Gemeenschappelijke competentie(werk)taal Rijk
Index Toelichting
bldz 3
Algemene Competenties: 1. Aanpassingsvermogen 2. Accuratesse 3. Analyserend vermogen 4. Anticiperen 5. Besluitvaardigheid 6. Delegatievermogen 7. Durf 8. Energie 9. Flexibiliteit 10. Initiatief 11. Innovatief handelen 12. Integriteit 13. Klantgerichtheid 14. Leervermogen 15. Luisteren 16. Motiveren 17. Netwerkvaardigheid 18. Omgevingsbewustzijn 19. Onafhankelijkheid 20. Ontwikkelen medewerkers 21. Oordeelsvorming 22. Overtuigingskracht 23. Plannen en Organiseren 24. Prestatiemotivatie 25. Resultaatgerichtheid 26. Samenwerken. 27. Sensitiviteit (bestuurs) 28. Sensitiviteit (interpersoonlijk) 29. Sensitiviteit (organisatie) 30. Stressbestendigheid 31. Uitdrukkingsvaardigheid (mondeling) 32. Uitdrukkingsvaardigheid (schriftelijk) 33. Vasthoudendheid 34. Visie hebben 35. Voortgangscontrole
5 5 6 6 7 7 8 8 9 9 10 10 11 11 12 12 13 13 14 14 15 15 16 16 17 17 18 18 19 19 20 20 21 21 22
Leidinggevende competenties: 36. Samenbindend leiderschap 37. Individugericht aansturen 38. Organisatiegericht aansturen
22 23 23
Competentiekompas Waar vind ik wat?
24 25
5 juli 2004.
2
Toelichting op de gemeenschappelijke competentiewerktaal Voor u ligt de gemeenschappelijke competentiewerktaal Rijk. Deze werktaal is door een interdepartementale werkgroep in opdracht van de ICPO ontwikkeld ten behoeve van bovendepartementale activiteiten zoals het platform van de digitale arbeidsmarkt. Daarnaast kan de taal worden gebruikt bij het in interdepartementaal verband beschrijven van functiefamilies /-groepen zoals onder andere is gebeurd bij de inkoopfunctie en de auditfunctie. Uiteraard kan de taal goed worden gebruikt als referentietaal voor een evaluatie/ bijstelling van uw eigen competentietaal. Bij het opstellen van de functies in uw organisatie en de gesprekken tussen leidinggevenden en medewerkers kunt u gewoon uw eigen taal blijven gebruiken. Indien u dat wilt is de gemeenschappelijke taal echter ook voor dit doel goed te gebruiken. De gedragsindicatoren zijn algemeen geformuleerd. Evenals in uw eigen taal dient u, leidinggevende en medewerker, samen nog vast te stellen wat dit concreet voor het functioneren in uw specifieke situatie betekent. Een competentie is het vermogen om een bepaald gedrag te vertonen. Daarom is de definitie beschreven in termen van “kunnen”, “het vermogen om….” of “in staat zijn tot…”. Hoe u kunt waarnemen of betrokkene de competentie heeft, staat beschreven in de gedragsindicatoren. De gedragsindicatoren zijn dus beschrijvingen van waarneembaar gedrag. In de praktijk zijn deze gedragsindicatoren dan ook het belangrijkste. Gedrag is naast resultaat het enige dat wat u echt waarneemt. Gedrag zal dan ook de kern van het gesprek vormen. Naam en definitie van een competentie hebben vooral de functie om deze gedragsuitingen te clusteren De gedragsindicatoren worden pas echt herkenbaar en bruikbaar voor u en uw medewerkers als u ze naar uw eigen situatie vertaalt.
competentie naam definitie algemene gedragsind
specifieke gedragsind
1………… 2………… 3…………
1………… 2………… 3…………
5 juli 2004.
3
Veel in gebruik zijnde competenties zijn eigenlijk samengestelde- of containercompetenties. Probeer dit zoveel mogelijk te voorkomen. Verschillend e gedragsvormen worden op deze manier onder één noemer gebracht en dat maakt het waarnemen en beoordelen lastiger. De gemeenschappelijke werktaal bestaat voor het grootste deel uit enkelvoudige competenties. Slechts indien daar onder andere vanwege algemeen spraakgebruik specifiek om wordt gevraagd, wordt gebruikgemaakt van samengestelde competenties. Dit is onder andere het geval bij Klantgerichtheid. Deze competentie komt in iedere competentietaal voor, maar bestaat eigenlijk uit de competenties luisteren , analyseren, intermenselijke sensitiviteit en wellicht samenwerken (samen met de klant de vraag helder krijgen en naar de meest ideale oplossing zoeken). Als u een competentie mist, kijk dan eerst of de gedragsindicatoren bij andere competenties van de gemeenschappelijke taal zijn terug te vinden . De competentietaal is een middel om met elkaar over gedrag te praten. Het doel is om goed en helder met elkaar te kunnen communiceren. De taal mag dan ook nooit het karakter krijgen van een harnas; je moet je er in kunnen bewegen zoals ook gedrag niet statisch is, maar beweegt. Om u bij het gebruik van de competentietaal te helpen zijn de competenties onderverdeeld in drie clusters. 1. Denken (intelligentie); 2. Voelen (emotie); 3. Actie (doen, kracht). Elke competentie heeft van alle drie wel iets, geen e nkele is absoluut naar één cluster toe te delen. De indeling is dan ook gemaakt op basis van het overwegende karakter van de competentie. Achter de competentienaam is de categorie weergegeven. Het totaal overzicht is weergegeven in hoofdstuk 3 het competentiekompas.
DENKEN
Dv
Da
V/D
D/A
Vd
Ad
VOELEN
ACTIE Va
V/A
Av
5 juli 2004.
4
Algemene competenties Aanpassingsvermogen
VA
Definitie: Het vermogen om zich te voegen naar nieuwe situaties door waar nodig de oorspronkelijke doelstellingen los te laten. GEDRAGSINDICATOREN 1.
Laat indien nodig het oorspronkelijke doel los.
2.
Past zich onder veranderende omstandigheden/ in een nieuwe werksituatie snel aan.
3.
blijft effectief functioneren.
4.
maakt indien nodig eigen doel ondergeschikt aan een gemeenschappelijk doel.
Accuratesse
Ad
Definitie: In staat zijn om nauwkeurig en zorgvuldig te kunnen werken GEDRAGSINDICATOREN 1. 2.
Toont aandacht voor details. Pikt zaken op waar anderen overheen kijken
3.
Werkt nauwkeurig en systematisch.
4.
Volgt nauwkeurig de voorgeschreven procedures en werkwijzen uit.
5 juli 2004.
5
Analyserend vermogen
D
Definitie: Het vermogen om vraagstukken/ problemen van een zekere complexiteit te overzien, vanuit verschillende invalshoeken te benaderen, uiteen te rafelen en daarin verbanden aan te geven. GEDRAGSINDICATOREN 1.
Selecteert systematisch juiste en relevante gegevens uit verschillende informatiebronnen.
2.
Ordent (complexe) informatie zodanig dat deze toegankelijk wordt.
3.
Legt verbanden tussen gegevens/ informatie.
4.
Komt met analyses van vraagstukken/ problemen vanuit verschillende disciplines/invalshoeken.
Anticiperen
Ad
Definitie: In staat zijn kritische situaties tijdig te onderkennen en hierop in te spelen. GEDRAGSINDICATOREN 1.
Ziet knelpunten bijtijds aankomen.
2.
Denkt vooruit en weet benodigde acties in te schatten.
3.
handelt direct als hij/zij een kritische situatie voorziet waarin op dat moment gehandeld moet worden.
5 juli 2004.
6
Besluitvaardigheid
A
Definitie: In staat zijn keuzes te maken c.q. knopen door te hakken. GEDRAGSINDICATOREN 1.
Neemt beslissingen op basis van informatie en feiten.
2.
Hakt ook knopen door, wanneer nog niet alle informatie beschikbaar is.
3.
Stelt beslissingen niet onnodig uit.
4.
Neemt een duidelijk standpunt in.
Delegatievermogen
Av
Definitie: Is in staat eigen taken en bevoegdheden aan anderen toe te delen. GEDRAGSINDICATOREN 1.
Wijst (een deel van) de eigen taken aan de juiste medewerkers toe.
2.
Geeft medewerkers bevoegdheid om binnen gegeven kaders te handelen.
3.
Bemoeit zich niet onnodig met gedelegeerde opdrachten.
4.
Geeft medewerkers de kans om verkregen verantwoordelijkheden gestalte te geven.
5.
Geeft medewerkers het vertrouwen.
5 juli 2004.
7
Durf
Av
Definitie: Is in staat risico’s aan te gaan om een doel te bereiken. GEDRAGSINDICATOREN 1.
Toont lef.
2.
Kiest voor een aanpak waarmee nog geen ervaring is opgedaan.
3.
Komt met een voorstel ook wanneer dit nadelige gevolgen kan hebben voor de eigen positie.
4.
Is bereid een veelbelovend plan te volgen ondanks de kans op mislukking.
5.
Durft ongebruikelijke beslissingen te nemen.
Energie
Av
Definitie: In staat zijn gedurende een langere periode hard te werken en de gedrevenheid vast te houden. GEDRAGSINDICATOREN 1.
Blijft onder zware belasting doorwerken.
2.
Blijft ook na hard werken enthousiasme en kracht uitstralen.
3.
Pept -indien nodig- zichzelf en anderen opnieuw op.
5 juli 2004.
8
Flexibiliteit
AV
Definitie: Is in staat zo nodig de bestaande aanpak los te laten en andere wegen in te slaan om het gestelde doel (resultaat) te bereiken. GEDRAGSINDICATOREN: 1.
Kiest een aanpak die past bij de situatie.
2.
Stemt de eigen gedragsstijl op de situatie af.
3.
Schakelt bij weerstand of onverwachte omstandigheden over op een aanpak die wel tot het gestelde doel leidt.
Initiatief
A
Definitie: De capaciteit hebben om uit zich zelf te handelen. GEDRAGSINDICATOREN 1.
Pakt relevante werkzaamheden als vanzelfsprekend op.
2.
Handelt zelfstandig en begint uit zichzelf.
3.
Draagt bij knelpunten/ problemen/ kansen uit eigen beweging ideeën of oplossingen aan.
4.
Neemt een actieve initiërende rol op zich in groepen/ samenwerkingsverbanden.
5 juli 2004.
9
Innovatief handelen
Da
Definitie: In staat zijn zowel binnen als buiten de gevestigde denkpatronen nieuwe ideeën, concepten en oplossingen te bedenken. GEDRAGSINDICATOREN 1.
Toont zich vernieuwend en/of origineel in denken en handelen.
2.
Realiseert vernieuwende ideeën.
3.
Bedenkt niet alledaagse oplossingen voor een vraagstuk/ knelpunt.
4.
Maakt zich los uit bestaande denkkaders („out of the box‟ denken) waardoor nieuwe wegen zichtbaar worden en nieuwe oplossingsrichtingen ontstaan.
Integriteit
DV
Definitie: In staat zijn onder alle omstandigheden te handelen volgens de algemeen aanvaarde en/of binnen de organisatie geldende normen en waarden. GEDRAGSINDICATOREN 1. Is open en duidelijk over de door hem/haar gehanteerde normen en waarden. 2.
Houdt zich aan de binnen de organisatie geldende normen en waarden.
3.
Houdt in het handelen rekening met de gevolgen van onethisch gedrag op het imago van de organisatie.
4.
Blijft ook onder verleiding/druk handelen volgens de geldende normen en waarden.
5.
Gaat zorgvuldig om met persoonlijke en vertrouwelijke informatie.
Als referentie voor het samenvoegen van competenties is gebruik gemaakt van de integriteits-driehoek (domeinenmodel) van Agathos.: maatschappij, werk, prive.
5 juli 2004.
10
Klantgerichtheid
AV
Definitie: Het vermogen om de behoeften en belangen van de klant te (h)erkennen en hiermee in het handelen rekening te houden. GEDRAGSINDICATOREN 1.
Onderzoekt de wensen en belangen van de klant.
2.
Zoekt (samen met de klant) naar passende oplossingen.
3.
Neemt de verantwoordelijkheid voor een correcte uitvoering.
4.
Toetst de klanttevredenheid.
Leervermogen
Dv
Definitie: Het vermogen om nieuwe kennis en vaardigheden te verwerven en toe te passen. GEDRAGSINDICATOREN 1.
Werkt zich snel in een nieuwe materie of een werksituatie in.
2.
Integreert nieuwe kennis in bestaande kennis en past deze toe.
3.
Leert van eigen ervaringen en fouten.
4.
Benut feedback en suggesties van anderen effectief.
5.
Toont een reëel inzicht in de eigen sterke en zwakke punten.
5 juli 2004.
11
Luisteren
Va
Definitie: Het vermogen te verstaan/ begrijpen wat anderen (non)verbaal zeggen. GEDRAGSINDICATOREN 1.
Laat de ander uitspreken.
2.
Gaat na of hij/zij de boodschap van de ander goed heeft begrepen, bv. door deze samen te vatten.
3.
Vraagt door op onduidelijkheden of hints in het betoog van een ander.
4.
Reageert op wat de ander inbrengt.
Motiveren
Va
Definitie: Het vermogen hebben anderen aan te zetten tot actie en betrokkenheid om een bepaald van tevoren gedefinieerd resultaat te bereiken. GEDRAGSINDICATOREN 1.
Weet bij mensen 'de juiste snaar te raken' om ze ergens voor te enthousiasmeren.
2.
Spreekt waardering uit voor prestaties van anderen.
3.
Weet anderen door eigen commitment te inspireren.
4.
Stimuleert anderen door zelf het voorbeeldgedrag te geven.
5 juli 2004.
12
Netwerkvaardigheid
AV
Definitie: Is in staat relaties, binnen en buiten de organisatie te ontwikkelen, bestendigen en benutten. GEDRAGSINDICATOREN 1.
Legt en onderhoudt (in)formele contacten met voor de eigen functie relevante personen en organisaties.
2.
Benut op het juiste moment het netwerk om eigen (organisatie)doelstellingen te bereiken.
3.
Weet de juiste mensen te vinden om steun en medewreking te verkrijgen.
Omgevingsbewustzijn
Dv
Definitie: Het vermogen om relevante ontwikkelingen (politieke, maatschappelijke, culturele enz.) waar te nemen en te benutten voor het eigen werk. GEDRAGSINDICATOREN 1.
Volgt en laat blijken op de hoogte te zijn van recente ontwikkelingen en trends in het eigen werkterrein en de omgeving /samenleving).
2. Signaleert omgevingsfactoren en ontwikkelingen die van invloed kunnen zijn op het huidige beleid. 3.
Kent betekenis toe aan trends en ontwikkelingen voor de eigen organisatie
4.
Vertaalt politieke, maatschappelijke ontwikkelingen en/of ontwikkelingen in het vakgebied naar het eigen werkterrein.
5 juli 2004.
13
Onafhankelijkheid
Dv
Definitie: Is staat zijn te handelen op basis van eigen overtuiging; gaat niet af op meningen en reacties van anderen. GEDRAGSINDICATOREN 1.
Vormt zich een mening over mensen en situaties op basis van eigen analyse en overtuiging, niet op die van anderen.
2.
Brengt eigen voorstellen of mening in, ook als bekend is dat anderen het er (nog) niet mee eens zijn/ bezwaren maken.
3.
Volgt een aanpak waarin hij gelooft, ook als anderen bezwaar maken.
4.
Laat zich niet verleiden iets te leveren waar hij/zij zelf niet achter staat.
5.
Gaat zo nodig een zakelijk meningsverschil met leidinggevenden niet uit de weg.
Ontwikkelen medewerkers
AV
Definitie: In staat zijn de ontwikkeling van medewerkers te stimuleren en te begeleiden, zowel op individueel niveau, als in groepsverband. GEDRAGSINDICATOREN 1.
Onderkent en analyseert ontwikkelbehoeften van medewerkers .
2.
Stimuleert medewerkers tot persoonlijke en/of professionele ontwikkeling.
3.
Brengt de medewerkers in situaties die voor hen uitdagend en lee rzaam zijn.
4.
Past begeleiding en ontwikkelingsactiviteiten aan de leerstijl van de medewerker aan.
5.
Geeft medewerkers periodiek duidelijke en opbouwende feedback in het k ader van hun ontwikkeling en is daarbij kritisch.
5 juli 2004.
14
Oordeelsvorming
D
Definitie: Het vermogen om op basis van beschikbare informatie en ervaring tot een mening te komen. GEDRAGSINDICATOREN 1.
Vormt zich een mening op basis van informatie, argumenten en afwegingen.
2.
Houdt bij de eigen oordeelsvorming rekening met verschillende perspectieven/opvattingen en onzekerheden/tegenstrijdigheden.
3.
Weegt beschikbare informatie en alternatieven tegen elkaar af in het licht van relevante criteria; en schat toepasbaarheid realistisch in.
4.
Overziet de mogelijke consequenties van zijn / haar standpunt (voor- en nadelen en afbreukrisico‟s).
Overtuigingskracht
AV
Definitie: Is in staat anderen voor een standpunt te winnen. GEDRAGSINDICATOREN 1.
Onderbouwt zijn/ haar standpunt met voor de doelgroep heldere, aansprekende argumenten.
2.
Weet argumenten op het juiste moment naar voren te brengen.
3.
Zet argumenten kracht bij wanneer er tegenstand optreedt.
4.
Weet ook bij fundamentele verschillen anderen te overtuigen.
5.
Reageert alert op argumenten van de ander door hierop aan te slu iten en deze in zijn/haar voordeel uit te leggen.
5 juli 2004.
15
Plannen en organiseren
Da
Definitie: Is in staat een plan te maken waarin aangeven is met welke mensen en midde len en op welk moment het doel of de taak gerealiseerd moet zijn. GEDRAGSINDICATOREN 1.
Stelt concrete doelen, prioriteiten en acties voor zichzelf en evt. and eren.
2.
Komt met een plan van aanpak om het gestelde doel te bereiken.
3.
Maakt realistische inschattingen ten aanzien van benodigde tijd, capaciteit en middelen.
4.
Stemt eigen planning af op relevante werkzaamheden van anderen .
5. Realiseert de randvoorwaarden om de gewenste prestaties te kunnen leveren .
Prestatiemotivatie
Av
Definitie: Stelt hoge eisen aan de kwaliteit van eigen en andermans werk GEDRAGSINDICATOREN 1.
Stelt meer dan gemiddelde eisen aan eigen functioneren.
2.
Laat zien niet tevreden te zijn met gemiddelde (eigen) prestaties.
3.
Komt met voorstellen ter verbetering.
5 juli 2004.
16
Resultaatgerichtheid
Ad
Definitie: Is in staat zodanig te handelen dat het vooraf vastgestelde doel, product, effect wordt bereikt. GEDRAGSINDICATOREN 1.
Stelt meetbare, haalbare en duidelijke doelen op eigen taakgebied .
2.
Komt afspraken na, haalt deadlines.
3.
onderneemt gericht acties om het gestelde doel te bereiken.
Samenwerken
Va
Definitie: In staat zijn om samen met anderen een gezamenlijk resultaat te bereiken GEDRAGSINDICATOREN 1.
Draagt bij aan een gezamenlijk resultaat ook wanneer dit niet van direct persoonlijk belang is.
2.
Wisselt regelmatig kennis, informatie en ideeën uit met anderen en vraagt reacties.
3.
Reageert actief en constructief op de ideeën van anderen.
4.
Toont oprechte belangstelling in anderen en behoudt een goede relatie met hen.
5.
Ondersteunt collega‟s gevraagd en ongevraagd bij de realisatie van de gemeenschappelijke doelstelling.
5 juli 2004.
17
Sensitiviteit (Bestuurs-)
DV
Definitie: Anticiperen op - en onderkennen van de relevantie van - gebeurtenissen die van invloed zijn op het vigerend beleid en het handelen van de bewindspersonen. GEDRAGSINDICATOREN 1. Laat zien tijdig de politieke afbreuksituaties voor de bewindspersonen te onderkennen. 2. Schat de haalbaarheid van acties en/ of besluiten in. 3. Benut kansen dan wel creëert deze in het belang van de organisatie. 4. Toont bij het handelen zich bewust te zijn van de politiek-bestuurlijke gevoeligheid van onderwerpen.
Sensitiviteit (Interpersoonlijke)
V
Definitie: In staat zijn zich in te leven in de gevoelens en belevingswereld van anderen en houdt daarmee rekening in het handelen. GEDRAGSINDICATOREN 1.
Verplaatst zich in de positie van de ander en toont begrip voor de gevoelens van de ander.
2.
Draagt bij aan wederzijds begrip en/of openheid door het uitspreken van de eigen intenties en motieven.
3.
Laat zien de normen en waarden en gedragscodes van anderen te respecteren door hier tactvol en correct me om te gaan.
4.
Laat merken beweegredenen van anderen te onderkennen; maakt gevoelens en behoeften van anderen en zichzelf bespreekbaar.
5 juli 2004.
18
Sensitiviteit (organisatie)
Vd
Definitie: In staat zijn rekening te houden met de effecten van eigen beslissingen en handelen op (andere delen van) de organisatie GEDRAGSINDICATOREN 1.
Is zich bewust van de (in)formele regels, verschillende posities en belangen (krachtenveld) die relevant zijn voor het eigen werkterrein en handelt er naar.
2.
Herkent ontwikkelingen en gevoeligheden binnen het eigen organisatieonderdeel en andere en handelt daarnaar.
3.
Toetst binnen de organisatie het draagvlak voor eigen ideeën en beslissingen.
Stressbestendigheid
Ad
Definitie: In staat zijn effectief te blijven functioneren onder werkdruk, bij tegenslag en/of in een hectische omgeving. GEDRAGSINDICATOREN 1.
Laat zich onder stressvolle omstandigheden als werk - en tijdsdruk, tegenslag, conflictvolle en risicovolle situaties, niet van de wijs brengen.
2.
Behoudt onder stressvolle omstandigheden het overzicht.
3.
Blijft onder tijdsdruk beheerst en doelmatig handelen.
4.
Blijft gemotiveerd bij teleurstelling of tegenspel.
5 juli 2004.
19
Uitdrukkingsvaardigheid, (mondeling)
Ad
Definitie: In staat zijn ideeën en feiten mondeling op een heldere wijze te presenteren . GEDRAGSINDICATOREN 1.
Formuleert helder in gesprekken, vergaderingen en presentaties.
2.
Stemt de boodschap af op zijn gehoor.
3.
Presenteert ideeën en feiten duidelijk zodat anderen de essentie begrijpen en maakt daarbij gebruik van ter zake doende middelen.
4.
Houdt een samenhangend betoog waarin hoofd- en bijzaken gescheiden zijn.
Uitdrukkingsvaardigheid (schriftelijke)
Da
Definitie: Is in staat ideeën en meningen in begrijpelijke en correcte taal op schrift te stellen. GEDRAGSINDICATOREN 1.
Schrijft beknopt en to-the-point.
2.
Hanteert een schrijfstijl en woordkeus die past bij doelgroep.
3.
Hanteert een zodanige opbouw en structuur in geschreven teksten dat de boodschap op een voor de lezer begrijpelijke wijze overkomt.
5 juli 2004.
20
Vasthoudendheid
A
Definitie: Bij een bepaald actieplan of een bepaalde opvatting kunnen blijven totdat een beoogd doel is bereikt of ophoudt redelijker wijze bereikbaar te zijn. GEDRAGSINDICATOREN: 1.
Blijft gericht op het bereiken van het gestelde doel.
2.
Blijft consequent en volhardend bij tegenstand of tegenwerking.
3.
Staat achter een ingenomen standpunt en draagt dit ook uit als and eren het hiermee niet eens zijn.
4.
Levert extra inzet en prestaties bij optredende hindernissen, zodat het werk/de opdracht niet vertraagt of stagneert.
Visie hebben
Da
Definitie: Heeft het vermogen om een toekomstbeeld te ontwikkelen op basis van ervaring en inzicht in interne en externe ontwikkelingen; GEDRAGSINDICATOREN 1.
Toont een duidelijke zienswijze ten aanzien van het eigen werkterrein, het vakgebied en/of de organisatie.
2.
Heeft op basis van ontwikkelingen (politieke, economische. maatschappelijke, enz) een visie op de toekomst van de organisatie.
3.
Vertaalt de visie naar het eigen werkterrein.
4.
Plaatst actuele problemen in een lange termijn perspectief, springt niet direct naar een oplossing.
5.
Draagt op beeldende wijze de visie uit.
5 juli 2004.
21
Voortgangscontrole
Ad
Definitie: Tussentijds de voortgang in taken en activiteiten van medewerkers en zichzelf volgen, controleren en, waar nodig, bijsturen. GEDRAGSINDICATOREN 1.
Creëert voor zichzelf en anderen inzicht in de (voort)gang van zaken.
2.
Controleert tussentijds de kwaliteit, voortgang in de taken en activiteiten van medewerkers en zichzelf.
3.
Signaleert afwijkingen van de planning en komt met voorstellen om bij te sturen.
4.
Stuurt tijdig bij als de beoogde planning niet wordt gehaald.
Leidinggevende competenties: hier zijn alle drie de categorieën in aanwezig. Deze competenties worden in het kompas niet aangegeven ! Samenbindend leiderschap
VAd
Definitie: Het vermogen hebben binnen een groep samenwerking en synergie tot stand te brengen en te stimuleren. GEDRAGSINDICATOREN 1. Verkent en onderzoekt waar samenwerking en samenhang mogelijk is, en faciliteert deze. 2. Handelt zelf vanuit het gemeenschappelijk belang. 3. Weet anderen te inspireren op basis van gemeenschappelijk belang te handelen. 4. Benut de kwaliteiten van de medewerkers optimaal ten behoeve van het doel. 5. Weet tegenstellingen tussen groepsleden te benutten en/of op te l ossen.
5 juli 2004.
22
Individu-gericht aansturen. AVd Definitie: Is in staat richting en sturing te geven aan een medewerker in het kader van diens taakvervulling. GEDRAGSINDICATOREN 1.
Geeft medewerkers duidelijke opdrachten.
2.
Past stijl van aansturen aan de behoeften en capaciteiten van de medewerker en de situatie aan.
3.
Spreekt duidelijke verwachtingen uit over de te bereiken doelstellingen van de medewerker.
4.
Geeft feedback op het functioneren en de bereikte resultaten.
Organisatiegericht aansturen
ADv
Definitie: In staat zijn richting en sturing te geven aan de organisatie door de visie te vertalen in operationele doelen en bedrijfsprocessen. GEDRAGSINDICATOREN 1. Vertaalt de visie van de organisatie in operationele doelen. 2. Vertaalt de operationele doelen in een passende structuur en bedrijfsprocessen. 3.
Stemt de bedrijfsprocessen en interne organisatie af op veranderingen in de strategie of prioriteitsstelling.
4. Houdt vast aan de gekozen visie en strategie. 5. Is transparant t.a.v. de afweging over de gewenste kwaliteit en haalbaarheid.
5 juli 2004.
23
Competentiekompas
oordeelsvorming analyserend vermogen innovatief handelen
leervermogen
plannen en organiseren
omgevingsbewustzijn
visie
onafhankelijkheid
integriteit
Denken
sensitiviteit best.
uitdrukkingsvaardigheid schr. accuratesse anticiperen resultaatgerichtheid
sensitiviteit org
stressbestendigheid voortgangscontrole uitdrukkingsvaardigheid mond.
sensitiviteit interpers .
Voelen
Actie
besluitvaardigheid initiatief vasthoudendheid energie
luisteren
delegeren
motiveren samenwerken
durf ontwikkelen medewerkers
prestatiemotivatie
overtuigingskracht aanpassingsvermogen flexibiliteit klantgerichtheid netwerkvaardigheid
5 juli 2004.
24
Waar vind ik wat ? Eigen competentietaal
gemeenschappelijke competentietaal
A Aanpassingsvermogen Aanspreekbaarheid Aanspreken op gedrag Aansturen Accuratesse Ambitie Analyserend vermogen Analytisch vermogen Anticiperen
aanpassingsvermogen niet in de lijst opgenomen integriteit/ individugericht leidinggeven leidinggevende competenties accuratesse niet in de lijst opgenomen analyserend vermogen analyserend vermogen anticiperen
B Beheersing operaties Beslissen Besluiten nemen Besluitvaardigheid Bestuurssensitiviteit Betrokkenheid Betrouwbaarheid
plannen / voortgangscontrole besluitvaardigheid besluitvaardigheid besluitvaardigheid sensitiviteit (bestuurs) niet in de lijst opgenomen integriteit
C Coachen Coachend leidinggeven
bldz
5 10/ 23 22 5 6 6 6
16 / 22 7 7 7 19 10
Collegialiteit Commitment Communicatie Communiceren Conceptualisering Conceptueel denken Conceptuele flexibiliteit Conflicthantering Contactgerichtheid Creativiteit Cijfermatig inzicht
ontwikkelen medewerkers 14 individugericht leidinggeven/ 23 ontwikkelen medewerkers 14 individugericht leidinggeven/ 23 ontwikkelen medewerkers 14 samenwerken/ initiatief 17 / 9 niet in de lijst opgenomen uitdrukkingsvaardigheid 20 uitdrukkingsvaardigheid 20 analyserend vermogen /oordeelsvorming 6/15 analyserend vermogen 6 flexibiliteit 9 samenbinden leiderschap 22 netwerkvaardigheid 13 innovatief handelen 10 accuratesse 5
D Delegeren Dienstverlenendheid Discipline Doelgericht besturen Doelgericht handelen Doorzetten Doorzettingsvermogen Durf
delegatievermogen 7 klantgerichtheid 11 analyserend vermogen/ resultaatgerichtheid 6/17 organisatiegericht aansturen 23 resultaatgerichtheid 17 energie 8 energie 8 durf 8
Eigen competentietaal
gemeenschappelijke competentietaal
Coachend leiderschap
5 juli 2004.
bldz 25
E Efficiënt handelen Empathisch vermogen Energie Energiek Externe gerichtheid
plannen en organiseren sensitiviteit (interpersoonlijk) energie energie omgevingsbewustzijn
F Flexibel gedrag Flexibel handelen Flexibiliteit
flexibiliteit flexibiliteit flexibiliteit
G Groepsgericht aansturen Groepsgericht leiderschap
samenbindend leiderschap samenbindend leiderschap
H Helicopterview
niet in de lijst opgenomen
I Identificatie Informatieanalyse Individugericht leiderschap Initiatief Initiatief nemen Inlevingsvermogen Innovatief handelen Inspireren Integriteit Internationale oriëntatie Interpersoonlijke sensitiviteit Inventiviteit Inzet
integriteit analyserend vermogen individugericht aansturen initiatief initiatief sensitiviteit innovatief handelen motiveren integriteit omgevingsbewustzijn sensitiviteit interpersoonlijk) innovatief handelen prestatiemotivatie / initiatief
K Klantgerichtheid Klantgericht handelen Kostenbewust handelen Kwaliteitsgerichtheid Kwalitatieve productgerichtheid Kwantitatieve resultaatgerichtheid
klantgerichtheid klantgerichtheid niet in de lijst opgenomen resultaatgerichtheid resultaatgerichtheid resultaatgerichtheid
11 11
leervermogen samenbindend leiderschap / individugericht aansturen samenbindend leiderschap individugericht aansturen leervermogen gemeenschappelijke competentietaal
11 22 23 22 23 11 bldz
L Leervermogen Leiderschap Leidinggeven (groep) Leidinggeven (individueel) Lerende oriëntatie Eigen competentietaal
5 juli 2004.
16 18 8 8 13
9 9 9
22 22
10 6 23 9 9 18/19 10 12 10 13 18 10 16 / 9
17 17 17
26
Leren leren Loyaliteit Luisteren
leervermogen integriteit luisteren
11 10 12
Managementidentificatie Mondelinge presentatie Mondelinge uitdrukkingsvaardigheid Motiveren Multicultureel bewustzijn
voortgangscontrole / Individu gericht leidinggeven sensitiviteit (organisatie) uitdrukkingsvaardigheid (mondelinge) uitdrukkingsvaardigheid (mondelinge) motiveren omgevingsbewustzijn
22 23 19 20 20 12 13
N Netwerken Netwerking Netwerkvaardigheid
netwerkvaardigheid netwerkvaardigheid netwerkvaardigheid
13 13 13
M Management control
O Omgaan met stress Omgang met details Omgevingsbewustzijn Omgevingsgerichtheid Omgevingssensitiviteit Onafhankelijkheid Onderhandelen Ondernemerschap
Organisatie-sensitiviteit Organiseren Overtuigingskracht
stressbestendigheid 19 accuratesse 5 omgevingsbewustzijn 13 omgevingsbewustzijn 13 omgevingsbewustzijn 13 onafhankelijkheid 13 flexibiliteit/ resultaatgerichtheid/ 9/17 klantgerichtheid/ omgevingsbewustzijn/ 11/13 durf 8 ontwikkelen medewerkers 14 oordeelsvorming 15 organisatiegericht aansturen 23 analyserend vermogen/ oordeelsvorming/ 6/15 samenwerken/ initiatief 17/ 9 sensitiviteit/ netwerkvaardigheid/ 19/13 durf 8 sensitiviteit (organisatie) 18 organisatiegericht aansturen 22 sensitiviteit (organisatie) / 19 netwerkvh/ flexibiliteit 13/ 8 sensitiviteit (organisatie) 19 plannen en organiseren 16 overtuigingskracht 15
P Plannen Politiek bewustzijn Politiek-bestuurlijk bewustzijn Politiek-bestuurlijke gevoeligheid Politiek-bestuurlijke omgev.bew.zijn Presenteren Prestatiemotivatie Eigen competentietaal
plannen en organiseren omgevingsbewustzijn omgevingsbewustzijn omgevingsbewustzijn omgevingsbewustzijn uitdrukkingsvaardigheid (mondeling) prestatiemotivatie gemeenschappelijke competentietaal
Ontwikkelen medewerkers Oordeelsvorming Operationeel management Oplossingsgericht denken Optreden Organisatiebewustzijn Organisatiegericht aansturen Organisatie inzicht
5 juli 2004.
16 13 13 13 13 20 16 bldz
27
Prioritering Pro-actief handelen Probleemanalyse Problemen oplossen Productgerichtheid (kwalitatief) Productgerichtheid (kwantitatief) Professionaliteit Professionele integriteit R Rekenschap
plannen 16 anticiperen 5 analyserend vermogen 5 analyserend vermogen/ oordeelsvorming/ 5/15 besluitvaardigheid/ initiatief/ samenwerken 7/9/17 resultaatgerichtheid 17 resultaatgerichtheid 17 accuratesse/ resultaatgerichtheid/ 5/17 klantgerichtheid/ 11 integriteit 10
Relatiebeheer Relativeringsvermogen Resultaatgerichtheid Resultaatgericht aansturen Resultaatgericht handelen Risicobereidheid
resultaatgerichtheid/ prestatiemotivatie/ voortgangscontrole/ klantgerichtheid netwerkvaardigheid niet in de lijst opgenomen resultaatgerichtheid individugericht aansturen resultaatgerichtheid durf
S Samenbindend leiderschap Samenwerken Samenwerking stimuleren Scenario denken Schakelen Schriftelijke presentatie Schriftelijke uitdrukkingsvaardigheid Sensitiviteit Snel schakelen Snelheid van begrip Sociabiliteit Standvastigheid Stevigheid Stimuleren Strategisch aansturen Strategisch en org. gericht aansturen Stressbestendigheid Stresstolerantie Studiezin
samenbindend leiderschap samenwerken samenbindend leiderschap analyserend vermogen / anticiperen aanpassingsvermogen uitdrukkingsvaardigheid (schriftelijke) uitdrukkingsvaardigheid (schriftelijke sensitiviteit (interpersoonlijk) flexibiliteit leervermogen netwerkvaardigheid vasthoudendheid onafhankelijkheid motiveren organisatiegericht aansturen organisatiegericht aansturen stressbestendigheid stressbestendigheid leervermogen
T Taakbewustheid Taakgericht aansturen Tact Toekomstvisie Toewijding
omgevingsbewustzijn,accuratesse, plannen individugericht aansturen sensitiviteit (interpersoonlijk) visie hebben integriteit
Eigen competentietaal
gemeenschappelijke competentietaal
5 juli 2004.
17/16 22/11 13 17 23 17 8
22 17 22 6/ 6 5 20 20 18 9 11 13 21 14 12 23 23 19 19 11
13/ 5 16 23 18 20 10 bldz
28
U Uithoudingsvermogen V Vakinhoudelijke kennis Vakkennis Vasthoudendheid Verantwoordelijkheid
energie
Verantwoordelijkheidsbesef Verantwoordelijkheid nemen Visie Visie ontwikkelen Visie uitdragen Voortgang bewaken Voortgangscontrole
niet in de lijst opgenomen leervermogen vasthoudendheid integriteit/ initiatief/ Vasthoudendheid integriteit initiatief visie hebben visie hebben visie hebben / overtuigingskracht voortgangscontrole voortgangscontrole
Z Zelfinzicht Zelflerend vermogen Zelfontwikkeling Zelfreflectie Zelfstandigheid Zelfvertrouwen Zorgvuldig handelen
leervermogen leervermogen leervermogen leervermogen initiatief / innoverend handelen niet in de lijst opgenomen accuratesse
5 juli 2004.
8
11 21 10/ 9 21 10 9 21 21 21/ 15 22 22
11 11 11 11 9/ 10 5
29