Zin en onzin over bitten Een stukje geschiedenis Van de Hettieten, die rond 2000 jaar voor onze jaartelling aan de Zwarte Zee (Oekraïne) woonden, weten we dat zij paard reden. Opgravingen hebben dat aangetoond. Koningsgraven zijn gevonden met cirkels van opgespietste paarden met compleet harnachement. De paarden droegen bitten van brons; de ijzertijd kwam pas veel later. De nieuwste inzichten over het gebruik van paarden laten zien dat paarden eerder onder de man werden gereden dan aangespannen voor de wagen. De eerste bitten zullen vermoedelijk gemaakt zijn van beenderen (botten). Het gebruik van paarden op de manier van de Hettieten verbreidde zich via het middenoosten naar Griekenland en later naar Italië. Tegelijkertijd werd er in Noord-Afrika ook gebruik gemaakt van paarden door de Berbers en – wat in de middeleeuwen genoemd werd – de Moren. Deze volkeren maakten geen gebruik van bitten, maar reden hun paarden op een soort neusriem. Spanje, dat lang een Moorse bezetting kende, was vertrouwd met het rijden op de neusriem. Met de verovering van Amerika namen de Indianen deze wijze van rijden van de overheersers over en ontwikkelden de neusriem naar eigen inzichten verder, zoals de Bosal en de Hackamore. De Spanjaarden ontwikkelden de neusriem tot een africhtingsneusriem, de Serreta, gemaakt van een metalen band, soms met scherpe tandjes, die ondanks de lederen bekleding, fikse schade kan aanbrengen op de paardenneus. Tot op heden wordt deze Serreta gebruikt om paarden af te richten. Pas later gaat men over op een bit. Ook in Nederland had men de gewoonte om paarden te beleren met een kaptoom, een zware lederen neusriem met ringen, waaraan een paard gelongeerd kon worden. Aan de kaptoom kon ook een bit bevestigd worden. De kaptoom wordt nauwelijks meer gebruikt bij de africhting. Het rijden met paarden voor strijdwagens kwam oorspronkelijk uit Egypte. De Grieken namen die gewoonte over. Niet om met wagens het strijdtoneel op te gaan, maar om er heen te rijden en verder te vechten met man tegen man, te voet. Later ontstonden in Griekenland de wagenrennen met tweeen vierspannen, waarbij de paarden alle vier naast elkaar liepen. Deze sport sloeg over naar Rome, waar de wagenrennen net zo populair waren als de voetbalwedstrijden bij ons. In die tijd, dus zo’n 2500 jaar geleden, werden de paarden aangespannen met een halsriem. Een gareel, haam of borsttuig bestond niet. Natuurlijk kneep de halsriem de luchtpijp van de paarden dicht. Daarom ontwikkelden de paarden een enorme onderhals om stikken te voorkomen. De strijdwagens waren dan ook bijzonder licht
van gewicht. Slechts zo’n 30-40 kilo. De tweespanpaarden droegen een juk over hun schoft (net als bij een tweespan ossen) waaraan de disselboom van de tweewieler was bevestigd. Bij de Griekse wagenrennen werden de buitenpaarden voor het vierspan met losse riemen aan de binnenpaarden vastgezet. Er bestond geen mogelijkheid om de paarden twee aan twee voor elkaar zetten. Aan het juk werd de halsriem bevestigd, eventueel met een buiksingel. Pas na de uitvinding van het haam (in China al in de 10de eeuw) rond de 12de eeuw, kon de disselboom zakken en trokken de paarden voor het eerst met de schouders. Gek genoeg werd die uitgedrukte hals en opgeven hoofd een soort van schoonheidsideaal voor paarden bij de Grieken. Op elke afbeelding ziet men paarden met een opgeheven hoofd en een gekromde hals. Een beeld dat wel heel ver weg staat van ons begrip “over de rug” en “door de kaak”. De bekende Griekse schrijver Xenophon, die rond 400 v.Chr. een veldtocht vanaf Perzië (Iran) door de binnenlanden van Turkije naar de kust beschreef, was hoofd van de cavalerie en leidde een leger van 10.000 man. Als ervaren ruiter schreef hij een boekwerk over de rijkunst. Dit boekwerk wordt gezien als de basis voor de rijkunst in Europa. Het boek gaat over het africhten van paarden om deze zo gehoorzaam en dapper mogelijk te maken. Ze moesten kunnen steigeren op bevel en goed met de achterbenen uitslaan om de vijand te imponeren. De hele africhting was bedoeld voor de cavalerie in oorlog. De paarden werden zadelloos gereden en met één hand bestuurd, om met de andere een speer of lans te kunnen bedienen. Deze paarden werden nooit constant “aan het bit” gereden of constant in een “mooie aanleuning”. Een paard moest gehoorzaam zijn aan de hulpen, want het leven van de ruiter hing daar wel vanaf. De Grieken reden op gebroken trensjes van brons, waarbij de bitringen soms mooi versierd waren. De afbeelding van de Griekse paarden uit de oudheid staat qua houding wel heel erg ver af van wat wij als ideaalbeeld zien van een dressuurpaard. Hoe komt het nu dat Europa het bit heeft opgenomen en niet de neusriem. De weegschaal had naar beide kanten kunnen doorslaan. Het is net zoiets als wat gebeurd is met de videorecorders: niet het beste systeem werd ingevoerd, maar het systeem met de beste pressie (marketing). Bij computers gebeurde hetzelfde. Microsoft met Windows is niet het beste systeem, maar heeft wel gewonnen. En zo is het met paardenbitten net zo gebeurd. De opmerking: we rijden als 6000 jaren paard met bitten, is zo’n loze kreet die kant noch wal raakt. In Europa rijdt men inderdaad al 2000 jaar paard met bit. In Noord-Afrika al veel langer met een neusriem. De Indianen hebben deze echt niet zelf uitgevonden, zo’n 500 jaar gelden. Waarom veroorzaken bitten bij sommige paarden problemen? We gaan het niet hebben over verschillende soorten bitten. We weten allemaal dat een bit bij een paard moet passen als een handschoen om een hand. Dat houdt in dat ieder individueel paard zijn eigen individuele bit moet hebben. Toch zijn er paarden die een bit nooit accepteren en paarden die een bit tijdelijk niet accepteren. Tijdelijk Een paard wisselt tussen zijn derde en vijfde jaar zijn melkgebit in voor het blijvende gebit. Langzaam maar zeker lossen de wortels van de melktanden en -kiezen op bij het doorkomen van de nieuwe. Soms blijven die melkkiezen als “doppen” op de nieuwe zitten. Dat geeft een paard overlast. Verder kunnen er voor de eerste kiezen in de bovenkaak “wolfskiesjes” groeien, die waanzinnig gevoelig zijn bij de aanraking van een bit. Hengsten, ruinen en soms ook merries ontwikkelen rond hun vierde en vijfde jaar hengstentanden in de lagen in de boven- en onderkaak. Het doorkomen van die hengstentanden kan net zo pijnlijk zijn als het doorkomen van de eerste tandjes bij baby’s. Soms blijven ze steken onder het tandvlees, wat zelfs voor ontstekingen kan zorgen en zal het gespannen vlees door een dierenarts moeten worden opengesneden. Deze hele wisselperiode maakt een jong paard tamelijk overgevoelig
in zijn mond. Wordt hij juist in deze kwetsbare periode beleerd, dan kan het zijn dat het paard bitproblemen gaat krijgen die op latere leeftijd soms niet meer te verhelpen zijn. De Amerikanen doen het nog niet zo verkeerd met het beleren van hun Quarterhorses. Die worden als ruim tweeënhalfjarigen heel kort beleerd onder het zadel en gewend aan een bit. Daarna groeien ze vrij van arbeid door tot na het wisselen, waarna ze met vier jaar echt in training komen, niet op een bit, maar op een Bosal. Pas als ze vijf jaar zijn worden ze weer op een bit gereden. Zo voorkom je in principe bitproblemen door wisseling van het gebit. Een van de andere bitproblemen dat vaker voorkomt dan men wel denkt, is het te laag inhangen van het bit. Een bit dient ongeveer een duimbreedte voor de voorste kiezen te liggen. Ligt het lager, dan zal het bij ruinen/hengsten makkelijk tegen de hengstentanden aanklapperen, wat voor paarden een nare gewaarwording is. Maar paarden met een korte mondspleet hebben met hoog ophangen een probleem, omdat dan het bit de mondhoeken erg ver optrekt. Omdat het bit vaak niet voldoende hoog kan worden ingebracht, bestaat het risico dat het paard zijn tong over het bit leert gooien. Hij kan dan bij dat laaghangende bit zijn tong makkelijker naar achteren trekken, waardoor hij als het ware wordt uitgenodigd zijn tong erover te gooien. Beschadigd wangslijmvlies door beklemming van het bit
Beschadigde lagen door het bit
Het bit ligt tegen de bovenste hengstentanden (korte mondspleet)
Hele scherpe en lange haak op de voorste kies
In geval van een korte mondspleet moet men kiezen voor een zo dun mogelijk bit en het liefst een ongebroken trens. Dan is er niet die V-vorm van de verder naar voren op de tong liggende gebroken trens en win je met de ongebroken trens die extra ruimte. Of je kiest inderdaad voor géén bit. Ieder paard kan tijdelijk bitproblemen krijgen. Door beschadiging op de lagen, door het ontstaan van haken op de kiezen, door het klem zitten van het wangslijmvlies tussen het bit en de voorste kiezen. Daar kan iedereen, met deskundige begeleiding, iets aan doen. Permanent Het bit ligt bij een paard op de tong. Deze spier bestaat uit twee delen, die halverwege aan elkaar gehecht zijn. Er bestaan hele dikke tongen en hele dunne, hele lange en hele korte. De Amerikaanse onderzoekster Hilary Clayton*) heeft opnamen mogelijk gemaakt van de tong in de mond van een paard met een bit in. Het blijkt dat sommige paarden de tong helemaal naar achteren opkrullen en het bit alleen op het voorste stukje van hun tong accepteren. Andere paarden gooien steevast de tong over het bit. Maar even zo vaak steekt een paard razendsnel constant de tong over en onder het bit. Wat een paard doet met een bit, is dus erg tongafhankelijk. De tongophanging kent een verbinding met de tongbeentjes. Die tongbeentjes staan in verbinding met de hals- en borstspier. Een gespannen tong heeft zijn repercussies op de ontspanning van de hals- en borstspieren. Die spanning komt tot uiting in een gespannen voorhand, waardoor een paard niet meer vrijuit kan bewegen (komt soms tot uiting in teugelkreupelheid). Dus alleen met een ontspannen tong is een paard in staat met de juiste aanleuning en goed aan het bit te lopen. Helaas zijn er tongen die het verdragen van een bit voor een paard onmogelijk maken. Soms is de onderkaak te ondiep van vorm om de tong te kunnen opbergen. Het paard gooit dan zijn tong naar buiten of trekt hem op naar achteren. Soms ligt de hechting van de voorste en achterste tong net onder het bit. Het paard zal dan altijd proberen met die plek onder het bit uit te komen. Een ontspanning zal daardoor ook nooit mogelijk zijn. Verder zijn er tongen waarbij de achterste helft gekanteld vastzit aan de voorste helft. Hoe erger de graden van kanteling, hoe meer problemen een paard met zijn bit zal hebben. Soms is dit de oorzaak dat een paard het bit aan één kant vastpakt. Op deze foto is de gleuf op de tong te zien; dit is de aanhechting tussen voorste en achterste tongspier Probleemloze paarden Gelukkig hebben we genoeg paarden die zonder problemen een bit willen aannemen. Soms is het eventjes zoeken naar welk bit een paard het liefste aanpakt. Hoeveel ruimte heeft hij in zijn mond voor een dik bit, of juist een dun bit? Reageert hij fijner op een dubbelgebroken of een enkelgebroken bit? Ligt de watertrens prettiger, of juist de bustrens? Allemaal vragen waarop de meeste ruiters wel een antwoord kunnen vinden. De eigenaren van die paarden zullen daarom ook nooit de noodzaak inzien om een paard zonder bit te gaan rijden. En waarom zouden ze ook? Maar komen ze ooit in de problemen, omdat er sprake is van een fikse beschadiging in de mond, dan is het prettig als ze ervan op de hoogte zijn dat tijdelijk een oplossing gezocht kan worden in het rijden zonder bit.
Bitloos als tijdelijke oplossing Raakt de mond van een paard beschadigd, dan is het plezierig als je toch door kunt gaan met rijden (of trainen). Een Hackamore is dan meestal de eerste optoming waar men op komt, omdat die in de springsport veel gebruikt wordt. Maar er zijn legio mogelijkheden. Je kunt een bitloze optoming ook als trainingsmethode gebruiken. Hoe vaak gebeurt het niet dat een ruiter voor zijn paard van bit verandert en bij zich zelf denkt: hé, dat gaat lekker! Om na een maandje tot de ontdekking te komen dat het paard op het nieuwe bit weer net zo reageert als op het oude. Een paard stompt af op een bit, vaak door de te harde hand van een ruiter. Dat is een bekend gegeven. Verandering van bit geeft vaak een andere plaatsing in de mond en veroorzaakt daardoor weer grotere gevoeligheid en een prettiger aanleuning. Je zou in plaats van een ander bit ook bitloos kunnen trainen. De gevoeligheid in de mond herstelt zich, zodat bij het rijden mèt bit de sensatie gevoeld wordt, alsof het een nieuw bit is. Longeren Begonnen we vroeger met de bitloze kaptoom, tegenwoordig slaan we dat stadium over. Direct wennen aan een bit, want daar wordt toch mee gereden, is de overtuiging. Misschien is het beginnen met een goede bitloze optoming wel een uitkomst om een paard goed gehoorzaam aan de hulpen te krijgen door te longeren binnen een beperkte ruimte van een longeercirkel. Zeker als er gebruik gemaakt wordt van een bitloos hoofdstel met cross ropes (gekruiste kaakbanden), zoals het dr. Robert Cook bitloze hoofdstel, dat ook nog eens inwerkt op de kaken van een paard. Daardoor kan op een zeer paardvriendelijke manier stelling gevraagd worden zonder afdwingen. Het is mogelijk dit met een enkele longe te doen, door die aan de beide ringen van de cross ropes te gespen. Maar echt africhten kun je beter met een dubbele longe doen. Dat eist enige ervaring, voor je daaraan begint met een jong paard. Met gebruikmaking van een longeerschoftje waar de dubbele longe doorheen kan lopen. De buitenlonge kan dan rustig over de rug lopen en hoeft niet achterlangs. De longeerlijnen zijn beide aan één van de cross ropes verbonden. Door te spelen met de longeerlijnen, door te vragen en te geven, kan een paard zich op de gevraagde oefening concentreren, zonder steeds maar bezig te zijn met dat bit. Voor vele jonge paarden een uitkomst. Mocht een paard tijdelijk geen bit kunnen verdagen en wordt een bitloze optoming als een te groot risico gezien, dan is het longeren ermee voor iedere ruiter een reële mogelijkheid. Bitloos africhten Voor het welzijn van een paard zou het bitloos africhten wel eens meer voordelen kunnen bieden dan nadelen. Zonder het paard ook maar één keer in de mond te hoeven hinderen kun je hem helemaal aan de hulpen zetten. En dat gebeurt dan zonder pijn en vooral zonder stress. Daarmee voorkom je ook een stuk defensiviteit bij een paard. Als het vertrouwen en de gehoorzaamheid opgebouwd is, kan het paard op de juiste leeftijd leren wennen aan een bit, indien men dat dan alsnog zou wensen. Veel ruiters en menners zullen nooit tot de allerhoogste top en subtop van de (men)dressuur komen, dus ook niet die ultieme verzameling en oprichting nodig hebben, die slechts de topsport toebehoort. Gerard Rutten *) Hilary Clayton is hoogleraar van de McPhail Dressage Chair, die behoort bij het departement van Large Animal Clinical Sciences van de Michigan State University in de USA. Zij is gespecialiseerd in de bewegingsleer en gangen van het paard en verrichtte onderzoeken naar bitten in de monden van paarden. Zij heeft in Nederland lezingen gegeven over deze onderwerpen.