Gemeenschappelijke regeling Grondbank RZG¥Zuidplas
Bestuurlijke werkgroep Driehoek RZG-Zuidplas
1
2
GEMEENSCHAPPELIJKE REGELING
grondbank
RZG
¥
ZUIDPLAS
Introductie
In deze brochure vindt u de tekst van de gemeenschappelijke regeling voor de Grondbank RZG Zuidplas, de kaart met het rechtsgebied van de grondbank en de artikelsgewijze toelichting op de gemeenschappelijke regeling. De gemeenschappelijke regeling is per 1 juli 2004 in werking getreden. De gemeenten Gouda, Moordrecht, Nieuwerkerk aan den IJssel, Waddinxveen, ZevenhuizenMoerkapelle, Rotterdam en de provincie Zuid-Holland hebben de publieke Grondbank RZG Zuidplas opgericht om een actief grondbeleid te kunnen voeren voor de uitvoering van de verstedelijkingsplannen in de Zuidplaspolder. De transformatie van de Zuidplaspolder is een lastige en complexe opgave die de provincie Zuid-Holland samen met de betrokken gemeenten in het gebied, de regio's, het Hoogheemraadschap van Schieland en de diverse belangenorganisaties met voortvarendheid heeft opgepakt. Er wordt gewerkt langs drie sporen: de planvorming, de bestuurlijke besluitvorming en het financiële spoor. Bij het financiële spoor ligt de nadruk op de grondexploitatie, financiële verevening en het gemeenschappelijk grondbeleid. In de eerder uitgebrachte brochure “Publiek let op uw zaak” van de Bestuurlijke werkgroep RZG Zuidplas zijn de contouren van het grondbeleid aangegeven. Een belangrijke aanbeveling is om als gezamenlijke overheden een actief grondbeleid te voeren. Zo kunnen de overheden ook in de uitvoeringsfase van de plannen grip houden op de financiële regie. Samen hebben de partners in de grondbank voldoende financiële slagkracht om de komende jaren op selectieve wijze, strategische grondposities in de Zuidplaspolder in te nemen. De grondbank streeft er derhalve niet naar om alle gronden in bezit te krijgen. De grondbank zal ook niet zelf als publieke ontwikkelingsmaatschappij gaan fungeren. Voor de realisering van de nieuwe plannen zullen de partners in de grondbank afzonderlijke publiek-publieke ontwikkelingsmaatschappijen danwel publiek-private ontwikkelingsmaatschappijen vormen. dr. J.W. Asje van Dijk, voorzitter Bestuurlijke werkgroep driehoek RZG Zuidplas en voorzitter Grondbank RZG Zuidplas,
Gedeputeerde Ruimtelijke en Economische Ontwikkeling provincie Zuid-Holland
3
4
GEMEENSCHAPPELIJKE REGELING
Grondbank
RZG
¥
ZUIDPLAS
Inhoudsopgave
De regeling kent de navolgende hoofdstukken: I II III IV V VI VII VIII IX X XI XII XIII XIV XV XVI
5
Begripsomschrijvingen Doelstellingen, taken en bevoegdheden Algemeen Bestuur Dagelijks Bestuur Voorzitter en plaatsvervangend voorzitters Het ASK Informatie, verantwoording en ontslag Personeel en organisatie Vergoedingen en aansprakelijkheid Financiële bepalingen Het archief Evaluatie Toetreding, uittreding, wijziging en opheffing Geschillen Duur van de regeling Overgangs- en slotbepalingen
GEMEENSCHAPPELIJKE REGELING
grondbank
RZG
¥
ZUIDPLAS
Gemeenschappelijke regeling Grondbank driehoek RZG Zuidplas Provinciale Staten, Gedeputeerde Staten en de Commissaris van de Koning van de provincie Zuid-Holland alsmede de raden, de colleges van burgemeester en wethouders en de burgemeesters van de gemeenten Gouda, Moordrecht, Nieuwerkerk aan den IJssel, Rotterdam, Waddinxveen en ZevenhuizenMoerkapelle, ieder voor zoveel het hun bevoegdheden betreft; overwegende dat: a. het voor een effectieve realisatie van de ruimtelijke, sectorale en grondbeleidsdoelstellingen voor het zogenoemde Zuidplasgebied gewenst is dat voor daarvoor in aanmerking komende gedeelten van het Zuidplasgebied door de betrokken grondgebiedgemeenten, in samenwerking met de gemeente Rotterdam en de provincie ZuidHolland een boven- en intergemeentelijk grondverwervingsbeleid wordt gevoerd; b. het ter uitvoering van het onder a genoemde verwervingsbeleid gewenst is te komen tot een gestructureerde vorm van bestuurlijke samenwerking, waarbij wordt gekomen tot de oprichting van een rechtspersoonlijkheidbezittend openbaar lichaam, waardoor op adequate wijze in het rechtsverkeer kan worden geparticipeerd; c. de realisatie van de onder a genoemde doelstelling door de betrokken gemeenten en de provincie Zuid-Holland niet kan plaatsvinden op basis van integratie van enige in het Wgr-samenwerkingsgebied waarbinnen de Zuidplas is gelegen, bestaande gemeenschappelijke regeling; d. door Provinciale Staten van Zuid-Holland, alsmede de raden van Rotterdam, Gouda, Moordrecht, Nieuwerkerk aan den IJssel, Zevenhuizen-Moerkapelle en Waddinxveen, de verklaringen van geen bezwaar zoals bedoeld in artikel 51, lid 2 van de Wet gemeenschappelijke regelingen, zijn verleend;
6
gelet op de Wet gemeenschappelijke regelingen, de Provinciewet en de Gemeentewet; Besluiten: de volgende Gemeenschappelijke regeling grondbank RZG Zuidplas te treffen:
GEMEENSCHAPPELIJKE REGELING
Grondbank
RZG
¥
ZUIDPLAS
I Algemene bepalingen
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
1. Deze gemeenschappelijke regeling verstaat onder: a. ASK: het meerjarig Aankoop StrategieKader, zoals bedoeld in artikel 20 van deze regeling; b. burgemeester: de burgemeester van een deelnemende gemeente; c. college van burgemeester en wethouders: het college van burgemeester en wethouders van een deelnemende gemeente; d. commissaris van de Koning: de Commissaris van de Koningin van de provincie Zuid-Holland; e. deelnemers: de aan deze regeling deelnemende gemeenten en provincie; f. deelnemende gemeente: een aan deze regeling deelnemende gemeente; g. Gedeputeerde Staten: Gedeputeerde Staten van de provincie Zuid-Holland; h. grondbank: het openbaar lichaam, bedoeld in artikel 2 van deze regeling; i. grondexploitatie: het geheel van activiteiten en werkzaamheden met betrekking tot de verwerving, het bouwen woonrijp maken, en de uitgifte van voor bebouwing geschikt gemaakte gronden, in het kader van de realisatie van planologische maatregelen; j. Intergemeentelijk structuurplan: het door de raden van de deelnemende gemeenten vast te stellen Intergemeentelijk Structuurplan Zuidplas; k. Provinciale Staten: Provinciale Staten van de provincie Zuid-Holland; l. provincie: de aan deze regeling deelnemende provincie Zuid-Holland; m. raad: de gemeenteraad van een deelnemende gemeente; n. rechtsgebied: het grondgebied binnen de gemeenten Gouda, Moordrecht, Nieuwerkerk aan den IJssel, Rotterdam, Waddinxveen en ZevenhuizenMoerkapelle, voorzover dat is gelegen binnen het gebied van het door de deelnemende gemeenten vast te stellen
7
Intergemeentelijk Structuurplan Zuidplas, met uitzondering van de grijs gearceerde ge-bieden, een en ander zoals aan-gegeven op de bij de regeling behorende en gewaarmerkte tekening; o. regeling of gemeenschappelijke regeling: de Gemeenschappelijke regeling grondbank RZG Zuidplas. 2. Waar in de regeling artikelen van de Gemeentewet, de Provinciewet, of van enige andere wet of wettelijke regeling van overeenkomstige toepassing worden verklaard, wordt indien in die artikelen wordt gesproken van gemeente, raad, college van burgemeester en wethouders, en burgemeester, respectievelijk van provincie, Provinciale Staten, Gedeputeerde Staten, en Commissaris van de Koning, daarvoor gelezen de grondbank, het Algemeen Bestuur, het Dagelijks Bestuur, en de voorzitter. Artikel 2 Het openbaar lichaam
1. Er is een openbaar lichaam genaamd: grondbank RZG Zuidplas. Het openbaar lichaam is rechts-persoon en is gevestigd te Den Haag. 2. Het gebied waarvoor deze regeling geldt, omvat het rechtsgebied; een en ander zoals dat is vastgelegd op de van deze regeling onderdeel uitmakende en gewaarmerkte kaart. Artikel 3 Bestuursorganen
Het bestuur van de grondbank bestaat uit: a. het Algemeen Bestuur; b. het Dagelijks Bestuur; c. de voorzitter.
GEMEENSCHAPPELIJKE REGELING
Grondbank
RZG
¥
ZUIDPLAS
II Doelstellingen, taken en bevoegdheden
Artikel 4 Doel
De grondbank heeft tot doel het ontwikkelen, vaststellen en uitvoeren van een strategisch grond-verwervingsbeleid ten behoeve van een effectieve realisatie van de in het kader van het vast te stellen Intergemeentelijk Structuurplan voor het rechtsgebied te formuleren ruimtelijke en sectorale doelstellingen. Artikel 5 Taken
1. De grondbank heeft tot taak het verwerven van een zodanige grondpositie binnen het rechtsgebied, dat wordt voldaan aan de in artikel 4 omschreven doelstelling. Hiertoe worden onder meer de volgende, afgeleide, deeltaken gerekend: a. het opstellen van een meerjarig Aankoop Strategiekader (ASK); b. het verwerven, al dan niet in samenwerking met één of meerdere deelnemers, van alle voor de realisatie van het Intergemeentelijk Structuurplan benodigde en daarvoor in aanmerking komende gronden, een en ander ter uitvoering van het ASK; c. het, in daarvoor in aanmerking komende gevallen, coördineren, faciliteren, (mede) voorbereiden en (mede) uitvoeren van de toepassing door deelnemende gemeenten van de Wet voorkeurs-recht gemeenten; d. het, in daarvoor in aanmerking komende gevallen, toepassen van de Onteigeningswet, zowel door middel van het rechtstreeks indienen van onteigeningsverzoeken bij de Kroon als door middel van het coördineren en faciliteren van door deelnemers te starten onteigeningsprocedures; e. het voeren van (tijdelijk) beheer, in de ruimste zin van het woord, met betrekking tot verworven gronden; f. het financieren van de kosten van verwerving, beheer en verdere kosten ter uitvoering van de doelstelling van deze regeling; g. het verkopen van verworven gronden aan één of meerdere deelnemers dan wel 8
aan door één of meerdere deelnemers (mede) opgerichte rechtspersonen of samenwerkingsverbanden ten behoeve van de in het derde lid omschreven taakstelling. 2. Tot de taken zoals omschreven in het eerste lid, kan, indien dit bijdraagt tot de realisatie van de in artikel 4 omschreven doelstelling, tevens worden gerekend het betrekken van één of meerdere deelnemers bij de uitvoering van één of meerdere van de in het eerste lid genoemde (deel)taken. 3. Onder de taken van de grondbank is uitdrukkelijk niet begrepen de bij de deelnemers berustende taakstelling, gericht op het (doen) voeren van in ieder geval de grondexploitatie ter uitvoering van de planologische maatregelen die ter uitvoering van het Intergemeentelijk Structuurplan voor het rechtsgebied worden vastgesteld. 4. De deelnemers onthouden zich van het voeren van onderhandelingen gericht op het (doen) verwerven van gronden respectievelijk het verwerven van gronden voorzover die gronden zijn gelegen binnen het rechtsgebied, tenzij hiervoor de voorafgaande instemming van de grondbank is verkregen. Artikel 6 Bevoegdheden
1. Aan het bestuur van de grondbank worden ter vervulling van de in artikel 5 omschreven taken alle bevoegdheden van regeling en bestuur toegekend binnen de grens van artikel 54 van de Wet gemeenschappelijke regelingen en met inachtneming van de beperkingen daarin gesteld. 2. Het bestuur van de grondbank heeft niet de bevoegdheid tot de oprichting van en de deelneming in stichtingen, maatschappen, vennootschappen, verenigingen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen.
GEMEENSCHAPPELIJKE REGELING
Grondbank
RZG
¥
ZUIDPLAS
III Algemeen bestuur
Paragraaf 1 Samenstelling, lidmaatschap en stemverhouding Artikel 7 Samenstelling
1. Het Algemeen Bestuur bestaat uit veertien leden, als volgt aan te wijzen: a. de raden van de deelnemende gemeenten wijzen uit hun midden, de voorzitter inbegrepen, en uit de wethouders, elk twee leden en twee plaatsvervangende leden aan. Van deze twee leden, respectievelijk twee plaatsvervangende leden, dient ten minste één lid respectievelijk één plaatsvervangend lid deel uit te maken van het college van burgemeester en wethouders; b. Provinciale Staten wijzen uit hun midden, de voorzitter inbegrepen, en uit de gedeputeerden, twee leden en twee plaatsvervangende leden aan. Van deze twee leden respectievelijk twee plaatsvervangende leden dient ten minste één lid respectievelijk één plaatsvervangend lid deel uit te maken van Gedeputeerde Staten. 2. Bepalingen in deze regeling geldende voor de leden van het Algemeen Bestuur, zijn mede van toepassing op de plaatsvervangende leden. 3. Een lid van het Algemeen Bestuur kan bij afwezigheid worden vervangen door een daartoe aangewezen plaatsvervangend lid. Een plaatsvervanging wordt meegedeeld aan de voorzitter op de wijze, zoals bepaald in het in artikel 13 genoemde Reglement van Orde. Artikel 8 Vereisten lidmaatschap
1. Het lidmaatschap van het Algemeen Bestuur is onverenigbaar met de betrekking van ambtenaar door of vanwege een deelnemer of de grondbank aangesteld of daaraan ondergeschikt. Onder ambtenaar wordt ook verstaan degene die op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht werkzaam is. 2. Op het gestelde in het eerste lid is het bepaalde in artikel 13, tweede lid, van de 9
Provinciewet (zoals dat artikel luidt tot 12 maart 2003), en het bepaalde in artikel 13, tweede lid, van de Gemeentewet (zoals dat artikel luidt tot 7 maart 2002) van overeenkomstige toepassing. Artikel 9 Einde lidmaatschap
1. Het lidmaatschap eindigt als de raad van een deelnemende gemeente respectievelijk Provinciale Staten zijn respectievelijk hun aanwijzing intrekt respectievelijk intrekken, en in ieder geval op de dag waarop de zittingsperiode van de raad respectievelijk Provinciale Staten afloopt. 2. De raad van elke deelnemende gemeente respectievelijk Provinciale Staten beslist respectievelijk beslissen in de eerste vergadering van elke zittingsperiode over de aanwijzing van nieuwe leden van het Algemeen Bestuur. 3. Indien de raad van een deelnemende gemeente niet kan voldoen aan het bepaalde in het tweede lid, blijven de door hem aangewezen leden van het Algemeen Bestuur die hadden moeten aftreden als zodanig fungeren, totdat die raad nieuwe leden heeft aangewezen. Het bepaalde in de vorige volzin is van overeenkomstige toepassing op door Provinciale Staten aan te wijzen nieuwe leden. 4. Degene die ophoudt raadslid, wethouder dan wel burgemeester te zijn van de gemeente waarvan de raad hem of haar als lid van het Algemeen Bestuur heeft aangewezen, houdt daarmee ook op lid van het Algemeen Bestuur te zijn. Het bepaalde in de vorige volzin is van overeenkomstige toepassing op degene die ophoudt lid van Provinciale Staten, gedeputeerde dan wel Commissaris van de Koning te zijn van de provincie waarvan Provinciale Staten hem of haar als lid van het Algemeen Bestuur heeft aangewezen. 5. Indien tussentijds een plaats van een door een raad aangewezen lid van het Algemeen Bestuur vacant of beschikbaar komt, wijst de raad die het aangaat in zijn eerstvolgende vergadering of zo dat niet mogelijk zou zijn ten spoedigste daarna -
GEMEENSCHAPPELIJKE REGELING
Grondbank
een nieuw lid aan. Degene die ter vervulling van een tussentijdse vacature als lid van het Algemeen Bestuur wordt benoemd, treedt af op het tijdstip, waarop degene in wiens of wier plaats hij of zij is benoemd, heeft moeten aftreden. Het bepaalde in de vorige volzin is van overeenkomstige toepassing op een tussentijdse aanwijzing door Provinciale Staten. 6. Van elke aanwijzing tot lid van het Algemeen Bestuur geven burgemeester en wethouders van de deelnemende gemeente respectievelijk Gedeputeerde Staten binnen acht dagen kennis aan de voorzitter van het Algemeen Bestuur. 7. Een lid van het Algemeen Bestuur kan te allen tijde ontslag nemen. Hij deelt zijn ontslag mee aan het bestuursorgaan dat hem heeft aangewezen. Het in de vorige volzin bedoelde bestuursorgaan doet mededeling van het ontslag aan het Algemeen Bestuur. Het lid houdt zitting in het Algemeen Bestuur totdat in de opvolging is voorzien. Artikel 10 Stemverhouding
De leden van het Algemeen Bestuur hebben een meervoudig stemrecht. Het totaal in een vergadering uit te brengen stemmen binnen het Algemeen Bestuur bedraagt 40 stemmen, welk aantal als volgt is verdeeld: a. elk lid dat namens de raad van de gemeente Rotterdam is aangewezen, heeft 5 stemmen; b. elk lid dat namens Provinciale Staten is aangewezen, heeft 5 stemmen; c. elk lid dat namens de raad van de gemeente Gouda is aangewezen, heeft 2 stemmen; d. elk lid dat namens de raad van de gemeente Moordrecht is aangewezen, heeft 2 stemmen; e. elk lid dat namens de raad van de gemeente Nieuwerkerk aan den IJssel is aangewezen, heeft 2 stemmen; f. elk lid dat namens de raad van de gemeente Waddinxveen is aangewezen, heeft 2 stemmen; g. elk lid dat namens de raad van de gemeente Zevenhuizen-Moerkapelle is aangewezen, heeft 2 stemmen.
10
RZG
¥
ZUIDPLAS
Paragraaf 2 Bevoegdheden en werkwijze Artikel 11 Bevoegdheden
1. Met inachtneming van het bepaalde in artikel 4 behoren aan het Algemeen Bestuur alle bevoegd-heden toe die niet ingevolge de regeling aan het Dagelijks Bestuur of de voorzitter zijn overgedragen. Het Algemeen Bestuur kan, naar door deze te stellen regelen, het uitoefenen van deze bevoegdheden overdragen aan het Dagelijks Bestuur, met dien verstande dat niet kunnen worden overgedragen de bevoegdheden bedoeld in het tweede lid, onder a en h. 2. Tot de in het eerste lid, eerste volzin, bedoelde bevoegdheden behoren in ieder geval de volgende bevoegdheden: a. het vaststellen van het ASK; b. het verzoeken aan deelnemende gemeenten tot het tijdig vaststellen van aanwijzingsbesluiten, zoals bedoeld in de Wet voorkeursrecht gemeenten; c. het verzoeken aan deelnemende gemeenten tot het tijdig starten van onteigeningsprocedures; d. het verzoeken aan de Kroon, in de zin van artikel 87 van de Onteigeningswet, tot het starten van onteigeningsprocedures; e. het in opdracht van één of meer deelnemende gemeenten, in het kader van de toepassing van de Wet voorkeursrecht gemeenten, behandelen van door die gemeenten ontvangen aanbiedingen tot verkoop van gronden; f. het verrichten van privaatrechtelijke rechtshandelingen verband houdende met de verwerving van gronden; g. het sluiten van (bestuurs)overeenkomsten met andere overheden, gericht op de ondersteuning en uitvoering van het te voeren verwervingsbeleid; h. het vaststellen van algemeen verbindende voorschriften ter uitvoering van de in artikel 4 omschreven doelstelling; i. het verrichten van privaatrechtelijke rechtshandelingen verband houdende
GEMEENSCHAPPELIJKE REGELING
Grondbank
met het (tijdelijk) beheer van verworven gronden, zulks in de ruimste zin van het woord; j. het verrichten van privaatrechtelijke rechtshandelingen voor de financiering van de verwerving van gronden en het (tijdelijke) beheer van verworven gronden, in de ruimste zin van het woord; k. het aan de raden van de deelnemende gemeente verzoeken om, in het kader van de in artikel 4 bedoelde doelstelling, algemeen verbindende voorschriften, door strafbepaling of bestuursdwang te handhaven, vast te stellen; l. het verrichten van privaatrechtelijke rechtshandelingen voor de verkoop van verworven gronden aan één of meer deelnemers dan wel aan door één of meerdere deelnemers (mede) opgerichte rechtspersonen of samenwerkingsverbanden ten behoeve van de in in artikel 5, derde lid omschreven taakstelling; m. het benoemen, het schorsen en het ontslaan van personeel in dienst van de grondbank, al dan niet op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht, het aangaan van detacheringsovereenkomsten met betrekking tot personeel in dienst van één of meerdere deelnemers, alsmede het aangaan van dienstverleningsovereenkomsten met één of meerdere deelnemers; een en ander voorzover in deze regeling niet anders is bepaald en met inachtneming van door het Algemeen Bestuur te stellen regelen. 3. Voorzover een door het Algemeen Bestuur vastgestelde verordening voorziet in hetzelfde onderwerp als een verordening van een deelnemer, regelt eerstbedoelde verordening de onderlinge verhouding. Het bepaalde in artikel 54, derde lid, tweede volzin, van de Wet gemeenschappelijke regelingen is van overeenkomstige toepassing.
11
RZG
¥
ZUIDPLAS
Artikel 12 Werkwijze
1. Het Algemeen Bestuur vergadert ten minste tweemaal per jaar en voorts zo dikwijls als de voorzitter of het Dagelijks Bestuur dit nodig oordelen, dan wel ten minste één vijfde van het aantal leden dit, onder opgaaf van redenen, schriftelijk verzoekt. 2. De vergaderingen van het Algemeen Bestuur zijn openbaar. De deuren worden gesloten, wanneer ten minste een vijfde van het aantal aanwezige leden daarom verzoekt of de voorzitter het nodig oordeelt. Het Algemeen Bestuur beslist vervolgens of met gesloten deuren zal worden vergaderd. 3. Het bepaalde in artikel 26 van de Provinciewet (zoals dat artikel luidde tot 12 maart 2003) is voor de voorzitter van overeenkomstige toepassing. Artikel 13 Reglement van Orde
1. Het Algemeen Bestuur stelt voor zijn vergaderingen en andere werkzaamheden een Reglement van Orde vast. 2. In het Reglement van Orde worden in ieder geval regels gegeven over de wijze van het verstrekken van inlichtingen en het afleggen van verantwoording, zoals bedoeld in artikel 21 tot en met artikel 23 van deze regeling.
GEMEENSCHAPPELIJKE REGELING
Grondbank
RZG
¥
ZUIDPLAS
IV Dagelijks bestuur
Paragraaf 1 Samenstelling en stemverhouding Artikel 14 Samenstelling
1. Het Dagelijks Bestuur kent een samenstelling van zeven leden, bestaande uit: a. de voorzitter; b. de eerste plaatsvervangend voorzitter; c. de tweede plaatsvervangend voorzitter; d. één lid door het Algemeen Bestuur te kiezen uit hen die daartoe aangewezen zijn door de raad van de gemeente Gouda, tenzij de eerste plaatsvervangend voorzitter raadslid, wethouder of burgemeester is van de gemeente Gouda; e. één lid door het Algemeen Bestuur te kiezen uit hen die daartoe aangewezen zijn door de raad van de gemeente Moordrecht, tenzij de eerste plaatsvervangend voorzitter raadslid, wethouder of burgemeester is van de gemeente Moordrecht; f. één lid door het Algemeen Bestuur te kiezen uit hen die daartoe aangewezen zijn door de raad van de gemeente Nieuwerkerk aan den IJssel, tenzij de eerste plaatsvervangend voorzitter raadslid, wethouder of burgemeester is van de gemeente Nieuwerkerk aan den IJssel; g. één lid door het Algemeen Bestuur te kiezen uit hen die daartoe aangewezen zijn door de raad van de gemeente Waddinxveen, tenzij de eerste plaatsvervangend voorzitter raadslid, wethouder of burgemeester is van de gemeente Waddinxveen; h. één lid door het Algemeen Bestuur te kiezen uit hen die daartoe aangewezen zijn door de raad van de gemeente Zevenhuizen-Moerkapelle, tenzij de eerste plaatsvervangend voorzitter raadslid, wethouder of burgemeester is van de gemeente Zevenhuizen-Moerkapelle. 2. Het Algemeen Bestuur kiest in zijn eerste vergadering van elke zittingsperiode de door hem aan te wijzen leden van het Dagelijks Bestuur. De artikelen 40, 41 en 45 tot en met 47 van de Gemeentewet (zoals 12
deze artikelen luidden tot 7 maart 2002) zijn van overeenkomstige toepassing. 3. De door het Algemeen Bestuur aangewezen leden van het Dagelijks Bestuur treden af als lid van het Dagelijks Bestuur op de dag waarop de zittingsperiode van de leden van het Algemeen Bestuur afloopt. 4. Indien tussentijds een plaats in het Dagelijks Bestuur openvalt, wijst het Algemeen Bestuur een nieuw lid aan. Gaat het openvallen van een plaats in het Dagelijks Bestuur gepaard met het openvallen van een plaats in het Algemeen Bestuur, dan zal het Algemeen Bestuur het kiezen van een nieuw lid van het Dagelijks Bestuur uitstellen totdat de opengevallen plaats in het Algemeen Bestuur weer is bezet. 5. Degene die als lid van het Dagelijks Bestuur ontslag neemt of overeenkomstig het bepaalde in het derde lid moet aftreden, blijft zijn/haar functie waarnemen totdat een opvolger de functie heeft aanvaard. Het nemen van ontslag geschiedt door schriftelijke kennisgeving aan de voorzitter. 6. Degene die tussentijds ophoudt lid van het Algemeen Bestuur te zijn, houdt ook op lid van het Dagelijks Bestuur te zijn. Artikel 15 Stemverhouding
De leden van het Dagelijks Bestuur hebben een meervoudig stemrecht. Het totaal in een vergadering uit te brengen stemmen binnen het Dagelijks Bestuur bedraagt 20 stemmen, welk aantal als volgt is verdeeld: a. de voorzitter heeft 5 stemmen; b. de eerste plaatsvervangend voorzitter heeft 2 stemmen; c. de tweede plaatsvervangend voorzitter heeft 5 stemmen; d. het lid dat, met inachtneming van het bepaalde in artikel 14, eerste lid sub d, is gekozen uit hen die daartoe namens de raad van de gemeente Gouda zijn aangewezen, heeft 2 stemmen; e. het lid dat, met inachtneming van het bepaalde in artikel 14, eerste lid sub e, is gekozen uit hen die daartoe namens de raad van de gemeente Moordrecht zijn aangewezen, heeft 2 stemmen;
GEMEENSCHAPPELIJKE REGELING
Grondbank
f. het lid dat, met inachtneming van het bepaalde in artikel 14, eerste lid sub f, is gekozen uit hen die daartoe namens de raad van de gemeente Nieuwerkerk aan den IJssel zijn aangewezen, heeft 2 stemmen; g. het lid dat, met inachtneming van het bepaalde in artikel 14, eerste lid sub g, is gekozen uit hen die daartoe namens de raad van de gemeente Waddinxveen zijn aangewezen, heeft 2 stemmen; h. het lid dat, met inachtneming van het bepaalde in artikel 14, eerste lid sub h, is gekozen uit hen die daartoe namens de raad van de gemeente ZevenhuizenMoerkapelle zijn aangewezen, heeft 2 stemmen.
Paragraaf 2 Bevoegdheden en werkwijze Artikel 16 Bevoegdheden
Aan het Dagelijks Bestuur is, onverminderd hetgeen overigens in deze regeling is bepaald, opgedragen: a. het Dagelijks Bestuur van de grondbank te voeren, voorzover niet bij of krachtens de Wet gemeenschappelijke regelingen het Algemeen Bestuur of de voorzitter hiermee is belast; b. het voorbereiden van hetgeen aan het Algemeen Bestuur ter beraadslaging en besluitvorming wordt voorgelegd, tenzij bij of krachtens een wettelijke regeling de voorzitter hiermee is belast; c. het uitvoeren van besluiten van het Algemeen Bestuur, tenzij bij of krachtens een wettelijke regeling de voorzitter hiermee is belast; d. het nemen van alle conservatoire maatregelen, zowel in als buiten rechte, en het doen van alles wat nodig is ter voorkoming van verjaring en verlies van recht en bezit; e. het voorstaan van de belangen van de grondbank bij andere overheden, instellingen en diensten waarmee, of personen met wie contact met de grondbank van belang is; f. het beheren van activa en passiva van de grondbank; 13
RZG
¥
ZUIDPLAS
g. de zorg, voorzover deze niet aan anderen toekomt, voor de controle op het geldelijke beheer en de boekhouding; h. het vaststellen van de plannen en voorwaarden van aanbesteding of uitvoering van de werken en leveranties ten behoeve van de grondbank, waarvan de vaststelling het Algemeen Bestuur niet aan zich heeft voorbehouden; i. het houden van voortdurend toezicht op al hetgeen de grondbank aangaat. Artikel 17 Werkwijze
1. Het Dagelijks Bestuur vergadert zo dikwijls de voorzitter dit nodig oordeelt of ten minste twee leden van het Dagelijks Bestuur dit schriftelijk, onder opgaaf van redenen, aan de voorzitter verzoeken. 2. De artikelen 54, eerste lid, 58 en 59 van de Provinciewet (zoals die artikelen luidden voor 12 maart 2003) zijn voor de vergaderingen van het Dagelijks Bestuur van overeenkomstige toepassing.
GEMEENSCHAPPELIJKE REGELING
V
Grondbank
¥
ZUIDPLAS
De voorzitter en plaatsvervangende voorzitters Artikel 18 Benoeming
1. De voorzitter wordt door en uit het Algemeen Bestuur gekozen uit hen die daartoe aangewezen zijn door Provinciale Staten. De artikelen 39, 40 en 66 van de Provinciewet (zoals deze artikelen luidden voor 12 maart 2003) zijn van overeenkomstige toepassing. 2. Bij verhindering of ontstentenis van de voorzitter wordt deze vervangen door de eerste plaats-vervangend voorzitter. De eerste plaatsvervangend voorzitter wordt door en uit het Algemeen Bestuur gekozen uit hen die daartoe zijn aangewezen door de raden van de gemeenten Gouda, Moordrecht, Nieuwerkerk aan den IJssel, Waddinxveen en Zevenhuizen-Moerkapelle. De artikelen 40, 41 en 67 van de Gemeentewet (zoals deze artikelen luidden voor 7 maart 2002) zijn van overeenkomstige toepassing. 3. Bij verhindering of ontstentenis van zowel de voorzitter als de eerste plaatsvervangend voorzitter worden deze vervangen door de tweede plaatsvervangend voorzitter. De tweede plaatsvervangend voorzitter wordt door en uit het Algemeen Bestuur gekozen uit hen die daartoe zijn aangewezen door de raad van de gemeente Rotterdam. De artikelen 40, 41 en 67 van de Gemeentewet (zoals deze artikelen luidden voor 7 maart 2002) zijn van overeenkomstige toepassing. 4. De aanwijzing van de voorzitter alsmede de eerste en tweede plaatsvervangend voorzitter worden aangewezen in de eerstvolgende vergadering van het Algemeen Bestuur van elke zittingsperiode. 5. De voorzitter, de eerste en de tweede plaatsvervangend voorzitter treden af op de dag waarop de zittingsperiode van de leden van het Algemeen Bestuur afloopt. Zij blijven hun functie echter waarnemen totdat hun opvolgers deze functie hebben aanvaard. 6. Indien tussentijds de functie van voorzitter beschikbaar komt, wijst het Algemeen Bestuur zo spoedig mogelijk een nieuwe voorzitter aan, zulks met inachtneming van het bepaalde in het eerste lid. Gaat het beschikbaar komen van de functie van voorzitter gepaard met het openvallen van 14
RZG
een plaats in het Algemeen Bestuur, dan zal het Algemeen Bestuur het aanwijzen van een nieuwe voorzitter uitstellen totdat de opengevallen plaats in het Algemeen Bestuur weer is bezet. Degene die als voorzitter ontslag neemt, blijft zijn/haar functie waarnemen totdat een opvolger de functie heeft aanvaard. Het bepaalde in de eerste tot en met derde volzin is van overeenkomstige toepassing op het tussentijds beschikbaar komen van de functie van eerste respectievelijk tweede plaats-vervangend voorzitter, met dien verstande dat ten aanzien van de nieuwe aanwijzing het tweede respectievelijk derde lid van overeenkomstige toepassing. Artikel 19 Taken en bevoegdheden
1. De voorzitter is tevens voorzitter van het Algemeen en van het Dagelijks Bestuur. 2. De voorzitter is belast met de leiding van vergaderingen van het Algemeen en van het Dagelijks Bestuur. Artikel 26 van de Provinciewet (zoals dat artikel luidde voor 12 maart 2003) is van overeenkomstige toepassing op de vergaderingen van het Algemeen Bestuur. 3. De voorzitter tekent de stukken die van het algemeen en het Dagelijks Bestuur uitgaan. Artikel 74, tweede lid, tweede volzin van de Provinciewet (zoals dat artikel luidde voor 12 maart 2003) is van overeenkomstige toepassing. 4. De voorzitter vertegenwoordigt de grondbank in en buiten rechte. Indien de grondbank en de provincie betrokken zijn in een geding en de voorzitter tevens commissaris van de Koning van de betrokken provincie is, oefent een ander door en uit het Dagelijks Bestuur aan te wijzen lid de in de eerste volzin bevoegdheid uit. Indien de voorzitter wordt vervangen door een plaatsvervangend voorzitter en de grondbank en een deelnemende gemeente betrokken zijn in een geding en de voorzitter tevens burgemeester van de betrokken gemeente is, oefent een ander door en uit het Dagelijks Bestuur aan te wijzen lid de in de eerste volzin bevoegdheid uit.
GEMEENSCHAPPELIJKE REGELING
Grondbank
RZG
¥
ZUIDPLAS
VI Het ASK
Artikel 20 Inhoud en procedure ASK
1. Het Dagelijks Bestuur stelt jaarlijks vóór 15 maart, met inachtneming van het gestelde in hoofdstuk 2, een ontwerp-ASK op, dat als kader geldt voor het door de grondbank uit te voeren verwervings-beleid. In het ontwerp-ASK worden in ieder geval voorstellen gedaan voor: a. de wijze, het tempo en de te verwachten resultaten van realisatie van de in artikel 4 genoemde doelstellingen; b. de afstemming met het door de deelnemers te voeren ruimtelijk en grondbeleid in relatie tot de uitvoering van het Intergemeentelijk Structuurplan binnen het rechtsgebied; c. de begrenzing in omvang van de voorraad verworven gronden; d. de begrenzing van de maximale boekwaarde van de voorraad verworven gronden; e. de begrenzing van de maximale omvang van het aangetrokken vreemd vermogen door de grondbank; f. de inhoudelijke en procedurele voorwaarden waarbinnen privaatrechtelijke rechtshandelingen gericht op de verwerving van gronden dienen plaats te vinden; g. de inhoudelijke en procedure voorwaarden waarbinnen privaatrechtelijke rechtshandelingen gericht op de verkoop van gronden, zoals bedoeld in artikel 5, eerste lid onder g, dienen plaats te vinden. 2. Het ASK beslaat steeds een periode van vier jaar, te rekenen vanaf het eerste jaar volgende op het jaar van vaststelling. Het ASK wordt jaarlijks bijgesteld. Het bepaalde in het eerste lid is op de bijstelling van overeenkomstige toepassing. 3. Het ontwerp-ASK wordt vóór 1 april toegezonden aan de leden van het Algemeen Bestuur, Provinciale Staten en de raden van de deelnemende gemeenten. Provinciale Staten en de raden van de deelnemende gemeenten kunnen binnen zes weken hun reacties op het ontwerp-ASK kenbaar maken aan het Dagelijks Bestuur. 15
Het Dagelijks Bestuur voegt de commentaren waarin deze reactie is vervat, bij het ontwerp-ASK zoals dit aan het Algemeen Bestuur wordt aangeboden. 4. Het Algemeen Bestuur stelt het ASK vast vóór 1 juli van het jaar voorafgaande aan het eerste jaar waarvoor het ASK dan wel het bijgestelde ASK moet dienen. Na vaststelling wordt het ASK toegezonden aan Provinciale Staten en de raden van de deelnemende gemeenten.
GEMEENSCHAPPELIJKE REGELING
Grondbank
RZG
¥
ZUIDPLAS
VII Informatie, verantwoording en ontslag Artikel 21 Interne werking
1. De leden van het Dagelijks Bestuur zijn, tezamen en ieder afzonderlijk, aan het Algemeen Bestuur verantwoording verschuldigd voor het door het Dagelijks Bestuur gevoerde bestuur. 2. Zij geven het Algemeen Bestuur mondeling of schriftelijk de door een of meer leden gevraagde inlichtingen, op de wijze zoals die is geregeld in het Reglement van Orde van het Algemeen Bestuur. 3. Het Algemeen Bestuur is bevoegd aan een lid van het Dagelijks Bestuur tussentijds ontslag te verlenen ingeval deze heeft opgehouden het vertrouwen van het Algemeen Bestuur te bezitten. Het bepaalde in de artikelen 49 en 50 van de Provinciewet (zoals deze luidden voor 12 maart 2003) is van overeenkomstige toepassing. 4. Het bepaalde in de voorgaande leden is van overeenkomstige toepassing op de voorzitter voor het door hem/haar gevoerde bestuur. Artikel 22 Externe werking, bestuursorganen
1. Het Algemeen Bestuur, het Dagelijks Bestuur, en de voorzitter geven aan Provinciale Staten en de raden van de deelnemende gemeenten, gevraagd of ongevraagd, alle inlichtingen die voor een juiste beoordeling van het door het bestuur gevoerde en te voeren beleid nodig is, indien het verstrekken daarvan niet in strijd is met het openbaar belang. 2. Een verzoek om inlichtingen door een of meer leden van Provinciale Staten of van de raad van een deelnemende gemeente dient schriftelijk te worden ingediend bij het Dagelijks Bestuur. 3. Het Dagelijks Bestuur verstrekt de gevraagde inlichtingen aan Provinciale Staten respectievelijk de raad van een deelnemende gemeente schriftelijk binnen één maand na ontvangst van het verzoek.
16
Artikel 23 Externe werking, leden Algemeen Bestuur
1. Een lid van het Algemeen Bestuur geeft het bestuursorgaan dat hem als lid heeft aangewezen, mondeling of schriftelijk de door een of meerdere leden van dat bestuursorgaan overeenkomstig het Reglement van Orde van dat bestuursorgaan verlangde inlichtingen, waarvan het verstrekken niet in strijd is met artikel 16, zesde lid Wet gemeenschappelijke regelingen. 2. Alvorens de gevraagde inlichtingen zoals bedoeld in het eerste lid te verstrekken, kan het lid zich daarover laten adviseren door het Dagelijks Bestuur. 3. Een lid van het Algemeen Bestuur is aan het bestuursorgaan dat hem als lid heeft aangewezen, verantwoording schuldig voor het door hem in het Algemeen Bestuur gevoerde beleid. Het afleggen van verantwoording vindt plaats op de wijze zoals geregeld in het Reglement van Orde van het desbetreffende bestuursorgaan, met dien verstande dat daarbij een termijn in acht wordt genomen die het lid de gelegenheid biedt om zich desgewenst door het Dagelijks Bestuur te laten informeren. 4. Provinciale staten respectievelijk de raad van een deelnemende gemeente is bevoegd een door hen respectievelijk hem aangewezen lid van het Algemeen Bestuur ontslag te verlenen indien dit lid het vertrouwen van Provinciale Staten respectievelijk de raad niet meer bezit, overeenkomstig het bepaalde in het Reglement van Orde van Provinciale Staten respectievelijk de desbetreffende raad.
GEMEENSCHAPPELIJKE REGELING
Grondbank
RZG
¥
ZUIDPLAS
VIII Personeel en organisatie
Artikel 24 De secretaris en de directeur
1. Tot het personeel van de grondbank behoren de secretaris en de directeur. Het Algemeen Bestuur beslist over de benoeming, de schorsing en het ontslag van de secretaris en de directeur. Deze functies zijn onverenigbaar. De secretaris en de directeur worden bij verhindering of ontstentenis vervangen op een door het Algemeen Bestuur te bepalen wijze. 2. De secretaris is het Algemeen Bestuur, het Dagelijks Bestuur, en de voorzitter behulpzaam in alles wat de hun opgedragen taak aangaat. Artikelen 33 en 100 van de Provinciewet (zoals deze artikelen luidden voor 12 maart 2003) zijn van overeenkomstige toepassing. 3. Door de secretaris worden alle stukken die van het algemeen en van het Dagelijks Bestuur uitgaan, meeondertekend. Het bepaalde in artikel 102, tweede lid van de Provinciewet (zoals dat artikel luidde voor 12 maart 2003) is van overeenkomstige toepassing. 4. De directeur is onder toezicht van het Dagelijks Bestuur verantwoordelijk voor de administratie, het beheer van vermogenswaarden en het jaarlijks opmaken van de rekening. Het Algemeen Bestuur stelt voor de directeur een instructie vast. Artikel 25 Rechtspositie personeel
1. Het Dagelijks Bestuur kan, naast de in artikel 24 genoemde secretaris en directeur, met inachtneming van de door het Algemeen Bestuur te stellen regels verdere personeelsleden aanstellen. 2. Het Algemeen Bestuur regelt de bezoldiging van de secretaris, de directeur en het eventuele overige personeel van de grondbank, al dan niet werkzaam op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht. 3. Op de secretaris, de directeur en de eventuele overige ambtenaren van de grondbank, en op het eventuele overige personeel werkzaam op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht zijn van overeenkomstige toepassing de door de provincie vastgestelde of nog vast te stellen 17
regelingen van de rechtstoestand en van de arbeidsvoorwaarden met de daaruit voortvloeiende uitvoerings-voorschriften. 4. Bij de uitvoering van de in het derde lid bedoelde regelingen en voorschriften treden in de plaats van de organen en functionarissen en de provincie, de overeenkomstige organen en functionarissen van de grondbank. Artikel 26 Detachering en dienstverlening
1. Voor de uitvoering van de in artikel 5, eerste lid genoemde deeltaken is het Dagelijks Bestuur, met inachtneming van de door het Algemeen Bestuur te stellen regels, bevoegd tot het aangaan van overeenkomsten met één of meerdere deelnemers, waarbij personeel in dienst van de deelnemers wordt gedetacheerd bij de grondbank. In deze overeenkomst worden bepalingen opgenomen over het functionele werkgeverschap, de rechtspositie en de kosten. 2. Voor de uitvoering van de in artikel 5, eerste lid genoemde deeltaken is het Dagelijks Bestuur, met inachtneming van de door het Algemeen Bestuur te stellen regels, bevoegd tot het aangaan van dienstverleningsovereenkomsten met één of meerdere deelnemers. In deze overeenkomst worden bepalingen opgenomen over de met de uitvoering gepaard gaande kosten.
GEMEENSCHAPPELIJKE REGELING
Grondbank
RZG
¥
ZUIDPLAS
IX Vergoedingen en aansprakelijkheid
Artikel 27 Vergoedingen en verzekering
1. De leden van het Algemeen Bestuur, het Dagelijks Bestuur en de voorzitter ontvangen geen vergoeding voor hun werkzaamheden. 2. Het Dagelijks Bestuur draagt zorg voor het sluiten van een verzekering met een naar het oordeel van het Dagelijks Bestuur toereikende dekking, tegen de risico’s van aansprakelijkheid.
18
GEMEENSCHAPPELIJKE REGELING
Grondbank
RZG
¥
ZUIDPLAS
X Financiële bepalingen
Artikel 28 Administratie en beheer
1. Het Algemeen Bestuur stelt een verordening vast voor de organisatie van de administratie en van het beheer van vermogenswaarden. Deze regels dienen te waarborgen dat aan de eisen van doelmatig-heid en controle wordt voldaan. De verordening wordt door het Dagelijks Bestuur binnen twee weken na vaststelling toegezonden aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Het bepaalde in artikel 216 van de Provinciewet (zoals dat artikel luidde voor 12 maart 2003) is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de administratie en het beheer verricht wordt door of namens de directeur zoals bedoeld in artikel 24, vierde lid van deze regeling. 2. Op de controle op de administratie en op het beheer van vermogenswaarden zijn de artikelen 217 en 218 van de Provinciewet (zoals die artikelen luidden voor 12 maart 2003) van overeenkomstige toepassing. Artikel 29 Comptabiliteitsvoorschriften
De begroting, de begrotingswijzigingen, de meerjarenraming, en de rekening worden ingericht overeen-komstig de in en krachtens het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten gestelde regels. Artikel 30 Begroting
1. Het Dagelijks Bestuur zendt jaarlijks vóór 1 april een ontwerp-begroting van de grondbank voor het komende kalenderjaar, vergezeld van een deugdelijke toelichting, aan Provinciale Staten en aan de raden van de deelnemende gemeenten. 2. De ontwerpbegroting wordt door de zorg van Provinciale Staten en de besturen van de deelnemende gemeenten voor eenieder ter inzage gelegd en tegen betaling van de kosten algemeen verkrijgbaar gesteld. Artikel 190, tweede en derde lid van de Gemeentewet (zoals dat artikel luidde voor 7 maart 2002) is van overeenkomstige toepassing. 3. Provinciale Staten en de raden van de deelnemende gemeenten kunnen binnen zes weken na toezending van de ontwerp19
begroting het Dagelijks Bestuur van hun reacties doen blijken. Het Dagelijks Bestuur voegt de commentaren waarin deze reactie is vervat, bij de ontwerp-begroting zoals deze aan het Algemeen Bestuur wordt aangeboden. 4. Het Algemeen Bestuur stelt de begroting vast vóór 1 juli van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting moet dienen. Na vaststelling wordt de begroting toegezonden aan Provinciale Staten en de raden van de deelnemende gemeenten. De vastgestelde begroting wordt binnen veertien dagen na vaststelling doch uiterlijk vóór 15 juli van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient, gezonden aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. 5. Provinciale staten en de raden van de deelnemende gemeenten kunnen de Minister van Binnen-landse Zaken en Koninkrijksrelaties binnen zes weken hun gevoelen over de vastgestelde begroting doen blijken. De in de vorige volzin bedoelde termijn vangt aan met ingang van de dag na die van de verzending zoals bedoeld in het vierde lid, tweede volzin. 6. Van de beslissing van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties doet het Dagelijks Bestuur mededeling aan Provinciale Staten en de raden van de deelnemende gemeenten. 7. In de begroting wordt aangegeven het naar raming bepaalde batig of nadelig saldo. Het bepaalde in artikel 32 is van overeenkomstige toepassing. 8. Het bepaalde in het eerste tot en met zevende lid van dit artikel is van overeenkomstige toepassing op besluiten tot wijziging van de begroting, zulks met inachtneming van het bepaalde in het negende lid. 9. Het bepaalde in het derde en vijfde lid is niet van toepassing op begrotingswijzigingen die: a. niet leiden tot overschrijding van het totaalbedrag van de lasten en/of baten van de begroting; én: b. niet leiden tot een daling van het geraamde batig saldo dan wel stijging van het geraamde nadelig saldo.
GEMEENSCHAPPELIJKE REGELING
Grondbank
Artikel 31 Rekening
1. Van de rechtmatigheid en de doelmatigheid van de baten en lasten van de grondbank wordt door het Dagelijks Bestuur over het verstreken dienstjaar verantwoording gedaan aan het Algemeen Bestuur, onder overlegging van de door of namens de directeur, overeenkomstig de artikel 28, eerste lid bedoelde verordening, aangeboden rekening met toelichting. Het Dagelijks Bestuur voegt daarbij een verslag van het onderzoek naar de deugdelijkheid van de rekening, ingesteld door de op grond van artikel 28, tweede lid, genoemde regelen aangewezen deskundige. 2. Het Algemeen Bestuur onderzoekt de rekening zonder uitstel en stelt haar vast vóór 1 juli van het jaar volgend op het jaar waarop de rekening betrekking heeft. Van de vaststelling doet het Dagelijks Bestuur mededeling aan Provinciale Staten en de raden van de deelnemende gemeente. 3. Zij wordt terstond doch in ieder geval vóór 15 juli met alle bijbehorende stukken toegezonden aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. 4. De vaststelling van de rekening ontlast de leden van het Dagelijks Bestuur van het daarin verantwoor-de financieel beheer, behoudens later in rechte gebleken onregelmatigheden. 5. In de rekening wordt het werkelijke batige of nadelige saldo opgenomen. Het bepaalde in artikel 32 is van overeenkomstige toepassing. Artikel 32 Risicoverdeling deelnemers
1. De deelnemers zullen er steeds zorg voor dragen dat de grondbank te allen tijde over voldoende middelen beschikt om aan al zijn verplichtingen jegens derden te kunnen voldoen. 2. Indien aan het Algemeen Bestuur blijkt dat een deelnemende gemeente weigert de uit het eerste lid voortvloeiende uitgaven op de gemeentebegroting te zetten, doet het Algemeen Bestuur onverwijld aan Gedeputeerde Staten het verzoek over te gaan tot toepassing van de artikelen 194 en 20
RZG
¥
ZUIDPLAS
195 van de Gemeentewet (zoals die artikelen luidden voor 7 maart 2002). Indien aan het Algemeen Bestuur blijkt dat de provincie weigert de uit het eerste lid voortvloeiende uitgaven op de provinciebegroting te zetten, doet het Algemeen Bestuur onverwijld aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Konink-rijksrelaties het verzoek over te gaan tot toepassing van de artikelen 198 en 199 van de Provinciewet (zoals die artikelen luidden voor 12 maart 2003). 3. Het Algemeen Bestuur beslist of een batig saldo van de begroting of rekening van baten en lasten: a. geheel of gedeeltelijk zal worden toegevoegd aan reserves; en/of b. geheel of gedeeltelijk aan de deelnemers zal worden uitgekeerd. 4. Het Algemeen Bestuur beslist of een nadelig saldo van de begroting of rekening van baten en lasten: a. geheel of gedeeltelijk ten laste van het volgende dienstjaar zal worden gebracht; en/of b. geheel of gedeeltelijk ten laste van bestaande reserves zal worden gebracht; en/of c. geheel of gedeeltelijk ten laste van de deelnemers zal worden gebracht. 5. Indien er sprake is van een verdeling van enig batig saldo ten gunste van de deelnemers dan wel van enig nadelig saldo ten laste van de deelnemers, geschiedt de verdeling als volgt: • 40% van het batige/nadelige saldo komt ten gunste van/ten laste van de provincie; • 40% van het batige/nadelige saldo komt ten gunste van/ten laste van de gemeente Rotterdam; • 6% van het batige/nadelige saldo komt ten gunste van/ten laste van de gemeente Gouda; • 2% van het batige/nadelige saldo komt ten gunste van/ten laste van de gemeente Moordrecht; • 5% van het batige/nadelige saldo komt ten gunste van/ten laste van de gemeente Nieuwerkerk aan den IJssel;
GEMEENSCHAPPELIJKE REGELING
Grondbank
• 2% van het batige/nadelige saldo komt ten gunste van/ten laste van de gemeente Zevenhuizen-Moerkapelle; • 5% van het batige/nadelige saldo komt ten gunste van/ten laste van de gemeente Waddinxveen. 6. Indien het Dagelijks Bestuur, op de voet van artikel 16, voornemens is een geldlening aan te trekken onder rechtstreekse garantiestelling van de deelnemers, dan gaat het Dagelijks Bestuur niet over tot het aangaan van zodanige geldlening totdat door alle deelnemers schriftelijk is meegedeeld dat met de verlening van die garantiestelling wordt ingestemd. Het Dagelijks Bestuur richt ten aanzien van dit voornemen een schriftelijk verzoek tot garantiestelling aan de deelnemers, waarbij geldt dat voor de verdeling van de garantiestelling over de deelnemers de percentages zoals genoemd in artikel 32, lid 5 van toepassing zijn. Artikel 33 Rekening-courantverhouding
1. Ter voorziening in de behoefte aan kasgeld en voor het aangaan van leningen wordt door de provincie ten behoeve van de grondbank een rekening-courant opengesteld, zulks onder nader overeen te komen voorwaarden. 2. De in het eerste lid gecreëerde rekeningcourantverhouding laat onverlet dat de grondbank met bancaire instellingen of met andere deelnemers een rekeningcourantverhouding voor het in eerste lid genoemde doel kan aangaan.
21
RZG
¥
ZUIDPLAS
GEMEENSCHAPPELIJKE REGELING
Grondbank
XI Archief
Artikel 34 Archiefzorg
1. Het Dagelijks Bestuur draagt zorg voor de archiefbescheiden van de bestuursorganen ingesteld bij deze regeling overeenkomstig een door het Algemeen Bestuur vast te stellen regeling, die aan Gedeputeerde Staten moet worden meegedeeld. 2. Gedeputeerde staten oefenen toezicht uit op de in lid 1 aan het Dagelijks Bestuur opgedragen zorg voor de archiefbescheiden overeenkomstig artikel 33 van de Archiefwet 1995. 3. De secretaris is belast met het beheer van de archiefbescheiden. 4. Voor de bewaring van de op grond van artikel 12 van de Archiefwet 1995 over te brengen archief-bescheiden van de in deze regeling genoemde organen wijst het Algemeen Bestuur een archief-bewaarplaats aan. 5. Na opheffing van de gemeenschappelijke regeling worden de in lid 3 bedoelde archiefbescheiden overgebracht naar de alsdan door het Algemeen Bestuur aangewezen archiefbewaarplaats.
22
RZG
¥
ZUIDPLAS
GEMEENSCHAPPELIJKE REGELING
Grondbank
XII Evaluatie
Artikel 35 Inhoud en procedure evaluatie
1. Uiterlijk vóór 1 oktober 2005 verplichten de deelnemers zich de toepassing en werking van deze regeling te evalueren. Voorts verplichten de deelnemers zich de toepassing en werking van deze regeling vóór 1 juli 2009 te evalueren. 2. De in het eerste lid bedoelde evaluatie heeft tot doel na te gaan: a. of, en zo ja in welke mate de in deze regeling geformuleerde doelstellingen zijn behaald; b. of, en zo ja in welke mate de in deze regeling vastgelegde overdracht van taken en bevoegd-heden, in het licht van de doelstelling van deze regeling, aanpassing behoeft; c. of, en zo ja onder welke voorwaarden de regeling na het afloop van de in artikel 40 genoemde termijn alsnog dient te worden voortgezet. 3. Door het Algemeen Bestuur wordt een regeling vastgesteld, volgens welke procedure de in het eerste lid bedoelde evaluatie zal plaatsvinden.
23
RZG
¥
ZUIDPLAS
GEMEENSCHAPPELIJKE REGELING
XIII
Grondbank
¥
ZUIDPLAS
Toetreding, uittreding, wijziging en opheffing Artikel 36 Toetreding en uittreding
1. Toetreding tot de regeling door andere gemeenten en/of provincies is alleen mogelijk door wijziging van deze regeling. 2. Een deelnemer kan uittreden uit de regeling per 1 januari 2006 middels een daartoe strekkend besluit van (voorzover het de provincie betreft) Provinciale Staten, Gedeputeerde Staten en de commissaris van de Koning dan wel (voorzover het een gemeente betreft) de raad, het college van burgemeester en wethouders en de burgemeester. De in de vorige volzin bedoelde besluiten van de genoemde bestuursorganen van een deelnemer kunnen eerst worden genomen nadat de in artikel 35, eerste volzin bedoelde evaluatie is voltooid, met dien verstande dat de bedoelde besluiten uiterlijk dienen te zijn vastgesteld op 1 november 2005. Een afschrift van de besluiten tot uittreding van een deelnemer wordt zo spoedig mogelijk toegezonden aan het Algemeen Bestuur, alsmede aan Provinciale Staten en de raden van de deelnemende gemeenten. 3. Het Algemeen Bestuur beslist binnen acht weken na ontvangst van de besluiten tot uittreding van een deelnemer of de regeling wordt opgeheven. Het in de vorige volzin bedoelde besluit van het Algemeen Bestuur heeft de kracht van voorstel, gericht aan Provinciale Staten en de raden van de deelnemende gemeenten. Het bepaalde in artikel 38, eerste lid is van overeenkomstige toepassing. 4. Indien tot opheffing wordt besloten, is het bepaalde in artikel 38, tweede lid en verder van overeen-komstige toepassing. Het besluit tot opheffing treedt in de plaats van de in het tweede lid bedoelde besluiten tot uittreding. 5. Indien binnen de in het derde lid genoemde periode niet tot opheffing wordt beslist, regelt het Algemeen Bestuur de financiële en overige gevolgen van de uittreding, zulks met inachtneming van het bepaalde in het zesde lid. 6. In de situatie zoals bedoeld in het vijfde lid, gaan alle rechten en plichten van de 24
RZG
grondbank, zoals deze bestaan op 31 december 2005, bij uittreding over naar een uittredende deelnemer naar evenredigheid van het in artikel 32, vijfde lid voor die uittredende deelnemer geldende percentage. Artikel 37 Wijziging
1. Het Dagelijks Bestuur en/of Provinciale Staten en/of de raad van een deelnemende gemeente kan aan het Algemeen Bestuur voorstellen doen voor wijziging van de regeling. 2. Indien het Algemeen Bestuur wijziging van de regeling wenselijk acht, doet het Dagelijks Bestuur het door het Algemeen Bestuur vastgestelde voorstel toekomen aan Provinciale Staten en de raden van de deelnemende gemeenten. 3. Een wijziging is totstandgekomen, wanneer de in lid 2 bedoelde bestuursorganen van de meerder-heid van het aantal deelnemers met het voorstel van het Algemeen Bestuur hebben ingestemd. 4. De wijziging treedt in werking terstond nadat de daartoe strekkende besluiten van de onderscheiden bestuursorganen van een deelnemer zijn ingeschreven in de registers zoals bedoeld in artikel 27 van de Wet gemeenschappelijke regelingen, tenzij het besluit een latere datum aangeeft. Artikel 38 Opheffing
1. De regeling wordt opgeheven wanneer de datum zoals bedoeld in artikel 40 is verstreken, of zoveel eerder wanneer de in artikel 37, lid 2 bedoelde bestuursorganen van de meerderheid van het aantal deelnemers, al dan niet op basis van een voorstel van het Algemeen Bestuur, daartoe besluiten. 2. Het bepaalde in artikel 37, lid 4 is van overeenkomstige toepassing. 3. In geval van opheffing van de regeling, besluit het Algemeen Bestuur tot liquidatie en stelt daarvoor de nodige regels. Hierbij kan van de bepalingen van de regeling – met uitzondering van het bepaalde in artikel 32, derde tot en met vijfde lid en
GEMEENSCHAPPELIJKE REGELING
Grondbank
van het bepaalde in artikel 38 – worden afgeweken. 4. Het liquidatieplan wordt door het Algemeen Bestuur, Provinciale Staten en de raden van de deelnemende gemeenten gehoord, vastgesteld. Het behoeft de goedkeuring van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. 5. Het liquidatieplan voorziet in de verplichting van de deelnemers alle rechten en verplichtingen van de grondbank over de deelnemers te verdelen op een in het liquidatieplan te bepalen wijze. Voorts voorziet het liquidatieplan in: a. de gevolgen die de opheffing voor het personeel van de grondbank heeft; b. een voorkeursrecht voor de deelnemende gemeenten tot aankoop tegen marktconforme condi-ties van de alsdan bij de grondbank in eigendom zijnde c.q. door de grondbank aangekochte gronden. 6. Zo nodig blijven de bestuursorganen van de grondbank ook na het tijdstip van de opheffing in functie, totdat de liquidatie is beëindigd.
25
RZG
¥
ZUIDPLAS
GEMEENSCHAPPELIJKE REGELING
Grondbank
XIV Geschillen
Artikel 39 Geschillen
1. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties beslist omtrent geschillen over de toepassing, in de ruimste zin des woords, van deze regeling tussen besturen van deelnemers of tussen besturen van een of meer deelnemers en het bestuur van het openbaar lichaam, voorzover die geschillen niet behoren tot die zoals vermeld in artikel 112, eerste lid van de Grondwet of tot die waarvan de beslissing krachtens artikel 112, tweede lid van de Grondwet is opgedragen aan hetzij de rechterlijke macht, hetzij aan gerechten die niet tot de rechterlijke macht behoren. Het bepaalde in artikel 28, tweede en derde lid van de Wet gemeenschappelijke regelingen is van overeenkomstige toepassing. 2. Alvorens een beslissing zoals bedoeld in het eerste lid te nemen, legt het Algemeen Bestuur een dergelijk geschil om advies voor aan een door het Algemeen Bestuur in te stellen geschillen-commissie, zulks met inachtneming van het bepaalde in lid 3 en 4. Het Algemeen Bestuur kan regels stellen voor het functioneren van de geschillencommissie. 3. De geschillencommissie hoort de bij dat geschil betrokken besturen en brengt advies uit aan de bij dat geschil betrokken besturen over de mogelijkheden partijen tot overeenstemming te brengen. Een afschrift van dit advies wordt toegezonden aan het Algemeen Bestuur. 4. Indien, nadat het advies van de geschillencommissie is uitgebracht, de bij het geschil betrokken besturen alsnog niet blijken tot overeenstemming te komen, wordt het advies van de geschillencommissie toegezonden aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
26
RZG
¥
ZUIDPLAS
GEMEENSCHAPPELIJKE REGELING
Grondbank
XV Duur van de regeling
Artikel 40 Duur regeling
De regeling heeft een looptijd tot 1 januari 2010.
27
RZG
¥
ZUIDPLAS
GEMEENSCHAPPELIJKE REGELING
Grondbank
RZG
¥
ZUIDPLAS
XVI Overgangs- en slotbepalingen
Artikel 41 Tussentijdse benoeming leden Algemeen Bestuur, Dagelijks Bestuur en (plaatsvervangend) voorzitter(s)
1. Voorzover van belang, in afwijking van artikel 9, lid 5 van deze regeling geschiedt de aanwijzing van de leden van het Algemeen Bestuur voor de eerste zittingsperiode binnen één maand na de inwerkingtreding van deze regeling. 2. Voorzover van belang, in afwijking van artikel 14, lid 4 van deze regeling geschiedt de aanwijzing van de leden van het Dagelijks Bestuur voor de eerste zittingsperiode in de eerste vergadering van het Algemeen Bestuur. 3. Voorzover van belang, in afwijking van artikel 18, lid 4 van deze regeling geschiedt de aanwijzing van de voorzitter, de eerste plaatsvervangend voorzitter en de tweede plaatsvervangend voorzitter voor de eerste zittingsperiode in de eerste vergadering van het Algemeen Bestuur. Daarbij wordt de eerste plaatsvervangend voorzitter – in afwijking van het bepaalde in artikel 18, lid 2 van deze regeling – gekozen door en uit het Algemeen Bestuur uit hen die daartoe zijn aangewezen door de raad van de gemeente Nieuwerkerk aan den IJssel. Artikel 42 Niet-voorziene gevallen
In alle gevallen waarin deze regeling niet voorziet, wordt, voorzover wet- en regelgeving zich daartegen niet verzet, door het Algemeen Bestuur een voorziening getroffen. Artikel 43 Inwerkingtreding van de regeling
1. Deze regeling treedt in werking met ingang van de eerste dag van de maand volgende op de maand waarin de inschrijving heeft plaatsgevonden in de registers zoals bedoeld in artikel 27, tweede lid van de Wet gemeenschappelijke regelingen met dien verstande dat de datum van inwerkingtreding tenminste zes weken na de bekendmaking van de regeling ligt. De regeling treedt niet in werking indien binnen de zes weken na de bekendmaking voldoende inleidende verzoeken tot het houden van een referendum zijn ingediend. 28
2. Het bestuur van de provincie draagt zorg voor de in artikel 27 van de Wet gemeenschappelijke regelingen bedoelde opname in het register. Artikel 44 Citeertitel
De regeling kan worden aangehaald als “Gemeenschappelijke regeling grondbank RZG Zuidplas”. Artikel 45 Overgangsbepalingen
1. De begroting wordt voor de eerste maal vastgesteld voor de periode aanvangende op de dag waarop de regeling in werking treedt, tot het einde van het kalenderjaar dan wel, indien het Algemeen Bestuur daartoe besluit, tot het einde van het volgende kalenderjaar. 2. Het ASK wordt voor de eerste maal vastgesteld voor de periode aanvangende op de dag waarop de regeling in werking treedt. Het einde van de eerste planperiode wordt, met inachtneming van het bepaalde in het eerste lid, door het Algemeen Bestuur bepaald. 3. De eerste rekening heeft betrekking op de periode waarvoor de eerste begroting geldt.
GEMEENSCHAPPELIJKE REGELING
Grondbank
RZG
¥
ZUIDPLAS
Artikelsgewijze toelichting Gemeenschappelijke regeling grondbank RZG Zuidplas
Aanhef Deelnemende partijen
De regeling wordt mede aangegaan door de Commissaris van de Koningin en de burgemeesters van de betrokken gemeenten. Ook een aantal wettelijke bevoegdheden van de burgemeester en de Commissaris van de Koningin worden in de regeling overgedragen (ondertekening van bestuursbesluiten, het vertegenwoordigen van de gemeente respectievelijk provincie in en buiten rechte etc.); dit alles voorzover het betreft de afgebakende taakstelling van de gemeenschappelijke regeling. Considerans
Onder a is het belang omschreven van het voeren van een boven- en intergemeentelijk verwervingsbeleid, waar het gaat om de daarvoor in aanmerking komende gedeelten van het Zuidplasgebied; dit alles in het kader van het door de deelnemende partijen te voeren ruimtelijk, sectoraal (bijv. volkshuisvestelijk) en grondbeleid. Onder b is het belang omschreven om te komen tot een vorm van gestructureerde samen-werking, waarbij een rechtspersoonlijkheidbezittend openbaar lichaam wordt opgericht. Onder c is, ter uitwerking van het bepaalde in artikel 51a Wgr, bepaald dat voor het doel van de samenwerking geen gebruik kan worden gemaakt van een binnen het samenwerkingsgebied bestaande gemeenschappelijke regeling, zodat een nieuwe regeling nodig is. Onder d is opgenomen dat door Provinciale Staten respectievelijk de raden de verklaring van geen bezwaar zoals bedoeld in artikel 51, lid 2 Wet gemeenschappelijke regeling is verstrekt. Ingevolge deze wettelijke bepalingen is het voor Gedeputeerde Staten en de Commissaris van de Koningin respectievelijk het college van burgemeester en wethouders en de burgemeester niet mogelijk deel te nemen in een gemeenschappelijke regeling tussen gemeenten en provincies, zonder 29
voorafgaande verklaring van geen bezwaar van ‘hun’ Provinciale Staten respectievelijk raad.
Hoofdstuk I Algemene bepalingen Artikel 1. Begripsomschrijvingen
In het eerste lid zijn een aantal relevante begrippen toegelicht. Hierin wordt onder meer omschreven het begrip “grondexploitatie”. Doelstelling van partijen is dat de grondbank geen taakstelling heeft bij de daadwerkelijke realisatie van ruimtelijke plannen. Deze realisatie is aangeduid als “grondexploitatie” (zie artikel 5, derde lid waar deze taakstelling is uitgezonderd). Voorts geldt dat de werkingssfeer van de gemeenschappelijke regeling is beperkt tot een gebied dat op de bij de regeling behorende en gewaarmerkte kaart is aangegeven. Artikel 2. Het openbaar lichaam
Eerste lid. De gemeenschappelijke regeling heeft onder meer tot taak het verwerven, het beheren en het verkopen van gronden (aan deelnemers of samenwerkings-verbanden waarin deelnemers participeren). Hiertoe is het noodzakelijk dat een rechtspersoonlijkheid bezittend lichaam wordt opgericht. Het openbaar lichaam ‘grondbank’ is rechts-persoon. Om praktische redenen zal het openbaar lichaam worden gevestigd in Den Haag. Tweede lid. De definitie van “rechtsgebied” dient te worden gekoppeld aan het gebied waarvoor de regeling geldt. Artikel 3. Bestuursorganen
De regeling kent, ingevolge de Wet gemeenschappelijke regelingen (hierna: Wgr), drie bestuursorganen. Het is van belang daarbij te onderscheiden dat ook de voorzitter geldt als een apart bestuursorgaan. Het is om die reden van belang aan de voorzitter taken en bevoegd-heden van de burgemeester en van de Commissaris van
GEMEENSCHAPPELIJKE REGELING
Grondbank
de Koningin over te dragen (i.c. vertegenwoordiging van de grondbank etc.).
Hoofdstuk II Doelstellingen, taken en bevoegdheden Artikel 4. Doel
Het ingestelde openbaar lichaam kent als doel het voorbereiden, vaststellen en uitvoeren van een strategisch verwervingsbeleid, dit ten behoeve van een voor de deelnemers effectieve realisatie van de in het kader van het vast te stellen Intergemeentelijk Structuurplan Zuidplas te formuleren ruimtelijke en sectorale doelstellingen. De doelstelling is daarmee beperkt tot het verwervingsbeleid. De uiteindelijke exploitatie, in de zin van het realiseren van grondexploitaties en/of bouwexploitatie ter uitvoering van het ISP, geschiedt onder de zorg van de deelnemers.
RZG
¥
ZUIDPLAS
afgeleid het grondbeleid in relatie tot de realisatie van het ISP. Het ingestelde openbaar lichaam krijgt vervolgens uitdrukkelijke taken toebedeeld op het terrein van de grondverwerving en het tijdelijk beheren van verworven gronden. Ingeval minnelijke verwerving niet mogelijk is, zal de regeling moeten voorzien in de mogelijkheid dat in voor-komende gevallen verwerving op basis van onteigening plaatsvindt. Omdat de bevoegdheid tot vaststelling van een bestemmingsplan is voorbehouden aan de individuele gemeente, ligt het voor de hand dat een bouwplan- of bestemmingsplanonteigening (basis: artikel 77 Onteige-ningswet) ook door de desbetreffende gemeente plaatsvindt. In artikel 5, lid 1 sub d is bepaald dat de grondbank ook tot taak heeft het indienen van een onteigeningsverzoek ten name van de grondbank voor een bestemmings- of bouwplanonteigening bij de Kroon (zie artikel 87 Onteigeningswet).
Artikel 5. Taken
In artikel 5 is een niet-uitputtende opsomming gegeven van de relevantste deeltaken van het ingestelde openbaar lichaam. Hierbij kan het volgende worden opgemerkt. Om te komen tot een gunstige uitgangspositie voor de realisatie van het nader te formuleren ruimtelijk beleid zal het noodzakelijk zijn dat de bestuurlijke samenwerking zich niet beperkt tot de werkzaamheden die direct verbonden zijn aan het aankopen van gronden. Van belang is dat een samenhangend en strategisch verwervingsbeleid wordt geformuleerd, waarbij ook rekening wordt gehouden met de inzet van alle bruikbare verwervingsinstrumenten. Het instrumentarium betreft zowel privaat- als publiekrechtelijke (onteigening en voorkeursrecht) instrumenten. Samenwerking met de provincie en de deelnemende gemeenten zal ook noodzakelijk zijn in het door de deelnemers te voeren ruimtelijk beleid en daarvan 30
Tot de taakstelling behoort voorts dat uiteindelijk de verworven gronden worden verkocht aan één of meerdere deelnemers dan wel aan samenwerkingsverbanden waarin één of meerdere deelnemers participeren. De daadwerkelijke realisatie van de ruimtelijke doelstellingen, in de zin van het voeren van de grondexploitatie, geschiedt daarbij onder de zorg van de deelnemers dan wel de hiervoor bedoelde samenwerkingsverbanden. In het tweede lid is de mogelijkheid opgenomen dat het openbaar lichaam één of meerdere deelnemers betrekt bij de uitvoering van een of meer deeltaken. Hiermee kan worden gekomen tot het gebruik van de specifieke deskundigheid op deelterreinen, die aanwezig is binnen de individuele deelnemers. In het derde lid is uitdrukkelijk bepaald welke taak niet aan het ingestelde openbaar lichaam kan worden overgedragen. Het gaat
GEMEENSCHAPPELIJKE REGELING
Grondbank
hier onder meer om het voeren van de grondexploitatie, gericht op de realisatie van ruimtelijke, sectorale en grondbeleidsdoelstellingen. Deze taakstellingen berust bij de deelnemers zelf. Het is aan de deelnemers hierover nadere afspraken te maken. Lid 4. Om te komen tot een strategisch verwervingsbeleid is het zaak dat duidelijkheid wordt verstrekt over de verhouding tussen de taakstelling van het openbaar lichaam en de deel-nemers. Het primaat van alle verwervingen in de daartoe aangewezen gebiedsdelen binnen het rechtsgebied ligt bij de grondbank. Onderhandelingen en aankopen door deelnemers is alleen dan mogelijk, indien voorafgaande instemming van de grondbank is verkregen. Als voorbeelden van aankopen door deelnemers kunnen worden genoemd de verwerving van gronden door de provincie ten behoeve van de realisering van de N 219 nabij Zevenhuizen en de verwerving door een gemeente van aaneengesloten percelen die deels buiten en deels binnen het rechtsgebied van de grondbank vallen. Artikel 6. Bevoegdheden
Dit artikel regelt de bevoegdheidstoedeling aan het bestuur (Algemeen Bestuur, Dagelijks Bestuur en voorzitter) van de grondbank. De in artikel 5 aangegeven taakomschrijving brengt mee dat een aanzienlijk aantal bevoegdheden die in origine zijn toebedeeld aan de bestuursorganen van de deelnemers, moet worden overgedragen aan de grondbank. Gelet op de verscheidenheid van specifieke en in (bijzondere) wetten neergelegde gemeentelijke bevoegdheden is het nagenoeg onmogelijk deze in het artikel uitputtend op te sommen. Uitgangspunt is hierbij dat alle bevoegdheden die de deelnemers bezitten aan het bestuur van de grondbank worden overgedragen. Vanzelfsprekend kan het bestuur van de grondbank alleen 31
RZG
¥
ZUIDPLAS
bevoegdheden uitoefenen indien die gebruikt worden ter verwezelijking van de taken van de grondbank. Uitgesloten is echter de bevoegdheid tot de oprichting van en de deelneming in stichtingen, maatschappen, vennootschappen, verenigingen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen.
Hoofdstuk III Algemeen Bestuur Artikel 7. Samenstelling, lidmaatschap en stemverhouding
In het eerste lid is bepaald dat elke raad uit zijn midden, de voorzitter inbegrepen, en uit de wethouders, twee leden aanwijst, die zitting zullen nemen in het Algemeen Bestuur. Hetzelfde geldt voor Provinciale Staten. Ook dienen de raden en Provinciale Staten twee plaatsvervangende leden aan te wijzen. Voorwaarde is dat ten minste één van deze leden lid dient te zijn van het college van burge-meester en wethouders respectievelijk van Gedeputeerde Staten. Een gemeente of de provincie die zowel de leden als de plaatsvervangende leden uit het college van burgemeester en wethouders respectievelijk Gedeputeerde Staten wil aanwijzen, heeft evenwel nog steeds die mogelijkheid, voorzover het Dagelijks Bestuur uit voldoende personen bestaat. Artikel 8. Vereisten lidmaatschap
Lid 1. Uitgegaan is van de bepalingen die ook gelden voor raadsleden of leden van Provinciale Staten. Hierbij komt dat, waar het gaat om het lidmaatschap van het Algemeen Bestuur, een AB-lid niet werkzaam mag zijn bij een deelnemer dan wel bij de grondbank. In artikel 13, tweede lid van de Gemeentewet, zoals dat artikel luidde tot 7 maart 2002, is in dit kader bepaald dat die beperking niet geldt voor onder meer ambtenaren van de burgerlijke stand, onderwijzend per-soon, vrijwilligers, en zij die uit hoofde van een
GEMEENSCHAPPELIJKE REGELING
Grondbank
wettelijke verplichting hulpdiensten verrichten. In artikel 13, tweede lid van de Provinciewet (zoals dat artikel luidde voor 12 maart 2003) is bepaald dat die beperking niet geldt voor vrijwilligers en voor hen die uit hoofde van een wette-lijke verplichting hulpdiensten verrichten. Artikel 9. Einde lidmaatschap
Lid 1. De beëindiging van het lidmaatschap van het AB is gekoppeld aan de zittingsperiode van de raad respectievelijk de leden van Provinciale Staten dan wel aan het moment waarop een raad of Provinciale Staten een aanwijzing intrekt. Lid 2. Bepaald is dat bij de start van de zittingsperiode van een nieuwe raad of Provinciale Staten in de eerste raads- en statenvergadering de aanwijzing van de leden en plaats-vervangende AB-leden plaatsvindt. Lid 3. Indien de raad niet kan voldoen aan deze tijdige aanwijzing, blijven de voorheen aangewezen leden en plaatsvervangende leden hun functie vervullen totdat nieuwe leden zijn aangewezen. Lid 4. Bepaald is dat degene die ophoudt raadslid, wethouder of burgemeester te zijn van een gemeente die hem of haar heeft aangewezen als AB-lid, tevens ophoudt AB-lid te zijn. Deze regeling is ook van toepassing op degene die ophoudt lid van Provinciale Staten, gedeputeerde of commissaris van de Koning te zijn in Zuid-Holland. Lid 5. Opgenomen is een regeling voor het opvullen van tussentijdse vacatures. Hierbij vindt alsnog tussentijdse aanwijzing plaats door de raad respectievelijk Provinciale Staten. Een tussentijds aangewezen lid treedt af nadat de reguliere zittingsperiode is verstreken. Lid 7. Bepaald is dat een AB-lid tussentijds ontslag kan nemen. Hij/zij dient dit schriftelijk aan de voorzitter van het AB kenbaar te maken. Het lid houdt zitting totdat in de opvolging is voorzien. Artikel 10. Stemverhouding
Er is sprake van een meervoudig stemrecht, waarbij aan de verschillende leden van het AB een verschillend aantal stemmen toekomt. 32
RZG
¥
ZUIDPLAS
Een en ander is afhankelijk van de deelnemer. In totaal kunnen binnen het AB 40 stemmen worden uitgebracht, als volgt verdeeld: • de leden die zijn aangewezen door Provinciale Staten, hebben ieder 5 stemmen; • de leden die zijn aangewezen door de raad van Rotterdam, hebben ieder 5 stemmen; • de leden die zijn aangewezen door de raad van Gouda, hebben ieder 2 stemmen; • de leden die zijn aangewezen door de raad van Moordrecht, hebben ieder 2. stemmen; • de leden die zijn aangewezen door de raad van Nieuwerkerk aan den IJssel, hebben ieder 2 stemmen; • de leden die zijn aangewezen door de raad van Zevenhuizen-Moerkapelle, hebben ieder 2 stemmen; • de leden die zijn aangewezen door de raad van Waddinxveen, hebben ieder 2 stemmen. Besluiten worden genomen bij gewone meerderheid van stemmen, tenzij in de regeling anders is bepaald (zie artikel 52, lid 1 sub d Wgr, juncto artikel 29 Provinciewet zoals dat artikel luidde voor 12 maart 2003). Artikel 11. Bevoegdheden Algemeen
Op 7 maart 2002 en 12 maart 2003 zijn de Gemeentewet respectievelijk de Provinciewet gedualiseerd. Eén van de aspecten van de dualisering is dat enkele bestuursbevoegdheden van de gemeenteraad respectievelijk Provinciale Staten zijn overgeheveld naar het college respectievelijk Gedeputeerde Staten. Op dit moment kennen de Gemeentewet en Provinciewet een gedualiseerde structuur; echter de Wet gemeenschappelijke regelingen kent nog een monistisch stelsel. Om misverstanden te voorkomen heeft de wetgever gemeend een overgangsregeling vast te stellen. Deze overgangsregeling staat in artikel VIIIa van de Wet houdende aanpassing van enkele wetten in verband met de in-werkingtreding van de Wet dualisering gemeentebestuur (Stb. 2003, 56). Daarin is bepaald dat – indien en
GEMEENSCHAPPELIJKE REGELING
Grondbank
voorzover bij de Wet gemeenschappelijke regelingen, bij of krachtens de Gemeentewet gestelde regels van toepassing zijn – de in de Gemeentewet opgenomen bepalingen zoals deze golden voor 7 maart 2002 van toepassing blijven. In artikel XV van de Wet dualisering provinciebestuur (Stb. 2003, 17) is een soortgelijke bepaling voor de bepalingen uit de Provinciewet opgenomen, waarbij wordt uitgegaan van de Provinciewet zoals deze luidde vóór 12 maart 2003. Uit de Memorie van Toelichting (hierna MvT) betreffende de aanpassingswet Wet dualisering gemeentebestuur (Tweede Kamer, vergaderjaar 28 243, nr. 3) volgt dat de wetgever heeft beoogd de dualiseringsbepalingen vooralsnog niet van toepassing te willen verklaren op gemeenschappelijke regelingen. Op de hierboven omschreven wijze wordt daarmee uitgegaan van de ‘oude’ bepalingen van de Gemeentewet en Provinciewet, om daarmee te komen tot ‘bevriezing’ van de rechtstoestand. In de MvT is voorts aangegeven dat deze overgangsrechtelijke bepaling niet alleen van toepassing is op de verwijzingen vanuit de Wgr naar Gemeente- en Provinciewet, maar ook op verwijzingen vanuit gemeenschappelijke regelingen naar Gemeente- en Provinciewet. In concreto houdt dit in dat de Wet gemeenschappelijke regelingen nog een monistisch stelsel kent en de bevoegdheden over de organen zijn toebedeeld zoals dit het geval was in een monistisch stelsel. Derhalve zijn in de onderhavige regeling de bevoegdheden die in een dualistisch stelsel aan het college/GS behoren en in een monistisch stelsel aan de raad onderscheidelijk Provinciale Staten behoorden aan het Algemeen Bestuur (het bevoegd orgaan in een monistisch stelsel) toebedeeld. Inhoud artikel 11
In het eerste lid wordt bepaald dat het Algemeen Bestuur alle bevoegdheden heeft 33
RZG
¥
ZUIDPLAS
die niet ingevolge de regeling aan DB of voorzitter zijn opgedragen. De tweede volzin regelt dat het Algemeen Bestuur zijn bevoegdheden kan overdragen aan het Dagelijks Bestuur, met dien verstande dat niet de bevoegdheden tot het vaststellen van het ASK en het vaststellen van algemeen verbindende voorschriften ter uitvoering van de in artikel 4 omschreven doelstelling kunnen worden overgedragen. Naast de algemene bevoegdheidsoverdracht in lid 1 zijn in het tweede lid de bevoegdheden nader uitgewerkt. De hiermee gepaard gaande duidelijkheid heeft tot doel competentie-geschillen tussen het Algemeen Bestuur en één of meerdere deelnemers te voorkomen. In het tweede lid onder g is voorzien in het kunnen sluiten van (bestuurs)overeenkomsten met andere overheden, gericht op ondersteuning en uitvoering van het door de grondbank te voeren verwervingsbeleid. Hierbij dient te worden gedacht aan het kunnen maken van afspraken met onder meer het Hoogheemraadschap van Schieland en het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. In het tweede lid onder h zijn bepalingen opgenomen voor de verordenende bevoegdheid, waarbij de reikwijdte beperkt is tot de in artikel 4 omschreven doelstelling. Ingeval een intergemeentelijke verordening wordt vastgesteld, worden in die verordening regels opgenomen over de verhouding tussen de intergemeentelijke en gemeentelijke verordeningen (lid 3). Voorts is in artikel 11 bepaald dat het Algemeen Bestuur bevoegd is tot het indienen van een onteigeningsverzoek in geval van een bestemmings- of bouwplanonteigening. Verwezen wordt naar de toelichting bij artikel 5. In een dergelijk geval geschiedt de onteigening ten name van de grondbank. Een dergelijk verzoek wordt bij de Kroon ingediend. Op basis van deze procedure
GEMEENSCHAPPELIJKE REGELING
Grondbank
kunnen vertragingen en dergelijke bij de onteigening mogelijk worden beperkt.
RZG
¥
ZUIDPLAS
Hoofdstuk IV Dagelijks Bestuur Artikel 14. Samenstelling
Het Algemeen Bestuur is ook bevoegd om, in opdracht van het betreffende bestuursorgaan van een deelnemende gemeente, bij een gemeente ingekomen verzoeken tot verkoop van gronden te behandelen, welke verzoeken worden ingediend in het kader van een eerder gevestigd voorkeursrecht. Onder m wordt de bevoegdheid geregeld dat het Algemeen Bestuur personeel kan aannemen, schorsen en ontslaan. Het ligt in de rede, omwille van de praktische uitvoerbaarheid, dat deze bevoegdheid door het Algemeen Bestuur aan het Dagelijks Bestuur wordt overgedragen.
Het Dagelijks Bestuur bestaat uit zeven leden, onder wie de voorzitter en de beide plaatsvervangend voorzitters. De samenstelling is zodanig, dat uit iedere gemeentelijke en de provin-ciale delegatie in het AB een lid kan worden afgevaardigd voor het Dagelijks Bestuur. Daarbij moet rekening worden gehouden met de aanwijzing van de voorzitter en de beide plaats-vervangende voorzitters (zie artikel 18). De aanwijzing van de voorzitter uit een delegatie van een deelnemer binnen het AB heeft tot gevolg dat door die deelnemer geen lid meer kan worden afgevaardigd voor het DB. Dit geldt ook voor de beide plaatsvervangende voorzitters.
Artikel 12. Werkwijze
In artikel 12 is bepaald dat het Algemeen Bestuur ten minste tweemaal per jaar vergadert. Deze minimale vergaderfrequentie is, gelet op de aanwezige belangen, noodzakelijk te achten. Artikel 17 van de Provinciewet (zoals dat artikel luidde voor 12 maart 2003) is van toepassing. Dit betekent dat het AB ook bijeen kan worden geroepen indien het Dagelijks Bestuur dit wenst dan wel ten minste een vijfde van het aantal leden waaruit het AB bestaat, daarom verzoekt. De vergaderingen van een openbaar lichaam zijn in beginsel openbaar. In artikel 12, tweede lid zijn vervolgens regels opgenomen voor het vergaderen achter gesloten deuren. In het derde lid is ten slotte bepaald dat de voorzitter te allen tijde gebruik kan blijven maken van zijn bevoegdheden voor de ordehandhaving tijdens vergaderingen (basis: artikel 26 van de Provinciewet, zoals dat artikel luidde voor 12 maart 2003). Artikel 13. Reglement van Orde
Op grond van artikel 22 van de Wet gemeenschappelijke regelingen dient het Algemeen Bestuur een Reglement van Orde voor zijn vergaderingen en werkzaamheden vast te stellen. 34
De periodieke verkiezing van de leden van het Dagelijks Bestuur vindt plaats in de eerste vergadering van het Algemeen Bestuur van elke zittingsperiode. De in artikel 45 van de Gemeentewet (zoals dat artikel luidde voor 7 maart 2002) opgenomen onverenigbare betrekkingen met de functie van wethouder zijn van overeenkomstige toepassing verklaard op de leden van het Dagelijks Bestuur. Dit geldt ook voor het bepaalde in de artikelen 46 en 47 van de Gemeentewet (zoals die artikelen luidden voor 7 maart 2002), waarin de gevolgen zijn opgenomen voor het uitoefenen van onverenigbare betrekkingen. In het tweede lid zijn verder de artikelen 40 en 41 van de Gemeentewet (zoals die artikelen luidden voor 7 maart 2002) waarin de procedure van aanneming van een benoeming tot wethouder is opgenomen, voor de benoeming van de leden van het Dagelijks Bestuur van overeenkomstige toepassing verklaard. Tot slot is in de leden 3 tot en met 6 een aantal procedureregels opgenomen bij (tussentijds) aftreden en ontslag. Opgemerkt wordt dat in de Provincie- en Gemeentewet zoals deze luidden voor de
GEMEENSCHAPPELIJKE REGELING
Grondbank
invoering van de dualiseringswetgeving, niet de mogelijkheid is opgenomen van het benoemen van plaatsvervangende gedeputeerden of wethouders. In geval van verhindering of ontstentenis van een gedeputeerde of wethouder, wordt deze waargenomen door een ander lid van het college van Gedeputeerde Staten respectievelijk burgemeester en wethouders. Provinciale staten en de raad kunnen, voorzover nodig, een gedeputeerde respectievelijk wethouder bij verhindering, ontstentenis of ontslag vervangen door een lid van Provinciale Staten respectievelijk de raad. Deze regeling is ook voor het Dagelijks Bestuur van toepassing.
RZG
¥
ZUIDPLAS
aangewezen, heeft 2 stemmen; • het lid, voorzover niet zijnde de eerste plaatsvervangend voorzitter, dat is gekozen uit hen die daartoe door de raad van Waddinxveen zijn aangewezen, heeft 2 stemmen; • het lid, voorzover niet zijnde de eerste plaatsvervangend voorzitter, dat is gekozen uit hen die daartoe door de raad van Zevenhuizen-Moerkapelle zijn aangewezen, heeft 2 stemmen. Besluiten worden genomen bij gewone meerderheid van stemmen (zie artikel 17, tweede lid van de regeling). Artikel 16. Bevoegdheden
Artikel 15. Stemverhouding
Er is sprake van een meervoudig stemrecht, waarbij aan de verschillende leden van het Dagelijks Bestuur een verschillend aantal stemmen toekomt. Een en ander is afhankelijk van de deelnemer. In totaal kunnen binnen het Dagelijks Bestuur 20 stemmen worden uitgebracht, als volgt verdeeld: • de voorzitter (provincie Zuid-Holland, zie artikel 18) heeft 5 stemmen; • de eerste plaatsvervangend voorzitter (afkomstig uit de gemeenten Gouda, Moordrecht, Nieuwerkerk aan den IJssel, Waddinxveen of Zevenhuizen-Moerkapelle; zie artikel 18) heeft 2 stemmen; • de tweede plaatsvervangend voorzitter (gemeente Rotterdam, zie artikel 18) heeft 5 stemmen; • het lid, voorzover niet zijnde de eerste plaatsvervangend voorzitter, dat is gekozen uit hen die daartoe door de raad van Gouda zijn aangewezen, heeft 2 stemmen; • het lid, voorzover niet zijnde de eerste plaatsvervangend voorzitter, dat is gekozen uit hen die daartoe door de raad van Moordrecht zijn aangewezen, heeft 2 stemmen; • het lid, voorzover niet zijnde de eerste plaatsvervangend voorzitter, dat is gekozen uit hen die daartoe door de raad van Nieuwerkerk aan den IJssel zijn 35
In dit artikel wordt onder andere het Dagelijks Bestuur opgedragen om het “Dagelijks Bestuur” van de grondbank te voeren tenzij het AB of de voorzitter hiermee is belast. Tevens wordt bijvoorbeeld het DB opgedragen besluiten van het AB voor te bereiden en uit te voeren (tenzij de voorzitter hiermee is belast). Zoals reeds eerder is opgemerkt (zie artikel 11) kan het Algemeen Bestuur de daartoe in aanmerking komende bevoegdheden overdragen aan het Dagelijks Bestuur, zodat het bevoegdhedenpakket van het Dagelijks Bestuur groter kan zijn dan in het artikel staat vermeld. Het overdragen van bevoegdheden van het algemeen aan het Dagelijks Bestuur kan bij afzonderlijk besluit geschieden. Artikel 17. Werkwijze
Bepaald is dat het Dagelijks Bestuur zo dikwijls vergadert als de voorzitter of ten minste twee leden dit nodig vinden. Hierbij is bepaald dat de artikelen 54, eerste lid, 58 en 59 van de Provinciewet (zoals die artikelen luidden voor 12 maart 2003) van overeenkomstige toepassing zijn. Dit betekent dat vergaderingen met gesloten deuren worden gehouden, tenzij door het Dagelijks Bestuur anders wordt bepaald. Ook zijn voor de Gedeputeerde Staten geldende bepalingen over het houden van stemmingen van overeenkomstige toepassing.
GEMEENSCHAPPELIJKE REGELING
Grondbank
Op grond van artikel 57 Wgr zijn op de bevoegdheden van het bestuur van een openbaar lichaam van overeenkomstige toepassing de regels, in de ruimste zin, die bij of krachtens de wet zijn gesteld voor de verdeling van de bevoegdheden van de provinciale besturen over de provinciale bestuursorganen, voor de uitoefening van die bevoegdheden, alsmede voor het toezicht daarop. Een en ander betekent dat de bepalingen voor het houden van stemmingen voor de vergaderingen van GS van overeenkomstige toepassing zijn op die van vergaderingen van het Dagelijks Bestuur, en de bepalingen voor het houden van stemmingen voor de ver-gaderingen van Provinciale Staten van overeenkomstige toepassing zijn op de vergaderingen van het Algemeen Bestuur (zie artikel 52, eerste lid sub d Wgr).
Hoofdstuk V De voorzitter en plaatsvervangende voorzitters Artikel 18. Benoeming
De periodieke benoeming van de voorzitter geschiedt door en uit het Algemeen Bestuur in de eerste vergadering van elke zittingsperiode. De in artikel 66 van de Provinciewet (zoals dat artikel luidde voor 12 maart 2003) opgenomen onverenigbare nevenfuncties bij het ambt van commissaris van de Koning zijn van overeenkomstige toepassing verklaard op de functie van voorzitter. Verder zijn de in artikelen 39 en 40 van de Provinciewet (zoals die artikelen luidden voor 12 maart 2003) opgenomen procedureregels over de aanneming van een benoeming van een gedeputeerde van toepassing verklaard op de aanneming van een aanwijzing tot voorzitter. De eerste plaatsvervangend voorzitter wordt gekozen uit het Algemeen Bestuur, uit hen die daartoe zijn aangewezen door de raden van Gouda, Moordrecht, Nieuwerkerk aan den IJssel, Waddinxveen en ZevenhuizenMoerkapelle. De tweede plaatsvervangend 36
RZG
¥
ZUIDPLAS
voorzitter wordt gekozen uit hen die zijn aangewezen door de raad van Rotterdam. Artikel 19. Taken en bevoegdheden
De voorzitter is, naast zelfstandig bestuursorgaan van de grondbank, tevens voorzitter van de vergaderingen van het dagelijks en het Algemeen Bestuur. In het derde lid is bepaald dat de stukken die van het algemeen en het Dagelijks Bestuur uitgaan, door hem worden ondertekend. Daarbij is de mogelijkheid opgenomen dat deze bevoegdheid, voorzover het besluiten van het Dagelijks Bestuur betreft, aan een ander lid van het Dagelijks Bestuur of een ambtenaar in dienst van de grondbank kan worden gemandateerd. In het vierde lid is verder bepaald dat de voorzitter het openbaar lichaam in en buiten rechte vertegenwoordigt. Daarbij is een regeling opgenomen ter voorkoming van enige belangen-vermenging, ingeval de provincie waarvan de voorzitter Commissaris van de Koningin is, partij is in een geding waarin ook de grondbank is betrokken. Eenzelfde regeling geldt voor de beide plaatsvervangende voorzitters.
Hoofdstuk VI Het ASK De in artikel 4 opgenomen doelstellingen worden concreet vertaald in het jaarlijks door het Dagelijks Bestuur op te stellen Aankoop Strategiekader. Omdat de inhoud en de reikwijdte van dit beleidsplan afhankelijk zijn van specifieke omstandigheden en ontwikkelingen, is het uit praktisch oogpunt niet gewenst om te komen tot gedetailleerde voorschriften voor de inhoud van het ASK. Volstaan is dan ook met een aantal minimumeisen. Deze minimumeisen betreffen, naast de uitvoering van de hoofddoelstelling van de gemeenschappelijke regeling, ook de afstemming met het door de deelnemers te voeren ruimtelijke en grondbeleid in relatie tot het rechtsgebied.
GEMEENSCHAPPELIJKE REGELING
Grondbank
Voorts worden in het ASK de begrenzingen opgenomen van de maximale omvang van de voorraad verworven gronden, de hiermee verband houdende boekwaarden, en de omvang van aan te trekken geldleningen. Ten slotte worden in het ASK de voorwaarden vastgelegd voor het concrete aankoopprotocol (procedure en inhoud) en de verkoop van gronden aan deelnemers of samenwerkingsverbanden van één of meerdere deelnemers. Het ASK wordt jaarlijks vastgesteld en beslaat steeds een periode van vier jaar. Op deze wijze kan worden gekomen tot een jaarlijkse voortschrijdende bijstelling. Het ASK zal kunnen fungeren als de beleidsmatige toelichting voor de op te stellen begroting. De voor het ASK opgenomen vaststellingsprocedure loopt dan ook synchroon met de begrotingsprocedure (zie artikel 30).
Hoofdstuk VII Informatie, verantwoording en ontslag Artikel 21 tot en met artikel 23. Interne werking, externe werking, leden Algemeen Bestuur
De in artikelen 21 tot en met 23 opgenomen regeling is gericht op het versterken van de democratische en politieke controle. Deze controle kent een interne werking (informatie en verantwoordingsplicht van de leden van het Dagelijks Bestuur aan het Algemeen Bestuur) en een externe werking. Bij de externe werking kan vervolgens onderscheid worden gemaakt in een informatieplicht van de bestuursorganen van de grondbank naar de raden van de gemeenten respectievelijk naar Provinciale Staten (zie artikel 22) en de informatieplicht van de individuele leden van het Algemeen Bestuur aan de raad van de gemeente respectievelijk aan Provinciale Staten die hem/haar heeft aangewezen (zie artikel 23).
RZG
¥
ZUIDPLAS
regeling voorziet in de mogelijkheid van ontslag voor een lid van het Dagelijks Bestuur, als dit heeft opgehouden het vertrouwen van het Dagelijks Bestuur te bezitten (zie artikel 21, lid 3). Het bepaalde in dit artikel geldt ook voor de voorzitter voor het door hem gevoerde bestuur. In artikel 23, lid 4 is ten slotte de mogelijkheid opgenomen dat een lid van het Algemeen Bestuur kan worden ontslagen door de raad van de gemeente die hem als lid heeft aan-gewezen, als dit lid heeft opgehouden het vertrouwen te bezitten van deze raad.
Hoofdstuk VIII Personeel en organisatie Artikel 24. Secretaris en directeur
Hoewel er geen eisen over de organisatiestructuur en de daarmee verband houdende personeelsformatie in de regeling zijn opgenomen, wordt ervan uitgegaan dat de organisatie minimaal zal moeten bestaan uit een secretaris en een directeur. De benoeming, de schorsing en het ontslag van de beide functies is in handen van het Algemeen Bestuur. De functies van secretaris en directeur zijn onverenigbaar. In het derde lid is aangegeven dat de secretaris, samen met de voorzitter (zie artikel 19, lid 3), alle stukken die uitgaan van het algemeen en het Dagelijks Bestuur, meeondertekent. Een gezamenlijke ondertekening is niet aan de orde, indien de voorzitter gebruik heeft gemaakt van de toepassing van artikel 102, tweede lid van de Provinciewet (zoals dat artikel luidde voor 12 maart 2003). Tot slot is bepaald dat voor de functie van directeur een instructie moet worden vastgesteld. Artikel 25. Rechtspositie personeel
De in artikelen 21 tot en met 23 opgenomen 37
De benoeming van personeelsleden, met
GEMEENSCHAPPELIJKE REGELING
Grondbank
uitzondering van de in artikel 24 genoemde functies, is in handen van het Dagelijks Bestuur. Het Algemeen Bestuur is bevoegd hiervoor regels te stellen. Zo zal het voor de hand liggen dat door het Algemeen Bestuur regels worden gesteld over de te ontwikkelen organisatiestructuur en de daarbij behorende personeelsformatie. Voor de te benoemen ambtenaren en het personeel werkzaam op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht, zijn de arbeidsvoorwaarden zoals deze gelden binnen de provincie van overeenkomstige toepassing verklaard. Verder geldt dat het Algemeen Bestuur dient te voorzien in de bezoldiging van het personeel van de grondbank. Artikel 26. Detachering en dienstverlening
De noodzaak van de opbouw van een zelfstandig ambtelijk apparaat zal afhankelijk zijn van de mogelijkheden van inzet van specifieke deskundigheid vanuit de deelnemers. Gelet op deze situatie is in artikel 26 de mogelijkheid opengehouden om te komen tot detacherings- en/of dienstverleningsovereenkomsten met één of meerdere deelnemende gemeenten respectievelijk met de provincie.
Hoofdstuk IX Vergoedingen en aansprakelijkheid
RZG
¥
ZUIDPLAS
Hoofdstuk X Financi le bepalingen Artikel 28. Administratie en beheer
In het eerste lid is de verplichting opgenomen tot vaststelling van een organisatieverordening voor de administratie en het beheer van vermogenswaarden. Deze verordening wordt, nu de provincie deelnemer is in de regeling, aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties gezonden. Het artikel 216, tweede en derde lid van de Provinciewet (zoals die artikelen luidden voor 12 maart 2003) is van overeenkomstige toepassing. Dit betekent dat aanwijzing van de ambtenaren dient plaats te vinden, die zijn belast met de administratie en het beheer. In artikel 24, lid 4 is reeds bepaald dat de directeur verantwoordelijk is voor de administratie, het beheer van vermogenswaarden, en het opmaken van de rekening. Voorts dient een financieringsstatuut te worden opgesteld. In het tweede lid is bepaald dat, met toepassing van de artikelen 217 en 218 van de Provinciewet (zoals die artikelen luidden voor 12 maart 2003), een verordening wordt vastgesteld aangaande de controle op de administratie c.a. Die verordening dient te voorzien in de aanwijzing van één of meer accountants. Ook deze verordening dient aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties te worden gezonden.
Artikel 27. Vergoedingen en verzekering
Op grond van artikel 21 Wgr is het mogelijk dat leden van de bestuursorganen van de grondbank een tegemoetkoming in de kosten of een vergoeding voor werkzaamheden ontvangen, voorzover de gemeenschappelijke regeling daarin voorziet. In de regeling is echter bepaald dat de leden van de bestuursorganen geen vergoeding ontvangen voor de door hen te verrichten werkzaamheden. De grondbank dient te beschikken over een verzekering tegen de financiële gevolgen van aansprakelijkheid jegens derden, voor zowel onrechtmatig handelen van de rechtspersoon als voor onrechtmatig handelen van de bestuursleden. 38
Artikel 29. Comptabiliteitsvoorschriften
Het vanaf 1 januari 2004 geldende Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeen-ten, en de daarop gebaseerde uitvoeringsregelen, zijn van toepassing verklaard op de begroting, de begrotingswijzigingen, de meerjarenraming, en de rekening van de grondbank. Artikel 30. Begroting
De in de regeling opgenomen procedureregeling voor de vaststelling van de begroting is gericht op het versterken van de mogelijkheden van politieke beleidscontrole door de raden van de deelnemende
GEMEENSCHAPPELIJKE REGELING
Grondbank
gemeenten respectievelijk door Provinciale Staten. De gehanteerde procedure voor de begroting loopt synchroon met de in artikel 20 opgenomen procedure voor het ASK. De vaststelling van de begroting en het beleidsplan vindt daarom jaarlijks plaats voor 1 juli. Artikel 31. Rekening
De in dit artikel opgenomen procedureregels moeten ertoe leiden dat het Dagelijks Bestuur al tijdig kan beschikken over de conceptjaarrekening van het afgelopen jaar. Zeker waar het gaat om belangrijke financiële motieven met een sterk bedrijfsmatig karakter, is tijdige en actuele informatie van het grootste belang. De in de regeling opgenomen procedure moet ertoe leiden dat de jaarrekening jaarlijks voor 1 juli door het Algemeen Bestuur wordt vastgesteld. Artikel 32. Risicoverdeling deelnemers
Lid 1 en 2. In het kader van de aan het openbaar lichaam opgedragen taken voor het verwerven van onroerende zaken, dient het openbaar lichaam financiering aan te trekken in de vorm van kort- en langlopende geldleningen. Bij het aantrekken van langlopende financiering is in de praktijk ervaren dat een aantal bancaire instellingen de kredietwaardigheid van openbare lichamen die zijn ingesteld op grond van de Wet gemeenschappelijke regelingen, als minder beoordeelt in vergelijking met bijvoorbeeld een gemeente. Dit leidt ertoe dat het openbaar lichaam niet in staat is tegen dezelfde gunstige condities die gelden voor gemeenten, leningen aan te trekken. Dit is noch in het belang van het openbaar lichaam noch in het belang van de deelnemende gemeenten. De zorg van de bancaire instellingen richt zich met name op de vraag of de aansprakelijkheid van de deelnemende gemeenten voor de betaling van rente en aflossing van leningen die door het openbaar lichaam worden aangegaan, voldoende is gewaarborgd.
39
RZG
¥
ZUIDPLAS
Op dit onderdeel is door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) op 8 juli 1999 een circulaire verzonden aan de gemeentebesturen (circulaire F099/U59111). Door de Minister van BZK wordt geoordeeld dat aanpassing van de Wet gemeenschappelijke regelingen en/of de Gemeentewet niet noodzakelijk is, nu op grond van de beide wetten voldoende is gewaarborgd dat: • deelnemers in een gemeenschappelijke regeling verplicht zijn een openbaar lichaam te voorzien van de voor de taakuitoefening benodigde financiële middelen; • voor een openbaar lichaam, ingesteld op grond van een gemeenschappelijke regeling, geldt dat de betaling van rente en aflossing van geldleningen wordt aangemerkt als een verplichte uitgave zoals bedoeld in artikel 193 van de Gemeentewet (zoals dat artikel luidde voor 7 maart 2002) respectievelijk artikel 197 van de Provinciewet (zoals dat artikel luidde voor 12 maart 2003); • er in geval van opheffing van een gemeenschappelijke regeling een liquidatieregeling dient te worden getroffen, die garandeert dat zorg wordt gedragen voor volledige aflossing van resterende schulden. De minister stelt in de circulaire voor waar nodig in de betreffende gemeenschappelijke regeling de relatie tussen de deelnemende gemeente en het openbaar lichaam te verduidelijken. Deze verduidelijking betreft de volgende onderdelen: • De deelnemende gemeenten dienen er steeds zorg voor te dragen dat het openbaar lichaam te allen tijde over voldoende financiële middelen beschikt om aan al zijn verplichtin-gen jegens derden te kunnen voldoen. • Indien een deelnemende gemeente weigert de van die gemeente benodigde financiële middelen op de gemeentebegroting te zetten, dient het Algemeen Bestuur van de gemeen-schappelijke regeling in de
GEMEENSCHAPPELIJKE REGELING
Grondbank
gelegenheid te worden gesteld om Gedeputeerde Staten te verzoeken over te gaan tot toepassing van de artikelen 194 en 195 Gemeentewet (zoals die artikelen luidden voor 7 maart 2002), waar het gemeenten betreft (verplichte uitgave wordt door Gedeputeerde Staten zelf op de gemeentebegroting geplaatst). Waar het de provincie betreft, is een vergelijkbare regeling opgenomen in de artikelen 198 en 199 Provinciewet (zoals die artikelen luidden voor 12 maart 2003). In dit laatste geval wordt de verplichte uitgave door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op de provinciebegroting geplaatst. • In geval van opheffing dient vast te liggen dat alle rechten en verplichtingen over de deelnemende partijen worden verdeeld op een in het liquidatieplan vast te leggen wijze. In het eerste en tweede lid is expliciet tot uitdrukking gebracht dat de deelnemers zich verplichten ervoor zorg te dragen dat het openbaar lichaam steeds over voldoende financiële middelen beschikt om alle verplichtingen, door het openbaar lichaam aangegaan jegens derden, te kunnen voldoen. Voorts is bepaald dat het Algemeen Bestuur gerechtigd is Gedeputeerde Staten te verzoeken over te gaan tot toepassing van de artikelen 194 en 195 van de Gemeentewet (zoals die artikelen luidden voor 7 maart 2002), indien een deelnemende gemeente weigert deze financiële middelen op de gemeentebegroting te zetten. Eenzelfde regeling geldt voor een door het Algemeen Bestuur te richten verzoek aan de minister van BZK, indien de provincie weigert deze financiële middelen op de provinciebegroting te zetten.
RZG
¥
ZUIDPLAS
ervan uitgegaan dat het Algemeen Bestuur de bevoegdheid heeft voor de aanwijzing van de bestemming van batige saldi en de wijze van dekking van nadelige saldi. Indien er sprake is van een verrekening van enig saldo met de deelnemers, geschiedt dit op basis van de in het vijfde lid opgenomen verdeelsleutel. Hoewel de regeling voorziet in de garantie aan bancaire instellingen dat de betaling van rente en aflossingen over aangetrokken geldleningen door de grondbank (in het uiterste geval door de deelnemers) is verzekerd, kan er desondanks behoefte bestaan geldleningen aan te trekken waarbij sprake is van rechtstreekse garantiestelling door de deelnemers. In dat geval geldt dat het Dagelijks Bestuur niet tot het aantrekken van een geldlening met een voorwaarde van garantiestelling door de deelnemers kan overgegaan, dan nadat alle deelnemers schriftelijk hebben ingestemd met het verlenen van zodanige garantstellingen. In dat geval doet het Dagelijks Bestuur een daartoe strekkend verzoek aan alle deelnemers, waarbij heeft te gelden dat voor de verdeling van de garantiestelling over de deelnemers wordt uitgegaan van de in lid 5 genoemde percentages. Artikel 33. Rekening-courantverhouding
Voor het aantrekken van kasgeld en langlopende leningen wordt een rekeningcourant-verhouding gecreëerd tussen de grondbank en de provincie, zulks tegen nader overeen te komen voorwaarden. Daarnaast is de mogelijkheid opengehouden dat de grondbank ook nog elders een rekening-courant opent.
Hoofdstuk XI Archief Lid 3 tot en met 5. Het proces van verwerving is langdurig en mede daardoor met aanzienlijke financiële risico’s omgeven. Gelet op dit langdurige proces ligt het niet direct voor de hand om tussentijds te komen tot verrekeningen van batige of nadelige saldi met de deelnemers. Om deze reden wordt 40
Artikel 34
De regels voor het beheer en behoud van archiefbescheiden zoals deze zijn opgenomen in de desbetreffende archiefwetgeving, zijn ook van toepassing op openbare lichamen die zijn ingesteld op basis van de Wet
GEMEENSCHAPPELIJKE REGELING
Grondbank
gemeenschappelijke regelingen. De regeling dient dan ook te voorzien in een regeling over archiefbeheer.
Hoofdstuk XII Evaluatie Artikel 35. Inhoud en procedure evaluatie
De regeling wordt aangegaan voor bepaalde tijd, tot 1 januari 2010. De deelnemers willen afhankelijk van een evaluatie van de werking van de regeling vóór 1 juli 2009 bezien of de regeling na 1 januari 2010 dient te worden voortgezet. In artikel 35, lid 2 is bepaald welke onderdelen in ieder geval in de evaluatie dienen te worden betrokken. Bepaald is voorts dat het Algemeen Bestuur een regeling zal vaststellen, volgens welke procedure de evaluatie zal plaatsvinden. Voorts is voorzien in een tussentijdse evaluatie, die uiterlijk 1 oktober 2005 dient te zijn voltooid. Na afronding van deze tussentijdse evaluatie hebben deelnemers het recht om tussentijds uit te treden. Verwezen wordt naar het bepaalde in artikel 36. De opgenomen verplichting tot evaluatie laat onverlet dat op eerdere momenten tot een vorm van evaluatie wordt besloten.
Hoofdstuk XIII Toetreding, uittreding, wijziging en opheffing Artikel 36. Toetreding en uittreding
Omdat de gemeenschappelijke regeling is gericht op de tussen de provincie en de gemeenten Gouda, Moordrecht, Nieuwerkerk aan den IJssel, Rotterdam, ZevenhuizenMoerkapelle en Waddinxveen beoogde samenwerking voor het te voeren verwervingsbeleid, biedt de regeling in beginsel geen mogelijkheid tot toetreding. Een toetreding van enige gemeente zal alleen mogelijk zijn als de regeling daartoe wordt gewijzigd. In dat geval zullen de bepalingen over bestuurssamenstelling, risicoverdeling enzovoort moeten worden aangepast. 41
RZG
¥
ZUIDPLAS
In de regeling is voorzien in een eenmalig moment van tussentijdse uittreding, te weten na afronding van de eerst geplande evaluatie in 2005. Een deelnemer kan slechts besluiten tot een tussentijdse uittreding nadat deze evaluatie in 2005 is afgerond, doch uiterlijk per 1 november 2005. Indien het voornemen bestaat tot uittreding, dienen alle bestuursorganen van de betreffende deelnemer hiertoe tijdig te besluiten. Een besluit tot uittreding dient zo spoedig mogelijk te worden toegezonden aan het Algemeen Bestuur alsmede aan Provinciale Staten van de provincie en de raden van de deelnemende gemeenten. Of een besluit tot uittreding daadwerkelijk wordt geëffectueerd, is afhankelijk van de daarop-volgende besluitvorming betreffende een eventuele opheffing van de regeling. Indien één of meerdere deelnemers wensen uit te treden, kan dit aanzienlijke gevolgen voor het bestaans-recht van de regeling, met name waar het gaat om de daaruit voortvloeiende herverdeling van de risicoverdeling zoals bedoeld in artikel 32, lid 5. Om die reden is aan het Algemeen Bestuur in zo’n geval de gelegenheid alsnog te besluiten tot tussentijdse opheffing van de regeling over te gaan. Een dergelijk besluit van het Algemeen Bestuur heeft de kracht van een voorstel tot opheffing, gericht aan Provinciale Staten en de raden van de deelnemende gemeenten. De besluitvorming geschiedt met inachtneming van de bepalingen zoals opgenomen in artikel 38, eerste lid van de regeling. De besluitvorming tot opheffing op basis van een voorstel van het Algemeen Bestuur laat onverlet de in artikel 38 aan Provinciale Staten en de raden van deelnemende gemeenten opgenomen bevoegdheid om tot opheffing te besluiten. In het geval bijvoorbeeld binnen de genoemde periode binnen het Algemeen Bestuur geen besluit wordt genomen over een voorstel tot opheffing, is opheffing van de regeling ook mogelijk indien Provinciale Staten en de raden van de deelnemende gemeenten binnen genoemde periode daartoe zelfstandig besluiten.
GEMEENSCHAPPELIJKE REGELING
Grondbank
In het geval tot tussentijdse opheffing wordt besloten, treedt het besluit tot opheffing in de plaats van een besluit tot uittreding. Dit betekent dat het uittredingsbesluit niet kan worden geëffectu-eerd en dat de uittredende deelnemer deel blijft uitmaken van de regeling en daarmee betrokken blijft bij de vaststelling van het liquidatieplan en de verdere afwikkeling daarvan. In het geval niet binnen de genoemde termijn tot opheffing van de regeling wordt besloten, blijft de regeling in stand. In deze laatste situatie is het bepaalde in lid 6 van toepassing. Ingeval de regeling wordt voortgezet, gaan alle rechten en plichten van de grondbank zoals deze bestaan op 31 december 2005 (de dag vóór tussentijdse uittreding), over naar een uittredende deelnemer naar evenredigheid van het percentage zoals genoemd in artikel 32, lid 5. In dat geval dient het Algemeen Bestuur de financiële en overige gevolgen van uittreding na 1 januari 2006 te regelen.
RZG
¥
ZUIDPLAS
plaatsvinden op eigen initiatief van genoemde bestuurs-organen als op basis van een voorstel van het Algemeen Bestuur (zie artikel 36, derde lid). In geval van opheffing is het Algemeen Bestuur verplicht tot de vaststelling van een liquidatieplan na de deelnemers te hebben gehoord. Het liquidatieplan behoeft de goedkeuring van de Minister van BZK. In artikel 38, derde lid is ter verduidelijking bepaald dat in het liquidatieplan niet kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 32, derde tot en met vijfde lid van de regeling (i.c. de risicoverdeling over de deelnemers), en van artikel 38 van de gemeenschappelijke regeling. In artikel 38, vijfde lid is expliciet tot uitdrukking gebracht dat het liquidatieplan dient te voorzien in de verplichting van de deelnemers om alle rechten en verplichtingen van het openbaar lichaam te verdelen over de deelnemers.
Artikel 37. Wijziging
In artikel 37 is de procedure opgenomen die gehanteerd moet worden in geval van wijziging van de gemeenschappelijke regeling. Voorwaarde voor de totstandkoming van een wijziging van de gemeenschappelijke regeling is, dat het Algemeen Bestuur een daartoe strekkend voorstel doet aan Provinciale Staten en de raden van de deelnemende gemeenten. Het voorstel is aangenomen indien een (gewone) meerderheid van het aantal deelnemers met het voorstel instemt. Artikel 38. Opheffing
De opheffing vindt plaats op de datum van beëindiging van de regeling (i.c. 1 januari 2010). Voor een opheffing van de regeling vóór 1 januari 2010 geldt dat deze alleen mogelijk is als de bestuursorganen (i.c. Provinciale Staten en raden) van de (gewone) meerderheid van het aantal deelnemers daartoe besluiten. De besluitvorming door Provinciale Staten en de raden van de deelnemende gemeenten kan zowel 42
Hoofdstuk XIV Geschillen Artikel 39. Geschillen
Gekozen is voor een geschillenregeling, naar analogie van de geschillenregeling zoals deze is opgenomen in artikel 28 Wgr, en zoals deze geldt voor een gemeenschappelijke regeling waarin alleen gemeenten deelnemen. Een en ander betekent dat de daarvoor in aanmerking komende geschillen worden beslecht door de Minister van BZK. Alvorens een geschil aan de betrokken minister wordt voorgelegd, wordt een geschillen-commissie ingesteld door het Algemeen Bestuur, die tot taak heeft te komen tot een advies over de mogelijkheden partijen tot overeenstemming te brengen. Dit advies wordt in eerste instantie voorgelegd aan de bij het geschil betrokken bestuursorganen, teneinde tot een oplossing van het geschil te komen. Indien de betrokken organen, na ontvangst van het advies, alsnog niet blijken tot overeenstemming te kunnen komen, wordt
GEMEENSCHAPPELIJKE REGELING
Grondbank
het advies van de commissie aan de minister gezonden.
Hoofdstuk XV Duur van de regeling Artikel 40
De regeling heeft een looptijd tot 1 januari 2010. Als gevolg van de resultaten van de evaluatie is het mogelijk dat de werking van de regeling, al dan niet gewijzigd, na genoemde datum wordt voortgezet. Dit vraagt dan tot het aangaan van een nieuwe regeling dan wel het wijzigen van de bestaande regeling.
Hoofdstuk XVI Overgangs- en slotbepalingen Artikel 41. Tussentijdse benoeming leden Algemeen Bestuur, Dagelijks Bestuur en (plaatsvervangend) voorzitter(s)
Voorzien is in een overgangsregeling voor de eerste aanwijzing van de leden van de bestuursorganen van de grondbank. Ten aanzien van de aanwijzing van de eerste plaatsvervangend voorzitter geldt daarbij dat, in afwijking van het bepaalde in artikel 18 lid 2, deze wordt gekozen uit het Algemeen Bestuur uit hen die daartoe zijn aangewezen uit de raad van de gemeente Nieuwerkerk aan den IJssel. De aanwijzing duurt tot het einde van de zittingsperiode van de raden. Artikel 45. Overgangsbepalingen
Voorzien is in overgangsbepalingen waar het betreft de eerste vaststelling van de begroting, het ASK en de rekening.
43
RZG
¥
ZUIDPLAS
GEMEENSCHAPPELIJKE REGELING
44
Grondbank
RZG
¥
ZUIDPLAS