding van de organisatie. De inspectie had nog een tweede reden om onze klachtbehandeling niet toereikend te vinden: de procedure vermeldde geen termijn waarop de klager ten laatste een antwoord moet krijgen. Ondertussen is dit euvel hersteld. Het was voor ons zo vanzelfsprekend dat dit binnen de kortst mogelijke tijd moet gebeuren, dat het idee om voor cliënten (ook voor onszelf, maar dan in omgekeerde richting?) een veilig perspectief in te bouwen, niet was opgekomen. We hadden beter moeten weten.
OUDERWERKING ROPPOV Raf De Mulder
Kwaliteitsvol werken is cliëntgericht werken, leert ons het kwaliteitsdenken. En terecht. Om te weten wat cliënten denken en willen dien je hen te bevragen. Elders in dit jaarverslag leest u hoe wij daar intern werk van maken: cliënten bevragen naar hun tevredenheid over de geboden hulpverlening (tevredenheidsmeting Thuisbegeleiding), cliënten betrekken bij de evaluatie van de hulpverlening (effectevaluatie Begeleid Zelfstandig Wonen) zijn daarvan illustraties. Toch ervaren hulpverleners, en hulpverleners in de Bijzondere Jeugdbijstand (BJB) misschien nog meer, dat het niet evident is om mensen te bevragen. Een hulpverleningsrelatie is per definitie een ongelijke relatie tussen een hulpvrager en een hulpverlener. In de Bijzondere Jeugdbijstand wordt die relatie bovendien georganiseerd door een officiële instantie die vanuit de maatschappij vaststelt dat hulp in deze situatie minstens gewenst is, als ze al niet noodzakelijk is. De hulpverlener wordt geacht deze instantie ook verder op de hoogte te houden van de evolutie in de hulpverlening door middel van schriftelijke rapportage. Het is niet denkbeeldig dat mensen in deze situatie niet het achterste van hun tong laten zien als hen gevraagd wordt “wat ze van de hulpverlening denken”. De redenen kunnen veelvuldig en divers zijn: de hulpvrager durft zijn ongenoegen met (aspecten van) de hulpverlening niet uiten uit schrik dat hij als lastig zou worden ervaren, de hulpvrager kan ook zo tevreden over de hulpverlening zijn dat hij niet ondankbaar wil overkomen door beperkte kritiek te geven,… De OUDERWERKING R.O.P.P.O.V. is ontstaan uit een regionaal overleg rond "participatie" waarbij hulpverleners van een 20-tal voorzieningen BJB betrokken waren. Deze hulpverleners maakten de bovenstaande vaststelling en wensten een initiatief te nemen om alvast de ouders van de Bijzondere jeugdbijstand een bijkomend kanaal te geven om hun mening te uiten over hoe zij de hulpverlening ervaren. De ouderwerking wil ouders waarvan de kinderen begeleid of opgevangen worden in de Bijzondere Jeugdbijstand een platform bieden, om los van de concrete hulpverlening samen te komen. De ouderwerking wordt georganiseerd in Gent, en brengt ouders uit deze regio samen. Op termijn is het de bedoeling om te kijken of ook in andere centra in Oost-Vlaanderen, met de steun van de Provincie en van Welzijnszorg, een gelijkaardige ouderwerking kan uitgebouwd worden. Doelstelling van deze ouderwerking is dat de ouders via dit kanaal naar de hulpverlening en naar het beleid toe kunnen formuleren hoe zij de hulpverlening ervaren, wat zij vinden dat goed is en wat beter kan. We zijn er immers van overtuigd dat met deze informatie de hulpverlening nauwer zal kunnen aansluiten bij de gevoeligheden en de verwachtingen van de ouders.
Doordat de ouderwerking gegroeid is vanuit een samenwerking van voorzieningen en verwijzers zijn er ook rechtstreekse kanalen naar deze diensten toe om in dialoog te gaan over wat de ouders te zeggen hebben. Ouders waarvan het kind in begeleiding is bij één van de aangesloten diensten van ROPPOV kunnen aan deze ouderwerking deelnemen. Deelname kan door naar de maandelijkse vergaderingen te komen, maar ook andere vormen van participeren zijn mogelijk: via e-mail, via een beperkt engagement (bij voorbeeld voor één onderwerp),... Het C.A.B. vindt deze ouderwerking een zeer waardevol initiatief om de participatie van ouders bij de uitbouw van de hulpverlening te versterken. Het heeft mee geijverd voor het tot stand komen van dit initiatief. Eén van de medewerkers van het CAB neemt deel aan de bijeenkomsten van de ouderwerking. Samen met een andere hulpverlener verzorgt hij de verslaggeving van de vergaderingen. Daarnaast brengt hij "technische" informatie over de regelgeving en de werking van de BJB, die ouders kan helpen om zich een idee te vormen waarom de tussenkomsten van de BJB lopen zoals ze lopen, en tot wie zij zich moeten richten met hun verbetervoorstellen: tot de beleidsmaker die niet de beste regels maakte, of tot de hulpverlenende instantie die de regels al dan niet goed toepast. Het is niet de bedoeling van de ouderwerking om te werken rond concrete dossiers, maar wel om aan de hand van de individuele ervaringen van de participerende ouders rond thema’s tot een constructieve dialoog te komen met het werkveld en het beleid. De realisaties van de ouderwerking tot nu toe zijn terug te vinden op de webstek van ROPPOV: http://users.pandora.be/roppov. U vindt er teksten rond verslaggeving, onthaalbrochures, de regelgeving rond rechtspositie en inspraak van gebruikers in welzijnsvoorzieningen. Wij blijven deze ouderwerking een mooi middel vinden om ouders te laten participeren aan het denken over de hulpverlening in de bijzondere Jeugdbijstand. We blijven ons dan ook engageren om de door onze dienst begeleide ouders te informeren over deze werking.
NABESCHOUWINGEN BIJ DE INSPECTIERONDE Dirk Meulyzer
Wat we ons als voorstelling hadden gemaakt van een komende inspectie Bijzondere Jeugdbijstand, hadden wij vanzelfsprekend meegekregen van onze vroegere ervaringen: kritisch, inhoudelijk ondersteunend, waarderend maar ook wijzend op verbeterpunten of ‘formele’ tekorten, in een eerder wat ‘informele’ stijl. Er was ook plaats voor een goed gesprek. De inspecteur genoot de reputatie van een kenner van de sector, en hij had een ruim overzicht over de vele voorzieningen in de regio, zelfs over de provinciegrenzen heen. Inspecties hadden ook iets van een verrassingseffect: ze waren onaangekondigd. Het moest je maar overkomen dat je op heterdaad werd betrapt! Je kreeg ook jaar na jaar dezelfde inspecteur zodat langzaam een wederzijds vertrouwen en respect kon groeien. Toch bleef een inspectiebezoek een heel bijzonder moment. Je wist nooit heel precies met welke kijk de inspecteur zijn werk zou doen, welke accenten hij deze keer zou leggen, waarop hij zou doorvragen. Want ook de inspecteur evolueerde wel mee. Het is met enige heimwee dat we hieraan terugdenken. Inmiddels, door de herstructurering op het departement, zijn we enkele jaren gespaard gebleven van deze bezoeken. Waren het alleen organisatorische redenen of had de overheid werkelijk een groot vertrouwen in de voorzieningen Bijzondere Jeugdbijstand zodat we jaar na jaar onze erkenning verlengd zagen zonder daar telkens het bewijs van deugdelijkheid te moeten bij voorleggen? Midden 2004 hebben we het nieuwe inspectieconcept aan den lijve ondervonden. Onvoorbereid waren we ditmaal geenszins. Reeds van het jaar voordien was ons ingelepeld dat we de oude werkwijze maar best spoedig konden vergeten. En wat later kregen we ook te horen dat de leidraad niet het kwaliteitshandboek zou zijn, waar we meer dan vier jaar zwaar aan gelabeurd hadden, maar de sectorale minimale kwaliteitscriteria, de zogenaamde SMK’s. Die waren in de loop der jaren, door het samenstellen van het kwaliteitshandboek, wat naar de achtergrond verhuisd. We legden in ons vorig jaarverslag reeds uit hoe deze boodschap ons ertoe dwong in allerijl een interne audit te organiseren zodat we voorbereid waren op de “externe”. We hadden het voorrecht gehad in de lange periode die voorafging aan de inspectieronde, éénmaal in het kader van de koepelwerking, en éénmaal op een studiedag, het afdelingshoofd Inspectie en Toezicht persoonlijk te ontmoeten. We konden er al onze vragen stellen. Het moet gezegd: de antwoorden waren telkens klaar en duidelijk! En ook na het inspectiebezoek kunnen we getuigen: wat werd gezegd, werd ook gedaan! Er werd ons niets wijsgemaakt. Op zich is dit een stukje kwaliteit van de inspectie aantoonbaar gemaakt…
Enkele dagen vóór de dag van de waarheid, het had ons geholpen indien dit enkele maanden vroeger was gebeurd, konden we het volledige inspectie-instrument van de site van de Vlaamse Gemeenschap downloaden. Een primeur, nooit eerder was ons dit te beurt gevallen. Dit is op zijn minst een blijk van openheid en transparantie van het huidige inspectiebeleid. Hiermee konden we onze voorbereidingen zinnig afronden. Ondertussen vingen we van collega’s, die eerder aan de beurt waren geweest, het beknopte relaas. Paniek was niet nodig. Het bleek de dag zelf overal hard zwoegen, de inspecteur hanteert rigoureus het gedownloade instrument. En bij ons was het die dag niet anders. Al onze argumenten om de aantoonbaarheid kracht bij te zetten, werden beluisterd en nauwkeurig genoteerd. Dit betekende niet dat alles werd aanvaard, maar dat wisten we toen nog niet. Toen we achteraf ons rapport opgestuurd kregen (er was geen plechtige proclamatiezitting) ervaarden wij dit als streng maar rechtvaardig. Dit laatste mag dan toch als een enigszins rekbaar begrip worden beschouwd. Wij gingen uiteraard niet met alles zomaar akkoord. Het zou al te gemakkelijk zijn hier een opsomming te brengen van de punten die we liever anders hadden gescoord gezien. Enerzijds waren die in aantal aanvaardbaar beperkt zodat we niet moesten vrezen dat we bijkomend nog eens een tik op de vingers zouden krijgen. Anderzijds zal de inspectie uiteraard niet op alle punten ongelijk gehad hebben. Woord tegen woord? We hebben de kans gekregen onze bedenkingen te formuleren, maar dit heeft dan weer niet zoveel aarde aan de dijk gebracht. Anderzijds kregen we eveneens positieve scores waar we voor onszelf zelfs wat strenger zouden geweest zijn. Al bij al hielden we geen slecht gevoel over aan deze inspectieronde. Het zal op zijn minst een moeilijke opgave voor de inspecteurs geweest zijn om dit sterk gewijzigde concept een eerste maal in de praktijk te brengen. Geen van hen, zo hoorden we, had ervaring in onze sector. Uiteraard dat zo een aantal nuances verloren gaan. En soms komt het in onze sector op nuances aan. Natuurlijk hadden we graag gehad dat al onze argumenten zonder meer zouden geaccepteerd geweest zijn. Maar zo werkt dat natuurlijk niet. De koepels hebben ondertussen alle kritieken en bemerkingen geïnventariseerd en besproken op de afdeling Inspectie en Toezicht. In een aantal kunnen we ons vinden, een aantal andere waren dan weer niet van toepassing in onze concrete situatie. We vernamen dat er bereidheid bestaat met deze gegevens rekening te houden bij de bijsturing van de inspecties. Die bereidheid bestaat evenzeer bij ons en in de voorzieningen waarmee wij samenwerken. We zijn gewaarschuwd voor een volgende ronde.
PROZA ALS INSTRUMENT VOOR KWALITEITSVERBETERING Raf De Mulder
“Proza is een systeem voor organisatie-diagnose en voor het formuleren van verbeteracties. Het vertrekt van zelfevaluatie als hoeksteen van Integrale Kwaliteitszorg. PROZA werd modulair opgevat zodat het zowel gebruikt kan worden voor het analyseren van enkele deelaspecten als voor de totaliteit van het functioneren van de gehele organisatie” (website van Proza). Kan het verwondering wekken dat wij, samen met zowat de hele Bijzondere Jeugdbijstand, intekenden om dit instrument te verwerven en ermee aan de slag te gaan? Sinds we het kwaliteitshandboek afwerkten, is de fase van het inventariseren voorbij. Van nu af verschuift het accent in de kwaliteitszorg naar de vraag: wat kan beter in de organisatie en hoe kunnen we daaraan werken? Met het proza-instrument kregen we een diagnostisch middel in handen met heel wat voordelen: • Het is in overleg met de sector ontwikkeld en dus specifiek aangepast aan de eigenheid van de Bijzondere Jeugdbijstand. • Tegelijk is het ingebed in een breder ontwikkeld instrumentarium voor verschillende sectoren, en in een visie op kwaliteit (het EFQM-model). • Het maakt vergelijkbaarheid met andere voorzieningen mogelijk. Binnen het CAB gingen we, met de stuurgroep kwaliteit, aan de slag om onze werking aan een quickscan te onderwerpen. Door deze quickscan kregen we een globaal overzicht op de 9 domeinen van het model. De resultaten waren bevredigend. Het terrein dat minst scoorde was “Beleid en strategie”. Op basis van onder meer deze score hebben we ervoor gekozen om rond ons strategische beleid een verbeteractie op te zetten in 2005. Binnen de teams werden dan nog enkele specifiekere vragenlijsten ingevuld en besproken. Daaruit bleek dat (de tevredenheid over) de effectiviteit van de hulpverlening eerder matig scoort. Ook aan dit onderwerp zal in het komende jaar binnen de teams aandacht besteed worden. We willen ons daarbij laten inspireren door het onderzoek van Tom Van Yperen: “Resultaatbepaling in de jeugdzorg: begrippen, maatstaven en methoden”. Naar volgende jaren is het onze bedoeling om de vragenlijsten van proza verder te gebruiken voor diagnostiek en sturing van verbeterprocessen. Zo willen we bij het uitwerken van een nieuw instrument voor tevredenheidsmeting van personeel ons mee laten inspireren door het proza-instrument.
OPVOLGING KWALITEITSPLANNING 2004 Dirk Meulyzer
TIJDIGHEID VERSLAGEN In 2004 werden nieuwe afspraken gehanteerd, zowel in Thuisbegeleiding als in BZW, met de bedoeling de verslaggeving aan de verwijzers beter binnen de wettelijk bepaalde termijnen te brengen. De registratie van de indicator “aantal dagen achterstand” horende bij de kritische succesfactor tijdigheid van de verslaggeving voor de procedure “opmaken, evalueren en bijsturen van het handelingsplan”, bracht vorig jaar aan het licht dat we op dit vlak niet bijster goed presteerden. Het verhogen van de tijdigheid van de verslagen werd als verbeterproject naar voor geschoven. Binnen BZW werd aan de begeleider gevraagd zelf een nauwlettender planning van hun verslaggeving te maken. De marge van 14 dagen tussen opvraging van het verslag (interne deadline) en de deadline voor verzending (externe deadline) werd gehalveerd. Gezien de mindere speling werd verondersteld dat begeleiders de interne deadlines beter zouden bewaken. We merken hier op dat de cijfers voor BZW vanaf de evolutieverslagen gebaseerd zijn op de interne afspraak dat deze de verwijzer moeten bereiken één maand vroeger dan het schema gebaseerd op de strikte toepassing van de regelgeving. We zijn derhalve strenger voor onszelf dan de overheid. In Thuisbegeleiding is een andere weg bewandeld. Daar wordt net de marge verhoogd tussen interne en externe deadline. Verondersteld werd dat, indien de begeleiders meer tijd zouden krijgen om na opvraging aan hun verslag te werken, de externe deadline beter zou gehaald worden. De tabel op de volgende pagina brengt een vergelijking tussen de metingen gebaseerd op de cijfers van 2003 met de metingen voor 2004. De cijfers zijn niet helemaal vergelijkbaar in de zin dat we nu een opsplitsing hebben gemaakt tussen de tijdigheid voor de handelingsplannen en deze voor de evolutieverslagen, omdat we vermoedden dat de bevindingen wel eens significant verschillend konden zijn. We kunnen dus enkel de globale percentages van 2003 vergelijken met de globale cijfers van 2004. De afzonderlijke percentages voor HP’s en EV’s moeten al of niet de hypothese bevestigen dat de deadlines voor de HP’s moeilijker haalbaar zijn.
OVERZICHTSTABEL VERGELIJKING TIJDIGHEID VERSLAGEN 2003 EN 2004. BZW
TB
HP 2003
EV 2004
2003
HP 2004
2003
EV 2004
2003
2004
Aantal :
21
53
14
52
Tijdig
14
34
4
39
Tijdig %
66,67%
64,15%
28,57%
75%
Totaal 2004 HP en EV samen :
64,86%
65,15%
Totaal 2003 HP en EV samen :
43,86%
24,19%
Niet tijdig
7
19
10
13
Niet tijdig %
33,33%
35,85%
71,43%
25%
Achterstand =< 14 dagen
6
11
4
8
% =< 14 dagen
28,57%
20,75%
28,57%
15,38%
Totaal 2004 HP en EV samen :
23%
18,18%
Totaal 2003 HP en EV samen :
21,05%
24,41%
Achterstand > 14 dagen
1
8
6
5
% > 14 dagen
4,76%
15%
42,86%
9,62%
Totaal 2004 HP en EV samen :
12,16%
16,66%
Totaal 2003 HP en EV samen :
35,09%
48,39%
Gemiddelde achterstand in dagen
16
13
15
12
Hoogste achterstand in dagen
60
33
31
28
Kleinste achterstand in dagen
2
1
1
2
Centrum voor Amulante Begeleiding vzw – Jaarverslag 2004 – p. 25
Vaststellingen Begeleid Zelfstandig Wonen Globaal is er in BZW een verbetering met 21% meer tijdige verslagen! In tegenstelling tot onze veronderstelling doen de handelingsplannen het zelfs iets beter dan de evolutieverslagen, maar een significant verschil is dit uiteraard niet (2,52%). Procentueel zijn er meer verslagen die binnen de 14 dagen na de deadline worden verstuurd en minder die meer dan 14 dagen over tijd zijn. Al bij al een positieve evolutie. Daarbij merken we op dat we voor de evolutieverslagen de eigen (strengere) norm hanteren. Volgens de overheidsnorm was er welgeteld één evolutieverslag twee dagen te laat. Vaststellingen Thuisbegeleiding De globale cijfers voor Thuisbegeleiding met een gemiddelde van 65,15% tijdige verslagen in vergelijking met het gemiddelde van vorig jaar (24,19%) geven een spectaculaire verbetering van 41% weer! De maatregelen hebben hun doel niet gemist. Maar we stellen wel vast dat deze vooruitgang alleen geldt voor de evolutieverslagen en zo goed als niet voor de handelingsplannen! Logisch, want de speling die hier kan gegeven worden, is natuurlijk veel kleiner dan bij de evolutieverslagen. Ook hier zijn de verslagen met een achterstand van meer dan 14 dagen gevoelig afgenomen voor evolutieverslagen (in veel mindere mate voor handelingsplannen). Enkele beschouwingen De tijdigheid van de verslagen is gevoelig toegenomen. De globale cijfers voor BZW en TB verschillen niet meer zoveel zoals dit vorig jaar het geval was, ze liggen zelfs zeer dicht bij elkaar. In deze zin zouden we dan dit cijfer, 65%, als nieuwe norm voor de tijdigheid kunnen vastleggen. Vorig jaar gaven we aan dat een 100%-norm niet haalbaar is en dat er inderdaad omstandigheden zijn die het halen van de deadlines onmogelijk maken. Maar is 65% hoog genoeg? Is verbetering nog realistisch in het vooruitzicht te stellen? Bij nadere analyse merken we dat nog twee te identificeren problemen overblijven. Zo merkten we dat vooral de deadline voor de handelingsplannen in Thuisbegeleiding moeilijk gehaald worden. En in tweede instantie kan achterstand gesitueerd worden op het niveau van de individuele auteurs. M.a.w. het is veelal bij dezelfde medewerkers dat de tijdigheid van de verslagen in het negatief staat. Uit de navraag bij begeleiders waarom de 45 dagen niet volstaan om het handelingsplan verzonden te krijgen, is het antwoord bij iedereen zowat hetzelfde. Het handelingsplan vormt de eerste geschreven basis van onderhandeling tussen cliënt en begeleider. Sinds wij voor alle verslagen zo goed mogelijk willen tegemoet komen aan de eisen gesteld aan “open” verslaggeving, blijkt de begeleider zich moeilijk te kunnen veroorloven slechts over halve informatie te beschikken. We zien dan ook begeleiders de bespreking van het handelingsplan met de cliënt uitstellen tot zij het gevoel hebben voldoende gedocumenteerd te zijn. We moeten hier inderdaad de afweging maken wat nu echt primeert: de volgens het besluit en de inspectie rigoureuze 45 dagen regel of de functionaliteit van het Centrum voor Amulante Begeleiding vzw – Jaarverslag 2004 – p. 25
handelingsplan i.f.v. de bespreking met de verwijzer. Maar in vele gevallen is dit een valse opdeling. Een handelingsplan vormt een startbasis en ook niet meer dan dat. Volledigheid is hier dan niet het hoogste criterium. Het handelingsplan zo kunnen schrijven dat met beperkte uitgangsgegevens een werkbare begeleidingsrelatie tot stand komt, is misschien wel de eerste opgave. In deze zin kunnen we ernaar streven het niettemin wat krappe 45 dagen criterium als een haalbare deadline te accepteren. De tweede vaststelling, met name dat het niet halen van de deadline voor verslagen, vnl. kan gesitueerd worden bij welbepaalde begeleiders, lijkt ons van een iets andere orde. Het gaat dan om begeleiders die er niet in slagen een goede planning op te maken zodat aan het verslag tijdig wordt begonnen of tijdig de afspraken met cliënten en verwijzer gemaakt zijn. Daarnaast kan het bij sommigen ook gaan over de ingebakken opvatting dat het schrijven van een verslag, incluis klaarmaken voor verzending, van ondergeschikt belang is aan “het echte begeleidingswerk”. Dat beide onderwerpen evenzeer behoren tot de kerntaken van de begeleider doet dan niets af aan het privilege van de hulpverlener om ook hierbinnen nog prioriteiten te leggen. Voor hen blijft de directe hulpverlening (de begeleidingscontacten en de opvolging die daarbij hoort), de hoogste haak. We zullen dit verder met hen moeten opnemen. Als voorziening moeten we ons uiteraard aan de regelgeving houden en moeten we trachten beide perspectieven met elkaar te verzoenen. Wij hopen dat de verwijzers en de inspectie daar niettemin minimaal begrip voor opbrengen als dit niet helemaal volgens het boekje lukt. Wanneer echter het verschil tussen verzending van het verslag en de deadline te groot is, d.w.z. meer dan twee weken, dan is minstens een expliciete verantwoording door de begeleider een vereiste. Zo te zien, blijft er nog werk aan de winkel.
HET STRATEGISCH BELEID Dirk Meulyzer
Motivering De Bijzondere Jeugdbijstand (BJB) beleeft woelige tijden. Als we naar de toekomst kijken komen we al snel in een mistig landschap terecht waarin in de verte enkel nog schimmige figuren te ontwaren vallen. De verhouding BJB – IJH (Integrale Jeugdhulp) is ook na de pilootfase, niet bijster goed uitgeklaard. Wat de toekomst ons daarbinnen als ambulante voorziening aan perspectieven biedt, is koffiedik kijken. Ook het flexibiliseringdebat dat ermee gepaard gaat, kan nog alle kanten uit. Maar als dit ook forfaitarisering van de subsidies betekent, dan worden onze onzekerheden nog groter. We hoeven het niet allemaal als een bedreiging te bekijken. Veranderingen, hervormingen kunnen evenzeer kansen inhouden. De bedreigingen brengen we elders in dit jaarverslag uitvoeriger aan de orde (Integrale Jeugdhulp: het vervolgverhaal). We nemen de herziening van ons strategisch beleid in onze kwaliteitsplanning op, om op al deze vragen een zo zinnig mogelijk antwoord te kunnen formuleren. Bij de opmaak van het kwaliteitshandboek hadden we enkele jaren terug ook reeds strategische en operationele doelen geformuleerd. Maar zij hebben de beperking dat zij enkel slaan op zuiver pedagogische finaliteiten en niet op de organisatie op zich. Met het strategisch beleid dat we nu voor ogen hebben, viseren we de perspectieven voor de organisatie in haar geheel. Omschrijving van het project Onder strategisch beleid verstaan we het uitstippelen van een organisatiebeleid op halflange en lange termijn, met de bedoeling de organisatie verder te ontwikkelen en beter af te stemmen op de evoluerende realiteit. De missie, m.i.v. visie, waarden en verhouding tot de doelgroep, blijft hierbij de hoogste leidraad. We kunnen het ook omschrijven als het verder uitwerken van een beleid t.a.v. het behoud en de verbetering van de positie van de organisatie in haar omgeving. Doelgroep van het project Het is op de eerste plaats de taak van de Raad van Bestuur, en bij delegatie, de taak van de eindverantwoordelijke, om de strategische koers van de organisatie uit te werken. Daarenboven vinden wij het belangrijk dit strategisch beleid ook voldoende in communicatie te brengen met de medewerkers en hen op bepaalde momenten ook reëel te betrekken bij het ontwerp ervan.
Deelnemers en bevoegdheden - De eindverantwoordelijke zal de leiding van het project nemen. - De Raad van Bestuur volgt de ontwikkelingen op hun maandelijkse vergaderingen en stuurt bij. - De pedagogisch verantwoordelijken adviseren de eindverantwoordelijke op de wekelijkse overlegvergadering en bij de voorbereidende werkzaamheden. Als teamleiders overleggen zij deze materie met hun team. - Een ad hoc werkgroep, samengesteld uit medewerkers van de onderscheiden teams, bereidt de gezamenlijke denkdag voor op de evaluatiedagen 2005, waar het onderwerp voor een volledig dagdeel geagendeerd staat. Stappenplan en tijdpad Voorbereidende fase - In december 2004 werd een denkdag onder de verantwoordelijken gehouden waarop reeds een eerste analyse werd gemaakt van kansen en bedreigingen als onderdeel van een SWOT-analyse. - Eveneens in december werd een eerste voorbereidende vergadering gehouden met het oog op het maken van een gezamenlijke analyse van de interne zwaktes en sterktes van de organisatie ter voorbereiding van de evaluatietweedaagse. - In het voorjaar 2005 plannen we op de evaluatietweedaagse zowel de door de verantwoordelijken voorbereide kansen-bedreigingen analyse bij te sturen, als een eerste gezamenlijke interne sterkte-zwakteanalyse op te maken. Ontwerpfase - De eindverantwoordelijke, zoveel mogelijk in overleg met de pedagogisch verantwoordelijken, zal op basis van de gemaakte analyses, het strategisch beleid concretiseren en in een rapport gieten teneinde het aan de Raad van Bestuur te kunnen voorleggen. - Het is op dit ogenblik moeilijk in te schatten wanneer een eindrapport ter goedkeuring zal kunnen voorgelegd worden. Ten vroegste zal dit eind 2005 zijn. Uitvoeringsfase - Het is mogelijk dat reeds na afwerking van de analyses kleinere of grotere verbeterprojecten worden voorgesteld. In de mate van het mogelijke zal vanaf dit moment hiermee reeds van start kunnen gegaan worden (deelprojecten). - Vanaf 2006 kunnen hieruit één of meerdere projecten voortkomen die we dan opnemen in de kwaliteitsplanning 2006.
Ingezette middelen - Studiemateriaal eindverantwoordelijke opleiding Vlaanderen (Erov). - Overlegvergaderingen verantwoordelijken. - Vergaderingen Raad van Bestuur. - Gemeenschappelijke overlegvergaderingen (GOM). - Evaluatietweedaagse. - SWOT-analyse. - Stuurgroep kwaliteit.
Economische
Raad
Oost-
Wijze waarop de evaluatie van het project zal gebeuren - Het strategisch beleid voor de komende jaren zal zijn neerslag moeten vinden in een eindrapport dat aan de Raad van Bestuur ter evaluatie en ter goedkeuring zal voorgelegd worden. - Het is de Raad van Bestuur die de eindevaluatie maakt. Dit rapport zal voorstellen moeten inhouden voor één of meerdere actieplannen (verbeterprojecten).
DOELREALISATIE Dirk Meulyzer
Titel van het project De doelgerichtheid van het begeleidingswerk verhogen door te komen tot een betere explicitering van de doelen van de begeleiding in de verslagen en op de cliëntbesprekingen, gebruik makend van de theorie van Van Yperen14. Omschrijving en motivering van het project De complexiteit van de hulpvragen in de ambulante voorzieningen van de Bijzondere Jeugdbijstand en de dringendheid waarmee deze moeten een antwoord krijgen, noopt ons tot efficiënte probleemanalyses en handelingsplannen. Bovendien kan deze manier van werken handvatten bieden om een beter zicht te krijgen op de effectiviteit van de hulpverlening. Het helderder krijgen van de doelstellingen binnen de concrete hulpverleningssituaties biedt betere garanties op een juiste evaluatie van de bereikte resultaten. Een daartoe sterkere onderbouw vonden we in de rapporten van Tom Van Yperen: “Resultaten in de jeugdzorg: begrippen, maatstaven en methoden”, en “Werken met doelrealisatie” van dezelfde auteur. We zullen nagaan met de begeleidingsteams of deze werkwijze de gewenste bijdrage kan leveren. Bij een positieve indicatie zoeken we de passende strategie om de theorie van de doelrealisatie binnen de teamwerking te implementeren. Doelgroep van het project Beide begeleidingsteams (BZW en TB). De wijze van introductie in de teams gebeurt afzonderlijk en kan verschillend zijn, afhangende van de wijze waarop zij zich hierrrond kunnen organiseren. Deelnemers aan het project m.i.v. de bevoegdheden - De pedagogisch verantwoordelijken introduceren het begrippenkader en de werkwijzen binnen hun team. - De begeleiders evalueren mee de bruikbaarheid en gaan met de nieuwe inzichten aan de slag. - De pedagogisch verantwoordelijken scheppen de voorwaarden voor verdere implementatie.
14
Van Yperen, T, Resultaten in de Jeugdzorg, begrippen, maatstaven en methoden. N.I.Z.W., 2003.
Stappenplan Voorjaar 2005: interne vorming / bespreking waarna toetsing op de bruikbaarheid binnen de teams. Vanaf najaar 2005: indien toetsing positief, begin van de meer systematische implementatie. Ingezette middelen Deze zijn afhankelijk van de wijze waarop de introductie en verdere implementatie zal verlopen. Er zijn verschillende mogelijkheden: -
studiedagen (hebben de pedagogisch verantwoordelijken reeds gevolgd); methodiek teams; aanbieden van literatuur; analyses van cases op het team volgens de methodiek Van Yperen.
Wijze waarop de evaluatie van het project zal gebeuren - Vooral uit de verslaggeving zal op te maken zijn of doelstellingen helderder geformuleerd zijn (ook naar cliënten toe). - De aanpassingen die daartoe gerealiseerd worden aan de verslagstructuur. - De impact op de procedure voor het meten van de doeltreffendheid en de doelmatigheid van de hulp- en dienstverlening.
INTEGRALE JEUGDHULP: HET VERVOLGVERHAAL Dirk Meulyzer
Reeds vier jaarverslagen na elkaar verdient Integrale Jeugdhulp een plaats tussen de andere hoofdstukken van dit jaarverslag. Het is essentiële materie omdat de toekomst van onze ambulante werkingen voor een belangrijk deel zal afhangen van de nieuwe politiek op vlak van instroom van cliënten. De modulering en het onderscheid rechtstreeks toegankelijke hulp (RTH) / niet rechtstreeks toegankelijke hulp (NRTH) zullen vanaf 2005 het jeugdwelzijnslandschap sterk herverkavelen. Een nieuwe positionering van de ambulante diensten Bijzondere Jeugdbijstand (BJB), misschien ook van de dagcentra, dringt zich op. Dit heeft voor de doelgroep en voor de werking uiterst verstrekkende gevolgen. We zullen op enkele van deze aspecten dieper ingaan. Algauw zal blijken dat we voor een aantal dilemma’s geplaatst worden. De kenmerken op een rijtje De ambulante voorzieningen BJB zijn, op de projectwerkingen na, de laatste vernieuwingen geweest binnen de sector. Zij kwamen er als diversifiëring van de hulpverlening t.a.v. een moeilijker doelgroep, die tot dan zo goed als louter residentieel werd benaderd. De ambulante diensten hebben binnen het kader van de BJB het niet gemakkelijk gehad om een rechtmatige plaats te verkrijgen binnen de reeds bestaande hulpverleningsvormen. Het bestaansrecht van deze residentiële plaatsen werd toen niet in vraag gesteld vanwege de noodzakelijk geachte ingrijpende maatregelen die men vereist achtte. Wat konden ambulante diensten hier tegenover stellen ? Maar het werden geen ambulante diensten zoals we die kenden van andere sectoren op de eerste en de tweede lijn. De notie “aanklampendheid” kreeg hier zijn echte betekenis. Ambulante diensten BJB bieden geen vrijblijvende hulpverlening aan, maar doen heel wat bijkomende inspanningen om cliënten die snel zouden afhaken, in begeleiding te houden. Ambulant betekent in de BJB eveneens “aan huis gaan” bij de cliënt, zo weinig mogelijk bureauconsultatie doen. We werken “intensief” wat betekent dat ook meestal de hulpverlening als ingrijpend zal ervaren worden. Er is minstens één (uitgebreid) contact per week. En als het nodig is, worden het er meer. Deze hulpverlening is “integraal”, wat staat voor het ingaan op elk probleemgebied dat de cliënt of de verwijzer aanbrengt. We geven invulling aan het begrip “subsidiariteit”: waar een plaatsing kan vermeden worden, bieden wij een zinnig alternatief. Tenslotte is het zeer kenmerkend voor de BJB dat enkel gewerkt wordt op “indicatie”. De instroom wordt gekanaliseerd, of beter nog, ‘gefilterd’. Het aantal plaatsen is beperkt, enkel diegenen die voldoen aan de criteria die de BJB terugvindt in de betreffende regelgeving, worden er naartoe geleid. Werken op indicatie is meer dan werken op verwijzing. We benadrukken dat verwijzen ook zonder substantiële indicatie kan. Deze werkwijze houdt in dat vooraf is onderzocht of de betrokken cliëntsituatie met haar specifieke problematiek(en) er wel adequaat kan geholpen worden. Of toch is
minstens uitgemaakt dat op dit moment de minderjarige en zijn gezin nergens anders beter terecht kunnen. Een eerste dilemma wordt duidelijk. Werken op indicatie Ambulante diensten binnen de BJB hebben tot nog toe uitsluitend gewerkt op indicatie. Het Comité voor Bijzondere Jeugdzorg en de Jeugdrechtbank staan hiervoor in. Er is een hulpverleningsprogramma van de verwijzer dat samen met de probleemformulering van de cliënt(en) tot een onderhandeld handelingsplan wordt verwerkt. Dit is de sterkte van deze diensten. Hierin zit daarenboven de garantie dat én het juiste doelpubliek wordt bereikt, én dat ook het maatschappelijk perspectief wordt meegenomen. Hier komen we verder op terug. Het onderscheid RTH / NRTH op basis van het 180 punten criterium (frequentie, duur en intensiteit) biedt de ambulante diensten nu de keuze tussen zich moduleren (= profileren) boven de 180 grens of eronder. Zoals het er nu uitziet, maakt dit een hemelsbreed verschil. De optie voor het blijven werken op indicatie houdt de keuze in voor het zich profileren op de zwaarste doelgroep teneinde de parameters frequentie, duur en intensiteit op te drijven tot boven de 180. Deze populatie is immers de meest kenmerkende voor de BJB. De missie van de voorziening Ondertussen is het duidelijk dat de “Bijzondere Jeugdbijstand” als notie zal blijven bestaan en niet per definitie zal opgaan in de “Integrale Jeugdhulp”. Dit zou meteen ook betekenen dat de missie van de BJB overeind “mag” blijven. Voorzieningen die werken binnen deze sector, moeten zich minimaal inschrijven in deze missie. De profieltekst van de Comités legt hierin o.a. volgende accenten: “Vermits het maatschappelijk noodzakelijk karakter van de hulpverlening in de BJB essentieel is, is onze hulpverlening nooit vrijblijvend. Dit impliceert dat er steeds sprake is van onderhandelde hulpverlening”, en “De hulpverlening richt zich naar jongeren en hun leefsituatie, is subsidiair, aanklampend, op maat van de cliënt, participatief en emancipatorisch”.
De missie van het C.A.B. hebben we besproken in het vorige hoofdstuk van dit jaarverslag en het sluit daar goed bij aan. Wij stellen het op prijs ook binnen de Integrale Jeugdhulp in functie van deze missie onze opdrachten verder te kunnen zetten. Dit wil zeggen dat wij ons verder willen blijven richten op randgroepen, dit zijn cliënten die niet zelf een vraag stellen naar hulpverlening waar die wel maatschappelijk geïndiceerd is, en/of naar groepen die in andere hulpverleningscircuits uitvallen. Dit lijkt een negatieve typering van onze doelgroep, maar wij vinden dat het geen zin heeft in deze context ook maar wat te gaan verbloemen.
Profilering - modulering Toch vrezen we dat een profilering boven de 180 punten wat te hoog zal gegrepen zijn. Wanneer wij nu de berekening maken met onze huidige populatie, dan halen we gemiddeld de 180 punten niet. Cliëntsituaties die wel de 180 overtreffen zijn diegenen die langdurig in begeleiding zijn, en die met problematieken te maken hebben die wel eens grenzen aan het uitzichtloze. Natuurlijk hebben zij ook recht op onze hulpverlening. Maar wanneer wij ons enkel daarop zouden moeten concentreren, met gelijkblijvende middelen, krijgen we een dermate verzwaring van de doelgroep, dat het niet meer werkbaar zal zijn. Een mogelijk antwoord hierop is dat we bijv. voor Thuisbegeleiding minstens twee modules gaan aanbieden. Hiermee kunnen we ons aanbod blijven doen voor cliënten zowel boven de 180 als eronder. Het gevolg is dat we ons op deze wijze gedeeltelijk in het netwerk RTH gaan situeren. Naast verwijzingen vanuit de Toegangspoort (zij kunnen uiteraard ook verwijzen naar het RTH) kunnen cliënten zich rechtstreeks aanmelden of op verwijzing van het netwerk RTH, maar dan zonder indicatiestelling, zonder adequate filtering. We betoogden supra reeds dat dit NIET het soort van aanmelding is waarvoor onze ambulante diensten zijn bedoeld. Het zal in ieder geval voor gevolg hebben dat er een deel van de niet rechtstreeks toegankelijke capaciteit van de BJB in de regio zal verdwijnen. En laten we er nogmaals aan herinneren dat Integrale Jeugdhulp er gekomen is als antwoord op de maatschappelijke beleidsnota Bijzondere Jeugdzorg 1999. Het was de bedoeling dat andere sectoren meer zouden gemobiliseerd worden om de problemen binnen de Bijzondere Jeugdbijstand, waaronder capaciteit, aan te pakken, en niet omgekeerd! Van op zijn kop zetten gesproken… Het is zelfs best mogelijk dat een aantal ambulante diensten er onmiddellijk zullen voor kiezen volledig naar het netwerk RTH te migreren. En zij zullen daar welkom zijn omdat inderdaad deze diensten ook daar goed werk kunnen leveren. Maar dit zou wel eens ten koste kunnen zijn van diegenen die deze hulpverlening het meest nodig hebben. En evenzeer ten koste van de voorzieningen die zich nog willen boven de 180 punten situeren, zoals we in vorige paragraaf betoogden. Het zal de te begeleiden doelgroep alleszins verlichten en meer garanties inhouden om de motivatie van de medewerkers op peil te houden. De vraag is dan pertinent wat er van de missie nog overblijft. En of we deze migratie dan nog Bijzondere Jeugdbijstand mogen noemen. Vraaggerichtheid en maatschappelijke noodzaak De kanteling van aanbodsgericht naar vraaggericht werken is een van de pijlers van de Integrale Jeugdhulp. De cliënt moet zich niet aanpassen aan de hulpverlening, maar wel omgekeerd. In deze zin is dit een terechte evolutie. Een te grote nadruk op de vraaggerichtheid bij het uitwerken van de structuren in de jeugdhulpverlening, kan leiden tot een nieuwe vorm van uitsluiting. Wat met diegenen die vanuit maatschappelijk perspectief hulp nodig hebben, maar om diverse redenen de vraag niet stellen? Het antwoord van de Integrale Jeugdhulp kwam er met de introductie van de notie “maatschappelijke noodzaak” midden 2003. Het leek er wat op dat het Comité opnieuw werd uitgevonden omdat het daar naar voor geschoven
“Bureau maatschappelijke noodzaak” zowat dezelfde taken in dit verband zou opnemen als het Comité nu doet. Wat verder rond dit thema is gebeurd binnen de debatten Integrale Jeugdhulp, is mij alvast onduidelijk. In het decreet betreffende de integrale jeugdhulp van 5 mei 2004, §1, art. 3 wordt opening gelaten om aan deze maatschappelijke nood tegemoet te komen. Men heeft het over integrale jeugdhulp als antwoord op een jeugdhulpvraag of een “jeugdhulpbehoefte”. Maar de laatste zin van deze paragraaf schept al onmiddellijk verwarring: “ze kan zowel jeugdhulp omvatten, waarmee de personen tot wie zij zich richt instemmen, als gerechtelijke jeugdhulp”. Is de gerechtelijke hulp dan steeds voor diegenen die niet met de noodzakelijk geachte jeugdhulp instemmen of er ook de vraag niet naar stellen? Artikel 28 belooft dat de Vlaamse regering tegen 31 juli 2005 bij het Vlaams parlement een rapport zal indienen waarin o.a. de omgang met situaties waarin jeugdhulp maatschappelijk noodzakelijk wordt geacht, zal uitgeklaard worden. Het is onze stelligste hoop dat hierin wordt voorkomen dat de vaststelling van maatschappelijke noodzaak niet onmiddellijk leidt tot een gerechtelijk ingrijpen. Besluit Wij zullen alle inspanningen doen om als ambulante dienst de ontwikkelingen binnen de integrale jeugdhulp goed op te volgen. We zijn vnl. bezorgd om in de toekomst onze missie verder waar te maken. Hiertoe zullen we er moeten voor ijveren dat onze doelgroep, ook als ze niet zelf rechtstreeks naar de hulpverlening stappen, voldoende kansen krijgen om in te gaan op een vrijwillig, zij het onderhandeld, aanbod. Willen we én onze gewenste doelgroep blijven bereiken, én de werkbaarheid van onze modules garanderen, dan zullen we nog heel wat signalen moeten uitsturen om te voorkomen dat we onszelf in een onmogelijke positie manoeuvreren.
20 JAAR CENTRUM VOOR AMBULANTE BEGELEIDING Dirk Meulyzer, Raf De Mulder, Hilde Celis, Geert De Roo, Nadia Lauwers
In oktober vierden we de twintigste verjaardag van het Centrum met een feestzitting in het P.A.C., W. Wilsonplein te Gent. Wij vonden dit een geschikt moment om terug te blikken naar de eerste levensjaren van onze organisatie, en meer bepaald, naar de conceptie! Het Centrum werd toen gebouwd op vijf conceptuele pijlers: − ambulant werken (was toen nieuw voor de BJB!); − emancipatorisch; − integraal; − intensief; − aanklampend. Tijdens de feestzitting bouwden vijf medewerkers rond elk thema een verhaal op. Elk verhaal vertelt hoe op de pijler werd gesteund in de beginjaren, hoe we dit nu in 2004 doen, en wat we van de pijlers nog verwachten binnen 20 jaar (in 2024). U kan hieronder deze vijf cursiefjes nalezen. Twee externe sprekers, Johan Vereecke en Bert Florizoone besloten de feestzitting met originele reflecties op deze teksten. Hun bijdragen zijn hier niet opgenomen. AMBULANT
De start 1984: het was al lang aangekondigd dat er dan iets moest gebeuren. Het ging gelukkig niet de richting uit van die beroemde Engelse schrijver. Het werd een nieuwe werking binnen de jeugdhulpverlening met nieuwe mogelijkheden en nieuwe perspectieven. Die maakten dat de alleenheerschappij van de residentiële voorzieningen Bijzondere Jeugdbijstand langzaam afbrokkelde. Het begon toen in onze sector door te dringen dat er nog iets meer was dan het kind of de jongere alleen. Zowel psychologische als pedagogische strekkingen uit die tijd verkondigden, soms in alle hevigheid, dat het actieterrein zich moest verplaatsen naar het gezin, als enige authentieke voedingsbodem voor de nieuwe generatie. Allerlei gezinstherapieën waren reeds als paddestoelen uit de grond gerezen. In de Verenigde Staten natuurlijk al wat vroeger dan bij ons. Maar dit was niet nieuw. Eeuwen voordien kwamen de wijzen ook al van elders, toen nog uit het Oosten... De Bijzondere Jeugdbijstand hield het nog vol tot begin de jaren 80 om alles binnen de perken
en poorten van de residenties te houden. Maar de druk werd te groot, de poorten konden het niet meer houden, en het idee van ambulant werken kreeg een kans om zijn intrede te doen. Eerst schoorvoetend, maar wel met veel enthousiasme, want het was het werkveld zelf dat het initiatief had genomen. Er was bij aanvang geen subsidiëring voorzien voor de kersverse ambulante werkingen. Later volgde er de “toelating tot subsidiëring”. Maar omdat het zeer beleefd was gevraagd, werd de reguliere ondersteuning niet langer geweigerd! Zo kon hier in Gent Begeleid Zelfstandig Wonen de spits afbijten. Het Centrum opereerde vanuit een aanbodsmodel gebaseerd op de vraag: “wat heeft een jongere nodig als die alleen moet gaan wonen?” Er waren nogal wat wereldvreemde jongeren die pas de beschermende residentie hadden verlaten en er nu helemaal alleen voor stonden. Zij hadden geen benul van geldbeheer, van de was en de plas, en van al de papieren die in orde moesten gehouden worden. Maar het waren ook gekwetste jongeren met reeds een beladen geschiedenis achter de rug... Op eigen benen gaan staan als je dan 17 bent, je moet het maar eens proberen! Ook voor opvoeders en begeleiders betekende dit een heel andere omgangsstijl met het cliënteel. De rollen werden omgedraaid. Begeleiders spelen op het terrein van de jongere. En wie maakt dan de wetten? Het werd al snel duidelijk dat wij deze jongeren nooit zouden bereiken wanneer wij niet zelf naar hen zouden toestappen. En juist dit eenrichtingsverkeer is paradoxaal genoeg, de sterkte van ons ambulant werken gebleken. We gaan daar waar de problemen zich voordoen. Wij horen, zien, voelen, ruiken en smaken daar waar er iets te beluisteren, te bezichtigen, te betasten, op te snuiven en te proeven valt. Dichterbij en efficiënter kan niet. Niet alleen deze jongeren moesten groeien naar zelfstandigheid. Ook hun begeleiders stonden er alleen voor en moesten leren hun boontjes zelf te doppen. Het teamwork was naar de zijlijn geschoven. De begeleider moet alleen naar de frontlinie zonder de onmiddellijke terugvalbasis van de beschermende residentie. Zo werden zij al snel partners van de jongere. De ideeën als onderbouw voor het ambulant werken moesten nog fel evolueren vooraleer ook thuisbegeleiding in het lijstje van de erkende voorzieningen kon opgenomen worden. Het Verslag van de Armoede, nu ongeveer 10 jaar oud, legde de vinger op de wonde en schreeuwt om meer erkenning van kansarmen. Naar eigen zeggen ervoeren zij de ingrijpende maatregelen van de Bijzondere Jeugdbijstand als een ernstige miskenning van hun inzet en bedoelingen.
Meteen
deed
ook
de
overheid
de
inspanning
om
het
ambulante
hulpverleningsaanbod te laten groeien, evenwel ten koste van het residentiële werk. Dit zou zich wel eens kunnen wreken.
Anno 2004 Het ambulant werken is natuurlijk niet meer wat het geweest is. We verplaatsen ons uiteraard nog, misschien wat minder, maar daarom niet minder ingrijpend. We zitten volop in het veranderingsproces dat de Integrale Jeugdhulp op gang heeft getrokken. Onze hulpverlening wordt daar als “mobiel” gecatalogeerd. Dit begrip omschrijft misschien nog beter wat wij doen: ons letterlijk verplaatsen naar de leefwereld van de cliënt. “Ambulant” kan je breder verstaan. Het kan ook inhouden dat de cliënt zich naar de dienst verplaatst en zo aan bureauconsultatie komt doen. Maar zo werkt het niet bij ons, zo bereiken we helemaal onze cliënten niet. Als wij het dan over “ambulante begeleiding” hebben, bedoelen we “mobiel” in dit nieuwere vakjargon. Cliënten komen natuurlijk ook wel bij ons over de vloer, uiteraard zijn zij zeer welkom. De deur staat letterlijk open voor hen. En zij maken daar ook wel gebruik van, de ene al wat meer dan de andere. Soms hebben ze wat dringend nodig, of willen ze gewoon een
babbeltje slaan. Maar meermaals zien we ze ook op een crisismoment, als het allemaal wat te zwaar begint te wegen. Een tas koffie of thee, en iemand voor een goed gesprek, kunnen daar zo geserveerd worden. Het aanbodsmodel is ondertussen veilig opgeborgen. Modewoorden zijn nu: vraaggestuurd, cliëntgericht, vraaggericht, dialooggestuurd. Vooral thuisbegeleiding heeft daar de toon gezet. Gezinnen komen met zo’n diverse verhalen de hulpverlening binnen, dat geen enkel dekseltje nog op elk potje past. Maar ook in Begeleid Zelfstandig Wonen zijn de hulpvragen complex en uniek. De sterke toename van de migrantenpopulatie dwingt ons verder tot flexibele aanpassingen. Een standaardaanbod alleen kan daar geen afdoend antwoord op geven. Ongetwijfeld zijn we in den beginne overmoedig geweest. Maar u zal het ons vergeven, want dit is een noodzakelijke eigenschap in een pionierswerking, wil zij een vernieuwende bijdrage leveren aan de ontwikkelingen van het werkveld. Toch zijn we ook snel op de grenzen gestoten van het ambulante werk. Kunnen we wel alles aan wat ons gevraagd wordt? Een zware problematiek vereist een hoge deskundigheid, een grote draagkracht, een blootstelling aan grote risico’s. De idee van flexibilisering is nu gelanceerd. De Integrale Jeugdhulp voorziet dat we ons aanbod in modules uitwerken. We gaan samenwerken in geïndividualiseerde hulpprogramma’s over de grenzen heen van werkvormen en sectoren. Maar zover zijn we nog niet. Wel ontluiken samenwerkingsverbanden die proberen de grenzen van de eigen beperkingen te overschrijden. Het C.A.B. maakt deel uit van het samenwerkingsverband GROB samen met Hadron, Stappen, Jongerenhuis, Albezon en De Bekwame Boon. Ook met C.A.W. Artevelde hebben we banden, daar is de teamwerking van ons Leerproject voor minderjarige delictplegers ondergebracht. Ondertussen stellen we vast dat de capaciteit van de residentiële voorzieningen teruggeschroefd is naar het minimum minimorum. Ambulante voorzieningen zorgden hier beslist voor een alternatief. Maar dan toch weer niet helemaal. Langzaam zijn we naar mekaar aan het toegroeien. We zijn geen tegenstellingen meer. Residenties werken al langer gezinsgericht en meer recentelijk ook “contextgericht”. De residentie wordt dan weer wat ambulant, of mobiel zoals je het noemen wil. De begeleider werkt er met de jongere thuis, maar ook in de buurt, op school of op het werk. En tracht daar de relaties en de bindingen te verstevigen zodat de jongere er opnieuw zinvol kan functioneren. Nu stellen wij ons de vraag: kan ambulant werken in de Bijzondere Jeugdbijstand zonder residentiële terugvalbasis? Moeten ambulante diensten toch niet enkele residentiële plaatsen achter de hand houden? Momenteel laat de regelgeving hier nog geen opening. Onze verzuchtingen naar flexibilisering in de sector beginnen wel door te dringen. Het of/of denken wordt losgeweekt: moet het zo scherp, óf de residentie, óf ambulant. Is het enkel maar binnen óf buiten? Waarom zou bvb. een jongere, die alleen woont, en in een crisismoment terechtkomt, niet eens een tijdje in een residentie mogen opgevangen worden om weer op krachten te komen? De vraag is natuurlijk pertinent: “wie moet op krachten komen, de jongere of de begeleider?” We zullen de residentie nog wel eens meer nodig hebben! Ondertussen zijn we in ons arrondissement met vier ambulante diensten die een gezamenlijke capaciteit vertegenwoordigen van 176 jongeren en gezinnen. We bedienen de Jeugdrechtbank en het Comité voor Bijzondere Jeugdzorg, die in gezamenlijk overleg hun taak van dispaching opnemen.
2024: de toekomst We zijn al veertig jaar verder. Door de bomen is het bos niet meer te zien. Elk jaar leverde de hulpverlening enkele honderden modules meer af. Je kan die bestellen zoals je dit doet in een Chinees restaurant. Als voorgerecht neem je module 183, dan krijg je module 644 opgedist, eventueel in combinatie met module 1124 of 1253 naar keuze, om af te ronden met module 2657 als toemaatje... Over Integrale Jeugdhulp wordt opnieuw ernstig gedebatteerd. Het concept is sterk verouderd. Het is dringend aan vernieuwing toe. Het nieuwe strategisch plan ligt al klaar en draagt de naam: geïntegreerde jeugdhulp. Ambulant werken heeft een heel andere betekenis gekregen. De brandstofprijzen zijn dermate hoog dat de directies van de ambulante diensten hun medewerkers ten strengste verbieden de administratieve zetel van de vereniging meer dan tweemaal per week te verlaten in functie van een huisbezoek. De verplaatsingen langs het wegennet zijn derhalve een zeldzaamheid geworden. Virtuele verbindingen langs allerlei geïntegreerde circuits maken nu de dienst uit. Onze jongeren en gezinnen zijn nu allemaal uitgerust met een uitvouwbaar schermpje en ingebouwde camera, de opvolger van de webcam, door de dienst ter beschikking gesteld, waarmee zij, weliswaar in afspraak, hun begeleider te voorschijn kunnen halen. Vooral in de fase waarin de gezinnen of de jongeren al een eind op weg zijn gezet, is het zelfs niet wenselijk dat de begeleider de huisvrede nog telkens gaat verstoren. Videohometraining, een methodiek die nu al 30 jaar goede diensten heeft bewezen, is ondertussen omgedoopt tot video-tele-training. Het is nog steeds Michel Dujardin, wat grijzer geworden en met een iets langere reactietijd, die deze traditie verder zet. Het contact met de begeleider kan optimaal getuned worden, zodat spanningen in de relatie tijdig opgespoord en ondervangen worden. Enkel de heilzame effecten blijven over. Deze gehele nieuwe beweging is een uitvloeisel van de empowermentgedachte en het vraaggericht werken. We zijn ervan af gestapt gemiddeld éénmaal per week ter plaatse te gaan. We vertrouwen veel meer op de autonomie van de mensen en op hun eigen krachten om, met de hen ter beschikking gestelde technologie en vaardigheden, zelf oplossingen voor hun problemen te vinden. Begeleiders komen nog wel eens persoonlijk tussen, maar kunnen veelal van op afstand de nodige middelen en ondersteuning aanreiken. De flexibilisering van de hulpverlening kent een hoge bloei. De coördinatie ervan is met de goed op elkaar afgestemde geïntegreerde circuits lokaal, regionaal en centraal, in staat een waterdicht vangnet op te zetten voor welzijnscliënten. Wachtlijsten bestaan niet meer. Er is voor ieder wat voorhanden. Je hoeft je maar gratis aan te sluiten op het circuit. Ook daar heeft Steve Stevaert op de valreep nog voor gezorgd. De continuïteit van de hulpverlening is gewaarborgd door een grote overdraagbaarheid van de hulpverleningsrelatie. De rode draad doorheen de gehele begeleiding is lang niet meer de hulpverlener, maar het “elektronisch dossier”. Hierin wordt alle cliëntinformatie, om het even door welk zintuig of sensor opgevangen, onmiddellijk verwerkt. Zodanig dat de circuits alle mogelijke ad hoc aanzetten tot oplossing kunnen aanreiken vanuit een uitgebreid, op maat gesneden keuzemenu. De hechting van de cliënt aan zijn dossier en aan het keuzemenu vervangt de hechting aan de begeleider. We zijn bevrijd van overdracht en tegenoverdracht. De cliënt kan zijn relationele focus opnieuw richten op waar die hoort: zijn gezin, zijn natuurlijk en steunend netwerk. Hij krijgt de teugels meteen volledig in handen. En daar willen we nu precies uitkomen met onze ambulante begeleiding.
EMANCIPATORISCH
Als lagere schoolkind, lang voor 1984, associeerde ik het woord emancipatie met vrouwen die minder kansen kregen dan mannen, en die uit die situatie wegwilden. Vaag had ik het vermoeden dat de "man" in het woord e-man-cipatie daarnaar verwees, maar hoe dat dan juist in mekaar zat, dat wist ik niet zo zeker. Kon ik toen weten dat mensen die er anders uitzien, anders denken of anders geloven dan de meerderheid, dat bejaarden, armen, kansarmen en ja zelfs jongeren en mensen in een probleemsituatie zich konden emanciperen.
Intussen weet ik en weten wij allemaal natuurlijk beter. Het CAB gaat er prat op dat het emancipatorisch werkt en dan bedoelt het niet in de eerste plaats dat het gelijke kansen geeft aan vrouwen. Daar zijn we allang aan toe denken we zelfvoldaan... Intussen is Carine, die kuist op het CAB, minstens 100 procent vrouwelijk, zijn 75 ten honderd van de begeleiders en de logistieke medewerkers vrouwen, is ook één van de twee pedagogisch verantwoordelijken een vrouw en is de eindverantwoordelijke… Juist, u wist het of u kon het raden? Maar dit alles tussen haakjes, want…emancipatie van de doelgroep, daar gaat het om. Het woord emancipatorisch droegen we van meet af hoog in het vaandel. Wij zouden de rechten van de jongeren gaan respecteren, hen betrekken bij het bepalen van de inhoud van de begeleiding, hen individueel benaderen, weg van de grote residenties waarvan er in die periode wel eens ééntje onfris het nieuws haalde. Dat we in de beginjaren van het centrum, toen nog het Centrum Begeleid Wonen, angstvallig op een slappe koord dansten, dat beseften we nauwelijks zelf. We waren bang om er langs links af te vallen en door de jeugdbescherming bekeken te worden als nieuwlichters die alleen maar de poort openzetten naar structuurloosheid en bandeloosheid. Al even bang waren we om er langs rechts af te vallen en te bepalend te zijn. De evenwichtsoefeningen leverden een boeiende mix op. Aan de structuurkant had je het minimaal aantal afspraken per week, netjes bepaald per periode van 3 maanden, een arsenaal van 40 vormingspakketten, van de eerste tot de laatste door te nemen en liefst voor het einde van de tweede fase. Wij wisten wel wat onze jongeren nodig hadden om te slagen in het alleen wonen. Er waren zelfs avondlijke controles voorzien om na te gaan of de jongeren wel op tijd thuis waren en voldoende nachtrust hadden. Het leverde boeiende en gezellige avondjes op met collega's van het andere geslacht, dat wel, maar emancipatorisch? Niet echt… Maar misschien wel noodzakelijk om in 1984 bestaansrecht te verwerven in een jeugdbescherming die zo goed als 100% residentieel was…
Er stond trouwens ook iets tegenover. Binnen de structuur was er heel veel ruimte voor de jongeren, we namen ze au sérieux vanaf de eerste dag. Dat was niet evident in een tijd dat je pas op 21 meerderjarig werd, maar soms al op 17 of 18 alleen ging wonen. Alleen al het idee dat die jongeren uitgerekend met steun en begeleiding van “de jeugdbescherming” alleen konden gaan wonen was een teken van emancipatie… Het was schoorvoetend dat alle protagonisten van de sector bijdraaiden, de éne jeugdrechter stevig onder druk gezet door een doortastende consulent, een andere ambtenaar overtuigd door zijn oversten… Intussen, in 2004, liggen de meeste begeleiders ’s nachts in hun bed, of vertoeven ze op andere plaatsen die ze zelf gekozen hebben, zonder ook maar één seconde rekening te houden met enige professionele verplichting. De open, emancipatorische houding naar de cliënten heeft zich steeds meer vertaald in allerhande procedures en gewoontes, en laat ons hopen vooral in een attitude. In de plaats van een geïndividualiseerd programma met nadruk op programma staat nu een begeleiding die in dialoog met de cliënt word uitgetekend. Tenminste, dat is toch onze betrachting… Maar vooral, in 2004 zijn we erachter gekomen dat emancipatie niet louter te maken heeft met de mate waarin jongeren en gezinnen binnen de begeleiding tot hun recht komen. Om het met een meneer te zeggen wiens zoon begeleid zelfstandig zou gaan wonen: “Hier wordt er eindelijk naar mij geluisterd.” Tegelijk voelde je hem denken: maar wat koop ik daar in godsnaam mee als ik straks die deur hier achter me dichttrek en op allerlei plaatsen waar ik op verhaal wil komen opnieuw behandeld wordt als de eerste de beste klant bij de slager: uw nummertje, wat zal het zijn, dat hebben we niet in huis meneer, we hebben wel een pakket in aanbieding, mag het wat meer zijn? Na twintig jaar werken in de Bijzondere Jeugdbijstand, tien jaar na het armoederapport moeten we vaststellen dat grote groepen mensen in onze samenleving nog altijd niet “tot hun recht komen”, dat mensen niet volwaardig kunnen participeren. Daaraan verhelpen, dat heet emancipatie. Uiteraard is daarbij één stap dat de cliënten alvast in de hulpverlening kunnen participeren, maar dat is veeleer een beginpunt, een opstapje, dan een einddoel. De evenwichtsoefening is er niet minder boeiend op geworden. Als goed bedoelende hulpverlener wil je dat mensen hun plek vinden, dat ze au sérieux genomen worden. En dan ga je alert zijn voor structurele problemen, detecteren, analyseren, signaleren, de bestaande gaten in het welzijnsnet aanwijzen en de vinger leggen op de te strakke knopen in de regelgeving. Maar willen onze cliënten dat eigenlijk zelf? Liggen zij daar wakker van? En hoe kom je dat te weten? De éne ouder of jongvolwassene zal zich te pletter wroeten om mee te zijn, en “ge moet mijn hoofd niet zot maken met dingen waar ik toch niks aan kan veranderen”. De ander slingert tussen voldoen aan de hoge verwachtingen van de omgeving en momenten waarop de hele wereld hem kan gestolen worden. Een derde zit gezellig in het kraakpand met een jointje en een lief, of kijkt dagenlang naar soaps op TV… En wij maar maatschappelijke problemen zien, erover schrijven, ze aanklagen, in naam van… van wie? … van onszelf? Als je echt wil weten wat mensen echt meer willen dan alleen dat het “beter gaat met mezelf” dan heb je veel tijd nodig, veel meer dan de overheid bereid is ons toe te bedélen, veel meer dan
overblijft
na
onze
begeleiding
bij
de
opvoedingstaken
van
de
ouders,
de
zelfstandigheidstaken van de jongere, het economisch overleven, het sociaal functioneren… Eigenlijk zou je dan een aantal mensen moeten kunnen samenbrengen speciaal om daarover eens met elkaar uit te wisselen. Ik verzin maar wat: in groepen waar armen het woord nemen bij
voorbeeld, in hun taal, op hun ritme. Of in een ouderwerking met ouders van kinderen in de Bijzondere Jeugdbijstand die praten over hun ervaringen, die dan in dialoog gaan met luisterende hulpverleners... In 2024 zal dit alles er heel anders uitzien. Onze CAB-website is dan een multimediale draaischijf van informatie en meningen geworden. Jongeren chatten met hun begeleiders, toetsen meningen af met andere jongeren in alle discretie, in hyperbeveiligde chatboxen waar zelfs geen RedAttack weet binnen te dringen. Op forums op onze website en elders, bij onze koepelorganisatie Jongerenbegeleiding, bij het OCMW, bij de Vlaamse administratie in Brussel… over worden nieuwe ideeën gelanceerd, worden polls en televotings georganiseerd over het sociaal gehalte van voorgestelde hervormingen. Terwijl jij het intikt lezen medewerkers van de bevoegde minister af wat je van hun voorstellen denkt. Het parlement is afgeschaft, de mondige burgers stemmen online. De rechtstreekse democratie ten top.… Alleen maar hopen dat er tegen die tijd voldoende computers toegankelijk zijn voor net die mensen die niet vergeten mogen worden, die mensen die omwille van hun moeilijke leefsituatie bijzondere aandacht verdienen van de beleidsmakers. In 2024 zit hier geen hulpverlener, maar zitten vertegenwoordigers van de doelgroep in een rechtstreeks debat met de minister zelf. De minister leest uiteraard geen vooraf geschreven speech af, zij gaat gewoon in dialoog met de betrokken hulpvragers, en zij begrijpt hen zelfs, want ze luistert naar de mensen en ze spreekt helemaal hun taal, zij doet immers niets anders meer… Misschien kunnen wij hulpverleners zelfs iets van haar leren?
INTEGRAAL
Kan je me ook franse les geven? Een vreemde vraag binnen de hulpverlening maar toch kwam ze niet echt toevallig. In de beginjaren van Thuisbegeleiding deden we immers alles voor onze cliënten. We interpreteerden integraal werken nogal letterlijk: op elke vraag hadden we een antwoord, voor elk probleem zochten we een oplossing. En meer, we deden ook alles zelf. Huisde een gezin in een gebrekkige woonst, dan belden we rond voor een betere. Had een gezin financiële problemen, dan schoten we nog net niet voor uit onze eigen portemonee. Werden kinderen niet afgehaald van school, dan sprongen we snel in onze auto. En ja, onze gezinnen en jongeren waren best tevreden met deze gang van zaken. Maar wij hadden stilaan door dat deze manier van werken weinig verandering bracht. Brandjes blussen. Wie kent deze vakterm niet in de hulpverlening? Toch vinden we het na al die jaren nog altijd nodig om een ruime kijk te hebben en te werken op verschillende terreinen samen met de gezinsleden. Je kan als persoon maar gezond ontwikkelen als je een stevige basis mee krijgt op relationeel, materieel, persoonlijk en maatschappelijk vlak. Dit beïnvloedt elkaar en hangt samen, zoals de vingers aan onze hand. Om te komen tot een betere opvoedingscontext (wat toch het uitgangspunt is van thuisbegeleiding), werken we intensief en langdurig aan het verbeteren van de voorwaarden van de verschillende levensdomeinen. Dit is nodig om te komen tot levensomstandigheden waarin risico’s en stress verminderen en sociale ondersteuning toeneemt. Dit vraagt van ons een flexibele opstelling en een brede algemene kennis, zonder dat we vinden dat we specialisten moeten zijn op alle vlakken. We willen wel specialist zijn in het aangaan van relaties en in het geduldig op gang brengen van dialoog tussen de gezinsleden en tussen het gezin en de omgeving. In de beginjaren teerden we op onze eigen krachten, nu vertrekken we van de mogelijkheden en krachten die in de gezinnen aanwezig zijn. En we gaan ook kijken welke diensten in de omgeving ons daarbij kunnen helpen. Want een deel van onze gezinnen heeft, tijdens en ook na het afsluiten van thuisbegeleiding nog andere en verdere hulp nodig. Integraal werken houdt niet enkel een ruime kijk in binnen het gezin maar ook erbuiten Gaandeweg leerden we de eerstelijnsdiensten in het Gentse en omstreken beter kennen: diensten die budgetbegeleiding aanbieden, diensten die zich bezighouden met huisvesting, diensten die problemen met papieren oplossen, diensten voor armen, diensten voor rijken, diensten voor zwarten en diensten voor witten. Hopen diensten. Wie de sociale kaart van het
Gentse jaar na jaar ziet dikker worden, weet waarover ik spreek. Nu alleen nog de cliënt overtuigen dat ie met elke welbepaalde vraag bij een welbepaalde dienst moet zijn. En ik moet zeggen, dit is geen sinecure. Alleen al rond tewerkstelling bijvoorbeeld bestaan er in het Gentse meer dan honderd initiatieven. Méér dan honderd... Welzijnsland anno 2004 is niet simpel te verkennen. Niet voor een hulpverlener en al helemaal niet voor diegene die op zoek is naar hulp. Stilaan komt er een einde aan de wildgroei van kleine, gespecialiseerde voorzieningen. Er worden koepels opgericht waaronder verschillende soorten van hulpverlening gegroepeerd worden. Maar of dat nu drempelverlagend werkt voor onze cliënten is nog de vraag. Mensen kunnen niet meer zomaar ergens binnenstappen voor een babbel of om iets te vragen. Neen, ze moeten een afspraak maken, bij het onthaal een eerste keer hun verhaal doen, aan iemand die ze daarna niet meer zullen zien, en proberen uitklaren wat het probleem en hun vraag is. Als aan deze voorwaarde voldaan is, worden ze(in de veronderstelling dat er geen te lange wachtlijsten zijn) doorverwezen naar weer een ander persoon waar ze nog eens hun verhaal moeten doen, die dan samen met hen op zoek gaat naar een oplossing voor dat specifieke probleem. Wij denken dat het zo niet werkt bij onze doelgroep, dat alles zo kan opgedeeld worden in vakjes waar telkens een andere specialist klaar staat om op een klein deeltje van het probleem in te zoemen. In Nederland hebben ze dit ondertussen ook ontdekt en experimenteren ze nu met een gezinscoach voor multi-problemgezinnen (als we ooit toe zijn aan een nieuwe naam, houden we deze in het achterhoofd). Sommige cliënten houden een agenda bij om al hun afspraken met hulpverleners niet te vergeten. Anderen beseffen nauwelijks dat er rond hun situatie soms met tien, twaalf hulpverleners rond de tafel wordt gezeten. Het blijft een uitdaging om in de veelheid van problemen en het bijhorende aanbod van hulpverlening door de bomen het bos te blijven zien en de gezinnen niet in een positie van aangeleerde hulpeloosheid te duwen. Naast ons werk in het gezin, worden we vaak ook aangesproken als manager of coördinator van het netwerk rond de cliënten en zorgen we ervoor dat de verschillende dienstverleningen op elkaar afgestemd geraken en dat er regelmatig overleg is. Dit kunnen we doen als het over twee, drie diensten gaat. Als het over meerdere betrokkenen gaat, is dit een niet te onderschatten vraag naar Thuisbegeleiding, wetend dat elke dienst zijn eigen doelstellingen heeft, een eigen kijk op hulpverlening en op dat specifieke gezin, wat zinvolle en efficiënte samenwerking niet voor de hand liggend maakt. In die situatie nemen wij deze rol niet op omdat we meer dan nodig zijn, naast het gezin of de jongere, om samen met hen te bekijken hoe zij het best met de verschillende diensten samenwerken. Op deze manier werken we niet alleen binnen het gezin integraal maar bekijken we ook hoe het gezin, met het hele maatschappelijke pakket waarmee het te maken krijgt, kan leren omgaan. Dit veronderstelt heel wat ondersteuning van ons en specifieke attitudes en vaardigheden van de cliënten. We kunnen ons hier maar op toe leggen en duidelijk in positioneren als iemand anders dan de rol van coördinator op zich neemt. Toch nog een gat op de welzijnsmarkt? Wij zien het, in elk geval, als onze opdracht om, samen met het gezin en de jongere, nauwkeurig de noden en hun samenhang in kaart te brengen en mensen te activeren om hier
iets mee te doen, zodanig dat dit effect heeft op de verschillende levensdomeinen. In de hoop dat, in hele kleine groeibewegingen, gezinnen er generatie bij generatie op vooruit gaan en met een beter zelfbeeld en meer zelfvertrouwen in de wereld kunnen staan… Dan ziet het er voor onze Belgische runderen toch heel wat simpeler uit. Zij krijgen een chip ingeplant waarop een aantal parameters staan die de toestand en noden van elke individuele koe registreert. Zo weet deze chip bijvoorbeeld naam en toenaam van de koe, weet de chip hoeveel melk de koe geeft en slaat dat op. Terug op stal krijgt de koe die meer melk gaf dan haar buurvrouw meer voer. Loon naar werk dus. Herinner u verder de “tamagocci’s” van enkele jaren geleden. Hiermee konden kinderen de vaardigheid van vadertje en moedertje op een kuiken uitproberen: als het beestje niet op tijd ging slapen werd het ziek, als er niet mee gespeeld werd ook, het had aandacht en affectie nodig om te kunnen groeien en volwassen te worden. De jonge oudertjes werden telkens met een indringend gepiep (zelfs in het holst van de nacht) tot de orde geroepen als hun kuiken zich niet goed voelde. Laat ons daarover even verder fantaseren. In 2024 krijgt elke mens als geboortepremie zo’n implantaat dat feilloos aanvoelt wat de persoon in kwestie nodig heeft . De ouders krijgen een bijhorende chip en kunnen op die manier perfect tegemoetkomen aan de behoeften van hun kroost. Als dit kan voor ouders en kinderen moet het toch ook kunnen dat partners zich op die manier beter met elkaar kunnen verhouden, zodat er een liefdevolle omgeving gecreëerd wordt. En dan kan het toch ook niet zo moeilijk zijn om de cliënt, dank zij zijn chip, meteen naar de juiste dienst te loodsen en er voor ter zorgen dat het leefloon automatisch in orde blijft? Of is het allemaal zo simpel niet???
INTENSIEF
Ik heb intensief bevraagd, intensief nagedacht, intensief gezocht: hoe begin je een cursiefje over intensief? Ten einde raad tik ik “intensief” op mijn toetsenbord. In welgeteld 0 seconden en 43 honderdsten vindt een zoekmachine op het internet circa 186000 resultaten. We staan er niet meer bij stil: 186000 resultaten in nog geen halve seconde… We ergeren ons liever als een computer langer dan enkele seconden zoekt om iets te vinden. Hij is traag, zeggen we dan. Vroeger, in 1984 bijvoorbeeld, toen gingen wij intensief op zoek naar informatie, zaten we in stoffige bibliotheken, doken we in boeken en tijdschriften, uren, dagen na elkaar. Intensief op zoek naar dat éne boek of dat zo vaak geciteerde artikel. Nu vraag ik mij af, wie werkt er intensiever: wij in 1984, of mijn computer vandaag? Het is spijtig voor mijn computer, maar heel vaak wordt intensiteit geassocieerd met hoe lang iets
duurt.
“De
intensiteit
van
hulpverlening
is
de
gemiddelde
duur
van
één
hulpverleningscontact” zeggen de uitvinders van de integrale jeugdhulpverlening. Hoe korter de gemiddelde duur van een begeleidingscontact, hoe minder intens. Drie uren samen, dat is intensieve hulpverlening. Een intensieve taalcursus, om eens een ander voorbeeld te nemen, is een cursus waarin je 17 uur lang die taal hoort en spreekt en leest. Ik wil daar toch even intensief met u over nadenken, en wees gerust, ik zal in minder dan 17 uur klaar zijn… Onze stichters in 1984 dachten enigszins anders. Wat zegden de pioniers van het CAB over intensiteit? Zij zegden dat je vaak bij de jongeren moest langsgaan, éénder hoe lang je bleef. Liever drie keer een half uurtje dan één keer anderhalf uur, dat zegden ze. En het waren intensieve begeleidingen. De begeleiders zagen hun jongeren gemiddeld drie keer per week. Ze waren bijna een “deel van het meubilair” en daar waren ze fier op ook. Gelukkig werden ze net niet met de oude meubels bij het grof huisvuil gezet. Maar… de tijden zijn veranderd, wat wij in 1984 intensief noemden, heet inmiddels in Algemeen Integraal Hulpverleners “frequent”. Frequentie, dat is hoe vaak je gaat, intensiteit is hoe lang je elkaar ziet, zegt de integrale jeugdhulpverlening. Je zou kunnen gaan dromen dat wij, de hulpverleners, in 2024 met zijn allen met een zendertje op zak lopen dat registreert waar wij hoe lang zijn, zodat perfect kan berekend worden hoe intensief wij begeleiden. Uiteraard zal de overheid zijn subsidie automatisch aanpassen aan de effectieve tijd die u met uw jongere doorbrengt. Zendertje bij u, zendertje bij de jongere, en tellen maar als de afstand tussen beiden minder dan drie meter is. In tijden van GPS, communicatiesatellieten en
gecentraliseerde computersystemen kan dat geen probleem zijn, dit is trouwens vandaag al perfect mogelijk. De namen voor de dingen zijn veranderd, maar niet alleen de namen zijn veranderd, ook het aanschijn van de dingen evolueert doorheen de tijd. Toen thuisbegeleiding ontstond, ervaarden de eerste werkkrachten in deze werkvorm al snel dat ze maar best niet te vaak langsgingen bij de gezinnen, om allerhande redenen… Om er maar enkele te noemen: om te vermijden dat je de verantwoordelijkheid over de opvoeding van de kinderen zou overnemen van de ouders, of omdat de ouders of de kinderen anders een aversie kweken tegenover de begeleider. Minder frequent dus, en dat wilde niet zeggen dat de contacten dan ineens zeer lang werden. En toch beweren ook de thuisbegeleiders dat ze intensief werken, net zoals de begeleiders in Begeleid Zelfstandig Wonen trouwens, die tegenwoordig nog maar zelden drie keer per week bij hun jongere langsgaan. Nog straffer? In het leerproject dat we sinds vijf jaren organiseren komt een jongere die een maatschappelijke regel overtreden heeft 20 keer één uur bij de projectbegeleider. Het gaat in dat leerproject over wie die jongere is, wat maakt dat hij tot dit probleemgedrag gekomen is, hoe dit in de toekomst anders kan. De jeugdrechter kan een jongere ook een andere sanctie opleggen, een dienstverlening of gemeenschapsdienst zoals dat wel eens mooi genoemd wordt. Veel jongeren zouden graag bereid zijn om hun 20 uren leerproject in te ruilen voor 100 en zelfs meer uren werken. Dat zegt iets over intensiteit… Het gaat niet in de eerste plaats over hoe veel of hoe lang, maar over hoe ingrijpend die begeleiding is in het leven van de jongere. Versta me niet verkeerd: een gemeenschapsdienst is een bijzonder zinvolle sanctie waar ik zeer sterk in geloof, maar één uurtje werken binnen het leerproject, ook al is het zittend op een stoel, zal doorgaans veel intensiever ervaren worden dan een paar uren werken met de handen bij één of andere werkgever. Het laat je ook niet los, dat uurtje nadenken en praten. Als je naar buiten gaat, maalt het verder in je geest, het blijft plakken aan je ribben… Als wij onze ambulante werkvormen anno 2004 intensief noemen, dan denken wij vooral aan het impact dat deze begeleiding heeft op het leven van de mensen. Uiteraard omdat wij, behalve dan in het leerproject, aan huis komen, maar dat deden we vroeger ook al. Maar ook omdat we de mensen aan het denken zetten, of dat trachten te doen, omdat we in overleg gaan met de mensen en ze aanmoedigen naar de kracht in zichzelf op zoek te gaan, omdat we net proberen om niet ónze oplossingen aan te reiken, maar onze cliënten zo veel mogelijk bij zichzelf en in de eigen omgeving laten zoeken naar nieuwe wegen om oude problemen te hanteren. Intensiteit is niet lang en breed, intensiteit heeft te maken met diepte. Nu ik er over nadenk: ik stel mijn toekomstbeeld bij: in 2024 geen zendertjes en satellieten, hoe kwam ik erbij? Over 20 jaar is de managementlogica al weer lang achterhaald. Het dictaat van de economische rationaliteit heeft plaats gemaakt voor spirituele ruimte. Mensen streven naar harmonie met zichzelf, met elkaar, met de omgeving, dichtbij en kosmisch. Het woord zelfontplooiing is compleet verouderd, want veel te veel gericht op het individu. Het gaat terug om verbondenheid, bijdragen in het geheel. Hulpverleners kunnen in dit beeld niet achterblijven. Want natuurlijk lukt het niet iedereen om vrede te vinden met zichzelf en zijn omgeving. Natuurlijk zijn er ook in 2024 nog gezinnen waar ouders en kinderen elkaar niet begrijpen, zijn er mensen die moeilijk aansluiten bij de verwachtingen van de samenleving, zijn er jongeren die
regels aan hun laars lappen, hoe invoelend de buren ook zijn, hoe geduldig instanties zich ook opstellen, hoe respectvol er ook wordt omgesprongen met het anders zijn van anderen. Hulpverlening bestaat nog, maar hulpverleners hoeden zich er wel voor om niet al te zeer in te dringen in de wereld van het cliëntsysteem. Dat heeft meer met wijsheid te maken dan met respect. Je hoedt je ervoor om de aanwezige kiemen van samenwerking, bewustwording en initiatief niet te smoren door onoordeelkundig tussenkomen. Dat geldt zowel in de gezondheidszorg als in de psychiatrie als in de jeugdhulpverlening. Een verzorgende die een bed ververst in een ziekenhuis of rusthuis, het komt nog nauwelijks voor… En toch werkt de hulpverlener over twintig jaar heel intensief. Hij zoekt intens, hij denkt lang en zorgvuldig na, en vooral: hij overweegt met collega’s, om dan te beslissen wat hij elk van de mensen van het cliëntsysteem meegeeft en hoe hij dat zal doen. Zal hij hen een metafoor vertellen? Zal hij de gezinsleden een opdracht geven die ze samen moeten uitvoeren? Zal hij mensen tonen hoe zij zelf het bed kunnen verversen van hun zieke vader of oom? Zo intensief als de hulpverlener bezig is met de voorbereiding, zo intensief gaan de cliënten aan de slag met wat ze van de hulpverlener krijgen. De boodschap van de hulpverlener raakt hen in de kern van hun bezig zijn. Een zin, één opdracht, geeft voeding aan een steeds verder gezet proces van denken en groeien, van bewust worden. Klinkt dit allemaal erg verbaal? Dat is het nochtans niet! De hulpverlener kan ook werken met beelden en voorwerpen, hij kan iets tonen. En de activiteit van de cliënt kan leiden tot een ander ervaren, zonder dat daar veel woorden bij te pas komen. Intensieve begeleiding, met een zeer beperkt aantal, vaak korte contacten. Het ideaal: een begeleidingscontact van één woord, één gebaar, één blik… Misschien krijgt een deel van het publiek een ongemakkelijk gevoel. Wordt dit alles niet wat te zeemzoeterig. Te lang en te intensief in de mooie ogen gekeken achter mijn rug? Waarom ook niet? Zij leren mij dat intensiteit niet te herleiden is tot een spel van cijfertjes. Intensief, dat is niet meer, dat is anders. Inmiddels heb ik toch maar besloten om zondag met een jongere naar het voetbal te gaan kijken: twee uur stevig supporteren en erna gezellig een pintje gaan drinken, met een beetje doorzakken wordt dat een uur of vier. Lekker intensief begeleiden…
AANKLAMPEND
In mijn straat staan veertien huizen. Voor ons raam passeren veertien auto’s. Van drie ervan weet ik bij welk huis ze horen... Vroeger. Toen niet ik, maar mijn grootouders jong waren zag de wereld er anders uit. Niet alleen groener en wijdser maar misschien ook vriendelijker. Buren liepen mekaars deur plat, families woonden dicht bij elkaar, de pastoor kende iedereen, iedereen kende de pastoor. Mensen klapten nog met elkaar. Niet zomaar, zoals wij het plegen te doen: hoe is het met u? Goed. Ah fijn. Maar: Hoe is het met u? En met de vrouw, de kinderen? Nog geen zesde op komst? Betrokkenheid heet het. Maar het was ook niet altijd goed. Hoezo, nog geen zesde op komst. En waarom niet, ge hebt toch plaats genoeg en moeder de vrouw ziet er nog fit en gezond uit. Het draait allemaal rond dosering. Ook in de hulpverlening, zeker in de hulpverlening. Wij beroemen ons erop dat we aanklampend werken. Een weinig sympathiek klinkend woord vind ik dat eigelijk. Het klinkt ietwat opdringerig en waar ligt de grens met dat andere, nog minder sympathieke woord “stalking”, het besluipen van een prooi letterlijk vertaald. Nu we dan toch mijmeren over vroeger, over mijn beginjaren, denk ik dat onze aanpak bij sommige cliënten naar stalking neigde, althans naar hun gevoel. Wij hadden immers ambitieuze plannen met hun leven, we hadden een kant-en-klaar hulpverleningsprogramma met hooggegrepen doelstellingen. Hoe meer pogingen de cliënten deden om onze aanklampende hulpverlening te ontwijken, hoe driester wij tekeer gingen om ze te overtuigen van onze goede zaak. Als de jongere of het gezin al eens een afspraak miste, stonden we diezelfde dag nog aan de deur, meerdere keren als het nodig was. De eerste keer, een vrijblijvend briefje. “Je was er niet, morgen keer ik terug.” Bij het vijfde briefje vroegen we al bezorgd of de jongere of iemand van het gezin misschien iets ergs was overkomen, of zwarte gedachten had, of schielijk overleden was. Ik zie er nog steeds verschillende voor mij: roodgelakt, afgebladderd, door de hond aangevreten, Gentse voordeuren. Ik denk niet dat we steeds konden spreken van zorg op maat. Wij waren vol van wat we te bieden hadden en hadden misschien niet altijd voldoende oog of wat we aanboden wel gepruimd werd. Het verstrijken van de tijd heeft het er in elk geval wel simpeler op gemaakt om contact te houden. Niet thuis. Geen probleem. Het tijdperk van de mobiele telefonie maakt het mogelijk dat we nog meer, nog opdringeriger aanwezig kunnen zijn in het leven van onze cliënten. Maar
dit is geen optie meer. We blijven overtuigd van onze peiler aanklampend werken, maar deze ziet er anno 2004 anders uit. Wederzijdser kan je het noemen. We vragen of we een plaatsje krijgen in het leven van de jongere, we vragen of we binnengelaten worden in een gezin. En dan
beginnen
de
onderhandelingen,
het
aftasten,
het
zoeken
naar
aansluiting.
Geïndividualiseerd werken. En dit alles in een maatschappij die krom staat van individuele belangen. Waarin alle leden van het gezin een planning hebben die minstens 40 uur per week in beslag neemt. Waarin geen tijd meer is om even langs te lopen bij de bomma, geen tijd voor een praatje met de buren, geen tijd om kinderen te maken,... We worden oud in een maatschappij waarin iedereen zichzelf wil ontplooien, zich wil vormen, boven zichzelf wil uitstijgen. We willen niet kiezen voor een gezin of een carrière of een passie. We willen het allemaal. Moge dit bij deze dan ook een pleidooi zijn voor wat meer aanklampendheid in ons bestaan, voor echte interesse in echte mensen, voor welgemeende vragen en veelzeggende antwoorden. Niet in 2024, maar nu, maintenant, tout de suite, heute godverdomme. Hoe moet het nu met aanklampendheid in de hulpverlening? Onmisbaar en van alle tijden, denk ik, want waar zouden we staan als we vrijblijvende hulpverlening zouden aanbieden. Net door onze cliënten aan te klampen vertellen we dat we in hen geloven, dat we betrokken zijn. Net door ze stevig bij de arm te nemen tonen we dat we naast hen staan op momenten dat ze het moeilijk hebben, vertellen we dat het onze bedoeling is hen te begeleiden naar meer kwaliteit in hun leven. En het is aan hen om ons te vertellen wat die kwaliteit dan moet zijn. En hoe vergaat het de voordeur, de briefjes, de gsm in 2024? Wel, de kakafonie aan gsmdeuntjes zijn we meer dan beu. We betalen ons blauw aan de kinesist voor onze rug die stuk is van het computerschermstaren. Het constante gevoel van bereikbaarheid maakt ons met z’n allen lichtelijk paranoia. Ah, het weze mij allemaal een zorg. Als het een beetje meezit wonen we tegen dan terug allemaal in communes, want plaats is er allang niet meer. We zitten zo dicht opeen gepakt dat alle telecommunicatie overbodig wordt. We lopen elkaars deur letterlijk plat, we eten samen, werken thuis want mobiliteit bestaat niet meer, we zorgen voor elkaars kinderen, (want we klonen als konijnen), nooit was er sprake van zoveel aanklampendheid. En als het ons allemaal wat te druk wordt, dan plannen we een reisje naar Mars (of Venus). Daarvoor hoeven we in 2024 niet meer naar het reisbureau. (Simpelweg) één zinnetje volstaat: Beam me up scotty!!!
Raf De Mulder
INLEIDING In 2004 gebeurde heel wat in de werkvorm Begeleid Zelfstandig wonen. In een hoofdstuk cijfers zal u merken dat er niet enkel cijfers over jongeren vergaard worden. Ook een aantal opvallende cijfers op personeelsvlak kregen een plaatsje in het plaatje. Kort samengevat: slechts 2 medewerkers van het BZW-team waren het afgelopen jaar van 1 januari tot 31 december aan het werk zonder onderbreking. Dit maakt dat nogal wat energie ging naar het inwerken van nieuwe medewerkers, en dat we niet echt grootse projecten opzetten. Een “startkit” voor jongeren bij het begin van Begeleid Zelfstandig Wonen staat wel al in de steigers, en is zelfs al (eerder minimaal) in gebruik. Volgend jaar hoort u er meer van… Naast de traditionele commentaren bij een selectie van registratiecijfers vindt u ook voor het tweede jaar op rij een bijdrage over effectmeting. Het is niet evident om effecten van hulpverlening te meten. En toch vragen we ons vaak en terecht af: wat brengt dat nu eigenlijk op? We doen alvast een poging u daarop een antwoord te geven. Ook de kwaliteitsindicatoren krijgen hun plaats in dit jaarverslag. We willen graag weten of onze procedures de gewenste effecten ressorteren. Over de tijdigheid van verslagen las u al eerder, hier bespreken we de dossiersamenstelling, de onthaalprocedure en de mate waarin jongeren en verwijzers betrokken worden bij de verslaggeving. Een hoofdstuk over de bevraging naar werkdruk binnen BZW sluit de bespreking van een druk werkjaar af. Niet al wat gebeurt krijgt een plaatsje in dit verslag. Zo is het team BZW opnieuw begonnen met een supervisie. Mieke Vandaele van de Interactie-Academie te Antwerpen begeleidt deze supervisie. De eerste bijeenkomsten waren veelbelovend, maar ook hierover schrijven we u in een volgend jaarverslag wellicht meer. De personeelswissels naar aanleiding van een vruchtbaar 2004 zullen zich in 2005 verder laten voelen. Toch zal u merken in de volgende bladzijden dat we nog voldoende energie overhouden om er weer stevig tegen aan te gaan.
HET CIJFER VIER, EN ZO VEEL MEER… Het éne cijfer dat ons werkjaar best samenvat is het cijfer 4. In het jaar 2004 (daar begint het al mee) hadden we heel wat te vieren, zoals u elders al kon lezen…Behalve 20 jaar CAB, vierden we ook dat 4 BZW-begeleidsters zwanger werden. Een dikke proficiat aan Sofie (inmiddels bevallen), Sandrine, Ans en Nadia, om daar mee te beginnen… We mochten ook 4 nieuwe medewerkers verwelkomen, waarvan er eentje ons inmiddels alweer verlaten heeft. Tussen al dat verschuiven van begeleiders door hebben we ook nog gewerkt, hard gewerkt. En werken is niet alleen nieuwe mensen inwerken, maar in de eerste plaats jongeren begeleiden op weg naar zelfstandigheid. Werken is ook over die begeleidingen nadenken, de werking verbeteren, zoeken naar nieuwe wegen. Een aantal van de jongeren bleven opvallend lang in begeleiding de voorbije jaren: van de 4 langste BZW-begeleidingen in de geschiedenis van dit huis sloten er drie af in 2004, de vierde loopt nog. Vanuit een stilstaan bij de cijfers kunnen we ook linken leggen naar onze plannen voor de toekomst. Lange begeleidingen
TABEL 1: Duur van afgesloten begeleidingen
700
begeleidingsdagen
600 500 400 300 200 100 0 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004
Het jaar 2004 schiet er letterlijk bovenuit met een gemiddelde begeleidingsduur van 597 dagen. Slechts 2 begeleidingen duurden minder dan een half jaar, ééntje omdat de jongere al snel zonder problemen op eigen benen verder kon, een tweede omdat de jongere wegens een feit (kort) geplaatst werd, en inmiddels trouwens alweer opgestart is. Positief is dat er geen uitvallers zijn, en dat is toch één van de doelstellingen van hulpverlening, zeker in de bijzondere jeugdzorg: uitval voorkomen. De lange begeleidingen hebben voor een deel te maken met jonge ouders (2 begeleidingen), maar het beeld is divers. Ook een jongere met een onzeker verblijfsperspectief hoorde in het rijtje langere begeleidingen. Meteen zijn 2 grote aandachtsgroepen binnen onze populatie genoemd: de jonge moeders of jonge gezinnen, en de allochtone jongeren die uit hun land vluchtten en vertrokken, niet zelden een emotioneel beladen migratieverhaal, en nu in ons land verblijven met vaak een onzeker verblijfsstatuut. Door de lange begeleidingen waren er dit jaar opvallend weinig starters en afsluiters: 20 van elk, en dat is meteen het laagste cijfer dat we ooit hadden sinds onze opstart. Dat betekent ook dat één jongere al meteen 5% van de doelgroep uitmaakt. We moeten dus steeds voorzichtig zijn met al te grote conclusies. Een andere opvallend vaststelling: 1 op 2 afsluiters had in de loop van de begeleiding méér dan 1 vaste begeleider, twee jongeren wisselden zelfs 2 keer van begeleider. Wij blijven opteren voor een vaste begeleider, maar door de vier zwangere begeleidsters konden we dat in de helft van de afgesloten begeleidingen niet waarmaken. Wie komt er naar ons toe? Zoals van oudsher, jongeren verwezen door het Comité voor Bijzondere Jeugdzorg (60%) en de Jeugdrechtbank (40%). De centrale wachtlijst zet de verhouding Jeugdrechtbank - Comité niet op zijn kop. Geruststellend is ook de vaststelling dat er ook 2 jongeren van buiten Gent werden aangemeld: één door het Comité van Antwerpen, één door de jeugdrechtbank van Dendermonde. Bijna de helft van de jongeren die startten, verbleven op het ogenblik van de aanvraag in een residentiële opvang. Dit cijfer is hoog, maar geen record. Zeer opvallend is dat 90% van de jongeren één of andere vorm van residentiële hulpverlening kreeg.
TABEL 2: Hulpverleningsgeschiedenis 2004 03 Jongere heeft geen hulpverlening gehad 2 10% 17% Jongere heeft wel hulpverlening gehad 18 90% 83% Jongere heeft uitsluitend ambulante hulp gehad 13% Jongere heeft residentiële hulp gehad: Uitsluitend binnen BJB 6 30% 26% Uitsluitend buiten BJB 3 15% 13% Zowel binnen als buiten BJB 9 45% 30% TOTAAL 20 100% 100% Welke hulpverlening kwam voor? 2004 03 Binnen bijzondere jeugdbijstand Pleeggezin 6 30% 17% Residentie 8 40% 26% Gemeenschapsinstelling 5 25% 9% OOOC 11 55% 26% Thuisbegeleiding 1 5% Dagcentrum 2 10% 9% BZW 1 5% 4% Crisishulp aan huis 4% Andere binnen BJB 1 5% 26% Buiten bijzondere jeugdbijstand Pleeggezin 2 10% Residentie 9% Therapeutische gemeenschap MPI 3 15% 4% Psychiatrie 13% Dienst geestelijke gezondheidszorg 4 20% 9% Revalidatiecentrum 2 10% 4% CKG 2 10% 4% Andere buiten BJB 2 10% 17%
02 100% 12%
01 13% 87% 13%
00 14% 86% 11%
38% 8% 42% 100%
48% 6% 19% 100%
25% 7% 43% 100%
02
01
00
35% 42% 15% 50%
19% 58% 10% 35%
36% 46% 25% 29%
4% 27% 8%
3% 6% 6%
4% 25%
35%
19%
36%
Opvallend ook het grote aantal jongens: 70%, en dat is een absoluut record. De voorbije vier jaar waren de meisjes lichtjes in de meerderheid, dus even afwachten of de tendens zich ombuigt… Dat is in elk geval wel zo met de leeftijdscurve: de evolutie naar steeds jonger is al sinds vorig jaar gestopt, en zolang de instapleeftijd wettelijk onwrikbaar op 17 jaar blijft staan, zal de verjonging zich niet meer doorzetten. Dit jaar startten 4 jongeren na hun achttiende verjaardag met BZW, al was dat dan ook telkens voor hun negentiende.
Van vreemd(eling) naar meer vertrouwd? Nog maar sinds 2 jaar registreren we de etnische origine van onze jongeren, omdat die meer zegt dan de nationaliteit.
Belgische Andere EG-burger Magreb - Turkse Gemengde Andere TOTAAL
TABEL 3: Etnische origine 2004 03 02 01 00 11 55% 65% 92% 94% 96% 1 5% 13% 8 40% 22% 8% 6% 4% 20 100% 100% 100% 100% 100%
Opvallend is de grote groep jongeren van andere etnische origine: het betreft hier Aziaten, Afrikanen en ook enkele Oost-Europeanen. Meestal zijn zij hier in een onzeker statuut. Ze worden bij onze dienst vaak aangemeld als niet-begeleide minderjarigen. Zodra zij meerderjarig worden, willen zij trachten hun verblijf hier te verlengen en te regulariseren. Het zijn vaak jongeren die geen enkele echte band meer hebben met hun land van herkomst. Vier van de dit jaar aangemelde jongeren hebben geen contact meer met hun ouders. Twee ervan weten van één ouder dat die overleden is, maar hebben geen nieuws of zekerheid over de andere. Door hun eigen geschiedenis is terugkeren naar het land van herkomst geen optie. Het blijkt echter niet eenvoudig om hier de toekomst op te bouwen die zij zich dromen. Wij merken dat we in onze hulpverlening moeten zoeken hoe wij beter kunnen aansluiten bij deze doelgroep. Zo zijn we nog onvoldoende op de hoogte van de verschillende mogelijkheden rond het regulariseren van een verblijf, wat vaak bij deze jongeren de grootste hulpvraag is. We merken ook dat er in het omgaan met het traumatisch verleden grote verschillen zijn, zowel tussen de jongeren als bij eenzelfde jongere doorheen de tijd. Op deze terreinen is het belangrijk dat wij ons in de komende maanden als team verder scholen. Binnen het gehele pedagogisch team willen wij onze werking rond dit onderwerp versterken. Een aantal medewerkers gaan in de eerste maanden van het jaar studiedagen volgen rond dit thema. Een groep van drie begeleiders bereidt een denkdag voor. Deze denkdag gaat door in de maand juni voor het volledige BZW-team. Hopelijk wordt de vraag van deze allochtone jongeren dan meer vertrouwd, en kunnen wij met onze hulpverlening beter aansluiten. Meteen een eerste verbeterproject, specifiek voor BZW, dat rechtstreeks aansluit bij de registratie. Begeleid zelfstandig (samen)wonen met kind (en partner) De moeders met kindjes kruipen tussen de statistieken door. Een aantal van hen bevallen of worden zwanger tijdens de begeleiding. In de registratie bij start vind je ze dan niet terug. Uiteraard stoppen ze allemaal wel ooit, meestal na een lange begeleiding. In 2004 sloten we één begeleiding af van een moeder, en één van een vader. Op 31 december waren er 5 moeders in begeleiding (dat is 17% van de jongeren op dat moment), ééntje met twee, en vier anderen met één kind. De gezinssituatie is verschillend, de één woont samen met de papa van het kindje en heeft
een stabiele relatie, bij een ander is er nog een zoekproces aan de gang ook op vlak van de partnerrelatie. Voor deze moeders, en hun partners, lopen vaak een aantal ontwikkelingsfases door elkaar: de adolescentie met zijn loskomen van thuis en zoeken naar een eigen identiteit, de fase van de opbouw van een partnerrelatie en de fase van moeder met jong kind. Het is zeker geen evidente opgave omdat op elk van deze terreinen rolverwachtingen zijn waarin je nog moet groeien, en die onderling ook nog eens kunnen conflicteren. Om maar één voorbeeld te geven: de adolescent die volop de wereld wil verkennen versus de jonge mama wiens leven erg bepaald wordt door het ritme van de baby. Als begeleiders in de werkvorm Begeleid Zelfstandig Wonen zijn wij vooral gespecialiseerd in het adolescenten op weg zetten naar zelfstandigheid en verantwoordelijkheid. Als één van de begeleide jongeren moeder is of wordt, komen er op slag een aantal aandachtspunten bij: de zorg voor het kindje, ouderlijke vaardigheden. Andere aandachtspunten krijgen een andere invulling: het beheren van geld bijvoorbeeld, administratieve taken, dagen structureren. Het inschatten van een risicosituatie wordt ook een heel ander verhaal als er een baby of peuter bij betrokken is. Toch is het niet vreemd dat deze jongeren bij onze dienst in begeleiding blijven. Vooreerst is er de continuïteit: jongeren zitten in begeleiding en ervaren die als vertrouwd en willen niet direct veranderen. Vaak blijft een belangrijk stuk in hun ingewikkelde opdracht toch nog het zelf komen tot zelfstandigheid, het eigen leven uitbouwen. Zorg-taken voor de baby vallen voor een deel ook samen met zelfzorg bij de ouder: de zorg voor een gezonde en veilige woning, zorg voor voldoende inkomen en budgetbeheer, dagen structureren, administratieve taken. Uiteraard nemen wij deze taken niet alleen op. Uit registratie van de activiteiten blijkt dat er contacten zijn met Kind en Gezin, en initiatieven voor kinderopvang, zowel dagopvang als dag- en nachtopvang. In het jaar 2005 willen we ook in het begeleiden van jonge moeders en jonge gezinnetjes verder groeien. We moeten op zoek gaan naar onze expliciete en impliciete regels en gewoontes op dit terrein en gaan kijken of deze moeten bijgestuurd worden. In overleg met collega’s in huis (thuisbegeleiding) en buitenshuis willen we onze know how versterken. En zeker niet in het minst: we moeten ook op zoek naar procedures en methodieken om te evalueren of situaties nog door ons te begeleiden zijn en welke bijkomende ondersteuning daarbij nodig is. Om dit alles te concretiseren wordt een werkgroepje samengesteld dat de teamdag op de evaluatie-tweedaagse zal verzorgen. Op basis van de bevindingen op deze dag moet gekeken worden hoe wij onze werking verder kunnen bijsturen. Ook dit verbeterproject schrijven we in onze kwaliteitsplanning in.
Besluit. In het voorbije jaar ging heel wat energie en aandacht naar de wisselingen in het team. We merken dat de in 2004 afgesloten begeleidingen een opvallend lange begeleidingsduur kenden. Bij de starters valt het op dat veel jongeren aangemeld werden die uit het buitenland naar België kwamen. We willen in het volgend jaar kijken hoe wij onze begeleidingen nog meer kunnen afstemmen op deze relatief nieuwe doelgroepen. Een ander segment van de doelgroep dat uitspringt is de groep jonge moeders. Al zijn ze niet zeer talrijk (1 op 6 van de lopende begeleidingen), ze vormen wel een uitdaging om ons BZW-aanbod verder en beter af te stemmen op hun vragen en noden. Meteen zijn 2 krachtlijnen voor de werking in 2005 aangegeven.
METEN VAN EFFECTEN Net als vorig jaar kunnen wij ook dit jaar de resultaten presenteren van de eigen effectmeting. Misschien moeten we minder ambitieus zijn. Wat we meten is hoe de jongeren en hun begeleiders kijken op het (wijzigend) functioneren van de jongeren op 13 terreinen. Komt de kijk van de jongere en de begeleider ook overéén met het reëel functioneren? Zijn eventuele evoluties een effect van hulpverlening of niet? Zouden dezelfde jongeren het er zonder begeleiding even goed, beter of slechter vanaf brengen? Wij kunnen het niet weten. Wat u in deze tekst vindt zijn cijfers die wij verzamelden op basis van ons instrument. De analyse moet nog verder gemaakt worden met het team. Toch geven we hier en daar al een voorzichtige hypothese mee. Hoe meten we? De cijfers geven eerste indicaties op welke terreinen onze jongeren zich sterker voelen doorheen de begeleiding, en wat de begeleiders daarover denken. De terreinen zijn relevant, want het zijn die terreinen waaraan we in de begeleiding willen werken. We geven ze eventjes op een rijtje met erbij de samenvattende titel die we in de verdere tekst zullen gebruiken. TABEL 1 1. Als ik problemen en vragen heb, dan weet ik waar ik, buiten de begeleiding, naartoe kan voor de juiste uitleg en hulp.
WAAR HULP VRAGEN 2. Ik heb een goede woonst. Ik kom mijn verplichtingen als huurder na (op tijd betalen, woonst goed onderhouden, geen nachtlawaai,…)
WOONVAARDIGHEDEN 3. Ik leef op een gezonde manier. Ik eet gezond, ik verzorg mij goed, ik slaap genoeg, ik vrij veilig (of niet), ik ga verstandig om met sigaretten, alcohol, drugs,… Als er een probleem is met gezondheid dan weet ik wanneer ik naar een dokter moet en doe ik wat die zegt.
GEZONDHEID 4. Ik zorg dat ik een voldoende inkomen heb, en dat ik niet in problemen kom waardoor ik dat inkomen zou kunnen verliezen.
INKOMEN VERWERVEN 5. Ik kan mijn uitgaven plannen en ik houd mij aan die planning. Ik kom toe met mijn geld en ik kan zelfs wat sparen.
BUDGETTEREN 6. Ik kan zelf mijn papieren in orde houden. Ik ga naar de diensten, ik weet wat ik moet doen en ik doe dat ook. Ik hou alle papieren die ik moet bijhouden goed bij.
ADMINISTRATIE 7. Ik kan mijn leven en mijn tijd organiseren. Ik zorg dat mijn huishouden gedaan is (koken, wassen strijken, kuisen).
HUISHOUDEN 8. Ik ga naar school of opleiding of ik werk, of ik ben actief op zoek. Ik vul mijn tijd met activiteiten waar ik zelf tevreden mee ben en waar anderen geen last van hebben.
SCHOOL/WERK 9. Ik kan mij in verschillende situaties op een goede manier gedragen: bij maten, bij leraars of bazen, bij vreemden,…
SOCIALE VAARDIGHEDEN 10. Ik voel me goed in mijn vel. Ik kan leven met al wat ik al heb meegemaakt. Ik weet wat ik wil voor mijn toekomst, en ik weet dat ik dat kan bereiken.
PERSOONLIJK WELBEVINDEN
11. Ik heb mensen rondom mij die mij steunen en die ik ook steun. Die groep van mensen wisselt niet de hele tijd.
SOCIAAL NETWERK 12. Ik versta wat er in mijn familie is gebeurd vroeger. Vandaag weet ik wat ik van mijn familie kan verwachten en hoe ik nu best met hen omga, en ik doe het ook zo.
FAMILIE 13. Ik kan een stevige vriendschaps- of liefdesrelatie opbouwen met iemand waarvoor ik kies. PARTNERRELATIE We nemen de vragenlijst af bij de jongere bij start van het alleen wonen, bij jongere en begeleider naar aanleiding van EV1 en bij afsluiten. Op elk van de doelgebieden wordt een score ingevoerd, door jongere en begeleider onafhankelijk van elkaar. Het is een score van 5 tot 1: altijd (5), meestal (4), soms wel (3), niet echt (2), helemaal niet (1). Als we kijken naar alle scoringen in 2004, zowel van jongeren als begeleiders, dan zien we dat partnerrelatie de hoogste gemiddelde score krijgt, gevolgd door inkomen verwerven. Vorig jaar was de top twee dezelfde, maar dan net andersom. De cijfertjes vooraan verwijzen naar de tabel 1 hier boven.
Topic 13 Partnerrelatie 4 Inkomen verwerven 11 Sociaal netwerk 2 Woonvaardigheden 9 Sociale vaardigheden 8 School/werk 3 Gezondheid 7 Huishouden 10 Persoonlijk welbevinden 1 Waar hulp vragen 5 Budgetteren 12 Familie 6 Administratie
TABEL 2 Gemiddelde score 2004 Gemiddelde score 2003 4,11 4,28 4,01 4,46 3,93 4,21 3,92 4,08 3,85 4,12 3,79 4,22 3,77 4,15 3,74 4,05 3,66 3,70 3,65 3,93 3,64 3,77 3,61 3,65 3,37 3,72
In het algemeen valt het op dat de scores in 2004 lager liggen dan in 2003: van 0,04 tot 0,45 punt lager. Boeiend is te gaan kijken naar de evoluties in de scores. Voor 7 jongeren die dit jaar afsloten hebben we een volledige tabel scores: de drie scores van de jongeren en de twee van de begeleiders.
Dit geeft volgend patroon: TABEL 3: Evolutie effectmeting 2004 (volledige tabellen) 4,10 4,00 3,90 3,80
4,01
3,97
3,76
3,71
Reeks1
3,63
3,70 3,60 3,50 3,40 1
2
3 scoringen
4
5
Score 1 is die van de jongere bij start, score 2 en 4 die van de jongeren bij het eerste evolutieverslag (EV1) en aan het einde van de begeleiding, en scores 3 en 5 zijn de scores van de begeleider bij EV1 en aan het einde. Zowel de begeleider als de jongere zien een positieve evolutie in het functioneren van de jongere doorheen de begeleiding. Bij de jongeren evolueert de score van gemiddeld 3,71 bij start naar 3,97 naar EV1. Dat is meteen ook de grootste sprong, van EV1 tot het einde is de stijging verwaarloosbaar (0,04 punten). De begeleider scoort het functioneren van de jongere lager in dan de jongere zelf (bij EV1 is er een verschil van 1/3 punt), maar ziet de jongere ietsje meer evolueren in de periode tussen EV1 en einde. Globaal zien we dat de jongeren minstens hun niveau van functioneren kunnen handhaven doorheen de begeleiding, en zelfs verbeteren, volgens de jongeren dan vooral in de eerste maanden van de begeleiding. De evolutie in de cijfers is perfect vergelijkbaar met de vaststellingen van vorig jaar. Op welke terreinen zien we evolutie Om specifieker te gaan kijken naar de evoluties op de verschillende terreinen hebben we niet alleen naar de volledige tabellen gekeken, maar naar elke vergelijking die we konden maken voor elke concrete jongere. Daardoor kunnen de gemiddelden afwijken van het globale beeld, maar hebben we wel veel meer vergelijkingsmateriaal.
TABEL 4 Terrein
Evolutie volgens jongere
Start > Eind GLOBAAL + 0,33 Hulp vragen + 0,33 Woonvaardigheden 0,00 Gezondheid - 0,22 Inkomen verwerven 0,00 Budgetteren + 0,25 Administratie + 0,44 Huishouden + 0,38 School/werk + 0,56 Soc. vaardigheden + 0,38 Pers. welbevinden - 0,22 Sociaal netwerk 0,00 Familie - 0,33 Partnerrelatie + 0,33
Start > EV1 + 0,03 + 0,25 + 0,04 - 0,04 + 0,17 + 0,42 + 0,48 - 0,12 - 0,16 - 0,13 - 0,32 0,00 - 0,13 - 0,04
Evolutie Verschil volgens jongere / begeleider Begeleider EV1 > Eind EV1 > Eind Per meting + 0,10 + 0,50 0,00 - 0,38 - 0,71 - 0,38 0,00 + 0,50 + 0,25 + 0,63 + 0,63 - 0,38 - 0,25 + 0,38
+ 0,16 0,00 + 0,20 + 0,10 + 0,20 - 0,20 + 0,10 + 0,10 + 0,30 + 0,10 + 0,20 - 0,11 + 0,30 + 0,11
+ 0,42 + 0,21 + 0,73 + 0,53 + 0,45 + 0,19 + 0,49 + 0,34 + 0,43 + 0,35 + 0,85 + 0,59 + 0,45 + 0,45
De grootste evolutie zien de jongeren en de begeleiders, op het vlak van school of werk. De jongeren vinden van zichzelf dat ze ook goed vooruit gaan op vlak van administratie, sociale vaardigheden, weten waar ze buiten de begeleiding terecht kunnen voor hulp en partnerrelatie (bekwaamheid). Opvallend is dat ze zich minder goed scoren op vlak van gezondheid en op vlak van omgaan met de familie en de familiegeschiedenis. Eerder, in tevredenheidsmetingen, bleek ook al dat de jongeren minder tevreden waren over de begeleiding op vlak van omgaan met mensen in de omgeving van de jongeren. De begeleiders scoren dit topic eerder wel positief. Dit vraagt een verdere analyse. Hypothesen kunnen zijn dat de begeleiders inschatten dat de jongeren een beter zicht hebben op hun geschiedenis, maar dat de jongeren zich daar zelf niet beter bij voelen. Veranderingen op vlak van familiaal beleven zijn uiteraard ook minder “maakbaar” dan veranderingen op vlak van bijvoorbeeld huishoudelijke, budgettaire, administratieve en zelfs sociale vaardigheden. We zien ook dat de jongeren vinden dat ze in de eerste vijf begeleidingsmaanden vooruit gaan op vlak van omgaan met geld, maar later in de begeleiding scoren ze zich weer lager, al blijft de balans globaal positief. Ook de begeleiders zien tussen EV1 en het einde een terugval op vlak van budgetteren. De eerste maanden in de begeleiding wordt met een strikt budgetsysteem en een geblokkeerde rekening gewerkt, later in de begeleiding wordt de verantwoordelijkheid meer naar de jongere toegeschoven. Globaal zien we dat de jongeren zichzelf 0,4 punten hoger scoren dan wat de begeleiders inschatten. Het grootste verschil zit op vlak van persoonlijk welbevinden en op vlak van woonvaardigheden, het meest gelijklopend zijn de scores op vlak van hulp vragen en budgetteren. Het is wel opvallend dat er geen enkel terrein is waar de score van de begeleiders die van de jongeren gemiddeld overtreffen. Uiteraard komt dat in individuele scoringen wel voor.
Het is een gemis dat we geen startscore van de begeleiders hebben. Dit zou meer vergelijkingen mogelijk maken. Uit ervaringen in een ver verleden weten we echter dat de eerste scores van begeleiders vaak zeer subjectief waren, en meer zegden over het geloof in de jongere (bij de één) of over de voorzichtigheid van de begeleider (bij een ander) dan over de aanwezige vaardigheden bij de jongere. Besluiten De effectevaluatie geeft een globaal beeld over hoe de kijk van de jongere op zichzelf evolueert doorheen de begeleiding. De score laat zien dat in de beleving van de jongeren er een meer uitgesproken evolutie is tussen start en eerste evolutieverslag, en dat het dan bereikte niveau globaal gehandhaafd wordt in de verdere duur van de begeleiding. De begeleiders bevestigen dat de jongeren zich in die tweede periode handhaven, in hun beleving zelfs nog iets verbeteren. Deze curve bevestigt het beeld dat we ook vorig jaar zagen. Het blijft zo dat begeleiders lager scoren dan jongeren. In de eerste maanden van de begeleiding vinden jongeren dat ze vooral vooruit gaan op vlak van administratie en leren budgetteren. Over de gehele begeleiding komen daar andere terreinen bij, met als drie voornaamste school/werk, huishouden en sociale vaardigheden. De evoluties in de scores op de verschillende topics lopen niet gelijk tussen de jongeren en de begeleiders. Uiteenlopend zijn bijvoorbeeld de scores rond “familie”, terwijl het wel opvallend gelijk loopt op vlak van school/werk. Deze cijfers geven een boeiende feedback die zal bekeken worden binnen het team. Globaal vinden wij dit beeld in een eerste analyse bevredigend: jongeren die al zeer jong in vaak moeilijke omstandigheden moeten gaan alleen wonen, voelen dat ze in de eerste begeleidingsmaanden globaal gunstig evolueren, en weten zich daarna te handhaven.
OPVOLGING KWALITEITSINDICATOREN Sinds vorig jaar geven we in het jaarverslag een verslag van het opvolgen van een aantal indicatoren die moeten aantonen in welke mate we erin slagen de uitgeschreven procedures te volgen. We hebben dit jaar dezelfde indicatoren gemeten als vorig jaar, zodat een vergelijking perfect mogelijk is. Dossiers Voor wat dossiercontrole betreft hebben wij dit jaar geen steekproef gedaan. De periode waarin dat normaal dient te gebeuren viel samen met de inspectie. Wij meenden dat de inspectie voor een externe toets kon zorgen. We kunnen stellen dat we deze toets met glans doorstaan hebben. Op elk van de punten konden we aantonen dat we beantwoorden aan de opgelegde regelgeving. Er is een dossier, dat de nodige inlichtingen bevat en tijdig wordt vernietigd. Er worden handelingsplannen opgesteld die volgens de inspectie tijdig verzonden worden en bevatten wat ze dienen te bevatten. Ook de evolutieverslagen zijn aanwezig en worden tijdig verstuurd. Enig minpunt: we kunnen niet aantonen dat handelingsplannen worden bijgestuurd. Dit is omdat de inspectie niet aanvaardde dat wij evolutieverslagen zien als bijsturing van het handelingsplan. Onthaal Binnen de onthaalprocedure vinden we het belangrijk dat de jongere als partij erkend en betrokken wordt. Indicatoren daarvoor zijn: kreeg de jongere een voorstellingsgesprek, ontving de jongere het hulpverleningsvoorstel met informatie over onze werking, deelde de jonger zelf zijn akkoord mee voor begeleiding, en tenslotte: vermeldt het handelingsplan de hulpvragen van de jongere. PROCEDURE ONTHAAL INDICATOR Aangetoond Niet aanget. Jongere kreeg voorstellingsgesprek 21 0 Hulpverleningsvoorstel is afgegeven 20 1 Jongere deelt zelf akkoord mee 19 2 HP Vermeldt hulpvragen 20 1
% 2004 100% 95% 90% 95%
% 2003 100% 67% 100% 100%
De cijfers gaan dit jaar over 21 dossiers, vorig jaar ging het over slechts 6 dossiers. De gegevens worden ingevoerd bij het indienen van het handelingsplan. Opvallend is dat we beter kunnen aantonen dat het hulpverleningsvoorstel is afgegeven, maar dit heeft vooral te maken met een betere registratie. Twee jongeren deelden niet zelf hun akkoord mee voor begeleiding: in het ene geval deed een opvoeder van de gemeenschapsinstelling dat in eerste instantie, in het andere geval iemand van de school. Uit de cijfers blijkt dat de procedure goed gevolgd wordt, en dat we inspanningen doen om de jongeren correct te betrekken bij de opstart van hun begeleiding. Deze procedure lijkt dan ook goed geïnstalleerd.
Verslaggeving Wij vinden het belangrijk dat de verslaggeving gebeurt in overleg met de betrokken partijen: de jongere willen we betrekken bij het opmaken van het verslag, met de verwijzer willen we minstens het verslag bespreken als de consulent niet bij de voorbereiding betrokken was. Bespreken verslag met: PROCEDURE VOOR OPMAAK, EVALUATIE EN BIJSTURING HANDELINGSPLAN Aantal % 2004 % 2003 Verslag besproken met jongere: 83% 85% 62 Ja 11
15%
17%
10
14%
22%
Na het verslag Gesprek
33
45%
35%
Telefonisch Overleg
7
10%
Geen aangetoond overleg
23
32%
Niet aangetoond Overleg met verwijzer: Kort voor het verslag
43%
Uit de cijfers blijkt dat de jongeren vrij systematisch betrokken worden bij het voorbereiden van het verslag. Als dat niet gebeurde was dat vaak omdat het een eindverslag betrof (bij 6 jongeren) of omdat de jongere in de periode waarin het verslag moest geschreven worden afwezig was op afspraken (4 keer). In één geval vond de begeleider dat andere opdrachten op dat ogenblik een hogere prioriteit hadden. Als een verslag niet met de jongere besproken is, dan wordt dit ook aangegeven op het verslag, en wordt de reden erbij vermeld. Liefst zouden wij ook alle verslagen bespreken met de verwijzers, maar dat lukt niet. Eén op drie verslagen werden niet besproken met de verwijzer, en bij nog eens 10% gebeurde dit enkel telefonisch en dus wellicht niet in een gezamenlijk overleg met de jongere. Bij de 32% niet besproken verslagen ging het zeven keer om een eindverslag. Ook de bespreking daarvan kan nuttig en zeer wenselijk zijn als afronding van de hulpverlening, maar is niet steeds nodig als planning voor verdere zorg. Mogelijk is een factor die meespeelt het feit dat de termijnen van de verslaggeving in BZW niet (steeds) gelijklopen met de momenten waarop moet beslist worden over al dan niet verderzetting van de hulpverlening. We zien in de registratie van begeleidingscontacten dat er wel een regelmatig contact is met de verwijzer: in de voorbereidingsperiode uiteraard in elk dossier, in de eerste maand bij 80% van de dossiers, en verder maandelijks gemiddeld bij bijna de helft van de dossiers. Toch willen we er blijvend werk van maken om de verslagen te bespreken met de verwijzer.
Besluit De inspectie stelde ons gerust: we kunnen aantonen dat onze dossiers in orde zijn. Toch zullen we blijven oog houden voor een correct samenstellen van dossiers: de cliënt heeft recht op een goed begeleidingsdossier. Wat de onthaalprocedure betreft: die verloopt zoals wij ze gepland hadden. Dit automatisme is zo ingeburgerd, dat we ons geen zorgen moeten maken over de toekomst. De verwijzers zouden nog meer kunnen betrokken worden bij bespreking van de evolutieverslagen. Op dit vlak is er al een vooruitgang waarneembaar in vergelijking met vorig jaar. Toch willen wij trachten dat minstens 75% van de handelingsplannen en evolutieverslagen zouden besproken worden met de consulent. We willen graag de eindverslagen buiten deze telling houden om vertekening van de cijfers te voorkomen.
INLEIDING Hilde Celis
Met deze bijdrage willen we u een overzicht geven van al onze inspanningen die we het voorbije jaar gedaan hebben. We kunnen niet uitgebreid stilstaan bij alles wat ons bezig hield maar denken dat volgende onderwerpen toch wel een beeld geven van onze werkzaamheden. We werkten inhoudelijk dit jaar vooral nog verder aan het thema “risico’s” dat we in het najaar van ‘03 ter discussie op het werkweek-end voorgelegd hadden. U hebt hiervan reeds een eerste bijdrage gelezen in ons vorig jaarverslag. En u vindt in dit jaarverslag hoe we dit onderwerp verder bewerkt hebben. Tom Veys heeft de zware opdracht op zich genomen om visie en aanpak van risico’s in een eerste werktekst te gieten en terug te koppelen naar het team. U leest hoe en in welke stappen we dit verder willen opvolgen. Verder vindt u een bijdrage over de ervaring van de werkdruk binnen onze werkvorm, naar aanleiding van onze laatste tevredenheidsmeting. We besteedden onze teamdag dit jaar aan het thema teamconcept, dat n.a.v. verbeteracties in het kwaliteitshandboek, terug op tafel gelegd werd ter bespreking. U leest hierover een korte inleidende bespreking en wellicht in het volgende jaarverslag het resultaat van ons denkwerk hierover. En dan volgen de cijfers: deze keer maken we geen klassieke bespreking van doelgroep en eindregistratie maar deze cijfers kan u wel terug vinden in de bijlage. Anja Labaere en Tom Veys verwerkten en bespraken de cijfers van de tevredenheidsbevraging bij cliënten, die we het voorbije jaar voor de tweede keer afnamen. Ook de tevredenheidsbevraging bij consulenten werd een tweede maal afgenomen en geëvalueerd. Inge Ryckaert en Michel Dujardin namen de cijfers van nazorg van dichtbij onder de loupe en toetsten ze aan onze visie en hantering en legden ze naast de cijfers van vorig jaar. We gebruikten voor het eerst een instrument “Vragenlijst gezinsfunctioneren”. En we rapporteren over de bedoeling en de eerste resultaten. We registreerden, net zoals vorig jaar, een aantal items vanuit drie procedures uit het kwaliteitshandboek, die op deze manier aantoonbaar gemaakt worden. Voor het eerst sinds jaren inventariseerden we terug onze contacten met gezinnen en omgeving over de eerste twee begeleidingsjaren en krijgen we een concreet beeld over de frequentie van de contacten. We hopen dat het u nog niet duizelt van al deze cijfertjes en dat u nieuwsgierig bent naar de concrete resultaten.
RISICO EN THUISBEGELEIDING, EEN JAAR VERDER Tom Veys
CAB, jaarverslag 2004 Onder de titel ‘Ze leefden nog lang. En gelukkig ?’ beschrijven we met thuisbegeleiding onze werking als een werking met risico’s. We zetten onze kijk op risico’s uiteen en gaan na hoe we ermee om kunnen in ons begeleidingswerk. We zijn een jaar verder en het thema blijft ons vasthouden. We gingen verder op zoek, toetsten onze ideeën aan praktijksituaties, schreven opnieuw en nog ruimer uit. Het resultaat is een uitgebreid document, binnen het eigen team goed doorkauwd, klaar om een confrontatie met de buitenwereld aan te gaan. Wat aanvankelijk begon als een bezinning over risico’s in problematische opvoedingssituaties, werd gaandeweg een basistekst die nood heeft aan verdere bevraging en misschien wel een preventieve waarde kan hebben t.a.v. risico’s in Thuisbegeleiding. Of hoe een uitwisseling van ervaringen kan groeien tot een preventief project rond risico’s in gezinssituaties met thuisbegeleiding. Een schets. Waarover ging het ook weer? Thuisbegeleiding binnen de bijzondere jeugdzorg, het beoogt het opheffen van een POS in en met behulp van het thuismilieu van de jongere. Een problematische opvoedingssituatie die een oplossing krijgt door het versterken of corrigeren van een mank lopende gezinssituatie, heel logisch zou je denken. Ware het niet dat de ‘beschermings’gedachte jarenlang voornamelijk aanleiding gaf tot het vervangen of overnemen van de opvoedingssituatie omdat bvb. ouderlijke vaardigheden ontoereikend zijn, de problematiek een gespecialiseerde of professionele aanpak vereist, mogelijke schade aan de jongere moest vermeden worden. De opwaardering van professioneel onvervangbare waarden van het thuismilieu (hechting, loyauteit) gaf plaats aan een methodiek als thuisbegeleiding. Tegelijk plaatst het de jongere en/of de ouders dagelijks in een situatie waarin de opdracht tot opvoeding dient waargemaakt, maar als problematisch ervaren of benoemd wordt. Een samenspel van mogelijkheden, onmogelijkheden en risico’s dat van buitenaf gadegeslagen wordt en waarbij de buitenwereld in hoofde van de thuisbegeleider in huis komt. Enerzijds van dichtbij te kijken, anderzijds om te sleutelen aan precies de mogelijkheden, onmogelijkheden en risico’s van het samenzijn. Net die laatste, de risico’s, leggen vaak een hypotheek op de werking van een gezin en vaak ook op de werking van een thuisbegeleiding in een gezin. Wat is aanvaardbaar om dragen binnen de contouren van oplossingen vanuit het natuurlijk milieu, welke POS kan met een maatregel als thuisbegeleiding aangegaan, aangedurfd?
Omdat de ervaring leert dat risico’s zowel spelbreker voor als katalysator naar verandering kunnen zijn en we binnen ons concept van zorg op maat ook de risico’s op maat willen bekijken en niet uitgaan van een genormeerde afbakening voor TBPOSsen, vonden we het raadzaam om goed en uitgebreid stil te staan bij de hantering van risico’s’ in onze begeleidingswerk. Een werkstuk ‘omgaan met risico’s in thuisbegeleiding’ was het resultaat: een handvat voor de begeleiders, een basis voor een werkvoorschrift voor het kwaliteitshandboek. Zelfreflectie in team, om de eigen werking scherper te krijgen, onze mogelijkheden en grenzen beter te kunnen omschrijven naar cliënten en verwijzers toe en de thuisbegeleider sterker te positioneren binnen de bewegingen van soms grote onrust rond of in een gezin. Van reflectie naar preventie, in verschillende stappen Het doordenken en het uitschrijven van onze ‘risico-werking’ is een belangrijke stap in ons hulpverleningswerk. Het zorgt ervoor dat we een specifiek risico in een welbepaalde begeleiding beter ter hand kunnen nemen. Maar het zorgt er meteen ook voor dat de deskundigheid van de begeleider vergroot en het creëert bovendien een kans om het vertrouwen van gebruikers (cliënten, verwijzers, samenleving) in thuisbegeleiding te verruimen. Mits… we de uitdaging aangaan om de eigen ideeën naar onze gebruikers toe in communicatie te brengen. Op die manier kunnen we het gedane werk een preventief kleedje aanmeten. Risico’s kunnen leiden tot verregaande schade bij kinderen. Bijvoorbeeld als een begeleiding of thuisverblijf te lang wordt aangehouden. Risico’s kunnen evengoed leiden tot het ontnemen van kansen op verandering vanuit het thuismilieu. Als een begeleiding vanwege het risico-gehalte niet wordt opgestart bijvoorbeeld of als die te vroeg wordt afgesloten. Zowel de beschadiging als het ontnemen van kansen zijn twee gevolgen van risico’s die we willen vermijden. Via deskundigheidsbevordering binnenshuis en een betere inschatting van de mogelijkheden door de buitenwereld krijgen we kans om deze nefaste gevolgen van de aanwezigheid van risico’s in gezinssituaties te voorkomen. Onze uitwisseling van ervaringen groeide het voorbije jaar uit tot een preventief project t.a.v. risico’s in gezinnen met thuisbegeleiding. Het verloop: -
de start is een bijeenkomst van begeleiders van de dienst rond dit thema waarbij ervaringen bijeengelegd en uitgediept, theoretische concepten voorgelegd, belevingen opgetekend;
-
een tekststructuur wordt opgemaakt, waarbij de bijeengegaarde info een plaats krijgt onder visie op risico en hantering van risico;
-
het geheel wordt ter bespreking voorgelegd aan alle thuisbegeleiders;
-
een basistekst ‘omgaan met risico’s in thuisbegeleiding’ wordt opgemaakt;
-
de tekst komt ter bespreking met alle thuisbegeleiders en wordt getoetst aan problematische opvoedingssituaties met een hoog risicogehalte en thuisbegeleiding;
-
de tekst wordt bijgestuurd en opnieuw doorgenomen;
-
kritische lezing van de tekst door 7 ‘bevoorrechte derden’ (deskundigen met andere ervaring in een gelijkaardige problematiek: mensen uit vertrouwenscentra kindermishandeling, verwijzers, de kinderrechtenbeweging, de academische wereld);
-
de opgehaalde commentaren worden ter afweging aan de begeleidersgroep voorgelegd. De tekst wordt bijgestuurd.
De tekst wordt herwerkt: -
tot werkvoorschrift/protocol voor de begeleiders;
-
tot basistekst voor inwerking van nieuwe begeleiders;
-
tot document voor gebruikers, te verspreiden naar verwijzers en naar cliënten;
-
tot publicatie, te verspreiden naar collega-thuisbegeleiders, collega-hulpverleners;
met mogelijkheid/uitnodiging tot verdere interactie. CAB, jaarverslag 2006 Voor thuisbegeleiding wordt het wellicht een synopsis van de vele commentaren die we kregen en de lessen die we er uit trekken. Want risico’s,… ze houden ons gaande.
DE ERVARINGEN ROND WERKDRUK Hilde Celis
Naar aanleiding van de resultaten op de tevredenheidsbevraging van het personeel, waarop het item werkdruk iets lager scoorde dan vorige keer, werd vanuit de stuurgroep kwaliteit het voorstel gedaan om dit item meer gedifferentieerd en individueel te bevragen en per team samen te leggen. De volgende 5 vragen werden aan iedereen van het team voorgelegd: 1) 2) 3) 4) 5)
Wat versta je onder werkdruk? Positieve versus ongezonde werkdruk? Hoe uit werkdruk zich als probleem? Wanneer is het niet meer plezant? Hoe ga je om met werkdruk? Wat helpt? Gevolgen van jou manier van werkdruk hanteren? Voor- en nadelen? Wat zou je kunnen helpen werkdruk onder controle te houden?
Definiëring van werkdruk Als we kijken naar de definiëring van werkdruk, komen we, vanuit de verschillende antwoorden tot de volgende omschrijving: Werkdruk wordt omschreven als “onder druk staan vanuit verschillende facetten van het werk”, zoals: -
het afwegen van dingen die je binnen een bepaalde tijd moet doen, veelheid van taken, overzicht houden op; psychische, emotionele druk vanuit de aard van het werk; combinatie van deeltijds werken / eigen gezin; en voor nieuwe mensen het gevoel heel veel te moeten leren.
Een gezonde werkdruk werd door iedereen omschreven als een druk die een gezonde spanning geeft; die zorgt voor voldoende prikkels en uitdagingen om op een hoger niveau te functioneren. Een druk die energie geeft en maakt dat je niet in een routine belandt. Als de werkdruk een probleem wordt Als de werkdruk een probleem wordt, voelen begeleiders zich onder stress komen. Dit uit zich in psychische of fysische klachten: bvb. men gaat overreageren, men stelt zich minder ontvankelijk op, men begint zich vragen te stellen naar de zinvolheid van zijn werk… Begeleiders vinden het niet meer aangenaam om werken als de eigenschappen die ze in de definiëring van werkdruk hebben aangegeven uit evenwicht geraken: -
geen vat meer hebben op hun werk, het niet meer kunnen bolwerken; als ze te veel op eigen schouders (moeten) nemen omdat er teveel gecompenseerd moet worden bij de gezinnen; als ze het gevoel hebben dat hier vanuit de leidinggevenden te weinig naar geluisterd wordt; als de juiste combinatie tussen eigen gezin en werk moeilijk te vinden is; als de organisatie teveel druk legt om extra activiteiten op te nemen.
Hoe gaan begeleiders om met werkdruk en wat helpt hen hierbij? Hier kwam bijna unaniem dat goed tijdsmanagement, het goed kunnen plannen en prioriteiten leggen, essentieel zijn om efficiënt en zonder teveel druk in dit werk te kunnen staan. Daarnaast werd in even grote getale aangegeven dat het kunnen luchten en overleggen met de collega’s (ook van andere diensten die rond het gezin staan) op formele en informele momenten erg belangrijk zijn. Het feit dat je in dit werk een grote mate van zelfstandigheid aan de dag mag en moet leggen en constant afwegingen en afgrenzingen moet maken, wordt aangegeven als een noodzaak maar ook iets waar voldoening uit gehaald wordt. Tijd maken voor zelfreflexie (wat ligt bij mij, wat ligt aan het werk), het hebben van ervaring en voldoende relativeringszin worden als belangrijke bagage gezien om dit werk te kunnen blijven doen. Vorming helpt op lange termijn maar verhoogt tijdelijk de druk op korte termijn. Voor deeltijds werkenden speelt het afwegen van al deze aspecten nog meer. Mensen in interimcontract grenzen zich automatisch af op bijkomende engagementen op langere termijnen (bvb. werkgroepen). De gevolgen De gevolgen van goede planning, in combinatie met het voordeel van flexibiliteit binnen ons werk, zorgen voor een positief effect van druk. Het voordeel van stoom te kunnen afblazen, van veel overleg leidt tot vermindering van druk bij de persoon die de vraag stelt maar dit neemt/vraagt natuurlijk tijd van de anderen. De zelfstandigheid die dit werk vereist, vraagt een grote individuele draagkracht. Het afgrenzen geeft als voordeel dat je je beter op je kerntaken kan concentreren maar anderzijds ben je minder betrokken op alles wat er “in huis” gebeurt en neem je minder extra taken op, waardoor de betrokkenheid op alles wat de ruimere organisatie aangaat, verlaagt. Dit geldt in het bijzonder voor deeltijds werkenden. Of hoe alles ook een keerzijde heeft.
Wat zou nog extra kunnen helpen om de werkdruk onder controle te houden? Op de vraag wat er nog extra zou kunnen helpen om de werkdruk onder controle te houden, werd door iedereen aangegeven dat de werkdruk zoals hij is, realistisch is. Dit wil zeggen dat iedereen weet dat dit werk periodes van hoge en lage werkdruk met zich meebrengt. Naar de organisatie werden de volgende aandachtspunten meegegeven: -
-
het belang van opleiding, vorming, stagebegeleiding en tijd voor zelfreflectie; duidelijkheid rond kerntaken is OK en leidt tot minder druk; aanwezigheid en ondersteuning rond werkdruk op begeleider moet ingebed in algemene ondersteuning vanuit werkbegeleider, vanuit team, en niet alleen bij beginnende begeleiders. Bij deeltijdsen extra bevragen en bewaken; zorgen voor zo weinig mogelijk bureaucratie om zoveel mogelijk flexibiliteit te kunnen behouden.
Besluit Bij het samenbrengen van de individuele bevraging viel het zowel begeleiders als teambegeleider op, ondanks de grote lijnen, hoe divers werkdruk beleefd en aangepakt wordt. Dit vraagt dat de werkbegeleider erg attent en alert moet zijn op de signalen die zij hierrond krijgt (en een systematisch overleg met niet enkel beginnende maar met alle begeleiders, ingebed in ruimere ondersteuning). Dit legt ook initiatief en verantwoordelijkheid bij de begeleider om zelf tijdig aan te geven als het niet meer gaat. Ook de gezinsbespreking, gekoppeld aan de jaarlijkse verlenging, biedt de mogelijkheid om per gezin te bekijken hoe het zit met de betrokkenheid van, druk op de begeleider vanuit gezin en omgeving. Een tweede conclusie die niet zo verrassend is maar die tot nu toe nooit zo expliciet op tafel gelegd werd, is het feit dat goed tijdsmanagement (en flexibel omgaan met) een noodzakelijke eigenschap van een begeleider dient te zijn. Gewoonlijk staan we vooral stil bij de inhoudelijke aspecten die begeleiders moeten kunnen opnemen in hun begeleiding maar vanuit deze bespreking werd erg duidelijk dat dit punt meer aandacht verdient zowel bij sollicitatie, werkbegeleiding als evaluatie. Belangrijkste conclusie blijft voor ons dat de werkdruk als realistisch ervaren wordt en dat de schommelende werkdruk als inherent aan dit soort werk gezien wordt…
HET TEAMCONCEPT HERBEKEKEN Hilde Celis
Verbeterproject teamconcept Thuisbegeleiding Binnen het conditioneel element “structurele overlegmomenten” van het kwaliteitshandboek wordt omschreven hoe de voorziening in haar hulp- en dienstverlening alle intern en extern relevante personen betrekt. De teamwerking van elke werkvorm kan hier als een bijzondere samenwerkingsvorm rond de cliënten gezien worden. Alle soorten vergaderingen werden in 2001 in het kwaliteitshandboek, over de verschillende werkvormen heen, vrij algemeen uitgewerkt en in termen van doelstelling, structuur, frequentie, bevoegdheid, verslaggeving enz. Nog langer geleden (in 1998) maakten we met ons team een kader op waarin we onze opdrachten specifieerden, keken we wat we als begeleider en als organisatie nodig hadden om ons werk tot een goed einde te brengen. Doorheen de jaren vormde dit kader voor ons, samen met heel wat besprekingen, bijsturingen en evaluaties, de leidraad om te komen tot een overzichtelijke teamorganisatie die ervoor zorgt dat taken en verantwoordelijkheden duidelijk zijn. Ondertussen is het alweer tijd (in het kader van onderhoud van het kwaliteitshandboek) om deze uitgangspunten opnieuw onder de loupe te nemen. Verder volgde de teamverantwoordelijke een kortdurende opleiding rond zelfsturende teams die een bepaalde invalshoek biedt om naar teamwerking te kijken. In de huidige beschrijving missen we wat de “ziel” van teamwerking. Om een vollediger beeld te krijgen van teamwerking denken we, met de huidige inzichten, dat het ook belangrijk is om de missie van de teamwerking te vatten vanuit de dynamiek binnen de teamwerking en het niveau van samenwerking. Hiertoe hebben we ons reeds één dag samen aan tafel gezet met alle teamleden van TB en een eerste doorlichting gedaan op vlak van dynamiek en niveau van teamfunctioneren. Dit deed de nodige stof opwaaien en nodigt uit om er dieper op door te gaan. Ook de eerste bouwstenen van een teammissie werden gelegd. In 2005 zullen we dit verder uitwerken en voor ons team omschrijven op welke wijze wij ons zinvol rond het begeleidingswerk organiseren.
CIJFERS, CIJFERS EN NOG EENS CIJFERS… Anja Labaere, Tom Veys
TEVREDEN CLIENTEN? Resultaten, commentaar en terugkoppeling naar Thuisbegeleiding Op een totaal van 55 enquêteformulieren (30 voor de ouders en 25 voor de jongeren boven de 14 jaar) ontvingen we 30 (15 ingevuld door de ouders, 15 ingevuld door de jongeren) exemplaren terug. Alle ingevulde exemplaren waren van gezinnen die langer dan 6 maanden in begeleiding zijn. Op de algemene tevredenheidsvraag, waarop tussen 1 en 10 kon gescoord worden, gaven de gezinnen (ouders en jongeren) gemiddeld 8,4/10. Algemene Tevredenheidsscore Ouders 10 9 8 7 6 Punten
5 4 3 2 1 0 1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
14
15
Ouders
Algemene Tevredenheidsscore Jongeren 10 9 8 7 6 Punten
5 4 3 2 1 0 1
2
3
4
5
6
7
8
9
Jongeren
10
11
12
13
Evolutie van het gemiddelde op de algemene tevredenheidsvraag.
Ouders Jongeren
‘02 8,7/10 8,1/10
‘04 9/10 7,9/10
De ouders blijken over het algemeen met het gemiddelde van 9/10, wat een kleine stijging betekent in vergelijking met ’02, meer tevreden te zijn dan de jongeren met een gemiddelde van 7,9/10, wat een kleine daling is in vergelijking met ’02. De scores bij de ouders variëren tussen 6/10 (1 ouder) en 10/10 (9 van de 15 ouders). Bij de jongeren ligt dit iets anders, twee jongeren geven een algemene score van 1/10, de rest varieert tussen 7 en 10/10 (7 van de 15 jongeren geven de maximumscore). Naast de algemene tevredenheidsvraag werden nog meer specifieke vragen gesteld, waarop men kon antwoorden met: helemaal niet tevreden (-2), niet echt tevreden (-1), nogal tevreden (1) en zeker tevreden (2). Aan de ouders werden 16 vragen gesteld, aan de jongeren 8 vragen. Als we de resultaten meer gedetailleerd bekijken en de uitersten er uit nemen, zien we dat 1/5 van de ouders op alle vragen antwoorden met zeker tevreden. Er is één ouder die op de helft van de vragen antwoordt met niet echt tevreden. Twee ouders scoorden op één vraag met helemaal niet tevreden. Bij de jongeren merken we 2 jongeren (van de 15) op die op iedere vraag zeker tevreden antwoorden. De twee jongeren met een lage score op de algemene tevredenheidsvraag vinden we ook hier terug. Eén ervan is over alle vragen niet echt of helemaal niet tevreden. De andere jongere is, met uitzondering van twee vragen die zeker tevreden scoren, over de rest van de vragen helemaal niet tevreden. Het feit dat het enkel over 2 jongeren gaat en niet over alle begeleidingen, laat vermoeden dat de lage score eigen is aan de specifieke situatie van die jongeren. De gemiddelde score van de ouders op alle vragen bedraagt 1,57 en ligt dus tussen nogal en zeker tevreden. De gemiddelde score van de jongeren is 1,06 en situeert zich bij nogal tevreden. Dit komt overeen met de scores op de algemene tevredenheidsvraag. Slechts bij 1 jongere blijkt het niet consequent ingevuld.
De resultaten bekeken vanuit de vraagstellingen
Gemiddelde Scores Vragen Ouders 2,50
2,00
1,50
1,00
0,50
0,00 1. Luistert je begeleider goed naar jou? 2. Klikt het tussen jou en je begeleider? 3. Krijg je duidelijke informatie van je begeleider? 4. Voel je je voldoende gesteund door je begeleider? 5. Heb je doorheen de begeleiding de nodige hulp ervaren bij de opvoeding van de kinderen? 6. Kan je goed praten met je begeleider? 7. Vind je dat de begeleiding er voldoende is als je er nood aan hebt? 8. Vind je dat de begeleiding aansluit bij datgene waar jij mee bezig bent? 9. Heeft de begeleiding je geholpen om beter met elkaar te praten in je gezin? 10. Heb je voor jezelf wat gehad aan de begeleiding? 11. Heeft de begeleiding geholpen bij het omgaan met de mensen en diensten uit je omgeving? 12. Vind je dat alle gezinsleden correct betrokken worden? 13. Houdt de begeleiding zich voldoende aan de afspraken die rond jouw begeleiding gemaakt werden/worden? 14. Houdt de begeleiding voldoende rekening met jouw wensen/mogelijkheden? 15. Wordt de begeleidingstijd zinvol gebruikt? 16. Toont je begeleider voldoende respect voor jou als persoon?
GEMIDD.
De gemiddelde grootste tevredenheid bij de ouders betreft de vraag: “Houdt de begeleiding zich voldoende aan de afspraken?” en “Wordt de begeleidingstijd zinvol gebruikt?”. Daarna volgt: “Luistert je begeleider goed naar jou? en “Krijg je duidelijke informatie van je begeleider?. De vragen die het laagst scoren zijn: “De nodige hulp ervaren bij de opvoeding van de kinderen?” en “Heeft de begeleiding je geholpen om beter met elkaar te praten?”.
Evolutie Gemiddelde Scores Vragen Ouders 2,50
2,00
Score
1,50 2004 2002 1,00
0,50
0,00 1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
Vragen
Gemiddelde Scores Vragen Jongeren 2,00 1,80 1,60 1,40 1,20 1,00 0,80 0,60 0,40 0,20 0,00 1. Luistert je begeleider goed naar jou? 2. Klikt het tussen jou en je begeleider? 3. Heeft de begeleider ervoor gezorgd dat je beter kan praten met de anderen in je gezin? 4. Heb je zélf iets gehad aan de begeleiding? 5. Heeft de begeleider ervoor gezorgd dat je beter kan omgaan met andere mensen buiten het gezin? 6. Kan je goed praten met je begeleider? 7. Heb je het gevoel dat je erbij hoort als je begeleider komt? 8. Is de begeleider voldoende geïnteresseerd in wat je doet?
GEMIDD.
Bij de jongeren ligt gemiddeld de grootste tevredenheid bij de vragen: “Luistert je begeleider goed?” en “Is de begeleider voldoende geïnteresseerd in wat je doet?” De vragen die gemiddeld laagst scoren zijn: “Heeft de begeleider ervoor gezorgd dat je beter kan praten met de anderen in je gezin?”, “Heb je zélf iets gehad aan de begeleiding?” en “Heeft de begeleider ervoor gezorgd dat je beter kan omgaan met andere mensen buiten het gezin?”. Opvallend is dat deze drie vragen, die het laagst scoren, vanuit de begeleiders aangegeven zijn (de B-vragen). Bij de ouders wordt dit niet opgemerkt.
Evolutie Gemiddelde Scores Vragen Jongeren 2,00 1,80 1,60 1,40 1,20 2004
1,00
2002
0,80 0,60 0,40 0,20 0,00 1
2
3
4
5
6
7
8
In vergelijking met ’02 zien we dat de gemiddelde scores van ’04 bij de meeste vragen lager of ongeveer gelijk liggen. Bij de vraag “Vind je dat alle gezinsleden correct betrokken worden?” aan de ouders is er een hogere score, deze vraag scoorde het laagst in ’02. Bij de jongeren zien we een hogere score bij de vraag: Heeft de begeleider ervoor gezorgd dat je beter kan omgaan met andere mensen buiten het gezin?. Over het algemeen kunnen we stellen dat de tevredenheid bij de gezinnen groot blijft, rekening houdend met de doelgroep en het kader van Bijzondere Jeugdzorg waarbinnen de thuisbegeleiding plaats heeft. In 2004 zijn de jongeren opnieuw iets minder tevreden dan hun ouders. Gezien er geen negatieve of opvallende lage score zijn bij bepaalde vragen, halen we als team uit deze tevredenheidsmeting geen specifieke werkpunten.
TEVREDENHEID CONSULENTEN? In 2002 maakten we samen met de vier diensten TB van de regio een korte eenvormige tevredenheidsbevraging op voor verwijzers. Het is vooral de bedoeling om feedback te krijgen op onze werking en deze te kunnen bijsturen. Vorig jaar verwerkten we een eerste maal de resultaten. We deelden deze per dienst en gezamenlijk mee aan alle consulenten. Ook al kregen we hier globaal geen reactie op, toch blijven wij het belangrijk vinden om per dossier en voor de dienst in het algemeen te blijven kijken hoe tevreden de consulenten zijn over onze dienstverlening.
Feed- back op de afgesloten dossiers van 2004 Vorig jaar kregen we in 48% van de afgesloten situaties feedback. Hierop hebben we besloten meer ”aanklampend” te werken naar de verwijzers toe en werd er op onze dienst een elektronische versie ontwikkeld die zeer eenvoudig te beantwoorden en op te volgen is. Sinds deze in voege is, kregen we op alle situaties feed-back van het CBJ. De beantwoording vanuit de sociale dienst van de JRB ligt veel lager omdat we daar, sinds de elektronische versie nog geen afgesloten dossiers hebben gehad. Momenteel, de periode voor mei inbegrepen, brengt dat de beantwoorde tevredenheidsbevraging dit jaar op 66,6%.
Vraag Frequentie contacten tijdens begeleiding Relevantie info tijdens begeleiding Tijdigheid verslagen Mening consulent terugvinden Duidelijk beeld evol. Doelstellingen Frequentie overleg Bijdrage beg. eval. doelst. en werkwijze Voortelling TB eerste gesprek Bijdrage TB aan beg. Proces Tevreden over effecten bereikt v.d. begel.
1
2
3
4
5
6 1
7
1 1 1
8 3
9 2
10 4
1
4 6 4 3 4 4
5 4 4 5 4 5
N2 3 1 2
4
1 1 1 1 1
1
1
1 1
2 2
* N = niet van toepassing. De globale beoordeling scoort hoog: op de meeste vragen wordt 8 en meer gescoord. De twee lage scores op vraag 10 slaan op begeleidingen waar we uiteindelijk niet geslaagd zijn in het voorwaardenscheppend werken en deze gezinnen niet tot een reële hulpvraag hebben kunnen brengen. Ook de lage waardering op vraag 5 hangt hiermee samen en slaat op het feit dat de ouders niet aanwezig waren op de overlegmomenten. Inhoudelijke commentaren: - procesmatig goed begeleid ondanks moeilijke begeleiding; - tevreden voor alle pogingen van tb om iets op gang te krijgen ook al is dat niet gelukt; - tevreden omdat situatie duidelijker is geworden ook al is tb niet gelukt. - Zeer tevreden! Deze persoonlijk inhoudelijke commentaren waarin de verwijzer zijn appreciatie uitdrukt t.a.v. de begeleider worden gewaardeerd door de begeleiders.
6 3
NAZORG 2004 Michel Dujardin, Inge Ryckaert
Sedert twee jaar is nazorg definitief uit de zijlijn van het begeleidingswerk gelicht. Er is een visie en een hantering uitgewerkt omtrent mogelijke (vervolg)contacten met gezinnen na de begeleiding. Aandacht voor nazorg is daardoor een verworvenheid geworden binnen elke afsluitende begeleiding. Hieraan gekoppeld zijn de inschattingen en subjectieve belevingen van welbepaalde aspecten van nazorg omgezet naar objectieve registratie. We presenteren de nazorgcontacten van het kalenderjaar 2004 in de hierna opgenomen tabellen, waarin we meteen de vergelijking maken met vorig jaar. Volledigheidshalve stippen we aan dat één gezin uit de registratie van 2003 is gehaald, omdat ze -gezien de specificiteit van haar opvolging- de globale nazorg te fel vertekende. Het ging om een bijzonder intensieve opvolging die na drie maanden terug resulteerde in een begeleiding. We becommentariëren de tabellen in aansluiting met onze voornaamste opties die we hebben genomen t.a.v. nazorg. Commentaar Onze beschikbare opstelling Tabel 1 toont een kleine daling van het aantal nazorgcontacten die we hebben opgenomen (115 t.o.v. 123). Toch blijft het een opmerkelijk aantal contacten waarvoor we tijd en ruimte nemen naast het lopend begeleidingswerk. Voorlopig ervaren we dit niet als een te zware belasting. Wat de norm kan zijn, is nog niet bepaald en hangt af van wat elke individuele begeleider wil/kan opnemen. Opvallend is dat het grootste gedeelte van de nazorgcontacten blijft gaan naar gezinnen die langer dan één jaar uit begeleiding zijn (48,7 % in 2004 en 44,7 % in 2003). Voor welbepaalde gezinnen blijkt een deugddoende begeleidingsrelatie een zekere kracht te mobiliseren om blijvend contact te houden met het CAB. Verder valt op dat het aantal contacten binnen de drie maanden na afsluiting lichtjes stijgt, terwijl het aantal nazorgcontacten binnen het jaar na afsluiting daalt. Uit tabel 2 concluderen we dat 61,7 % van de nazorgcontacten op indirecte wijze verloopt (via telefoon, brief, e-mail). Dit is een stijging met 6,7 % in vergelijking met vorig jaar. De directe, persoonlijke contacten dalen verhoudingsgewijs. Opmerkelijk is de daling van huisbezoeken. Wat we niet uit de tabellen kunnen aflezen, maar halen uit de beschikbare registratiegegevens, is dat het aantal nazorgcontacten in 2004 betrekking heeft op 20 gezinnen. Dit is een daling van 10 gezinnen in vergelijking met 2003. Hiervan nemen 5 gezinnen contact binnen de eerste drie maanden; 7 binnen het jaar.
Ons engagement tot klankbord, informatieverstrekking, doorverwijzing en afgelijnde interventies Uit tabel 3 stellen we vast dat het soort opvolging voor bijna drievierden (73,9 %) bestaat uit advies-, informatieverstrekking en uit het fungeren als klankbord. Het opnemen van een kort engagement scoort hoger dan een verdere doorverwijzing. M.b.t. de soort opvolging hebben we geen vergelijking met vorig kalenderjaar, gezien de aard van de opvolging toen niet werd gedifferentieerd. De zorg voor de kinderen (41,1 %) en de zelfzorg van de ouders (26,3 %) blijken terug de meest inhoudelijke thema’s te zijn binnen de nazorg (tabel 4). De onderlinge gezinsrelaties scoren opnieuw heel laag. Toch merkwaardig, gezien we heel sterk leunen op het begeleiden van de onderlinge verbindingen van de gezinsleden. Het is wel een zelfde tendens als vorig jaar. Alle handelingen mét medeweten van het gezin Elk initiatief van de begeleider in nazorg is een opvolging van gemaakte afspraken tijdens het afsluitgesprek en/of volgend op een initiatief van het gezin en/ of volgend op initiatieven van anderen. Initiatieven die ons bereiken buiten het gezin om, worden steevast met het betrokken gezin in overleg gebracht vóór alle andere tussenkomsten. Tabel 5 toont aan dat het vooral de gezinnen zelf zijn die de contacten aanhouden (40 %) en in mindere mate de omringende hulpverlening (19,1 %). Opvallend is dat de primaire omgeving van het gezin geen appel maakt. De scores van 2004 zijn zeer gelijklopend met die van 2003.
Abrupte stopzetting versus verantwoorde afsluiting van het begeleidingsproces Afgelopen jaar zijn de nazorgcontacten geen gevolg geweest van een plotse stopzetting van een begeleiding. Vorig jaar lag dit enigszins anders. Zoals reeds in de inleiding werd aangegeven, bleven voor één gezin in het bijzonder toen heel intensieve contacten aangehouden tijdens een welbepaalde periode.
Geëxpliciteerd aanbod tot nazorg bij afsluiting (m.i.v. beperkte actieve interventie) Van de 20 gezinnen uit begeleiding die beroep deden op ons dit jaar, vallen er 5 onder de vernieuwde afspraken rond nazorg. Slechts bij één van die gezinnen was er ook een expliciet aanbod tot nazorg geformuleerd en vastgelegd bij de afsluiting. Bij de overige vier werd nazorg afgehouden of open gelaten. Het geeft aan dat onze eerste bouwsteen van nazorg, m.n. onze beschikbaarheid en bereikbaarheid, bepalend blijft en dat zorg binnen een geregistreerde termijn zich moeilijk laat concretiseren.
TABEL 1
AANTAL CONTACTEN 2004 Contacten binnen 3 maanden na afsluiting Contacten binnen het jaar na afsluiting Contacten > 1 jaar na afsluiting
20 39 56
TOTAAL TABEL 2
115 100,0%
2004
TOTAAL
17 51 55
% 13,8% 41,5% 44,7%
123 100,0%
55 16 25 9 10
% 47,8% 13,9% 21,7% 7,8% 8,7%
2003 % 69 52,7% 3 2,3% 27 20,6% 23 17,6% 9 6,9%
115 100,0%
131 100,0%
SOORT OPVOLGING Klankbord Advies of Info Doorverwijzing Kort Engagement TOTAAL
TABEL 4
17,4% 33,9% 48,7%
2003
AARD VAN DE CONTACTEN Telefonisch Brief / E-Mail Gesprek CAB Huisbezoek Overleg Diensten
TABEL 3
%
2004 % 46 30,1% 67 43,8% 13 8,5% 27 17,6% 153 100,0%
INHOUD VAN HET CONTACT Communicatie & Relatie Dagelijks Leven Ontwikkeling Kinderen Ontwikkeling Ouders Maatschappelijk Functioneren TOTAAL
2004 % 6 3,2% 39 20,5% 78 41,1% 50 26,3% 17 8,9%
2003 % 3 1,7% 36 19,9% 74 40,9% 63 34,8% 5 2,8%
190 100,0%
181 100,0%
TABEL 5
CONTACTNEMERS Initiatief gezin Opvolging begeleider Initiatief diensten Initiatief omgeving en anderen TOTAAL
2004 % 46 40,0% 47 40,9% 22 19,1% 0
0,0%
115 100,0%
2003 51 51 27
% 38,9% 38,9% 20,6%
2
1,5%
131 100,0%
VRAGENLIJST GEZINSFUNCTIONEREN Hilde Celis
Dit jaar gebruikten we voor het eerst deze Nederlandse Vragenlijst bij alle opgestarte gezinnen. Het is de bedoeling van deze lijst om het functioneren van multi-problemgezinnen gedegen in kaart te brengen. Deze lijst is in eerste instantie ontwikkeld voor hulpverleners binnen de intensieve ambulante gezinsbehandeling. Deze schaal geeft aan in welke mate en op welke terreinen intensieve thuisbegeleiding een afdoend aanbod biedt of dat aanvullende hulpverlening nodig is. Enkel een professionele hulpverlener die het gezin goed kent, kan de VGF invullen. Wij hebben dit jaar alle nieuw opgestarte gezinnen (13) gescoord bij de opmaak van het Handelingsplan. De bovenste en onderste lijn geven het profiel waartussen intensieve thuisbegeleiding zinvol kan aangewend worden. Dit beslaat de domeinen van: basiszorg, de sociale contacten van het gezin, de opvoedingsvaardigheden, jeugdbeleving, veiligheid in het gezin en individueel functioneren van vader en moeder en de partnerrelatie. Als we de resultaten bekijken, zien we dat we gemiddeld met onze gezinnen netjes tussen de profiellijnen vallen en dat intensieve Thuisbegeleiding in deze situaties zou moeten volstaan. Als we de situaties echter individueel en op wat langere termijn bekijken, hebben we een aantal gezinnen wellicht te hoog gescoord, vanuit onvoldoende informatie over de verschillende domeinen. We zullen onze werkwijze dus aanpassen en vanaf volgend jaar de VGF pas invullen na zes maanden. De scoring geeft enkel de subjectieve kijk van de begeleider weer maar het is op zijn minst een systematische kijk die wordt afgezet tegen een genormeerde groep multi-problemgezinnen, die baat hebben met onze werkvorm. Op die manier kunnen we ook meer gestoffeerd bij de verwijzer aankloppen en overleggen voor extra ondersteuning, indien de VGF ons aanvoelen ondersteunt.
MIN
GEM
Partnerrelatie
vader
Individueel Functioneren
Veiligheid in het gezin
Jeugdbeleving
moeder
Opvoedingsvaardigheden
Individueel functioneren
Veiligheid in het gezin
algemeen
Jeugdbeweging
Opvoedingsvaardigheden
MAX
Sociale Contacten
Basiszorg
TOT/Aantal vragen
VGF - Profiel
5
partner
4
3
2
1
CONTACTEN MET HET GEZIN Dit jaar registreerden we bij alle lopende begeleidingen onder de twee jaar alle begeleidingscontacten. Gemiddeld komen we aan 4.5 contacten per maand. Hiermee voldoen we aan het wettelijke kader waarin gevraagd wordt gemiddeld één keer per week langs te gaan. Dit gaat enkel over alle mogelijke contacten, samen met het gezin. Gezien we dit voor het eerst doen kunnen we geen vergelijkende cijfers voorleggen. We willen met het team ook nog andere vragen vanuit de contactcijfers kunnen beantwoorden. Wat met de toch vele langere begeleidingen: gaan we daar ook gemiddeld 4 keer per maand langs? Hoe zit het met de contacten tijdens de afbouw gedurende de laatste maanden? Ook binnen het kader van Integrale Jeugdzorg, blijft intensiteit een belangrijke parameter waaruit het verschil moet blijken tussen de zeer specifieke en intensieve hulpvormen en de meer algemene minder ingrijpende hulpverlening. Om hier meer zicht op te krijgen willen we ons registratie-instrument naar de toekomst bijwerken zodat we over voldoende materiaal beschikken om antwoorden te krijgen.
Gemiddeld maandelijks aantal contacten: begeleider, gezin en omgeving Maand
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
Beg. gezin 2,91
2,17
2,23
3,33
3,44
2,71
2,30
2,73
2,60
2,50
2,89
2,43
2,00
1,67
5,00
3,75
2,25
4,67
2,00
3,00
Beg. CAB 0,27
0,67
0,38
0,58
0,44
-
0,10
0,36
0,60
0,20
0,44
0,43
-
-
-
-
-
-
-
-
Beg. elders 0,18
0,83
0,77
0,17
-
0,14
0,20
0,18
0,10
0,40
0,22
1,29
-
0,67
-
-
-
-
-
-
Nt. op afspraak 0,73
0,75
0,38
0,92
0,56
1,00
0,10
1,09
0,50
0,70
0,33
0,29
1,25
1,33
-
-
0,25
0,33
-
-
Gezin + familie 1,91
3,67
3,62
2,75
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
0,33
-
-
-
-
-
Aard contact
Gezin + verwijzer
1
0,50
0,38
0,42
0,89
0,14
0,60
0,18
0,20
0,70
0,44
0,14
0,25
-
-
0,25
0,25
0,67
-
1,00
Gezin + hulpverl.
-
0,58
0,31
-
0,56
0,14
-
0,18
-
0,60
0,11
-
-
-
-
0,25
-
-
-
-
Gezin + sch/werk
1
0,08
0,08
0,17
-
-
-
0,09
0,20
0,10
0,11
0,29
-
-
-
-
-
-
-
-
Gezin + admin.
-
-
-
-
-
0,14
-
0,09
-
-
-
-
-
-
-
0,25
-
-
-
-
Gezin + andere
-
0,42
-
0,08
0,11
-
-
0,09
0,20
0,10
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Nt. op afspraak
-
-
-
-
-
0,29
-
0,09
-
0,10
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
9,67
8,15
8,42
6,00
4,56
3,30
5,08
4,40
5,40
4,52
4,87
3,50
3,67
5,33
4,50
2,75
5,67
2,00
4,00
Gemiddeld totaal begeleider + gezin + 8,00 omgeving
Centrum voor Amulante Begeleiding vzw – Jaarverslag 2004 – p. 25
OPVOLGEN KWALITEITSINDICATOREN Hilde Celis
Vorig jaar legden we ons bij drie procedures indicatoren op, om op die manier zicht te krijgen of we hetgeen we zeggen rond deze procedures ook effectief doen. We registreerden dit jaar verder en leggen de cijfers van vorig jaar naast deze van dit jaar voor dezelfde procedures. MEDEWERKING AAN VERSLAG Als kritische succesfactor namen we voor verslaggeving de betrokkenheid van alle partijen op de verslaggeving. Als indicatoren scoorden we - medewerking aan het verslag door de verschillende gezinsleden, genoteerd op het verslag; - afspraak met de verwijzer om verslag met gezin te bespreken, genoteerd op verslag. Om de leesbaarheid van de tabellen te verhogen: O1 en O2 staan voor de beide ouderfiguren. De N staat voor: niet van toepassing. Ki 12+: kinderen ouder dan twaalf.
Absolute cijfers %
Aantal Dossiers 04 03 74 29 100%
100%
Afspraak met verwijzer 04 03 57 18
Medewerking verslag O1 04 03 41 16
77%
55%
63%
56%
Medewerking verslag O2 04 03 N 48 N 16 13 6 N 65% N 55% 18% 1%
Medewerking verslag Ki 12+ 04 03 32 N 10 N 13/68 5/31 19%
Vorig jaar ging het over een kortere periode (september tot december 2003) en dus over veel minder dossiers. Nu gaat het over het volledige jaar 2004. Dit jaar wordt er, veel meer dan vorig jaar, een afspraak gemaakt om samen met de verwijzer het verslag te bespreken. Dit heeft vooral te maken met een betere registratie van dit item. In 55% van de verslagen werken de ouders op de één of andere wijze mee aan het verslag (dit blijft ongeveer gelijk met vorig jaar: 56%). In 35% van de gezinnen zijn er 2 ouderfiguren. In 2 gezinnen van deze groep wordt door beide ouderfiguren op een verschillende wijze meegewerkt aan de verslaggeving. In de andere situaties werken beide ouders op dezelfde wijze al dan niet mee aan de opmaak van het verslag. 19% van de kinderen lezen hun stuk in het jaarverslag na en geven commentaar. Vorig jaar lag dit wel hoger. Toen ging het allemaal over kleine gezinnen met 1 à 2 kinderen terwijl het dit jaar ook in grotere gezinnen lukt om kinderen hun zegje over het verslag te laten doen. Vaak echter zijn niet alle kinderen rechtstreeks betrokken in de thuisbegeleiding en richt de thuisbegeleider vooral zijn energie rond de verslaggeving naar de ouders.
Centrum voor Amulante Begeleiding vzw – Jaarverslag 2004 – p. 25
26%
AANWEZIGHEDEN VAN OUDERFIGUREN EN KINDEREN OP HET EERSTE GESPREK EN HET DOORGEVEN VAN INFORMATIE Kritische succesfactor 1 Het gezin wordt geïnformeerd over de begeleiding en de werking van het CAB INDICATOR 1 INDICATOR 2 Gezin heeft brochure Aanwezigheid ontvangen verantwoordelijke ouderfiguren en kinderen eerste gesprek Aanwezigheid : + Aanwezig: + Afwezigheid : Afwezig: Niet van toep.: N Kinderen in breuk Ou1
Ou2
Kin
+
+
N
3/3
+
+
+
3/3
+
+
N
1/1
+
+
+
0/2
Bij vorige begeleiding
+
N
0/2
+
+
N
1/1
+
+
N
0/2
+
+
+
1/2
+
+
+
6/6
+
+
N
3/3
+
+
N
4/4
+
+
N
0/6
+
+
N
0/1
+ 13 100%
+13 100%
+4 100%
61%
Alle gezinnen ontvangen de brochure van de thuisbegeleider tijdens de weken voor het handelingsplan. Meestal gebeurt dit in het eerste gesprek, aansluitend op de voorstelling van de werking van Thuisbegeleiding. Op deze 13 gezinnen zijn er 9 één-oudergezinnen. Bij de 4 andere gezinnen waren beide partners aanwezig. 22 van de 36 kinderen zijn aanwezig (61% dit jaar, 62,5% vorig jaar). Dit blijft een behoorlijk aantal. We houden de strategie aan om expliciet aan verwijzer of gezin (afhankelijk van wie de afspraak maakt voor het eerste gesprek)de aanwezigheid van zoveel mogelijk gezinsleden te vragen. Het stelt ons van bij het eerste gesprek in staat om te kijken welke posities de gezinsleden innemen en hoe ze met elkaar omgaan. SAMENSTELLEN EN HET GEBRUIKEN VAN HET DOSSIER Als kritische succesfactor werd de dossiersamenstelling volgens de gemaakte afspraken gehanteerd en hierop nagekeken. Deze afspraken werden neergeschreven in een werkvoorschrift met als doelstelling de gegevens zodanig bij te houden dat de voortgang van de begeleiding op adequate wijze kan verzekerd worden. Eind juni werden alle dossiers systematisch gecontroleerd. Op één begeleider na, waren alle dossiers bij alle begeleiders goed in orde. Dit werd bevestigd vanuit de inspectie die begin juli op bezoek kwam en sterkt ons om op de ingeslagen weg verder te werken wat betreft dossierbeheer.
EINDVERSLAG LEERPROJECT 2004 Raf De Mulder, Bart Haes, Geert De Roo, Stefanie Deraeve
Inleiding Op 1 november 1999 werd het “Leerproject voor minderjarige plegers van een als misdrijf omschreven feit” van het Centrum voor Ambulante Begeleiding erkend. Het leerproject wordt in de gerechtelijke arrondissementen van Gent, Oudenaarde en Dendermonde aangeboden. Het leerproject van het Centrum voor Ambulante Begeleiding is tot stand gekomen vanuit een samenwerkingsverband tussen het CAB enerzijds en het Centrum Algemeen Welzijnswerk Artevelde anderzijds. In dit eindverslag staan we stil bij de werking die ondertussen vijf jaar oud is. Was er vorig jaar reeds een significante stijging van de doorverwijzingen dan zien we dat deze trend zich in 2004 verder zette. Sinds november 2004 moeten we zelfs spreken van een (weliswaar) korte wachtlijst. In dit eindverslag leest u daarover meer. Het verslag zegt ook iets meer over onze contacten met de verwijzers, het samenwerkingsprotocol herstelrechterlijke en constructieve afhandelingen minderjarigen, stand van zaken en knelpunten. Doelgroep en opzet Het project richt zich in het kader van de alternatieve maatregelen tot minderjarige plegers van geweld,- vermogens,- en/of seksuele delicten. De verwijzingen gebeuren door de jeugdrechtbanken van Gent, Oudenaarde en Dendermonde. Uitzonderlijk verwijst ook een jeugdrechter van buiten Oost-Vlaanderen door. Dit kan voor zo ver de minderjarige in Oost-Vlaanderen verblijft. Het wettelijk kader is het artikel 37§2.2°b van de wet op de jeugdbescherming van 8 april 1965 : ‘een prestatie van opvoedkundige of filantropische aard leveren’. Op jaarbasis kunnen minimum 24 jongeren vanaf 12 jaar begeleid worden. In de praktijk zien we weliswaar meer jongeren. De drie begeleiders werken met een vaste structuur van intakefase, begeleidingsfase en evaluatiefase die afhankelijk van de aard van het delict, inhoudelijk zal verschillen. Alle drie staan zij in voor de uitwerking van zowel leerprojecten van geweld,- vermogens,en/of seksuele delicten. Standplaats De projectuitvoerders hebben hun standplaats in de gebouwen van het Centrum Algemeen Welzijnswerk Artevelde. Voornaamste reden hiervoor is het inhoudelijk samenwerken met de collega’s van het Centrum Algemeen Welzijnswerk Artevelde die reeds jaren werken met delinquenten. De projectuitvoerders kunnen daar ook genieten van de bestaande teamondersteuning. Voor alle arbeidsrechterlijke zaken vallen de medewerkers onder het arbeidsreglement van het CAB. Zij dienen hun afwezigheden (verlof, eventuele ziekte) zowel te verwittigen op het CAB als op hun standplaats.
Aandachtspunt blijft om ervoor te zorgen dat er een voldoende stevige band blijft bestaan tussen de projectuitvoerders en de andere medewerkers van het Centrum voor Ambulante Begeleiding. Elementen die hier toe bijdragen zijn onder meer: • • • • • • •
De projectuitvoerders komen voor hun personeelsadministratie naar het secretariaat van het CAB. Eén projectuitvoerder stelde de werking voor op een vormingsmoment op een Raad van Bestuur van het CAB. De projectuitvoerders worden uitgenodigd op informele momenten (nieuwjaarsreceptie, ...). De projectuitvoerders worden uitgenodigd voor de gemeenschappelijke overlegmomenten. De projectuitvoerders worden ook uitgenodigd voor de syndicale vergaderingen. De projectuitvoerders nemen ook deel aan de vormingstweedaagse van het CAB. De projectuitvoerders maken ook deel uit van werkgroepen (animatie, voorbereiding tweedaagse, …).
Personeelsbestand Het personeelsbestand wijzigde niet in 2004. Geert De Roo bleef halftijds in tijdskrediet en werd halftijds vervangen door Stefanie Deraeve. Bart Haes werkt halftijds voor het CAB. Teamwerking De overlegmomenten binnen de werking blijven behouden zoals ze in de voorbije jaren zijn gegroeid. De projectuitvoerders Bart Haes, Geert De Roo en Stefanie Deraeve blijven op zeer regelmatige basis overleg hebben binnen de stuurgroep, het team daderbegeleiding en de intervisiegroep. De stuurgroep die sinds de start van het leerproject in 1999 werd uitgebouwd heeft de bedoeling om de projectuitvoerders zowel inhoudelijk als organisatorisch te ondersteunen. Om de anderhalve maand komt deze stuurgroep samen. Naast de drie projectuitvoerders zijn ook steeds aanwezig: Raf De Mulder, pedagogisch verantwoordelijke van het CAB en Mieke Van Durme, teambegeleidster van het team daderbegeleiding van het CAWArtevelde. Naast de stuurgroep is er ook het driewekelijks overleg binnen het team daderbegeleiding. Dit team bestaat momenteel uit 6 leden die allen werken met minderjarige of meerderjarige plegers van delicten. Wekelijks wordt ook twee uur voorzien voor intervisie. Tijdens deze intervisies komen 2 à 3 cases aan bod. Dit overlegmoment staat dan ook garant voor inhoudelijke groei en verdieping.
Contacten en samenwerking met verwijzers en andere actoren We onderscheiden hierin een drietal luiken. •
Er is vooreerst de relatie met de verwijzende diensten. We blijven het belangrijk vinden dat er een voortdurende communicatie blijft bestaan tussen onze dienst en de doorverwijzers. Op geregelde tijdstippen hebben we dan ook formele en informele contacten met de respectieve jeugdrechters en sociale diensten van de drie gerechtelijke arrondissementen van Oost-Vlaanderen. Een duidelijke profilering, het bespreken van eventuele knelpunten en het verder op punt stellen van de procedures zijn items die iedere keer op het programma staan. • Ten tweede is er de samenwerking met de twee diensten in Gent die ook werken met alternatieve sancties, met name: Dienst Alternatieve Sancties en Voogdijraad en Herstelbemiddeling Minderjarigen. •
Tenslotte is er het luik samenwerking met Vlaamse diensten die in het kader van de gecoördineerde decreten Bijzondere Jeugdbijstand erkend zijn om alternatieve sancties op te zetten. Dit forum wordt ons voornamelijk aangeboden door de OSBJ.
De nieuwe “Samenwerkingsverbanden”. In het najaar van 2004 is duidelijk geworden dat op het terrein van plaatselijk overleg de komende tijd verschuivingen op til zijn. De Vlaamse Gemeenschap is ingegaan op de roep van projecten voor herstelbemiddeling, de leerprojecten en de projecten voor gemeenschapsdienst naar langer lopende erkenningen. Voortaan kunnen projecten een erkenning aanvragen voor 3 jaar, mits ze voldoen aan een aantal voorwaarden. Belangrijkste voorwaarde is dat het project samen met andere projecten en actoren in de regio een samenwerkingsverband opzet. In dit samenwerkingsverband zouden de projecten samen met de magistratuur, de sociale dienst van de Vlaamse Gemeenschap bij de jeugdrechtbank en de regiomanager, de advocatuur, hulpverleningswereld en eventuele andere partijen regelmatig overleggen. Doel van dit overleg is “het realiseren van de afstemming en coördinatie tussen de herstelrechtelijke en constructieve afhandelingen per gerechtelijk arrondissement en dit vanuit een gemeenschappelijk gedragen visie met betrekking tot de aanpak van de jongeren die een als misdrijf omschreven feit plegen”. Wij menen dat deze samenwerkingsverbanden een kans zijn om inderdaad tot een betere uitwisseling en afstemming te komen tussen de drie constructieve afhandelingsvormen, en dit in overleg met alle betrokken actoren. Het bouwt verder op de initiatieven voor ronde tafelgesprekken die het CAB samen met Dienst Alternatieve Sancties en Voogdijraad nam een viertal jaar geleden. In verscheidene arrondissementen loopt nu al een stuurgroep rond herstelbemiddeling. Toch enkele voorzichtige kanttekeningen. De Vlaamse gemeenschap legt op dat de nieuw opgerichte samenwerkingsverbanden minstens drie maal per jaar zouden samenkomen. Gezien de optie is dat er arrondissementeel zou gewerkt worden, betekent dit voor ons negen vergaderingen per jaar. Dat is een grote tijdsinvestering voor de relatief kleine diensten die we zijn. Het is ook af te wachten of we voldoende stof zullen hebben om deze vergaderingen telkens te vullen. Als dat niet het geval is, of als belangrijke actoren andere kanalen gebruiken voor
overleg (directe contacten met individuele diensten bij voorbeeld), dan is het risico reëel dat het absenteïsme een probleem zou worden. We zien deze samenwerkingsverbanden als een nieuwe kans, mits ze met wijsheid gehanteerd worden.
Deelname aan werkgroepen Stefanie Deraeve maakt deel uit van de Werkgroep seksueel grensoverschrijdend gedrag bij jongeren (SGGJ) die een viertal keer per jaar samenkomt. De samenkomsten gaan voornamelijk door in Antwerpen en Brussel. Binnen de werkgroep worden alle projectuitvoerders uitgenodigd die werken met minderjarige seksuele delinquenten en dit om vooral inhoudelijke thema’s uit te wisselen. Het is een intersectoraal overleg waaraan zowel deelnemers uit de Bijzondere Jeugdzorg, het Algemeen Welzijnswerk, de Centra Geestelijke Gezondheidszorg en de Kinder- en Jeugdpsychiatrie deelnemen. Bart Haes participeert binnen het Werksoortelijk overleg seksueel delinquenten (SAW). In dit overleg zijn alle projecten vertegenwoordigd die werken met daders van seksueel geweld. De projectuitvoerders zijn allen tewerkgesteld in het algemeen welzijnswerk. We gaan in op het aanbod van de Ondersteuningsstructuur Bijzondere Jeugdbijstand. Concreet betekent dit het volgen van vorming of samen zitten met gelijkaardige diensten om de nodige info uit te wisselen en om van elkaar te kunnen leren. We werken ook mee aan het registratieprogramma dat verder op punt wordt gezet. Het is voornamelijk Geert De Roo die dit opvolgt. Voor de werking en het aanbod van de OSBJ verwijzen we graag naar hun jaarverslag en website. De projectuitvoerders maken ook deel uit van het overleg met de dienst Slachtofferhulp (CAW Visserij) en de dienst Justitieel Welzijnswerk (CAW Artevelde). Bedoeling van deze samenkomsten is ervaringsuitwisseling rond cases bekeken vanuit slachtoffer- en daderperspectief. De bijeenkomsten gaan drie maal per jaar door. Ondernomen acties Doorheen de vergaderingen van de Werkgroep SGGJ kwamen een aantal gezamenlijke knelpunten aan de oppervlakte. Aangezien diezelfde verzuchtingen telkens opnieuw naar boven kwamen, werd beslist om niet bij de pakken te blijven neerzitten en iets te doen. In eerste instantie werden alle diensten die werken met minderjarige plegers van seksueel grensoverschrijdend gedrag bevraagd. Welke diensten bestaan er, hoe werken ze en wat zijn hun knelpunten? In een tweede fase werd een brede waaier van diensten en instanties die mogelijks in aanraking komen met deze problematiek bevraagd. Er werden vragenlijsten verstuurd naar jeugdrechtbanken, comités, vertrouwenscentra, … Er werd hen telkens gevraagd of zij geconfronteerd worden met jongeren die seksueel grensoverschrijdend gedrag stellen. Er werd ook gepolst naar hun mening omtrent een begeleiding voor deze jongeren en of zij dergelijke begeleidingsprojecten kennen. De antwoorden op beide vragenrondes zijn ondertussen al verwerkt. Zij zullen nu verder gebundeld worden in een dossier. Samen met de andere actoren aan het overleg wordt nu verder bekeken welke weg dit dossier zal afleggen.
Beperkt overzicht van gedane voorstellingen van het leerproject •
Tolkendienst vanuit Stad Gent en de Provincie Oost-Vlaanderen. Geert De Roo stelde de werking voor aan een twintigtal mensen die zich als tolk in onze regio aan het specialiseren zijn om te werken met de doelgroep Bijzondere Jeugdzorg.
•
Inhoudelijke voorstelling van het leerproject aan de leden van de Raad van Bestuur van het CAB door Geert De Roo.
•
Voorstelling leerproject aan hoge school studenten door Stefanie Deraeve. Stefanie Deraeve en Bart Haes stelden het leerproject voor aan de Jeugdrechters van Dendermonde.
•
Voorstelling leerproject aan advocaten – stagiairs, Justitiehuis - Gent door de projectuitvoerders.
Registratie Wij vinden het in het kader van onze leerprojecten belangrijk om een degelijke registratie bij te houden van de cliëntgegevens. We zijn immers zeer benieuwd welke jongeren verwezen worden en of hierin evoluties te bespeuren vallen. Voor het uitwerken van deze registratie legden we de modellen van het AWW en de registratie binnen het Centrum voor Ambulante Begeleiding (meer bepaald Begeleid Zelfstandig Wonen) naast elkaar. Hiermee wordt reeds enkele jaren gewerkt. Daarnaast is er ook nog het registratieprogramma uitgewerkt door de OSBJ. Alhoewel één van de doelstellingen was om tot één bruikbare registratie te komen voor alle diensten zien we dat, wat ons leerproject betreft, we toch nood blijven hebben om ook met ons eigen programma te blijven werken. Enkele besluiten en vaststellingen kunt u in volgend hoofdstuk lezen. Huidig statuut van de dossiers en cijfergegevens •
Sinds 1 januari 2004 werden 44 dossiers aangemeld. Hierbij moet eerst de volgende opmerking neergeschreven worden. Alhoewel er sprake is van 44 doorverwijzingen wordt er in de registratiegegevens slechts melding gemaakt van 41 dossiers. De reden hiervoor is dat enkele dossiers niet opgestart zijn in 2004 maar pas van start zullen gaan in 2005. In onderstaande tekst nemen we de 41 dossiers dan ook als uitgangspunt. Van de 41 dossiers werden er 7 doorverwezen door de Jeugdrechtbank Dendermonde. Vier dossiers werden ons doorverwezen door de Jeugdrechtbank van Oudenaarde en drie dossiers waren respectievelijk afkomstig van de Jeugdrechtbanken Brussel, Antwerpen en Brugge. Deze drie jongeren verbleven op het moment van de doorverwijzing en de begeleiding in een residentiële instelling op het grondgebied van Oost-Vlaanderen. De overige 27 dossiers zijn doorverwezen door de Jeugdrechtbank van Gent. Procentueel zijn deze cijfers sterk te vergelijken met vorig jaar.
•
Alle dossiers, ons doorverwezen in 2003 zijn in het voorjaar van 2004 afgerond. In 2005 worden 20 dossiers verder opgevolgd die in 2004 opgestart werden. Een
reden hiervoor is onder meer dat er meer dan 10 dossiers pas in het najaar doorverwezen en opgestart zijn. De gesprekken gingen door te Lokeren (Jeugddienst Lokeren), Aalst (CAW Esplanade), Dendermonde (CAW De Kastanje), Ronse (Ambulante Centrum Vlaamse Ardennen) en in het MPI Wagenschot te Eke-Nazareth. •
Onder de minderjarigen bevinden er zich 4 meisjes, dwz 10%. Dit is een iets hoger cijfer dan vorig jaar.
•
25% van de jongeren zijn afkomstig uit de Maghreblanden en Turkije.
•
Verder willen we vermelden dat er van de 41 dossiers 13 seksueel gerelateerde dossiers (32%) 12 dossiers vermogensdelicten (29%) 16 dossiers gewelddelicten (39%) zijn. Op te merken hierbij valt dat het aantal seksueel gerelateerde dossiers in vergelijking met voorgaande jaren iets minder in aantal is. In de praktijk wordt ook gemerkt dat er in sommige dossiers sprake is van een combinatie van feiten, bijvoorbeeld afpersing waarbij men geweld gebruikt. Deze dossiers worden geregistreerd bij de categorie waarin de zwaarste feiten van het dossier thuishoren. Dit betekent dat deze cijfers niet als absolute cijfers mogen gezien worden. Voor seksuele delicten hebben de jeugdrechters al van meet af het gevoel gehad dat het leerproject een zinvol alternatief was, gaandeweg lijkt ook voor jongeren met geweld- en vermogensdelicten meer aan het leerproject gedacht te worden.
•
Met betrekking tot de leeftijd van de jongeren zien we dat er 8 jongeren van 12-13 jaar zijn wat een groter aantal is dan vorig jaar. Negentien jongeren hebben de leeftijd van 14-15 jaar (ongeveer status-quo), 8 jongeren de leeftijd van 16 jaar, en de overige 6 zijn 17 jaar bij aanmelding. Twee jongeren waren zelfs 18 bij de start van het leerproject. Opmerkelijk hierbij is dat beiden het project positief afgerond hebben. We merken een grotere spreiding in leeftijd op dan in de beginjaren.
•
Meer dan 50% van de begeleide jongeren volgt deeltijds onderwijs of loopt school in het bijzonder onderwijs. Dit heeft als gevolg dat het voor de projectuitvoerders een voortdurend aandachtspunt is om het leerproject verder aan te passen en bij te sturen om een leerproject aan te bieden dat aangepast is aan het niveau van de jongeren.
•
Drie dossiers werden niet opgestart. De redenen hiervoor zijn: twee jongeren werden geplaatst wegens nieuwe feiten nog voor het leerproject kon opgestart worden. Eén jongere kwam niet opdagen.
•
Wij blijven vaststellen dat het leerproject het meest zinvol is voor jongeren die pas in aanraking komen met justitie en waarbij het leerproject tegelijkertijd een duidelijke markering is voor een jongere die over de grens is gegaan. Tevens biedt het volgen van een leerproject een kans om de oorzaken van dit gedrag aan te pakken zodat een scheeflopende geschiedenis alsnog kan recht getrokken
worden. Dit blijven we ook communiceren aan de doorverwijzers. We zien dat procentueel het aantal (jongere) “first offenders” is toegenomen. •
In 2004 werden 17 dossiers afgerond. Daarnaast werden ook 8 dossiers afgebroken, d.w.z. dat ze voortijdig werden stopgezet. De redenen hiervoor zijn divers: drie jongeren werden geplaatst, drie jongeren kwamen de afspraken niet na, één jongere verhuisde en een andere weigerde deel te nemen aan het leerproject.
Knelpunten Bepaalde knelpunten komen bijna ieder jaar terug. Het zijn structurele knelpunten waar niet direct een antwoord of oplossing voor bestaat. •
Beperking begeleidingsmogelijkheden. Nogal wat begeleidingen hebben te maken met ‘geweld of grensoverschrijdend gedrag binnen het gezin’. We trachten steeds te werken rond de volgende aspecten: inzicht in de feiten en de context, de gevolgen voor de dader en het slachtoffer, de verantwoordelijkheid van de jongere. Met betrekking tot het gezin hebben we niet alle kaarten in handen. Gezien de vaak jeugdige leeftijd van onze cliënten kunnen we ons inziens moeilijk de gehele verantwoordelijkheid van een disfunctionerend gezinssysteem bij hen leggen. Niet zelden dienen we dan te beseffen dat onze begeleidingen qua haalbare doelen beperkt zijn. Een groot gebrek waarmee wij ook geconfronteerd worden is het feit dat er wij over weinig doorverwijsmogelijkheden beschikken. In sommige gezinnen waarmee wij via het leerproject in contact komen, zou het zinvol zijn om ook een gezinsbegeleiding op te starten.
•
Door de vele verplaatsingen die de projectuitvoerders moeten maken is er het gegeven dat bepaalde jongeren maar om de twee weken gezien kunnen worden. Dit is, zeker bij aanvang van een project, niet optimaal.
•
Het afwerken van het leerproject binnen de 6 maand zoals gevraagd in de beschikking en de regelgeving is niet steeds haalbaar. Redenen hiervoor zijn: o bepaalde jongeren kunnen niet wekelijks op gesprek komen o
jongeren die ook een werkstraf opgelegd kregen, voeren deze meestal eerst uit vooraleer ze aan het leerproject beginnen
•
Bepaalde jongeren doorlopen niet het volledige programma omdat ze afhaken eens ze de leeftijd van 18 jaar bereikt hebben. Uitzonderingen niet te na gesproken. In de meeste gevallen is het weinig zinvol om een leerproject op te leggen kort voor de jongere 18 wordt.
•
Opvallend is dat, alhoewel we plaatsingsvermijdend werken, 20% van de begeleide jongeren in een instelling verblijft op het moment van de doorverwijzing, en 45% ooit geplaatst is geweest. Dit cijfer blijft stijgen. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de dossiers ‘zwaarder’ zijn dan de voorbije jaren. Zwaarder duidt dan op het feit dat er binnen de dossiers meer sprake is van ernstige feiten en/of zeer moeilijke gezinssituaties.
•
Zoals hierboven al werd aangehaald groeit onze stapel ‘zware’ dossiers. Vaak kunnen we ook spreken over multiproblem dossiers: chronische POS-situatie,
problemen thuis en op school, vechtscheidingen,… Meer dan de helft van de jongeren heeft reeds een hulpverleningsverleden achter de rug. Ook zwakbegaafde jongeren vormen geen uitzondering in onze populatie. Ondertussen weten de doorverwijzers dat wij ook deze jongeren opnemen in het leerproject en dat wij ook oog hebben voor de problemen naast de gepleegde feiten. Deze dossiers wegen echter voor ons zwaar door. Het is zeer belastend, mede ook door de grotere tijdsinvestering. We moeten er dan ook alert voor zijn dat we onszelf niet voorbijlopen. •
Het is tevens opvallend dat residentiële hulpverlening graag gebruik maakt van een aanvullend aanbod vanuit onze dienst onder de vorm van een leerproject voor regeloverschrijdend gedrag, terwijl dit gedrag zich zeer vaak situeert binnen de muren van de residentie. Het leerproject mag echter geen alibi zijn voor deze voorzieningen om hun eigen beleid niet in vraag te stellen met betrekking tot het voorkomen en hanteren van dit gedrag in de voorziening. Dit is een gegeven waar we blijvend alert moeten voor zijn.
•
We constateren ook dat de aanmeldingsprocedure niet altijd correct wordt gevolgd. Zowel de projectuitvoerders als de doorverwijzers gaan hier soms op een lakse manier mee om. Dit heeft tot gevolg dat de opstartfase in bepaalde dossiers stroef verloopt. We moeten hier zeker alert voor zijn en dit ook duidelijk blijven communiceren aan onze doorverwijzers.
•
Op vragen tot het opnemen van begeleidingen door het Comité, instellingen, CLB’s en scholen kunnen wij niet ingaan. Die vragen handelen meestal over seksueel grensoverschrijdend gedrag en agressiecontrole.
•
We vermeldden het reeds in de inleiding: sinds een tweetal maand moeten we een wachtlijst bijhouden omdat we niet meer direct op een aanvraag kunnen ingaan. We vinden dit jammer omdat het zeer belangrijk is dat er vlug een gevolg kan gegeven worden op normovertredend gedrag. Onze intentie blijft om snel te reageren wanneer een beschikking wordt uitgesproken, maar dit zal niet steeds mogelijk zijn, gezien de groeiende vraag.
Voorstel tot aanpassing overeenkomst tussen het CAB en de Vlaamse Gemeenschap Het leerproject wordt tot op vandaag aangeboden in een tijdsmodule van 20 uur. Voor de meeste jongeren zijn 20 individuele gesprekken in een tijdsspanne van ongeveer zes maand voldoende om de problematiek(en) waar hij/zij mee geconfronteerd werd aan te pakken. Binnen deze 20 uur wordt er gewerkt rond kennis en inzicht van de feiten, de gevolgen voor het slachtoffer, de maatschappij en de pleger. Meestal bevindt de jongere zich in een situatie van on-welzijn. Hieraan wordt door de begeleiding de nodige aandacht gegeven. In enkele gevallen volstaan 20 uur niet om met de jongere het ganse programma af te werken. In die gevallen geven we de kans aan de jongere om op vrijwillige basis de begeleiding verder te volgen. Sommige jongeren gaan hierin op. Maar waar wij ook regelmatig mee worden geconfronteerd zijn doorverwijzingen waarbij we na enkele gesprekken reeds merken dat 20 uur niet aangewezen is. Met andere woorden dat de jongere meer gebaat zou zijn met een kortere begeleiding.
Tot nu toe hebben we de afspraak met de verwijzer (lees: consulent) dat we hem/haar tijdig contacteren wanneer we het opportuun vinden dat een begeleiding voortijdig afgerond kan worden. De consulent neemt vervolgens contact op met de jeugdrechter die de maatregel op beider advies voortijdig stopzet. Tot op heden loopt deze manier van werken vrij goed. Graag zouden we dit officialiseren. De jongere is niet gebaat bij een begeleiding die te lang duurt, die met andere woorden, gerekt wordt om de volle 20 uur te bereiken. We denken hierbij: •
•
•
aan jongeren die bvb uit verveling tijdens de vakantie, alleen of met anderen één of meerdere lichtere delicten gepleegd hebben maar waar er voor de rest geen (ernstige) problematiek aan de grondslag ligt. Het spreekt vanzelf dat elk delict met de nodige maatregelen moet gemarkeerd worden. aan jongeren die zich in een vechtscheidingssituatie bevinden. Vanuit hun niet goed voelen (loyaliteitsconflicten) verrichten ze daden die duidelijk grensoverschrijdend zijn. Deze jongeren worden reeds gestraft door de manier waarop hun ouders omgaan met de kinderen binnen hun echtscheiding. Deze jongeren enig inzicht bijbrengen omtrent de situatie waarin ze zich bevinden kan bevrijdend en helend werken. Hiervoor zijn niet steeds 20 uur voor nodig. aan delicten die zéér licht van aard zijn.
Finaliteit en circulariteit Soms vragen mensen zich af wat nu de uiteindelijke doelstelling, de finaliteit van het leerproject is of dient te zijn. Daarbij zeggen een aantal mensen: je doelstelling moet zijn dat je herval voorkomt. Anderen gaan ervan uit dat het leerproject erop gericht moet zijn om het welzijn van de jongere te verhogen. Twee – schijnbaar – tegengestelde doelstellingen waar rond een polarisatie dreigt te ontstaan in het debat over de plaats van leerprojecten in het kader van reacties op delicten. Centraal in dit verhaal staat volgens ons het volgende beginsel: mensen brengen schade toe uit onmacht om hun frustraties, verlangens of problemen op een adequate manier in te vullen of op te lossen. Onmacht is een bron van onwelzijn. Justitie verwijst daders naar ons met als doel dat zij niet hervallen. Als wij als hulpverleners ons concentreren op het voorkomen van terugval, en we werken succesvol, dan zien we dat het niet hervallen als effect heeft een verhoging van het welzijnsgevoel. De cliënt begrijpt dan, dat het niet aangewezen is om te hervallen en dit begrip doet hem grijpen naar andere, meer adequate manieren om zijn problemen, frustraties en/of verlangens op te lossen of in te vullen. Als we ons concentreren op een realistisch welzijnsgevoel, én we werken succesvol, dan zien we dat verhoogd welzijn als effect heeft een vermindering van de kans op herval. Want een realistisch welzijnsgevoel betekent dat de cliënt de realiteit kan aanschouwen, en in staat is om binnen deze realiteit keuzes te maken die hem zelf en anderen geen schade toebrengen. Schade toebrengen (hervallen) zorgt rechtstreeks of onrechtstreeks voor onwelzijn.
Conclusie: De zogenaamde tegenstelling is er geen: je werkt aan terugvalpreventie door het verhogen van welzijn, en je verhoogt het welzijn door te werken aan terugvalpreventie. In de praktijk van het leerproject vergemakkelijkt het bovenstaande de positie van de begeleiders. Je hoeft je geen zorgen te maken of je eigenlijk nog met de opdracht van de doorverwijzer bezig bent tijdens het gericht werken aan welzijn. Anderzijds weet je dat je welzijn uitlokt, als je je concentreert op terugvalpreventie. Besluit Het Leerproject is op kruissnelheid. Dat merk je aan het aantal doorverwezen en begeleide jongeren. De wachtlijst dreigt, en dat zou ons spijten want wij blijven er van overtuigd dat een snelle reactie op normovertredend gedrag wenselijk is. Je merkt het niet zo goed aan welke jongeren worden doorverwezen. We zijn niet exclusief, maar we geloven heel sterk in het leerproject voor (relatief jonge) daders die, voor het eerst in aanraking komen met het gerecht naar aanleiding van misdrijf omschreven feiten. En die worden steeds vaker doorverwezen, zonder dat dit betekent dat anderen hier niet meer terecht komen. We zetten moedig verdere stappen in de conceptualisering en de concretisering van dit project. Een leerproject is een reactie op normovertredend gedrag waarbij het verhogen van welzijn en terugvalpreventie hand in hand gaan. We kiezen ook voor een leercontract van 20 uren, maar met de mogelijkheid om die naar onder toe aan te passen als dat zinvol is, uiteraard in overleg met de jeugdrechter. Meer dan 20 uur kan niet, want dan kom je in conflict met de rechtszekerheid van de jongeren, en dat is één van de principes die ons heilig is. En zo belanden wij bij het nieuwe jeugdrecht dat (alweer) in de steigers staat. Wij hopen dat geïndividualiseerde leerprojecten er een plaats krijgen, als het niet in de voorbereidende rechtspleging meer kan dan hopelijk naar aanleiding van een (snelle) uitspraak van de rechter ten gronde. Het sanctionerend karakter zit hem in het opgelegde karakter, maar het project is inhoudelijk gericht op het aanbieden van vorming en begeleiding.
SAMENSTELLING RVB EN PERSONEEL Raad van Bestuur Luc Billiet, voorzitter Bernard Goetghebuer, secretaris Patrick Van Hende Gerda Baetens André De Paepe Guido Martens Dirk Vandenhout, penningmeester Hadewig Stinissen Odilon Vereecke Personeel Dirk Meulyzer, lic. psychologie, eindverantwoordelijke Begeleid Zelfstandig Wonen Raf De Mulder, lic. criminologie, pedagogisch verantwoordelijke Ans Anthuenis, gegradueerde orthopedagogie, begeleidster ad interim Sofie Boesman, lic. criminologie, begeleidster Sandy Buyse, gegradueerde orthopedagogie, begeleidster ad interim (vanaf 13/12/2004) Katrien De Duytsche, gegradueerde orthopedagogie – lic. Criminologie – begeleidster - eerste begeleider ad interim (vanaf 31/08/2004) Maarten Floré, lic. pedagogische wetenschappen, begeleider ad interim Vanessa Hoskens, gegradueerde orthopedagogie, begeleidster ad interim (vanaf 12/07/2004) Nadia Lauwers, gegradueerde orthopedagogie, begeleidster Sandrine Lippens, maatschappelijk assistent, begeleidster – eerste begeleider Sofie Rochtus, lic. psychologie, begeleidster Ronny Van den Cruyce, maatschappelijk assistent, begeleider ad interim (vanaf 13/09/2004) Mireille Verplancke, maatschappelijk assistent, begeleidster ad interim (van 01/06/2004 tot 31/07/2004) Thuisbegeleiding Hilde Celis, lic. orthopedagogiek, pedagogisch verantwoordelijke Veerle De Zutter, gegradueerde orthopedagogie, begeleidster Michel Dujardin, gegradueerde orthopedagogie, begeleider – eerste begeleider Anja Labaere, maatschappelijk assistent, begeleidster ad interim Inge Ryckaert, gegradueerde orthopedagogie, begeleidster Bea Vandewalle, psychiatrisch verpleegkundige, begeleidster ad interim Chris Vanhoucke, lic. orthopedagogiek, begeleidster Veerle Van Speybroeck, lic. psychologie, begeleidster ad interim (vanaf 14/09/2004) Tom Veys, maatschappelijk assistent, begeleider Leerproject Geert De Roo, regent, begeleider Bart Haes, ergotherapeut, begeleider Stefanie Deraeve, criminologe, begeleidster ad interim
Administratie Nancy Cooman Fons De Crom, vrijwilliger Marleen De Ruyte Hilde Dierckx, interim medewerkster (tot 31/05/2004) Marijke Robbens Veerle Scheir, interim medewerkster Sükrü Koyuncu, interim medewerker (vanaf 15/03/2004) Onthaal Chantal Deyne Onderhoud Alain De Roo Carine Galens
OVERZICHT GEVOLGDE VORMING 2004 Externe organisatie Naam
Omschrijving
Organisatie
Duur
Meerjarenopleiding (2 jaar of meer) Sofie Boesman Geert De Roo Michel Dujardin Sandrine Lippens Chris Vanhoucke
2-jarige opleiding Contextuele Hulpverlening 2-jarige opleiding Contextuele Hulpverlening 3-jarige opleiding relatiepsychotherapie: module gezinstherapie en waardenverheldering 2-jarige Toegepaste begeleidingsmethodieken 4de jaar vervolgopleiding Contextuele Hulpverlening en Therapie
Leren over Leven Balans Relatiestudio Interactie Academie Antwerpen-Leren over Leven
2wekelijks 7 dagen in 2004 Wekelijks 17 dagen in 2004 2wekelijks
Korte opleidingen (een jaar of minder)
Ans Anthuenis
Supervisie BZW (5 dagen)
Interactie Academie
Hilde Celis
Zelfsturende teams
Jongerenbegeleiding 4 dagen
Katrien De Duytsche
Supervisie BZW (5 dagen)
Interactie Academie
1 dag
Raf De Mulder
Interactie Academie
Alain De Roo
Supervisie BZW (5 dagen) Rode Kruis Rode Kruis
1 dag 3 dagen 3 dagen
Maarten Floré
Supervisie BZW (5 dagen)
Interactie Academie
1 dag
Bart Haes
Psycho-drama: module ervaringsgroep en psychotherapie Introductie contextuele hulpverlening Gezinsbegeleiding De contextuele therapie van Nagy Rode Kruis
Centr. Psychodrama en psychotherapie Leren over Leven VSPW Kortrijk VSPW Kortrijk
1 jaar
Supervisie BZW (5 dagen) Rode Kruis Managementbegeleiding EROV
Interactie Academie EROV
1 dag 3 dagen 8 dagen
Jonge daders van strafbare feiten Supervisie BZW (5 dagen) Ronny Van den Cruyce Werken in contextueel verband Supervisie BZW (5 dagen) Bea Vandewalle Gezinnen in mishandeling
VIVO Interactie Academie Balans Interactie Academie Interactie Academie
3 dagen 1 dag 4 dagen 1 dag 3 dagen
Tom Veys
TB Meetjesland
5 dagen
Anja Labaere Nadia Lauwers Sandrine Lippens Dirk Meulyzer Sofie Rochtus
Werken met kinderen in gezinsbegeleiding Vormingsdag LBC
1 dag
5 dagen 4 dagen 4 dagen 3 dagen
1 dag
Naam
Omschrijving
Organisatie
Duur
Studiedagen (1 of 2 dagen of halve dagen)
Hilde Celis Nancy Cooman Katrien De Duytsche Raf De Mulder
Werken met proza BJB instrument Resultaten in de jeugdzorg Visie op opvoedingsondersteuning Administratieve vereenvoudiging
Project Q Jongerenbeg. SSC
2 dagen 1 dag ½ dag ½ dag
Jongeren met randpsychiatrische problemen
VIVO
1 dag 2 dagen 1 dag
Project Q Werken met proza BJB instrument Hoezo stoppen met liegen, stelen en vechten? Vl. Ver. Voor gedragstherapie Jongerenbeg. Resultaten in de jeugdzorg Hergo Brussel Studievoormiddag “van zagen tot klagen” OSBJ-Brussel Stefanie Deraeve OSBJ Themadag OSBJ-Brussel Studiedag Hergo VZW Kern Omgaan met moeilijk motiveerbare cliënten TGV Werken met tolken Prov. West-Vl. De pleger van intra-familiaal geweld Kulak, Katho, Ipsoc Tussen de regels. Agressief gedrag bij en Caritas West-Vl. jongeren: ontstaan, voorkomen en aanpak Geert De Roo OSBJ Themadag OSBJ-Brussel Werken met tolken TGV Marleen De Ruyte Sociale Actualiteit SSC Jaarafsluiting boekhouding SSC Hilde Dierckx Jaarafslutiing boekhouding SSC
2 dagen 1 dag 1/2 dag 1 dag 1 dag
Michel Dujardin
Landelijke studiedag rond VHT/VIB (‘review’)
1 dag
Maarten Floré
Jongeren met randpsychiatrische problemen Intervisie BZW Werken met tolken Rechtspositie van de minderjarige Resultaten in de jeugdzorg Kinderen en jongeren die verwend zijn … een hele opgave Jongeren met randpsychiatrische problemen Intervisie BZW Ambulante hulpverlening aan KOPP-kinderen
Associate Intensieve Thuisbehandeling VIVO TGV Vl. Gemeenschap Jongerenbeg. Sensoa
1 dag 1 dag 1 dag 2 dagen
VIVO
1 dag
Al Paso
1 dag
Bart Haes Dirk Meulyzer Ronny Van den Cruyce
1 dag ½ dag 2 dagen 1 dag 2 dagen 1 dag 1 dag 1 dag
1 dag
Interne organisatie Interne werkgroepen Deelnemers
Aantal vergaderingen 2004
Stuurgroep kwaliteit Dirk Meulyzer, Raf De Mulder, Hilde Celis, Michel Dujardin, Sandrine Lippens, Katrien De Duytsche en Nancy Cooman
8
Werkgroep ethiek Dirk Meulyzer, Raf De Mulder, Hilde Celis, Inge Ryckaert, Michel Dujardin en Sandrine Lippens
2
ICT verantwoordelijken Dirk Meulyzer, Raf De Mulder en Hilde Celis
1
Methodiek teams Gesprekstechniek (BZW)
1
Ethische code (alle personeelsleden)
1
Jongerensubculturen (BZW)
1
Diversiteit (alle personeelsleden)
1
Werkgroep permanentie Dirk Meulyzer, Bea Vandewalle, Chantal Deyne, Carine Galens, Fons De Crom, Lisa Van der Biest
2
Werkgroep animatie Marleen De Ruyte, Chantal Deyne, Veerle Scheir, Stefanie Deraeve, Inge Ryckaert, Katrien De Duytsche en Carine Galens
6
OVERZICHT EXTERNE ACTIVITEITEN MEDEWERKERS 2004 Naam Hilde Celis Raf De Mulder Dirk Meulyzer
Hilde Celis
Raf De Mulder
Stefanie Deraeve Geert de Roo Michel Dujardin
Omschrijving 1. Integrale Jeugdhulp (IJH) Toelichting stappenplan GIS Toegangspoort Implementatiegroep toewijzing Implementatiegroep onderscheid modulering Afrondend moment Integrale Jeugdhulp Terugkoppelingsmoment Integrale Jeugdhulpverlening door RWO Stuurgroep IJH Ad hoc werkgroep participatie IJH Informatievergadering IJH AV + RVB Jongerenbegeleiding Implementatiegroep positie en participatie Toelichting decreet rechtspositie minderjarige Debatavond toegangspoort Afrondend moment Integrale Jeugdhulp
2. Beleidsvergaderingen Stuurgroep gespecialiseerde tolken Stuurgroep steunrelaties Overleg provincie steunrelaties Dagelijks bestuur steunrelaties Regionaal overleg thuisbegeleidingsdiensten Overleg verantw. Tb-diensten Jongerenbegeleiding Overleg werkbegeleiders Jongerenbegeleiding Stuurgroep inloopteam Delegatie kabinet + Duitse welzijnswerkers Werkgroep registratie TB-Vlaanderen Stuurgroep herstelbemiddeling AV Roppov Pascal Couturierfonds Federatie diensten begeleid wonen Overleg DASV-herstel-leerproject i.v.m. regionaal samenwerkingsverband Overleg acties voor meer hulpverlening daders seksueel grensoverschrijdend gedrag Overleg administratie i.v.m. protocol samenwerkingsverbanden alternatieve afhandeling Delegatie kabinet + Duitse welzijnswerkers Samenwerkingsverband herstelgerichte en constructieve afhandelingen Voorbereiding samenwerkingsprotocol herstelgerichte en constructieve afhandelingen Voorbereiding samenwerkingsprotocol herstelgerichte en constructieve afhandelingen Welzijnsoverleg Brugse Poort
Aantal
Locatie
1 3 2 1 1 1
Provincie IJH St. Jozef
8 1 1 10 1 1 1 1
Drongen Brussel Brussel Kortrijk Gent IJH Brussel Gent P.A.C. Zuid
6 4 1 8 6 4 3 2 1 4
De Twijg De Cocon De Cocon De Cocon Diverse De Cocon CAB Inloopteam CAB CAB
2 1 5 4 1
Justitiehuis Hadron ACG-garage AmokAntwerpen
P.A.C. Zuid Gent
1 Antwerpen 1 Justitiehuis 1 2 1
CAB Oudenaarde/De ndermonde Dendermonde
4
Divers
2
Regiohuis
Naam Dirk Meulyzer
Inge Ryckaert Sofie Rochtus
Hilde Celis Raf De Mulder Michel Dujardin Dirk Meulyzer Tom veys
Omschrijving AV + RvB ondersteuningsstructuur BJB AV + RvB + denkdag Jongerenbegeleiding RvB + provinciale stuurgroep RWO Stuurgroep Roppov Algemene vergadering Roppov Samenwerkingsverband gebruikersversterkende initiatieven Oost-Vlaams Overlegplatform BJB GROB Vergadering met regioverantwoordelijke AV Vertrouwenscentrum Overleg directies ambulante diensten Mandatering BJB stuurgroep Integrale Adviesgroep gespecialiseerde tolken Adviesgroep gespecialiseerde tolken
3. Thematische bijeenkomsten Onderzoek opvoedingsondersteuning Ouderwerking Roppov Klankbordgroep Roppov Werkgroep Jeugdsanctierecht Begeleidend Comité steunrelaties Kwaliteitsintervisie Denktankgroep preventie OSBJ
Aantal
Locatie
13 11 7 6 1 11
Brussel Diverse Provinciehuis Gent Gent Gent
2 8 1 1 2 1 1 2
Gent Regio Gent Gent Diverse Provincie De Twijg De Twijg
1 10 5 2 1 3 1
Kind en Gezin Hadron UG Gent Hadron Brussel
1 1
St. Pietersabdij Waasmunster
1 1
CAB CAB
2 1 1 1
CAB CAB Kiekenstraat
4. Feestzittingen Hilde Celis Raf De Mulder
Hilde Celis Raf De Mulder Michel Dujardin Ronny Van den Cruyce
Hilde Celis
Raf De Mulder
25 jaar Vluchthuis officiële opening Al Paso
5. Overleg met andere diensten Overleg met Tb-dienst St. Gregorius Overleg rond samenwerking met Geert Verminnen (KIDZ) Overleg met BZW De Cocon Uitwisseling rond ondersteuning Tb-dienst Overleg Tb-dienst St. Gregorius Overleg Roppov projectwerking
6. Voorstellingen / Opleiding Voorstelling TB aan tolken Overleg met student rond vraaggestuurdheid Overleg met student rond werken met allochtonen Voorstelling BZW leerlingen M.O. Voorstelling BZW studenten Unief Pedagogie Uitleg BZW sociale dienst Brugse Poort Gastles “signaliseren van maatschappelijke problemen”
1 1 1
Provincie CAB CAB
2 1 1 1
CAB Soc. Dienst Artevelde Hogeschool
Naam Stefanie Deraeve
Geert De Roo
Michel Dujardin
Bart Haes Nadia Lauwers Sofie Rochtus Bea Vandewalle
Omschrijving
Aantal
Locatie
Uitleg leerproject aan studenten Uitleg leerproject aan advocaat-stagiairs Uitleg leerpoject aan stagiair Uitleg leerproject aan gerechtelijke stagiairs Uitleg i.v.m. jeugdcriminaliteit aan studenten Uitleg i.v.m. zedendelinquentie aan studenten Jury thesisverdediging Sociale Hogeschool OSBJ vergadering i.v.m. overlegplatforms Voorstelling leerproject JRB Dendermonde
6 2 1 1 1 1 1 1 1
Voorstelling leerproject Jongerenhuis Gent Voorstelling leerproject De Werf Voorstelling leerproject RvB CAB Voorstelling leerproject tolkendienst Gent en Oost-Vlaanderen Overleg met 2 studentes rond videohometraining VHT-extern Ten Anker Werkbezoek Lejo Advies project video aan Albezon Voorstelling leerproject JRB Dendermonde Voorstelling leerproject MPI Wagenschot Vormingssessie i.s.m. Jeugdwelzijnswerk Voorstelling BZW aan derde-jaarsstagiaire Voorstelling BZW aan tolken Kader Bijzondere Jeugdbijstand + voorstelling thuisbegeleiding aan 16 welzijnswerkers uit Honduras Voorstelling TB aan derde-jaarsstagiaire
1 1 1 1
Caw-Gent Justitiehuis Caw-Gent Caw-Gent Caw-Gent CAW-Gent Soc. Hogeschool OSBJ Dendermonde Jongerenhuis De Werf CAB Provinciehuis
1 1 1 1
CAB Ten Anker Lejo CAB
1 1 1 1 1 1
Dendermonde Eke-Nazareth Gevangenis Gent CAB Provincie CAB
1
CAB
PUBLIKATIES 2004 Hoezo, stoppen met liegen, stelen, vechten? Verslag workshop, Raf De Mulder, Berichtenblad Vlaamse Vereniging voor Gedragstherapie, Leuven, 2004. Rolintegriteit als ethische vraagstelling, Interne werkgroep ethiek, Agora, Februari 2004. Integrale Jeugdhulp: nu gaan we voor echt, Dirk Meulyzer, Agora, juli 2004. Integrale Jeugdhulp: het beloofde welzijnsland? Dirk Meulyzer, Tijdschrift voor Orthopedagogiek, sept. 2004.
SPONSORS 2004
Organisatie Fortis Foundation Belgium voor steun bij aankoop van een wagen en vernieuwing van computers. Lions Club Gent Seaport voor de startkit jongeren Begeleid Zelfstandig Wonen. Nationale Loterij. Provinciebestuur Oost-Vlaanderen. Stadsbestuur Gent.
BEZETTINGSGRADEN 2004 De bezettingsgraden worden in onderstaande tabel per werkvorm en per maand genoteerd. Per werkvorm is er een onderverdeling in de percentages per maand (oneven kolommen) en de cumulatieve percentages (C_: even kolommen). Cumulatieve percentages geven de berekening weer voor die maand vanaf de eerste maand van het jaar zodat de evolutie op jaarbasis kan bekeken worden. Tenslotte wordt de berekening nog eens apart gemaakt voor BZW en TB samen als globale bezetting voor de Bijzondere Jeugdbijstand: kolommen 5 en 6.
% 2004 JAN FEB MAA APR MEI JUN JUL AUG SEP OKT NOV DEC
1 B.Z.W. 88,21% 93,43% 93,75% 93,75% 94,15% 92,40% 85,69% 87,50% 85,42% 84,27% 89,79% 92,04%
2 C_B.Z.W. 88,21% 90,73% 91,76% 92,25% 92,64% 92,60% 91,59% 91,07% 90,45% 89,83% 89,82% 90,01%
3 T.B. 89,92% 90,09% 90,22% 96,25% 98,79% 100,00% 100,00% 100,00% 96,77% 98,39% 86,69% 91,23%
4 C_T.B. 89,92% 90,00% 90,08% 91,61% 93,07% 94,21% 95,06% 95,68% 95,80% 96,07% 95,49% 95,13%
5 B.J.B. 89,06% 91,76% 91,99% 95,00% 96,47% 96,20% 92,84% 93,75% 91,09% 91,33% 89,74% 91,63%
6 C_B.J.B. 89,06% 90,36% 90,92% 91,93% 92,86% 93,41% 93,32% 93,38% 93,13% 92,95% 92,66% 92,57%
LIJST AFKORTINGEN AV:
Algemene Vergadering
AWW:
Algemeen Welzijnswerk
BJB:
Bijzondere Jeugdbijstand
BZW:
Begeleid Zelfstandig Wonen
CAB:
Centrum voor Ambulante Begeleiding
CAW:
Centrum Algemeen Welzijnswerk
CBJ:
Comité voor Bijzondere Jeugdzorg
CKG:
Centrum voor Kinderzorg en Gezinsondersteuning
CLB:
Centrum voor leerlingenbegeleiding
DAS&V: Dienst Alternatieve Sancties en Voogdijraad EFQM: European Foundation for Quality Management EROV: Economische Raad O-Vlaanderen EV:
Evolutieverslag
G.O.M.: Gemeenschappelijk overlegmoment GIS:
Gemandateerde Implementatiesturing
GROB: Gents Regionaal Overleg Bijzondere Jeugdbijstand HP:
Handelingsplan
IJH:
Integrale Jeugdhulp
JRB:
Jeugdrechtbank
KIDZ:
Kompas voor Integratie en Doelgerichte Zelfontplooiing
KOPP: Kinderen van ouders met psychiatrische problemen LBC:
Landelijke bediendecentrale
Lic.:
Licentiaat
M.O.:
Middelbaar onderwijs
MPI:
Medisch Pedagogisch Instituut
NRTH: Niet rechtstreeks toegankelijke hulp OCMW: Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn OOOC: Onthaal, observatie en oriëntatiecentrum OSBJ: Ondersteuningsstructuur Bijzondere Jeugdbijstand PAC:
Provinciaal Administratief Centrum
POS:
Problematische opvoedingssituatie
PROZA: Projectgroep Ontwikkeling Zelfanalyse instrument RTH:
Rechtstreeks toegankelijke hulp
RVB:
Raad van Bestuur
RWO:
Regionaal Welzijnsoverleg
SAW:
Steunpunt Algemeen Welzijnswerk
SGGJ: Seksueel grensoverschrijdend gedrag jongeren SID:
Stedelijke Integratiedienst
SMK’s: Sectorale minimale kwaliteitscriteria
SSC:
Sociaal Secretariaat Caritas
SWOT: Strenghts-weaknesses-opportunities-threats (sterke/zwakte/kansen/bedreigingen) TB:
Thuisbegeleiding
TGV:
Tolk- en Vertaalservice
VGF:
Vragenlijst gezinsfunctioneren
VHT:
Videohometraining
VIB:
Video-interactiebegeleiding
VIVO:
Vlaams Instituut voor Vorming en Opleiding
VSPW: Vormingsleergang voor Sociaal en Pedagogisch Werk