Streefdoelen SO Meerklank uitgewerkt in de verschillende SO-fasen Streefdoelenpakketten CED leerlijnen voor de SO-onderbouw, -middenbouw en -bovenbouw op de vakgebieden: Vakoverstijgend: Leren leren Sociaal-emotioneel Spelontwikkeling Zintuiglijke en motorische ontwikkeling Omgaan met de media Vakspecifiek: Mondelinge taal Schriftelijke taal Rekenen Wonen en vrije tijd Bewegingsonderwijs Kunstzinnige oriëntatie > beeldende vorming, muziek en bewegen, drama Oriëntatie op ruimte en tijd Oriëntatie op natuur en techniek
Leren leren Leerlijn Leren leren Doelenpakket middenbouw Meerklank SO Kerndoel 1: Aanpak gedrag: De leerlingen leren uiteenlopende strategieën en vaardigheden gebruiken voor het opnemen, verwerken en hanteren van informatie Plannen/Organiseren Voorbereiden Niveau 3 Bedenkt één voorwerp dat hij nodig heeft bij een bekende taak en pakt dit Niveau 4 Bedenkt 4 voorwerpen die hij nodig heeft bij een bekende taak en pakt deze Taakaanpak Instructie opvolgen Niveau 3 Volgt een meervoudige instructie op (2 stappen) Niveau 4 Volgt een drievoudige instructie op voor bekende handelingen Zelfstandig werken Niveau 3 Werkt 2-3 minuten zelfstandig aan een bekende, terugkerende taak Niveau 4 Werkt 5 minuten zelfstandig aan een bekende, terugkerende taak Reflectie op werkwijze Niveau 4 Vertelt hoe hij een taak heeft aangepakt en geeft zijn mening (goed/fout) Kerndoel 2: Werkhouding: De leerlingen leren belangstelling hebben voor de omringende wereld en leren die wereld onderzoeken en daarin taken uitvoeren Hulp vragen Niveau 3 Vraagt rustig om hulp als hij die nodig heeft Niveau 4 Hanteert de afgesproken vaste regel om hulp te vragen Aan regels houden Niveau 3 Kent de betekenis van 4 vaste regels op pictogrammen in de klas en houdt zich daaraan Niveau 4 Houd zich aan één nieuwe regel die de begeleider vooraf aan het werk (met hem) bedenkt Verantwoordelijkheid Niveau 3 Zet de spullen terug als hij klaar is met een taak en helpt andere leerlingen daarbij Niveau 4 Gebruikt het materiaal dat nodig is voor de taak (dus niet teveel verf, of meer papier dan noodzakelijk)
Sociaal-emotioneel Leerlijn Sociaal-emotionele ontwikkeling Doelenpakket middenbouw Meerklank SO Kerndoel 1: Zelfbeeld: De leerlingen leren met behoud van het gevoel voor zelfvertrouwen en zelfwaardering omgaan met de eigen mogelijkheden en beperkingen 1.2. Omgaan met keuzes Niveau 3 Kiest uit meer dan drie concreet aangeboden voorwerpen of pictogrammen (gedekte tafel, activiteitenpictogrammen) Niveau 4 Maakt een (vrije) keuze zonder genoemde keuzemogelijkheden (wat wil jij gaan doen?) 1.3. Opkomen voor jezelf Niveau 3 Zegt het tegen een ander als die iets doet wat hij niet leuk vindt (niet doen, mag niet) Niveau 4 Zegt ‘nee’ tegen een zeer onredelijk verzoek, ook na aandringen (de regen in zonder jas) 1.4. Omgaan met gevoelens Niveau 4 Geeft van zichzelf of van een ander aan of hij zich boos, blij, bang of verdrietig voelt Kerndoel 2: Sociaal gedrag: De leerlingen leren omgaan met anderen 2.1. Ervaringen delen Niveau 4 Vertelt over iets dat hij net heeft meegemaakt 2.2. Aardig doen Niveau 4 Blijft staan/ zitten tijdens een gesprek
Mondelinge taal Leerlijn Mondelinge taal Doelenpakket middenbouw Meerklank SO Kerndoel 1: De leerlingen leren communiceren met woorden, gebaren, picto’s of met andere voor hen geëigende middelen 1.1. Communicatieve voorwaarden Niveau 3 Zit vijf minuten stil op een stoel bij het luisteren naar muziek of gezamenlijke instructie Niveau 4 Zit vijf minuten stil op een stoel bij het luisteren naar medeleerlingen (in kringgesprek) Kijkt een ander aan bij luisteren in een één-op-één situatie 1.2. Zinsbouw Niveau 3 Gebruikt tweewoordzinnen (Tom drinken, Sanne spelen) Niveau 4 Maakt driewoordzinnen in tegenwoordige tijd met onderwerp en werkwoord (hoeft nog niet altijd correct) (Erik spelen niet) Gebruikt de ontkenning niet 1.3. Woordvorming Niveau 3 Past op bekende woorden de regelmatige meervoudsregel toe met –en (kip, kippen) Niveau 4 Past op bekende woorden de regelmatige meervoudsregel toe met –s (varken-varkens) 1.4. Voorzetsels en locatie aanduiden Niveau 3 Begrijpt voor en achter Benoemt op en af Niveau 4 Begrijpt naast, onder, naar, hier Benoemt voor en achter Benoemt op en onder 1.5. Articulatie en mondmotoriek Niveau 3 Spreekt 10 MK en MKM woorden met meest eenvoudige klanken zoals k, p, t, l, s, n goed uit (boek, kop, loop, sop) Beweegt de kaak, lippen en tong bewust in zeer eenvoudige oefeningen (mond open en dicht, tong uitsteken, etc.) Niveau 4 Spreekt 10 woorden met eenvoudige medeklinkercombinaties goed uit (sp, kl, pl, sl) Spreekt verstaanbaar voor de directe omgeving Beweegt de kaak, lippen en tong bewust in oefeningen als tong naar boven, naar de zijkant, etc 1.6. Non-verbale communicatie Niveau 3 Trekt de schouders op en gebruikt een vraagmimiek als hij het niet begrijpt Gebruikt gebaren die bij een bepaalde uitdrukking horen (joepie!, het is zó groot) Niveau 4 Begrijpt 2 ondersteunende of natuurlijke gebaren in combinatie met elkaar om te communiceren (iemand aanwijzen en eetgebaar maken -> kom je eten?)
Kerndoel 2: De leerlingen leren gesproken taal begrijpen en gebruiken 2.1. Zinsbegrip Niveau 3 Begrijpt vijfwoordzinnen Begrijpt logische opdrachten (gekoppeld aan de huidige, actuele situatie) Niveau 4 Begrijpt zinnen met aanduidingen als nu, eerst, dan, straks, daarna Begrijpt zinnen met tijdsaanduidingen als vanochtend, vanmiddag, vanavond Begrijpt zinnen met aanduidingen als eerste, laatste, volgende Begrijpt niet logische opdrachten (opdrachten/ zinnen buiten de actuele situatie) 2.2. Denkrelaties Niveau 3 Koppelt de begrippen prettig en niet prettig aan verschillende voorwerpen en situaties Wijst aan of een voorwerp (het)zelfde, anders of verschillend is Wijst aan wat er niet bij hoort bij voorwerpen met grote waarneembare verschillen Niveau 4 Beoordeelt of iets raar is (in de winter geen jas, maar een bikini aandoen) Begrijpt eenvoudige afspraken en regels 2.3. Auditieve analyse en synthese Niveau 3 Voegt woorden samen tot één woord (deur-bel) Geeft aan welk woord het langst is, objectivatie (kabouter – reus) Niveau 4 Voegt lettergrepen samen tot een nieuw woord Analyseert (hakt) losse lettergrepen Vult een lang woord aan waarbij een deel ontbreekt (potloo…, …otlood) 2.4. Auditieve discriminatie en rijm Niveau 3 Herkent klank in reeks Niveau 4 Rijmt op een éénlettergrepig woord (boek-broek) 2.5. Auditief geheugen Niveau 3 Herhaalt een reeks van drie woorden Hoort hetzelfde woord in twee zinnen Niveau 4 Geeft aan wat het eerste woord is in een reeks van 3-5 woorden Geeft aan wat het laatste woord is in een reeks van 3-5 woorden Kerndoel 3: De leerlingen leren deelnemen aan gesprekken in verschillende communicatieve situaties 3.1. Iemand iets vragen Niveau 3 Stelt een bekende een korte vraag (Sanne spelen? Appel eten?) Niveau 4 Vraagt om herhaling wanneer iets niet wordt verstaan (wat? hè?) Stelt een vraag aan een onbekende in een vertrouwde omgeving (wie ben jij?) 3.2. Iets zeggen tegen iemand Niveau 3 Maakt in een gesprek wensen of gevoelens kenbaar, n.a.v. vragen van een volwassene (limonade juf)
Noemt een naam om duidelijk te maken dat hij iets tegen diegene wil zeggen (Tim, kijk!) Niveau 4 Maakt in een gesprek met een bekende volwassene wensen of gevoelens kenbaar (Lotte buiten spelen) 3.3. Een gesprek voeren met een ander Niveau 3 Geeft antwoord op een vraag als die direct aan hem gesteld wordt Niveau 4 Vertelt iets in de kring als hij daartoe wordt uitgenodigd 3.4. Sociale routines Niveau 4 Feliciteert een ander Bedankt een ander op verschillende manieren Kerndoel 6: De leerlingen leren een zo ruim mogelijke woordenschat begrijpen en gebruiken 6.1. Passieve woordenschat Niveau 3 Reageert op begrippen die de leerkracht aanleert (zeg: rode auto en de leerling rijdt de rode auto in de garage) Wijst verschillende voorwerpen en handelingen aan die duidelijk verschillen (lang en kort touw, volle en lege beker) Koppelt de begrippen warm en koud aan verschillende voorwerpen Niveau 4 Wijst verschillende voorwerpen en handelingen aan waar een klein verschil tussen zit (bekers met meer en minder vloeistof, hogere en lagere tafel) 6.2. Actieve woordenschat Niveau 3 Gebruikt zelfstandige naamwoorden en werkwoorden Gebruikt die en dat om het aanwijzen van een voorwerp te ondersteunen Niveau 4 Gebruikt nieuwe geleerde woorden in zinnen Gebruikt bijvoeglijke naamwoorden Vult zinnen met een functioneel aspect aan d.m.v. woorden, wijzen of gebaren (Pas op ik kom er aan. Ik druk op de … [toeter]) Gebruikt die en dat met een zelfstandig naamwoord (die jongen, dat meisje) 6.3. Woorden omschrijven Niveau 3 Beschrijft één duidelijk kenmerk bij een concreet voorwerp, een handeling of een gevoel (kleur, grootte, boos, blij, etc.) Niveau 4 Benoemt één functioneel aspect van een bekend woord (het rijdt, het is eetbaar, etc.)
Schriftelijke taal Leerlijn Schriftelijke taal Doelenpakket middenbouw Meerklank SO Kerndoel 1: De leerlingen leren lezen voor dagelijks gebruik 1.1 Boekoriëntatie Niveau 3 Luistert geboeid naar een voorleesverhaal in een groepje Wijst aan dat bladzijdes van boven naar beneden gelezen worden Wijst op kleine details van plaatjes in het boek Niveau 4 Pakt met regelmaat een boek om zelf in te kijken of te lezen Voorspelt aan de hand van de omslag (het plaatje) van een boek een onderwerp uit het boek Kiest aan de hand van het plaatje op de omslag zelf de boeken uit die hem aanspreken Technisch lezen 1.2. Temporele ordening Niveau 3 Zegt een reeks van 3 woorden in de goede volgorde na Niveau 4 Benoemt het laatste woord van een zin of een reeks Benoemt het eerste woord van een zin of een reeks 1.3. Auditieve discriminatie Niveau 3 Herkent een klank in reeks losse klanken Herkent dezelfde klank in twee woorden Niveau 4 Rijmt op een eenlettergrepig woord (bus – kus) Onderscheidt verschillende klanken (fonemen) binnen een woord 1.4. Visuele discriminatie Niveau 3 Herkent een (afwijkende of gelijke) letter tussen andere letters en in woorden (duidelijk verschil) Herkent een bepaald woord tussen andere woorden Niveau 4 Herkent een bepaalde letter tussen (gelijke en andere) letters en in woorden (gering verschil) 1.5. Visuele analyse Niveau 4 Herkent grafemen van een woord (in een rij losse grafemen het juiste grafeem omcirkelen) 1.6. Leesbegrippen Niveau 3 Kent de begrippen: voorste, middelste Kent de begrippen: woord, zin, regel en bladzijde Niveau 4 Kent de begrippen: daarna, ervoor, volgende, erachter, eerste, tweede, klank, letter 1.7. Auditieve synthese Niveau 3 Voegt woorden samen tot één woord (deur-bel) Niveau 4 Voegt lettergrepen samen tot een nieuw woord 1.9. Klank-teken koppeling Niveau 4 Benoemt 10 grafemen (leerkracht geeft aan welke) Benoemt de grafemen: aa, p, oo, m, ee, t, ui, l, ij, s (boek A, Lezen moet je doen) Benoemt de grafemen: r, k, au, n, b, oe, g, ie (boek B, Lezen moet je doen)Benoemt de grafemen: d,i,k,e,n,r,j,o,s,p,a,m (Leesweg blok a1)
Benoemt de bekende grafemen in een twee letterwoord, MK / KM 1.11. Begrijpend lezen (picto) Niveau 3 ‘Leest’ en begrijpt tweewoordzinnen gekoppeld aan dagelijkse situaties met behulp van symbolen Niveau 4 Begrijpt meerwoordzinnen binnen het hier en nu met behulp van symbolen (passend bij belevingswereld) i Leert ‘lezen’ m.b.v. signaalwoorden * Symbolen kunnen de vorm hebben van: voorwerpen, foto’s, pictogrammen, tekeningen Leerlingen die niet technisch leren lezen, gaan ‘lezen’met signaalwoorden. Deze aparte lijn is niet gericht op lezen, maar om het begrijpen van veel voorkomende afbeeldingen in zijn omgeving. De lijn staat hier niet verder uitgewerkt. De gehele lijn van signaalwoorden begrijpen valt onder niveau 4 van het begrijpend lezen. Dit doel hoeft niet worden gehaald met leerlingen die wel technisch kunnen of gaan lezen. 1.12. Begrijpend luisteren Niveau 3 Voert enkelvoudige opdrachten uit wanneer ze niet 1 op 1 worden aangeboden (pak je gymspullen) Niveau 4 Geeft een juiste reactie op een korte mondelinge tekst rondom een dagelijkse activiteit Kerndoel 2: De leerlingen leren gebruik maken van schriftelijke taalvormen Schrijven 2.1. Handschriftontwikkeling Niveau 3 Tekent de vormen korte stok, lange stok en rondje na Wijst in letters de vormen korte stok, lange stok en rondje aan Werkt van links naar rechts (zonder begrip van links en rechts) Niveau 4 Tekent de vormen open rondje, boogje/poort en kuiltje na Tekent na het noemen van korte stok, lange stok en cirkel de juiste vorm Wijst in letters de vormen open rondje, boogje/poort en kuiltje aan Schrijft de beginletters van de schrijfmethode na 2.2 Auditieve analyse Niveau 3 Verdeelt woorden op het gehoor in lettergrepen Niveau 4 Benoemt de eerste en de laatste klank van een woord
Rekenen Leerlijn Rekenen Doelenpakket basisarrangement middenbouw Meerklank SO Kerndoel 1: De leerlingen leren hoeveelheidbegrippen herkennen en gebruiken 1.1 Ze leren begrippen toepassen voor het aangeven van aantallen en het uitvoeren van bewerkingen Niveau 3 Binnen een context weten wat bedoeld wordt met begrippen als niets-alles (allemaal), veel-weinig, meer-minder, evenveel, samen Begrijpen dat hoeveelheden gerepresenteerd kunnen worden door afbeeldingen, blokjes, vingers Niveau 4 (actief) Hanteren van begrippen als erbij, eraf, alle, geen, niets, veel, weinig, meer, minder, evenveel, één meer, één minder, een paar, genoeg De symbolen + en – kennen als aanduiding van de handelingen erbij en eraf, en andersom Binnen een context weten wat bedoeld wordt met een half Binnen een context weten wat bedoeld wordt met eerlijk verdelen 1.2 Ze leren hoeveelheden aan getallen koppelen Niveau 3 Tastbare hoeveelheden (tot en met 10) tellen en benoemen Hoeveelheden (tot en met 10) op een afbeelding tellen en benoemen Getalsymbolen tot en met 5 koppelen aan hoeveelheden en andersom Direct overzien dat een volle hand 5 is Een ongestructureerde hoeveelheid handig tellen Niveau 4 Tastbare hoeveelheden (tot en met 12) tellen en benoemen. Getalsymbolen tot en met 10 koppelen aan hoeveelheden en andersom Direct overzien dat twee volle handen samen 10 is Getalbeelden tot en met 6 (dobbelsteen, vingers, eierdozen) herkennen en benoemen 1.3 Ze leren hoeveelheden ordenen Niveau 3 Voorwerpen ordenen op basis van aantal (tot en met 5) Niveau 4 Twee verschillende hoeveelheden visueel vergelijken, aan de hand van een gegeven structuur (bjiv. dobbelsteenpatronen) en benoemen wat meer is Twee verschillende hoeveelheden tot en met 6 vergelijken op basis van getallen (6 is meer dan 5) en benoemen wat meer is De rangtelwoorden tot en met 5 herkennen en in een context aanwijzen wat wordt bedoeld met eerste, tweede, derde, laatste enz. Kerndoel 2: De leerlingen leren rekenhandelingen uitvoeren voor het functioneren in alledaagse situaties 2.1/2.2. Ze leren de telrij opzeggen en terugtellen Niveau 3 De telrij opzeggen tot en met 10 Met hulp akoestisch terugtellen aan de hand van een aftelversje in getallengebied tot en met 5 Niveau 4 De telrij opzeggen tot en met 12 Met hulp akoestisch terugtellen aan de hand van een aftelversje in getallengebied tot en met 10 terugtellen vanaf 5 Telrij verder opzeggen vanaf een willekeurig getal in getallengebied tot en met 12 2.3 Ze leren getallen lezen, noteren en vergelijken Niveau 3 De getalsymbolen tot en met 5 herkennen en benoemen
De getalsymbolen tot en met 3 schrijven Getallen tot en met 5 in de juiste volgorde zetten Niveau 4 De getalsymbolen tot en met 10 herkennen en benoemen De getalsymbolen tot en met 5 schrijven Getallen tot en met 10 in de juiste volgorde zetten De positie van de getallen tot en met 5 en opzichte van elkaar kennen 2.4 Ze leren handig rekenen met eenvoudige getallen Niveau 3 Kleine aantallen voorwerpen (incl. vingers) samenvoegen/toevoegen en weghalen en de totale hoeveelheid bepalen (tot en met 5) Op basis van getalbeelden (tot en met 5) bepalen of er iets bij is gekomen of afgegaan Niveau 4 Op basis van getalbeelden (tot en met 6) bepalen hoeveel er bij is gekomen of afgegaan (1 of 2 meer/minder) Op basis van getalbeelden (tot en met 10) bepalen of er iets bij is gekomen of afgegaan Een gegeven structuur (bijv. eierdoos) aanvullen met hoeveelheden tot en met 10 Begrijpen dat materialen (zoals vingers of fiches) gebruikt kunnen worden om een bewerking (erbij of eraf) zichtbaar te maken (representeren) Kerndoel 3 De leerlingen leren omgaan met tijd in alledaagse situaties 3.1/3.2 Ze leren vaste tijdstippen op analoge en/of digitale klokken aflezen en leren daarmee een dagindeling verbinden Niveau 3 De begrippen om gebeurtenissen te ordenen begrijpen: eerst, daarna, dan, straks Het verschil tussen dag en nacht aangeven Dat je op een klok de tijd kunt aflezen/ zien Niveau 4 De begrippen om gebeurtenissen te ordenen: toen, vroeg, vroeger, laat, later, eerder, vorige/volgende (dag) De begrippen ochtend, middag, avond, nacht en koppelen daar activiteiten aan Dat een klok een grote en een kleine wijzer heeft 3.3 Ze leren een kalender dan wel een agenda gebruiken, eventueel met gebruik van picto’s Niveau 3 De begrippen vandaag en morgen begrijpen Niveau 4 Activiteiten koppelen aan een dag van de week (bijv. dinsdag muziek) De begrippen vorige/volgende (dag) en gisteren Seizoensnamen koppelen aan een beleving of gebeurtenis: in de winter is het koud, in de herfst vallen de bladeren etc Kerndoel 4 De leerlingen leren meten en wegen en leren omgaan met meetinstrumenten, gangbare maten en eenheden 4.1 Ze leren meet- en weegresultaten bepalen, afronden en noteren 4.2 Ze leren standaardmaten voor lengte, gewicht, inhoud en temperatuur gebruiken 4.3 Ze leren referentiematen gebruiken Niveau 3 Lengte Binnen een context (zoals een toren bouwen of iets tekenen) iets groter-kleiner, langer-korter, hogerlager, dikker-dunner maken Twee lengtes naast elkaar leggen om te vergelijken Gewicht Twee gewichten met een groot verschil met elkaar vergelijken (met gebruik handen) Binnen een context aanwijzen wat bedoeld wordt met begrippen als zwaar-zwaarder
Inhoud Binnen een context begrijpen wat bedoeld wordt met begrippen als vol-leeg Niveau 4 Lengte Binnen een context aanwijzen wat bedoeld wordt met groot-groter-grootst, klein-kleiner-kleinst, langlanger-langst, kort-korter-kortst, hoog-hoger-hoogst, dik-dikker-dikst, dun-dunner-dunst Twee lengtes op de juiste manier naast elkaar leggen om te vergelijken Meten van een lengte met de stap of de voet op de juiste manier (afpassend) Gewicht Binnen een context aanwijzen wat bedoeld wordt met begrippen als licht-lichter; zwaarst Twee bakken met een groot verschil in inhoud op het oog vergelijken Kerndoel 5 De leerlingen leren omgaan met geld en betaalmiddelen 5.1 ze leren munten en bankbiljetten benoemen en gebruiken in diverse situaties Niveau 4 De munt van 1 euro herkennen Begrijpen dat je moet betalen als je iets koopt Binnen een context betalen met hele euro’s Biljetten en munten herkennen als betaalmiddel
Wonen en vrije tijd Leerlijn Wonen en vrije tijd Doelenpakket middenbouw Meerklank SO Kerndoel 1: De leerlingen leren (mede) zorgdragen voor het dagelijkse eten en drinken en leren de daarbij horende regels en tafelmanieren hanteren.
1.1. Eten en drinken Niveau 3 Zit vijf minuten stil en recht aan tafel tijdens de maaltijd Gebruikt het mes aan de dominante kant (nog niet snijden) Eet met een vork stukjes brood Eet zijn mond leeg voordat hij praat Blijft aan tafel zitten tijdens de maaltijd Gebruikt woorden om aan te geven wat hij wil eten en drinken (kaas, pasta, jam, boter(ham), melk) Niveau 4 Pakt of vraagt eerst om een hartige boterham en vervolgens een zoete Vraagt hulp tijdens het eten bij een handeling waarbij hij hulp nodig heeft Smeert brood met boter of iets anders smeerbaars (gelijk verdeeld en normale hoeveelheid) Gebruikt normale hoeveelheid beleg op zijn boterham (strooien van hagelslag, plakken worst) Snijdt een banaan in stukjes 1.3. Tafeldekken Niveau 3 Legt borden, bestek en bekers op tafel Benoemt vijf voorwerpen die op tafel staan bij de lunch (boter, brood, hagelslag) Niveau 4 Verdeelt de borden over de tafel één op één met de stoelen die rond de tafel staan Legt een tafelkleed op tafel Pakt genoemde spullen voor op tafel (brood, boter, beleg, melk, etc) en zet deze op tafel Kerndoel 3: De leerlingen leren zich kleden en linnengoed, kleding en schoeisel (helpen) verzorgen. 3.1. Kleding aantrekken en verzorgen Niveau 3 Trekt op eigen initiatief een jas aan als hij naar buiten gaat Niveau 4 Doet een ritssluiting dicht Trekt klittenbandschoenen aan en uit Trekt een hemd, T-shirt of trui aan Kerndoel 4: De leerlingen leren helpen hun huis/kamer inrichten, schoonhouden en op orde houden en leren dat mensen die samen wonen, ook samen zorgen voor de goede gang van zaken. 4.1. Schoonmaken en inrichten Niveau 3 Legt speel- en knutselspullen op de juiste plek terug Niveau 4 Brengt orde in een beperkte ruimte (een speelhoek opruimen door spullen bij elkaar te leggen) Kerndoel 5: De leerlingen leren op de juiste wijze reageren bij ziekte, ongeluk of bij een kleine verwonding. 5.1. Ziekte, kleine verwondingen en ongelukken Niveau 3 Vraagt uit zichzelf om een pleister of een andere medische handeling Niveau 4 Vraagt uit zichzelf om een pleister of een andere medische handeling voor een medeleerling Geeft bij ziekte aan waar hij pijn heeft
Kerndoel 8: De leerlingen leren de vrije tijd alleen en samen met anderen besteden (zie leerlijn wonen, vrije tijd).
8.1. Vrijetijdsbesteding Niveau 3 Houdt variatie in spelen en speelgoed Benoemt bij een zichtbare keuze zijn voorkeur voor bepaald speelgoed of activiteit Pakt een boek om plaatjes in te kijken Niveau 4 Benoemt drie activiteiten die in de vrije tijd worden uitgevoerd Probeert aangeboden onbekende activiteiten uit
Spelontwikkeling Leerlijn Spelontwikkeling Doelenpakket middenbouw Meerklank SO Kerndoel 1: De leerlingen leren zich oriënteren op hun omgeving door middel van spel
1.1 Leren (samen)spelen Niveau 3 Richt zijn aandacht op dezelfde activiteit als een andere leerling Speelt functioneel vanuit ervaringen met speelgoed (dieren in de wei zetten, blokken wegbrengen met een auto) Speelt doe-alsof spelletjes (pop voeren, in telefoon brabbelen, rond rennen als politieauto) Speelt zoekspelletjes met een volwassene (verstoppertje) Speelt even zelfstandig (in de poppenhoek) Wacht op zijn beurt tot de leerkracht die aangeeft Niveau 4 Speelt naast andere leerlingen zijn eigen rol (samen in de keuken als moeder) Doet uit zichzelf mee met het spel van anderen (hoeft nog niet te vragen of hij mee mag doen) Gebruikt bekende voorwerpen om een situatie na te bootsen (stoelen als trein, knuffel uitlaten als hond) Deelt materiaal met een ander Vervult een beperkte rol in een gezelschapsspelletje met volwassene (dobbelsteen gooien) Wacht op zijn beurt bij een spelletje met één medespeler
Bewegingsonderwijs Leerlijn Beweginsonderwijs Doelenpakket middenbouw Meerklank SO Kerndoel 1: De leerlingen nemen deel aan bewegingssituaties 1.2 Balanceren Niveau 3 Loopt over twee naast elkaar staande banken (breed oppervlak) Stapt een halfhoge bank op en af Glijdt zittend van een schuine bank (op de eerste sport van het wandrek) met afsprong Niveau 4 Loopt over een bank Stapt een bank op en af Staat 3 seconden op het voorkeursbeen 1.2. Klimmen Niveau 3 Klimt tot de helft omhoog in het klimraam in de schuine stand Niveau 4 Klimt alternerend 3 sports omhoog in het klimraam in de schuine stand Loopt alternerend (1 voet per tree) een trap met leuningen op 1.3. Zwaaien en duikelen Niveau 3 Wacht met afstappen van de schommel totdat deze stilstaat Hangt 3 seconden aan de ringen, een trapezestok of een rekstok Niveau 4 Schommelt vanuit achterzwaai Duwt met twee handen een medeleerling op de schommel Zwaait met duwtje van de leerkracht vanaf de grond aan een trapezestok Hangt 10 seconden aan de ringen, een trapezestok of een rekstok Hangt 3 seconden aan een touw met een knoop 1.4. Rollen Niveau 3 Maakt koprol vanuit spreidstand tot langzit Niveau 4 Maakt koprol vanuit hurkzit tot langzit vanaf een hellend vlak (verhoging van circa 20 cm onder einde van de mat) Maakt een koprol achteruit vanaf een hellend vlak (verhoging van circa 20 cm onder einde van de mat) 1.5. Springen Niveau 3 Landt op zijn voeten en kan meteen weer verder gaan Springt met 2 benen naast elkaar 5 keer sprongen voren Niveau 4 Landt op zijn voeten zonder te vallen Springt met 2 benen naast elkaar 5 keer opzij Springt en landt met twee voeten tegelijk Springt bij minimaal 3 matten van mat naar mat (20 cm, loopspringen) Veert op een minitrampoline (vrije sprongen) 1.6. Gooien en vangen Niveau 3 Gooit bovenhands met 2 handen Gooit een grote, zachte bal richting een ander Vangt een zelfopgegooide ballon
Vangt een door anderen goed aangegooide ballon Niveau 4 Gooit onderhands met 2 handen Gooit een grote, zachte bal naar een ander zodanig dat die hem kan vangen Vangt een aangegooid pittenzakje 1.7. Balspelen Niveau 3 Rolt een aangerolde bal direct terug Mikt met een bal op een grote opening (hoepel) vanaf 2 meter Niveau 4 Rolt een pion om met een grote bal Houdt een ballon door tikken met de handen 10 sec in de lucht 1.8. Ren- en tikspelen Niveau 3 Loopt estafette in een rechte lijn met 1 medeleerling Loopt weg voor de tikker Niveau 4 Loopt een wedstrijdje met 1 medeleerling Gaat als tikker de loper achterna Speelt tikkertje in een halve gymzaal 1.9. Slagspelen Niveau 3 Raakt met een racket een zachte grote bal Niveau 4 Slaat een zachte bal met een racket 1.10. Stoeispelen Niveau 3 Biedt weerstand wanneer een medeleerling hem over een lijn wil trekken Pakt een bal van een ander af die deze in bezit moet proberen te houden op de grond Kantelt een ander om van elleboog en knieën naar rug Niveau 4 Trekt een medeleerling over een lijn met touwtrekken Wisselt trekken en duwen om anderen uit balans te krijgen af Kantelt een ander liggend van buik naar rug en vice versa 1.11. Pleinactiviteiten Niveau 3 Fietst op een driewieler de bocht om Duwt een kar met een medeleerling Duwt een kar de bocht om Niveau 4 Fietst op een fiets met zijwielen zonder te sturen Kerndoel 2: De leerlingen kunnen met elkaar de bewegingssituaties reguleren 2.1. Helpen en opruimen Niveau 3 Helpt de leerkracht met het opruimen en klaarzetten van lichte materialen (matten, hoepels, pionnen) Niveau 4 Haalt gericht spullen weg of zet ze erbij na opdracht van de leerkracht 2.2. Spelregels Niveau 3 Wacht op zijn beurt Volgt aanwijzingen van de leerkracht op Niveau 4
Stelt een eigen partij samen door vriendjes te kiezen 2.3. Inzicht in en accepteren van eigen mogelijkheden Niveau 3 Doet na aanmoediging van de leerkracht een poging om zonder hulp de opdracht uit te voeren Niveau 4 Vertelt welke activiteiten hij niet durft uit te voeren Moedigt anderen aan Kerndoel 3: De leerlingen kunnen zwemmen 3.1. Zwemmen Niveau 3 Blijft drijven met hulpmiddelen Blijft rustig bij onverwacht spetteren Niveau 4 Blijft drijven zonder hulpmiddelen Gaat met hoofd onder water Laat zich van de kant in het water zakken
Kunstzinnige oriëntatie Leerlijn Kunstzinnige oriëntatie Doelenpakket middenbouw Meerklank SO Beeldende Vorming: Kerndoel 2: De leerlingen leren de beeldende aspecten: kleur, vorm, ruimte, textuur en compositie gebruiken in een werkstuk. 2.1. Beeldende aspecten in het platte vlak (tekenen) Niveau 3 Benoemt de kleuren rood, blauw, geel en groen Maakt spiraalvormige krabbels op papier die op cirkels gaan lijken Niveau 4 Wisselt van kleur bij het inkleuren van een kleurplaat Krast horizontaal en verticaal op papier (maakt kruizen) 2.2. Knutselen Niveau 3 Slaat, trekt, klapt, en duwt met brooddeeg Beplakt een papier met stukjes papier en ander materiaal Niveau 4 Maakt met brooddeeg verschillende vormen (grote en kleine bollen, dikke en dunne plakken en rollen) Slaat, trekt, klapt en duwt met zachte klei Kerndoel 3: De leerlingen leren de beeldende mogelijkheden van materialen en technieken onderzoeken en toepassen in hun eigen werk. Daarbij leren ze de benodigde (aangepaste) gereedschappen op een veilige manier gebruiken. 3.1. Gebruik van technieken Niveau 3 Smeert met plakkwastje lijm op een papier dat vastligt op tafel Gebruikt potlood, kleurpotlood, wasco Prikt in de buurt van een lijn met een prikpen (in papier of karton) Stempelt met zijn vinger op stof Stempelt met een voorgevormde aardappel op papier Niveau 4 Smeert met plakkwastje lijm op papier dat hij zelf vasthoudt Prikt langs een lijn met een prikpen Knipt met een schaar ongericht in papier Stempelt met een voorgevormde aardappel op stof Stempelt met kurk op papier Kerndoel 4: De leerlingen leren kijken naar -, en praten over werkstukken van zichzelf en anderen. (medeleerlingen, kunstenaars, vormgevers).
Dramatische Vorming Kerndoel 1: De leerlingen kunnen situaties bedenken en die in een gedramatiseerde vorm uitvoeren al dan niet met anderen. 1.1. Toneelstukjes opvoeren Niveau 3 Gebruikt gebaren die bij een uitdrukking horen (arm uitstrekken bij grote boom) Doet één fantasiehandeling (geeft de pop een prik) Herkent zichzelf en andere bekenden die verkleed of geschminkt zijn (als vlinder of tovenaar) Niveau 4 Doet beweging en of houding na (krom lopen bij oude man) Doet een eenvoudige pantomime van de leerkracht na (klimmen op een ladder, iets denkbeeldig
oprapen) Combineert eenvoudige fantasiehandelingen (geeft pop een prik en troost hem) Kerndoel 2: De kinderen kunnen verschillen en overeenkomsten aangeven tussen dagelijkse werkelijkheid en de doen-alsof-situatie. 2.1. Doen-alsof-situaties herkennen Niveau 3 Gebruikt passende attributen om een dagelijkse situatie uit te beelden (bord bij eten, pop is baby, speelgoedtelefoon is telefoon) Raadt gebaren of voorstellingen met bijbehorend geluid (drinken, bellen) Niveau 4 Vertelt wie en wat hij in de poppenkast ziet Raadt gebaren of voorstellingen zonder bijbehorend geluid (traplopen, bellen) Muziek en bewegen Kerndoel 1: De leerlingen leren liederen uit de eigen en andere culturen alleen en in groepsverband zingen. 1.1. Zingen Niveau 3 Zingt korte zinnen (2 tot 3 woorden) mee uit een liedje Niveau 4 Zingt een kort en eenstemmig liedje mee Zingt liedjes bekend van radio en tv qua klanken mee (Bassie en Adriaan, kabouter Plop) Zingt kinderliedjes uit andere culturen na, doet de woorden qua klank na (Marokkaans, Turks, Surinaams) Kerndoel 2: De leerlingen leren bewegen op een gespeeld ritme, op actuele of op meer traditionele muziek, waarbij ze hun beweging kunnen aanpassen aan de maat van de muziek, speelliederen uitvoeren en ervaringen, gevoelens, situaties en gebeurtenissen alleen en met elkaar, in beweging en dans weergeven. 2.1. Bewegen op muziek Niveau 3 Voert twee grof motorische handelingen uit in een liedje (handen in de lucht, stampen met de voeten) Niveau 4 Marcheert achter de leerkracht aan op tempomuziek (tweekwartsmaat) Staat stil als de muziek stopt Danst met verschillende materialen en attributen als hoepels en lintjes Voert een bekende handeling zelfstandig uit bij een herkenbaar liedje (zo doet een vogel…) Kerndoel 3: De leerlingen kunnen luisterend muziek beleven en genieten, onderscheiden en benoemen. Ze kunnen dit verbaal, beeldend of met bewegingen duidelijk maken. 3.1. Muziek beleven Niveau 3 Wijst de juiste picto aan (vrolijk) bij het horen van vrolijke muziek Niveau 4 Wijst juiste picto’s (boos, vrolijk) aan bij horen van boze (harde, felle) en vrolijke muziek 3.2. Muziek beluisteren, onderscheiden en benoemen Niveau 3 Imiteert bewegingen met het lichaam die passen bij sterke of zachte tonen (stijf houden bij sterke tonen, losjes bewegen bij zachte tonen) Benoemt dat een klank lang of kort is Niveau 4 Geeft aan welke geluiden hetzelfde zijn (bij gehoorkokers als fotorolletjes gevuld met rijst/ erwten) Geeft aan of een toon hoog of laag is (benoemt of het klinkt als vogeltje = hoog of beer = laag als
deze begrippen worden aangeleerd) Kerndoel 4: De leerlingen kunnen begeleidingsritmes spelen op (school)instrumenten. 4.1. Ritmisch muziek maken met instrumenten Niveau 3 Slaat gericht op een Orff-instrument als een houtblok, trom of tamboerijn, niet in de maat Niveau 4 Speelt een kort zelfbedacht stukje op een Orff-instrument als een houtblok, trom of tamboerijn
Oriëntatie op ruimte en tijd Leerlijn Oriëntatie op ruimte en tijd Doelenpakket middenbouw Meerklank SO Oriëntatie op ruimte Kerndoel 1: De leerlingen leren het eigen lichaamsschema gebruiken voor het verkennen en ordenen van de ruimte om zich heen. 1.1. Lichaamsschema Niveau 3 Benoemt bij anderen de belangrijkste lichaamsdelen Wijst en op een abstracte afbeelding de belangrijkste lichaamsdelen aan Benoemt de lichaamsdelen hoofd, arm en been Maakt de juiste bewegingen bij de begrippen boven en onder gekoppeld aan het lichaamsschema (doe je handen boven je hoofd) Wijst op een foto van achteren genomen de lichaamsdelen aan Imiteert houdingen van een afbeelding (van voren gezien) Niveau 4 Wijst de voor- en achterkant van het lichaam aan Maakt de juiste bewegingen bij de begrippen voor en achter gekoppeld aan het lichaamsschema (de handen zijn achter haar rug) Benoemt op een foto de belangrijkste lichaamsdelen (van opzij gezien) Benoemt op een abstracte afbeelding van achteren de lichaamsdelen Schat in hoeveel ruimte zijn eigen lichaam inneemt (kan er nog bij op de bank, verstoppen achter een boom, in een schoen past) Kerndoel 2: De leerlingen leren de plaats aangeven van voorwerpen in voor hen bekende ruimten vanuit hun eigen positie en ten opzichte van elkaar. 2.1. Inrichtingselementen Niveau 3 Wijst de klok aan in de klas Benoemt de verschillende hoeken in de klas (poppenhoek) en drie onderdelen uit de hoek Wijst verschillende voorwerpen aan op de speelplaats Benoemt de stoelen en de tafels als inrichtingselementen van de klas Legt speel- en knutselspullen op de juiste plek terug Niveau 4 Benoemt verschillende voorwerpen op de speelplaats Wijst op een foto de zichtbare elementen van de eigen huiskamer aan Wijst op een foto de zichtbare elementen van de eigen slaapkamer aan Wijst de van buiten zichtbare onderdelen van een huis aan (deur, raam, gordijnen, schoorsteen.) Brengt orde in een beperkte ruimte (een speelhoek opruimen door spullen bij elkaar te leggen) 2.2. Ruimtelijke begrippen Niveau 3 Reageert in de ruimte op de begrippen in, voor en achter Gebruikt in de ruimte de begrippen op en af Niveau 4 Reageert in de ruimte op de begrippen naartoe, hierheen, naast onder Gebruikt in de ruimte de begrippen in, voor en achter 2.3. Plattegrond Niveau 3 Herkent bekende inrichtings-elementen van bovenaf (foto van het bureau) Niveau 4 Wijst de concrete hoeken uit de klas aan op een getekende plattegrond 2.4 Routes herkennen en benoemen Niveau 3 Benoemt oriëntatiepunten in en nabij het klaslokaal (bord, kast)
Benoemt oriëntatiepunten in de school (groep 8 bij de groene deur) Niveau 4 Kent de routes in de school (weet hoe hij op verschillende plaatsen komt) Kerndoel 3: De leerlingen leren de weg kennen en benoemen in de eigen leefomgeving. 3.1. In het verkeer Niveau 3 Reageert op de kleur rood door te stoppen en op de kleur groen te gaan lopen Kijkt om zich heen bij het oversteken en steekt recht over (onder begeleiding) Niveau 4 Blijft uit zichzelf bij de groep n een openbare ruimte en in het verkeer 3.2. Toegankelijkheid Niveau 3 Weet wanneer hij in andere kamers (directeur, secretariaat) mag komen Niveau 4 Kent de toegankelijkheid van huizen en tuinen en de school (niet zomaar ergens naar binnen lopen) Kerndoel 4: De leerlingen leren inrichtingsaspecten herkennen van de eigen leefomgeving. 4.1. Functie van de leefomgeving Niveau 4 Benoemt de functie van een huis (wonen en slapen)
Oriëntatie op tijd Kerndoel 1: De leerlingen leren zich oriënteren op de dagindeling en de tijdsindeling 1.1. Tijdsindeling Niveau 3 Vertelt over het verschil tussen dag en nacht aan de hand van het verschil tussen licht en donker Niveau 4 Vertelt over het verschil tussen dag en nacht aan de hand van het verschil tussen zon en maan 1.2. Tijdsbegrippen Niveau 3 Gebruikt het woord stopt Begrijpt de woorden ochtend, middag, avond, dag, nacht Niveau 4 Gebruikt de woorden ochtend, middag, avond, dag, nacht Benoemt de dagen van de week Begrijpt de woorden eerst, dan, straks, daarna, eerste, laatste, volgende, wachten Begrijpt de woorden jong, oud, nu, uur, vanochtend, vanmiddag, vanavond Kerndoel 2: De leerlingen leren de tijdsordening gebruiken voor de thuis- en de schoolsituatie en leren de dagen van de week, de maanden en de seizoenen benoemen en gebruiken. 2.1. Dagplan Niveau 3 Benoemt de juiste volgorde van de activiteiten inde klas m.b.v. het dagritmepakket Benoemt de juiste volgorde van de activiteiten opstaan, naar school, naar huis, naar bed Niveau 4 Gebruikt de dagdelen ochtend, middag, avond correct 2.2. Kalender en agenda Niveau 4 Benoemt de dagdelen en de dagen van de week Benoemt welke dag het is
Kerndoel 3: De leerlingen leren perioden, gebeurtenissen en personen ordenen uit hun eigen leven, uit de geschiedenis en de familie uit hun omgeving. 3.1. Gebeurtenissen in de tijd Niveau 3 Benoemt de juiste volgorde van de activiteiten m.b.v. het dagritmepakket Vertelt bij een foto over een speciale activiteit wat hij gedaan heeft (een feestdag, verjaardag of kamp) Niveau 4 Geeft globaal het dagritme van de dag aan zonder het dagritmepakket Weet dat volwassenen ouder zijn Vertelt zonder foto over een speciale activiteit wat hij gedaan heeft (een feestdag, verjaardag of kamp)
Zintuigelijke en motorische ontwikkeling Leerlijn Zintuiglijke en motorische ontwikkeling Doelenpakket middenbouw Meerklank SO Kerndoel 1: De leerlingen leren hun zintuiglijke en motorische mogelijkheden optimaliseren en integratief gebruiken Gebied 1: De leerlingen beheersen grof-motorische vaardigheden 1.1. Grove motoriek Niveau 3 Loopt op de tenen Springt van een stoel af Loopt op de tenen Loopt op de hakken Maakt asymmetrische bewegingen (huppelen met één been voor, ongelijk draaien van de armen) Anticipeert met armbeweging om bewegende objecten af te weren Vermindert vaart of versnelt bij rennen Niveau 4 Loopt met gekruiste armbeweging Staat 3 sec op het voorkeursbeen Springt met twee voeten tegelijk Maakt symmetrische bewegingen vanuit schouder en elleboog (rondjes draaien met twee armen tegelijk) Komt vlot vanuit buig tot stand en andersom Loopt een trap afwisselend met rechter- en linkervoet op zonder leuning Gebied 2: De leerlingen beheersen fijn-motorische vaardigheden 2.1. Fijne motoriek Niveau 3 Maakt grote draaibewegingen vanuit de pols (roeren) Drukt grote knop aan de muur in met de hand (elektronische deur openen, bel) Stapelt grote voorwerpen op elkaar (speelblokken) Niveau 4 Maakt draaibewegingen met vingers Drukt een kleine knop in met de hand Gebruikt een enkele vinger om een grote knop in te drukken (spatiebalk, muis, stopknop bus) Stapelt kleine voorwerpen op elkaar (blokjes) Gebied 3: De leerlingen gebruiken verschillende zintuigen om de wereld waar te nemen 3.1. Voelen Niveau 3 Geeft na voelen aan of iets koud of warm is Geeft na voelen aan welk voorwerp groot is en welk voorwerp klein Geeft na voelen aan of iets nat of droog is Benoemt of hij geduwd, geaaid, gekieteld wordt of een tikje krijgt Niveau 4 Geeft na voelen aan welk voorwerp hard en welk voorwerp zacht Geeft de plek aan waar hij wordt aangeraakt als zijn ogen dicht zijn 3.2. Proeven Niveau 3 Wijst na geblinddoekt proeven van vier etenswaren de juiste aan als hij ze vooraf heeft gezien (jam, chips, hagelslag, appel) Niveau 4 Wijst na geblinddoekt proeven van meerdere etenswaren de juiste aan zonder ze vooraf te zien (jam, kaas, banaan)
3.3. Ruiken Niveau 3 Wijst na geblinddoekt ruiken van twee bekende geuren de juiste aan (zeep, soep) Niveau 4 Benoemt na ruiken bij bekende gerechten wat er gemaakt wordt zonder dit te zien (ei, taart, nasi) Niveau 5 Wijst na geblinddoekt ruiken van vier bekende geuren de juiste aan (soep, zeep, koffie, snoep) 3.4. Luisteren (ze ook de leerlijn muziek en bewegen: 3.1: Muziek beluisteren, onderscheiden en benoemen) Niveau 3 Benoemt wie er aan komt als hij het stemgeluid van een bekende hoort (broer, juf, klasgenoot) Wijst het juiste dier aan bij het geluid dat hij hoort Niveau 4 Benoemt geluiden uit de directe omgeving als de telefoon, piano, water dat uit de kraan stroomt, fluitketel 3.5. Kijken Niveau 3 Herkent eenvoudige lijnfiguren op kleurplaten Zoekt een voorwerp en een plaatje van het voorwerp bij elkaar Wijst de primaire kleur aan die de leerkracht benoemt Sorteert basisvormen (rond, vierkant, driehoek) Niveau 4 Legt een boekje of plaatje goed dat op zijn kop ligt Wijst de basisvorm aan die de leerkracht benoemt Sorteert gelijke vormen van groot naar klein (vierkanten)
Oriëntatie op natuur en techniek Leerlijn Oriëntatie op natuur en techniek Doelenpakket middenbouw Meerklank SO Natuur Kerndoel 1: De leerlingen leren dieren, bomen, planten en bloemen die in de eigen omgeving voorkomen herkennen en ermee omgaan. 1.1 Dieren leren kennen Niveau 3 Benoemt tien verschillende dieren op een afbeelding Wijst de kop en de staart aan van drie dieren op een afbeelding Benoemt drie boerderijdieren op een afbeelding Niveau 4 Benoemt uiterlijke kenmerken van een landdier (groot, klein, staart, poten, haren) Herkent ‘vreemde’ onbekende dieren als dier (slang, vleermuis, zeepaardje) Benoemt vier dieren uit de dierentuin Onderscheidt huisdieren van andere dieren op een afbeelding Geeft de gevaren en de voordelen voor dieren van omgevingen aan (op het land ben je zichtbaar, achter bomen kan je verstoppen of er in klimmen) 1.2 Bomen en planten leren kennen Niveau 3 Herkent planten, bloemen en bomen op een afbeelding Benoemt de blaadjes aan een boom of een plant Niveau 4 Onderscheidt de categorieën ‘planten en bloemen’ en ‘struiken en bomen’ door de afbeeldingen bij elkaar te leggen Kerndoel 2: De leerlingen leren kenmerken aangeven van bossen, weiden, bouwland, parken en water. 2.1. Inrichtingselementen v/d natuur Niveau 4 Vertelt wat een park is en benoemt elementen uit het park (schommel, bomen, een vijver, paadje) Kerndoel 3: De leerlingen leren met zorg omgaan met de natuur en leren zich houden aan gedragsregels in de woonomgeving en natuur. 3.1. Met zorg omgaan met de natuur Niveau 3 Vertelt waarom er prullenbakken in een park of op straat staan Gooit afval buiten op straat in de vuilnisbak of bewaart het afval Niveau 4 Plukt geen bloemen uit de natuur Loopt op de paden in een park en niet door het groen Kerndoel 4: De leerlingen leren de tuin verzorgen op school of thuis dan wel leert aan de verzorging deelnemen. 4.1. De tuin verzorgen Niveau 4 Zet planten bij het raam, zodat ze licht en warmte krijgen Helpt bij het verzorgen van planten (zelf water geven) Benoemt en gebruikt een (tuin)gieter Benoemt en gebruikt een bezem
Kerndoel 5: De leerlingen leren dieren verzorgen, dan wel leert aan de verzorging deelnemen. 5.1. Dieren verzorgen Niveau 3 Is voorzichtig in de omgang met dieren op een (kinder)boerderij Niveau 4 Benoemt welke dieren uit het hok gehaald mogen worden en welke dieren geaaid mogen worden Kerndoel 6: De leerlingen leren weermeetinstrumenten aflezen, elementen benoemen die van belang zijn bij het weer en leren aangeven wat de invloed van weertypen op de mens is. 6.1. Soorten weer Niveau 3 Begrijpt het woord weer Gebruikt de weerpictogrammen zon en regen juist Niveau 4 Gebruikt de weerpictogrammen halfbewolkt en zon, sneeuw juist
Omgaan met media Leerlijn Omgaan met media Doelenpakket middenbouw Meerklank SO Kerndoel 1: De leerlingen leren gebruik maken van communicatiemedia en technologische hulpmiddelen Gebied 1: De leerlingen gebruiken mogelijkheden van informatiemedia 1.1. Computer hanteren Niveau 3 Stuurt de muis naar de gewenste plek op het beeldscherm en klikt (oog- handcoördinatie) Niveau 4 Sleept met de muis een plaatje naar de gewenste plek op het beeldscherm Speelt eenvoudige spelletjes door te reageren op bewegingen en aan te wijzen met de muis Kijk voor een duidelijke uitleg over internetgebruik bijvoorbeeld op www.steffie.nl Andere handige internetsites voor mensen met een verstandelijke beperking zijn: www.ookjij.nl, www.zetnet.nl 1.2. Televisie en video/dvd Niveau 3 Wisselt op de tv van kanaal (met of zonder afstandsbediening) Niveau 4 Zet een televisie harder of zachter 1.3. Telefoon Niveau 3 Herkent een telefoon in alle vormen, kleuren, afmetingen, namaak of echt Niveau 4 Belt en spreekt door de hoorn met een speelgoedtelefoon (iemand in dezelfde ruimte) Gebied 2: De leerlingen maken gebruik van geschreven communicatiemiddelen 2.1. Relevante informatie zoeken en gebruiken Niveau 3 Herkent logo’s van bekende bedrijven/merken (Mac Donalds, Albert Heijn) Niveau 4 Volgt de picto’s en signaalwoorden in de school