Zorg dragen voor je rug kan je leren! Uitwerking van een informatieve brochure met ergonomische principes, bestemd voor de patiënten van de rugschool. Studiegebied Gezondheidszorg Opleiding Bachelor in de ergotherapie Campus Renaat De Rudderlaan Academiejaar 2012-2013 Module Bachelorproef Promotor Mevrouw Mieke Baert Ergotherapeute rugschool Suzan Debuysere
Howest – departement Professionele Bachelors Kortrijk, Campus RDR, Renaat de Rudderlaan 6, 8500 Kortrijk
Zorg dragen voor je rug kan je leren! Uitwerking van een informatieve brochure met ergonomische principes, bestemd voor de patiënten van de rugschool. Studiegebied Gezondheidszorg Opleiding Bachelor in de ergotherapie Campus Renaat De Rudderlaan Academiejaar 2012-2013 Module Bachelorproef Promotor Mevrouw Mieke Baert Ergotherapeute rugschool Suzan Debuysere
Howest – departement Professionele Bachelors Kortrijk, Campus RDR, Renaat de Rudderlaan 6, 8500 Kortrijk
Woord vooraf Het is achter ‘de rug’… Hoewel mijn ’woord vooraf’ in het begin van mijn bachelorproef staat, ging er al heel wat zoek- en schrijfwerk aan vooraf. Dit werd mogelijk gemaakt door heel wat mensen, graag wil ik hen hiervoor van harte bedanken. Aan mijn bachelorproef kon ik niet beginnen zonder mijn stagementor en promotor, Mieke Baert. Ze voorzag mij van een heel boeiend, praktisch onderwerp. Zo gaf ze me ook de mogelijkheid om mijn bachelorproefstage in de rugschool van het Jan Yperman Ziekenhuis te lopen. Ze stond mij met haar deskundige raad en daad bij wanneer ik vragen of twijfels had. Daarnaast verdient ook mevrouw Anne Dejager een dankwoord voor de begeleiding, hulp en tips die ze mij gaf gedurende het schrijven. Vervolgens wil ik de collega’s en patiënten van de dienst fysieke revalidatie bedanken. Dankzij hen heb ik de mogelijkheid gehad om heel wat praktijkervaring op te doen binnen de fysieke revalidatie. Birgit Brunfaut wil ik ook bedanken, ze offerde haar middagpauze en vrije tijd meermaals op om de foto’s voor de brochure te nemen. Ook wil ik mevrouw Liesbeth Desimpel bedanken voor de spelling- en taalcontrole. Uiteraard mag ik mijn ouders, broers, vrienden en Senne niet vergeten! Bedankt voor de opgelegde pauzes, dagelijkse luisterbereidheid en steun! Jullie gaven mij goede moed!
Inleiding Ik liep reeds stage in het Jan Yperman Ziekenhuis en kon op deze manier al kennismaken met de rugschool. Het was mijn mentor die me van dit boeiende onderwerp voorzag. Ze gaf me het voorstel om een informatieve brochure met ergonomische principes voor de patiënten van de rugschool uit te werken. Ongeveer 80 % van de bevolking krijgt ooit wel eens met rugpijn te maken. De patiënt wordt hierdoor belemmerd in zijn dagelijks functioneren. Dit heeft invloed op de kwaliteit van leven. De oorzaak van lage rugpijn is niet altijd duidelijk. Het kan bijvoorbeeld veroorzaakt worden door het aanhouden of herhalen van slechte houdingen. Bij deze patiënten is het onder andere van belang dat ergonomische principes aangeleerd worden. Ergonomie is op dit moment een hot item. We zijn er ons niet echt van bewust, maar eigenlijk speelt ergonomie een belangrijke rol in ons leven. Denk maar aan een ergonomisch ingerichte werkplaats of keuken, ergonomische handgrepen, ergonomische schoenen, het eindeloos aanbod aan ergonomische fietszadels enz. Heel wat bronnen behandelen dit onderwerp. Het theoretisch deel van deze bachelorproef start met de anatomie van de wervelkolom. De regio’s en de anatomische vlakken van de wervelkolom worden beschreven, evenals de opbouw van de wervelkolom. Hoofdstuk 1 geeft een beeld van de gezonde opbouw van de rug, helaas kan de rug oorzaak zijn van pijn. In hoofdstuk 2 wordt het onderscheid weergegeven tussen specifieke en aspecifieke rugklachten. Hierbij worden telkens de pathologieën besproken die het meest voorkomen in de rugschool van het Jan Yperman Ziekenhuis. Deze bachelorproef handelt over ergonomie. In hoofdstuk 3 wordt een overzicht van de meest relevante definities van ergonomie voor deze bachelorproef gegeven. Hoofdstuk 4 beschrijft coping. Chronische pijn kan ertoe leiden dat de patiënt zo weinig mogelijk beweegt om ervoor te zorgen dat hij geen pijn krijgt… Het is van belang om aan deze patiënten, via educatie, duidelijk te maken dat bewegen niet noodzakelijk tot (meer) pijn leidt. Bewegen op een rugvriendelijke manier is hier uiteraard van belang.
Ook gedragsverandering komt in dit hoofdstuk uitgebreid aan bod. Er wordt hierbij dieper ingegaan op de individuele gedragsverandering en gedragsverandering binnen een groep. Dit is nodig om de aangeleerde ergonomische principes eigen te maken. In hoofdstuk 5 worden de ergotherapeutische rollen besproken. Ook wordt de link tussen ergonomie en ergotherapie hier gelegd. Hierna volgt het praktische gedeelte. Eerst volgt een voorstelling van het multidisciplinair team van de rugschool in het Jan Yperman Ziekenhuis. De ergonomische principes, die de ergotherapeut aan de patiënten van de rugschool geeft, staan beschreven in hoofdstuk 7. Deze principes komen uitgebreider aan bod in de brochure. Er ging aan het maken van de brochure een heel proces vooraf. De uitwerking ervan wordt uitgebreid beschreven in hoofdstuk 8 aan de hand van een Gantt-grafiek. Daarnaast was het ook de bedoeling dat de brochure geëvalueerd werd door de patiënten van de rugschool. Een overzicht van de conclusies wordt in hoofdstuk 9 beschreven. Het eindproduct, de brochure kan in bijlage teruggevonden worden.
Abstract Titel: Zorg dragen voor je rug kan je leren! Uitwerking van een informatieve brochure met ergonomische principes, bestemd voor de patiënten van de rugschool. Sleutelwoorden: Ergotherapie – fysieke revalidatie – rugschool – ergonomie – gedragsverandering – coping – educatie
Zowel op medisch als maatschappelijk vlak is lage rugpijn een groot probleem. De rugschool behandelt patiënten met chronische lage rugpijn. Het doel van ergotherapie binnen de rugschool is het aanleren en het zich eigen maken van ergonomische principes bij de patiënt. Het automatiseren van aangeleerde vaardigheden en het veranderen van gedrag is zeker niet evident. In de rugschool krijgt de patiënt theoretische lesjes omtrent de ergonomische principes. Het aanleren en het zich eigen maken van ergonomische principes gebeurt op verschillende manieren. De ergonomische principes worden in de praktijk ingeoefend. Ook kan de patiënt door het visualiseren met behulp van foto’s en video’s inzicht verwerven in het uitvoeren van bepaalde handelingen. De brochure is ook een extra tool om tot gedragsverandering te komen. Deze bachelorproef werd op vraag van de rugschool van het Jan Yperman Ziekenhuis in Ieper uitgewerkt. Er was behoefte aan een informatieve brochure die ergonomische principes beschrijft. Na het beëindigen van het programma in de rugschool krijgt de patiënt de brochure mee naar huis. De patiënt kan zo op gelijk welk moment de informatie raadplegen. De brochure werd door verschillende patiënten geëvalueerd. Dit leverde naast positieve, enthousiaste reacties ook heel wat bruikbare tips op. Deze betekenden een grote meerwaarde bij het finaliseren van de brochure.
Inhoudsopgave Woord vooraf Inleiding Abstract Inhoudsopgave ....................................................................................................................................... 1 Verklarende woordenlijst....................................................................................................................... 6 Theoretisch deel ...................................................................................................................................... 8 Hoofdstuk 1 - De wervelkolom als geheel ............................................................................................... 9 1.1
De regio’s van de wervelkolom ............................................................................................... 9
1.2
Anatomische vlakken .............................................................................................................. 9
1.2.1
Frontaal vlak ........................................................................................................................ 9
1.2.2
Sagittaal vlak........................................................................................................................ 9
1.3
Opbouw van de wervelkolom ............................................................................................... 10
1.3.1
Een wervelsegment ........................................................................................................... 10
1.3.2
Ligamenten ........................................................................................................................ 12
1.3.3
Functionele onderverdeling van de spieren die betrokken zijn bij houdingen en
bewegingen van de wervelkolom ..................................................................................................... 12 1.3.4 1.4
Spieren van de romp ......................................................................................................... 13 Besluit .................................................................................................................................... 17
Hoofdstuk 2 - Aandoeningen................................................................................................................. 18 2.1
Specifieke rugklachten .......................................................................................................... 18
2.1.1
Discus hernia ..................................................................................................................... 18
2.1.2
Spondylolisthesis ............................................................................................................... 19
2.2
Aspecifieke rugklachten ........................................................................................................ 20
2.2.1
Indeling op duur van de klachten ...................................................................................... 20
2.2.2
Indeling op pathologie....................................................................................................... 20
2.3
Besluit .................................................................................................................................... 22
Hoofdstuk 3 - Ergonomie ...................................................................................................................... 23 3.1 3.1.1
Definitie van het begrip ......................................................................................................... 23 Definitie volgens de Federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal
overleg (FOD WASO) ......................................................................................................................... 23
1
3.1.2 3.2
De definitie volgens de Nederlandse vereniging voor ergonomie (2007) ....................... 24 Besluit .................................................................................................................................... 24
Hoofdstuk 4 – Coping en gedragsverandering ...................................................................................... 25 4.1
Coping.................................................................................................................................... 25
4.1.1
Determinanten van coping ................................................................................................ 25
4.1.2
Pijncoping .......................................................................................................................... 26
4.2
Gedragsverandering .............................................................................................................. 26
4.2.1
Individuele gedragsverandering ........................................................................................ 26
4.2.2
Gedragsverandering van groepen ..................................................................................... 30
4.2.3
Zes algemene didactische leerprincipes............................................................................ 32
4.3
Besluit .................................................................................................................................... 33
Hoofdstuk 5 – Ergotherapie .................................................................................................................. 34 5.1
Ergotherapeutische rollen ..................................................................................................... 34
5.1.1
Assessor ............................................................................................................................. 34
5.1.2
Observator ......................................................................................................................... 35
5.1.3
Adviseur ............................................................................................................................. 36
5.1.4
Behandelaar ...................................................................................................................... 36
5.1.5
Coach ................................................................................................................................. 37
5.2
Holistische benadering .......................................................................................................... 37
5.3
Ergonomie binnen de ergotherapie ...................................................................................... 38
5.3.1
Fysieke, cognitieve en organisatie ergonomie .................................................................. 39
5.3.2
Rehabilitation ergonomics ................................................................................................ 40
5.3.3
Conceptergonomie versus correctieve ergonomie ........................................................... 40
5.3.4
Toepassing van de ergonomie voor de therapeut ............................................................ 41
5.3.5
Toepassing van de ergonomie voor de patiënt ................................................................. 42
5.4
Besluit .................................................................................................................................... 44
Praktisch deel ........................................................................................................................................ 46 Hoofdstuk 6 - Voorstelling stageplaats ................................................................................................. 47 6.1
Het multidisciplinair team van de rugschool......................................................................... 47
6.1.1
De fysisch geneesheer ....................................................................................................... 47
6.1.2
De kinesitherapeut ............................................................................................................ 47 2
6.1.3
De psycholoog ................................................................................................................... 48
6.1.4
De ergotherapeut .............................................................................................................. 48
6.2
Besluit .................................................................................................................................... 49
Hoofdstuk 7 – Ergonomische principes ................................................................................................. 50 7.1
Biomechanica ........................................................................................................................ 50
7.1.1
Vooroverbuigen met een ronde rug.................................................................................. 50
7.1.2
Achteruit uitstrekken......................................................................................................... 51
7.1.3
Rotatie ............................................................................................................................... 51
7.1.4
Vooroverbuigend opzij draaien ......................................................................................... 52
7.2
Staan ...................................................................................................................................... 53
7.2.1
Correcte staande houding ................................................................................................. 53
7.2.2
Enkele tips bij het staan .................................................................................................... 53
7.3
Liggen .................................................................................................................................... 54
7.3.1
Belang van een goede slaaphouding ................................................................................. 54
7.3.2
Hard vs. zacht slaapsysteem.............................................................................................. 54
7.3.3
Transfer in en uit bed ........................................................................................................ 55
7.3.4
Correcte lighouding ........................................................................................................... 56
7.4
Zitten ..................................................................................................................................... 57
7.4.1
Verkeerde zithouding ........................................................................................................ 57
7.4.2
Passief zitten...................................................................................................................... 57
7.4.3
Actief zitten ....................................................................................................................... 59
7.5
Heffen en tillen ...................................................................................................................... 60
7.5.1
Risico’s in verband met grijpafstand ................................................................................. 60
7.5.2
Te vermijden houdingen bij heffen en tillen ..................................................................... 61
7.5.3
Hef- en tilprincipes ............................................................................................................ 63
7.5.4
Meest gebruikte houdingen en bewegingen .................................................................... 63
7.5.5
Enkele praktische toepassingen bij het heffen en tillen ................................................... 66
7.6
Besluit .................................................................................................................................... 67
Hoofdstuk 8 - Uitwerking brochure....................................................................................................... 68 8.1 8.1.1
Verloop van de uitwerking .................................................................................................... 68 Raadplegen diverse bronnen omtrent ergonomie ............................................................ 72 3
8.1.2
Verzamelen van informatie ............................................................................................... 72
8.1.3
Opstellen draaiboek .......................................................................................................... 72
8.1.4
Eerste maal nemen van foto’s ........................................................................................... 73
8.1.5
Opstellen, controle en herwerking van de tekst voor de brochure en het draaiboek ..... 74
8.1.6
Nemen en controleren van de foto’s ................................................................................ 75
8.1.7
Invoegen van definitieve foto’s in brochure en hernemen van foto’s na controle .......... 76
8.1.8
Controle van brochure door externe ................................................................................ 76
8.1.9
Invoegen van definitieve foto’s in brochure ..................................................................... 77
8.1.10
Finaliseren van brochure, schrijven van de inleiding en algemene opmaak van de
brochure ........................................................................................................................................... 77 8.2 8.2.1 8.3
Doel van de brochure ............................................................................................................ 78 Terugkoppeling naar de zes didactische leerprincipes ..................................................... 79 Besluit .................................................................................................................................... 80
Hoofdstuk 9 - Uitwerking vragenlijst ..................................................................................................... 81 9.1
Opstelling vragenlijst ............................................................................................................. 81
9.2
Resultaten vragenlijst ............................................................................................................ 82
9.2.1
Steekproef ......................................................................................................................... 82
9.2.2
Houdt u in uw thuis-, werk- en vrijetijdssituatie rekening met de verkregen tips? .......... 83
9.2.3
Wat weerhoudt u ervan om de tips uit te voeren? ........................................................... 84
9.2.4
Zet de brochure u ertoe aan om de tips te blijven opvolgen? .......................................... 85
9.2.5
Is de gegeven informatie duidelijk en verstaanbaar geformuleerd? ................................ 86
9.2.6
Zijn er op inhoudelijk vlak onduidelijkheden op te merken? ............................................ 86
9.2.7
Zijn alle foto’s duidelijk? .................................................................................................... 88
9.2.8
Is de verhouding tussen tekst en foto’s evenwichtig verdeeld? ....................................... 90
9.2.9
Heeft u opmerkingen omtrent de lay–out? ...................................................................... 91
9.2.10
Opmerkingen en tips ......................................................................................................... 92
9.3
Besluit .................................................................................................................................... 92
Lijst met figuren en tabellen ................................................................................................................ 94 Referentielijst ....................................................................................................................................... 97 Bijlagen ................................................................................................................................................ 102 Bijlage 1: ASE model ............................................................................................................................ 103
4
Bijlage 2: brochure .............................................................................................................................. 104 Bijlage 3: draaiboek ............................................................................................................................. 105 Bijlage 4: Oswestry Low Back Pain Disability Questionnaire............................................................... 106 Bijlage 5: Roland-Morris Disability Questionnaire .............................................................................. 107 Bijlage 6: VAS-schaal............................................................................................................................ 108 Bijlage 7: vragenlijst ............................................................................................................................ 109
5
Verklarende woordenlijst ASE-model
Theoretisch model voor (beredeneerd, bewust) gedrag van mensen. Het model beschrijft de factoren die van invloed zijn op het tot stand komen van gedrag (gedragsdeterminanten).
Congenitaal
Aangeboren
Contralaterale romprotatie
Rotatie naar de tegenovergestelde zijde van waar de contractie zich voordoet.
Coping
Pogingen die mensen in het werk stellen om stress te hanteren
Curatieve aanpak
Genezende aanpak
Empowerment
Iemand in staat stellen om uit zichzelf te beslissen en te handelen
EQ
Emotionele Intelligentie
Extramuraal
Buiten de muren van het ziekenhuis
Facetinfiltratie
Het is mogelijk na te gaan welke gewrichten de pijn veroorzaken. De zenuwbanen die naar deze gewrichten lopen worden bij de proefbehandeling verdoofd, zo kan nagegaan worden of de pijn vermindert. Wanneer blijkt dat deze proefbehandeling helpt, wordt in een volgende behandeling overgegaan tot infiltratie met behulp van cortisone. De pijn kan gedurende een langere periode verminderen.
FOD WASO
Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg
Geprolabeerd
Uitpuiling
Hernia-operatie
Open operatietechniek, het betreft een oude beproefde methode die wel nog veel wordt toegepast.
Hydrofiel
Neemt gemakkelijk vocht op.
Ipsilaterale romprotatie
Rotatie naar dezelfde zijde van waar de contractie zich voordoet.
IQ
Intelligentiequotiënt
Metastasen
Uitzaaiingen
6
Osteoporose
Botontkalking, de meest voorkomende stofwisselingsziekte van de botten.
Polysegmentaal
Meerdere segmenten, de spieren overbruggen een grotere afstand.
Proteoglycanen
Ongeveer 50 % van het kraakbeen bestaat uit proteoglycanen. Deze zijn verantwoordelijk voor de elasticiteit van het weefsel. Ze houden gemakkelijk water op. Discusdegeneratie wordt veroorzaakt door de afname van proteoglycanen.
SIP
Sickness Impact Profile
Type I spiervezels
De spieren hebben een groot aeroob uithoudingsvermogen. Ze zijn in staat om een contractie aan lage intensiteit over een lange periode aan te houden.
Type IIIb-spiervezels
Veroorzaken snelle en krachtige contracties.
VAS
Visueel Analoge Schaal
Ziekte van Bechterew
Een reumatische aandoening, waarbij de gewrichten van het bekken, de nek, de rug, de heupen en de knieën ontstoken zijn.
7
Theoretisch deel
8
Hoofdstuk 1 - De wervelkolom als geheel In dit hoofdstuk volgt een overzicht van de verschillende regio’s van de wervelkolom. Ook wordt de wervelkolom vanuit de anatomische vlakken bekeken. Dit om een beeld te krijgen van de bouw van de wervelkolom. De opbouw van de wervelkolom wordt ook uitgebreid weergegeven.
1.1
De regio’s van de wervelkolom
De wervelkolom wordt opgedeeld in vijf verschillende regio’s. De wervelkolom bestaat uit 33 wervels: 7 cervicale wervels (1), 12 thoracale wervels (2) en 5 lumbale wervels (3). De volgende 5 sacrale wervels zijn verbeend en vormen het os sacrum (4), het os coccygis wordt gevormd door de 4 verbeende coccygale wervels (5) (Gilroy, Mcpherson & Ross, 2008). Figuur 1: de wervelkolom (Kapandji, 2009)
1.2
Anatomische vlakken
1.2.1
Frontaal vlak
In het frontale vlak zijn de wervels loodrecht op elkaar gestapeld, er zijn geen krommingen zichtbaar. De cervicale wervels zijn dunner en kleiner. De wervels worden, van cervicaal naar lumbaal, hoger en breder. Op de lumbale en sacrale wervels grijpen de grootste krachten aan (Gilroy, Mcpherson & Ross, 2008).
1.2.2
Sagittaal vlak
In het sagittale vlak, wordt een soort S-vorm zichtbaar. Er wordt gesproken van de cervicale lordose, de thoracale kyfose en de lumbale lordose. De krommingen van de wervelkolom zorgen ervoor dat de rug beweeglijk is. Ook kan hij, dankzij zijn krommingen, schokken en krachten van buitenaf opvangen. Het os coxae vormt de basis van de wervelkolom. Elke beweging van het bekken geeft op haar beurt een beweging aan de wervelkolom. In het bekken zijn verschillende bewegingen mogelijk. Vooral het uitvoeren van de anteversie en retroversie heeft een invloed op de rug. Een anteversie
9
geeft een grotere lordose ter hoogte van de lumbale wervelkolom. Een retroversie van het bekken geeft dan weer een afvlakking ter hoogte van de lumbale wervelkolom (Gilroy, Mcpherson & Ross, 2008).
1.3
Opbouw van de wervelkolom
De verschillende, belangrijke onderdelen van de wervelkolom worden opgesomd en beschreven. Hiertoe behoren: het wervelsegment, de ligamenten en de spieren.
1.3.1
Een wervelsegment
De opbouw van een wervelsegment bestaat uit een corpus vertebralis, een arcus vertebralis en een discus intervertebralis tussen twee wervels. Deze drie belangrijke onderdelen van de wervelkolom worden verder afzonderlijk besproken (Demaret, Willems & Gavray, 2005).
1.3.1.1
Corpus vertebralis
Wanneer de wervelkolom in ventraal aanzicht wordt bekeken, zien we het corpus vertebralis. Deze heeft de structuur van een kort bot. Het corpus vertebralis bestaat uit spongieus weefsel. Dit weefsel is omgeven door compact bot. Het corpus neemt toe in volume van cervicaal naar lumbaal. Zij zorgen vooral voor de draagkracht van de wervelkolom (Kapandji, 2009).
1.3.1.2
Arcus vertebralis
Aan de dorsale zijde van de wervelkolom bevindt zich de arcus vertebralis, ook de wervelboog genoemd. Op deze arcus bevinden zich facetgewrichten. De wervels articuleren onderling via deze facetgewrichten. Op de arcus vertebralis bevindt zich aan weerszijden de processus transversus. Deze worden ook de dwarsuitsteeksels genoemd, ze zijn lateraal gericht. Dorsaal op de arcus vertebralis ligt de processus spinosus. Iedere wervel heeft een foramen vertebrale. Deze wordt begrensd door het corpus vertebralis en door de arcus vertebralis. Alle foramina vertebralia boven elkaar vormen het canalis vertebralis, hierin loopt het ruggenmerg (Kapandji, 2009).
10
1.3.1.3
Discus intervertebralis
Met uitzondering van C0-C1 en C1-C2 staan de corpora met elkaar in verbinding via een discus intervertebralis of een tussenwervelschijf. Deze zorgt voor de veerkracht en het schokdempende effect tijdens het bewegen (Van Kolen, 2010). De discus bestaat uit twee delen. Figuur 2: discus intervertebralis (Kapandji, 2009) Centraal bestaat de discus uit de nucleus pulposus (N). Deze doorzichtige gelei bestaat voor 88 % uit water. De nucleus pulposus is een vervormbare, maar niet samendrukbare kern. Hij is opgebouwd uit een netwerk van fijne fibrillen die een sterk hydrofiel1 karakter hebben. Er bevinden zich geen bloedvaten of zenuwen in de nucleus pulposus (Demaret, Willems & Gavray, 2005). Het perifere deel van de discus intervertebralis is de annulus fibrosus (A). De annulus fibrosus bestaat uit 10 tot 20 concentrische lamellen, opgebouwd uit collageenvezels. In iedere lamel lopen de vezel schuin, maar de richting is in de opeenvolgende lamellen steeds tegengesteld (Demaret, Willems & Gavray, 2005). De discus intervertebralis bevat geen bloedvaten. De discus ontvangt zijn voeding door diffusie. Er vindt een vrij grote stofwisseling plaats tussen de discus en de nabijgelegen bloedvaten en wervelcorpora. De tussenwervelschijf voedt zich Figuur 3: diffusieprocessen (Van Nugteren & Winkel, 2005) enerzijds wanneer er van houding veranderd wordt en anderzijds wanneer de persoon rust (Gilroy, Mcpherson & Ross, 2008; Demaret, Willems & Gavray, 2005).
1
Hydrofiel: neemt gemakkelijk vocht op.
11
Bewegen is heel belangrijk. Statische houdingen en gebrek aan lichaamsbeweging daarentegen belemmeren de uitwisseling van vloeistoffen en voedingsstoffen in de discus intervertebralis (Gilroy, Mcpherson & Ross, 2008; Demaret, Willems & Gavray, 2005). In de nucleus pulposus bestaat geen innervatie. De achterste annulusvezels en het ligamentum longitudinale posterius worden beide echter zeer goed geïnnerveerd (Winkel & van Nugteren, 2005).
1.3.2
Ligamenten
Talrijke ligamenten lopen door de hele wervelkolom. Deze zijn vergelijkbaar met elastieken. Ze stabiliseren en versterken onze wervelkolom. In tegenstelling tot de tussenwervelschijven lopen er hier wel talloze zenuwuiteinden door. De beschadiging van een ligament is bijgevolg zeer pijnlijk (Demaret, Willems & Gavray, 2005). Er zijn twee ligamentensystemen te onderscheiden. Enerzijds lopen langs de gehele wervelkolom de lig. longitudinalia anterior en posterior. Anderzijds is er een systeem van segmentale ligamenten. Volgende ligamenten worden onderscheiden: het lig. flavum, het lig. interspinale, lig. supraspinale, het lig. intertransversarium (Kapandji, 2009).
1.3.3
Functionele onderverdeling van de spieren die betrokken zijn bij houdingen en bewegingen van de wervelkolom
Bergmark (1989) deelde de spieren die betrokken zijn bij de houdingen en bewegingen van de wervelkolom op in twee grote groepen of systemen: het lokale en het globale spiersysteem (Bergmark geciteerd door Danneels, 2010).
1.3.3.1
Het lokale spiersysteem
Het lokale spiersysteem heeft een stabiliserende functie in de lumbopelvische regio. De spieren van het lokale spiersysteem hebben hun oorsprong aan de lumbale wervels en het bekken. Vanuit anatomisch oogpunt hebben ze dus het potentieel om te gaan stabiliseren (Danneels, 2010). Biomechanisch gezien hebben de spieren een goede positie om een stabiliserende functie op zich te nemen. De spieren liggen dicht tegen het gewricht aan, bij contractie veroorzaken ze een druk op het gewricht. In vergelijking met andere spieren hebben de
12
spieren van het lokale spiersysteem een groot deel type 1 spiervezels2 en ook een grote doorsnede. De spieren hebben een groot aeroob uithoudingsvermogen. Ze zijn in staat om een contractie aan lage intensiteit over een lange periode aan te houden. Wanneer een voorspelbare kracht gaat inwerken op de romp, worden bepaalde spieren reeds geactiveerd (Danneels, 2010). Enkele belangrijke spieren van het lokale spiersysteem zijn de lumbale m. multifidus, de m. psoas, de m. quadratus lumborum en de m. transversus abdominis (Danneels, 2010).
1.3.3.2
Het globale spiersysteem
De spieren van het globale spiersysteem zijn groter en liggen meer oppervlakkig. Ze overbruggen verschillende segmenten. Deze spieren zorgen voor de bewegingen van de romp ten opzichte van het bekken. Ze zijn belangrijk bij het starten van bewegingen, de posturale controle en de globale houdingsstabiliteit. Ze worden niet vooraf aangestuurd en hebben een groter aandeel aan type IIIb-vezels3 (Danneels, 2010). De m.obliquus internus en externus, de m. rectus abdominis, de thoracale bundels van de erector spinae enz. zijn spieren die tot de globale spieren gerekend worden (Danneels, 2010).
1.3.4
Spieren van de romp
1.3.4.1
Achterste spieren
Bogduk (1997) beschreef dat de lumbale rugspieren achter de processi transversi liggen en bijgevolg ook een invloed hebben op de lumbale wervelkolom. Enerzijds hechten spieren zich aan de lumbale wervels, anderzijds bestaat de spiergroep uit spieren die geen verbindingen maken met de lumbale wervels (Bogduk geciteerd door Danneels, 2010). Deze achterste rugspieren kunnen worden opgedeeld in drie groepen: -
de korte intersegmentale spieren: de interspinales en de intertranservarii (Danneels, 2010),
2
Type I spiervezels: de spieren hebben een groot aeroob uithoudingsvermogen. Ze zijn in staat om een contractie aan lage intensiteit over een lange periode aan te houden. 3 Type IIIb-spiervezels: veroorzaken snelle en krachtige contracties.
13
-
de polysegmentale4 spieren: de spieren die aanhechten aan de lumbale wervels (Danneels, 2010),
-
de lange polysegmentale spieren: ze hechten niet aan op de wervels afzonderlijk maar overbruggen de lumbale regio (Danneels, 2010).
1.3.4.2
Laterale spieren
Bij de m. quadratus lumborum kunnen verschillende lagen onderscheiden worden. De middelste, meer lateraal gelegen bundels overbruggen de lumbale regio. Deze middelste bundels dragen bij tot het uitvoeren van een lateroflexie. De spier kan ook lokaal gaan stabiliseren, door de segmentale aanhechtingen (Danneels, 2010).
Figuur 4: de m. quadratus lumborum (Zygote media group, 2012)
De m. psoas bestaat uit twee delen. Deze spier zorgt voor het uitvoeren van een heupflexie. Daarnaast draagt deze spier ook bij tot extensie en lateroflexie van de lumbale wervelkolom. De achterste vezels zorgen bij contractie voor druk op de lumbale wervelkolom, de voorste vezels dragen bij tot het bewegen in zowel de wervelkolom als de heup Figuur 5: de m. psoas major (Zygote media (Danneels, 2010).
Figuur 6: de m. psoas minor (Zygote media group, 2012)
group, 2012)
4
Polysegmentaal: de spieren overbruggen een grotere afstand.
14
1.3.4.3
Spieren van de buikwand
Volgende spieren van de buikwand worden besproken: de mm. Recti abdominis, de m. transversus abdominis, de obliquus internus abdominis, de obliquus externus abdominis.
De m. rectus abdominis bestaat uit twee spierbanden. Het bovenste deel zorgt voornamelijk voor een anteflexie van de romp. Het onderste deel zorgt voor retroversie in het bekken (Danneels, 2010).
Figuur 7: de m. rectus abdominis (Zygote media group, 2012)
Wanneer de mm. transversi abdominis bilateraal contraheren, wordt de buik afgeplat en vermindert de omtrek van de buik. Er wordt verondersteld dat ze een belangrijke invloed heeft op de stabiliteit (Danneels, 2010).
Figuur 8: de m. transversus abdominis (Zygote media group, 2012)
15
Net als de transversus abdominis draagt de m. obliquus internus abdominis bij tot ondersteuning en stabilisatie. Ook staat deze spier in voor een flexie van de romp en een ipsilaterale romprotatie5. De intra-abdominale druk wordt verhoogd (Danneels, 2010).
Figuur 9: de m. obliquus internus abdominis (Zygote media group, 2012)
De belangrijkste functies van de m. obliquus externus abdominis zijn rompflexie, contralaterale romprotatie6 en ipsilaterale lateroflexie. Ook zijn deze spieren belangrijk bij het uitademen, de intra-abdominale druk en de stabilisatie van het bekken (Danneels, 2010).
Figuur 10: de m. obliquus externus abdominis (Zygote media group, 2012)
5 6
Ipsilaterale romprotatie: rotatie naar dezelfde zijde van waar de contractie zich voordoet. Contralaterale romprotatie: rotatie naar de tegenovergestelde zijde van waar de contractie zich voordoet.
16
1.3.4.4
Spieren die de buikholte begrenzen
Het diafragma heeft de vorm van een koepel. Deze spier scheidt de buikholte van de thorax. De belangrijkste functie van het diafragma is het inademen. Daarnaast vervult het diafragma ook een stabiliserende functie (Danneels, 2010).
Figuur 11: het diafragma (Zygote media group, 2012)
1.3.4.5
De bekkenbodemspieren
Er mag verondersteld worden dat de bekkenbodemspieren een gelijkaardige functie vervullen als de spieren van het diafragma. Maar tot op heden is in nog geen enkele studie het effect van de activiteit van de bekkenbodemspieren op de stabiliteit ter hoogte van de lumbale wervelkolom beschreven (Danneels, 2010).
1.4
Besluit
Voorgaand hoofdstuk beschreef de opbouw van een gezonde rug. Helaas kan onze rug oorzaak zijn van verschillende soorten pijn. Uit schattingen blijkt dat 60 à 90 % van de bevolking ooit last krijgt van rugklachten (Danneels, 2010). Welke deze problemen allemaal kunnen zijn en hoe ze opgedeeld worden, komt in het volgende hoofdstuk aan bod.
17
Hoofdstuk 2 - Aandoeningen In dit hoofdstuk worden de rugklachten ingedeeld in specifieke of aspecifieke rugklachten. Ongeveer 90 % van de lage rugklachten worden aspecifieke lage rugpijn genoemd (van Nugteren, 2005). De oorzaak van de lage rugpijn kan niet met 100 % zekerheid gesteld worden. Twee voorbeelden zijn lumbago en discusdegeneratie. Hernia nuclei pulposi, wervelinzakking bij osteoporose7, metastasen8, de ziekte van Bechterew9 en spondylolisthesis kunnen dan weer onder specifieke lage rugpijn geplaatst worden (van Nugteren, 2005). De pathologieën die het meest voorkomen op de rugschool in het Jan Yperman Ziekenhuis worden in dit hoofdstuk beschreven.
2.1
Specifieke rugklachten
2.1.1
Discus hernia
Discus hernia is een voorbeeld van een neurologische aandoening. Door een grote druk van de nucleus pulposus (A) kunnen de buitenste vezels van de annulus Figuur 12: de discus hernia (Kapandji 2009) fibrosus scheuren. Deze nucleus pulposus, een geleiachtige kern, kan gaan uitpuilen (B) en bijgevolg het ruggenmerg of een nervus gaan irriteren (C). Een hernia kan tintelingen, verminderde kracht en verlammingsverschijnselen veroorzaken. De discus is niet voorzien van arteriën, met als gevolg dat het maanden tot zelfs meer dan een jaar kan duren vooraleer de schade hersteld is. Ook kan de pijn al verdwenen zijn, hoewel de discus nog niet hersteld is.
7
Osteoporose: botontkalking, de meest voorkomende stofwisselingsziekte van de botten. Metastasen: uitzaaiingen 9 Ziekte van Bechterew: een reumatische aandoening, waarbij de gewrichten van het bekken, nek, rug, heupen en knieën ontstoken zijn. 8
18
De kans op terugval is bijgevolg groter. Het grootste deel van de hernia’s (90 %) ontstaat tussen L3-L4, of tussen L5-S1 (Bastiaanssen et al., 2007). Via een disectomie kan de hernia verwijderd worden. Hierbij moet duidelijk gemaakt worden dat een disectomie niet de enige oplossing is. Via een kijkoperatie wordt het geproblabeerde10 discusmateriaal verwijderd. De endoscoop en ander gereedschap worden via een tube naar het operatiegebied gebracht. De disectomie is minder invasief dan de hernia-operatie11 (van Nugteren & Winkel, 2005).
2.1.2
Spondylolisthesis
Een spondylolyse is een onderbreking van de pars interarticularis. Deze onderbreking kan per arcus vertebralis enkel- of dubbelzijdig voorkomen. Waarschijnlijk veroorzaakt een mechanische overbelasting deze onderbreking. Een spondylolyse kan zich in principe op ieder niveau voordoen, maar vaak op het niveau L5-S1. Wanneer er Figuur 13: spondylolyse (Verhaar & Mourik, 2008) afglijding optreedt van de bovenliggende wervels wordt dit spondylolisthesis genoemd. Niet enkel de bovenliggende wervel verplaatst zich, over de gehele wervelkolom wordt een verplaatsing veroorzaakt (Verhaar & Mourik, 2008). De verplaatsing van de wervels kan op twee manieren gebeuren. Bij retrolysthesis vindt een subluxatie van de wervel naar dorsaal ten opzichte van de aangrenzende caudale wervel plaats. Bij anterolysthese vindt er een subluxatie naar ventraal plaats (Winkel & Aufdemkampe, 2001). Spondylolisthesis kan verschillende oorzaken hebben. Deze kan isthimisch, dysplastisch of degeneratief zijn. Bij het isthimische is de spondylolyse de oorzaak.
10
Geprolabeerd: uitpuiling Hernia operatie: open operatietechniek, het betreft een oude beproefde methode die wel nog veel wordt toegepast. 11
19
Bij het dysplastische type is de wervelboog intact, maar congenitaal12 te slecht ontwikkeld om voldoende stabiliteit te bieden. Bij het degeneratieve type ligt een combinatie van discusdegeneratie en artrose van de facetgewrichten aan de basis (Verhaar & Mourik, 2008).
2.2
Aspecifieke rugklachten
2.2.1
Indeling op duur van de klachten
Aspecifieke lage rugpijn wordt ingedeeld op grond van de duur van de klachten. Acute lage rugpijn betekent dat de klachten maximaal 6 weken aanhouden. Er wordt van uitgegaan dat 75 % à 90 % van de gevallen binnen 4 tot 6 weken herstelt. Indien de pijn langer duurt dan 6 weken en minder dan 3 maanden, dan wordt de pijn subacuut genoemd. Er wordt van chronische lage rugpijn gesproken indien de pijn langer dan 3 maanden duurt (Tulder & Koes, 2004).
2.2.2
Indeling op pathologie
2.2.2.1
Lumbago
Het ontstaan van een lumbago kan verschillende oorzaken hebben. Enerzijds kan die ontstaan door het uitvoeren van een verkeerde beweging. Anderzijds kan een chronische overbelasting van de gewrichtsbanden een lumbago veroorzaken. Ook een plotselinge overbelasting kan hier aan de basis liggen (van Nugteren & Winkel, 2005). Lumbago wordt omschreven als hevige, pijnlijke spiercontracties ter hoogte van de lage rug. Het bewegen kan aanzienlijk belemmerd worden. De helft van deze mensen is na één week klachtenvrij, hoewel de kans op herval groot is. Een acute lumbago kan ook evolueren naar een chronische lumbago (van Nugteren & Winkel, 2005).
12
Congenitaal: aangeboren
20
2.2.2.2
Discusdegeneratie
Naarmate een persoon ouder wordt, ondergaat de discus intervertebralis veranderingen. De eerste verschijnselen van discusdegeneratie kenmerken zich door het verminderd vermogen om water op te nemen en een afname van de hoeveelheid proteoglycanen13 in de nucleus pulposus. Op röntgenfoto’s wordt een versmalling van de discus zichtbaar. De discus wordt nauwelijks gevasculariseerd en zijn voeding ontvangt de discus door diffusie. Er mag aangenomen worden dat het Figuur 14: discusdegeneratie herstelproces te traag verloopt. Studies hebben aangetoond (Verhaar & Mourik, 2008) dat er een duidelijke relatie is tussen het belasten van de rug en het ontstaan van discusdegeneratie. Herhalend foutief tillen van lasten is een risicofactor. Flexie gecombineerd met rotatie geeft de grootste drukverhoging (van Nugteren & Winkel, 2005). Facetlijden is een veel voorkomend gevolg van discusdegeneratie. Discusdegeneratie vergroot de druk op de facetgewrichtjes. Ten gevolge van deze druk ontstaat er irritatie en ontsteking. Artrose van het facetgewricht is een vaak voorkomende, reumatoïde pathologie. Facetlijden komt op lumbaal niveau meestal voor op L4-L5 en L5-S1. Op cervicaal niveau komt facetlijden meestal voor op C5-C6 en C6-C7. Facetlijden komt niet veel voor op thoracaal niveau omwille van beperkte bewegingen die de wervels ten opzichte van elkaar maken (Geelen, 2008). Facetinfiltratie14 en de pijnkliniek kunnen een oplossing bieden tegen de pijn. Indien het facetlijden ernstig is, wordt overgegaan tot chirurgie. Bij een wervelfusie worden de betrokken wervels met osteosynthetisch materiaal gefixeerd. Ook kan een stuk bot, afkomstig uit het bekken, gebruikt worden bij deze fusie. Dit heeft als doel om het bot, afkomstig uit het bekken, te laten vergroeien met boven- en onderliggende wervel (Winkel & Aufdemkampe, 2001).
13
Proteoglycanen: ongeveer 50 % van het kraakbeen bestaat uit proteoglycanen. Deze zijn verantwoordelijk voor de elasticiteit van het weefsel. Ze houden gemakkelijk water op. Discusdegeneratie wordt veroorzaakt door de afname van proteoglycanen (Bron: Vandeputte & Gryson , 2007). 14 Facetinfiltratie: het is mogelijk na te gaan welke gewrichten de pijn veroorzaken. De zenuwbanen die naar deze gewrichten lopen worden bij de proefbehandeling verdoofd, zo kan nagegaan worden of de pijn vermindert. Wanneer blijkt dat deze proefbehandeling helpt, wordt in een volgende behandeling overgegaan tot infiltratie met behulp van cortisone. De pijn kan gedurende een langere periode verminderen.
21
2.2.2.3
Ischias
Wanneer er druk plaatsvindt ter hoogte van de nervus ischiadicus dan kan dit uitstralingspijn veroorzaken vanuit de rug naar de bil en het onderste lidmaat. Ischias kent verschillende oorzaken. Dit kan een discushernia, gewrichtsontsteking, overgewicht of zwangerschap zijn. Ischias kan ook veroorzaakt worden door Figuur 15: ischias (Shiel, 2011) zware lasten te tillen of door verkeerde bewegingen (Morin, 2004).
2.3
Besluit
Veel patiënten met lage rugklachten hebben chronische pijn, hoewel er geen specifieke oorzaak te vinden is. Deze worden, zoals al eerder aangegeven, aspecifieke lage rugklachten genoemd. Deze klachten kunnen het gevolg zijn van het langdurig aanhouden van foutieve bewegingen. Het volgende hoofdstuk gaat over ergonomie. Er wordt een overzicht gegeven van de meest interessante, recente definities.
22
Hoofdstuk 3 - Ergonomie 3.1
Definitie van het begrip
“Het woord ‘ergonomie’ komt van de Griekse woorden ergon (arbeid) en nomos (wet, regel). De term ergonomie werd voor het eerst gebruikt in 1949 bij de oprichting van de ‘ergonomics research society’ in Oxford. Als het woord ergonomie letterlijk geïnterpreteerd wordt, betekent dit: de regels waaraan menselijk werk onderworpen is. Omdat “kennis over regels” ook soms onder de Griekse term logos wordt geplaatst, maken sommige bronnen ook gebruik van de term ‘ergo-logie’. Inhoudelijk worden aan het woord ergonomie nogal verschillende betekenissen toegekend. De meest gangbare strekkingen definiëren ergonomie als een techniek en een wetenschap tegelijk (Désiron, 2010).”
3.1.1
Definitie volgens de Federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg (FOD WASO)
In de brochure ‘Methoden en instrumenten voor een ergonomische en psychosociale analyse’ stelt de FOD WASO15 het volgende: “De menselijke mogelijkheden en beperkingen houden verband met anatomische, fysiologische, psychologische en sociale kenmerken van mensen. De aspecten die met het werk te maken hebben, betreffen de te verrichten taken en de te leveren inspanningen zowel fysiek als mentaal, de beschikbare hulpmiddelen, de omgeving waarin moet worden gewerkt, de wijze waarop het werk is georganiseerd (Désiron, 2010). ’’ Deze eerste definitie geeft een mooi verband weer met ergotherapie. Ergotherapeuten hebben een holistische kijk op de patiënten. Dat wil zeggen, het beschouwen van de mens als een fysiek, emotioneel, cognitief, sociaal en cultureel geheel. FOD WASO citeert dat de menselijke mogelijkheden en beperkingen verband houden met anatomische, fysiologische, psychologische en sociale kenmerken van de mens.
15
FOD WASO: Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg
23
3.1.2
De definitie volgens de Nederlandse vereniging voor ergonomie (2007)
“Ergonomie houdt zich bezig met het ontwerpen van de omgeving, processen en werkplekken, producten of informatie waarmee wij – de gebruikers – optimaal kunnen functioneren. Ergonomie is terug te vinden in auto’s en openbaar vervoer, kleding, software, handgereedschappen, machines, kantoren, productie: kortom in producten, processen en organisaties (Désiron, 2010).” Vaak zijn we er ons niet echt van bewust, maar eigenlijk speelt ergonomie een belangrijke rol in ons dagelijks leven. Ergonomie is ontstaan vanuit het feit dat niet alle producten geschikt zijn voor elke gebruiker. Bijvoorbeeld: bedrijven kijken tegenwoordig uitgebreid naar de inrichting van het kantoor, het plaatsen van ergonomische bureaustoelen, toetsenborden, besturingsmuizen enz. Het is de taak van de ergotherapeut om binnen de rugschool gericht advies te geven aan de patiënt. Het is steeds het doel van de ergotherapeut om bij elke patiënt een zo hoog mogelijk niveau van zelfstandig functioneren te bekomen op vlak van wonen, werken en vrije tijd.
3.2
Besluit
Er zijn duidelijke accentverschuivingen merkbaar bij de verschillende definities van ergonomie. Eén principe is duidelijk: ergonomie zoekt naar een wederzijdse aanpassing tussen de mens en zijn werk (Désiron, 2010). Rugschool is een vaak gebruikte interventie bij chronische lage rugpijn. Ze gaat ervan uit dat individuen door gebrek aan kennis een grotere kans hebben op rugpijn. Die kennis heeft betrekking op anatomie, het functioneren van het lichaam, stress en coping 16. Een doel van de rugschool is het risico van rugpijn te verminderen door de kennis te vergroten (Van Tulder & Koes, 2004). Op een gerichte manier wordt advies gegeven aan de patiënten omtrent ergonomische principes.
16
Coping: pogingen die mensen in het werk stellen om stress te hanteren.
24
Hoofdstuk 4 – Coping en gedragsverandering Educatie speelt een belangrijke rol bij preventie. Dit met als doel om de gezondheid van de patiënt te verbeteren. De informatie kan mondeling gegeven worden, maar ook via brochures, video’s, foto’s, internet enz. Hierdoor kan de zelfredzaamheid van de patiënt verhoogd worden. Naast kennis over ergonomische principes is er ook een verandering nodig in het denken en handelen van de patiënt (Van Tulder & Koes, 2004). Deze ergonomieprincipes moeten geautomatiseerd worden. Coping en gedragsverandering zijn methodes die nodig zijn om zowel het denken als het handelen te veranderen.
4.1
Coping
“Coping betekent in het Engels letterlijk ‘het hoofd bieden aan’ en verwijst naar de pogingen die mensen in het werk stellen om stress te hanteren (Kaptein et al., 2007).” Hierbij kan gebruik gemaakt worden van cognitieve coping (denken) of gedragsmatige coping (gedrag). Binnen cognitieve coping valt de positieve herinterpretatie, bijvoorbeeld: door mijn beperkte mogelijkheden is een hechtere band ontstaan met mijn gezin. Zo’n aanpassing in het denken bevordert de acceptatie en vermindert ook stress. Daarnaast kan ook gedragsmatige coping zich voordoen. Bijvoorbeeld: door minder fysieke inspanningen, kan iemand minder klachten hebben en daardoor ook minder stress (Kaptein et al., 2007).
4.1.1
Determinanten van coping
Elke persoon gaat op een verschillende manier om met een gelijkaardige medische situatie. De manier waarop die persoon naar zijn situatie kijkt, bepaalt zijn reactie hierop. De persoon gaat inschatten hoe ernstig de situatie is. Hoe ernstiger de situatie, hoe sterker de stressreactie. De nood om het evenwicht terug te herstellen zal groter zijn. De mate waarin iemand denkt dat hij de situatie het hoofd kan bieden is ook belangrijk. Als de patiënt denkt een probleem te kunnen oplossen, zal hij een actieve houding aannemen. Wanneer de persoon geen mogelijkheid ziet, zal hij in de eerste plaats zijn emoties willen reguleren. Coping hangt samen met persoonlijkheid, ervaring en omgevingsfactoren. Mensen die door hun omgeving gesteund worden voelen zich beter in staat om met stress om te gaan. Ook kunnen patiënten steun krijgen van lotgenoten (Kaptein et al., 2007).
25
4.1.2
Pijncoping
Een literatuuronderzoek toont een verband aan tussen lage rugpijn en psychologische factoren. Vermoedelijk zijn depressie en angst de meest voorkomende psychische aandoeningen, geassocieerd met lage rugpijn (Ellegaard & Pedersen, 2012). Bij chronische pijn wordt ook vaak de associatie met chronische stress gemaakt. Een combinatie van stress met depressie en pijn vormt geen goed uitgangspunt voor coping (Ellegaard & Pedersen, 2012). Ook de omgang met de pijn, bepaalt hoeveel de patiënt last heeft van de pijn. Chronische lage rugpijn kan als een vorm van stress gezien worden. Het verstoort het functioneren in het dagelijks leven en gaat gepaard met angst en verdriet. Chronische pijn kan ertoe leiden dat de patiënt zo weinig mogelijk beweegt om ervoor te zorgen dat hij geen pijn krijgt. Het gebrek aan bewegen zorgt ervoor dat de conditie van de spieren steeds verslechtert. Het is van belang om aan deze patiënten, via educatie, duidelijk te maken dat bewegen niet noodzakelijk tot (meer) pijn leidt. Bewegen op een rugvriendelijke manier is hier uiteraard van belang (Kaptein et al., 2007)!
4.2
Gedragsverandering
Gedragsverandering is een belangrijke oplossingsmogelijkheid binnen de ergonomie. De opdeling tussen individuele gedragsverandering en gedragsverandering in groepen wordt hier gemaakt. Ook worden de zes didactische leerprincipes beschreven. Deze zijn gelinkt aan de werking van ons geheugen (Balm & Horsten, 2009).
4.2.1
Individuele gedragsverandering
“De mens is de maat van alle dingen.” Filosoof Protagorus verwierf met deze uitspraak grote bekendheid. Iedereen is uniek, het begrijpen van individuele gedragsverandering is dus belangrijk. Er zijn al verschillende faseringen van gedragsveranderingsprocessen beschreven. De modellen hebben met elkaar de basisfasering van Lewin, één van de oprichters van de gestalttherapie, gemeen. Hierna wordt ook het zesstappenmodel beschreven (Balm & Horsten, 2009).
26
4.2.1.1
Gedragsveranderingsmodel volgens Lewin
- Fase 1: unfreezing: mensen dienen zich bewust te worden en los te komen van ongewenste gewoonten (Balm & Horsten, 2009). - Fase 2: moving: mensen dienen zich vereiste kennis, attitudes en vaardigheden eigen te maken (Balm & Horsten, 2009). - Fase 3: freezing: het gewenste gedrag moet niet eenmalig worden uitgevoerd, maar moet een vast onderdeel worden en blijven van het dagelijks doen en laten (Balm & Horsten, 2009). In fase 1 wordt gestreefd naar een overgang van onbewust fout naar bewust fout handelen. In fase 2 naar een overgang van bewust fout naar bewust goed handelen en in fase 3 ten slotte van bewust goed naar onbewust goed handelen (Balm & Horsten, 2009).
4.2.1.2
Zesstappenmodel
Het individueel gedragsveranderingsproces wordt aan de hand van het zesstappenmodel voor gedragsverandering beschreven. Het zesstappenmodel bestaat uit: openstaan; begrijpen; willen; kunnen; doen en blijven doen. Dit model is gebaseerd op het ASE-model17. Dit model is ontwikkeld voor het verklaren van gedrag en gedragsbehoud. Volgens het ASE-model zijn er diverse stadia die mensen doorkomen voor er effectief sprake is van zichtbaar gedrag. De A staat voor attitude: de houding van een persoon tegenover het gedrag. De S voor sociale invloed: de invloed van de nabije omgeving op de persoon. De E staat voor effectiviteit: het vertrouwen van de persoon in het eigen kunnen m.b.t. het gedrag (zie bijlage) (Balm & Horsten, 2009).
17
ASE-model: theoretisch model voor (beredeneerd, bewust) gedrag van mensen. Het model beschrijft de factoren die van invloed zijn op het tot stand komen van gedrag (gedragsdeterminanten).
27
Openstaan
Begrijpen
Doen
Blijven doen
Aandacht
Kennis
Toepassen
Gewoonte Volhouden
Willen Attitude
Kunnen Vaardigheden Ergonomie
Figuur 16: het zesstappenmodel (Balm & Horsten, 2009)
28
Openstaan Het doel van deze stap is dat de patiënt zich bewust wordt van zijn huidige manier van handelen en de gezondheidsrisico’s. Hierbij hoort ook het zich openstellen voor een meer veilige en/of gezonde werkwijze. Het gaat erom dat de interesse van de patiënt opgewekt wordt. Wanneer de patiënt op een positieve manier geprikkeld en nieuwsgierig gemaakt wordt, wordt de basis gelegd voor de volgende fases (Balm & Horsten, 2009). Begrijpen In deze fase heeft de patiënt begrip van de kenmerken van de nieuwe werkwijze. Het is belangrijk dat hij goed geïnformeerd is. Hij is ook op de hoogte van het nut en de noodzaak. Zo voorkom je dat je ‘een aap een kunstje leert’. De kennis en vaardigheden zullen beter blijven hangen (Balm & Horsten, 2009). Willen Tegen het einde van deze stap is het de bedoeling dat de patiënt gemotiveerd is. Ook moet hij akkoord gaan met de nieuwe werkwijze. Aanvaarding van deze nieuwe manier van werken vraagt een attitudeverandering. De patiënt gaat (onbewust) de voor- en nadelen van deze verandering bekijken en afwegen. Ook de sociale omgeving, die een steunende rol op zich kan nemen, speelt hierbij een belangrijke rol (Balm & Horsten, 2009). Kunnen Naast het gemotiveerd zijn, is ook het kunnen uitvoeren van belang bij gedragsverandering. De patiënt moet ook beschikken over de vereiste vaardigheden en capaciteiten (Balm & Horsten, 2009). Doen De veronderstelling is dat de patiënt de nieuwe methode (gedrag) toepast, mits de nieuwe werkwijze begrepen wordt, hiernaast moeten ze ook gemotiveerd zijn (willen) en in staat zijn deze werkwijze uit te voeren (kunnen) (Balm & Horsten, 2009).
29
Blijven doen of herhalen De kans op het behoud van een bepaald gedrag wordt groter wanneer de maatregelen kwaliteitsvol zijn. Ook is het belangrijk dat de patiënt reageert op risicosituatie. Wanneer de patiënt bijvoorbeeld een drukke periode op het werk ziet aankomen en zich er ook van bewust is dat hij misschien in zijn oude gewoonte zal hervallen, kan hij extra moeite doen om deze nieuwe werkwijze vol te houden (Balm & Horsten, 2009).
4.2.2
Gedragsverandering van groepen
In de vorige paragraaf werd de individuele gedragsverandering bekeken. In de rugschool wordt niet enkel met individuen gewerkt. Bij gedragsverandering op groepsniveau worden verschillende fasen onderscheiden. Deze lopen parallel aan de fasen van het individuele gedragsveranderingsproces. Een belangrijke kanttekening moet hier gemaakt worden. Gedragsverandering vindt, binnen het groepsgebeuren, nog steeds individueel plaats. Het geven van groepstherapie zorgt voor het ontstaan van interactie tussen verschillende patiënten. Rugpatiënten vinden steun bij elkaar. Ze voelen zich niet alleen in hun situatie en kunnen hun eigen ervaringen uitwisselen. Ook kunnen ze elkaar motiveren, aanvullen en corrigeren (Balm & Horsten, 2009). Aandacht Het is een doel om interesse en belangstelling te wekken wanneer een onderwerp aangebracht wordt. Wanneer de patiënt nieuwsgierig gemaakt wordt, kan ook de belangstelling voor het onderwerp ontstaan. De basis wordt gelegd voor de volgende fasen. De aandacht kan getrokken worden door bijvoorbeeld gebruik te maken van een korte en krachtige boodschap, er kan gekozen worden voor een aantrekkelijke vormgeving van communicatiemiddelen/voorlichtingsmaterialen. Ook kan het leuke met het educatieve gecombineerd worden (Balm & Horsten, 2009).
30
Informeren De patiënten dienen kennis te hebben van het onderwerp. Informatie over het nut van een veilige werkwijze is belangrijk. Hierbij kan bijvoorbeeld een cd-rom gebruikt worden die uitlegt hoe je veelvoorkomende handelingen op de beste manier kan uitvoeren. De groep kan bijvoorbeeld kiezen uit praktijkvoorbeelden met goed/fout foto’s, filmpjes met de ergonomische principes enz. (Balm & Horsten, 2009). Houding Het is van belang dat de patiënt positief tegenover het onderwerp staat. Nadelen van het gewenste gedrag hoeven niet ontkend te worden, wel kunnen ze genuanceerd worden. Verkeerde opvattingen binnen de groep vereisen extra aandacht. Heel belangrijk binnen deze fase is om de betrokkenen te laten denken over oplossingen. Vertel de patiënten niet direct wat ze fout doen, maar stimuleer ze tot nadenken door het stellen van vragen (Balm & Horsten, 2009). Gedrag Het uiteindelijke doel is het veranderen van gedrag op vlak van wonen, werken en vrije tijd. Bij het introduceren van extra aandacht voor gewenst gedrag, speelt de ergotherapeut een belangrijke, onmisbare rol. Communicatie en training kunnen als ondersteuning dienen van hele proces (Balm & Horsten, 2009). Borgen Het zich eigen maken van een nieuwe werkwijze vraagt continu aandacht. Positieve feedback leidt tot bekrachtiging van het gewenste gedrag. Het gedrag wordt bekrachtigd door het zichtbaar maken van en communiceren over de uitkomsten (Balm & Horsten, 2009).
31
4.2.3
Zes algemene didactische leerprincipes
Binnen de individuele gedragsverandering en gedragsverandering van groepen zijn zes algemene didactische leerprincipes van toepassing. Ze zijn gelinkt aan de werking van het geheugen (Balm & Horsten, 2009). Het betreft ‘aanknopingsprincipe’, ‘doelgerichtheid’, ‘plezier in het leren bevordert het leren’, ‘activiteit’, ‘frequente terugkoppeling’ en ‘oefening baart kunst.’ Aanknopingsprincipe Wanneer de informatie aansluit bij de voorkennis, de reeds aanwezige vaardigheden, ervaringen en belevingswereld kan de patiënt gemakkelijker nieuwe informatie opnemen en maakt hij zich gemakkelijker nieuwe vaardigheden eigen. Het geleerde zal ook beter onthouden worden (Balm & Horsten, 2009). Doelgerichtheid Een patiënt leert beter als hij weet wat hij leert en waarom hij leert. Bij doelgericht leren kan de patiënt meer gericht de informatie selecteren, ordenen en onthouden. De informatie kan beter gekoppeld worden aan eerder verworven kennis. Er kan tijdens therapie ook verwezen worden naar de doelen (Balm & Horsten, 2009). Plezier in het leren bevordert het leren Een patiënt die gemotiveerd is om te leren, zal ook beter leren. Dit hangt deels af van de intrinsieke motivatie van de patiënt. Ook de wijze waarop de informatie wordt aangeboden is van belang. Een gezonde dosis humor kunnen serieuze onderwerpen in het juiste perspectief plaatsen (Balm & Horsten, 2009). Activiteit De informatie wordt gemakkelijker opgenomen en onthouden als de patiënt zelf actief leert. Wanneer door de ergotherapeut eenzijdige instructies gegeven wordt, zonder voldoende in dialoog te gaan met de patiënt, kan bij de patiënt een consumptieve houding ontstaan. De patiënt kan het gevoel krijgen dat hij het hele proces ondergaat.
32
Een overactieve opstelling van de ergotherapeut vormt een bedreiging voor een actieve houding van de patiënt (Balm & Horsten, 2009). Frequente terugkoppeling Leren kan niet plaatsvinden zonder terugkoppeling. Met feedback laat de ergotherapeut de patiënt weten hoe zijn huidige prestaties zich verhouden tot de gewenste prestaties. Hij laat de patiënt weten hoe zijn vorderingen zijn in relatie tot geformuleerde doelstellingen (Balm & Horsten, 2009). Oefening baart kunst Iedereen kent wel de uitdrukking: ‘oefening baart kunst’. Deze uitdrukking heeft zowel betrekking op het verwerven van kennis en inzicht als op het aanleren van een vaardigheid. Het is ook een aansporing voor therapeuten, trainers,… om te zorgen dat deze nieuwe vaardigheden ook effectief geoefend worden. Het is noodzakelijk dat de patiënt, voor gedragsverandering, de vereiste vaardigheden werkelijk ook oefent (Balm & Horsten, 2009).
4.3
Besluit
Eerst en vooral is het bij het geven van advies de bedoeling dat de patiënt begrijpt waarover het gaat. Hiervoor is een duidelijke, begrijpbare uitleg nodig. Ook de motivatie moet opgewekt worden bij de patiënt. Daarnaast moet, als het om een uit te voeren handeling gaat, de patiënt deze kunnen uitvoeren. De handeling moet effectief getraind worden vooraleer de patiënt deze beheerst. Als doel stelt de ergotherapeut dat de patiënt de adviezen uiteindelijk ook gaat opvolgen en uitvoeren. Gedragsverandering wordt als doel gesteld. Uiteraard lukt het niet om een gedragsverandering teweeg te brengen bij een patiënt na het geven van één instructie. En wanneer je advies niet aansluit bij de leefwereld van de patiënt zelf, is de kans reëel dat deze er niets mee doet.
33
Hoofdstuk 5 – Ergotherapie In het volgende hoofdstuk worden de ergotherapeutische rollen uitgelegd en hoe de invulling van deze rollen aan bod komt in de rugschool.
5.1
Ergotherapeutische rollen
5.1.1
Assessor
Vanuit testsituaties gaat de ergotherapeut relevante gegevens verzamelen. Dit met als doel om een objectief beeld te verkrijgen van de mogelijkheden en de complexe problemen van de patiënt. Op een methodische wijze worden het handelen en elementen die het handelen verstoren, geanalyseerd (Studiefiche opleiding ergotherapie, 2013). Het eerste contact tussen patiënt en de ergotherapeut vindt hier plaats. De ergotherapeut neemt in het begin, het midden en op het einde van de behandeling bij elke patiënt een visueel analoge schaal (VAS18) af.
5.1.1.1
De visueel analoge schaal
De VAS-schaal (zie bijlage) werd oorspronkelijk ontwikkeld door Freyd (1923). Ondertussen bestaan er meerdere Nederlandse versies (o.a. Van der Kloot & Vertommen, 1989). Het is een meetschaal die bestaat uit een horizontale lijn. Meestal is deze 100 mm lang. De patiënt dient aan te duiden hoeveel pijn hij ervaart op dat moment. De score loopt van 0 (helemaal geen pijn) tot 100 (ergst ondenkbare pijn). Aangezien er ook in het midden en op het einde van de behandeling een VAS afgenomen wordt, wordt de rugpijn van de patiënt geëvalueerd (Koning & Mandema, 2010). De betrouwbaarheid van de VAS-schaal is aangetoond bij kankerpatiënten, personen met tandpijn, volwassenen met acute pijn en volwassenen met acute abdominale pijn (Koning & Mandema, 2010).
18
VAS: Visueel Analoge Schaal
34
5.1.1.2
De Roland-Morris Disability Questionnaire
Naast de VAS wordt ook de Roland-Morris Disability Questionnaire afgenomen (zie bijlage). De Roland-Morris Disability Questionnaire is afgeleid van de Sickness Impact profile (SIP19). De SIP is een vragenlijst, bestemd voor verschillende ziektebeelden met vragen omtrent de algemene gezondheid. De Roland-Morris wordt in het begin en op het einde van de behandeling afgenomen. Deze test bestaat uit een vragenlijst met ja-neenvragen. De graad van beperkingen die de patiënten ondervinden tijdens het functioneel handelen wordt hier beschreven. Bijvoorbeeld: “Door mijn rugklachten loop ik langzamer dan gewoonlijk (Lauridsen & Hartvigsen, 2013)’’ Zowel de validiteit als betrouwbaarheid van de Engelstalige versies zijn goed bevonden. Er is ook een Nederlandstalige versie beschikbaar (Koning & Mandema, 2010).
5.1.1.3
De Oswestry Low Back Pain Disability Questionnaire
Bij patiënten die in aanmerking komen voor het Fonds van Beroepsziekten wordt de Oswestry Low Back Pain Disability Questionnaire afgenomen. Deze wordt terug in het begin en op het einde van de behandeling afgenomen. De mate van functionele beperkingen door pijn bij personen met lage rugklachten worden nagegaan. Deze bevat tien deelgebieden van het algemeen dagelijks functioneren. Bijvoorbeeld: persoonlijke verzorging, tillen, lopen, zitten… (Köke et al., 1999). De validiteit van de Oswestry Low Back Pain Disability Questionnaire is aangetoond en is ook een betrouwbare test (Horbach, et al., 2010). Er zijn vier Engelstalige versies beschikbaar, daarnaast ook nog 9 versies in andere talen. Hiervan bestaat ook een versie in het Nederlands (Horbach, et al., 2010).
5.1.2
Observator
De ergotherapeut haalt de nodige gegevens uit het concrete handelen van de patiënt en zijn systeem om op deze manier interventies te plannen en te sturen. Ook worden gegevens gehaald uit informatiebronnen zoals dossiers, andere disciplines enz. Dit wordt verwerkt tot een patiëntgericht observatiekader dat bruikbaar is voor de planning en het bijsturen van de interventies (Studiefiche opleiding ergotherapie, 2013).
19
SIP: Sickness Impact Profile
35
Constante observatie, gedurende de volledige behandeling in de rugschool, is hierbij absoluut noodzakelijk. Er wordt bijvoorbeeld nagegaan op welke manier de persoon bepaalde handelingen uitvoert. De patiënt wordt door de ergotherapeut geobserveerd bij het staan, liggen, heffen, zitten,… Dit kan ook gebeuren aan de hand van videofragmenten. De patiënt wordt gefilmd bij het uitvoeren van bepaalde handelingen. Deze beelden worden dan ook bekeken samen met de patiënt. Zelfreflectie van de patiënt leidt tot gedragsverandering. Ook hier is het aspect ‘herhaling’ van belang. Herhaling van oefeningen is belangrijk om ermee vertrouwd te geraken.
5.1.3
Adviseur
De ergotherapeut begeleidt advies- en veranderingsprocessen. De patiënt en het patiëntsysteem worden op een methodische wijze begeleid in hun zoektocht naar middelen, aanpassingen die het handelen van de patiënt en zijn systeem bevorderen. Er wordt probleemoplossend gehandeld op een flexibele, creatieve en duurzame manier. De ergotherapeut informeert zich ook steeds over nieuwe ontwikkelingen en trends (Studiefiche opleiding ergotherapie, 2013). Het geven van advies is van groot belang. De ergotherapeut in de rugschool geeft de patiënt advies over rugvriendelijke lichaamsbewegingen en rugsparende houdingen in het dagelijks leven. Ook kunnen, indien dit nodig is, hulpmiddelen geadviseerd worden voor de thuis- of werksituatie. Enkele voorbeelden van hulpmiddelen kunnen zijn: een aangepast slaapsysteem, ergonomische stoelen, een rekje in de douche voor shampoo, …
5.1.4
Behandelaar
De ergotherapeut organiseert en voert de ergotherapeutische behandeling patiëntgericht, doordacht en planmatig uit. Er wordt op een methodische wijze vorm gegeven aan een veranderingsproces, met als doel de mogelijkheden van de patiënt te optimaliseren zodat de kwaliteit van leven voor de patiënt verbetert. De ergotherapeut observeert en evolueert de vorderingen van de patiënt en stuurt indien nodig zijn interventie bij (Studiefiche opleiding ergotherapie, 2013). Hierbij moet duidelijk gesteld worden dat er in de rugschool een fijne lijn is tussen adviseren en behandelen. Het effectief uitvoeren van de ergonomische principes kan binnen behandelen gekaderd worden. Tijdens de behandeling in de rugschool worden door de ergotherapeut lessen in ergonomie gegeven. Eerst en vooral tracht de ergotherapeut inzicht te geven in de manier 36
waarop de rug is opgebouwd. Daarna geeft de ergotherapeut de patiënt inzicht in de manier waarop zijn rug beweegt en hoe de rug hoort te bewegen. Situaties uit het dagelijks leven worden aangebracht. Wat zijn de correcte manieren om een last te tillen? Hoe wordt op een rugbesparende manier de transfer in en uit ons bed gemaakt? Dit zijn handelingen die ook effectief ingeoefend worden door de patiënt.
5.1.5
Coach
De ergotherapeut is, naast een assessor, observator, adviseur en behandelaar ook een coach voor de patiënt. Empowerment20 is een belangrijke term binnen ergotherapie. De patiënt wordt gestimuleerd om problemen te verwoorden en mogelijke oplossingen te zoeken. Empowerment zorgt bij de patiënt voor een gevoel van controle, van competentie. Het is ook een stimulans voor de eigenwaarde van de patiënt. Het zelf dragen van de strategieën vergroot de kans dat de patiënt het geleerde gaat toepassen.
5.2
Holistische benadering
In de gezondheidszorg zijn er vier veronderstellingen bij een holistische benadering: -
de mens wordt gezien als een uniek wezen waarbij ‘lichaam, geest en gevoel’ geïntegreerd zijn (Finlay, 2001),
-
gezondheid of ziekte ontstaat vanuit een wisselwerking van fysieke, psychologische, sociale en omgevingsfactoren (Finlay, 2001),
-
mensen hebben zelfhelende capaciteiten wanneer ze in staat zijn om verantwoordelijkheid te nemen en zelf te bepalen wat er nodig is voor de eigen gezondheid (Finlay, 2001),
-
de taak van de gezondheidszorg is ervoor te zorgen dat er een levensstijl gecreëerd wordt die bevorderlijk is voor persoonlijke vervulling, gezondheid en integratie in de omgeving en maatschappij (Finlay, 2001).
Het benaderen van het individu op een holistische manier, in zijn specifieke (handelings-) context is belangrijk. Om dit te realiseren kan de ergotherapeut vertrekken vanuit twee verschillende, absoluut noodzakelijke aspecten: het werk en de mens (Désiron, 2010).
20
Empowerment: iemand in staat stellen om uit zichzelf te beslissen en te handelen
37
De ergotherapeut streeft, door wederzijdse aanpassing, een optimalisatie na van de relatie tussen de mens en zijn arbeid. Dit kan op verschillende wijzen gebeuren. Als het werk gezien wordt als iets wat gedaan moet worden, waarbij geen wijzigingen mogelijk zijn, geldt het volgende: - selecteren: personen die geschikt zijn voor een bepaalde functie worden uitgekozen, de minder geschikte personen worden verwijderd, - opleiden: het meer geschikt maken van personen die nog niet volledig voldoen (Désiron, 2010). Wanneer de mens met zijn eigenschappen en beperkingen gezien wordt als een moeilijk te veranderen gegeven, dan geldt: -
de machines en omgeving ergonomisch aanpassen aan de mens,
-
daarnaast kan de ergonoom ook de inhoud van de taak en van de structuur van de taak in de tijd aanpassen (Désiron, 2010).
Er kan slechts sprake zijn van een optimale wederzijdse aanpassing tussen mens en arbeid als selectie, opleiding en ergonomische aanpassingen samengaan. Een ergonomisch advies moet, naast de fysieke veranderingen, ook rekening houden met de mensen die erin moeten functioneren (Désiron, 2010).
5.3
Ergonomie binnen de ergotherapie
In het volgende hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop de link kan gelegd worden tussen ergonomie en de ergotherapeutische praktijk. Ergonomie wordt op verschillende manieren ingedeeld. Enerzijds wordt er een opdeling gemaakt tussen fysieke, cognitieve, organisatorische en rehabilitation ergonomics. Anderzijds is er een opdeling tussen conceptergonomie en correctieve ergonomie. De toepassing van ergonomie voor de therapeut en voor de patiënt wordt ook besproken (Désiron, 2010).
38
5.3.1
Fysieke, cognitieve en organisatie ergonomie
5.3.1.1
Fysieke ergonomie
Hieronder worden een aantal elementen gerekend die vooral op de omgeving en de motorische aspecten van het menselijk functioneren van toepassing zijn. Onder de omgeving wordt begrepen: geluid, licht, temperatuur, trillingen, invloed van chemische stoffen enz. Ook de motorische elementen, spier-pees-bot, worden hieronder begrepen (Désiron, 2010).
5.3.1.2
Cognitieve ergonomie
Onder de mentale aspecten van ergonomie vallen elementen als het tegelijkertijd aankunnen van taken, zich kunnen concentreren, opdrachten onthouden en ze ook uitvoeren,… Dit heeft minder te maken met het intelligentiequotiënt (IQ21) dan aanvankelijk gedacht. Ook duikt de term emotionele intelligentie (EQ22) meer en meer op. Het is belangrijk om aan te geven dat de term psychologische belasting in ergonomische literatuur terug te vinden zal zijn onder de cognitieve ergonomie (Désiron, 2010).
5.3.1.3
Organisatie ergonomie
In de beginjaren van de ontwikkeling van ergonomie als wetenschap, kreeg de organisatie van het werk minder aandacht. Er ontstaat meer en meer aandacht voor dit aspect. Het is de bedoeling om in te gaan op de interacties tussen mensen en de wijze waarop hun werk, het bedrijf, de samenleving georganiseerd is. Niet enkel de discussie omtrent deeltijds en voltijds werk is hier aan de orde, ook specifieke problemen die voorkomen bij nachtarbeid, het werken in een ploegenstelsel komen hier aan bod. Arbeidsverhoudingen en de concrete organisatie van het werk worden steeds belangrijker (Désiron, 2010). Vanuit stressonderzoek blijkt dat het ontbreken van enige mate van autonomie voor mensen een belangrijke bijdrage levert aan het ervaren van stress. Organisatie ergonomie zal verder aan belang winnen de komende jaren. Er is een toenemende aandacht voor stress op het werk, voor pesten en voor de wijze waarop mensen met elkaar samenwerken (Désiron, 2010).
21 22
IQ: Intelligentiequotiënt EQ: Emotionele Intelligentie
39
5.3.2
Rehabilitation ergonomics
Revalidatie is een evoluerend domein. In de voorbije jaren werd de focus meer gelegd op de persoonlijke levenssfeer van de patiënt. Het is van groot belang dat, na het doormaken van de revalidatie, de inzichten, vaardigheden en attitudes die tijdens de revalidatie werden gehanteerd, door de patiënt kunnen toegepast worden in zijn eigen levenssituatie. ‘Rehabilitation ergonomics’ heeft nog geen officiële Nederlandse vertaling. Wel heeft dit begrip in ons land meer en meer een toepassing. Toepassen van ergonomische principes met het oog op het realiseren van extra-murale23 doelstellingen voor patiënten heeft als doel het herwinnen van participatie. Steeds meer richten ergotherapeuten zich bij de behandeling op de beperkingen die als gevolg van ziekte, handicap of ongeval, het leven van hun patiënten verstoren. Daarvoor is het niet alleen nodig dat vanuit het revalidatiecentrum aan de slag wordt gegaan. Door met de revalidant ook effectief in zijn werk- of thuissituatie te werken, kunnen situaties geëvalueerd worden op kansen en bedreigingen. De ergotherapeut kan de ergonomische principes implementeren. Samenwerken met de revalidant en andere betrokken in de betreffende situatie levert voor zowel de revalidant als alle anderen voordelen op. Ook lezen we in de literatuur meer en meer over de therapeutische toepassing van de term ‘rehabilitation ergonomics’. Hiermee wordt aangeduid dat hoewel de toepassing ervan sterk gericht is op preventie, ook een curatieve24 aanpak mogelijk is (Désiron, 2010).
5.3.3
Conceptergonomie versus correctieve ergonomie
Als de ergotherapeut een hulpmiddel ontwerpt, advies geeft over de inrichting van een nog niet bestaande badkamer, zijn dat toepassingen van conceptergonomie. Ook de inrichting van een oefenruimte, het bedenken van een oefenopstelling zijn hier voorbeelden van. Voorstellen voor verbetering van een bestaande toestand of situatie kunnen onder de noemer van correctieve ergonomie geplaatst worden. Als therapeut zijn we er ons niet altijd van bewust, maar toch kan een advies voor het aanpassen van de hoogte van een kruk, de handgreep van een rollator, het inoefenen van het gebruik van een bordrand voor eenhandig zelfstandig eten, enz. onder deze noemer geplaatst worden (Désiron, 2010).
23 24
Extramuraal: buiten de muren van het ziekenhuis Curatieve aanpak: genezend
40
5.3.4
Toepassing van de ergonomie voor de therapeut
Het toepassen van ergonomie heeft twee subdoelen voor de therapeut. In eerste instantie is er de zorg voor de situatie van de patiënt waarvoor ergonomische inzichten, zowel op conceptuele als correctieve manier, worden ingezet. Het is echter ook van belang om niet uit het oog te verliezen dat de therapeut zelf ook ‘maar een mens’ is die in een bepaalde situatie actief is en die ook voor zichzelf zowel conceptueel als correctief maatregelen kan treffen om het uitvoeren van zijn therapeutische taken zo goed mogelijk te realiseren (Désiron, 2010). Ergotherapeuten kunnen in hun therapeutische inbreng gebruik maken van ergonomie om de doelstelling van hun interventie optimaal te bereiken. Of het nu om assimilatie (de persoon past zich aan), om accommodatie (aanpassen van de omgeving), of om adaptatie (combinatie van beide) gaat, de ergotherapeut zal de deelgebieden van de ergonomie analyseren en zal ze indien nodig ook inzetten in het therapeutisch proces (Désiron, 2010). Ergotherapeuten maken in hun praktijk vaak gebruik van ergonomie, ook al wordt dit zo niet benoemd. Door deze veeleer onuitgesproken toepassing van de ergonomie op een expliciet niveau te brengen, kan de ergotherapeut beter en correcter analyseren en melden waar knelpunten voorkomen. Ook kan besproken worden welke oplossingen toegepast kunnen worden. Het toepassen zal niet garanderen dat de vooropgestelde oplossingen een hogere levenskwaliteit met zich zullen meebrengen, ook al is dat wel het doel (Désiron, 2010). Om de hogere levenskwaliteit effectief te realiseren is er immers nog steeds de perceptie van de betrokken persoon, die niet enkel van ergonomische factoren afhankelijk is. Wanneer ergotherapie hoofdzakelijk vanuit een genezende richting wordt uitgezet, dan zal ergonomie vooral vanuit een preventieve insteek kunnen worden benut. Het zal duidelijk zijn dat het gebruik van de middelen die de ergonomie ons aanreikt, een meerwaarde kan inhouden die voor ons en voor onze patiënten betekenisvol kan zijn (Désiron, 2010).
41
5.3.5
Toepassing van de ergonomie voor de patiënt
Het is van belang om zowel inhoudelijk correcte info door te geven als om inzichtelijk te werken, zodat de hulpvrager het gemakkelijker zal hebben om het advies ook toe te passen. De hulpvrager wordt ook niet gezien als een ‘losstaand’ persoon, maar er moet rekening gehouden worden met de context waarin de hulpvrager zich bevindt. Als hij op anderen moet kunnen rekenen, moeten deze mensen ook weten wat er verwacht wordt van hen en hoe ze best kunnen handelen om de hulpvraag zo goed mogelijk te beantwoorden. Het is niet eenvoudig om tegemoet te komen aan de problemen die aangemeld worden in therapie en ook aanleiding zijn om er verder over te reflecteren. De problematiek kan zeer divers zijn. Toch is het inzetten van de mogelijkheden die de ergonomie ter beschikking stelt belangrijk. Middelen/methodes die kunnen aangeboden worden bij kantoorproblemen bijvoorbeeld zijn: de ergonomische stoel, het ergonomisch klavier, de ergonomische muis, stresspreventie, rugschool enz. Voor een patiënt is het niet evident om een goed zicht te krijgen op hetgeen in een bepaalde situatie op een bepaald moment de beste keuze is. “ Welke boom is nu het meest geschikt in het hele ergonomische bos (Désiron, 2010)?’’ “Om daartoe te komen, lijkt het vooral van belang om een juiste redenering op te bouwen, die vanuit een systematische aanpak niet alleen tot juiste besluiten leidt, maar die ook de juiste personen bij het gestelde probleem betrekt (Désiron, 2010).’’ Er wordt vertrokken vanuit het belastingsmodel van Schreibers. Welke belastingsfactoren spelen in op een persoon (Désiron, 2010)?
42
Figuur 17: het belastingsmodel van Schreibers (Désiron, 2010)
43
Voor elke factor kan uitgezocht worden op welke manier die inspeelt op de situatie. Als ergotherapeut moet er steeds aandacht zijn voor het totaal functioneren van de patiënt. Het heeft echt geen zin om iemand hightech-oplossingen aan te bieden op het werk om de belasting ter hoogte van de lage rug te beperken als hij geen inzicht heeft in de manier waarop hij naast de werkuren met zijn rug omgaat. Wanneer deze factoren erkend zijn, kan er opgezocht worden wat er bestaat aan oplossingen (Désiron, 2010).
5.4
Besluit
“Het is duidelijk dat we onze acties niet op één enkele ‘boom’ mogen richten, het hele bos moet worden benut en daarin moet elke afzonderlijke boom gewaardeerd worden voor zijn bijdrage aan het geheel. De kunst bestaat erin om een goed team van ‘boswachters’ te bezitten die samen een juist ‘bosbeheer’ realiseren.’’ Bijvoorbeeld: gebruik maken van tilhulpen die het tempo vertragen (omdat ze niet adequaat zijn voor de taak, omdat het gebruik ervan niet getraind is, omdat het personeel dit vreemde ding afwijst,…) kan misschien wel het risico op overbelasten van de rug verlagen, maar kan tegelijkertijd ook de oorzaak zijn van meer stress, met een nuloperatie als gevolg (Désiron, 2010).
44
Besluit theoretisch deel
Verschillende bronnen bevestigen dat ongeveer 80 % van de bevolking ooit met lage rugpijn te maken krijgt. Daarvan is 90 % van de lage rugpijn aspecifiek. Heel vaak bewegen de patiënten van de rugschool op een verkeerde manier met hun rug. Het is van belang dat deze patiënten onder andere ergonomische principes aangeleerd krijgen. De ergonomische principes worden in het theoretisch deel nog niet besproken, wel worden de definities van ergonomie besproken. Opvallend is dat er duidelijke accentverschuivingen bestaan bij de verschillende definities van ergonomie. Het is van belang dat de patiënt de ergonomische principes leert automatiseren. De theorie omtrent gedragsverandering toont aan dat dit niet van het ene op het andere moment gebeurt. Er wordt hierbij een proces doorlopen. Binnen deze verandering zijn ook steeds zes didactische leerprincipes van toepassing die gebaseerd zijn op de werking van het geheugen. Ergonomie vormt een belangrijk onderdeel van ergotherapie. Ergotherapie is een belangrijke discipline binnen het multidisciplinair team van de rugschool. De ergotherapeut vervult er de rol van assessor, observator, adviseur, behandelaar en coach.
45
Praktisch deel
46
Hoofdstuk 6 - Voorstelling stageplaats 6.1
Het multidisciplinair team van de rugschool
Het multidisciplinair team in het Jan Yperman Ziekenhuis behandelt patiënten met chronische lage rugpijn. Het multidisciplinair team begeleidt de patiënt tijdens zijn revalidatie. Dit team staat onder leiding van de revalidatiearts en bestaat verder uit kinesitherapeuten, ergotherapeuten en psychologen.
6.1.1
De fysisch geneesheer
Het multidisciplinair team staat onder leiding van de fysisch geneesheer. De patiënt gaat voor de eerste maal op consultatie bij de fysisch geneesheer. Wanneer de rugschool gestart is, is deze verantwoordelijk voor de revalidatie van de patiënt. Dagelijks volgt hij het programma op. Ook kan de patiënt steeds een beroep doen op de fysisch geneesheer tijdens de behandelingen. Wanneer de patiënt zijn laatste sessie in de rugschool beëindigd heeft, dient deze terug een afspraak te maken bij de fysisch geneesheer. Samen wordt het bereikte resultaat geëvalueerd.
6.1.2
De kinesitherapeut
Eerst en vooral neemt de kinesitherapeut de Trunk movement test af. Nadien worden, samen met de kinesitherapeut de afspraken voor de eerste drie manuele sessies gepland. Na deze drie sessies start de patiënt pas met de rugschool. In een eerste sessie wordt de beweeglijkheid van de lumbale wervelkolom en de kracht van buik- en rugspieren getest aan de hand van de geniustoestellen. Met deze resultaten wordt een individueel programma Figuur 18: genius romplexietrainer (rugrevalidatie, z.j.) opgesteld. De patiënt traint hierna 2 sessies onbelast. Vervolgens wordt de training individueel opgevolgd. De kinesitherapeut gaat bij de start van een nieuwe sessie steeds de toestand van de patiënt na. Zodus kan het programma bijgestuurd worden waar nodig. Hiernaast geeft de kinesitherapeut ook grondoefeningen aan de patiënten van de rugschool. Ze helpen de rug- en buikspieren te versterken. Er 47
wordt ook getraind op coördinatie, stabilisatie en de beweeglijkheid van de rug- en buikspieren. Ook wordt er na de grondoefeningen steeds gestretcht. Tegen het einde van de revalidatie wordt de patiënt opnieuw getest. Het bereikte resultaat wordt hierna samen met de revalidatiearts geëvalueerd.
6.1.3
De psycholoog
"De mentale status van een patiënt is één van de factoren die bepalend kunnen zijn in de complexe puzzel die rugpijn is. Het is niet dé factor bij uitstek maar maakt er wel deel van uit” (Parlevliet, 2010). De patiënt is wettelijk verplicht om 1 maal bij de psycholoog langs te gaan. De psycholoog neemt twee testen af om een beeld te krijgen op de psychologische factoren. Het kan bijvoorbeeld voorkomen dat een patiënt, na een langere periode van rugpijn, angst ontwikkelt om te gaan bewegen. Enerzijds wordt de Tampa schaal voor kinesiofobie afgenomen. Deze vragenlijst wil onderzoeken hoe de patiënt tegen de pijn aankijkt en hoe deze ervaren wordt. Een vraag kan bijvoorbeeld zijn: “Ik ben bang om bij het doen van lichaamsoefeningen een letsel op te lopen.” De patiënt kan hierbij aankruisen of hij er het in hoge mate mee oneens is, enigszins mee oneens is, er enigszins mee eens of er in hoge mate mee eens is (Vlaeyen & Heuts, 2000). Anderzijds wordt de Beck Depression Inventory – II (2002) afgenomen. Dit is een veelgebruikte, korte zelfrapportage-vragenlijst voor het meten van de ernst van een depressie (Beck, Steer & Brown, 2002). Indien de patiënt dit wenst of indien de psycholoog dit nodig acht, kunnen meerdere sessies worden gepland.
6.1.4
De ergotherapeut
Wanneer de patiënt voor de eerste maal bij de ergotherapeut komt, vindt een intakegesprek plaats. Er worden hierbij een aantal testen afgenomen. Het betreft de VAS, de Roland-Morris Disability Questionnaire en de Oswestry Low Back Pain Disability Questionnaire. Deze werden reeds uitvoerig besproken in hoofdstuk 5 bij de ergotherapeutische rol assessor. Ook wordt een algemene uitleg gegeven over de werking van de rugschool en de taak van de leden van het multidisciplinair team. Er wordt geschetst dat elke patiënt 36 behandelingen heeft, waarbij hij 2 maal in de week naar de rugschool komt. Elke sessie duurt twee uur. De ergotherapeut geeft de patiënt een beeld van wat er in deze twee uur allemaal aan bod komt.
48
Na het intakegesprek worden de ergonomielesjes gestart. Eerst en vooral worden anatomie en biomechanica gegeven. Deze theoretische kennis is noodzakelijk om de patiënt inzicht te doen verwerven in de opbouw van de rug en in zijn eigen pathologie. Hierop toegepast worden de basishoudingen ‘staan, liggen en zitten’ besproken. Vervolgens komen ergonomische principes omtrent dagelijkse situaties aan bod. Het heffen en tillen van voorwerpen is één van de onderwerpen die zowel theoretisch als praktisch uitgebreid aan bod komen. Huishoudelijke taken worden besproken en geoefend, evenals zich wassen en tuinieren. Ook komt het sporten aan bod. De informatie omtrent deze verschillende onderwerpen is terug te vinden in volgend hoofdstuk en in de brochure (zie bijlage).
6.2
Besluit
Bij het multidisciplinair werken wordt er verder gekeken dan enkel naar het eigen vakgebied. Dit zorgt ervoor dat de verschillende disciplines elkaar optimaal aanvullen. Het samenvoegen van alle informatie geeft een totaalbeeld weer van de patiënt. In het volgende hoofdstuk volgt een overzicht van de ergonomische principes die de ergotherapeut aan de patiënt geeft.
49
Hoofdstuk 7 – Ergonomische principes In het volgende hoofdstuk krijgt u een overzicht van de informatie die aan de patiënten gegeven wordt tijdens de ergonomiesessies in de rugschool. In dit hoofdstuk ga ik enkel uitgebreider in op biomechanica, de drie basishoudingen en heffen en tillen. Anatomie wordt hier niet besproken, hoewel dit onderwerp zeker gegeven wordt aan de patiënten. Anatomie is reeds uitgebreid beschreven in mijn theoretisch deel onder hoofdstuk 1. Andere onderwerpen zoals huishoudelijke taken, wassen, tuinieren enz. komen hier ook niet aan bod. Deze kunnen uiteraard wel teruggevonden worden in de brochure (zie bijlage).
7.1
Biomechanica
Het langdurig aanhouden of herhalen van volgende houdingen zijn zeer belastend voor de lage rug:
7.1.1
Vooroverbuigen met een ronde rug
Figuur 19: wervel - vooroverbuigen met ronde rug (Kapandji 2009)
Soms hebben mensen de neiging om met een ronde rug voorover te buigen wanneer ze bijvoorbeeld een voorwerp willen grijpen. Deze houding is nefast voor de rug. Er komt een grote druk op onze lage rug terecht. De schijf knijpt naar voor samen. De druk op het voorste deel van de schijf neemt toe. De achterste ligamenten en het achterste deel van de schijf rekken uit (Demaret, Gavray & Willems, 2007).
50
7.1.2
Achteruit uitstrekken
Figuur 20: wervel - achteruit uitstrekken (Kapandji, 2009)
Wanneer we bijvoorbeeld voorwerpen hoger willen plaatsen en hierbij met onze romp naar achter hellen komt er een extra druk terecht op de lage rug. De schijf knijpt naar achter samen. De achterste facetgewrichten worden samengedrukt (Demaret, Gavray & Willems, 2007).
7.1.3
Rotatie
Figuur 21: wervel - rotatie (Kapandji, 2009)
De druk op de vezels van de ring wordt groter. Hiernaast doet zich ook een drukverhoging voor op de disci (Demaret, Gavray & Willems, 2007).
51
7.1.4
Vooroverbuigend opzij draaien
Figuur 22: wervel Vooroverbuigend opzij draaien (Kapandji, 2009)
Figuur 23: wervel Vooroverbuigend opzij draaien (Kapandji, 2009)
De romp wordt naar voor gebracht, waardoor de lordose in de lenden verdwijnt. Door de rotatie wordt een extra druk veroorzaakt op het wervelsegment. Het voorste deel van de schijf wordt samengedrukt. De rotatie van de romp drukt de ringvezels samen. De combinatie van de twee bewegingen betekent een verhoogd risico op scheuren van de vezels van de vezelachtige ringen (Demaret, Gavray & Willems, 2007).
52
7.2
Staan
De rechtopstaande houding met de natuurlijke krommingen zorgt ervoor dat de druk en spanning ter hoogte van de tussenwervelschijven, ligamenten en spieren normaal zijn. De druk op de tussenwervelschijven L4-L5 en L5-S1 vertegenwoordigen 2/3de van het totale lichaamsgewicht (Demaret, Gavray et al., 2010)! Figuur 24: staande houding (Demaret, Gavray et al. 2010)
7.2.1
Correcte staande houding
De voeten worden lichtjes uit elkaar geplaatst. De knieën moeten losjes gehouden worden, er mag geen overstrekking plaatvinden. De dwarse buikspieren worden lichtjes aangespannen. De patiënt kreeg dit door de kinesitherapeut aangeleerd. De adem mag hierbij niet ingehouden worden! De schouders nemen een ontspannen houding aan. Het is van belang dat de patiënt recht voor zich kijkt (Demaret, Gavray et al., 2010).
7.2.2
Enkele tips bij het staan
De patiënt dient langdurig rechtstaan te vermijden. Bij langdurig rechtstaan kan de patiënt regelmatig van steunbeen wisselen. Ook kan de patiënt zijn voet op een verhoogje plaatsen. De patiënt kan steunpunten gaan zoeken. Zo kan hij bijvoorbeeld met zijn rug tegen de muur staan. Tracht voldoende af te wisselen tussen zitten en staan (Demaret, Gavray et al., 2010).
53
7.3
Liggen
7.3.1
Belang van een goede slaaphouding
’s Nachts recupereren de tussenwervelschijven van hun taak overdag. Ze nemen terug vocht op. De tussenwervelschijf kan gezien worden als een soort spons tussen de wervels. Het is logisch dat, wanneer een spons constant samengeknepen wordt, er geen water kan opgenomen worden. Hetzelfde geldt voor de tussenwervelschijven. Het is van belang dat onze wervelkolom zich tijdens het slapen in een goede positie bevindt, zodanig dat er zo weinig mogelijk druk op de tussenwervelschijven terecht komt. Een correcte positie van de wervelkolom tijdens het slapen zorgt ervoor dat ook de spieren en ligamenten ontspannen. Er komt op deze manier minder druk terecht op de facetgewrichten. Wanneer de natuurlijke vorm van de rug bewaard wordt tijdens het slapen kunnen alle structuren van de rug optimaal recupereren (Jacobs, Mannekens et al., 2012)!
7.3.2
Hard vs. zacht slaapsysteem
7.3.2.1
Hard slaapsysteem
Er ontstaat een onfysiologische kromming van de wervelkolom, de lage rug wordt door het slapen op het harde slaapsysteem onvoldoende ondersteund. Het bekken en de schouders liggen als het ware op de matras, er komt hierop een grote druk terecht. Hiernaast vindt er ook een slechte doorbloeding plaats. Veel zijslapers gaan veranderen van houding om pijn te vermijden. In buiklig treedt er echter een hyperlordose op ter hoogte van de lage rug. Er is onvoldoende steun ter hoogte van de buik. Bij rugslapers wordt de lage rug niet ondersteund (Jacobs, Mannekens et al., 2012).
7.3.2.2
Zacht slaapsysteem
Ook hier ontstaat een onfysiologische kromming van de wervelkolom. Het bekken zakt te diep weg. Er komt een te hoge druk op de disci, de spieren, ligamenten en gewrichtskapsels. Een te zacht slaapsysteem geeft heel wat nadelen bij buikslapers. De romp overstrekt zich, waardoor een grote druk veroorzaakt wordt. Een te zacht slaapsysteem gaat ook de beweeglijkheid gaan belemmeren (Jacobs, Mannekens et al., 2012).
54
7.3.3
Transfer in en uit bed
Gaan liggen De patiënt gaat op de rand van het bed zitten. Vervolgens wordt de elleboog op bed geplaatst en worden beide benen tegelijkertijd in bed gezwaaid (Demaret, Gavray et al., 2010).
Opstaan vanuit ruglig De knieën worden een voor een in flexie gebracht. De patiënt rolt zich ‘en bloc’ om tot zijlig. De benen worden uit bed gezwaaid en tegelijkertijd duwt de patiënt zich af met zijn hand en elleboog. De patiënt duwt zich op met beide armen om recht te staan (Demaret, Gavray et al., 2010).
Figuur 25: opstaan vanuit lig 1
Figuur 26: opstaan vanuit lig 2
Figuur 27: opstaan vanuit lig 3
Figuur 28: opstaan vanuit lig 4
55
7.3.4
Correcte lighouding
7.3.4.1
Zijlig
Wanneer de patiënt in zijlig ligt, is het belangrijk dat de wervelkolom aan de rugzijde een rechte lijn vormt. Het hoofd en de nekholte moeten in zijlig goed ondersteund worden. Een goede matras zorgt voor een correcte opwaartse ondersteuning van de lage rug. Best slaapt de patiënt met beide benen opgetrokken, er kan tussen beide knieën een kussentje geplaatst worden. Een andere goede manier is om het bovenste been te strekken en het onderste been te plooien. Wanneer het bovenste been geplooid is en het onderste gestrekt, kantelt het bekken en geeft dit geen goede houding in de wervelkolom. Het bovenste, geplooide been moet in dit geval goed ondersteund worden met behulp van een kussen (Jacobs, Mannekens et al., 2012).
7.3.4.2
Ruglig
Wanneer de patiënt op de rug slaapt, kiest deze best voor een goed en aanpasbaar kussen om de nek in een goede positie te brengen. Een goede matras zorgt voor een correcte ondersteuning van de wervelkolom. Er kan eventueel een dun kussen onder beide knieën geplaatst worden om een goede houding te bekomen (Jacobs, Mannekens et al., 2012).
7.3.4.3
Buiklig
Het slapen in buiklig wordt de patiënt sterk afgeraden! Enerzijds wordt de lordose in de lage rug nog groter, dit zorgt voor extra druk op de tussenwervelschijven en facetgewrichtjes. Anderzijds treedt er door de rotatie een extra spanning op in de nek (Jacobs, Mannekens et al., 2012).
56
7.4
Zitten
7.4.1
Verkeerde zithouding
Een langdurige zithouding veroorzaakt een vermindering van de lordose ter hoogte van de lage rug. Dit leidt tot eenzelfde verandering als een staande, voorovergebogen houding. Hierbij wordt het voorste deel van de discus samengedrukt. Het achterste deel en de ligamenten worden uitgerekt. Tevens wordt de druk op de disci van de lage rug verhoogd (deze kan tot 100 kg bedragen)! Ook belemmert een langdurige zithouding de voeding van de discus. Een statische zithouding dient voorkomen te worden (Demaret, Gavray et al., 2010).
7.4.2
Passief zitten
Bij passief zitten wordt gebruik gemaakt van de rugleuning. Het zitten op een stoel met een goede ondersteuning in de lage rug is noodzakelijk wanneer de patiënt voor langere tijd zit. -
De voeten dienen plat op de grond te staan (Voskamp, Scheijndel & Peereboom, 2008). Er moeten ongeveer 4 vingerbreedtes tussen de stoelrand en de knieholte kunnen geplaatst worden (Voskamp, Scheijndel & Peereboom, 2008). Hoogte armsteunen: de elleboog vormt best een hoek van 90° (Voskamp, Scheijndel & Peereboom, 2008). Wanneer geen armsteunen ter beschikking zijn, wordt de tafel als ondersteuning voor de onderarm gebruikt (Voskamp, Scheijndel & Peereboom, 2008). De bolle kromming van de lendensteun past in de holle kromming van de lenden (Voskamp, Scheijndel & Peereboom, 2008).
57
Enkele voorbeelden van hulpmiddelen, stoelen en zetels die zorgen voor een goede passieve zithouding:
Figuur 29: Betterback (Nirwana, 2012)
Figuur 30: bureaustoel (Veriér, 2012)
Figuur 31: lean-on (Nirwana, 2012)
Figuur 32: relaxzetel (ergogravity, 2012)
Figuur 33: backfriend (Nirwana, 2012)
58
7.4.3
Actief zitten
Bij actief zitten, wordt er geen gebruik gemaakt van de leuning of is er geen leuning voorzien. De kromming in de lage rug wordt behouden door actief gebruik te maken van de rug- en buikspieren. Belangrijk is dat de patiënt bij het zitten een open heuphoek gaat aannemen. Bij voorkeur tussen de 100° en 105°. Op deze manier bevinden de knieën zich iets lager dan het bekken. Dit zorgt ervoor dat de rug een optimale, neutrale houding kan aannemen. Ook krijgt de patiënt informatie omtrent het dynamisch zitten. Tijdens het dynamisch zitten, wordt er bewogen en werken de spieren van de wervelkolom mee. Actief zitten kan toegepast worden bij kortere periodes van zitten. Daarna dient de patiënt te bewegen of een passieve zithouding aan te nemen. Er moet ook regelmatig afgewisseld worden tussen zitten en staan (Jacobs, Mannekens et al., 2012)! Enkele voorbeelden van hulpmiddelen, stoelen die een actieve zithouding stimuleren:
Figuur 34: zitbal (Togy, 2012) Figuur 35: zadelstoel (Freedom, 2012)
Figuur 36: balansstoel (Veriér, 2012)
Figuur 37: zitwig (Jobri, 2012)
59
7.5
Heffen en tillen
7.5.1
Risico’s in verband met grijpafstand
Wanneer een last zich verder van de romp af bevindt, vermoeit dit niet enkel de armen en schouders, maar ook de rug. Wanneer een last verder van het lichaam af wordt gehouden, verhoogt dit de druk op de lage rug. Dit effect is nog groter wanneer de beweging uitgevoerd wordt met een voorovergebogen romp. Hoe verder de last van het lichaam verwijderd is en hoe meer de romp naar voor gebogen wordt, hoe langer de hefboomarm en hoe groter de druk. Deze waarden kunnen oplopen tot een ton.
Figuur 38: druk tussenwervelschijf (Demaret, Gavrat & Willems, 2007).
Figuur A
Figuur B
Figuur C
Figuur D
Figuur E
Naast het gewicht en de afstand zullen nog andere factoren een invloed hebben op de belasting. - een last met een groot volume verhoogt de moeilijkheid om de last te grijpen. Ook bevindt de last zich verder van de romp (Demaret, Gavrat & Willems, 2007), - een ongelijk verdeeld gewicht (Demaret, Gavrat & Willems, 2007), - de moeilijkheid om een last te grijpen, bijvoorbeeld door afwezigheid van handgrepen (Demaret, Gavrat & Willems, 2007), - de instabiliteit van de last, bijvoorbeeld bij dieren (Demaret, Gavrat & Willems, 2007), - wanneer een last snijdt, schuift of vuil is. Dit verhindert dat de last dicht bij het lichaam gebracht wordt (Demaret, Gavrat & Willems, 2007).
60
7.5.2
Te vermijden houdingen bij heffen en tillen
7.5.2.1
Zich vooroverbuigen met ronde rug
Figuur 39: vooroverbuigen met ronde rug
7.5.2.2
Een last op de grond nemen met sterk gebogen knieën
Figuur 40: sterk gebogen knieën
7.5.2.3
Zich opzij draaien met een last in de handen
Figuur 41: opzij draaien met last
61
7.5.2.4
Zich al vooroverbuigend opzij draaien
Figuur 42: vooroverbuigend opzij draaien
7.5.2.5
Zich achterwaarts uitstrekken
Figuur 43: achterwaarts uitstrekken
62
7.5.3
Hef- en tilprincipes
-
Zorg voor een goede fysieke conditie.
-
De rug moet altijd volgens de normale fysiologische krommingen gestabiliseerd blijven.
-
Span uw buikspieren lichtjes aan. Blijf doorademen!
-
Zorg voor een goed evenwicht en een goede stabiliteit.
-
Gebruik de kracht van uw benen.
-
Houd de last zo dicht mogelijk bij uw lichaam.
-
Maak nooit de combinatie buigen en draaien.
-
Gebruik altijd steunpunten.
-
Vermijd het tillen van zware voorwerpen. (man max: 25 kg, vrouw max: 15 kg)
-
Vermijd heffen boven het hoofd. Ideale hoogte tussen knie en borst.
-
Eerst denken. Dan doen! (Demaret, Gavray & Willems, 2007).
7.5.4
Meest gebruikte houdingen en bewegingen
7.5.4.1
Bankhouding
Voeten gespreid, de knieën zijn gebogen in een hoek van ongeveer 90°. Dijen kunnen als steunpunt dienen (Dotte, z.j.). Figuur 44: bankhouding
7.5.4.2
Gewichtheffershouding Zit laag, de onderste ledematen zijn gebogen en voldoende gespreid. De hielen blijven op de grond, de rug moet hierbij recht zijn. Beide ellebogen zijn gestrekt (Dotte, z.j.)
Figuur 45: gewichtheffershouding
63
7.5.4.3
Knieval
Eén knie wordt op de grond geplaatst. De andere knie wordt naar voor geplaatst in een hoek van 90° (Dotte, z.j.).
Figuur 46: knieval
7.5.4.4
Zijdelingse buig en strek
Hier wordt een zijwaartse spreidstand uitgevoerd, steunend op beide voeten. Hierbij is één knie gebogen, de andere gestrekt (Dotte, z.j.).
Figuur 47: zijdelingse buig en strek
7.5.4.5
Achterwaartse buig en strek
Hier wordt een achterwaartse spreidstand uitgevoerd, steunend op beide voeten. Hierbij is een knie gebogen, de andere gestrekt (Dotte, z.j.).
Figuur 48: achterwaartse buig en strek
64
7.5.4.6
Golfersbeweging
Figuur 49: golfersbeweging
7.5.4.7
Bij de golfersbeweging wordt best een steunpunt gezocht met de hand. Het been, aan dezelfde zijde als de kant waar gesteund wordt, wordt achteruit gezwaaid (Dotte, z.j.).
Rappelhouding
Het eigen lichaam wordt gebruikt als tegengewicht bij het heffen/verplaatsen van lasten (Dotte, z.j.).
Figuur 50: rappelhouding
7.5.4.8
Knieduw
Bij het hoger plaatsen van een last wordt de knie als steunpunt gebruikt (Dotte, z.j.).
Figuur 51: knieduw
65
7.5.5
Enkele praktische toepassingen bij het heffen en tillen
Figuur 52: gebruik een trapje bij het hoger plaatsen van lasten
Figuur 53: beweeg de voeten mee bij het draaien met een last in de handen.
Figuur 54: knieval: steun op een knie bij het heffen van voorwerpen. Figuur 55: bankhouding: heffen van zware voorwerpen
Figuur 56: golfersbeweging: heffen van lichte voorwerpen.
66
7.6
Besluit
Dit hoofdstuk bevat vier thema’s die ook in de brochure besproken worden. Hiernaast komen ook anatomie, huishoudelijke taken, wassen, tuinieren en sporten aan bod. De uitwerking van de brochure wordt in volgend hoofdstuk besproken. Er volgt een overzicht van de uitgevoerde stappen om tot het eindproduct te komen.
67
Hoofdstuk 8 - Uitwerking brochure In samenwerking met de ergotherapeute van het Jan Yperman Ziekenhuis werd een informatieve brochure met ergonomische principes uitgewerkt. Belangrijke informatie werd voor de patiënt gebundeld, ondersteund met fotomateriaal. De uitwerking ervan verliep in verschillende stappen, dit wordt besproken aan de hand van een Gantt-grafiek. Ook het doel van de brochure wordt duidelijk gesteld.
8.1
Verloop van de uitwerking
Om het verloop van de uitwerking te schetsen werd een Gantt-grafiek opgesteld. Deze wordt hieronder weergegeven. De Gantt-grafiek beschrijft de planning van een proces en dient als tool om deadlines te halen. Ze bestaat uit een reeks rijen die elk een taak vertegenwoordigen. Bovenaan op de horizontale as, wordt de tijd vermeld die nodig is per deeltaak. Per taak wordt met een tijdsbalk de duur van de activiteit weergegeven. Opmerkelijk is dat gestart wordt met het eindresultaat. De uit te voeren stappen om tot het eindresultaat te komen worden aflopend weergegeven.
68
Figuur 57: Gantt-grafiek 1
69
Figuur 58: Gantt-grafiek 2
70
Figuur 59: Gantt-grafiek 3
71
8.1.1
Raadplegen diverse bronnen omtrent ergonomie
Aan het opstellen van de brochure ging eerst heel wat zoekwerk vooraf. Het zoekwerk was eerder globaal, informatie werd nog niet geselecteerd. Er werd bijvoorbeeld gezocht naar lectuur omtrent anatomie, ergonomie, correcte hef- en tiltechnieken, actief; passief en dynamisch zitten enz. Deze stap werd doorlopen met als doel om veel kennis te verzamelen omtrent het onderwerp. De bronnen kunnen teruggevonden worden in de referentielijst.
8.1.2
Verzamelen van informatie
Het raadplegen van diverse bronnen om kennis te verzamelen is een fase die gedurende deze bachelorproef bleef doorlopen. Op een gegeven punt wordt praktische, nuttige informatie geselecteerd met de bedoeling om deze tijdens de uitwerking van de brochure te gebruiken.
8.1.3
Opstellen draaiboek
Na het verzamelen van informatie, werd reeds gestart met het opmaken van een draaiboek (zie bijlage). Het was de bedoeling om eerst en vooral de foto’s voor de brochure te nemen. Daarna was het de bedoeling om de tekst op te stellen voor de brochure.
72
8.1.4
Eerste maal nemen van foto’s
Na het opstellen van het draaiboek was het de bedoeling om voor de eerste maal foto’s te nemen. Er werd in het oorspronkelijke draaiboek vastgelegd dat alle foto’s op een neutrale, witte achtergrond zouden genomen worden. De foto’s werden genomen met een groot wit laken als achtergrond. Dit kwam eerder amateuristisch over. Onderstaande foto’s zijn voorbeelden hiervan. Zoals op de eerste foto te zien is, is de kast achter het wit laken nog zichtbaar. De witte achtergrond is ook niet strak en effen. De tweede foto geeft een wazige indruk, ook is de foto veel te druk. Het was bij deze eerste reeks foto’s vooral de doelstelling dat er gelet werd op een correcte houding.
Figuur 60: voorbeeld van een amateuristische foto
Figuur 61: voorbeeld van een amateuristische foto
73
8.1.5
Opstellen, controle en herwerking van de tekst voor de brochure en het draaiboek
Er werd besloten dat, vooraleer de foto’s opnieuw konden worden genomen, eerst de tekst moest opgemaakt worden die in de brochure zou verschijnen. Nadien kon bekeken worden welke foto’s nodig waren om de tekst aan te vullen en te verduidelijken. De tekst werd opgesteld en nadien ook gecontroleerd door de ergotherapeute. Ook enkele kinesitherapeuten lazen de tekst en gaven hun opmerkingen. Vervolgens werd de inhoud terug herwerkt en aangevuld. Ook werd het draaiboek geüpdatet. De inhoud van het oorspronkelijke draaiboek voldeed niet meer aan het verwachte eindresultaat. Zo werd aanvankelijk eerder vaag omschreven wat allemaal nodig was om de foto’s te nemen. Het oorspronkelijke draaiboek vermeldde ook dat het nog steeds de bedoeling was om de foto’s op een witte achtergrond te nemen.
Figuur 62: printscreen van oorspronkelijke draaiboek
74
Figuur 63: printscreen van het huidige draaiboek
8.1.6
Nemen en controleren van de foto’s
De ergotherapeute van de rugschool las de brochure. Er werd ook besproken welke foto’s bij de tekst konden gevoegd worden. Voor het nemen van de foto’s werd een periode van een week uitgetrokken. Deze werden nadien terug gecontroleerd door de ergotherapeute.
75
8.1.7
Invoegen van definitieve foto’s in brochure en hernemen van foto’s na controle
Definitieve foto’s konden reeds bij de tekst gevoegd worden. Wanneer van bepaalde foto’s de kwaliteit niet goed was, werden ze opnieuw genomen. De foto’s werden zowel op een groene als rode achtergrond genomen. Opmerkelijk en toevallig was dat de reeks foto’s, waarbij met een verkeerde houding zaken getild werden, op een rode achtergrond genomen waren. Zo ontstond het idee om terug foto’s te nemen van de correcte houdingen, maar dan op een groene achtergrond. Sommige foto’s, met goede houdingen, werden reeds genomen op een rode achtergrond. Ook deze foto’s moesten bijgevolg opnieuw genomen worden.
Figuur 64: foute manier van tillen op een rode achtergrond
8.1.8
Figuur 65: goede manier van tillen op een groene achtergrond
Controle van brochure door externe
De brochure werd gecontroleerd door een extern persoon, een ergotherapeute uit een andere rugschool. Deze persoon kijkt door een andere bril naar ‘de rugschool’. Er worden andere accenten gelegd. Op deze manier kon de brochure zeker verder geoptimaliseerd worden.
76
Het deel rond heffen en tillen werd bijvoorbeeld volledig herwerkt. In de oorspronkelijke brochure werden eerst en vooral de risico’s in verband met grijpafstand besproken, zo ook de risico’s in verband met de houdingen. Naast deze foto’s kwam telkens de correcte houding. Hierna volgden ook nog enkele hef- en tilprincipes. Aanvankelijk was de informatie omtrent de verschillende houdingen (vb.: gewichtheffershouding, bankhouding, voor-achterwaartse buigstrekbeweging ed.) hier niet in verwerkt. Achteraf gezien was dit zeker wel noodzakelijk. Het geeft een volledigere en duidelijkere opbouw weer. In het vervolg van de brochure kan zo bijvoorbeeld bij het dweilen verwezen worden naar de voor-achterwaartse buigstrekbeweging. Ook werden de foto’s bij passief en actief zitten verduidelijkt, aanvankelijk was hierbij geen informatie voorzien. Naast tips op inhoudelijk vlak werden ook aanpassingen doorgevoerd op gebied van taal. Het gebeurde soms dat tips in spreektaal werden verwoord.
8.1.9
Invoegen van definitieve foto’s in brochure
Na de optimalisatie van de inhoud van de brochure, konden ook de nieuwe, definitieve foto’s bij de tekst gevoegd worden.
8.1.10
Finaliseren van brochure, schrijven van de inleiding en algemene opmaak van de brochure
De brochure werd op punt gesteld, de laatste aanpassingen werden doorgevoerd. Deze aanpassingen waren zowel van taalkundige als inhoudelijke aard. Ook de inleiding werd opgesteld en gecontroleerd door een kinesitherapeut. Vervolgens werd gewerkt aan de algemene opmaak van de brochure. De paginanummering werd ingevoegd, alsook het voorblad. Bij de foto’s werden bijschriften geplaatst.
8.1.11
Afprinten brochure & vragenlijst
Uiteindelijk werd de brochure afgeprint, samen met de vragenlijsten. De brochure werd door de patiënten geëvalueerd met als doel om opmerkingen, tips en dergelijke te ontvangen omtrent de brochure.
77
Na het lezen van de brochure, kon de vragenlijst ingevuld worden. De resultaten van de vragenlijst worden in een volgend hoofdstuk besproken. De brochure werd ook gecontroleerd door de revalidatiearts van het ziekenhuis. Hij gaf enkel nog een opmerking omtrent de inleiding van de brochure. De onderwerpen die in de brochure aan bod komen, werden bijvoorbeeld in het vet geplaatst. De brochure wordt in de toekomst nog opgemaakt naar de huisstijl van het Jan Yperman Ziekenhuis. Ook wordt de brochure nog vertaald naar het Frans.
8.2
Doel van de brochure
Belangrijk om weten is dat deze brochure pas met de patiënt wordt meegegeven nadat deze zijn revalidatie van 36 sessies heeft doorlopen. Wanneer een patiënt zijn revalidatie in de rugschool heeft afgerond, is het van groot belang om de aangeleerde ergonomische principes blijvend toe te passen en het opgebouwde spiercorset te onderhouden. Vooraleer de patiënt ergonomische principes blijvend toepast, gaat hieraan, zoals eerder beschreven, een proces, een gedragsverandering aan vooraf. De brochure kan als tool binnen de individuele gedragsverandering geplaatst worden onder het ‘doen’ en ‘blijven doen of herhalen’. De patiënt heeft tijdens zijn revalidatie heel wat kennis verzameld omtrent ergonomische principes. Het is de bedoeling om, met de brochure, informatie te verschaffen die aansluit bij wat de patiënt gezien heeft tijdens de sessies ergonomie. Het vormt een herhaling, die moet bijdragen tot het zich eigen maken van deze principes in het dagelijks leven op vlak van wonen, werken en vrije tijd van de patiënt. Binnen de individuele gedragsverandering en gedragsverandering in groep zijn zes didactische leerprincipes van toepassing. De link tussen deze didactische leerprincipes en de brochure wordt hieronder beschreven.
78
8.2.1
Terugkoppeling naar de zes didactische leerprincipes
Aanknopingsprincipe Er werd getracht om de informatie in de brochure te laten aansluiten met de verkregen info in de rugschool. Wanneer deze aansluit bij voorkennis en reeds aanwezige vaardigheden, wordt informatie gemakkelijker opgenomen en kunnen vaardigheden geautomatiseerd worden. Doelgerichtheid In de inleiding wordt aan de patiënt duidelijk gemaakt waarom de brochure voor de patiënt een belangrijk item is. Een patiënt leert beter als hij weet wat hij leert en waarom hij leert. Ook kan de patiënt gemakkelijk thema’s gaan selecteren. Informatie kan op deze manier geselecteerd, geordend en onthouden worden. Zo kan info ook beter gekoppeld worden aan eerder geziene informatie. Plezier in het leren bevordert het leren Uiteraard is de intrinsieke motivatie een belangrijk aspect om rekening mee te houden tijdens zijn revalidatie. Wanneer een patiënt gemotiveerd is tijdens zijn revalidatie, zal deze ook beter leren. Ook de manier waarop informatie aangebracht wordt is van groot belang. Er werd gelet op een aangename, niet te drukke lay-out die de patiënt aanspreekt. De theorie in de brochure wordt met veel fotomateriaal verduidelijkt en de theorie beperkt zich zo tot de essentie. Ook is er een manier gevonden om de aandacht van de patiënt te trekken. Er wordt in de brochure geregeld belangrijke tekst in een apart kadertje met een uitroepteken geplaatst. Activiteit De brochure laat de patiënt zelf informatie verwerken en automatiseren. De patiënt kan op deze manier actief gaan leren. Wanneer de patiënt bepaalde zaken vergeten is, kan hij deze steeds terugvinden in de brochure en ook actief gaan uittesten.
79
Frequente terugkoppeling Leren kan niet plaatsvinden zonder frequente terugkoppeling. Tijdens de revalidatie in de rugschool gaf de ergotherapeut frequent feedback. In een thuissituatie is dit echter niet meer mogelijk. Het is de bedoeling van de brochure om in de thuissituatie van de patiënt een geheugensteun te zijn. Oefening baart kunst Deze uitdrukking of dit principe heeft zowel betrekking op het verwerven van kennis en inzicht als op het aanleren van een vaardigheid. Aangeleerde principes moeten geautomatiseerd worden. Ook is het van belang dat de patiënt de informatie gaat toepassen in zijn thuissituatie. De brochure moet hiertoe een grote bijdrage leveren.
8.3
Besluit
Aan het maken van de brochure ging een heel proces vooraf. Nadien werd de brochure ook geëvalueerd door de patiënt. Aan de hand van een vragenlijst werd de mening van de patiënt gevraagd. De opstelling van de vragenlijst en de resultaten worden in het volgende hoofdstuk beschreven.
80
Hoofdstuk 9 - Uitwerking vragenlijst 9.1
Opstelling vragenlijst
Naast de brochure werd ook een vragenlijst opgesteld (zie bijlage). Deze werd gecontroleerd door de ergotherapeute en de revalidatiearts. Zowel op taal als inhoudelijk vlak moesten geen veranderingen meer gebeuren. De vragenlijst is bestemd voor de patiënt. Deze kreeg de kans om de brochure door te nemen en achteraf ook de vragenlijst in te vullen. Eerst en vooral vraag ik naar het geslacht en de leeftijd van de patiënt. Daarna wordt nagegaan of de patiënt reeds rekening houdt met de ergonomische principes in zijn woon-, werk- en vrijetijdssituatie. Ook wordt achterhaald wat de patiënt tegenhoudt om de tips uit te voeren. Om dit te weten te komen, werden volgende vragen gesteld: -
Houdt u in uw thuis-, werk- en vrijetijdssituatie rekening met de verkregen tips?
-
Wat weerhoudt u ervan om de tips uit te voeren?
Vervolgens wordt met de vragenlijst een beeld verkregen of de brochure een handig hulpmiddel is. Volgende vragen werden aan de patiënt gesteld: -
Zet de brochure u ertoe aan om de tips blijvend op te volgen?
-
Vormt de brochure voor u een geheugensteun om de tips uit te voeren?
Er dient ook rekening gehouden te worden met de wensen en behoeften van de patiënt bij het maken van de brochure. Zo wordt bijvoorbeeld nagegaan of alles duidelijk en in verstaanbare taal geformuleerd is en of de foto’s al dan niet duidelijk zijn. Wanneer de patiënt extra tips heeft, kunnen deze ook steeds gegeven worden. Volgende vragen werden hiervoor gesteld: -
Is de gegeven informatie duidelijk en verstaanbaar geformuleerd?
-
Zijn er op inhoudelijk vlak onduidelijkheden op te merken?
-
Zijn alle foto’s duidelijk?
-
Is de verhouding tussen tekst en foto’s evenwichtig verdeeld?
-
Heeft u opmerkingen omtrent de lay-out?
-
Indien u nog opmerkingen, tips enz. heeft, kunt u deze hieronder altijd noteren.
81
9.2
Resultaten vragenlijst
9.2.1
Steekproef
De brochure werd door de patiënten in de rugschool zelf gelezen, er werd gevraagd aan de patiënt om kritisch te zijn op zowel inhoud als lay-out. Nadien werden ook de bijhorende vragenlijsten ingevuld. Dertig patiënten van de rugschool lazen de brochure en hebben de vragenlijst ingevuld. Drie van de dertig patiënten verkozen er echt voor om de vragenlijst mee te nemen naar huis. Het was vooral de bedoeling om praktische en bruikbare tips te verzamelen. De gemiddelde leeftijd bedraagt 36,4 jaar. De jongste patiënt heeft een leeftijd van 25 jaar, de oudste patiënt is 67 jaar. De vragenlijst werd ingevuld door 17 mannen en 13 vrouwen.
Geslacht
43% 57%
Vrouw Man
Figuur 66: cirkeldiagram 1
82
9.2.2
Houdt u in uw thuis-, werk- en vrijetijdssituatie rekening met de verkregen tips?
Houdt u in uw thuis-, werk- en vrijetijdssituatie rekening met de verkregen tips? 7%
20%
Ja, altijd Merendeel van de tijd
73%
Ik probeer, maar het kost mij moeite Neen, zelden
Figuur 67: cirkeldiagram 2
Bij deze vraag valt duidelijk te zien dat de meerderheid van de patiënten, 22 in totaal, merendeel van de tijd rekening houdt met de verkregen tips in thuis-, werk- en vrijetijdssituatie. Zes patiënten geven aan dat ze altijd met de tips rekening houden. Twee patiënten proberen, maar het kost hen wel moeite. Bij de volgende vraag probeer ik een beeld te verkrijgen van wat de mensen weerhoudt om de tips uit te voeren.
83
9.2.3
Wat weerhoudt u ervan om de tips uit te voeren?
Wat weerhoudt u ervan om de tips uit te voeren? (meerdere antwoorden mogelijk) De tijd, wanneer iets snel moet gaan 15%
3%
46%
8%
Vergeten hoe een bepaalde activiteit rugvriendelijk uitgevoerd wordt. Rugpijn
28%
Kniepijn, schouderpijn enz
Andere
Figuur 68: cirkeldiagram 3
Deze vraag werd door 24 patiënten ingevuld. Zes patiënten gaven bij de vorige vraag aan dat ze steeds de tips opvolgen, bijgevolg kruisten ze niets aan bij deze vraag. Er waren meerdere antwoorden mogelijk. Uiteindelijk werden 39 antwoorden gegeven. De meerderheid van de patiënten geeft aan dat vooral de tijd hen parten speelt. Wanneer iets snel moet gebeuren, wordt geen rekening gehouden met de tips. Ook valt op dat elf patiënten aanduiden dat ze soms vergeten hoe een bepaalde activiteit rugvriendelijk uitgevoerd wordt! Rugpijn wordt als een factor gezien die ervoor zorgt dat de tips niet uitgevoerd worden, drie patiënten kruisten dit aan. Hiernaast geeft ook één persoon aan dat kniepijn hem parten speelt. Zes patiënten geven andere factoren aan die hen belemmeren om de tips uit te voeren. Drie patiënten schreven dat ze onbewust verkeerde bewegingen maken. Twee patiënten geven mee dat ze op het ogenblik zelf geen pijn voelen. Eén persoon geeft het volgende aan: ‘Eerst doen en dan pas denken.’
84
9.2.4
Zet de brochure u ertoe aan om de tips te blijven opvolgen?
Zet de brochure u ertoe aan om de tips blijvend op te volgen?
100 %
Ja Neen
Figuur 69: cirkeldiagram 4
Vormt de brochure voor u een geheugensteun om de tips uit te voeren?
100 %
Ja Neen
Figuur 70: cirkeldiagram 5
Alle patiënten geven aan dat de brochure hen aanzet om de tips te blijven opvolgen. Ook is iedereen het ermee eens dat de brochure voor hen een geheugensteun zou vormen om de tips uit te voeren.
85
9.2.5
Is de gegeven informatie duidelijk en verstaanbaar geformuleerd?
Is de gegeven informatie duidelijk en verstaanbaar geformuleerd?
Ja 100 %
Neen
Figuur 71: cirkeldiagram 6
Alle patiënten geven via de vragenlijst aan dat de informatie duidelijk en verstaanbaar geformuleerd is.
9.2.6
Zijn er op inhoudelijk vlak onduidelijkheden op te merken?
Zijn er op inhoudelijk vlak onduidelijkheden op te merken? 33% 67%
Ja Neen
Figuur 72: cirkeldiagram 7
86
Voor 20 van de 30 patiënten zijn geen onduidelijkheden op te merken op inhoudelijk vlak. Tien patiënten geven wel aan dat er bepaalde zaken onduidelijk zijn. Hier volgt een overzicht van de gegeven commentaar bij deze vraag.
Er wordt aangegeven dat het schema onder ‘risico’s in verband met grijpafstand’ ingewikkeld was. Er was geen uitleg voorzien bij dit schema. Hierbij werd een inleiding geplaatst.
Figuur 73: inleidende uitleg tot schema
Enkele patiënten gaven ook aan dat er onder ‘5.3.1.2 instellen autozetel’ het woord lean-on en onder ‘8.3 Keuken’ zitwig gebruikt wordt. Deze patiënten wisten niet wat beide woorden willen zeggen. Er werd een verwijzing geplaatst naar de bijhorende pagina’s waar beide hulpmiddelen besproken worden.
87
9.2.7
Zijn alle foto’s duidelijk?
Zijn alle foto’s duidelijk? 17%
Ja Neen
83%
Figuur 74: cirkeldiagram 8
Er werden onduidelijkheden opgemerkt bij enkele foto’s door 5 van de 30 patiënten. Op de voorpagina werd aanvankelijk de linker foto afgebeeld. Deze werd vervangen door een foto van een persoon die effectief aan het werk is in de rugschool. Het feit dat er een persoon op de foto staat zorgt voor een aangenamere sfeer.
Figuur 75: oorspronkelijke foto bij inleidende tekst
Figuur 76: huidige foto bij inleidende tekst
88
Volgende foto werd lichter van kleur gemaakt. De oorspronkelijke foto kwam een stuk donkerder uit ten opzichte van de andere foto’s die onder het hoofdstuk tuinieren staat. De T-shirt gaf ook eerder een roze dan witte kleur.
Figuur 77: oorspronkelijke foto bij wieden
Figuur 78: huidige foto bij wieden
Ook volgde de opmerking dat bij het hoofdstuk rond ‘schoonmaken’ en ‘tuinieren’ de lengte van de steel niet goed zichtbaar was. In de tekst wordt vermeld dat de steel best tot aan de neus komt. De foto van het harken werd opnieuw genomen. De lengte van de steel is goed zichtbaar. De foto van het dweilen werd ook opnieuw genomen. Toch werd er beslist om de oorspronkelijke foto te nemen. Op deze foto is duidelijk te zien dat de rug recht is.
Figuur 79: oorspronkelijke foto bij dweilen
89
Figuur 80: oorspronkelijke foto bij harken
9.2.8
Figuur 81: huidige foto bij harken
Is de verhouding tussen tekst en foto’s evenwichtig verdeeld?
Is de verhouding tussen tekst en foto's evenwichtig verdeeld? 3%
Ja 97%
Neen
Figuur 82: cirkeldiagram 9
Slechts één patiënt vindt dat de verhouding tussen tekst en foto’s niet evenwichtig verdeeld is. Hij geeft hierbij de volgende opmerking: “De medische uitleg is goed om één keer te horen tijdens de revalidatie. Na de revalidatie zijn enkel de tips nog van belang.” Ik wilde hieromtrent graag nog eens de mening horen van enkele andere patiënten. Ik bevroeg hen mondeling of ze het al dan niet nodig vonden dat anatomie in de brochure verwerkt wordt. Iedereen vond het nodig. Enkele mensen gaven aan dat ze zo 90
een beeld hebben van de bouw van de wervelkolom Ook kunnen ze aan de hand van de foto’s van de wervelkolom zien op welk niveau het probleem zich bij hen voordoet. Met het hoofdstuk anatomie wil ik de patiënt inzicht doen verwerven in de verschillende zones, vorm en bouw van de wervelkolom. Hierop wordt dan verder gewerkt in hoofdstuk 2: ‘biomechanica’.
9.2.9
Heeft u opmerkingen omtrent de lay–out?
Heeft u opmerkingen omtrent de lay-out?
Ja 100%
Neen
Figuur 83: cirkeldiagram 10
Iedereen vinkte ‘neen’ aan bij deze vraag. Er kwamen zelfs enkele heel positieve reacties: “De lay-out is zeer professioneel, duidelijk en niet de druk. Zeer duidelijke uitleg. Het is verstaanbaar en eenvoudig, geschikt voor iedereen.” “Mooie afwisseling met de foto’s.”
“Prachtig, geen moeite gespaard!”
91
9.2.10
Opmerkingen en tips
-
Een patiënt geeft aan dat de kaders met uitroepingstekens goed gevonden zijn, zo wordt de aandacht gehouden.
-
Een andere patiënt vraagt of er een Franstalige versie van komt. Dit was reeds van in het begin de bedoeling.
-
“Ik vind de brochure duidelijk en geeft mij de indruk dat ik er echt iets aan heb bij het aandachtig doornemen ervan! Het lijkt mij een echt hebbeding voor ruglijders als ik!”
-
“Alles is goed te begrijpen. Het is ook handig met alle voorbeelden die erbij staan.”
-
Verschillende patiënten, die bijna aan het einde van hun behandeling zitten, vroegen via deze weg ook om de brochure door te sturen naar hun e-mailadres. Er werd bijgevolg een lijst aangelegd met e-mailadressen. Ook enkele ergotherapeuten noteerden hierop hun e-mailadres.
9.3
Besluit
Het was zeker de moeite om de brochure door de patiënten te laten lezen. Door de mening van de patiënten te horen werden nieuwe inzichten verworven en kon de brochure verder geoptimaliseerd worden.
92
Besluit praktisch deel
De ergotherapeut participeert, samen met de revalidatiearts, de kinesitherapeut en de psycholoog in het multidisciplinair team van de rugschool. De verschillende disciplines vullen elkaar tijdens de revalidatie optimaal aan. Het samenvoegen van de informatie geeft een totaalbeeld weer van de patiënt. In de hoofdstukken die hierop volgen, wordt een overzicht gegeven van de ergonomische principes die door de ergotherapeut aan de patiënten wordt gegeven in de rugschool. Deze principes komen ook aan bod in het eindproduct, de brochure. De uitwerking van de brochure wordt aan de hand van een Gantt-grafiek beschreven. Op deze manier kunnen deadlines gesteld en gehaald worden. Ook het doel van de brochure wordt duidelijk gemaakt, met daarbij de link naar de individuele gedragsverandering. De brochure vormt voor de patiënt een herhaling en moet bijdragen tot het automatiseren van de ergonomische principes. Ook de link met de zes didactische leerprincipes kan gemaakt worden. Wanneer de brochure af was, werd deze ook voorgelegd aan de patiënten. Het werd duidelijk dat de brochure verder geoptimaliseerd moest worden. Naast de heel wat positieve en enthousiaste reacties, werd ook duidelijk bij welke informatie een duidelijkere omschrijving nodig was of welke foto’s opnieuw moesten genomen worden. De resultaten van de vragenlijsten worden ook uitgebreid beschreven in het laatste hoofdstuk.
93
Lijst met figuren en tabellen Figuur 1: de wervelkolom (Kapandji, 2009)
9
Figuur 2: discus intervertebralis (Kapandji, 2009)
11
Figuur 3: diffusieprocessen (Van Nugteren & Winkel, 2005)
11
Figuur 4: de m. quadratus lumborum (Zygote media group, 2012)
14
Figuur 5: de m. psoas major (Zygote media group, 2012)
14
Figuur 6: de m. psoas minor (Zygote media group, 2012)
14
Figuur 7: de m. rectus abdominis (Zygote media group, 2012)
15
Figuur 8: de m. transversus abdominis (Zygote media group, 2012)
15
Figuur 9: de m. obliquus internus abdominis (Zygote media group, 2012)
16
Figuur 10: de m. obliquus externus abdominis (Zygote media group, 2012)
16
Figuur 11: het diafragma (Zygote media group, 2012)
17
Figuur 12: de discus hernia (Kapandji 2009)
18
Figuur 13: spondylolyse (Verhaar & Mourik, 2008)
19
Figuur 14: discusdegeneratie (Verhaar & Mourik, 2008)
21
Figuur 15: ischias (Shiel, 2011)
22
Figuur 16: het zesstappenmodel (Balm & Horsten, 2009)
28
Figuur 17: het belastingsmodel van Schreibers (Désiron, 2010)
43
Figuur 18: genius romplexietrainer (rugrevalidatie, z.j.)
47
Figuur 19: wervel - vooroverbuigen met ronde rug (Kapandji 2009)
50
Figuur 20: wervel - achteruit uitstrekken (Kapandji, 2009)
51
Figuur 21: wervel - rotatie (Kapandji, 2009)
51
Figuur 22: wervel - Vooroverbuigend opzij draaien (Kapandji, 2009)
52
Figuur 23: wervel - Vooroverbuigend opzij draaien (Kapandji, 2009)
52
Figuur 24: staande houding (Demaret, Gavray et al. 2010)
53
Figuur 25: opstaan vanuit lig 1
55
Figuur 26: opstaan vanuit lig 2
55
Figuur 27: opstaan vanuit lig 3
55
Figuur 28: opstaan vanuit lig 4
55
Figuur 29: Betterback (Nirwana, 2012)
58
Figuur 30: bureaustoel (Veriér, 2012)
58
Figuur 31: lean-on (Nirwana, 2012)
58
Figuur 32: relaxzetel (ergogravity, 2012)
58
Figuur 33: backfriend (Nirwana, 2012)
58
Figuur 34: zitbal (Togy, 2012)
59
Figuur 35: zadelstoel (Freedom, 2012)
59
Figuur 36: balansstoel (Veriér, 2012)
59
Figuur 37: zitwig (Jobri, 2012)
59
Figuur 38: druk tussenwervelschijf (Demaret, Gavrat & Willems, 2007).
60
94
Figuur 39: vooroverbuigen met ronde rug
61
Figuur 40: sterk gebogen knieën
61
Figuur 41: opzij draaien met last
61
Figuur 42: vooroverbuigend opzij draaien
62
Figuur 43: achterwaarts uitstrekken
62
Figuur 44: bankhouding
63
Figuur 45: gewichtheffershouding
63
Figuur 46: knieval
64
Figuur 47: zijdelingse buig en strek
64
Figuur 48: achterwaartse buig en strek
64
Figuur 49: golfersbeweging
65
Figuur 50: rappelhouding
65
Figuur 51: knieduw
65
Figuur 52: gebruik een trapje bij het hoger plaatsen van lasten
66
Figuur 53: beweeg de voeten mee bij het draaien met een last in de handen.
66
Figuur 54: knieval: steun op een knie bij het heffen van voorwerpen.
66
Figuur 55: bankhouding: heffen van zware voorwerpen
66
Figuur 56: golfersbeweging: heffen van lichte voorwerpen.
66
Figuur 57: Gantt-grafiek 1
69
Figuur 58: Gantt-grafiek 2
70
Figuur 59: Gantt-grafiek 3
71
Figuur 60: voorbeeld van een amateuristische foto
73
Figuur 61: voorbeeld van een amateuristische foto
73
Figuur 62: printscreen van oorspronkelijke draaiboek
74
Figuur 63: printscreen van het huidige draaiboek
75
Figuur 64: foute manier van tillen op een rode achtergrond
76
Figuur 65: goede manier van tillen op een groene achtergrond
76
Figuur 66: cirkeldiagram 1
82
Figuur 67: cirkeldiagram 2
83
Figuur 68: cirkeldiagram 3
84
Figuur 69: cirkeldiagram 4
85
Figuur 70: cirkeldiagram 5
85
Figuur 71: cirkeldiagram 6
86
Figuur 72: cirkeldiagram 7
86
Figuur 73: inleidende uitleg tot schema
87
Figuur 74: cirkeldiagram 8
88
Figuur 75: oorspronkelijke foto bij inleidende tekst
88
Figuur 76: huidige foto bij inleidende tekst
88
Figuur 77: oorspronkelijke foto bij wieden
89
Figuur 78: huidige foto bij wieden
89 95
Figuur 79: oorspronkelijke foto bij dweilen
89
Figuur 80: oorspronkelijke foto bij harken
90
Figuur 81: huidige foto bij harken
90
Figuur 82: cirkeldiagram 9
90
Figuur 83: cirkeldiagram 10
91
96
Referentielijst Boeken Balm, M.F.K. & Horsten, F.A. (2009). Handboek ergonomie. Alphen aan den Rijn: Kluwer Bastiaanssen, C.A., Jochems, A.A.F., Jüngen, IJ.D. & Tervoort, M.J. (2007). Anatomie en fysiologie. Houten: Bohn Stafleu van Loghum. Calais-Germaine, B. (2010). Veilige buikspieroefeningen. Houten: Bohn Stafleu van Loghum. Cokelaere, M. (1997). Functionele anatomie van de mens. Mechelen: Kluwer editions Wkb NV. Danneels, L. & Vanthillo, B. (2010). Oefentherapie bij rugaandoeningen. Antwerpen: Standaard Uitgeverij. Désiron, H. (2010). Ergonomie voor ergotherapeuten. Mechelen: Plantyn. Dotte, P. (z.j.) Methode manueel hanteren van lasten. Brussel: NVVA. Gilroy, A., Macpherson, B. & Ross, L. (2008). Anatomische atlas. New York: Thieme Medical Publishers. Kapandji, I.A. (2009). Bewegingsleer, de romp en wervelkolom. Houten: Bohn Stafleu van Loghum. Kaptein, A.A., Erdman, R.A.M., Prins, J.B. & van de Wiel, H.B.M. (2007). Medische psychologie. Houten: Bohn Stafleu van Loghum. Kinéban, A. & le Granse, M. (2006). Grondslagen van de ergotherapie. Maarssen : Elsevier gezondheidszorg. Koes, B.W. & van Tulder, M.W. (2004). Evidence based handelen bij lage rugpijn. Houten: Bohn Stafleu van Loghum. Morin, Y. (2004). Larousse gezondheidsencyclopedie. Parijs: Editions Larousse.
97
Van Kolen, P. (2010). Nek- en rugklachten? er zelf wat aan doen. Antwerpen – Apeldoorn: Garant. Verhaar, J.A.N. & Mourik, J.B.A. (2008). Orthopedie. Houten: Bohn Stafleu van Loghum. Voskamp, P., Scheijndel, P.A.M. & Peereboom, K.J. (2008). Handboek ergonomie. Alphen aan den Rijn: Kluwer Winkel, D. & Aufdemkampe, G. (2001). Orthopedische geneeskunde en manuele therapie. Houten: Bohn Stafleu van Loghum. Winkel, D. & van Nugteren, K. (2005). Onderzoek en behandeling van lage rugklachten. Houten: Bohn Stafleu van Loghum.
Websites Beck, A.T., Steer, R.A. & Brown, G.K. (BDI-II-NL – Beck Depression Inventory, second edition). Geraadpleegd op 7 mei 2013 via: http://www.pearsonclinical.nl/bdi-ii-nl-beckdepression-inventory-second-edition Parlevliet, T. (quote omtrent mentale status). Geraadpleegd op 5 mei 2013 via http://www.devoorzorg.be/antwerpen/gezondactief/ZiektesBehandelingen/Rugweb/Behandelingen/Pages/Rugschool-ofrugrevalidatie.aspx Studiefiche. (2012-2013). geraadpleegd op 11 mei 2013 via http://www.howest.be/BamaflexWeb/BMFUIDetailxOLOD.aspx?a=51145&b=5&c=1
Internetbrochures Demaret, J., Gavray, F. & Willems, F. (2007). Preventie van rugklachten in de bouwsector. Geraadpleegd op 22 maart 2013 via http://www.werk.belgie.be/publicationDefault.aspx?id=13124 Demaret, J., Mairiaux, P., Masset, D. & Vandoorne, C. (2008). Manueel behandelen van lasten, gids om risico’s te evalueren en voorkomen. Geraadpleegd op 24 maart 2013 via http://www.werk.belgie.be/publicationDefault.aspx?id=21356 98
Demaret, J., Willems, F.& Gavray, F. (2005). De rug: een kostbare constructieve, preventieve van rugpijn in de bouw. Geraadpleegd op 21 maart 2013 via http://www.kov.be/shared/documenten//preventie/bouw.pdf Federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg. (2005). Methoden en instrumenten voor een ergonomische en psychosociale analyse. Geraadpleegd op 27 maart 2013 via http://www.werk.belgie.be/publicationDefault.aspx?id=3724 Geelen, J. (2008). Facetgewricht-pathologie. geraadpleegd op 25 februari 2013 via http://www.zol.be/internet/uploadedFiles/MPC/___bestanden/PDF/voordrachten/vo ordracht%20-%20facetgewrichtpathologie.pdf
Brochures Jacobs, H., Mannekens, S., Puttemans, A., Van Zeebroek, B., Remmerie, B., Elsen, D., Mariën, E., Dijkman, F. & Motmans, R. (2012). Gezond zitten en slapen. Antwerpen: Sit & sleep.
Wetenschappelijke artikels Ellegaard, H. & Pedersen, B. (2012). Stress is dominant in patients with depression and chronic low back pain. A qualitative study of psychotherapeutic interventions for patients with non-specific low back pain of 3-12 months duration. Geraadpleegd op 3 maart 2013 via http://www.biomedcentral.com/content/pdf/1471-2474-13-166.pdf Hofmann, J., Peters, S., Geidl, W., Hentschke, C. & Pfeifer, K. (2013). Effects of behavioural exercise therapy on the effectiveness of a multidisciplinary rehabilitation for chronic non – specific low back pain: study protocol for a randomized controlled trial. Geraadpleegd op 10 maart 2013 via http://www.biomedcentral.com/1471-2474/14/89 Koke, A., Heuts, P., Vlaeyen, J. & Weber, W. (1999). Meetinstrumenten chronische pijn. Geraadpleegd op 5 mei 2013 via http://www.pijn.com/media/30167/functsttausdeel1.pdf Koning, H. & Mandema, L. (2010). Visual analogue scale. Geraadpleegd op 28 april via http://www.fysiotherapiepraktijk.nl/pdf/VASscore.pdf
99
Koning, H. & Mandema, L. (2010). Roland Disability Questionnaire. Geraadpleegd op 28 april 2013 via http://www.fysiotherapiepraktijk.nl/pdf/Roland%20Disability%20Questionnaire.pdf Lauridsen, H. & Hartvigsen, J. (2013). Rasch scaling of the Oswestry Disability Index and the Roland-Morris Disability Questionnaire. Geraadpleegd op 20 april 2013 via http://forskningsbasen.deff.dk/Share.external?sp=Sa5caf144-9e2a-42f3-bf8d1c32bc381724&sp=Ssdu Linton, S. & Shaw, W. (2011). Impact of psychological factors in the experience of pain. Physical therapy, 91, nr. 5, pp. 700 – 711. Geraadpleegd op 8 maart 2013 via http://ptjournal.apta.org/content/91/5/700.long Ramond, A., Bouton, C., Richard, I., Roquelaure, Y., Baufreton, C., Legrand, E. & Huez, JF. (2011). Psychosocial risk factors for chronic low back pain in primary care – a systematic review. Family practice, 28, pp. 12 – 21. Geraadpleegd op 6 maart 2013 via http://fampra.oxfordjournals.org/content/28/1/12.long Salvetti, M., Pimenta C., Braga, P. & Corrêa, C. (2012). Disability related to chronic low back pain: prevalence and associated factors. Revista da Escola de Enfermagem da USP, 46. Geraadpleegd op 6 maart 2013 via http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/23250253 Van Engelen, E. (2008). Uitgebreide toelichting van het meetinstrument. Geraadpleegd op 28 april 2013 via http://www.fysiotherapiepraktijk.nl/pdf/VASscore.pdf
100
Foto’s Overzicht van de spieren. (2012). Geraadpleegd op 5 mei 2013 via http://www.zygotebody.com/ Genius eco rompflexietrainer. (2012). Geraadpleegd op 23 maart 2013 via http://www.gymna.be/index.php/nl/motorische-revalidatie-specifiekeoefentherapie/rugrevalidatie-rugconcept/genius-rugconcept/genius-ecorompflexietrainer Kinnarps bureaustoel. (2012). geraadpleegd op 15 maart 2013 via http://www11.kinnarps.com/Documents/ProductSheets/NL_9000.pdf Betterback, lean-on & backfriend. (2012). geraadpleegd op 15 maart 2013 via http://www.nirwana.be/nl/zithulpen Ergo gravity relaxzetel. (2012). geraadpleegd op 14 maart 2013 via http://www.ergodome.be/nl/nieuws/nieuws-1/opendeurdagen-18-19-20-mei-2012.htm Balansstoel. (2013). geraadpleegd op 15 maart 2013 via http://www.janvanbeek.nl/webshop/actiemodellen/kantoormeubilair/varier-variablebalansstoel-rood.html Zitbal. (2012). Geraadpleegd op 15 maart 2013 via http://www.ergoconceptdirect.be/Webshop.asp?product=598993 Zitwig (2013). Geraadpleegd op 15 maart 2013 via http://www.bota.be/product/zitcomfort/jobri-zitwig/ Zadelstoel. (2013. Geraadpleegd op 15 maart 2013 via http://www.zadelstoel.nl/Zadelstoelen/FreedomZadelstoel.aspx
101
Bijlagen
102
Bijlage 1: ASE model
103
Bijlage 2: brochure
104
Bijlage 3: draaiboek
105
Bijlage 4: Oswestry Low Back Pain Disability Questionnaire
106
Bijlage 5: Roland-Morris Disability Questionnaire
107
Bijlage 6: VAS-schaal
108
Bijlage 7: vragenlijst
109