ACTUELE
INFORMATIE
VOOR
ZORGVERZEKERAARS
ZORGTHERMOMETER juli 2005
Vektis Vektis is het informatiecentrum voor de zorgverzekeringsbranche en richt zich zowel op de branche als op individuele verzekeraars. Het levert producten en diensten op het terrein van ICT, standaarden en statistiek & actuariaat.
Vektis is een relatief jong bedrijf met professionals die kennis hebben van de zorg en zorgverzekeringen, expertise op het gebied van statistiek, onderzoek, informatieanalyse, standaardisatie en ICT.
ZORGTHERMOMETER juli 2005
VOOR
Voor meer informatie, kijk op www.Vektis.nl.
INFORMATIE
het belang van de zorgverzekeraars.
ACTUELE
het belang van de branche in zijn geheel als
ZORGVERZEKERAARS
Onze informatiediensten ondersteunen zowel
Voorwoord In de afgelopen weken is de Nederlandse gezondheidszorg en vooral de wijze waarop de verzekering van de zorg is georganiseerd, volop in het nieuws geweest. De Eerste Kamer heeft op 14 juni ingestemd met de invoering van de standaardverzekering met ingang van 1 januari 2006. Daarmee verdwijnt een jarenlang bestaande tweedeling van verzekerden in particulier en ziekenfondsverzekerden. Daarvoor in de plaats komt een onderscheid tussen mensen die wél en die geen zorgtoeslag ontvangen. Dit laatste is meer een fiscale aangelegenheid en daarmee ontkoppeld van de gezondheidszorg. In de discussie over de nieuwe Zorgverzekeringswet stonden vooral de vele (verwachte) invoeringsproblemen centraal. Niet geheel ten onrechte, want de problemen zullen vanwege de korte voorbereidingstijd en de complexiteit groot zijn. Te verwachten is echter dat na enige tijd weer díe onderwerpen op de agenda zullen komen welke ook de kern vormden van het ‘raison d’être’ van de nieuwe wet. Het gaat dan om zaken als het beheersbaar maken van de kosten in de gezondheidszorg, de marktwerking, de transparantie en de keuzevrijheid van consumenten. Aan veel van deze onderwerpen wordt ook in het huidige verzekeringssysteem aandacht besteed. Ook in de Zorgthermometer wordt regelmatig over deze onderwerpen geschreven. Anders dan in veel meer (partij)politiek gekleurde discussies wordt de beschrijving van deze onderwerpen gebaseerd op empirische gegevens. Gegevens worden door Vektis verzameld bij de zorgverzekeraars. Zij trachten ook nu de doelmatigheid van de uitgaven voor gezondheidszorg te vergroten door de kosten van het gebruik van de gezondheidszorg te beperken. Hierbij wordt overigens geen afbreuk gedaan aan de toegankelijkheid van die zorg. De effecten daarvan worden deels gereflecteerd in de mate waarin verzekerden wisselen van zorgverzekeraar. Ook daarover wordt in deze Zorgthermometer gepubliceerd. Dat zal volgend jaar niet anders zijn!
Dr. W.C. (Peter) Weeda Directeur Vektis BV
J U L I
2 0 0 5
1
Inhoudsopgave
24
Voorwoord
1
Brancheresultaat Zorgverzekeraars 2004 Technisch resultaat van de branche Privaatrechtelijke zorgverzekeraars Ziekenfondsen Ziekenfonds aanvullend
3 3 3 5 6
Verzekerdenmobiliteit 2004-2005 Verzekerdenmobiliteit van ziekenfondsverzekerden Verzekerdenmobiliteit particulier verzekerden Wat zijn de verwachtingen voor de verzekerdenmobiliteit in de toekomst? Oorzaken verzekerdenmutatie Conclusies
7 8 9 10 11 13
Uitloopschade
14
Eigen risico’s binnen de privaatrechtelijke zorgverzekeringsmarkt Samenhang tussen eigen risico en ziektekosten Resultaten inschatting niet-gedeclareerde eigen betalingen inclusief remgeld
16 16 17
Productie ziekenhuizen 2004 Ontwikkeling 2001 tot 2004: groei dagverpleging Ontwikkeling 2004 per type ziekenhuis
19 19 20
Farmacie toptien in 2004 Aantal voorschriften Aantal voorgeschreven dagen Kosten
22 22 23 23
Contacten particulier verzekerden met huisarts Gemiddelde kosten huisartsenzorg per verzekerde Contactfrequenties Contactfrequenties per geslacht
25 25 26 26
Z O R G T H E R M O M E T E R
Brancheresultaat Zorgverzekeraars 2004 In dit artikel wordt het brancheresultaat van de zorgverzekeraars over het afgelopen jaar afgezet tegen het resultaat over 2003. De cijfers zijn gebaseerd op de Marktenquête van Vektis1. In het voorjaar wordt middels de Marktenquête bij alle zorgverzekeraars informatie opgevraagd omtrent de jaarrekening over het afgelopen jaar. Er worden onder meer gegevens over premie-inkomsten, schadelast, bedrijfskosten en opbrengst beleggingen verzameld. Op basis hiervan wordt het resultaat per verzekeringsvorm en het totale brancheresultaat vastgesteld. Hieronder worden de verzekeringswijzen privaatrechtelijk, ziekenfonds en ziekenfonds aanvullend elk afzonderlijk in beeld gebracht. In de Zorgmonitor, die in september 2005 zal verschijnen, zullen deze cijfers verder worden uitgediept. Technisch resultaat van de branche In tabel 1 wordt het technisch resultaat over 2003 en 2004 van de bovengenoemde verzekeringswijzen weergegeven. Het technisch resultaat is het saldo van de baten minus de lasten, exclusief herverzekering en het resultaat van de niet-technische rekening. In dit overzicht zijn de gegevens van de publiekrechtelijke sector niet opgenomen.
Verzekeringswijze Privaatrechtelijk Ziekenfonds Ziekenfonds Aanvullend
Technisch resultaat Technisch resultaat 2003 2004 -63 -28 80
39 399 284
Tabel 1 Technisch resultaat van de zorgverzekeraarsbranche 2003 en 2004, exclusief publiekrechtelijk, in miljoenen euro’s (bron: Vektis)
Over de gehele linie is een duidelijke verbetering van het technisch resultaat in 2004 zichtbaar. Schreven de privaatrechtelijke zorgverzekeraars en de ziekenfondsen in 2003 nog een technisch resultaat in rode cijfers, in 2004 is het beeld positief. Vooral de ontwikkeling bij de ziekenfondsen is opmerkelijk: een relatief klein verlies in 2003 gaat in 2004 over naar een ruim positief resultaat. De privaatrechtelijke verzekeraars laten na jaren van verlies in 2004 weer positieve cijfers zien. Tenslotte dragen ook de aanvullende verzekeringen van ziekenfondsverzekerden stevig bij aan de resultaatverbetering. Privaatrechtelijke zorgverzekeraars In 2004 steeg de verdiende premie met 8,1% ten opzichte van het jaar daarvoor. Deze stijging ligt iets hoger dan de gemiddelde premieverhoging die de privaatrechtelijke zorgverzekeraars per 1 januari 2004 hebben doorgevoerd (7,7%, bron: Premie-enquête Vektis 2004, gepubliceerd in de Zorgthermometer april 2004)2.
1 De in dit artikel gepresenteerde resultaten van 2003 kunnen afwijken van de resultaten zoals die in de Zorgmonitor 2004 zijn gepresenteerd. Dit komt doordat een aantal jaarcijfers over 2003 nu definitief is geworden. 2 Het verschil kan worden veroorzaakt door een mutatie in de premievoorziening, maar ook omdat het in de Premie-enquête gaat om prolongatie van maatschappijpolissen.
JD UE LC I E M2 B0 E0 R5
2 0 0 4
35
Gecombineerd met de bijdragen WTZ3, de toegerekende opbrengst beleggingen en de overige baten leidt dit tot een stijging van de baten met 7,3%. Wat direct opvalt is dat de groei van de schadelast met 5,5% behoorlijk achterblijft bij de ontwikkeling van de baten. Dit is dan ook direct de belangrijkste reden voor de verbetering van het technisch resultaat. In tabel 2 wordt de opbouw van het technisch resultaat van de branche weergegeven. 2003
2004
mutatie (%)
Baten Geboekte premies Mutatie voorziening premies Verdiende premies Bijdragen SUO-WTZ Toegerekende opbrengst beleggingen Overige baten Totaal baten
5.033 -20 5.014 960 80 21 6.075
5.441 -21 5.419 1.003 75 22 6.520
8,1
Lasten Geboekte schade Mutatie voorziening schade Geleden schade Opbrengst verhaal Bedrijfskosten Overige lasten Totaal lasten
5.333 156 5.489 -14 643 21 6.138
5.523 267 5.791 -16 678 28 6.480
-63
39
Resultaat technische rekening
8,1 4,4 -5,9 7,3
3,6 5,5 13,8 5,5 5,6
Tabel 2 Technische rekening privaatrechtelijke zorgverzekeraars 2003 en 2004, in miljoenen euro's (bron: Vektis)
Naast de constatering dat de baten sterker zijn gegroeid dan de lasten, is het ook goed zichtbaar dat de bedrijfskosten weer zijn gestegen in 2004 (met 5,5%). In de voorgaande periode (2002-2003) groeiden deze kosten nagenoeg niet.
3 De WTZ-verzekering is een verzekering voor iedereen die geen aanspraak kan maken op een ziekenfondsverzekering. De WTZ kent een acceptatieplicht en de overheid stelt het pakket en de premie vast.
4
Z O R G T H E R M O M E T E R
Ziekenfondsen Liet het jaar 2003 nog een negatief resultaat zien voor de ziekenfondsen, in 2004 is weer een positief resultaat geboekt. Net als bij de privaatrechtelijke zorgverzekeraars wordt deze positieve ontwikkeling in belangrijke mate veroorzaakt doordat de baten sterker zijn gestegen dan de lasten. Bij de ziekenfondsen stegen beide componenten minder sterk. In tabel 3 is het resultaat en de opbouw van de technische rekening voor de ziekenfondsen weergegeven. 2003
2004
mutatie (%)
Baten Verdiende premies Bijdragen Algemene Kas Toegerekende opbrengst beleggingen Overige baten Totaal baten
2.900 13.783 41 27 16.751
2.518 14.614 29 69 17.229
-13,2 6,0 -30,2
Lasten Geboekte schade ZFW Mutatie voorziening schade Geleden schade ZFW Opbrengst verhaal Bedrijfskosten Overige lasten Totaal lasten
15.853 236 16.089 -44 641 92 16.778
16.067 127 16.203 -46 645 28 16.830
1,4
-28
399
Resultaat technische rekening
2,9
0,7 5,1 0,6 0,3
Tabel 3 Technische rekening ziekenfondsen 2003 en 2004, in miljoenen euro's (bron: Vektis)
Wat direct opvalt, is de sterke daling van de verdiende premies. Dit wordt veroorzaakt doordat de ziekenfondsen per 1 januari 2004 de nominale maandpremie hebben verlaagd ten opzichte van 2003. De ziekenfondsen hadden hun nominale premies per 1 januari 2003 bijna verdubbeld omdat de overheid de bijdrage uit de Algemene Kas verlaagd had4. In 2004 is vooral de stijging van de bijdrage uit de Algemene Kas (met 6%) verantwoordelijk voor de uiteindelijke toename van de baten in 2004. Alhoewel deze toename met 2,9% veel kleiner is dan in de afgelopen jaren. Daarnaast valt vooral de zeer beperkte groei op van de schadelast met maar 0,7%. Dit wordt voornamelijk veroorzaakt door enkele stevige ingrepen in het ziekenfondspakket in 2004, zoals de beperking van de vergoeding voor fysiotherapie, tandheelkundige hulp voor volwassenen en bepaalde medicijnen. Tevens zijn hier de effecten van het farmacie-convenant5 zichtbaar. De stijging van de schadelast wijkt iets af van de opgave van het CVZ (College voor zorgverzekeringen). Het CVZ komt uit op 1,1% groei van de schadelast; dit komt onder meer door een andere peildatum.
4 Bij de vaststelling van de nominale premie speelt het door het Ministerie van VWS vastgestelde basisdeel een belangrijke rol. De hoogte van dit basisdeel hangt samen met de bijdrage uit de Algemene Kas.
J U L I
2 0 0 5
5
Ziekenfonds aanvullend In tabel 4 wordt de opbouw van het technisch resultaat van de aanvullende ziekenfondsverzekeringen over 2003 en 2004 weergegeven. 2003
2004
mutatie (%)
Baten Verdiende premie Toegerekende opbrengst beleggingen Overige baten Totaal baten
1.171 7 1 1.179
1.843 23 0 1.866
57,4
Lasten Geleden schade Bedrijfskosten Overige lasten Totaal lasten
893 202 4 1.099
1.341 224 17 1.582
50,1 10,6
80
284
Resultaat technische rekening
58,3
43,9
Tabel 4 Technische rekening aanvullende ziekenfondsverzekeringen 2003 en 2004, in miljoenen euro's (bron: Vektis)
De mutatiecijfers over deze periode zijn bij deze sector zonder meer opvallend. De premie-inkomsten groeiden met maar liefst 57,4%, terwijl de schadelast daar met een ontwikkeling van 50,1% maar net bij achterbleef. Doordat ook in deze sector de baten sterker groeiden dan de lasten, tekent zich een positief resultaat over 2004 af, dat op een flink hoger niveau ligt dan in 2003. De hoge mutatiepercentages worden met name verklaard door de verschuiving van een aantal vergoedingen van het ziekenfondspakket naar de aanvullende verzekeringen. Zoals hierboven al aangegeven is, zijn er in 2004 enkele stevige ingrepen in het ziekenfondspakket doorgevoerd. De ziekenfondsen hebben dit (deels) opgevangen door de dekking op de aanvullende verzekeringen uit te breiden, waardoor ook de premies voor de aanvullende ziekenfondsverzekeringen navenant zijn gestegen. Het aantal ziekenfondsverzekerden met een aanvullende verzekering is niet toegenomen. M.G.N. (Marnix) Romp en drs. S.H. (Saskia) Cuijpers
5 Vanaf februari 2004 hebben diverse partijen (Ministerie van VWS, Zorgverzekeraars Nederland (ZN), KNMP (Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie) en de Bogin (Bond van de Generieke Geneesmiddelenindustrie Nederland) een convenant gesloten om door middel van prijsverlaging en substitutie tot lagere geneesmiddelenkosten te komen.
86
Z O R G T H E R M O M E T E R
Verzekerdenmobiliteit 2004-2005 Rondom de jaarwisseling neemt de spanning ten aanzien van de verzekerdenmobiliteit bij zorgverzekeraars toe: hoe hoog is de (nominale) premie die elke zorgverzekeraar vaststelt, wie heeft de hoogste premie en wie de laagste en hoeveel verzekerden zullen in- of uitstromen? De belangstelling vanuit de media voor dit onderwerp is het afgelopen jaar erg groot geweest. Bijna dagelijks is er berichtgeving geweest over de hoogte van de premie, de premiemutatie en mogelijke consequenties voor de verzekerdenmobiliteit. De zorgverzekeraars zelf hebben ook de nodige aandacht gegeven aan premies en overstapmogelijkheden. Uit onderzoek is gebleken dat de zorgverzekeraars gezamenlijk rond € 35 miljoen hebben uitgegeven aan reclamecampagnes aan het eind van 2004 om de nieuwe premies te communiceren, de overstapmogelijkheden toe te lichten en hun naamsbekendheid te vergroten. Ook van de zijde van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) is grote belangstelling voor het onderwerp verzekerdenmobiliteit. De minister heeft toegezegd om de Eerste en Tweede Kamer nog voor de zomer te informeren over de verzekerdenmobiliteit rondom 2004-2005. De vraag is uiteraard hoe groot de mobiliteit van verzekerden is geweest in 2005. Hoeveel verzekerden zijn uiteindelijk van zorgverzekeraar veranderd? En is er een verband te leggen tussen de premiemutatie en de verzekerdenmobiliteit voor individuele zorgverzekeraars? En zijn er nog andere variabelen die mogelijk een verklaring vormen voor de verzekerdenmobiliteit? Via reguliere gegevensverzamelingen krijgt Vektis informatie over verzekerdenmobiliteit. Echter, om in dit stadium al antwoord te kunnen geven op de vraag rondom verzekerdenmobiliteit 2005 waren deze reguliere gegevens niet toereikend. Daarom heeft Vektis halverwege april 2005 een extra gegevensvraag uitgezet onder ziekenfondsen en particuliere zorgverzekeraars6. Deze gegevensvraag bevatte de volgende elementen: • Verzekerdenstanden per 31 december 2004 en per 1 februari (particulier) of per 1 maart (ziekenfonds) 2005; • Instroom van verzekerden in de periode 1 januari t/m 31 januari 2005 (particulier) of de periode 1 januari t/m 28 februari 2005 (ziekenfonds); • Uitstroom van verzekerden in de periode 1 januari t/m 31 januari 2005 (particulier) of de periode 1 januari t/m 28 februari 2005 (ziekenfonds); • Uitsplitsingen naar individuele en collectieve polissen. In de periode 11 t/m 25 april 2005 zijn bovengenoemde gegevens verzameld. Alle 21 ziekenfondsen hebben in zeer korte tijd gegevens geleverd en voor particuliere zorgverzekeraars is uiteindelijk een dekking van 84% gerealiseerd. Bij het opzetten van de gegevensvraag is een zorgvuldige afweging gemaakt om enerzijds voldoende gegevens te verzamelen om iets over verzekerdenmobiliteit te zeggen en anderzijds de zorgverzekeraars niet al te zeer te belasten met een al te gedetailleerde gegevensvraag. Afgaande op de snelle reactie van zorgverzekeraars is dit laatste niet aan de orde geweest.
6
Publiekrechtelijke zorgverzekeraars zijn buiten beschouwing gelaten; bij de particulier privaatrechtelijke zorgverzekeraars is gevraagd naar verzekerden met een maatschappijpolis.
D J UE LC I E M2 B0 E0 R5
2 0 0 4
97
Verzekerdenmobiliteit van ziekenfondsverzekerden De uiteindelijk gebruikte definitie van mobiliteit is: instroom in 2005 als percentage van de verzekerdenstanden per 31 december 2004. De mobiliteit onder ziekenfondsverzekerden blijkt ongeveer 3,4% (individuele en collectieve polissen) te zijn. Vooral de wat kleinere ziekenfondsen hebben er relatief gezien veel nieuwe verzekerden bij gekregen. Om de ziekenfondsen niet herkenbaar in beeld te brengen, is er voor de vergelijkbaarheid een klasseindeling gemaakt: klein (minder dan 100.000 verzekerden), middelklein (100.000-400.000 verzekerden), middelgroot (400.000-1.000.000 verzekerden) en groot (meer dan 1.000.000 verzekerden). 80 70 60 50 40 30 20 10
middelklein
middelklein
klein
middelgroot
middelgroot
middelgroot
groot
middelklein
middelgroot
middelklein
groot
groot
klein
middelklein
middelklein
middelklein
klein
klein
middelgroot
klein
-10
klein
0
Figuur 1 Netto instroom van ziekenfondsverzekerden in 2005 als percentage van de verzekerdenstand op 31 december 2004 (bron: Vektis, juni 2005)
De collectieve contracten blijken op de ziekenfondsmarkt een bescheiden rol te spelen. Ongeveer eenderde van de mobiliteit wordt door collectiviteiten veroorzaakt; dit gaat derhalve over circa 1,1% van de totale mobiliteit. De netto instroom uit figuur 1 zegt niet alles over de dynamiek in de markt. Per zorgverzekeraar kan in netto opzicht weinig zijn gebeurd, maar wanneer in- en uitstroom wordt getoond blijkt er wel degelijk in- en uitstroom te hebben plaatsgevonden (zie figuur 2). Bij de grote zorgverzekeraars gaat het dan al snel om tienduizenden verzekerden die in- en uitstroomden.
8
Z O R G T H E R M O M E T E R
80
Instroom Uitstroom
70 60 50 40 30 20 10
middelklein
middelklein
klein
middelgroot
middelgroot
middelgroot
groot
middelklein
middelgroot
middelklein
groot
groot
klein
middelklein
middelklein
middelklein
klein
klein
middelgroot
klein
klein
0
Figuur 2 Instroom en uitstroom van ziekenfondsverzekerden in 2005 als percentage van de verzekerdenstand op 31 december 2004 (bron: Vektis, juni 2005)
Verzekerdenmobiliteit particulier verzekerden Ook bij de particuliere zorgverzekeraars is gekeken naar de mobiliteit van verzekerden; deze mobiliteit lag in de periode 2004-2005 rond de 10,0%. In figuur 3 is de netto instroom als percentage per zorgverzekeraar aangegeven. Net als bij ziekenfondsen zijn de particuliere zorgverzekeraars niet herkenbaar weergegeven, maar is er een klasse-indeling gebruikt: klein (minder dan 100.000 verzekerden), middel (100.000-500.000 verzekerden) en groot (meer dan 500.000 verzekerden). 25 20 15 10
klein
middel
groot
middel
klein
middel
klein
middel
klein
klein
middel
klein
middel
middel
groot
klein
middel
-5
middel
groot
0
klein
5
-10 -15 Figuur 3 Netto instroom van particulier verzekerden in 2005 als percentage van de verzekerdenstand op 31 december 2004 (bron: Vektis, juni 2005)
J U L I
2 0 0 5
9
Bij particuliere zorgverzekeraars maken collectieve contracten een substantieel deel (ongeveer tweederde) uit van de in- en uitstroom. Wanneer de netto instroom wordt gesplitst naar individueel en collectief ontstaat het volgende beeld, dat in figuur 4 is weergeven: 20 netto instroom individuele contracten netto instroom collectieve contracten
15 10
klein
middel
groot
middel
klein
middel
klein
middel
klein
klein
middel
klein
middel
middel
groot
klein
middel
middel
-5
groot
0
klein
5
-10 -15 Figuur 4 Netto instroom bij particuliere zorgverzekeraars in 2005 als percentage van de verzekerdenstand 31 december 2004, uitgesplitst naar individuele en collectieve contracten (bron: Vektis, juni 2005)
Duidelijk is dat het binnenhalen van collectieve contracten of het verliezen ervan voor meerdere zorgverzekeraars het verschil maakt tussen een netto in-of uitstroom van verzekerden. Wat zijn de verwachtingen voor de verzekerdenmobiliteit in de toekomst? De invoering van de nieuwe Zorgverzekeringswet per 1 januari 2006 heeft naar verwachting invloed op de verzekerdenmobiliteit, maar omdat meerdere effecten daarin een rol spelen, is het moeilijk aan te geven of de mobiliteit per saldo groter of kleiner wordt dan de huidige verzekerdenmobiliteit. De volgende effecten kunnen volgend jaar een rol spelen: Toename verzekerdenmobiliteit door: • Groot campagneoffensief van overheid en de individuele zorgverzekeraars waardoor het bewustzijn bij verzekerden wordt vergroot dat veranderen van verzekeraar mogelijk is; • Verzekerden die moeilijker kunnen veranderen van zorgverzekeraar (bijvoorbeeld collectief verzekerden, chronisch zieken en ouderen) kunnen dat bij de invoering van de basisverzekering gemakkelijker doen; • Toename van de transparantie van de markt (vergelijking premies, pakketten, et cetera); • Grotere premieverschillen dan voorheen, omdat sommige zorgverzekeraars meer geld (kunnen) inzetten; • Premiestijging voor ziekenfondsverzekerden, waardoor juist huidige ziekenfondsverzekerden gaan overstappen; • Het aanbieden van collectieve contracten wordt interessanter omdat de huidige ziekenfondsverzekerden (circa 10 miljoen) nu veelal niet via een collectief contract zijn verzekerd. Afname verzekerdenmobiliteit door: • Geen loongrensoverschrijders meer; wettelijke stromen vervallen; • Onzekerheid bij verzekerden ten aanzien van de toekomst en de stelselwijziging, waardoor men blijft bij de zorgverzekeraar waar men nu is verzekerd (men wacht het aanbod af); • Te grote transparantie die zorgt voor ‘door de bomen het bos niet meer zien’; • Collectieve contracten minder interessant voor zorgverzekeraars om aan te bieden.
10
Z O R G T H E R M O M E T E R
De opsomming van effecten is ongetwijfeld niet volledig. Discussie hierover door diverse partijen zoals bijvoorbeeld het Ministerie van VWS, Zorgverzekeraars Nederland (ZN), de Zorgautoriteit en Vektis, moet de tabel verder vullen in de loop van het jaar. Om mobiliteit in de toekomst te monitoren is het nodig om voldoende na te denken over wat een rol speelt bij mobiliteit en welke gegevens er derhalve nodig zijn om een goede monitoring van verzekerdenmobiliteit op te zetten. Oorzaken verzekerdenmutatie Tot nu toe is gekeken naar de verzekerdenmobiliteit en wat mogelijke ontwikkelingen rondom deze mobiliteit zijn in de toekomst. Belangrijk gegeven hierbij is uiteraard waaróm mensen naar een andere zorgverzekeraar overstappen. Daarom is gekeken naar een aantal factoren dat een mogelijke verklaring vormt voor verzekerdenmobiliteit: • Premie (mutatie); • Gegevens over aanvullende verzekeringen (aantal pakketten en de gemiddelde prijs van de pakketten). • Achterliggende variabelen van de website www.kiesbeter.nl: 1. Informatie en bereikbaarheid 2. Keuzevrijheid 3. Verzekerdentevredenheid 4. Inspraak verzekerden 5. Aanmelden en opzeggen 6. Kwaliteit klachtenafhandeling Voor particuliere zorgverzekeraars gelden dezelfde factoren, alleen is daar de factor ‘informatie en bereikbaarheid’ niet in kaart gebracht. Er zijn diverse bronnen gebruikt om te komen tot de informatie: het CTZ heeft informatie aangeleverd en de Consumentenbond heeft verzekerden ondervraagd of via zorgverzekeraars bepaalde informatie opgevraagd. Voordat de analyses zijn gestart, is nagedacht over de te verwachten relaties tussen verzekerdeninstroom, -uitstroom, premie(mutatie) en de variabelen van www.kiesbeter.nl. In figuur 5 zijn deze te verwachten relaties weergegeven. Premiemutatie 2005 t.o.v. 2004
Variabelen website www.kiesbeter.nl
Instroom
Verzekerden zorgverzekeraar
Premie 2005
Uitstroom
Variabelen website www.kiesbeter.nl
Figuur 5 Verwachte relaties tussen verzekerdenmobiliteit, premie(mutatie) en variabelen van de website www.kiesbeter.nl (bron: Vektis, juni 2005)
J U L I
2 0 0 5
11
Uit de analyses blijkt dat de absolute hoogte van de nominale premie 2005 een significante invloed heeft op de instroom van ziekenfondsverzekerden (‘hoe lager de nominale premie, hoe groter de instroom van verzekerden’). De grootte van de premiemutatie heeft invloed op de uitstroom bij een bepaalde zorgverzekeraar (‘hoe meer premie men gaat betalen bij de huidige zorgverzekeraar, hoe meer verzekerden uitstromen bij deze zorgverzekeraar’). Met de variabelen van www.kiesbeter.nl bleek binnen deze analyses geen verband te kunnen worden gelegd met de verzekerdenmobiliteit. Bij particuliere zorgverzekeraars is ook eenzelfde verband aangetoond tussen premiemutatie en verzekerdenuitstroom. De variabele ‘tevredenheid verzekerden’ van www.kiesbeter.nl heeft bij particuliere zorgverzekeraars in tegenstelling tot bij ziekenfondsen wél invloed op de in- en uitstroom (‘hoe lager de tevredenheid, hoe groter de uitstroom’ en omgekeerd ‘hoe hoger de tevredenheid, hoe lager de uitstroom’). Dat de variabelen van www.kiesbeter.nl in deze analyses vrij weinig doen, heeft een aantal oorzaken: • De door Vektis verzamelde in- en uitstroomgegevens staan los van de gegevens die in het kader van www.kiesbeter.nl zijn verzameld; achteraf is het moeilijk om twee externe bestanden die los van elkaar staan, toch met elkaar te verbinden (op de website www.kiesbeter.nl zijn oordelen van verzekerden verzameld over sommige onderwerpen; dit hoeven geen verzekerden te zijn die zijn in- of uitgestroomd); • De site www.kiesbeter.nl is vanaf half januari 2005 gestart; mogelijk had een groot deel van de verzekerden toen al zijn of haar keus bepaald, waardoor de beweegredenen van deze groep niet van invloed is op de in- of uitstroom; • De beoordelingen met betrekking tot de factoren van www.kiesbeter.nl variëren per zorgverzekeraar vrij weinig, waardoor verschillen in verzekerdenmobiliteit per zorgverzekeraar niet gemakkelijk in verband kan worden gebracht met de onderzochte variabelen. De gegevens over aanvullende verzekeringen bij ziekenfondsen, zoals het aantal pakketten of de gemiddelde prijs van de pakketten, blijken in deze studie weinig verklarend te zijn. Conclusies De aandacht voor verzekerdenmobiliteit is afgelopen jaar erg groot geweest en zal bij de invoering van de nieuwe Zorgverzekeringswet per 1 januari 2006 met wellicht nog meer interesse worden gevolgd. Over het verzamelen van de data die nodig is om iets te kunnen zeggen over verzekerdenmobiliteit begin volgend jaar, zou nu al nagedacht moeten worden. Bijvoorbeeld wie verzamelt welke gegevens, wat is de definitie van mobiliteit en ook: wat zegt verzekerdenmobiliteit over marktwerking en is de huidige verzekerdenmobiliteit nu hoog of laag? Premie is een belangrijke verklaring voor verzekerdenmutatie, maar is niet in staat om de gehele verzekerdenmutatie te verklaren. De gebruikte variabelen van de website www.kiesbeter.nl of gegevens over aanvullende verzekeringen bij ziekenfonds blijken dit in dit onderzoek ook niet voldoende te kunnen. Om ervoor te zorgen dat er wel relaties gelegd kunnen worden met de website www.kiesbeter.nl, zouden de gegevensverzameling over verzekerdenmutaties en de variabelen van de website beter op elkaar afgestemd kunnen worden. Een andere conclusie is dat nu een aantal belangrijke factoren voor verklaring van de verzekerdenmutaties blijkbaar nog niet is meegenomen. Te denken valt bijvoorbeeld aan: naamsbekendheid zorgverzekeraar, imago zorgverzekeraar, hoogte marketinguitgaven, manier waarop zorgverzekeraar in het nieuws is (positief, negatief, vernieuwend, et cetera) en de portefeuillesamenstelling.
12
Z O R G T H E R M O M E T E R
Wanneer het verklaren van verzekerdenmutatie een onderwerp is dat serieuze aandacht krijgt, is het goed om zowel te kijken naar een betere aansluiting op de huidige informatie als ook het opzetten van nieuwe gegevensverzamelingen. Vektis heeft in het verleden veel onderzoek gedaan naar verzekerdenmobiliteit en blijft graag in de toekomst bij het onderwerp betrokken.
drs. M. (Marieke) Smit en drs. Ph.J. (Philip) Mokveld
J U L I
2 0 0 5
13
Uitloopschade Zorgverzekeraars willen aan het einde van het kalenderjaar weten hoeveel schade er gedeclareerd is. Dat is op dat moment echter nog niet bekend, omdat dan nog niet alle schade is verwerkt. Een deel van de schade wordt pas het kalenderjaar erna in de boeken verwerkt. Dit wordt uitloopschade genoemd. Voor de privaatrechtelijke sector is de uitloopschade geschat over het transactiejaar 2003. Het transactiejaar is het jaar waarin de gedeclareerde behandelingen hebben plaatsgevonden. Het eerste kwartaal van een transactiejaar wordt het eerste ontwikkelkwartaal genoemd en zo doortellend is het zevende ontwikkelkwartaal van transactiejaar 2003 dus gelijk aan het derde kwartaal van 2004. Het schadedeclaratieverloop is voor dit onderzoek uitgesplitst naar zorgsectoren en vier leeftijdscategorieën. Eventuele verschillen tussen de groepen worden zo in kaart gebracht. Om tot schattingen te komen voor de uitloopschade is gebruik gemaakt van het ‘chain ladder model’. Hierbij worden de ontbrekende ontwikkelingskwartalen van een jaar geschat aan de hand van de trend in voorgaande jaren. Voor dit onderzoek zijn de schadecijfers van de kasjaren 2000 tot en met 2003 gebruikt. In tabel 5 staan de geschatte percentages van de schade over het transactiejaar 2003. Om verschillen in de schadedeclaraties tussen zorgsector en leeftijdsklassen te illustreren is gekeken naar de schade die verwerkt is na zeven ontwikkelkwartalen. De kleinere zorgsectoren worden niet apart in deze tabel vermeld, maar zijn wel in de percentages voor de totale schade per leeftijdsklasse opgenomen.
Sector
0-24 jaar
25-44 jaar
45-64 jaar
65+ jaar
Totaal jaar
Farmaceutische hulp Hulpmiddelen Ziekenhuiszorg Ziekenvervoer Paramedische hulp Specialistische hulp Tandheelkundige hulp Huisartsenhulp
99,3 99,0 98,6 98,3 98,4 98,5 98,3 97,5
99,2 98,6 98,8 98,4 98,3 98,4 98,1 97,4
99,4 99,0 99,1 98,9 98,8 98,7 98,4 97,9
99,7 99,4 99,2 99,2 99,3 99,0 99,1 98,8
99,5 99,1 99,0 98,9 98,7 98,7 98,3 97,9
Totaal Restschade
98,5 1,5
98,6 1,4
98,9 1,1
99,2 0,8
98,9 1,1
Tabel 5 Percentage gedeclareerde schade tot en met het zevende ontwikkelkwartaal, per schadesector en leeftijdsklasse (bron: Vektis)
Van de zorgsectoren in deze tabel heeft farmaceutische hulp met 99,5% het hoogste percentage verwerkte en uitgedeclareerde schade na zeven ontwikkelkwartalen. Deze sector maakt dan ook veel gebruik van geautomatiseerde verwerkingssystemen. Met 97,9% heeft de sector huisartsenhulp het laagste percentage verwerkte schade. Bij deze sector gaat het meestal om kleinere bedragen, die vaak
14
Z O R G T H E R M O M E T E R
via de individueel verzekerden bij de zorgverzekeraars gedeclareerd moeten worden. Deze rekeningen worden gemakkelijk opgespaard tot in één keer een hoger bedrag gedeclareerd kan worden, bijvoorbeeld tot men boven het eigen risico uitkomt. Bij de uitsplitsing naar leeftijdsklassen valt vooral op dat er van de schade van verzekerden van 45 jaar en ouder over het algemeen meer verwerkt is dan van verzekerden die jonger zijn dan 45 jaar. Verklaringen hiervoor zouden kunnen zijn dat verzekerden van 45 jaar en ouder meer tijd hebben en/of nemen om hun administratie bij te werken, dat ze minder eigen risico hebben dan jongeren en dat ze minder geld te besteden hebben. In 2003 is de totale schade in de eerste vier ontwikkelkwartalen relatief sneller verwerkt dan in de voorgaande jaren. Dit blijkt uit tabel 6. Vanaf zeven ontwikkelkwartalen is er in het declaratiepatroon van de verschillende transactiejaren in de resterende schade vrijwel geen verschil meer en in het elfde ontwikkelingskwartaal is bijna alle schade verwerkt. Ook daarna vindt er nog wel schadevergoeding plaats, maar die is verwaarloosbaar ten opzichte van de totale reeds gedeclareerde schade. Soms is de schade in de latere kwartalen zelfs negatief, vanwege terugvorderingen.
Ontwikkelkwartaal
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11
2000 % 6,7 25,7 48,8 73,5 93,7 97,9 98,9 99,4 99,7 99,8 100,0
2001 % 5,8 26,5 48,8 74,4 92,8 97,7 98,9 99,4 99,8 99,9 100,0
2002 % 4,9 26,1 49,6 75,6 95,3 97,9 98,9 99,4 99,7 99,9 100,0
2003 % 6,7 28,2 51,5 76,8 94,9 98,1 98,9 99,4 99,8 99,9 100,0
Tabel 6 Cumulatieve ontwikkeling schadedeclaratie naar ontwikkelkwartaal transactiejaren 2000 tot en met 2003 van de particulier privaatrechtelijke zorgverzekeraars (bron: Vektis)
De schadeverwerking binnen het transactiejaar is verder toegenomen tot 76,8%, waardoor het aandeel van de uitloopschade na een jaar minder dan 25% bedraagt. Conclusie met betrekking tot uitloopschade is dat er verschillen bestaan tussen leeftijdsklassen en sectoren, maar dat deze verschillen beperkt zijn. Verder blijkt uit de cijfers van de gedeclareerde schade per ontwikkelkwartaal dat er na vier ontwikkelkwartalen iets meer dan driekwart van de schade binnen is. De ontwikkeling over de jaren laat zien dat dit gedeelte stijgende is.
drs. Ph.J. (Philip) Mokveld en ir. R.E. (Erwin) Eisinger
J U L I
2 0 0 5
15
Eigen risico’s binnen de privaatrechtelijke zorgverzekeringsmarkt Binnen de privaatrechtelijke ziektekostenverzekeringen zijn eigen risico’s al jarenlang gemeengoed. Dit betreft in de meeste gevallen een eigen risico aan de voet. Dit betekent dat de verzekerden op een polis de ziektekosten tot aan een maximumbedrag (het eigen risico) zelf betalen. Wanneer de ziektekosten het eigen risico overschrijden worden de meerkosten (wanneer deze binnen de polisvoorwaarden vallen) na declaratie door de zorgverzekeraar gefinancierd. Dit artikel gaat in op de relatie tussen zorgkosten en het eigen risico van privaatrechtelijk verzekerden. Meer specifiek is een kwantificering gegeven van het samengestelde effect van de eigen betalingen door verzekerden die ontbreken in de administratie van de zorgverzekeraars als gevolg van hoge eigen risico’s en de remmende werking van eigen risico’s op de zorgconsumptie en daarmee op de zorgkosten. Samenhang tussen eigen risico en ziektekosten Eigen risico’s zijn een belangrijk instrument om de schade voor een zorgverzekeraar te beperken. Enerzijds komt dit omdat een eigen risico tot gevolg heeft dat verzekerden meer schade zelf betalen en de zorgverzekeraar minder. Aan de andere kant heeft een eigen risico een remmende werking op het zorggebruik. Deze twee relaties worden in deze paragraaf verder uitgelegd. Daarnaast komt ook de relatie tussen de keuze van eigen risico en (verwachte) ziektekosten aan de orde. Eigen risico’s hebben een financieringsverschuiving van zorgverzekeraars naar verzekerden tot gevolg. Bij verzekerden zonder eigen risico vergoedt de zorgverzekeraar alle kosten, voor zover deze binnen het vergoedingenpakket van de betreffende polis valt. Verzekerden mét een eigen risico betalen een deel van de kosten zelf. Omdat hierdoor de schadekosten voor de zorgverzekeraar afnemen, staat hier uiteraard een premiekorting tegenover. De financieringsverschuiving heeft geen gevolgen voor de totale zorgkosten. De som van de zorgkosten die verzekerde en zorgverzekeraar betalen is in beide gevallen gelijk. De tweede relatie heeft wel invloed op de totale zorgkosten. Verzekerden met een eigen risico maken naar verwachting minder gebruik van de gezondheidszorg dan verzekerden zonder eigen risico, doordat zij een gedeelte van de kosten zelf moeten betalen. Dit wordt het remgeldeffect genoemd. Uit verschillende studies blijkt dat dit effect daadwerkelijk optreedt. Het optreden van het remgeldeffect heeft een drukkende werking op de totale kosten van de gezondheidszorg. Omgekeerd van het remgeld, bestaat er voor verzekerden zonder eigen risico geen negatieve financiële prikkel tot matiging van zorggebruik. Dit geldt ook voor verzekerden met een eigen risico, die dit al hebben volgemaakt. Dit effect van ‘overconsumptie’ wordt ‘moral hazard’ genoemd. De derde relatie tussen eigen risico en ziektekosten komt alleen voor bij vrijwillige eigen risico’s. Het betreft de keuze van verzekerden voor een eigen risico. Verzekerden met een ongunstige gezondheidstoestand zullen naar verwachting minder snel kiezen voor een eigen risico, dan gezonde verzekerden. Dit verschijnsel wordt het selectie-effect genoemd. Zowel het remgeld als het selectie-effect hebben tot gevolg dat de schadekosten van verzekerden met een eigen risico lager zijn dan die van verzekerden zonder eigen risico. Het is belangrijk om in te zien dat deze lagere kosten bij het selectie-effect het gevolg zijn van gezondheidsverschillen, terwijl het bij het remgeld het gevolg is van consumptieverschillen. Voordat het effect van het niet-declareren van zorgkosten in verband met eigen risico en het remgeld in kwantitatieve zin bestudeerd kunnen worden, dient een compleet beeld van de zorgkosten binnen het vergoedingenpakket verkregen te worden. Uit de administratie van zorgverzekeraars ontbreekt nog een deel van de declaraties. Enerzijds omdat verzekerden simpelweg vergeten om ziektekostennota’s in te sturen. Anderzijds blijft een deel van de declaraties buiten zicht door hoge eigen risico’s. Dit is
16
Z O R G T H E R M O M E T E R
de situatie als verzekerden hun ziektekostennota’s niet insturen, omdat ze verwachten dat hun kosten dat jaar beneden het eigen risico blijven. Dan zal er per slot van rekening toch geen vergoeding plaatsvinden. In de volgende paragraaf zal het verschijnsel van niet-gedeclareerde eigen betalingen inclusief remgeldeffect gekwantificeerd worden. Resultaten inschatting niet-gedeclareerde eigen betalingen inclusief remgeld In het onderzoek is bepaald wat de gemiddelde kosten van verzekerden met een vergelijkbare gezondheid en achtergrondkenmerken zonder eigen risico zijn. Dit wordt vergeleken met gelijksoortige verzekerden met een hoog eigen risico. De vergelijking van gemiddelde kosten van de groepen zonder en met eigen risico levert een saldo op dat een inschatting is voor niet-gedeclareerde eigen betalingen inclusief remgeldeffect. Dit saldo komt uit op € 75 per verzekerde met een eigen risico. In figuur 6 is dit saldo van € 75 uitgesplitst naar sectoren. Zoals verwacht kan worden, komen de niet-gedeclareerde eigen betalingen vooral voor bij de schadesectoren farmaceutische hulp, huisartsenhulp, tandheelkundige hulp en ziekenhuishulp. Verzekerden ervaren voor de sectoren kraamzorg, verloskundige hulp en ziekenvervoer een verwaarloosbare rem op consumptie. Verder is in tabel 7 te zien dat naarmate het eigen risico hoger is, de niet-gedeclareerde eigen betalingen inclusief remgeld gemiddeld gesproken hoger zijn. Wanneer deze niet-gedeclareerde eigen betalingen over alle privaatrechtelijk verzekerden wordt omgeslagen komt dit op gemiddeld € 51 per volledig verzekerde uit. Dit komt neer op circa 4% van de totale zorgkosten. Macro gezien is dit bijna € 240 miljoen.
20
19 €
18 16
18 € 16 €
15 €
14 12 10 8 6 4€ 0€ Overige
0€
Kraamzorg en verloskundige hulp
Tandheelkundige hulp
Hulpmiddelen
Paramedische hulp
Huisartsenhulp
Farmaceutische hulp
Ziekenhuiszorg en specialistische hulp
0
2€
1€
2
Ziekenvervoer
4
Figuur 6 Verdeling niet-gedeclareerde eigen betalingen particuliere zorgverzekeringsmarkt inclusief remgeld naar schadesector, in euro’s (bron: Vektis)
J U L I
2 0 0 5
17
Eigen risicoklasse in €
Percentage verzekerden
Gemiddelde schade verzekeraar in €
Remgeld + niet gedeclareerde eigen betaling in €
Remgeldeffect
0 25 < 75 75 < 125 125 < 250 250 < 500 500 < 750 750 < 1000 > 1000
32% 12% 20% 17% 10% 3% 3% 2%
1.515 1.089 1.382 894 827 691 657 521
66 72 43 86 129 158 207
0% 6% 5% 5% 9% 16% 19% 28%
1.191
51
4%
Tabel 7 Gemiddelde niet-gedeclareerde eigen betalingen, inclusief remgeld particulier privaatrechtelijk verzekerden uitgesplitst naar eigen risico-klasse (bron: Vektis)
Naarmate het eigen risico hoger is, nemen het remgeldeffect en de niet-gedeclareerde schade toe. Het eigen risico is daarom een zeer belangrijk instrument voor zorgverzekeraars.
drs. A. (Ilja) Smits en ir. R.E. (Erwin) Eisinger
18
Z O R G T H E R M O M E T E R
Productie ziekenhuizen 2004 Met de intrede van Diagnose Behandeling Combinaties (DBC’s) is het bekostigingssysteem voor ziekenhuizen veranderd. Het jaar 2004 is het laatste jaar waarvan de productie van de FB-parameters (Functiegericht Budgetteren) van de ziekenhuizen goed vergeleken kan worden met voorgaande jaren. Binnen de FB-systematiek wordt de productie van ziekenhuizen gemeten met behulp van de zogenaamde budgetparameters. Dit zijn: de klinische opnamen, het aantal verpleegdagen, het aantal eerste polikliniekbezoeken en de aantallen dagverpleging. De laatste parameter wordt de laatste jaren onderscheiden in ‘gewone dagverpleging’ en ‘zware dagverpleging’. Ontwikkeling 2001 tot 2004: groei dagverpleging In november 2000 heeft het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) het actieplan ‘Zorg Verzekerd’ gelanceerd. Met behulp van financiële prikkels moesten de wachtlijsten bij ziekenhuizen worden weggewerkt. Door het beschikbaar stellen van budget werd het mogelijk om aanvullende afspraken te maken tussen zorgverzekeraars en ziekenhuizen over de te verlenen extra zorg: zorg gericht op het wegwerken van de wachtlijsten. Deze extra zorg werd dan ook vergoed, de zogenaamde boter-bij-devis-afspraken. Parallel hieraan was en bleef het beleid van de overheid erop gericht om vanwege efficiëntieoverwegingen meer behandelingen in dagverpleging te laten plaatsvinden in plaats van via klinische opnamen. Al jarenlang worden de ziekenhuizen via de FB-systematiek dan ook gestimuleerd om meer behandelingen in dagverpleging uit te voeren. In dit kader is in 2003 de extra budgetparameter ‘zware dagverpleging’ geïntroduceerd.
Budgetparameter7
Opnamen Verpleegdagen Eerste polikliniekbezoeken Dagverpleging, inclusief zware dagverpleging Zware dagverpleging
Mutatie 2001 t.o.v. 2000 (%)
Mutatie 2002 t.o.v. 2001 (%)
Mutatie 2003 t.o.v. 2002 (%)
Mutatie 2004 t.o.v. 2003 (%)
Mutatie 2004 t.o.v. 2001 (%) (x 100.000)
Mutatie 2004 t.o.v. 2001
-0,9 -5,4
3,3 -2,5
3,9 -0,6
4,5 -1,5
11,1 -9,7
1,6 -11,9
6,5
2,9
2,9
4,5
17,8
14,6
7,9
11,4
9,2
10,7
45,3
3,8
-
-
-
7,9
-
-
Tabel 8 Ontwikkeling van de budgetparameters in de jaren 2001 tot en met 2004 (bron: Vektis)
7
J U L I
In de jaren voor 2003 werd nog een extra budgetparameter onderscheiden: herhaalde polikliniekbezoeken. Met ingang van het jaar 2003 is deze parameter geen budgetparameter meer.
2 0 0 5
19
Een en ander heeft effect gehad op de ontwikkeling van de budgetparameters: de opnamen, eerste polikliniekbezoeken en dagverpleging zijn de laatste vier jaar flink gestegen; de laatste parameter zelfs met 45%. Door de invoering van de budgetparameter ‘zware dagverpleging’ is het aantal in dagverpleging uitgevoerde behandelingen verder toegenomen. In de laatste kolom van tabel 8 wordt aangegeven om welke aantallen het gaat. Wanneer wordt gekeken naar ontwikkeling in absolute aantallen, dan laten de budgetparameters ‘verpleegdagen’ en ‘eerste polikliniekbezoeken’ de grootste absolute mutatie zien. Ontwikkeling 2004 per type ziekenhuis Wanneer de ontwikkeling (2004 ten opzichte van 2003) in de productieparameters wordt verbijzonderd naar type ziekenhuis (tabel 9-a) komen verschillen tussen de ziekenhuizen aan het licht. Bij de ontwikkeling wordt de realisatie van de productie 2004 vergeleken met de realisatie van de productie in 2003. De ontwikkeling van alle ziekenhuizen samen wordt voor een groot deel bepaald door die van de algemene ziekenhuizen, vanwege het grote aandeel van dit type ziekenhuis in het totaal. De ontwikkelingen bij de categorale ziekenhuizen wijken vanwege het specifieke karakter van deze instellingen enigszins af van het beeld bij de algemene en academische ziekenhuizen.
Algemene ziekenhuizen Categorale ziekenhuizen Academische ziekenhuizen Totaal ziekenhuizen
Opnamen
Verpleegdagen
1e Polikliniek bezoeken
Dagverpleging (incl. 'zware')
Zware dagverpleging
4,3 5,1 5,6 4,5
-1,9 2,3 0,1 -1,5
4,5 3,1 4,8 4,5
10,2 6,6 16,1 10,7
7,7 15,1 7,2 7,9
Tabel 9-a Procentueel verschil in realisatie van de productie 2004 ten opzichte van 2003 per type ziekenhuis (bron: Vektis)
Algemene ziekenhuizen Categorale ziekenhuizen Academische ziekenhuizen Totaal ziekenhuizen
Opnamen
Verpleegdagen
1e Polikliniek bezoeken
Dagverpleging (incl. 'zware')
Zware dagverpleging
2,4 15,1 7,1 3,0
-3,6 8,4 1,3 -2,8
2,0 -0,5 3,8 2,1
9,4 0,1 17,5 10,0
2,7 4,4 0,5 2,6
Tabel 9-b Procentueel verschil in afspraken over productie en realisatie van de productie 2004 per type ziekenhuis (bron: Vektis)
Dagverpleging en zware dagverpleging stijgen bij alle typen ziekenhuizen. Tegelijkertijd blijft de ontwikkeling van het aantal verpleegdagen bij alle ziekenhuistypen achter bij de toename van de opnamen. Het aantal verpleegdagen per opname neemt bij alle ziekenhuistypen af. Bij de algemene ziekenhuizen is deze afname (absoluut gezien) het grootst. In 2004 lag het aantal verpleegdagen per opname hier zo’n 6,3% (gecorrigeerd voor stijging van de opname) lager dan in het jaar ervoor.
20
Z O R G T H E R M O M E T E R
In tabel 9-b wordt voor 2004 de realisatie op de productieparameters afgezet tegen de productieafspraken. Ook deze cijfers laten de effecten zien van de financiële stimulans om een klinische behandeling in dagverpleging te laten plaatsvinden. Aanvankelijk kende de parameter ‘zware dagverpleging’ in 2003 een aarzelende start. De productie bleef wat achter bij de afgesproken hoeveelheid. De cijfers over 2004 laten zien dat de realisatie bij deze parameter hoger ligt dan de productieafspraken, terwijl ook de ‘gewone dagverpleging’ blijft toenemen. Samenvattend kan worden gesteld dat financiële prikkels effect hebben gehad. Zowel op het gebied van de boter-bij-de-vis-afspraken als bij de stimulering van de dagverpleging via een extra budgetparameter. Met de komst van de DBC’s wordt het bekostigingssysteem anders. Extra productie van DBC’s in het zogenaamde B-segment (het deel waarover onderhandeld mag worden) leidt tot extra inkomsten. Het is voor het ziekenhuis gunstig als hier zo weinig mogelijk kosten tegenover staan. Dit marktprincipe vervangt de stimulans van de dagbehandeling in de FB-systematiek.
drs. R. (Robert) de Bie en ir. P.H.J. (Piet) Willekens
J U L I
2 0 0 5
21
Farmacie toptien in 2004 In het Farmacie Informatiesysteem (FIS) van Vektis worden de geboekte declaraties van geneesmiddelen geregistreerd. Aan de hand hiervan kunnen vele analyses over het gebruik, de gebruikers, voorschrijvers van farmaceutische middelen en het geneesmiddel zelf worden gedaan. Hieronder zijn de belangrijkste geneesmiddelengroepen van 2004 op een rijtje gezet. Er is gekozen om het geneesmiddelengebruik op stofnaamniveau (ATC7-niveau) naar aantal voorschriften en gedeclareerde kosten te onderscheiden. In dit artikel wordt gerekend met het gemiddelde per declarerende verzekerde van alle producten. Dit heeft geen gevolgen voor de rangorde van de lijst omdat het totale aantal declarerende verzekerden niet verschilt per geneesmiddel. Aantal voorschriften Wat betreft de toptien van geneesmiddelen op basis van het aantal voorschriften (tabel 10) is er bovenin niet veel veranderd ten opzichte van 2003; oxazepam en temazepam (slaap- en kalmeringsmiddelen) staan nog steeds op de eerste en tweede plaats. Het middel metoprolol (tegen diverse hart- en vaatklachten) is drie plaatsen gestegen en staat nu op de derde plaats. Nieuwkomers in de toptien zijn carbasalaatcalcium (bloedverdunner), paroxetine (anti-depressivum) en metformine (verlaagt bloedsuiker bij suikerziekte). Opvallend is dat de middelen paracetamol, microgynon en ibuprofen niet meer in de toptien staan en er ver buiten vallen (paracetamol komt terug op plaats 654, microgynon op plaats 40 en ibuprofen op plaats 16). Paracetamol en ibuprofen behoorden in 2004 tot de zelfzorgmiddelen en deze zelfzorgmiddelen werden in 2004 niet meer vergoed binnen het ziekenfondspakket. Een uitzondering is dat bij chronisch gebruik (langer dan één jaar) de middelen nog wel werden vergoed. Microgynon (anticonceptiepil) is per 1 januari 2004 uit het ziekenfondspakket genomen voor verzekerden vanaf 21 jaar. De tien meest gedeclareerde geneesmiddelen waren samen goed voor ongeveer 17% van alle voorschriften in 2004. Evenals in 2003 is dit een marginale afname ten opzichte van het jaar ervoor. Positie 2004 (2003)
Aantal voorschriften per declarerende verzekerde
1 (1) 2 (2) 3 (6) 4 (5) 5 (3) 6 (8) 7 (9) 8 (12) 9 (11) 10 (16)
0,30 0,26 0,22 0,22 0,21 0,20 0,17 0,16 0,16 0,15
ATC-code
Omschrijving
N05BA04 N05CD07 C07AB02 B01AC06 M01AB05 A02BC01 C03CA01 B01AC08 N06AB05 A10BA02
oxazepam temazepam metoprolol acetylsalicylzuur diclofenac omeprazol furosemide carbasalaatcalcium paroxetine metformine
Tabel 10 Geneesmiddelen toptien 2004: gemiddeld aantal voorschriften per declarerende verzekerde, op stofnaamniveau (bron: Vektis)
22
Z O R G T H E R M O M E T E R
Aantal voorgeschreven dagen Bij de samenstelling van de toptien van farmaceutische middelen (tabel 11) met de meest voorgeschreven dagen, is gebruik gemaakt van het geneesmiddelenkenmerk Defined Daily Dose (DDD). Ten opzichte van 2003 heeft er zich een duidelijke verandering voorgedaan. In 2003 stond microgynon nog vast op de eerste plaats, terwijl het middel in 2004 uit de toptien verdwenen is. Dit hangt samen met het eerder genoemde verdwijnen van het middel uit het ziekenfondspakket per 1 januari 2004. Voor wat betreft de overige geneesmiddelen zijn er weinig veranderingen met betrekking tot de plaats in de toptien vergeleken met 2003. Over de gehele linie is binnen de toptien het aantal voorgeschreven dagen toegenomen ten opzichte van 2003. Hiermee zet de stijgende trend zich voort. De toptien is samen goed voor ongeveer een kwart van alle voorgeschreven dagen, net zoals in 2003. Positie 2004 (2003)
Aantal dagen per declarerende verzekerde
ATC-code
17,7 16,8 16,2 13,6 13,3 11,5 11,4 10,0 9,0 8,2
C10AA05 B03BB01 C10AA01 A02BC01 B01AC06 B01AC08 C09AA02 C03CA01 C08CA01 C10AA03
1 (3) 2 (2) 3 (4) 4 (6) 5 (5) 6 (8) 7 (7) 8 (9) 9 (11) 10 (12)
Omschrijving
atorvastine foliumzuur simvastatine omeprazol acetylsalicylzuur carbasalaatcalcium enalapril furosemide amlodipine prevastatine
Tabel 11 Geneesmiddelen toptien 2004: gemiddeld aantal voorgeschreven dagen per declarerende verzekerde, op stofnaamniveau (bron: Vektis)
Kosten Ook op basis van kosten is een toptien van geneesmiddelen samengesteld (tabel 12). Hierin is een aantal veranderingen waar te nemen ten opzichte van de ranglijst van 2003. Het middel omeprazol (maagzuurremmer) stond vast op de eerste plaats, maar moet een plaatsje terug. Het middel atorvastine (cholesterolverlager) maakt een sprongetje en staat nu bovenaan. De middelen in de toptien zijn samen verantwoordelijk voor 19% van de totale kosten, wat een daling betekent ten opzichte van 2003 (23%).
J U L I
2 0 0 5
23
Positie 2004 (2003)
1 (3) 2 (1) 3 (4) 4 (6) 5 (5) 6 (2) 7 (7) 8 (17) 9 (10) 10 (14)
Kosten per declarerende verzekerde (in €) 9,70 8,10 8,00 6,60 5,20 4,60 4,50 3,40 3,30 3,20
ATC-code
Omschrijving
C10AA05 A02BC01 R03AK06 A02BC02 C10AA03 C10AA01 N06AB05 R03BB04 N02CC01 A02BC05
atorvastatine omeprazol salmeterol met fluticason pantoprazol pravastatine simvastatine paroxetine tiotropium sumatriptan esomeprazol
Tabel 12 Geneesmiddelen toptien 2004: kosten per declarerende verzekerde, op stofnaamniveau (bron: Vektis)
Het per begin 2004 ondertekende convenant op het gebied van farmacie zal van invloed zijn op de toptien van kosten geneesmiddelen en op de individuele positie van enkele geneesmiddelen.
drs. A. (Ilja) Smits en J.D.P. (Arjan) van Benthem
24
Z O R G T H E R M O M E T E R
Contacten particulier verzekerden met huisarts Zoals bekend zal op 1 januari 2006 de nieuwe Zorgverzekeringswet in werking treden. Vanaf dan verdwijnt het onderscheid tussen particulier verzekerden en ziekenfondsverzekerden en valt iedereen onder één basisverzekering. Voor wat betreft de huisartsenzorg neemt de financieringssystematiek dan ook een andere vorm aan. In de huidige situatie wordt de huisartsenzorg bij particulier verzekerden gefinancierd op basis van het aantal consulten vermenigvuldigd met een tarief (plus een eventuele module/toeslag). Bij ziekenfondsverzekerden worden de kosten gefinancierd vanuit abonnementshonoraria. Naar alle waarschijnlijkheid zal de nieuwe wijze van financieren een combinatie van beide systematieken inhouden. In dat kader is het interessant om te kijken hoe de kosten van de huisartsenzorg binnen het huidige particuliere stelsel worden verdeeld. Tevens kijken we naar de contactfrequenties van particulier verzekerde patiënten met de huisarts. Hoe vaak maakt men gebruik van de huisarts? En wat zijn de verschillen tussen man en vrouw in hun contactfrequentie met de huisarts? Gemiddelde kosten huisartsenzorg per verzekerde Gemiddeld is er in 2003 per particulier verzekerde circa € 86 uitgegeven aan huisartsenhulp. Ruim 62% daarvan bestond uit de kosten voor een consult bij de huisarts (zie figuur 7). Dit komt neer op bijna € 54 per verzekerde. Visites hebben met zo’n 9% aandeel een aanzienlijk geringere betekenis in deze kosten. Uit de cijfers blijkt dat vooral ouderen in relatief grote mate gebruik maken van deze laatste contactvorm.
10%
consult regulier
4%
consult > 20 min
5% telefoon/recept/vaccinatie
3% 49%
overig onbekend visite regulier
16%
visite > 20 min ANW 13%
Figuur 7 Aandeel contactvormen van huisartsenzorg in de totale kosten huisartsenzorg, 2003 (bron: Vektis)
Het aandeel van kosten voor avond-, nacht- en weekenddiensten (ANW) ten opzichte van de totale geconsumeerde huisartsenhulp is over alle leeftijdsgroepen evenredig verdeeld met een aandeel rond de 10%. Uitzondering hierop zijn de relatief hoge kosten voor kinderen van 0 tot 5 jaar. Deze leeftijdsgroep maakt significant vaker gebruik van deze vorm van huisartsenzorg met een aandeel van ruim 14% in de totale kosten voor avond-, nacht- en weekenddiensten. Het lijkt erop dat ouders van jonge kinderen een bezoek aan de huisarts liever niet uitstellen tot de volgende ochtend of tot na het weekend.
J U L I
2 0 0 5
25
Contactfrequenties Hoe vaak een patiënt contact heeft met de huisarts is allereerst natuurlijk vooral afhankelijk van diens gezondheid. In onze berekeningen -op basis van de particuliere declaratiebestanden van STAT- gaan we uit van alleen de declarabele contacten met de huisarts. Niet van alle contacten vindt namelijk declaratie plaats (voorbeelden van niet-declarabele kosten zijn administratieve contacten als het doorgeven van laboratorium-uitslagen of het inschrijven van specialistbrieven). Consulten en visites worden vrijwel altijd gedeclareerd. Gemiddeld genomen had de huisarts in 2003 per particulier verzekerde patiënt te maken met 3,3 contacten. Dat aantal liep uiteen van 1,6 bij de 10-14 jarigen tot 15,4 bij de 90-plussers. Het gemiddelde van 3,3 contacten is onder te verdelen in 1,9 consulten, 1,1 telefonische contacten, recepten en/of vaccinaties, 0,2 avond-, nacht- en weekenddiensten en 0,2 visites (zie figuur 8). Wanneer slechts naar de reguliere contacten (exclusief ANW) gekeken wordt, komt dit cijfer op 3,2. Met het oog op de tarieven bij de verschillende contactsoorten, is het inzichtelijk om deze contactfrequenties te wegen naar consulteenheden. Een visite is anderhalf keer zo duur als een gewoon consult en een (telefonisch) herhalingsrecept is slechts de helft van het consulttarief. Hiermee rekening houdend, heeft een particulier verzekerde gemiddeld 3,0 contacten met zijn huisarts. Naarmate de patiënt ouder is, stijgt het aantal praktijkconsulten. Bij patiënten ouder dan 75 jaar stijgt het aantal visites relatief zelfs nog meer. Hoewel het aandeel van visites in het totale aantal contacten gering is, kosten deze contacten de huisarts wel relatief veel tijd, omdat het om visites langer dan 20 minuten gaat.
Consult
ANW
Visite
Telefoon/recept/vaccinatie
4,5 0,2
4,0
0,2
3,5 3,0
2,0
0,2
1,4
0,1 0,1
2,5
0,2
1,1
0,9
1,5 1,0
2,2 1,6
1,9
0,5 0,0 Man
Vrouw
Totaal
Figuur 8 Aandeel contactvormen van huisartsenzorg in de totale kosten huisartsenzorg, 2003 (bron: Vektis)
Contactfrequenties per geslacht Wanneer we de gemiddelde contactfrequentie met de huisarts bekijken naar geslacht, dan valt op dat vrouwen op alle contactvormen hoger scoren dan mannen. Gemiddeld komt een vrouw 2,2 keer op een huisartsenconsult waar een man slechts 1,6 keer verschijnt.
26
Z O R G T H E R M O M E T E R
Ook bij telefonische contacten, (herhaal)recepten en vaccinaties ligt de contactfrequentie van de vrouw aanzienlijk hoger dan die van de man. Voor wat betreft de (herhalings)receptuur wordt dit voor een deel verklaard, doordat veel vrouwen in de vruchtbare leeftijd herhaalrecepten nodig hebben voor hun pilgebruik.
drs. J.C.M. (Joost) Parren en ir. R.E. (Erwin) Eisinger
J U L I
2 0 0 5
27
Informatie voor zorgkantoren: Nieuwe versie EI-standaarden Zorgregistratie gereed Sinds mei 2005 is de nieuwe versie EI-standaarden Zorgregistratie uitgebracht. Deze EI-standaarden zijn een onderdeel van de AWBZ-brede Zorgregistratie oftewel de AZR. Zowel de regionale als bovenregionale standaarden zijn vernieuwd. Wat is er gewijzigd in deze nieuwe versie? Belangrijke wijzigingen zijn onder andere: • de invoer van het Burgerservicenummer • het functiegericht maken van het EI-bericht • de verwijdering van productbeschrijvingen • het doorvoeren van diverse wensen van gebruikers Vektis voert in opdracht van CVZ het onderhoud en de helpdesk op deze standaard uit. Hierbij gaat het onder andere om de correctie van fouten, het verzamelen van wensen, het beantwoorden van vragen en het registreren van klachten. Bent u gebruiker van de EI-standaarden en heeft u vragen, opmerkingen of wensen, dan kunt u zich wenden tot:
[email protected]. De EI-standaarden zelf treft u aan op: www.vektis.nl -> producten ->standaarden->AWBZ.
28
Z O R G T H E R M O M E T E R
Colofon Redactie Saskia Cuijpers, Niels Hoeksema en Marieke Smit Medewerkers aan dit nummer Sandra van Noorloos, Marnix Romp, Arjan van Benthem, Hanneke van Kooten, Willem de Boer, Hazel Hull, Joost Parren, Anne de Boo, Robert de Bie, Erwin Eisinger, Piet Willekens, Philip Mokveld, Tijmen van Til, Katya Stoimenova, Marc Aaldijk, Michel Gerritsma, Sander Neijmeijer, Ilja Smits, Kees Oosterlee en Kees Huijsmans. Redactie-adres Postbus 703 3700 AS Zeist tel: 030-6988323 fax: 030-6988216 e-mail:
[email protected] internet: www.vektis.nl Druk & Ontwerp VDA-groep Abonnementen Vektis B.V. t.a.v. mevrouw S. van Noorloos Postbus 703 3700 AS ZEIST tel: 030-6988323 fax: 030-6988216 e-mail:
[email protected] Het gebruik van de inhoud van deze Zorgthermometer is onder bronvermelding toegestaan.
Disclaimer Ofschoon uiterste zorg is besteed aan kwaliteit en geldigheid van de gegevens, aanvaardt Vektis geen aansprakelijkheden voor de gevolgen van eventuele onjuistheden.
Soms komt het totaal van een kolom in een tabel niet exact overeen met de optelling van de in de kolom vermelde bedragen. Dit wordt veroorzaakt door afrondingen van de bedragen.
Vektis BV Sparrenheuvel 18 3708 JE Zeist Postbus 703 3700 AS Zeist T 030 - 698 83 23 F 030 - 698 82 16 www.vektis.nl