VOOR DE PRAKTIJK
Voor de bedrijfsarts zelf: Hoe kan je werken met kanker? (in de verschillende fasen van ziekte) E.E. ten Berge, H.B.M. van de Wiel
Inleiding Het hebben van kanker is een van de grotere levensgebeurtenissen. Kanker in zijn algemeenheid is een chronisch ziekteproces, dat lijkt op een individuele reis langs vele aspecten van leven, werken en doodgaan. De individuele mens probeert zich staande te houden, en het normale leven met gebruikelijke activiteiten terug te krijgen.1 Klachten als pijn, moeheid, emotioneel minder functioneren door angst en depressieve klachten, lichamelijk minder functioneren door bijkomende andere (interne) aandoeningen en sociale uitsluiting zijn veelvuldig onderzocht in ‘quality of life’-studies. Lange tijd was er vooral aandacht voor pijn, en stond de moeheid als belemmering bij het leven na kanker meer op de achtergrond. Over de moeheid wordt veel minder gepubliceerd, aldus Ahlberg et al.2 De moeheid na kanker kent verschillende achtergronden.2 Lichamelijke factoren kunnen zijn: bloedarmoede, vermoeidheid door behandeling of door hoeveelheid resttumor, hogere spiegels cytokinen dan bij gezonden, eetstoornissen, enzovoort. Psychosociale factoren kunnen zijn: angst, posttraumatische stresssymptomen, depressieve klachten, slaapstoornissen, full-time werken bij afgenomen conditie, sociale uitsluiting, etc. Of de psychosociale factoren van moeheid na kanker oorzaak of gevolg zijn, valt niet altijd te achterhalen. Hervatten in werk tijdens of na de behandeling is alles behalve eenvoudig.3 Moeheid blijkt de grootste belemmering bij werkhervatting na kanker. Kremer en Wever4 en Bleijenberg et al.5 beschreven dat recent, echter zonder de moeheid als belemmering tot werkhervatting nader te analyseren vanuit een multifactoriële probleemanalyse. Spelten et al.6 en Verbeek et al.7 onderzochten prospectief de werkhervatting na kanker. Als eerste bleek dat de mate van vermoeidheid
inderdaad een voorspellende factor was, wat betreft de duur tot volledige werkhervatting. Vervolgens deed Verbeek onderzoek naar de performance in de begeleiding van bedrijfsartsen bij werkhervatting na kanker. Uit het onderzoek van Verbeek et al.7 bleek dat de performance factor van de begeleidende bedrijfsartsen wat betreft kennis van kanker het slechtste te scoren. Het advies van Verbeek et al. luidt dan ook dat bedrijfsartsen dit hiaat kunnen dichten door veelvuldiger dan voorheen te overleggen met de oncologen die de werknemers met kanker behandelen. Ook al is er veel medisch-oncologische en veel psycho-oncologische literatuur, er is nauwelijks literatuur voor bedrijfsartsen die geconfronteerd worden met de individuele medewerker die probeert te werken met kanker. Evidence-based onderzoek over wat de werknemer met kanker steunt tijdens zijn werkhervatting vanuit de arbeids- en bedrijfsgeneeskunde is er nauwelijks (PubMed, the Lancet, Occupational Environmental Medicine, Psycho-Oncology, European Journal of Cancer). Dit artikel is vanuit de praktijk van oncologische behandelverantwoordelijkheid, aangevuld met vele jaren ervaring in de bedrijfsgezondheidszorg geschreven. Het geeft uitleg en advies over de fasen, waarin een werknemer met kanker zich kán bevinden, aan de hand van casuïstiek. Het probeert per fase handvatten aan te reiken aan de bedrijfsarts die de begeleiding naar werkhervatting bij de werknemer met kanker op zich neemt, of voor de bedrijfsarts die zelf geconfronteerd wordt met zijn kanker. De ziektefasen waarin chronisch zieke zich kan bevinden, zijn beschreven door Clipp et al.8 en Baldew.9 Zo lang en verwarrend de premorbide fase kan duren, zo chaotisch kan de diagnostische fase aanvoelen. ‘Wat brengt de toekomst? Hoeveel tijd is er nog over? En wat kan ik nog?’ Veel van dit soort vragen rijzen bij de zieke werknemer en zijn omgeving
• Bij kanker is aangepast werk vaak nog wel mogelijk. • Kanker is emotioneel belastend voor werknemer en werkgever en de omgeving van hen beiden. • De bedrijfsarts vertaalt de gevolgen van kanker naar belastbaarheid en vervolgens naar mogelijkheden in het werk. • Aangepast werken helpt een kankerpatiënt in het terugvinden van zijn autonomie.
TBV 13, nr. 7 (juli 2005)
213
wanneer de diagnose kanker gesteld wordt. De volgende fase, de behandeling, is soms nauwelijks vol te houden voor hem. En dan, als alles achter de rug is, is het leven niet meer als voorheen. Verwachtingen en illusies over het leven, sociale relaties, vooruitzichten op het werk: ‘alles’ is veranderd. Eigen autonomie in het leven terugvinden kost tijd. En altijd blijft de dreiging dat de kanker terugkeert. En dan is er de rol van de werkgever. Hij staat voor een toename aan kosten, wanneer zijn werknemers door kanker arbeidsongeschikt worden. Wat kan hij doen om deze werknemer zo gezond en zo snel mogelijk terug te krijgen in het arbeidsproces? Ook hij wil geïnformeerd en geadviseerd worden door zijn bedrijfsarts.
Premorbide fase Case
Een 55-jarige leraar heeft een ongewone hoest en wordt toenemend kortademig. Hij raakt steeds vermoeider na schooltijd en ook tijdens het lesgeven. Vijf kilo gewicht is hij verloren in het laatste half jaar. Zijn collega’s vinden hem steeds afweziger worden. Ze vragen hem of hij depressief is, of burn-out aan het raken. Hij gaat naar het spreekuur van zijn bedrijfsarts om over zijn toenemende klachten te praten. Hij vraagt toestemming om minder te werken. De bedrijfsarts hoort zijn belemmeringen in zijn werk, kijkt hem na, en denkt dat er een grote kans is dat de leraar longkanker heeft. Hij verwijst hem naar de huisarts voor nadere diagnostiek.
ken naar verder medisch onderzoek en geeft hem de ruimte zijn weg te vinden in de verwarrende situatie, wanneer kanker vermoed wordt. De werkgever wordt geadviseerd in taken en uren rekening te houden met de afgenomen energie en concentratie. Na toestemming van de werknemer wordt hij ook geïnformeerd over de medische zorgen die ten grondslag liggen aan het advies.
Crisis (chaos), diagnostische fase Case
Een vrouwelijke accountmanager van 35 jaar is sedert 6 maanden toenemend vermoeid. Ze werkte 65 uur per week, en had er de afgelopen 8 jaar geen last van. Sinds twee maanden is haar linkerborst centraal gezwollen; en ze verliest nu 3 weken bloed uit de tepel. De chirurg heeft haar net verteld dat hij aan borstkanker denkt. Onderweg naar huis heeft ze het gevoel dat haar wereld instort; ze kan nauwelijks nog denken. Zo kan ze morgen niet naar haar klanten. Interferentie met werken
De wachttijd vlak voor de diagnose kanker, en het uiteindelijk horen van de diagnose is een angstaanjagende fase. Alle vroegere verwachtingen over het leven op het werk en thuis storten ineen. De werknemer heeft het gevoel dat hij zijn leven verliest. Extreem kwetsbaar probeert hij weer vat op zijn leven te krijgen. De hoofdtaak voor hem is overleven, lichamelijk, emotioneel en sociaal. Hij is niet meer in staat tot werken door groot concentratieverlies, door emotionele verwarring.
Interferentie met werken Arbeidsgeneeskundige attentiefactoren
De fase voor de diagnose kanker, is een fase met vage symptomen. Moeheid, verhoging, lusteloosheid, eetlustverlies, gewichtsverlies en een niet te duiden wanhopig gevoel treden vaak op.9 Er gaat een waarschuwend signaal uit van deze klachten. De omgeving van de werknemer ziet het soms nog eerder dan diegene die het treft. Vrienden, familie en collega’s worden ongerust, en benadrukken dat medische zorg nu noodzakelijk is. De werknemer zelf verkeert vaak in verwarring. Hij bemerkt soms bloedverlies, een verandering in het hoesten, er is opeens een zwelling die eerder niet opviel, soms treedt passagebelemmering op bij voedselopname, urineren of defaeceren. Er is iets gaande, maar het is nog niet duidelijk wat. Werken (en sociaal functioneren) lukt in steeds mindere mate.
In deze emotioneel chaotische fase is de hoofdtaak van de bedrijfsarts steun en uitleg te geven aan de werknemer, zijn werkgevers en zijn collega’s. Werken is vaak niet mogelijk, door gebrek aan lichamelijke energie, en gebrek aan concentratie en het vasthouden van de aandacht. Aan de andere kant kan een paar uur per dag werken achter de schermen dagstructuur en steun geven. Hij kan dan in alle rust zijn taken en verantwoordelijkheden tijdelijk overdragen aan zijn collega’s, zodat zij en de klanten niet kwaad worden vanwege zijn te verwachten afwezigheid op het werk. Door dit te ondersteunen zorgt de bedrijfsarts ervoor, dat het contact tussen de werknemer de werkomgeving niet verloren gaat, en na de crisis de drempel om terug te keren niet nodeloos hoog wordt.
Arbeidsgeneeskundige attentiefactoren
Wanneer een werknemer het open arbeidsgeneeskundig spreekuur bezoekt met vage lichamelijke klachten, en het gevoel heeft zijn werkzaamheden niet meer te kunnen verrichten (zonder specifieke stressor), is een zorgvuldige anamnese en lichamelijk onderzoek nodig. De bedrijfsarts steunt hem bij het zoe214
Eerste behandelfase Case
Een 45-jarige bloemiste ondergaat radiotherapie vanwege haar borstkanker. Ze voelt zich niet goed en verveelt zich bovendien, nu de TBV 13, nr. 7 (juli 2005)
het grootste deel van de dag thuiszit. Ze vraagt haar bedrijfsarts welk werk ze veilig kan doen tijdens en na de behandeling. Interferentie met werken
In deze fase van behandeling staan de lichamelijke beperkingen in arbeid op de voorgrond. Als de eerste emotionele chaos door de diagnose en de aanvang van de behandeling voorbij is, ontstaat de behoefte aan aangepast werken, binnen fysiek veilige marges. Arbeidsgeneeskundige attentiefactoren
De bedrijfsarts overlegt met de behandelende collega’s welk werk veilig is tijdens de behandeling. Een werknemer die behandeld wordt voor borstkanker, moet zich tijdens en na de behandeling ontzien wat betreft zwaar tillen. Daarnaast is het belangrijk dat ze (of soms hij) zich beschermd tegen verwondingen van armen en handen, omdat infecties en letsels lymfoedeem kunnen uitlokken. In bovenstaande situatie adviseert de bedrijfsarts haar met behulp handschoenen zich te beschermen tegen wondjes en infecties. Ook zwaar tillen kan te veel van de armen vragen. Daarnaast geeft hij een aangepast werkurenadvies, om haar energetisch niet te overvragen. In deze fase is nog duidelijk sprake van lichamelijk en emotioneel herstel.
Vroege chronische fase (late behandelfase) Case
Een 50-jarige pastoor heeft nog steeds last van royale afscheiding vanuit zijn anus na zijn operatie en bestraling van zijn uitgebreide rectumcarcinoom. Hij is nog erg moe; hij slaapt nog elke middag 2 uur. Emotioneel is hij nog fors in verwarring. Hij wil zijn werk voor de kerk weer oppakken, en zijn parochieleden bezoeken, maar aarzelt om weer te beginnen. Hij ziet ertegenop om hen te steunen en hun problemen aan te horen, nu hij zelf nog vecht met zijn vroegere verwachtingen over zijn eigen leven, en zijn eigen relatie met God. Interferentie met werken
De hoofdtaak van de werknemer met kanker in deze fase is het terugvinden van zijn autonomie. Deze fase kan kort of lang duren, levende van dag tot dag met de wetenschap van deze aandoening, alle symptomen, en de verschillende bijwerkingen van de behandeling; nog steeds kunnen signalen komen die het onzeker maken of de kanker tot staan is gebracht, of toch weer groeit.8 Na de eerste behandeling en het eerste herstel komt de tijd dat weer structuur in mogelijkheden en werktaken gebracht kan worden. Arbeidsgeneeskundige attentiefactoren
Het emotionele en lichamelijke herstelproces respecterende kan de bedrijfsarts structuur TBV 13, nr. 7 (juli 2005)
bieden aan de werknemer met kanker die zijn werk probeert te hervatten. Adviezen op algemeen geneeskundig en arbeidsgeneeskundig gebied bieden dan steun, en vergroten de kans op succesvolle reïntegratie. Bij hinderlijke afscheiding kan hij hem wijzen op het spreekuur van de oncologieverpleegkundige; zij kan hem op grond van haar kennis de nieuwste methoden van verzorging leren. Bij lichamelijk conditieverlies door behandeling, ziekte en immobilisatie kan hij verwijzen naar een (aan kanker) aangepaste revalidatietraining, uiteraard in samenspraak met zijn oncologen. Hij kan bij verwerkingsproblematiek verwijzen naar oncologische psychotherapie, of naar een centrum waarbij oncologische psychotherapie gecombineerd wordt met revalidatietraining. Elk spreekuurcontact let hij op of er niet toch nieuwe symptomen van kankergroei zijn die het werken, en de reïntegratieadviezen beïnvloeden. Ook informeert hij de werkgever en de werkomgeving welke beperkingen er zijn bij de werknemer die zijn kanker overleeft, zodat er meer acceptatie voor het aangepaste werken van de werknemer ontstaat en de werknemer zich niet buitengesloten gaat voelen. De bedrijfsarts geeft adviezen over de uur- en taakbelasting, aangepast aan het lichamelijk en emotioneel herstel van deze werknemer. De pastoor heeft nog forse problemen met zijn lichamelijke energie, en met zijn emoties en zijn geloof. Hij krijgt het advies de oncologieverpleegkundige te bezoeken, de helft van zijn parochie tijdelijk over te dragen, en coaching te zoeken bij een collega, en/of een psychotherapeut die gespecialiseerd is in geloofsvragen.
Late chronische fase Case
Een 58-jarige regiomanager van een welzijnsstichting voelt zich te vermoeid om 300 kilometer per dag te rijden voor het wekelijks werkoverleg met zijn collega’s. Drie jaar geleden werd hij voor zijn sigmoïdcarcinoom behandeld met chemotherapie, gevolgd door operatie. Sindsdien heeft hij grote moeite op gewicht te blijven, en heeft nog steeds eetlustverlies. Het laatste jaar raakt hij meer bezorgd over het behoud van zijn baan. Sinds hij gehoord heeft over de nieuwe reorganisatie van de stichting slaapt hij steeds slechter. Interferentie met werken
De hoofdtaak van de werknemer met kanker in deze langdurige fase, zoekende naar balans, is nog steeds het behoud van zijn autonomie. De kanker kan terugkeren, en weer behandeld worden, hoop en wanhoop wisselen elkaar cyclisch af.8 Emotionele en lichamelijke energie blijven wisselen, soms voorspelbaar, soms onverwacht. Na jaren zonder behandeling wordt dat vaak vergeten door de werkomgeving. 215
Arbeidsgeneeskundige attentiefactoren
In élk spreekuurcontact met de werknemer die zijn kanker heeft overleefd, begint de bedrijfsarts met een zorgvuldige anamnese en lichamelijk onderzoek. Hij probeert onderscheid te maken tussen nieuwe kankergroei, langdurige stofwisselingsstoornissen door de kanker of de behandeling daarvan, of door onvolwaardige voedselinname door gebrek aan informatie, andere lichamelijke aandoeningen, een reactieve depressie door verwerking van de chronische fase van de ziekte, en problemen op het werk, bijvoorbeeld onzekerheid over het behouden van de baan. Voor elke factor van zijn multifactoriële probleemanalyse bij de werknemer met kanker geeft hij een advies. Bijvoorbeeld bij de vermoeide manager 3 jaar na zijn sigmoïdcarcinoom kan hij als volgt adviseren: • Voor de darm en voedingsproblemen geeft hij het advies een afspraak te maken met zijn oncoloog, met de vraag of er sprake is van een recidief. Vervolgens kan hij in het ziekenhuis ook doorverwezen worden naar een diëtiste gespecialiseerd in voedingsproblemen tijdens en na darmkanker. Hij krijgt dan adviezen welke voedingsmiddelen hij beter kan vermijden na zijn behandeling en hoe hij zo gezond mogelijk op gewicht kan blijven. • Wat betreft taakreductie adviseert de bedrijfsarts, binnen marges die veilig zijn vanwege baanbehoud in zijn organisatie, zo veel mogelijk taken te delegeren. Een dag thuis werken in het midden van de week geeft hem meer mogelijkheden toe te komen aan voldoende lichamelijke rust. • En hij geeft het advies coaching te zoeken buiten de eigen organisatie door een collega-manager. Waarschijnlijk heeft die coach meer informatie over baanbehoud in zijn sector en sociaal op de been blijven in zijn positie dan zijn bedrijfsarts. • En als laatste adviseert de bedrijfsarts medicatie of psychotherapie te zoeken voor zijn (invoelbare) stress en depressieve klachten door emotionele uitputting.
Terminale (chronische) fase Case
Een boekhouder van een installatiebedrijf gelegen op het platteland verliest al een jaar steeds meer gewicht. Zijn huisarts komt langs op zijn bedrijf, en informeert naar zijn gezondheid. Hij ziet de boekhouder elke week in de kerk, en is bezorgd om de dalende gezondheid. De huisarts denkt dat de boekhouder iets onder de leden heeft. Na een kort gesprek op de zaak bezoekt de boekhouder de volgende dag het spreekuur van zijn huisarts. Dan vertelt hij zijn klachten: hij is al een jaar toenemend vermoeid, en verliest ongeveer 3 maanden bloed bij de ontlasting. Hij is nu 7 kilo afgevallen. De huisarts vindt een groot rectumcarcinoom. In het ziekenhuis wordt hij verder onderzocht: hij blijkt al 216
meerdere levermetastasen ontwikkeld te hebben. Aan hem wordt experimentele chemotherapie aangeboden. De boekhouder weigert dat. Hij wil het beste van zijn leven maken, voor zolang hij nog heeft te leven. Interferentie met werken
In deze fase van progressief groeiende kanker staat de werknemer voor de taak om te gaan met de onvermijdelijkheid van de dood. Hoop op genezing of langdurige overleving is vervlogen. Ruimte om te rouwen is nodig voor de werknemer zijn familie en zijn collega’s, zowel in het geval dat de diagnose kanker nu voor het eerst gesteld is, als in het geval dat na het niet meer werkzaam zijn van de zoveelste behandeling en het langdurige gevecht met kanker gezegd wordt dat er geen hoop meer op genezing is.8 Na langdurig onwel bevinden bereidt de werknemer in de terminale fase zich voor op de naderende dood, in emotionele, spirituele en praktische zin. Arbeidsgeneeskundige attentiefactoren
De rol van de bedrijfsarts in deze fase is vooral steungevend. Hij geeft adviezen hoe de werknemer zijn taken af kan bouwen, binnen de afnemende mogelijkheden van energie en aandachtsconcentratie voor zijn werk. Niet elke werknemer wil zijn werk stoppen, wanneer hij gehoord heeft dat de terminale fase van zijn kanker is gekomen. Het verliezen van werk en gezondheid op hetzelfde moment kan voelen als een dubbel verlies, hij ontbeert dan ook nog het contact met zijn collega’s en klanten. De bedrijfsarts kan hem (en zijn werkgever) adviseren welke lichte onderdelen van zijn werk hij waarschijnlijk nog wel een tijdje vol kan houden. Literatuur 1. Muzin LJ, Anderson NJ, Figueredo AT, Gudelis SO. The experience of cancer. Soc Sci Med 1994; 9: 1201–1208. 2. Ahlberg K, Ekman T, Gaston-Johansson F, Mock V. Assessment and management of cancer-related fatigue in adults. Lancet 2003; 362: 640–649. 3. Maunsell E, Brisson C, Dubois L, et al. Work problems after breast cancer: an exploratory study. Psycho-Oncology 1999; 8: 467–473. 4. Kremer AM, Wevers CWJ. Kanker in relatie tot werk. Tijdschr Bedrijfs Verzekeringsgeneeskd 2003; 12: 231–237. 5. Bleijenberg G, Gielissen M, Bazelmans E, et al. Cognitieve gedragstherapie voor vermoeidheid na kanker: een behandelprotocol. TSG 2004; 82: 364–370. 6. Spelten ER, Verbeek JHAM, Uitterhoeve ALJ, et al. Cancer, fatigue and the return of patients to work – a prospective cohort study. Eur J Cancer 2003; 39: 1562–1567. 7. Verbeek J, Spelten E, Kammeijer M, Sprangers M. Return to work of cancer survivors: a prospective cohort study into the quality of rehabilitation by occupational physicians. Occup Environ Med 2003; 60: 352–357. 8. Clipp EC, Hollis DR, Cohen HJ. Considerations of psychosocial illness phase in cancer survival. Psycho-
TBV 13, nr. 7 (juli 2005)
Oncology 2001; 10: 166–178. 9. Baldew I. Dingen die niet voorbij gaan, levensloop van chronisch zieken. Assen: Van Gorcum 1993, pp 33–88. Dankwoord Dank aan de collega bedrijfsartsen (met en zonder kanker) en aan de patiënten van Radiotherapie UMCG, KPN en ArboNed voor hun waardevolle adviezen. Personalia E.E. ten Berge is werkzaam als senior bedrijfsarts bij
ArboNed vestiging Groningen en KeurCompany. Prof. dr. H.B.M. van de Wiel, klinisch psycholoog/ psychotherapeut, is werkzaam als hoogleraar gezondheidspsychologie en hoofd van de dienst Psychosociale Begeleiding UMC Groningen. Correspondentieadres E.E. ten Berge, ArboNed Groningen, Postbus 141, 9700 AC Groningen. E-mail:
[email protected].
R E F E R A AT
Jicht bij blootstelling aan molybdeen: een nieuwe beroepsziekte? Zoals bekend, is jicht een reumatische aandoening die veroorzaakt wordt door een te hoog urinezuurgehalte in het bloed. Urinezuur is een afbraakproduct van purines, de bouwstenen van DNA. Bij de ziekte lijken genetische factoren een rol te spelen. Aanvallen kunnen worden geprovoceerd door een surplusafbraak als gevolg van de keuze van het dieet, met name purinerijke voeding als orgaanvlees, vis, schaaldieren, gevogelte, linzen en alcohol. Naar schatting 90% van de purineproductie is ‘endogeen’, 10% het gevolg van pieken (dieet). Tot in de 19e eeuw bleef jicht geassocieerd met een rijkelijke levensstijl. Die associatie was in zoverre terecht dat vooral de welgestelden zich de luxe voedingsmiddelen en wijn konden verschaffen. Bij hen speelden ook co-factoren als nierbeschadiging door loodvergiftiging. Daardoor kon urinezuur minder effectief worden uitgescheiden. Lood werd indertijd met name aan portwijnen toegevoegd om de gisting te vertragen. Maar ook de gewone burger bleef lang niet altijd gespaard: bierleidingen waren ook van lood en waterleidingen aanvankelijk ook. Lifestyle is bij jicht dus de druppel die de emmer kan doen overlopen. In Occupational Medicine berichten Seldén et al. over arbeidsomstandigheden als life-style factor. Bij een 36-jarige elektricien (overigens zonder duidelijke familiaire belasting) werd jicht vastgesteld, mogelijk in relatie tot blootstelling aan molybdeen. De man had een eenmansbedrijf waarin hij vacuümovens produceerde en onderhield. Deze ovens hebben een inwendige bekleding van gesinterd en gelamineerd molybdeenplaat. Deze plaat werd regelmatig verhit, gezaagd en geschuurd zonder adequate afzuiging. Historische expositiegegevens waren niet te verkrijgen, met uitzondering van een haaranalyse, waaruit een aanzienlijke opname van molybdeen bleek. In oktober 2000 consulteerde de man zijn huisarts met typische klachten van jicht, die door laboratoriumonderzoek werden bevestigd. Hij kreeg 100 mg allopurinol dagelijks voorgeschreven, hetgeen echter leidde tot bijwerkingen als duizeligheid en hyperhidrosis, hetgeen de therapietrouw negatief beïnvloedde. De allopurinol werd niet dagelijks, maar met onregelmatige intervallen geslikt. Een tweede episode volgde, nu met verspreide en wat minder specifieke reumatische klachten en zonder de voorTBV 13, nr. 7 (juli 2005)
gaande sterk verhoogde waarden van metabolieten. Uiteindelijk werd het werk in de herfst van 2001 langdurig gestaakt. Daardoor ontstond een expositievrij interval. Dit interval is een jaar later (herfst 2002) gebruikt voor een testmeting van 6 uur, gedurende welke de patiënt een aantal veel voorkomende werkzaamheden in zijn bedrijf verrichtte. Er werden omgevings- en biologische monsters verzameld. Het verzamelde stof bevatte in de verschillende monsters tussen de 79 en 95% molybdeen en de biologische (urine) monsters vertoonden een sterke piek die na twee dagen tot 60% was verminderd en zes dagen daarna lineair verminderd was tot beneden 10% van de piekwaarde. Drie weken na dit experiment (niet duidelijk is of de man toen nog verzuimde!) kreeg hij opnieuw een aanval. De laboratoriumwaarden waren vergelijkbaar met de tweede (niet specifiek op jicht gelijkende) aanval. Het klinisch beeld (ditmaal beperkt tot zijn linkerenkel) werd door de huisarts en door twee geconsulteerde reumatologen onafhankelijk van elkaar als jicht betiteld. Sindsdien zomer 2004 is de toestand stabiel zonder klachten. De auteurs hebben de relatie tussen expositie en klachten niet onomstotelijk kunnen bewijzen. Zij menen echter uit te kunnen gaan van het klinische beeld en wijzen erop dat de sterk verhoogde indicatoren voor jicht in het bloed wel vaker wat gematigder aanwezig zijn bij een tweede of volgende aanval, waarschijnlijk omdat de aangedane gewrichten als lokale depots van afbraakproducten gaan optreden en aldus buffers vormen, die verhinderen dat vervolgens pieken in het bloed in het bloed kunnen worden gemeten. Een analyse van gewrichtsvocht is echter helaas nimmer verricht. Met hun artikel is de relatie tussen blootstelling aan molybdeen en jicht niet bewezen. Wel is sprake van attenderingswaarde. Voor zover bekend wordt voor de eerste maal gewezen op de mogelijkheid van een dergelijke relatie. Nu dit eenmaal kenbaar gemaakt is, zullen meerdere bedrijfsartsen alert worden. Wellicht komt dan nieuwe casuïstiek voor de dag, waarin het verband duidelijker kan worden bevestigd of ontkend. A.I.F.Vernooy 1. Seldén AI, Berg NP, Soderbergh A, Bergstrom BE. Occupational molybdenum exposure and a gouty electrician. Occup Med 2005, 55:145–148.
217