Zoeken naar een gemeenschappelijke taal Een impressie van de werkconferentie ‘De waarden van cultuur’ Tekst Aukje de Boer
Op donderdag 14 februari 2008 vindt de werkconferentie ‘De waarden van cultuur’ plaats in De Balie, Amsterdam. Via werkgroepen en hoorcolleges staan deze dag de maatschappelijke en economische effecten van cultuur centraal. In de zaal zitten ruim 150 beleidsmakers, onderzoekers en vertegenwoordigers van kunst- en cultuurorganisaties; op het podium staan o.a. Sara Selwood (cultureel analist), Francois Matarasso (consultant community art) en Rick van der Ploeg (hoogleraar economie). Het doel van deze bijeenkomst wordt tijdens de aftrap van de dag treffend geformuleerd door Judith van Kranendonk (directeur-generaal Cultuur en Media op het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap): ‘Ik hoop op een rijke oogst van prikkelende vragen voor onze kennisagenda’. Kortom, ‘De waarden van cultuur’ is een werkconferentie waarin het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap ‘het veld’ vraagt de kennis over sociale en economische effecten van cultuur te delen en te verdiepen. Het zal een dag worden waarop het Britse cultuurbeleid opvallend vaak het uitgangspunt vormt. Wanneer dagvoorzitter Ruben Maes aan Judith van Kranendonk aan het einde van de dag vraagt naar de resultaten van deze dag, zegt zij : ‘Ik ben vooralsnog heel tevreden’. De idee om onderzoekers, beleidsmakers en de zogeheten ‘producenten van cultuur’ op een dag als vandaag bijeen te brengen, vindt Van Kranendonk in zijn opzet geslaagd. ‘Met een zaal vol belanghebbenden is het dus mogelijk kennis te vergaren over beleid zonder dat het voortdurend over de inhoud van het beleid gaat’. Heeft ze die ‘rijke oogst van prikkelende vragen’ gekregen? Ongetwijfeld. Maar het is zeker niet ondenkbaar dat een intensieve dag als deze -waarop de ene theorie over de andere visie buitelt- enige sporen van vermoeidheid weet achter te laten op de deelnemers en organisatoren van deze dag. Een dag die ruim zeven uur eerder begon. De Balie, even over halftien. Bij binnenkomst krijgt iedere deelnemer aan de werkconferentie een tas met daarin o.a. een boek over cultuurbeleid in Nederland en het eindrapport van onderzoeker Teunis IJdens van het project Inventarisatie cultuur- en mediaonderzoek 20002006 in opdracht van het Directoraat-Generaal Cultuur en Media van het Ministerie OC&W: ‘Bouwstenen voor de kennisagenda’. In de foyer hangen tekeningen van kunstenaar Moritz Ebinger. Hij vervult vandaag een bijzondere rol. Zijn kunststijl – fantasierijke vormen opgebouwd uit dunne en dikkere lijnen- siert iedere tas, daarnaast zal Ebinger tijdens de lunch persoonlijk aanwezig zijn om programmaboekjes, naamkaartjes en zelfs handen, van de bezoekers te versieren. ‘Leidt cultuureducatie op jonge leeftijd tot cultuurparticipatie op latere leeftijd?’. ‘Bevordert creativiteit de leerprestaties van leerlingen?’. ‘Neemt de economische groei van een stad toe als er een innovatief creatief klimaat heerst?’ Judith van Kranendonk vat het thema van deze dag in drie voorbeeldvragen samen tijdens de opening van de conferentie. ‘We hebben het er veel over, maar we weten te weinig van de maatschappelijke en economische effecten van cultuur. Er is te weinig onderzoek naar gedaan’. Van Kranendonk benadrukt dat het vandaag alleen zal gaan over de maatschappelijke waarde van cultuur en niet over de intrinsieke waarde van cultuur. Ook Teunis IJdens, onderzoeker en schrijver van het rapport
‘Bouwstenen voor de kennisagenda’ erkent dat er bepaalde effecten van cultuur zijn. ‘Maar’, zo vraagt hij de zaal, ‘wat kan het ministerie van OCW doen in het maken van beleid om bepaalde positieve ontwikkelingen van cultuur te stimuleren en negatieve effecten proberen te beperken?’. Ronald Matthijsen van Formaat (werkplaats voor participatief drama in Rotterdam) reageert meteen: ‘Ik schrijf prachtige analyses over de maatschappelijke en economische effecten voor de deelnemers aan onze projecten. En wat krijg ik terug van de overheid? Een brief met de tekst: ‘We zijn tevreden met de opkomst en uw organisatie heeft aan onze verwachtingen voldaan’. Dat is alles. Ik heb de indruk dat de overheid alleen geïnteresseerd is in cijfers en niet in de analyse van projecten, omdat de overheid niet weet hoe ze de inhoud kan vertalen naar beleid. Ik wil daarom een pleidooi doen om met elkaar tot een gemeenschappelijke taal te komen’. gevolgen van beleid Zoeken naar een ‘common language’. De volgende spreker, Sara Selwood, snapt daarvan de noodzaak wanneer ze midden in haar casestudy een minister citeert: ‘I know that Arts and Culture make a contribution to health, to education, to crime reduction, to strong communities, to the economy and to the nation’s well-being, but I don’t always know how to evaluate or describe it. We have to find a language and a way of describing its worth’. Selwood zelf is cultureel analist en professor aan de opleiding Cultuurbeleid en cultuurmanagement aan de City University in Londen. Ze onderzocht de neveneffecten van het cultuurbeleid van Groot-Brittannië vanaf 1997 waarbij ze inzoomde op de toename van de bezoekersaantallen sinds de meeste rijksmusea in Groot-Brittannië op last van ‘New Labour’ gratis toegankelijk werden. Het lijkt een sprookje: van 24 miljoen bezoekers in 1997/98 naar 39 miljoen in 2006/2007. Heeft dit beleid -‘access for the many, not just the few’- werkelijk geleid tot een ander publiek? Selwood durft hardop te twijfelen. Uit haar onderzoek blijkt dat vooral de grootste toename van bezoekers afkomstig is van mensen die voorheen ook al musea en galerijen bezochten. Het verlies van kwaliteit ten gunste van kwantiteit, baart Selwood zorgen. Ze illustreert haar gevoel met een foto van vijf glijbanen in de hal van de beroemde Tate Gallery. Ouders met kinderen staan in de rij voor deze attractie. Is dit moderne kunst? Gaat het om de ervaring of om de kwaliteit van de ervaring? Selwood doet een warm pleidooi toch vooral de kwaliteit van de ervaring voorop te blijven stellen, omdat het steeds laagdrempeliger maken van cultuur ook ongewenste neveneffecten heeft als het verlies van kwaliteit. De overheid heeft daarin een zeer belangrijke taak. Na de lunch zijn er diverse werkgroepen en hoorcolleges. In de grote zaal neemt de Britse community art specialist Francois Matarasso het woord. Hij wil een debat met de zaal en opent zijn hoorcollege dan ook met een vraag: wat is het doel van cultuurbeleid? ‘Om ruimte te creëren’. ‘Om te zorgen dat iedereen toegang krijgt tot cultuur’. ‘Om budgetten te organiseren voor kunst’. De antwoorden uit de zaal klinken Matarasso als muziek in de oren. Centraal in zijn hoorcollege staat het succes van de Rural Touring Schemes in, wederom, Groot –Brittaniё. Een project dat is opgezet om het uitgestrekte platteland te ontsluiten voor kunst en cultuur door bekende, professionele artiesten in kleine plattelandsgemeenschappen te laten optreden. Matarasso roemt de grote sociale effecten van dit cultuurprogramma – persoonlijke ontwikkeling, toename sociale cohesie en de ontwikkeling van een kleine dorpsgemeenschap-, terwijl de Rural Touring Schemes vooral bedacht werden als artistiek initiatief. Conclusie: ‘Social outcome is bigger when it’s not intended’. Matarasso: ‘Waarom denken wij als beleidsmakers dat wanneer wij A doen het uiteindelijk zal leiden tot G? Waarom wordt er gedacht dat wanneer kinderen actief theater maken en galerijen bezoeken ze dat later ook gaan doen? Ik ging vroeger ook iedere week naar de kerk….haha!’. Kortom, lijkt Matarasso te willen zeggen, als kunst en cultuur per definitie positieve waarden hebben, dan
moeten we ervan uitgaan dat naast die goede waarden ook slechte waarden bestaan. Het is de onvermijdelijke impact van cultuur. Maar hoe meet je die waarden? Hoe kun je anderen laten zien wat de effecten zijn van cultuur? ‘Daarvoor heb je onderzoek en bewijs nodig’, aldus Matarasso, ‘maar het moet niet zo zijn dat je onderzoek en bewijs nodig hebt om iemand van de noodzaak te overtuigen. Bied iemand eerst een ervaring aan en geef hem dan de resultaten van je onderzoek op papier’. Deze opmerking van Matarasso sluit naadloos aan bij het pleidooi van Ronald Matthijsen eerder deze ochtend om met elkaar tot een gezamenlijk idioom te komen waarin de waarden van cultuur en de effecten ervan kunnen worden verstaan. Henk Scholten, directeur van het Theater Instituut Nederland, vraagt zich af hoe de Rural Touring Schemes zich verhouden tot de oprichting van de Stadsgezelschappen die nu in Nederland vorm moeten krijgen. ‘In de jaren 70 en 80 speelde ieder theatergezelschap buiten de muren van de stadsschouwburg in gymzalen en buurthuizen. Daar zijn we van terug gekomen omdat de artistieke kwaliteit van die voorstellingen steeds verder afnam. Je kunt het gewoon niet iedereen naar de zin maken’. creatieve economie ‘We weten niet dat wanneer er meer kunst wordt gemaakt, er meer sociale cohesie is. Een stad met veel creatievelingen – en dus relatief gezien meer innovatie- betekent niet automatisch een impuls voor het economische klimaat. Pas dus op voor het causale verband.’ Rick van der Ploeg opent zijn hoorcollege met een waarschuwing. Van der Ploeg wil het Nederlandse cultuurbeleid met het Britse cultuurbeleid vergelijken vanuit economisch perspectief. Wat laat je aan de vrije markt over en wat subsidieer je? En ook nu weer komt de vraag of cultuur meer waarde heeft wanneer het veel publiek trekt of wanneer het een diepere ervaring biedt voor een selecter gezelschap. Rick van der Ploeg wil het omdraaien. ‘Als je als overheid de maatschappelijke en economische waarden van kunst en cultuur wil benadrukken, waarom geef je je geld dan niet uit aan bijvoorbeeld sport en werkgelegenheid? Anders geformuleerd: welke meerwaarde heeft kunst?’ Van der Ploeg eindigt zijn hoorcollege met een afsluiter die aanzet tot denken: ´De motor van de creatieve economie is juist het binnenhalen van innovatieve, creatieve denkers. En dat wordt momenteel bemoeilijkt door de procedures rondom werk- en verblijfsvergunningen’. Drie kundige sprekers. En veel kennis in de zaal. Iedereen kan op het eind van de dag met een hoofd vol nieuwe inzichten en meningen naar huis. Maar hoe nu verder? Deze werkconferentie heeft aangetoond dat de overheid een sturende rol kan spelen in het versterken en afzwakken van (on)gewilde maatschappelijke en economische effecten van cultuur. Dat de gewenste effecten van cultuurbeleid anders kunnen uitpakken dan vanachter de ontwerptafel is bedacht, wordt duidelijk door de voorbeelden van Selwood en Matarasso. Maar wat de conferentie vooral achterlaat is het gevoel dat het hele pakket van denken over de waarden van cultuur nog meer vorm moet krijgen. Wat dat betreft zijn de tekeningen en de werkwijze van Moritz Ebinger symbolisch voor de hele conferentie: door het verbinden van lijnen onstaat uiteindelijk een aansprekende, fantasierijke vorm. Het kan niet anders dan dat door het verbinden van kennis, onderzoek en praktijk er uiteindelijk een gemeenschappelijke taal zal ontstaan die de waarden van cultuur weet te beschrijven. Deze werkconferentie heeft daarvoor de eerste lijnen uitgezet.
Korte impressies uit de werkgroepen Werkgroep ‘Cultuurparticipatie in relatie tot maatschappelijke participatie’ Tekst: Jannet van Lange
‘Werken vanuit passie, los van anderen, maar wel van elkaar blijven leren!’ De deelnemers aan het debat over ‘Cultuurparticipatie in relatie tot maatschappelijke participatie’ komen onder meer tot de conclusie dat het beleid vanuit de overheid gericht moet zijn op het beantwoorden van de vraag: welke kunstvorm heeft welk effect? De deelnemers zijn van mening dat deze kennis op microniveau, bij culturele instellingen, reeds aanwezig is. Er zou een databank moeten komen met informatie over verschillende activiteiten en projecten. Het doel en belang van een project moeten bij de uitvoerende culturele instelling duidelijk zijn. Er wordt echter vaak gewerkt vanuit een idee en niet vanuit eerder onderzoek of eerder opgedane kennis. Van elkaar leren en het doen van onderzoek in de lijn van uitvoerende projecten vormen de speerpunten van de bijeenkomst. Een aantal ideeen: Inzichten opdoen aan de hand van bestaande gegevensom erachter te komen welke bijdrage aan maatschappelijke participatie het werken met de kunsten oplevert. Ervaringen breder uiteenzetten zodat relevantie beter bekend wordt. Causale verbanden leggen tussen menselijke gedragingen. Wat we al weten decentraliseren en aan elkaar koppelen. De kern van onderzoek moet dus liggen in het verbinden van gegevens, die verbindingen interpreteren en de uitkomsten communiceren. Bij de documentatie en onderzoek van praktijkprojecten moet de nadruk komen te liggen op methodiek. Er zou een algemeen geldende methodiek voor dergelijk onderzoek ontwikkeld moeten worden. Hiernaast moet er een gemeenschappelijke taal in gebruik worden genomen. Culturele instellingen die wel gebruik maken van onderzoek ondervinden vaak problemen met wisselend gebruik van terminologie, wat onderzoek lastig vergelijkbaar en dus lastig bruikbaar maakt.
Werkgroep ‘Mooier Nederland, culturele planologie’ Tekst: Annemiek van Bemmel
‘En geldt, wat vandaag de dag als cultureel erfgoed bezien wordt, voor de volgende generatie nog steeds?’ De werkgroep Mooier Nederland begint met een presentatie over het Homeruskwartier in Almere door projectleider Jacqueline Tellinga. Het Homeruskwartier is een woonwijk waarbij mensen hun eigen huis en woonomgeving kunnen creëren. Het perspectief van de eindgebruiker staat hier centraal. Zo vormt het een reactie op de huidige bouwpraktijk, waarbij de woonsituatie van burgers in handen is van grote projectontwikkelaars die de markt controleren. Dit is, zo stellen de deelnemers, terug te zien in de betekenisgeving van openbare ruimte. In de huidige situatie wordt door een handjevol experts bepaald wat cultureel erfgoed is; een topdown benadering dus. Wat is de mening van de burger hierover? En hoe zit het met de volgende generatie? De kennisvraag die hieruit voortkomt is: Welke overwegingen zijn van belang in de betekenisgeving van de omgeving en de openbare ruimte? Het debat leidt tot veel meer kennisvragen, die Moderator Tjeerd de Boer in een viertal thema’s weet in te delen zijn. Integraliteit vormt het eerste thema. Er zal integraal onderzoek
uitgevoerd moeten worden waarbij alle aspecten van waardering aan bod zullen komen, zowel de economische als de sociale waardering van mensen. Tot nu toe is het onderzoek teveel kwantitatief gericht. Dit zal aangevuld moeten worden met kwalitatief onderzoek. Het tweede thema is waardering. Wat zijn de collectieve waarden in een veranderende samenleving waarop de waardering van een Mooier Nederland gebaseerd is? Ook komen de deelnemers tot de conclusie dat Nederlandse bestuurders geen duidelijke visie hebben over hoe Mooier Nederland eruit zou moeten zien. Dat vormt het derde thema. Pas na het opstellen van een duidelijke visie kan er begonnen worden met het maken van modellen; het vierde thema.
Werkgroep ‘Cultuureducatie en cultuuroverdracht’ Tekst: Judith Blankenberg
‘Wie bepaalt bij tentoonstellingen uit andere culturen wat er moet komen? Wil een Marokkaan wel iets zien uit Marokko? Waarschijnlijk niet.’ De werkgroep cultuureducatie en cultuuroverdracht komt tot een aantal conclusies. Het blijkt allereerst dat de kennis die aanwezig is heel versnipperd is. In katernen van cultuurnetwerk worden wel bibliografische gegevens verzameld, maar alleen inventariserend. Wat in de onderzoeken zelf staat is slecht ontsloten. Daardoor is er geen accumulatie mogelijk en is het moeilijk om een algemene visie te ontwikkelen op basis van reeds uitgevoerd onderzoek. De deelnemers zijn het erover eens dat er behoefte is aan basistheorieën en standaardisering. Veel cultuureducatieprogramma’s zijn ad hoc en projectmatig. Er is dan moeilijk een kader te ontwikkelen waarbinnen onderzoek gedaan kan worden. Er blijkt wel veel kennis en onderzoek te bestaan op het gebied van beschrijvingen, historisch onderzoek en statistieken. Tekortkomingen zijn er op het gebied van goede effectmetingen. De deelnemers hebben een enorme reeks kennisvragen opgesomd en onderscheiden daarbij de mechanismen van cultuuroverdracht, de vormen en manieren van cultuureducatie, over de organisatie van het onderzoek en over de doelen van cultuureducatie. In die categorieën vallen vragen als: Moeten passieve of actieve vormen van cultuurparticipatie gestimuleerd worden? Wat is nu eigenlijk de natuurlijke leeromgeving van kinderen? Vroeger was dat de school, maar nu meer in de vrije tijd op internet en tijdens ander mediagebruik? Hoe verhoudt de school zich tot de gezinsdynamiek? Hoeveel wil de markt betalen voor projecten op het gebied van cultuuroverdracht en cultuureducatie? Wat mis je dan nog? Hoeveel wil de maatschappij vervolgens bijleggen? De werkgroep eindigde met een aantal stellingen, waarvan de belangrijkste zijn Er is meer sociaalpsychologische kennis nodig. Het koppelen van aanwezige kennis geldt ook vakgebiedoverschrijdend. Het is ook belangrijk bijvoorbeeld neurofysiologische kennis te vergaren en te koppelen aan de aanwezige kennis. Er moet dialoog plaats gaan vinden tussen beleidsmakers, onderzoekers en praktijkmensen. Daarvoor is fundamenteel langlopend onderzoek nodig. Omdat er een groot draagvlak is voor cultuureducatie (iedereen snapt het belang ervan) is er weinig druk om legitimerend onderzoek te realiseren. Maar er is wel behoefte aan deze kennisbasis. Er is geen reguliere hoogleraar cultuureducatie. Dit is een indicatie voor de beperkte aandacht voor cultuureducatie in academische kring De onderzoeker moet vaker nauw samenwerken met de in de praktijk werkzame krachten.