Zesmaandelijks tijdschrift
0 NR.
2015
04
De Bosman-zaak twintig jaar later: nog steeds een mijlpaal
08
SV Wilhelmshaven / Norddeutscher Fussball Verband
Frank Hendrickx
Annemarie Vanderpoorten
10
Samenvatting beslissingen CAS Sportrecht
16
Interview met Professor Roger Blanpain
Pieter-Jan Desmit
Frank Hendrickx
Colofon Sportrecht Journaal is een uitgave van die Keure Professional Publishing. ISSN: 0771 – 3231 Bestelcode: 201.168.101 Vormgeving en druk: Stelvio D’Houst, die Keure
2
Verantwoordelijke uitgever: Steve Massagé, die Keure Professional Publishing, Kleine Pathoekeweg 3, 8000 Brugge T 050 47 12 72,
[email protected]
Het Bosman-arrest (Hof van Justitie, 15 december 1995) bestaat twintig jaar. Sinds het arrest werd gewezen is er heel wat gebeurd. Het is thans een evidentie dat sport als bijzonder maatschappelijk fenomeen onderworpen is aan de regels van het recht. In de twee decennia sinds het Bosman-arrest werd het sportrecht tevens een volwaardig vakgebied. Het wordt thans in vele universiteiten in de wereld onderwezen, zoals ook aan de KU Leuven. Bovendien is de sportrechtpraktijk tot volle ontplooiing gekomen. Specialismen vloeien voort uit de vele deelmateries, zoals onder meer het statuut van de sporter, doping in de sport, tv-rechten, economische of commerciële rechten, veiligheid, of ethisch en gezond sporten. Dit gaat gepaard met een verdergaande professionalisering van zowel de professionele sport als de breedtesport. De maatschappelijke rol van sport neemt ook verder toe. De leerstoel arbeidsrecht aan de KU Leuven heeft zich sinds de jaren zestig van vorige eeuw met de juridische studie van de sport bezig gehouden. De grondlegger van de sportrechtinitiatieven te Leuven, professor Blanpain, komt verder in dit nummer aan het woord. Sedert verscheidene jaren zetten we die traditie gezwind verder. In deze context lanceren we het Sportrecht Journaal, een tijdschrift met een signaalfunctie waarin we de juridische aspecten van sport en sportbeoefening aan bod laten komen. We leggen de focus op juridische informatie en duiding in de hoop de vele professionals en geïnteresseerden te kunnen bereiken die meer te weten willen komen over wat er leeft in de juridische sportwereld. Omdat de interactie tussen de academische studie en de praktijk van het sportrecht essentieel is, hebben we een redactie met eminente sportjuristen. In de kern van de redactie vonden we de heer Cyriel Coomans, één van de makers van de sportrechtpraktijk, bereid om zijn ervaring voor dit blad ter beschikking te stellen. Verder bestaat de redactie uit dynamische sportrechtbeoefenaars. De bedoeling van het Sportrecht Journaal is om twee keer per jaar (dus zesmaandelijks) te verschijnen. In dit ‘nulnummer’ gaan we na hoe een aantal ontwikkelingen in het sportrecht, in het bijzonder het voetbal, zich verhouden tot de Bosmanzaak. We geven een meer algemene stand van zaken weer, maar nemen ook enkele markante recente uitspraken op. We hopen met dit blad, twintig jaar na Bosman, een goed moment en middel te hebben gekozen om de juridische dynamiek in de sportwereld op een juiste toon te vatten en weer te geven. Frank Hendrickx Hoofdredacteur
3
De Bosman-zaak twintig jaar later: nog steeds een mijlpaal Frank Hendrickx1
Twintig jaar geleden, op 15 december 1995, deed het Hof van Justitie uitspraak in de zaak Bosman. Het Hof van Justitie oordeelde dat de transferregels in het voetbal in strijd waren met het vrij verkeer van werknemers. Het Bosman-arrest betekende echter niet het einde van de ‘transfermarkt’. Nog steeds betalen voetbalclubs vaak astronomische bedragen voor talentvolle spelers. Terwijl het arrest een einde stelde aan de transfersommen na einde contract, sloten clubs namelijk met hun spelers langdurige overeenkomsten, vaak met het oog op het opstrijken van een afkoopsom in geval van voortijdige beëindiging. Met deze transfers in de loop van het contract ontstond de facto een nieuw transfersysteem. Bovendien kwam er een nieuw FIFA-reglement, gebaseerd op onderhandelingen tussen FIFA en de Europese Commissie. Het voorziet in de verplichting tot betaling van een opleidingsvergoeding en in een schadevergoeding bij contractbreuk die ook de marktwaarde van de speler verdisconteert. Dat zet opnieuw de spelersvrijheid onder druk. Er kwam inmiddels nieuwe rechtspraak van het Hof van Justitie. In de Bernard-zaak wordt een opening gelaten voor opleidingsvergoedingen. Hieronder blikken we terug op de Bosman-zaak en maken een juridische stand van zaken op.
volgens welke een EU-beroepsvoetballer, bij het verstrijken van zijn contract, slechts door een club van een andere lidstaat in dienst kan worden genomen mits betaling van een transfervergoeding aan de club van herkomst. Het Hof vond ook de bestaande nationaliteitsvoorwaarden in strijd met 45 VWEU. Na het Bosman-arrest toonden zowel de Europese Commissie als de voetbalbonden zich bereid vooruit te denken. Zo startte een procedure van onderhandelingen tussen FIFA en de Europese Commissie. Een akkoord kwam tot stand op 5 maart 2001 tussen Commissaris Monti en FIFA-voorzitter Blatter. Het verwees naar principes betreffende transfers in het voetbal en werd meteen de basis voor het nieuwe FIFA-reglement. Het huidige ‘FIFA-recht’5 staat dus nog steeds in directe relatie tot het Bosman-arrest.
2. De opleidingsvergoeding en de zaak Bernard Op 16 maart 2010 kreeg het Hof van Justitie in de zaak Bernard6 de gelegenheid om zich over de opleidingsvergoeding in het voetbal uit te spreken in het licht van het vrij verkeer van werknemers. Deze follow-up van de Bosman-zaak geeft een aantal criteria om opleidingsvergoedingen juridisch te beoordelen.
1. De Bosman-zaak De Bosman-zaak2 betrof de transferperikelen van de heer JeanMarc Bosman, beroepsvoetballer van Belgische nationaliteit bij de Belgische voetbalclub RC Luik. De speler was einde contract en vond een nieuwe club in Frankrijk, FC Duinkerken. Die wilde Bosman voor één jaar lenen en zou daarvoor aan RC Luik 30.000 euro betalen, met optie op een definitieve overgang voor een bedrag van 120.000 euro3. Uiteindelijk ging de overgang niet door en verzeilde hij in een boycot door alle mogelijke Europese clubs die hem in dienst konden nemen4. Het Hof van Justitie oordeelde dat artikel 45 VWEU zich verzet tegen regels
Zoals bekend voorziet het FIFA-reglement in een opleidingsvergoeding ten voordele van alle (voormalige) opleidingsclub(s) bij de overgang van een professionele speler naar een andere club, tot de speler de leeftijd van 23 jaar bereikt7. De opleidingsvergoeding is verschuldigd ongeacht de overgang plaats heeft voor of na het einde van de overeenkomst8. Voor de berekening geldt een systeem waarbij clubs worden ingedeeld in vier categorieën, op basis van geraamde investeringen in opleiding. De opleidingskost zelf wordt echter forfaitair vastgesteld per clubcategorie.
1 Prof. dr. Frank Hendrickx is hoogleraar aan de Faculteit Rechtsgeleerdheid van de KU Leuven. Deze bijdrage is gebaseerd op een artikel dat werd aangeboden aan het Nederlandse tijdschrift TRA. 2 HvJ 15 december 1995, C-415/93, Jur. 1995, I-4921 (Union royale belge des sociétés de football association ASBL t. Jean-Marc Bosman, Royal club liégeois SA tegen Jean-Marc Bosman en anderen en Union des associations européennes de football (UEFA) t. Jean-Marc Bosman), afgekort: Bosman-arrest. 3 Het ging om 120.000 EUR respectievelijk 4.800.000 BEF (cf. Overweging 31, Bosman-arrest). 4 Overweging 37, Bosman-arrest. 5 Er wordt uitgegaan van de actuele versie van de “FIFA Regulations on the Status and Transfer of Players”, met de wijzigingen zoals aangenomen door het FIFA Executive Committee van 24 en 25 september 2015, met inwerkingtreding op 1 oktober 2015 (beschikbaar op www.fifa.com). 6 HvJ 16 maart 2010, C-325/08, Jur. 2010, I-2177 (Olympique Lyonnais SASP / Olivier Bernard, Newcastle UFC), afgekort: Bernard-arrest. 7 Artikel 20, FIFA-reglement. 8 Artikel 20, FIFA-reglement.
4
Dat het FIFA-reglement na het Bosman-arrest toch in een opleidingsvergoeding voorzag, is niet zo verwonderlijk. Opleidingsvergoedingen zijn volgens het Bosman-arrest niet per se ongerechtvaardigd. De vraag is onder welke voorwaarden opleidingsvergoedingen verenigbaar zijn met het vrij verkeer van werknemers en, in het licht daarvan, hoe deze begroot moeten worden en onder welke voorwaarden zij betaalbaar zijn. Van bij de aanvang stelde de voetbalwereld evenwel dat het vrijwel “onmogelijk is om de effectieve opleidingskosten voor elke speler afzonderlijk te berekenen”9. Vandaar het systeem van vaste tarieven en een forfaitaire berekening van de opleidingsvergoeding. Het Hof van Justitie had in het Bosman-arrest nochtans gesteld dat een opleidingsvergoeding alleen mogelijk was indien het ging om het vergoeden van “reële kosten”10. Toen het Hof zich boog over de Bernard-zaak werd dan ook naar een antwoord op deze problematiek uitgekeken.
opleidingsvergoeding mogelijk indien het gaat om de terugbetaling van reële kosten, de kosten pro rata worden verdeeld over de verschillende (voormalige) opleidingsclubs, en er sprake is van een degressieve verplichting, die zelfs gedeeltelijk op de speler kan rusten en niet alleen op de nieuwe club12. Bijkomend is het echter zo dat een opleidingsvergoeding het vrij verkeer niet onmogelijk mag maken. Het vergoedingssysteem moet namelijk ‘geschikt’ zijn en mag ‘niet verder gaan dan nodig’13. Dit vergt dat de belemmering die voortvloeit uit de hoogte van de vergoeding wordt afgewogen met het vrij verkeer van werknemers. Verder blijft natuurlijk de vraag of een (semi)forfaitair tariefsysteem, zoals dat van het FIFA-reglement, aan de voorwaarde voldoet dat het moet gaan om de terugbetaling van reëel gemaakte kosten.
3. Schadevergoeding bij contractbreuk en de zaken Webster en Matuzalem
In de zaak-Bernard was een joueur espoir, een kwalificatie in het Franse voetbal voor beloftevolle jongeren (16 tot 22 jaar), in dienst van de Franse eersteklasser Lyon. De Franse voetbal-cao verplichtte een beloftevolle speler, wanneer de club dit van hem zou verlangen, om na afloop van de opleiding zijn eerste contract als beroepsspeler bij deze club te tekenen. Bernard legde die verplichting echter naast zich neer en vertrok naar de Premier League, wat hem schadeplichtig maakte onder het Franse arbeidsrecht. Voor het Hof van Justitie rees de vraag of dit niet in strijd was met het vrij verkeer van werknemers.
In het FIFA-reglement is tevens een regeling in verband met de contractstabiliteit vervat. Arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd zijn de regel in het voetbal14. Een voetbalcontract kan volgens het FIFA-reglement slechts worden beëindigd na afloop van de termijn of bij wederzijdse toestemming15. Een voortijdige beëindiging is alleen mogelijk wegens een gerechtvaardigde reden (“just cause”)16 of een gegronde sportieve reden (“sporting just cause”)17. Bij voortijdige, onrechtmatige, beëindiging is een schadevergoeding verschuldigd18.
Het Hof van Justitie vond dit alleszins een beperking van het vrij verkeer van werknemers, maar achtte een opleidingsvergoeding in principe wel toelaatbaar. Het Hof verwees naar het Bosman-arrest en het inmiddels geldende Europese sportartikel (artikel 165 VWEU) en de voorwaarde dat de regeling geschikt moet zijn en niet verder mag gaan dan nodig. De Franse regeling in kwestie had echter het karakter van een (forfaitaire) schadevergoeding, los van de werkelijk gemaakte kosten, wat volgens het Hof de test van het Europees recht niet kon doorstaan.
De schadevergoeding wordt volgens het FIFA-reglement begroot, rekening houdend met het toepasselijke recht, de specificiteit van de sport en elk ander objectief criterium19. Zo kan men volgens het FIFA-reglement in rekening brengen: het salaris en andere voordelen verschuldigd aan de speler onder het bestaande contract en/of het nieuwe contract, de resterende looptijd van het contract tot een maximum van 5 jaar, de vergoedingen en kosten betaald of opgelopen door de vroegere club en of de contractbreuk al dan niet valt in een beschermde periode20.
Ondanks de negatieve conclusie van het arrest, legitimeerde het Hof de idee van een opleidingsvergoeding in het voetbal. Als men de arresten Bosman en Bernard samenleest11, is een
Het FIFA-reglement voorziet tevens dat, indien een speler overgaat voor het einde van zijn contract, een solidariteitsbijdrage van 5 % op deze vergoeding verschuldigd is aan elke club die
9 Ibid. 10 Bosman-arrest, overweging 109. 11 Cf. F. Hendrickx, “The Bernard-case and training compensation in professional football”, European Labour Law Journal 2010, nr. 3, p. 393-396; F. Hendrickx, “De zaak Bernard en de geldigheid van opleidingsvergoedingen in de sport”, Tijdschrift voor Sport & Recht 2011, p. 125-216. 12 Concl. Adv.-Gen. Sharpston van 16 juli 2009, Bernard, overweging 55: “Ik ben minder overtuigd waar het een derde naar voren gebracht punt betreft, namelijk dat de verplichting om een vergoeding te betalen enkel op de nieuwe werkgever zou moeten rusten en niet op de trainee.” 13 Cf. Bernard-arrest, overweging 38. 14 S.F.H. Jellinghaus en J. van Drongelen, “De Wet werk en zekerheid: grote gevolgen voor de sport!”, Tijdschrift voor Sport & Recht, 2014, 30; S.F.H. Jellinghaus, l.c., Ara 2005, p. 10-11. 15 Artikel 13 FIFA-reglement. 16 Artikel 14 FIFA-reglement. 17 Artikel 15 FIFA-reglement. 18 Artikel 12, par. 2 FIFA-reglement. 19 Artikel 17, par. 1 FIFA-reglement. 20 Artikel 17, par. 1 FIFA-reglement.
5
bijgedragen heeft aan de opleiding van de speler21. Het principieel verbod van voortijdige eenzijdige beëindiging, gehandhaafd met een schadevergoeding, is als het ware het sluitstuk van de stabiliteit van het voetbalcontract. Het is gebleken dat dit in het vaarwater kan komen van het vrij verkeer van voetbalspelers. De Webster-zaak22 voor het Internationaal Sporttribunaal (Tribunal Arbitral du Sport of TAS) toont dit aan. 3.1. De zaak Webster Het ging in deze zaak om Andrew Webster, een voetballer die zich in de Schotse voetbalclub Hearts ontwikkelde tot een belangrijk lid van het team. Hearts wilde de speler graag voor een langere periode houden, maar de onderhandelingen hierover liepen vast. Webster werd vervolgens door Hearts voor meerdere wedstrijden niet geselecteerd. Vanwege deze timing wekte Hearts de indruk dat dit een tactiek was om Webster te dwingen een nieuwe arbeidsovereenkomst te accepteren. De zaak werd verder op de spits gedreven door een aantal uitlatingen in de media vanwege de clubvoorzitter, waarop Webster besloot zijn overeenkomst eenzijdig te beëindigen om een dringende reden. Webster vond dat hij zo een vrije speler was en maakte de overstap naar voetbalclub Wigan. Hearts vorderde echter een schadevergoeding van 4 miljoen Britse pond, zich daarvoor baserend op de marktwaarde van de speler. Het Internationaal Sporttribunaal antwoordde echter dat er in ieder geval “geen economische, morele of juridische rechtvaardiging” bestaat voor een club om aanspraak te maken op de marktwaarde van de speler als zijnde verloren winst23. Het Sporttribunaal berekende de schadevergoeding ‘slechts’ op de ‘restwaarde’ van het contract, meer bepaald op basis van het loon van de speler over de resterende duur van het contract24. Dit kwam neer op (slechts) 150.000 Britse pond, een bedrag dat de toekomstige club van Webster wellicht niet erg vond om te betalen. 3.2. De zaak Matuzalem De Bosman-filosofie sijpelt niet alleen door in de private sportrechtspraak, maar ook in die van de Zwitserse federale rechtbank, die toezicht houdt op de uitspraken van het Internationaal Sporttribunaal, gevestigd in Lausanne. Dat blijkt uit de zaak Matuzalem25. De Braziliaanse voetballer Matuzalem ondertekende een 5-jarige verbintenis bij de Oekraïense club Shaktar Donetsk. De speler verbrak zijn overeenkomst om te gaan spelen voor de Spaanse club Real Zaragoza. Het Internationaal Sporttribunaal kende dit keer wel een hoge schadevergoeding toe aan Shaktar Donesk. In functie van de kosten voor vervanging van de
speler en het hogere loon dat hij bij zijn nieuwe club zou verdienen, begrootte het Sporttribunaal deze op 12 miljoen euro. De partijen stelden daarop beroep in bij de Zwitserse federale rechtbank. De Zwitserse federale rechtbank annuleerde de beslissing van het Internationaal Sporttribunaal op grond van het Zwitserse burgerlijk wetboek en de overweging dat met een dergelijke hoge schadevergoeding de economische rechten van de voetbalspeler onevenredig werden beknot26. Onder de controle van de gewone rechter werd de spelersvrijheid dus beschermd en is de uitspraak dus tekenend voor de kritische houding van de ‘publieke’ rechtsorde tegenover de FIFA-regels op het gebied van schadevergoedingen, in zoverre die de spelersvrijheid in het gedrang brengt.
4. Specificiteit? Het is duidelijk dat opleidingsvergoedingen en (hoge) contractbreukvergoedingen in het betaalde voetbal op gespannen voet staan met het vrij verkeer van werknemers. De vraag daarbij is natuurlijk waarom men in het voetbal zou toestaan, wat elders ongeoorloofd zou zijn. Hiermee komt men tot de essentie van de discussie. In de zaak Bernard stelde het Hof van Justitie dat “met de specifieke kenmerken van sport in het algemeen en van voetbal in het bijzonder” rekening moet worden gehouden “alsmede met de sociale en educatieve functie ervan”27, een uitspraak die wordt ondersteund door artikel 165 VWEU, dat sportspecificiteit aangeeft. Toch geeft het Hof van Justitie daarmee geen immuniteit aan de sport. De specificiteit van de sport kan dus slechts binnen de krijtlijnen van het dwingende recht worden gewaarborgd. Wat in elk geval een rol speelt in de discussie is het economisch model van het voetbal. Hiermee wordt niet de spelersmarkt, maar wel de productmarkt bedoeld. Voetbal steunt op een soort monopoliestructuur, met clubs die onderling afhankelijk zijn voor het leveren van hun dienst, lokaal verankerd zijn en primair opereren in een landelijke competitie28. De beëindiging van een arbeidsrelatie sorteert daarbij niet alleen effecten in de individuele relatie tussen werknemer en werkgever, maar tevens in de concurrentiepositie tussen werkgevers (clubs) onderling en in het verloop van de competitie. In deze context was de invloed van het Bosman-arrest dan ook vrij voorspelbaar. Het vrijmaken van de markt van spelers zonder het vrijmaken van de voetbalmarkt leidde tot een verhoogde mobiliteit waarbij de meest getalenteerde spelers minder kapitaalkrachtige voetbalcompetities verlaten voor meer kapitaalkrachtige voetbalcompetities (of landen). Dat leidt tot een onevenwicht tussen clubs, en zelfs voetbalcompetities, met zogenaamde ‘grote’
21 Artikel 21 FIFA-reglement. 22 Webster, CAS/2007/A/1298, 1299 & 1300, arbitrale uitspraak dd. 30 januari 2008 (beschikbaar op: www.tas-cas.org), afgekort Webster-zaak. 23 Webster-zaak, overweging 141. 24 Webster-zaak, overweging 151. 25 R. Parrisch, “Contractual stability: the case law of the Court of Arbitration for Sport” in M. Colucci (ed.), European Sports Law and Policy Bulletin: Contractual Stability in Football, Bracciano (Rome), Sports Law and Policy Centre, 2011, p. 74-75. 26 Tribunal Fédéral Swisse, 27 maart 2012, Francelino da Silva Matuzalem v. Fédération Internationale de Football Association (FIFA), Zaak A_558/2011 (beschikbaar op www.bger.ch). 27 Arrest-Bernard, overweging 40. 28 S. Késenne, “The peculiar international economics of professional football in Europe”, Scottish Journal of Political Economy 2007, Vol. 54, nr. 3, p. 388-389.
6
en ‘kleine’ voetballanden29. De slagkracht van een voetbalclub wordt immers mede bepaald door de schaalgrootte van een nationale competitie, waaraan al dan niet een lucratief TV-contract is gekoppeld. Het onevenwicht op de voetbalmarkt is echter niet de schuld van het Bosman-arrest. De reden waarom pakweg voetbalclub Liverpool een grotere financiële slagkracht heeft dan Ajax in Nederland of Anderlecht in België, twee steden met een groter economisch potentieel, heeft veel te maken met media- en reclame-inkomsten30. Uiteraard spelen nog andere factoren, zoals kapitaalinjecties in clubs vanwege grote private geldschieters.
5. Wat brengt de toekomst? Zolang alternatieve systemen denkbaar zijn die zowel tegemoetkomen aan de legitieme belangen van de voetbalsport als aan de evenredigheidsvraag van het vrij verkeer, blijft de huidige transfermarkt een juridisch knelpunt. Juridische toekomstscenario’s moeten niettemin rekening houden met de eigenheid van de voetbalarbeidsmarkt. Het vrijmaken van de ‘productmarkt’ in het voetbal leek ook iets waarvoor het Hof van Justitie in het Bosman-arrest gewonnen was. Het veronderstelt inkomstendeling en meer solidariteit, mogelijk ook ‘salary caps’. In deze richting zat overigens ook Advocaat-Generaal Lenz te denken in zijn conclusie voor het Bosman-arrest31. Een andere uitweg zou zijn dat men de voetbalarbeidsmarkt opnieuw aan beperkingen onderwerpt. Tot op zekere hoogte is de praktijk van het sluiten van langdurige contracten voor bepaalde tijd met het oog op een transfer ‘in de loop van het contract’ een dergelijke maatregel. Maar met deze weg zou men de klok weer terugdraaien. Hoewel sommige voetballers meer op producten lijken dan op arbeidskrachten32 dient over de wenselijkheid van volledig vrije transferonderhandelingen en dito vergoedingen worden nagedacht. Inmiddels is het wachten op nieuwe rechtspraak. Het (semi)forfaitaire karakter van de opleidingsvergoeding en de hoogte van schadevergoedingen blijft een knelpunt. De rechtspraak zal de legitieme belangen in het voetbal erkennen, maar zal nog steeds aanknopen bij de Bosman-zaak die, twintig jaar later, een mijlpaal blijft.
29 KEA-CDES, The Economic and Legal Aspects of Transfers of Players, January 2013, 125-126: “The higher primary market, where the stars play … (monopolistic structure), … the lower primary market, where the good, experienced players play … (oligopolistic structure), … the secondary market, where the ordinary players play … (oligopsony).” 30 L. Groot, Economics, uncertainty and European football. Trends in competitive balance, Edward Elgar: Cheltenham, 2008, p. 138-139. 31 Concl. Adv.-Gen. Lenz van 20 september 1995, overweging 226. 32 I. Lawrence, “’The Legal Context of a Player Transfer in Professional Football: A Case Study of David Beckham’, Entertainment and Sports Law Journal 2013, Vol. 11, p. 16-17.
7
SV Wilhelmshaven / Norddeutscher Fussball Verband Annemarie Vanderpoorten
Inleiding Met het Bosman-arrest1, waarin geoordeeld werd dat de bestaande transferregels in strijd waren met het vrij verkeer van werknemers, werd een einde gemaakt aan het toekennen van transfersommen na einde contract. Nadien ontstond er een nieuw transfersysteem en een nieuw FIFA-reglement waarin onder meer bepalingen omtrent de verplichting tot betaling van een opleidingsvergoeding (artikel 20) werden opgenomen2. Echter rees er al een aantal keren de vraag of een opleidingsvergoeding wel verenigbaar is met het EU-recht. Deze vraag werd positief beantwoord in het Bernard-arrest3. In haar arrest van 30 december 20144 lijkt het Oberlandesgericht van Bremen deze stelling evenwel te nuanceren. Bijgevolg deden ook deze opleidingsvergoedingen al heel wat stof opwaaien…
Feiten en procedurevoorgaanden De in 1987 geboren Argentijnse voetballer Sergio Sagarzazu – met Italiaans paspoort – was van 20 maart 1998 tot 7 maart 2005 als speler verbonden aan Atlético Excursionistas en van 8 maart 2005 tot 7 februari 2007 aan Atlético River Plate. Nadien tekende hij een contract met SV Wilhelmshaven. Als gevolg van deze transfer vroegen de genoemde Argentijnse clubs een opleidingsvergoeding.
SK Wilhelmshaven als belangrijkste argument dat de genoemde Argentijnse clubs geen opleidingsvergoeding konden eisen aangezien zij nalieten om de speler een professioneel contract aan te bieden. Nochtans waren zij dit volgens SK Wilhelmshaven verplicht gelet op het Italiaanse burgerschap van de speler en de inhoud van artikel 6 paragraaf 3 van annex 4 van de FIFA RSTP:
“Under the heading “Special Provision for the EU/EEA”, article 6 of annex 4 to the FIFA Regulations reads as follows: 1. For players moving from one Association to another inside the territory of the EU/EEA, the amount of Training Compensation payable shall be established based on the following: a) If the player moves from a lower to a higher category club, the calculation shall be based on the average of the training costs of the two clubs. b) If the player moves from a higher to a lower category, the calculation shall be based on the training costs of the lower category club. 2. Inside the territory of the EU/EEA, the final Season of training may occur before the Season in which the player had his 21st birthday if it is established that the player completed his training before that time.
Zij baseerden zich hiervoor op de bepalingen uit de FIFA Regulations for the Status and Transfer of Players (hierna “FIFA RSTP”). In juni 2007 leidden Atlético Excursionistas en Atlético River Plate een zaak in bij de Dispute Resolution Chamber van de FIFA (hierna “DRC”) om opleidingsvergoedingen van respectievelijk 100.000 EUR en 60.000 EUR te vorderen. Deze vorderingen werden grotendeels gegrond verklaard door het DRC op 5 december 2008.
3. If the Former Club does not offer the player a contract, no Training Compensation is payable unless the Former Club can justify that it is entitled to such compensation. The Former Club must offer the player a contract in writing via registered mail at least 60 days before the expiry of his current contract. Such an offer shall furthermore be at least of an equivalent value to the current contract. This provision is without prejudice to the rights to Training Compensation of the player’s previous club(s)”.
SV Wilhelmshaven tekende echter beroep aan tegen deze beslissingen bij het CAS in Lausanne. In deze procedure stelde
Het CAS oordeelde hieromtrent echter als volgt: “… It appears that article 6 of Annex 4 to the FIFA Regulations is nothing more
1 HvJ 15 december 1995, C-415/93, Jur. 1995, I-4921 (Union royale belge des sociétés de football association ASBL t. Jean-Marc Bosman, Royal club liégeois SA tegen Jean-Marc Bosman en anderen en Union des associations européennes de football (UEFA) t. Jean-Marc Bosman). 2 Article 20: Training Compensation shall be paid to a player’s training club(s): (1) when a player signs his first contract as a Professional, and (2) on each transfer of a Professional until the end of the Season of his 23rd birthday. The obligation to pay Training Compensation arises whether the transfer takes place during or at the end of the player’s contract. The provisions concerning Training Compensation are set out in annex 4 of these Regulations. 3 HvJ 16 maart 2010, C-325/08, Jur. 2010, I-2177 (Olympique Lyonnais SASP / Olivier Bernard, Newcastle UFC). 4 OLG Bremen 30 december 2014, 12 O 129/13 (SV Wilhelmshaven e.V. / Norddeutscher Fussball Verband e.V.).
8
than the codification of the system agreed upon by the European authorities and put into place to govern the transfer of a player moving from one association to another inside the territory of the EU/EEA. There is therefore no reason to depart from the unambiguous wording of article 6 of Annex 4 to the FIFA Regulations, which is obviously not applicable in the case of a player moving from a country outside the EU/EEA to a country within the EU/EEA”5. In deze arbitrageprocedure werd de beslissing van het DRC door het CAS bevestigd op 5 oktober 2009. SK Wilhelmshaven bleef echter weigeren om de opleidingsvergoedingen te betalen. Als gevolg hiervan legde de FIFA de club op 13 september 2011 bijkomende boetes en een uiterste betalingstermijn op. Indien deze betalingstermijn niet gerespecteerd zou worden, zou de eerste ploeg van de club 6 punten verliezen. Ondanks het verlies van 6 punten en de betaling van een boete bleef SV Wilhelmshaven volharden in haar weigering om de opgelegde (en bevestigde) opleidingsvergoedingen te betalen. Op 15 augustus 2012 werden op instructie van de FIFA nog eens 6 punten in mindering gebracht. Tegelijkertijd degradeerde de club. In mei 2013 ging SV Wilhelmshaven over tot het aanvechten van de beslissing tot het puntenverlies en de gedwongen degradatie voor de rechtbank van Bremen. In eerste aanleg verwierp de rechtbank de eisen van de club aangezien zij de CAS-uitspraak als een geldige basis beschouwde voor de opgelegde sancties.
Oordeel van het Oberlandesgericht van Bremen In beroep oordeelde het Oberlandesgericht van Bremen op 30 december 2014 echter dat de CAS-uitspraak in strijd was met de Europese regelgeving, waardoor het Norddeutscher Fussball Verband er zich niet op kon steunen met oog op de sanctionering van SV Wilhelmshaven.
Als gevolg hiervan stelde het Oberlandesgericht dat, in het geval van een EU-speler die komt van Argentinië en gaat naar een EU-lidstaat, de FIFA RSTP in strijd is met het recht op vrij verkeer van werknemers onder EU-wetgeving en dat het niet toepassen van artikel 6 maar daarentegen de (hogere) berekening in artikel 4 en 5 FIFA RSTP in strijd zijn met het recht op vrij verkeer. Het Oberlandesgericht van Bremen oordeelde dan ook dat in deze zaak het recht op vrij verkeer van werknemers geschonden werd en dat dit een inbreuk vormt op de Duitse openbare orde. In vergelijking met het eerder genoemde Bernard-arrest lijkt het er dus op dat het Oberlandesgericht het standpunt nuanceert dat de bepalingen omtrent opleidingsvergoedingen in het FIFA RSTP in lijn zijn met de EU-wetgeving. Immers stelt het Oberlandesgericht wel dat de opleidingsvergoedingen “intra-EU” stroken met de EU-wetgeving en dat de daartoe in het FIFA RSTP opgenomen bepalingen omtrent opleidingsvergoedingen dit ondersteunen. Verder herhaalde het Oberlandesgericht dat in het geval van opleidingsvergoedingen het dekken van de werkelijke kosten van opleiding en training centraal moet staan. In dit verband oordeelde zij in deze zaak: “Die hier vorgenommene Entschädigung orientiert sich somit nicht an den für die Ausbildung bei den argentinischen Vereinen angefallenen Kosten”. De Norddeutscher Fussball Verband kondigde aan deze zaak voor te leggen aan het Bundesgerichtshof. Een uitspraak van dit hof is echter nog niet bekend. Daarnaast is het niet uitgesloten dat deze zaak voorgelegd zal worden aan het Hof van Justitie.
In tegenstelling tot het CAS had het Oberlandesgericht van Bremen wel oren naar het argument van SK Wilhelmshaven. Het Oberlandesgericht was immers van mening dat het recht op vrij verkeer van werknemers ook van toepassing is op EU-burgers die komen van buiten de EU en gaan naar een EU-land.
5 CAS 2009/A/1810 & 1811, SV Wilhelmshaven v. Club Atlético Excursionistas & Club Atlético River Plate, dd. 5 oktober 2009 (www.tas-cas.org).
9
Samenvattingen beslissingen CAS Sportrecht CAS 7 februari 2007, nr. 2006/A/1152, ADO Den Haag/Newcastle United FC Pieter-Jan Desmit
> Voetbal > Opleidingsvergoeding > Voorwaarden voor verkrijging opleidingsvergoeding > Reglement van de FIFA inzake het Statuut en de Transfer van Spelers
K. is een voetballer die sinds het seizoen 1996/1997 tot en met het seizoen 2004/2005 als amateur was verbonden aan de Nederlandse club ADO Den Haag. Op het einde van het seizoen 2004/2005 werden er door de club onderhandelingen opgestart met K. over een professioneel contract. Op 18 juli 2005 tekende K. echter een contract bij de Engelse club Newcastle United. ADO Den Haag stelde daarop een vordering in tegen Newcastle bij de Dispute Resolution Chamber (DRC) van de FIFA tot betaling van een opleidingsvergoeding. De vordering werd door de DRC afgewezen waarna ADO Den Haag beroep aantekende bij het CAS. Het CAS herhaalde allereerst het algemeen principe vervat in artikel 20 van het Reglement van de FIFA inzake het Statuut en de Transfer van Spelers (RSTS), namelijk dat een opleidingsvergoeding verschuldigd is wanneer een speler zijn eerste profcontract tekent en bij alle volgende contracten tot en met het einde van het seizoen waarin de speler drieëntwintig jaar oud wordt. Indien het echter om een transfer binnen de EU gaat, treedt artikel 6, alinea 3 van Bijlage 4 RSTS als lex specialis in werking. Dit artikel bepaalt dat er geen opleidingsvergoeding is verschuldigd indien de voormalige club geen contractvoorstel heeft gedaan aan de speler. Als uitzondering op de uitzondering bepaalt artikel 6, alinea 3 evenwel dat de voormalige club alsnog recht heeft op een opleidingsvergoeding indien zij haar recht op dergelijke vergoeding kan rechtvaardigen. Deze principes gelden zowel voor amateurs als voor beroepsspelers. Het CAS verwees in dit kader naar de achterliggende doelstelling van artikel 6, met name voorkomen dat een speler waarin een club absoluut geen interesse heeft niet zou kunnen vertrekken omwille van het prijskaartje dat aan hem kleeft. Anderzijds verkeert een club in de onmogelijkheid om aan al haar jonge amateurs een professioneel contract aan te bieden. Teneinde een evenwicht te vinden tussen bovenstaande situaties voorziet artikel 6, alinea 3 dat een club haar recht op een opleidingsvergoeding kan rechtvaardigen indien het een oprechte intentie te goeder trouw om de speler aan zich te binden kan bewijzen. Volgens het CAS had ADO Den Haag in casu voldoende bewijs geleverd van haar oprechte intentie om de speler bij de club te houden. ADO Den Haag kon namelijk brieven voorleggen waarin aan K. kenbaar werd gemaakt dat de club hem graag wilde behouden voor het komende seizoen. Voorts getuigden ook de onderhandelingen dat de club bewust bezig was met de speler aan zich te binden met het oog op de toekomst. Ten slotte bleek uit evaluatierapporten dat de club K. als één van haar grootste talenten beschouwde. De beslissing van de DRC werd bijgevolg herzien en de vordering tot betaling van een opleidingsvergoeding werd gegrond verklaard.
10
CAS 30 juli 2009, nr. 2009/A/1757, MTK Budapest/FC Internationale Milano S.p.A. Pieter-Jan Desmit
> Voetbal > Transfer binnen de EU > Opleidingsvergoeding > Berekening van opleidingsvergoedingen > Recht op vrij verkeer van werknemers
F. was tussen 2003 en 2006 aangesloten bij de Hongaarse club MTK Budapest (MTK). In juli 2006 vonden er onderhandelingen plaats tussen MTK en FC Internationale Milano (Inter Milaan) over een transfer van F. Deze gesprekken leverden evenwel niets op. Op 22 augustus 2006 tekende F. een profcontract bij de Maltese club Pieta Hotspurs FC. F. speelde echter nooit voor deze club en stapte negen dagen later over naar Inter Milaan. MTK vorderde vervolgens een opleidingsvergoeding van Inter Milaan. De Dispute Resolution Chamber van de FIFA (DRC) oordeelde dat deze vordering ongegrond was omdat de MTK F. nooit een contract had aangeboden (artikel 6, alinea 3 van Bijlage 4 bij het Reglement van de FIFA inzake het Statuut en de Transfer van Spelers, hierna RSTS). MTK ging bij het CAS in beroep tegen deze uitspraak.
> Sancties voor slechte bewijsvoering > Reglement van de FIFA inzake het Statuut en de Transfer van Spelers
Op basis van artikel 6, alinea 3 van bijlage 4 RSTS kan de voormalige club een opleidingsvergoeding vorderen van de nieuwe club indien ze kan bewijzen dat ze de speler een contract heeft aangeboden, of indien ze het recht op de opleidingsvergoeding kan rechtvaardigen. Het CAS oordeelde dat MTK onvoldoende bewijs leverde van het feit dat ze F. een contract zou hebben aangeboden. Vervolgens onderzocht het CAS of MTK een oprechte intentie had om de speler aan zich te binden. Uit het feit dat de opleiding van F. bijzonder succesvol was en dat hij onder andere kapitein was van de nationale jeugdploegen, leidde het CAS af dat het volledig onlogisch zou zijn om te beslissen dat MTK absoluut geen interesse had om de speler aan zich te binden. De vordering tot betaling van een opleidingsvergoeding werd gegrond verklaard. Teneinde het verschuldigde bedrag te bepalen besliste het CAS dat de opleidingscategorie van Inter Milaan, en niet die van Pieta Hotspurs, in aanmerking moest worden genomen voor de berekeningen. Pieta Hotspurs had immers nooit genot van de investeringen die MTK had gedaan. De verschuldigde opleidingsvergoeding werd geraamd op 160.000 EUR. Dit bedrag werd echter verminderd met tien procent als sanctie voor de onbetamelijke wijze waarop MTK haar bewijsmateriaal had voorgelegd. Tot slot wees het CAS erop dat de verplichting om opleidingsvergoedingen te betalen op geen enkele manier als een beperking op het vrij verkeer van werknemers kan worden beschouwd. Met een verwijzing naar de Bernard-case van het Hof van Justitie, verduidelijkte het CAS dat opleidingsvergoedingen als aanmoediging dienen voor de clubs om te investeren in de opleiding en vorming van jeugdspelers. De vergoedingen dienen wel proportioneel te zijn.
11
CAS 5 oktober 2009, nr. 2009/A/1810 & 1811, SV Wilhelmshaven/Club Atlético Excursionistas & Club Atlético River Plate Pieter-Jan Desmit
> Voetbal > Opleidingsvergoeding > Bewijslast > Statuut van de voetballer > Transfer van buiten de EU > Reglement van de FIFA inzake het Statuut en de Transfer van Spelers
S. is een voetballer met de Italiaanse en Argentijnse nationaliteit. Tussen 1998 en 2005 was hij als amateurspeler verbonden aan de Argentijnse club Excursionistas. Nadien speelde hij van 2005 tot 2007 als amateur voor een andere Argentijnse club, River Plate. Op 8 februari 2007 tekende S. een professioneel contract met de Duitse club SV Wilhelmshaven. Excursionistas vorderde in 2007 de betaling door Wilhelmshaven van een opleidingsvergoeding van 100.000 EUR. De Dispute Resolution Chamber (DRC) van de FIFA oordeelde in het voordeel van de Argentijnse club. Ook River Plate stelde een dergelijke vordering in tegen Wilhelmshaven bij het DRC en werd eveneens in het gelijk gesteld door de DRC. SV Wilhemshaven stelde tegen beide uitspraken beroep in bij het CAS. Het CAS sprak zich in de eerste plaats uit over het statuut van S. Bij gebrek aan bewijs van het tegenovergestelde, oordeelde het tribunaal dat de speler pas bij de overgang naar SV Wilhelmshaven zijn eerste profcontract tekende. Vervolgens stelde het CAS vast dat een opleidingsvergoeding verschuldigd was aan zowel Excursionistas als aan River Plate op basis van de bepalingen uit bijlage 4 bij het Reglement van de FIFA inzake het Statuut en de Transfer van Spelers (RSTS). S. was immers jonger dan 21 toen hij uitkwam voor de Argentijnse clubs en was nog geen 23 jaar oud toen de vordering tot betaling van een opleidingsvergoeding werd ingesteld tegen SV Wilhelmshaven. Het bedrag van de opleidingsvergoeding voor een speler die zijn eerste profcontract heeft getekend, werd bepaald aan de hand van de bepalingen van bijlage 4 RSTS. Conform artikel 5 maakte het CAS een onderscheid tussen de periode tussen de twaalfde en de vijftiende verjaardag van de speler en de periode daarna. Voor de eerste periode wordt elk jaar vergoed aan de hand van de opleidingskost voor clubs uit categorie 4. Voor de tweede periode wordt de opleidingskost uit de categorie waartoe de nieuwe club daadwerkelijk behoort gehanteerd. De verschuldigde opleidingsvergoedingen bedroegen 105.000 EUR en 57.500 EUR ten voordele van respectievelijk Excursionistas en River Plate. De argumenten van SV Wilhelmshaven ter betwisting van het recht van de Argentijnse clubs op een opleidingsvergoeding werden niet weerhouden door het CAS. Enerzijds kunnen enkel de spelers, en niet de clubs, zich beroepen op het recht op vrij verkeer binnen de EU. Anderzijds kon artikel 6, alinea 3 van Bijlage 4 RSTS niet worden ingeroepen omdat het geen transfer binnen de Europese Unie betrof. Ten slotte slaagde Wilhelmshaven er ook niet in om aan te tonen dat de verschuldigde opleidingsvergoedingen disproportioneel waren.
12
CAS 26 april 2013, nr. 2012/A/2890, FC Nitra/FC Banik Ostrava Pieter-Jan Desmit
> Voetbal > Opleidingsvergoeding bij een transfer binnen de EU > Voorwaarden voor de verkrijging van een opleidingsvergoeding > Afwezigheid van een contractaanbod > Berekening van de opleidingsvergoeding > Reglement van de FIFA inzake het Statuut en de Transfer van Spelers
J. is een Slowaakse speler die verbonden was aan de Slowaakse club FC Nitra. In 2009 stapte de speler over naar de Tsjechische club FC Banik Ostrava. FC Nitra stelde een vordering in tot de betaling van een opleidingsvergoeding ten bedrage van 220.000 EUR. De vordering moest worden beoordeeld in het licht van artikel 6, alinea 3 van Bijlage 4 bij het Reglement van de FIFA inzake het Statuut en de Transfer van Spelers (RSTS) omdat de transfer plaatsvond binnen de Europese Unie. Een opleidingsvergoeding kan op basis van dit artikel worden toegekend indien de voormalige club kan bewijzen dat het de speler een contract heeft aangeboden of indien zij haar recht op een opleidingsvergoeding kan rechtvaardigen. Het CAS oordeelde dat er onvoldoende bewijs werd aangebracht om aan te tonen dat FC Nitra de speler een contract had aangeboden. Bijgevolg moest in subsidiaire orde worden gecontroleerd of FC Nitra de vordering voor een opleidingsvergoeding kon rechtvaardigen. Het CAS oordeelde dat een opleidingsvergoeding moet worden toegekend in alle gevallen tenzij de voormalige club absoluut geen intentie had om de speler aan zich te binden. Het recht van de voormalige club op een opleidingsvergoeding mag met andere woorden niet te restrictief worden beoordeeld. In casu toonde de FC Nitra in voldoende mate aan dat ze haar investeringen niet wilde laten verloren gaan en ze de speler aan zich wilde binden. De vordering tot betaling van een opleidingsvergoeding was met andere woorden gegrond. Aangezien beide clubs tot categorie III inzake jeugdopleiding behoorden, moest de verschuldigde opleidingsvergoeding worden berekend op basis van de opleidingskosten binnen die categorie. Het CAS besliste dat de opleidingsvergoeding moest worden begroot op 130.000 EUR, vermeerderd met interesten.
13
CAS 18 december 2014, nr 2014/A/3587, KRC Genk/AS Monaco FC Pieter-Jan Desmit
> Voetbal > Opleidingsvergoeding bij een transfer binnen de EU > Voorwaarden voor de verkrijging van een opleidingsvergoeding > Reglement van de FIFA inzake het Statuut en de Transfer van Spelers
Tussen de seizoenen 2006/2007 en 2009/2010 genoot de Belgische voetballer Yannick Ferreira Carrasco zijn opleiding bij de Belgische voetbalclub KRC Genk. In 2010 tekende Ferreira Carrasco een professioneel contract bij de Franse club AS Monaco. Op 5 juli 2011 stelde KRC Genk bij de FIFA een vordering in tegen AS Monaco tot betaling van een opleidingsvergoeding ten bedrage van 315.000 EUR, verhoogd met interesten. KRC Genk steunde haar vordering enerzijds op het feit dat ze onderhandelingen met de speler en zijn entourage was aangegaan en anderzijds op een oprechte interesse in het bijhouden van de speler. Het CAS oordeelde dat in geval van een transfer van een speler binnen de EU, de voormalige club op basis van twee principes aanspraak kan maken op een opleidingsvergoeding. Artikel 6, alinea 3 van Bijlage 4 bij het Reglement van de FIFA inzake het Statuut en de Transfer van Spelers (RSTS) schrijft voor dat de voormalige club een opleidingsvergoeding kan vorderen indien het ten laatste 60 dagen voor afloop van het contract per aangetekend schrijven een nieuw contractvoorstel heeft gedaan aan de speler in kwestie. Indien de club aan deze voorwaarden niet voldoet kan ze alsnog een opleidingsvergoeding krijgen indien ze haar recht op deze vergoeding kan bewijzen. De voormalige club dient hiervoor aan te tonen dat ze een oprecht belang te goeder trouw had om de speler aan zich te binden. Dit kan zowel betrekking hebben op het aanbieden van een professioneel contract als op het aanbieden van een opleidingscontract met het oog op een eventueel professioneel contract in de toekomst. Uit de rechtspraak van het CAS blijkt dat de voormalige club het bewijs dient te leveren van een proactieve houding ten aanzien van de speler in kwestie. Het Cas oordeelde dat KRC Genk de voorwaarden van artikel 6, alinea 3 van Bijlage 4 RSTS niet had gerespecteerd. Het had noch de formele voorwaarden met betrekking tot het aanbieden van een contract gerespecteerd, noch op voldoende wijze haar recht op een opleidingsvergoeding bewezen. Bijgevolg werd de vordering van KRC Genk afgewezen.
14
CAS 5 juni 2015, nr. 2014/A/3652, KRC Genk/LOSC Lille Métropole Pieter-Jan Desmit
> Voetbal > Opleidingsvergoeding bij een transfer binnen de EU > Voorwaarden voor de verkrijging van een opleidingsvergoeding > Berekening van een opleidingsvergoeding > Reglement van de FIFA inzake het Statuut en de Transfer van Spelers > Beperkingen uit nationaal recht
De Belgische voetballer Divock Origi had gedurende vier seizoen zijn opleiding genoten bij KRC Genk. Na het seizoen 2009/2010 verliet Origi de club op vijftienjarige leeftijd. In 2011 tekende Origi bij het Franse LOSC Lille een professioneel contract. Volgend op de aansluiting van Origi bij LOSC Lille, stelde KRC Genk een vordering in tot de betaling van een opleidingsvergoeding van 300.000 EUR. KRC Genk argumenteerde dat ze niet aan de bepalingen van artikel 6, alinea 3 van Bijlage 4 bij het Reglement van de FIFA inzake het Statuut en de Transfer van Spelers (RSTS) kon voldoen omdat ze op grond van de Belgische arbeidswetgeving geen contract kon aanbieden aan een vijftienjarige speler. Daarnaast steunde KRC Genk haar vordering op een oprecht belang te goeder trouw om de speler aan zich te binden. Alvorens uitspraak te doen bepaalde het CAS dat ze op basis van artikel 25 RSTS rekening mocht houden met bepalingen van nationaal recht indien ze een invloed hadden op het geschil. In die optiek erkende het CAS dat KRC Genk Origi geen contract had kunnen aanbieden omwille van de bepalingen in het Belgische arbeidsrecht inzake het tewerkstellen van min-zestienjarigen. Ten tweede oordeelde het CAS dat KRC Genk daarnaast ook blijk gaf van een oprechte interesse te goeder trouw om de speler naar de toekomst toe aan zich te binden. Het verwees in dit kader naar de positieve evaluaties en de selecties van Origi voor de nationale jeugdploegen. Wat betreft de berekening van de opleidingsvergoeding besliste het CAS dat de berekening van de vergoeding moest gebeuren op basis van het gemiddelde van de opleidingskosten van de betrokken clubs in plaats van op basis van de opleidingskosten van een club van categorie IV aangezien de vordering voor een opleidingsvergoeding werd ingesteld vóór de achttiende verjaardag van de speler (toepassing artikel 6 i.p.v. artikel 5 van Bijlage 4 bij het Reglement van de FIFA inzake het Statuut en de Transfer van Spelers). De verschuldigde opleidingsvergoeding bedroeg dus 300.000 EUR zoals gevorderd door KRC Genk.
Noot bij beslissing Het CAS benadrukt in de zaak sterk het verschil met de zaak KRC Genk/ AS Monaco (CAS 2014/A/3587). Beide zaken zijn bijzonder gelijkaardig. In beide zaken staan de voorwaarden voor een opleidingsvergoeding bij een transfer binnen de EU centraal. Enkel de leeftijd van de speler in kwestie is verschillend. Artikel 6, alinea 3 van Bijlage 4 bij het Reglement van de FIFA inzake het Statuut en de Transfer van Spelers bepaalt dat een opleidingsvergoeding verschuldigd is aan de voormalige club indien zij de speler een contract heeft aangeboden. Indien dit niet het geval is voorziet artikel 6, alinea 3 in de mogelijkheid voor de voormalige club om haar recht op een opleidingsvergoeding te rechtvaardigen. De leeftijd van de speler in kwestie is de sleutelfactor in de verschillende beslissingen van het CAS. In de zaak KRC Genk/AS Monaco had KRC Genk geen recht op een oplei-
dingsvergoeding omdat ze de mogelijkheid had om aan de speler in kwestie een contract aan te bieden. De speler was immers ouder dan zestien jaar. In de zaak tegen KRC Genk/ LOSC Lille was de speler slechts vijftien jaar oud waardoor KRC Genk op grond van het Belgisch arbeidsrecht de speler niet kon benaderen met betrekking tot het tekenen van een contract. De beperkingen voor KRC Genk die voortvloeiden uit het Belgische arbeidsrecht leidden er ook toe dat het CAS de intentie van de club om de speler aan zich te binden minder streng beoordeelde. Terwijl het CAS in de zaak KRC Genk/AS Monaco oordeelde dat positieve evaluaties omtrent de kwaliteit van de speler of selecties voor de nationale ploeg geen aanwijzingen waren van de intentie van de club om de speler aan zich te binden, werden deze elementen uitdrukkelijk wel aanvaard in de zaak KRC Genk/ LOSC Lille.
15
Professor Roger Blanpain Frank Hendrickx
Naar aanleiding van het twintigjarig bestaan van het Bosman-arrest spraken we met emeritus professor Roger Blanpain. Hij is één van de grondleggers van de academische studie van het sportrecht, niet alleen in België maar ook ver daarbuiten. Zijn academische en maatschappelijke standpunten zijn wel bekend in het beleid en de praktijk van het sportrecht.
Professor, dit tijdschrift verschijnt twintig jaar na het Bosman-arrest. Hoe kijkt u terug op de periode waarin dit arrest tot stand kwam? Hoe belangrijk was dat Bosman-arrest toen in uw ogen? Roger Blanpain: “Zeer belangrijk. Sportorganisaties beweerden dat ze een eigen rechtssysteem hadden, niet onderworpen aan de dwingende regelen van het recht. Het arbeidsrecht moet echter worden nageleefd. Dus einde contract betekent: geen vergoeding. Dat principe werd echter omzeild door het sluiten van contracten voor bepaalde duur, eventueel verlengd onder druk van niet-opstelling van de speler, en zo werd de verkoop van spelers gerealiseerd gedurende de duur van de overeenkomst.” U was niet altijd even goede vrienden met de voetbalbond. Kan u daar wat meer over vertellen? R. Blanpain: “In beginsel heeft men getracht het gesprek aan te gaan en mij zo te overtuigen. Maar uiteraard waren we niet akkoord. Er volgden dan ook aanvallen in de stijl van ‘Blanpain weet nog niet eens dat een bal rond is’. Toen ik eens een match op Club Brugge bijwoonde vroeg Michel D’Hooghe me: ‘Wat komt gij hier doen?’.” Uw ideeën lagen aan de basis van het decreet van 24 juli 1996, met de vrijheidsregeling. We herinneren ons heel wat dossiers met betrekking tot de vrijheid van jonge voetballertjes. Kan u over de problematiek uit dit periode iets vertellen? R. Blanpain: “Ik werd toen geconfronteerd met het geval van een spelertje die van een club (Oud-Heverlee) wou vertrekken omdat hij steeds op de bank moest zitten en niet kon spelen. De club vroeg echter een transfersom van, ik geloof, 300.000 BEF (ongeveer 7.500 EUR). Er bestond een handel in minderjarige spelertjes.” Ik had toen een ontmoeting met Eddy Wauters, toen speler van FC Antwerp, van mijn jaar in Leuven en een goede vriend, en die zei me: “Ik speel nu zoveel jaar, ik ben nu gekwetst en ik krijg geen vergoeding”. We hebben toen de pennen samengesmeten en het boekje “Wettelijkheid en onwettelijkheid in de voetbalsport” geschreven (1964). Eddy mocht evenwel geen auteur zijn van Professor Collin, toen ook voorzitter van Antwerp. Ik heb het toen alleen gepubliceerd. Later was Eddy Wauters met onze stellingen niet langer akkoord toen hij zelf voorzitter van Antwerp werd.”
16
U was ook betrokken bij de oprichting van de spelersvakbond FIFPro. Hoe is dat gegaan? R. Blanpain: “In Frankrijk was toen pas de UNFP opgericht, de Franse vakbond. Mijn boekje was ook in het Frans gepubliceerd. Ze hadden het gelezen en vroegen me om een voordracht te komen geven. Ik ging regelmatig naar hun vergaderingen. Toen kwam de idee van FIFPro, gelanceerd door meester Jacques Bertrand, juridisch adviseur van UNFP. Iedereen was akkoord. Wie wordt er voorzitter? Talenkennis was essentieel. Ik was de enige die meerdere talen sprak en plots stelde de Italiaanse vakbond: ‘The professor should be president’. Ik ben 10 jaar voorzitter gebleven (19651975) tot ik groepsvoorzitter humane wetenschappen in Leuven werd, verkozen door de Academische Raad. Piet de Somer was toen rector.” De FIFPro speelt een belangrijke rol. R. Blanpain: “Inderdaad. Heden loopt er een klacht van FIFPro bij de Europese Commissie omwille van het feit dat het huidig transfersysteem van FIFA strijdig is met het Europees recht inzake mededinging.” Begrijpt u dat voetbalclubs een opleidingsvergoeding willen ontvangen als hun spelers vertrekken waarin men heeft geïnvesteerd? R. Blanpain: “Ja, maar zonder dat de vrijheid van vereniging wordt geschaad. Men zou moeten werken met een bijdrage van elke club aan een fonds, met een vrije overgang van spelers en een vergoeding die vanuit het fonds wordt uitbetaald in overeenstemming met het aantal jaren opleiding.” Begrijpt u dat men vanuit de sportwereld de ‘specificiteit’ van de sport wil erkend zien? Wat vindt u van die discussie rond ‘specificiteit’ van de sport? R. Blanpain: “Zeker, maar niet ten koste van dwingend recht. Dit dient nageleefd te worden.” Hoe bent u ooit met sportrecht begonnen? R. Blanpain: “Ten gevolge van de zaak van het minderjarige jongetje [nvdr: zie hoger]. Ik herinner me dat de moeder van het spelertje een apotheekster was en die zaak bij mij kwam aankaarten. Ook de zaak met Eddy Wauters was een aanleiding om mij met sportrecht te gaan bezighouden. Is er een groot verschil tussen sportrecht in die tijd, tegenover nu? R. Blanpain: “Er is zeker een groot verschil: het staat nu vast dat een beroepsvoetballer verbonden is met een arbeidsovereenkomst. Kinderen zijn vrij van jaar tot jaar.” Welke toekomst ziet u voor het sportrecht? R. Blanpain: “Sportrecht is een volwaardige rechtstak met tal van problemen, zoals het statuut van de speler, doping, transfers, vrij verkeer van werknemers en zo meer.”
17
NEEM VANDAAG NOG EEN ABONNEMENT OP ‘SPORTRECHT JOURNAAL’ en krijg tweemaal per jaar uw update rond actuele juridische thema’s binnen de sportwereld in de bus!
JA,
ik neem abonnement(en) op Sportrecht journaal en betaal 75 euro voor jaargang 2016 (incl. btw en verzendingskosten)
NAAM: . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . E-MAIL: . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Verzendadres ORGANISATIE: . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . STRAAT + NR.: . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . POSTCODE + GEMEENTE: . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Facturatieadres ORGANISATIE: . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . STRAAT + NR.: . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . POSTCODE + GEMEENTE: . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . BTW-NR.: . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
BESTEL ONMIDDELLIJK ONLINE Bestel via
[email protected] of fax 050 33 51 54.
Uw adresgegevens worden opgenomen in ons mailingbestand. Krachtens de Wet van 8 december1992 hebt u recht op inzage en verbetering van de door ons bewaarde gegevens. Door het plaatsen van deze bestelling – dewelke een betalingsverplichting inhoudt – verklaart u zich akkoord met de algemene verkoopsvoorwaarden van die Keure. Deze kan u nalezen op www.diekeure.be
0
2015