/e;^ 9: / ' ' «. 6 6 > "^
/
^._>4v4. B R O C H U R E S 4^^^^1. SoloniaJ.. li^. O-I, Quaestien.
J^ /'^
(Overgcdrukt «it het Nieuw BataviaascJi Handelsblad van <S Mei 1869.)
Het ongevraagde ontslag van den Resident van Soerakarta. Toen de Javasche Courant van 2 April jl. het berio-t bragt, dat de Resident van Soerakarta, de heer J." P. Zoetelief, eervol uit zi]ne betrekking ontslagen was, onder toekenning van wachtgeld, verdiepte men zich in gissingen omtrent eenen maatregel, die even wewigtig als onverwacht mogt genoemd worden. Men vernam, dat de Raad van Nederlandsch-Indié, zonder wiens advies geen hoofd van gewestelijk bestuur mag ontslagen worden, niet was gehoord en voor dit hooge Staatscollegie de verwijdering van den heer Zoetelief even nieuw was als voor het publiek. Men verhaalde^ dat de zaak met de grootste geheimzinnigheid ter Alo-emeene Secretarie was behandeld, zoodat zij, die bij dat departement werkzaam waren, zelfs de Gouvernements-secretarissen, waaronder een ten naauwste aan den heer Zoetelief verzwagerd, niet uit de bureaux, maar eerst uit de Javasche Courant van het ontslag kennis kreo-en; en dat ten opzigte van dezen maatregel zoodanige buitengewone voorzorgen van geheimhouding waren in acht genomen, dat eerst op hefc oogenblik, dat de Javasche Courant met de daarin opgenomene lijst van Gouvernements-besluiten, betreffende de benoeming, het verlof en het ontslag van ambtenaren en officieren moest worden afgedrukt, de namen van SoeraJcarta en Zoetelief aan den zetter ter invulling werden medegedeeld. Onverschillig, of die geruchten geheel of gedeeltelijk juist zijn, het is genoeg, dat zij geloopen hebben, om aan den maatregel, ten opzigte van den heer Zoe-
2
telief, belangrijk en indrukwekkend reeds door het hooge standpunt, 't welk deze bekleedde, een dubbel gewigt bij te zetten. Algemeen stond de Resident Zoetelief bekend als een trouw, eerlijk, regtschapen, bekwaam en ijverig ambtenaar; in de kennis der inlandsche talen, vooral van het Javaansch, vond hij naauwelijks zijne wedergade ; en door langdurigen omgang met den inlander, zoo wel als door zijn veeljarig verblijf in de vorstenlanden, volkomen ingelicht omtrent de zeden, gebruiken en instellingen van den Javaan en zijne vorsten en grooten, werd de heer Zoetelief, boven ieder ander, in staat geacht de Nederlandsche Eegering op eene waardige wijze bij het Hof van den Keizer van Soerakarta te vertegenwoordigen. Men wist bovendien, dat sedert hij daar als Resident was opgetreden, de rust en orde in dat gewest meer en meer waren wedergekeerd en de ketjoepartijen, die in 1866 en 1867 nog zó6 veel zorg baarden, dat het gerucht daarvan doordrong tot 's lands vergaderzaal, onder zijn waakzaam en invloedrijk bestuur van lieverlede verminderden en eindelijk zoo goed als ophielden. Hoe zoude het verwondering kunnen wekken, dat toen het publiek, geheel onvoorbereid, het ontslag van den Resident Zoetelief vernam, allerlei oorzaken werden opgespoord en allerlei geruchten omtrent de aanleiding tot zulken strengen maatregel, uitgestrooid. Dit was te Batavia het geval; maar nog veel meer in de residentie Soerakarta, waar men, te ver van het bureau der Algemeene Secretarie verwijderd, om zich eenige inlichting te verschaffen, te gereeder tot allerlei gissingen verviel, naarmate men te meer het gewigt van het besluit voor het bedoelde gewest besefte. Daar vooral, waar ieder dagelijks getuige was van de werkzaamheid, die de Resident Zoetelief in de uitoefening zijner ambtsbetrekking openbaarde, kon niemand gelooven, dat de vertraagde afdoening van een stuk de oorzaak was van het ontslag; en de noodzakelijkheid van het bestaan van ergere schuld aannemende, eindigde men met te verhalen, dat de Resident Zoetelief bij de Regering was verdacht geworden van met de aanzienlijkste vorsten van het Hof van Soerakarta in het Chiuesche Kamp zich met dobbelspelen te vermaken. Wij hebben, door de opname in ons blad van een paar stukken ter eere van den heer Zoetelief; getracht
3
den indruk te doen kennen, dien zijne verwijdering uit de Eesidentie Solo bij velen en ook bij de Vorsten aldaar gemaakt heeft; maar ons onthouden van het ontslag-zelf te bespreken, zoo lang wij omtrent de aanleiding daartoe nog in onzekerheid verkeerden. Eerst voor weinige dagen is het ons gelukt van het besluit, waarbij de heer Zoetelief uit zijne betrekking van Eesident van Soerakarta eervol is ontslagen, inzage te bekomen; en wij schromen niet te verklaren, dat het besluit, ja, gemotiveerd is, zoo als men voor eiken maatregel van bestraffing gemakkelijk eene reden zal kunnen opgeven; maar ook, dat wij uit eene twee-en-twintig jarige dienst ons geenen maatregel der Indische Eegering herinneren, waarvan, meer dan van dat besluit, de gegrondheid en billijkheid mogen worden betwijfeld. Verwijdering van hooggeplaatste landsdienaren behoort ontegenzeggelijk eene plaats te vinden onder de maatregelen, waarvoor een krachtvol bestuur niet terugdeinst; maar indien het bestuur alleen hierin zijne kracht zoekt te openbaren, indien zulke verwijdering bovendien niet den naam verdient van regtvaardig wordt het algemeen belang er weinig door gebaat en geldt het schijnbaar vertoon van kracht niet veel meer dan als eene daad, die de zwakheid van het bestuur slechts te meer in het licht stelt; die aan minder geschikte landsdienaren de gelegenheid opent om de plaats van meer bekwamen dan zij zijn, in te nemen; en die, in haar beginsel zoo wel als in hare gevolgen, den eerbied voor het Gezag vermindert en aan 's lands dienst onberekenbare schade toebrengt. Naauwelijks zal iemand ons gelooven, wanneer wij vermelden, dat de Eesident Zoetelief om geen andere reden uit zijne betrekking is ontslagen, dan omdat hij niet tijdig voldaan heeft aan eene uitnoodiging der Eegering, om zijn gevoelen mede te deelen, betreffende eene regeling van het costuum, dat inlandsche hoofden bevoegd zijn bij ofBciele gelegenheden te dragen. Deze uitnoodiging had niets gemeen met het bestuur der Eesidentie Soerakarta. Voor zoo veel de vorsten en grooten daar niet als Gouvernements-ambtenaren kunnen beschouwd worden en meer dan elders bevoegd zijn hunne eigene gebruiken en gewoonten te volgen, was het onderwerp zelfs voor geen gewest van zoo weinig beteekenis als voor de residentie, waar de
4
heer Zoetelief de Nederlandscb-Indische Eegering vertegenwoordigde. De uitnoodiging werd dan ook niet op den 31 Maart 1868 gerigt aan den Besident van Soerakarta als zoodanig ; maar aan den Eesident Zoetelief. Blijkbaar had de Regering zich tot dezen, met uitsluiting of voorbijgang van andere hoofden van gewestelijk bestuur, gewend, omdat hij, door zijne kennis van inlandsche zeden en gewoonten, boven anderen bekwaam was, de Eegering voor te lichten omtrent hetgene bij de regeling van deze zaak behoorde te worden in acht genomen, ten einde de gevoeligheid der inlandsche hoofden niet te kwetsen. De Nederlandsche heerschappij in Indië heeft zich «•edurende 250 jaren kunnen handhaven, zonder dat •de Eegering omtrent dit onderwerp eenige voorschriften heeft uitgevaardigd; en al erkennen wij den dikwijls betreurenswaardigen invloed, dien, in eene wereld vooral van ambtenaren, borduursel en galon op de beginselen , veerkracht, zedelijkheid en handelingen der menschen uitoefenen, toch gelooven wij, dat er op dit oogenblik meer belangrijke onderwerpen zijn, die de aandacht der Eegering vorderen, dan de regeling van het officieel costuum van inlandsche hoofden, en van het patroon en de teekening hunner sarongs en hoofddoeken. Aan niets bestaat, naar onze meening, zoo weinig behoefte als aan de oplossing van rZ?;! koloniale vraagstuk; en het mag zelfs verwonderen, dat een uit de conservatieven gekozen Gouverneur-Generaal het met zoo groote ingenomenheid en voorkeur, als hing daarvan de welvaart van deze bezittingen af, ter harte neemt, daar het toch den roem der conservatieve rigting uitmaakt, de inlandsche hoofden, ter handhaving van hnn aanzien, zoo weinig mogelijk als ambtenaren te beschouwen en hun in het kiezen hunner kleederdragt en in het volgen hunner zeden en gewoonten de meeste vrijheid te laten. Wanneer het Staatsbelang dringend vordert, dat ook dit beginsel, even als zoo menig ander, waarvoor zij, die de eer hebben tot de conservatieven te behooren, eertijds warmen strijd voerden, worde prijs gegeven, verdient het niet anders dan goedkeuring, dat de Eegering daarbij te rade gaat met deskundigen, die_ in staat zijn haar de begrippen der inlandsche bevolking pjntrent hare nationale kleedingstukken te doen kennen.
6 Van niemaüd kon daartoe beter de hulp worden ino-eroepen dan van den heer Zoetelief. Deze echter zoude gewenscht hebben, dat de Eegering aan zijne voorlichting minder waarde gehecht hadde, indien hij had kunnen vermoeden, dat de onderscheiding, waarmede de Eegering zijne buitengewone en exceptionele kennis van den inlander bejegende, juist twaalf maanden later, de oorzaak van zijnen val zoude worden. En dit is inderdaad het geval geweest. De heer Zoetelief behoort niet tot de ambtenaren, wier hoogste streven het is, de odiciele stukken, die op hunue tafel komen, ten spoedigste van daar te verwijderen; maar voor wie het overigens geene zorg baart, of hun advies voor de Eegering eenig nut hebben en hunne wijze van afdoening aan de afdoening der zaakzelve bevorderlijk zijn kan. Hij is een leerling uit die oude, van lieverlede verkopende school van landsdienaren, waarin niet gevraagd werd, hoe men zich het best kan dehhen of achter anderen verschuilen; maar wel hoe men het best zijn vaderland en de kolonie kan dienen. Elke taak, hem van Eegeringswege opo'edragen, is voor hem eene zaak, al zijne krachten en gaven ten volle waardig; waarin hij niets wil zeggen of raden, wat hij niet kan verantwoorden en niets wil verzwijgen, wat hij wenscht te zien behartigd. De heer Zoetelief behoeft hierdoor dikwijls meer tijd voor de beantwoording der Eegerings-aanschrijvingen dan anderen; maar men kan er ook zeker van zijn, dat hij, daaraan voldoende, een doorwrocht stuk zal hebben geleverd, hetwelk de Eegering in staat stelt, met behoorlijke en naauwkeurige kennis van het onderwerp, de zaak-zelve te beëindigen. Met hart en ziel wijdt hij zich aan ieder onderwerp, hem ter behandeling gegeven; geene beloften noch ceden zijn van hem noodig om hem te herinneren aan de koloniale vraagstukken, wier oplossing hij heeft op zich genomen ; bij liem vooral is de Eegering er tegen gevrijwaard, dat hij, uit onkunde, onbedachtzaamheid of kwade trouw, zal medewerken tot omverwerping van hetgene hij verklaard heeft boven alles te willen handhaven, zich voorgenomen hebbende der Eegering een voorstel te doen tot regeling der costumen voor inlandsche hoofden, zal hij, bij voorbeeld, niet eindigen met het voorstel om alle officiële costumen af te schaffen;
6
maar beijvert hi") zich om der Regering zoo volledig mogelijk den weg te wijzen, die haar tot het gewenschte doel kan voeren. Zoo voelde de Resident Zoetelief zich ook genoopt, den onafhankelijken Prins Mangkoe Negoro omtrent de aan zijn oordeel onderworpene regeling van het officieel costuum der inlandsche hoofden te raadplegen : eene voorzorg, welke door ieder zal worden goedgekeurd, die weet, hoe naauwkeurig de inlander op sarong, kris en hoofddoek let en aan den verschillenden vorm dier voorwerpen een onderscheiden begrip van waardigheid verbindt. De Prins Mangkoe Negoro had hem zijne voorlichting toegezegd, en wenschte, ter verduidelijking van zijne voorstellen, deze door teekeniugen en photografieën te doen vergezeld gaan. Daaraan was, ten gevolge van de droevige huiselijke omstandigheden, waarin die Vorst langen tijd verkeerd had, nog niet voldaan, toen op den 6den Maart 1869, niet bij officiële missive, maar bij Regerings-telegram de bescheiden, betreüende de costumen van inlandsche hoofden, //met of zonder advies" van den Resident Zoetelief werden teruggevraagd. Niets ware den heer Zoetelief gemakkelijker geweest dan, zonder advies, de teruggevraagde officiële bescheiden, bestaande in een half vel beschreven papier, aan de Regering toe te zenden. De Resident Zoetelief begreep, dat niet hierdoor het best aan haar verlangen zou voldaan worden; hij meende in het telegram eene herinnering aan de afdoening der zaak, en een beroep op zijn eergevoel te lezen; en nam daarom in den ontvangenen last allereerst aanleiding om den Prins Mangkoe Negoro met den wensch der Regering tot bespoedigde afdoening van het onderwerp bekend te maken. Toen deze Vorst beloofd had de inzending zijner voorstellen, teekeningen en photografieën te zullen verhaasten, veroorloofde de heer Zoetelief zich de vrijheid, de beantwoording van het Regeringstelegram nog eenigen tijd uit te stellen. Het is om deze handeling, dat de Resident van Soerakarta Zoetelief, 'nog geene vier weken later, bij besluit van 31 Maart 1869 uit zijne betrekking eervol is ontslagen, onder toekenning van wachtgeld. Door zijne betrekkingen te Batavia werd hij met de
7 verrassing, die de Javasche Courant voor hem en de zijnen had medegebragfc, bekend gemaakt; eerst vijf dagen later, toen hij zijn rapport over de inlandsche costumen met het advies van Prins Mangkoe Negoro had ingezonden, ontving hij het besluit-zelf, dat hem omtrent de reden van zijn ontslag inlichtte. Daaruit vernam hij, dat het telegram, op 6 Maart 1869 van Eegeriugswege hem afgezonden, bij het terugvragen der stukken, tevens als uitersten termijn van terugzending, de dagteekening van 12 Maart bepaald had. Het bleek hem, bij onderzoek, dat de woorden; iimterlijk op 13 Maart 1869", voorkomende in het Eegeringstèlegram, in het hem door het telegraaf kantoor te Soerakarta uitgereikte afschrift gelieel waren weggelaten. Ju de veronderstelling, dat het tot zijne verontschuldiging zoude strekken, dat hij van den termijn, dooide Eegering gesteld, was onkundig gebleven, gaf hij den Gouverneur-Generaal terstond van het ontdekte verzuim kennis; in zeer groffe bewoordingen ontving hij van den Algemeenen Secretaris bij telegram ten antwoord, dat de weglating der woorden: //uiterlijk op 12'Maart 1869" geene verandering kon brengen in de genomene beschikking. Wanneer de Eesident Zoetelief het hem toegezondene halve vel papier, dat op 6 Maart 1869, onder den oTootschen naam van //bescheiden over officiële costumes van inlandsche ambtenaren" van hem werd teruggevraagd, verloren hadde en hierdoor voor altijd eene regeling van dit onderwerp ware onmogelijk gemaakt, zoude niemand met grond kunnen beweren, dat aan de welvaart van Nederlandsch Indië, het belang van Nederland of den goeden gang van 's lands dienst eenige schade was toegebragt. Niemand zoude het onderwerp gewigtig genoeg geacht hebben, om daarvoor eenen ambtenaar, die overigens vele diensten bewezen en van vele bekwaamheden blijk gegeven had, uit zijne betrekking te ontzetten. Met hoeveel meer regt moet het niet worden bejanimerd, dat de Eegering het den verdienstelijken Eesident van Soerakarta Zoetelief als een onvergefelijk ambtelijk vergrijp heeft toegerekend, dat hij, liever dan het van hem opgevraagde stuk zonder advies terug te zenden, er de voorkeur aan gegeven heeft om, hoewel de
8
zaak niets met het bestuur van gemeld gewest gemeen had, haar met de meeste zorg en naauwkeurigheid te behandelen en daartoe het stuk zelf nog eene maand ouder zich te houden. In geen geval had de Resident Zoetelief verdiend voor dit blijk van belangstelling in 's lands dienst of voor dit verzuim, uit zijne betrekking te worden vevwijderd: niet alleen omdat het hier eene buitengewone dienst gold, die van hem, boven zijne vele ambtelijke bezigheden, om zijner bekwaamheid-wille was gevraagd geworden; maar ook omdat de straf in geene evenredigheid staat tot de door hem gepleegde nalatigheid noch tot de door hem veroorzaakte schade. Hoe zoude de Gouverneur-Generaal Mijer de gelegenheid gehad hebben, de voor Nederland en Indie onschatbare opmerking te maken, dat gedurende de laatste 25 jaren ten gevolge van wetgeving, drukpers, uitgebreid handelsverkeer, enz. de toestand van Indie verandering had ondergaan; hoe zoude de proclamatie voor de goede, trouwe en aan Nederland zoo gehechte bevolking van Java door haren steller hebben kunnen zijn gevolgd, indien het Ministerie Mijer - van Zuylen, even weinig toegefelijk als de heer Mijer tegenover den heer Zoetelief, eens de opmerking gemaakt hadde, dat van de beloften, waarmede dat Ministerie was opgetreden, nog geene vervuld was en dat het koloniale vraagstuk, 't welk de heer Mijer zoude oplossen, nog altijd en ten gevolge van ziine houding, dringender dan ooit, oplossing behoefde? Hoe zoude de Gouverneur-Generaal Mijer te moede zijn, indien Koning, Regering en natie eens naar denzelfden maatstaf, als dien tegen den Resident Zoetelief gebezigd, rekenschap vroegen van de slagen, toegebragt aan een stelsel, welks restauratie en verheerlijking hij zich tot taak gesteld had; of indien zij herstel vroegen van de schade, door hem veroorzaakt, toen voor zijne reis van nog geen twee maanden over Java, het op de begrooting van 186S te harer bestrijding uitgetrokkene bedrag van ƒ 100,000,— met vele duizenden guldens, volgens sommigen met / 70000,— werd overschreden ? Het is, alsof de Regering gevoeld heeft, dat tegenover den Resident Zoetelief met eene voorbeeldelooze strengheid werd te werk gegaan. Een besluit, waarbij enkel melding gemaakt werd van
9 het regeringstelegram van 6 Maart, dat de officiële bescheiden met of zonder advies, binnen eenen bepaalden tijd terugvroeg, en van de overweging, dat de terugzending geen gevolg gehad had, zoude de Regering-zelve weiligt voor het ontslag van den Resident van Soerakarta hebben doen terugdeinzen. De steller van het besluit heeft daarom de voorzigtigheid of den tact gebruikt, van in den index op te sporen, wat al verzuimen en vergrijpen den ambtenaar Zoetelief, gedurende een misschien dertigjarige dienst, hebben kunnen worden ten laste gelegd en de heer Mijer heeft dien ijver beloond, door het besluit , waarbij de ambtelijke zondenlijst van den Resident Zoetelief werd ten toon gesteld en hem in herinnering gebragt, goed te keuren en te onderteekenen. Op die lijst, wier bestaan den heer Mijer in 1867 niet teruggehouden heeft den Resident van Banjoemaas Zoetelief als lid van de Commissie tot onderzoek van het grondbezit op Java toe te voegen en hem weinig tijds later in een zeer critiek oogenblik met het bestuur der residentie Soerakarta te belasten, komt geen enkele bestuurshandeling, geene administratieve of regterlijke dwaling, geene aanmatiging of misbruik van gezag voor; men vindt er alleen melding gemaakt van een negental zaken, waaromtrent de van hem gevraagde adviezen niet zoo spoedig als de Regering verlangd had, door hem zijn ingediend. Het zijn meest allen zaken uit een lang verleden, en van zoo grooten omvang en uitgestrekte gevolgen, dat van meest allen kan gezegd worden , dat de Regering even veel, zoo niet meer tijd noodig gehad heeft om er over na te denken en in te beslissen, als de Resident Zoetelief om er advies over uit te brengen. De oudste koe, die uit de sloot gehaald is, is eene ontevredenheidsbetuiging, door den heer Zoetelief in 1857 ontvangen, omdat hij, als assistent-resident van Djokjokarta, gedurende de langdurige ziekte van den Resident Buijn, met het bestuur van het gewest belast, geenen tijd had kunnen vinden, om de processen-verbaal der voor de criminele regtbank behandelde strafzaken, op te maken en het Hoog Geregtshof ter revisie aan te bieden. De onderwerpen, waarin de Resident Zoetelief naar zijn advies deed wachten, betroffen bijvoorbeeld: de rangen en titels der inlanders op Java; het doen van voorstellen tot daar-
10 stelling van waterwerken in het belang van den landbouw in de Residentie Banjoemaas; de regeling van de troonsopvolging in het Rijk van Djokjokarta, enz.; het waren zaken, waarin de heer Zoetelief veeltijds van de adviezen, de onderzoekingen, de topo- en hydrografische opnamen van anderen afhankelijk was en omtrent enkele van welke, hoezeer zij dagteekenen van de jaren 1860-1868, in weerwil van den door de Regering gemaakten spoed, tot heden nog altijd eene beslissing wordt te gemoet gezien. Onder deze omstai\digheden valt er veel af te dingen op de overwegingen van het besluit: «dat de hoofdambtenaar Zoetelief, ondanks de hem bij herhaling gedane waarschuwingen, voortdurend nalatig blijft in het tijdig voldoen aan opdragten der Regering en daardoor de afdoening van vele gewigtige aangelegenheden of vertraagt of onmogelijk maakt; dat reeds zoo dikwijls en met zoo veel ernst bij dien hoofdambtenaar op meer voortvarendheid is aangedrongen, dat van verdere vermaningen en bedreigingen hoegenaamd geene uitwerking ten goede verwacht kan worden; dat het derhalve noodzakelijk moet worden geacht dien hoofdambtenaar uit de thans door hem bekleede betrekking te verwijderen." De noodzakelijkheid dier verwijdering mag te ernstiger worden betwijfeld, wanneer men let op de omstandigheid, dat de Resident Zoetelief, in weerwil van de hem toegeschrevene nalatigheid, zijn gewest in de beste orde, en naauwelgks eenigen achterstand heeft; terwijl policie en justitie op eene uitstekende wijze door hem, onder het steeds toenemend vertrouwen van den Keizer, de vorsten en ingezetenen van Soerakarta, zijn gevoerd of geleid. Het gebrelc aan voortvarendheid, in de bureaux van den Gouverneur-Generaal hem ten laste gelegd, heeft vooral den heer Zoetelief eenen glimlach mogen afpersen, toen deze eene maand na zijn ontslag, zich eenen brief van de Algemeene Secretarie zag ter hand gesteld, met het opschrift: //aan den benoemden Resident van Soerakarta", en hem daarbij de acte van aanstelling als zoodanig, die reeds in 1867 had behooren te zijn uito-ereikt, tegen betaling van / 30,— werd aangeboden. ^ Het besluit strookt niet geheel met het Regerings-
11 reglement, daar de Eaad van Nederlandsch-Indië niet daaromtrent is gehoord. Wel wordt van zulke raadpleging in het besluit melding gemaakt, doch deze betrof misschien éene vroegere nalatigheid in de afdoening van stukken. "Van die, welke aanleiding heeft gegeven tot het ontslag, is de Eaad van Nederlandsch-Indië geheel onkundig gebleven. Indien deze wijze van handelen kon worden goedgekeurd, zoude ligt de heilzame bedoeling der bepaling van art. 38 van het Eegeringsreglement, volgens welke de benoeming en het ontslag van door den Koning aangewezene ambtenaren, niet anders dan na het advies van dat hooge Staatslïgchaam te hebben ingewonnen, mogen geschieden, kunnen worden verijdeld. De laatste overweging van het besluit, welligt daarbij ingelascht om de toekenning van wachtgeld te regtvaardigen, hoe zeer deze in strijd is met Stsb. 1852 no. 1, luidt: //Overwegende eindelijk, dat het eenigen tijd kan worden aangezien, of later welligt van de bekwaamheden en ervaring van den hoofdambtenaar Zoetelief in eene andere betrekking nog partij voor 's lands dienst zal kunnen getrokken worden, nadat hem zal zijn gebleken, dat de waarschuwingen der Eegering, wanneer die worden veronachtzaamd, ernstiger gevolgen hebben, dan hij scheen te vermoeden." Onwillekeurig brengt de Eegering daarbij hulde aan de verdiensten van den Eesident Zoetelief en helpt zij eenen maatregel veroordeelen, die haar buiten staat stelt van de bekwaamheden en ervaring van een trouw en eerlijk ambtenaar in een gewest, waar hij boven vele anderen geschikt was het bestuur te voeren, gebruik temaken. Over de bekwaamheden van den Eesident Tobias, zijnen opvolger, willen wij geene uitspraak doen; doch het springt in het oog, dat deze, als geheel vreemd aan de residentie Soerakarta, eenen geruimen tijd zal behoeven, eer hij zich met haren toestand en met hare vorsten en grooten zal hebben vertrouwd gemaakt. Wij twijfelen niet, of hij ook in de Eesidentie Soerakarta goede diensten zal kunnen bewijzen; niet alleen omdat hij reeds, gedurende vele jaren, tot genoegen der Eegering , in de residentiëu Eiouw, Madura en Eembang het bestuur gevoerd heeft, maar ook en vooral, omdat hij is een oud-ofBcier der marine. Hun, die dit op zich-zelf reeds
12 eervolle standpunt innemen, schijnt oolc de gelukkige gave eigen te zijn van boven anderen en beter dan anderen de diepten van het koloniale staatsregt te kunnen peilen; de twee koloniale specialiteiten in de tweede Kamer, waarnaar de conservatieve partij en haar vriendelijk orgaan gaarne luisteren, zijn verdienstelijke officieren der marine; en hoe ook de regtsgeleerde te allen tijde onbekwaam moge zijn en blijven om over quaestiën van maritimen aard en scheepsbouw te beslissen, het schijnt, dat men lang op een schip vertoefd en naar aZ(te /lemelstreken oog en steven moet gewend hebben, om de oneindige voortreffelijkheid van het cultuurstelsel boven het stelsel, dat onder alle hemelstreken het beste heet, eerst naar waarde te kunnen beseffen. Wij doen den heer Tobias nogtans geen onregt, door te beweren, dat zijne kennis van de residentie Soerakarta op dit oogenblik geenszins die van den heer Zoetelief evenaart; en dat zoowel van de residentie Eembang als van de residentie Soerakarta de belangen beter zouden zijn bevorderd, indien èn hij èn de heer Zoetelief werkzaam gebleven waren in het gewest, waar de heer Mijer hen beiden, eerst vóór twee jaren of korter, geroepen heeft. Kan het voor do Vorsten van Soerakarta niet aangenaam en voor den invloed der Regering en de handhaving der rust aldaar niet nuttig zijn, dat telkens de eene Resident voor den anderen plaats make, ook voor de residentie llembang, die met het Ministerie van Koloniën in verwisseling van hoofden schijnt te wedijveren, zi.jn die gedurige bestuursveranderingen noodlottig. Uit welk oogpunt wij het ontslag van den Eesident Zoetelief ook beschouwen; en zelfs dan, wanneer wij het in dezen afkeuren, dat hij, na de ontvangst van het telegram van 6 Maart 1869, verzuimd heeft de Regering met de oorzaak der vertraging in de afdoening der costuumzaak, bekend te maken; blijft de te zijnen aanzien genomene maatregel, in ons oog, berispèlijk. Kunnen wij niet ontkennen, dat die maatregel' is eene daad van magtsvertoon, afschrikwekkend misschien voor cenige ambtenaren, die in ijver te kort schieten; wij zoeken daarin te vergeefs de sporen van bedachtzaam, regtvaardig en gemoedelijk staatsbeleid. liet ontslag van den Resident Zoetelief is nog minder gelukkig dan dat, door de Regering onlangs ver-
13 leend aan den Resident van Spall. Heeft zij spoedig haar ongelijk ingezien en dezen, tot herstel van een onverdiend, hem toegebragt leed, aan het hoofd gesteld van een belangrijker en schooner gewest dan het door hem verlatene; wij vertrouwen, dat zij, lettende op de laatste overweging van haar besluit, ook zich haasten zal om weder van de bekwaamheid en ervaring van den heer Zoetelief partij te trekken. In het belang van alle hoofden van gewestelijk bestuur, wier lot onder de bestaande onzekerheid en besluiteloosheid geenszins benijdenswaardig is, zal de Regering wel doen voortaan te bedenken, dat wanneer het woord: overpeinzing de hoofdrigting teekent van het Bestuur, de lange ooerpeinzing van ambtenaren, somtijds als een bewijs van eerbied voor hooger voorbeeld, kan doorgaan en daarom ook meer dan anders, vooral als geene algemeene belangen er ©nder lijden, met toegefelijkheid mag worden bejegend. Wi] prijzen overigens elk land gelukkig, dat rijk is aan ambtenaren en Z'ilke ambtenaren waardeeri, in wier oogen, open voor alles, wat de welvaart der maatschappij kan bevorderen, costumen minder eene zaak zijn der TieeerinK dan van den kleermaker.
Snelpersdrukkeiij — BRÜINING & WIJT —Batavia.
Sa^ïfê;
mMÊ
m€