ALEK DABROWSKI/RONALD GROENEWEG
Zesenveertig jaar lang bang voor de eenzaamheid Het leven van Loesberg Al voor zijn eerste boek verscheen, was Robert Anton Loesberg (1944-1990) bang voor scholieren die hem lastig zouden vallen met brieven als: “Ik moet een opstel maken over een Nederlands boek. Ik wist niet goed welk. En ik heb toen maar dat boek van u genomen. Mag ik eens weten wat u nu zoal de hele dag doet en hoe de familieverhoudingen vroeger bij u thuis waren? Loesbergs vrees was overdreven. Hij publiceerde twee krachtige boeken, Enige defecten (1974) en Een eigen auto (1977), maar slechts een handjevol mensen begreep, dat hij een groot schrijver was. Zelfs in zijn geboortestad Rotterdam werd hij nooit een literaire held. Al tijdens zijn leven stopte hij met schrijven. Bijna vijftien jaar na zijn laatste boek, in december 1990, stierf hij, verbitterd en verlaten. Precies zoals hij had voorspeld: “Ik zal sterven zoals ik geleefd heb: woedend.” Portret van een moeizaam bestaan.
Jeugd heeft zijn jeugd voor een deel vergald. Hij was erg eenzelvig, speelde niet graag buiten en had geen vriendjes. Misschien mochten de kinderen uit de buurt niet met de zoon van een landverrader omgaan. Het is moeilijk te zeggen of Robert er erg onder geleden heeft. Hij vermaakte zich met een denkbeeldig vriendje dat hij 'Ries' noemde en dat voor hem werkelijk leefde. Als Robert van zijn moeder boterhammen kreeg, pakte hij ook wat oud brood uit de schillenmand. 'Ries' moest toch ook eten. Robert werd de eerste jaren van zijn leven opgevoed door zijn moeder en haar ouders. In 1949 keerde vader Loesberg terug. Een zwijgzame en verbitterde man. Tussen hem en zijn zoon zou nooit enige warmte zijn. Het huis bleef geen paradijs voor eenzame kinderen. In de jaren vijftig, bijna tien jaar na zijn geboorte, kreeg Robert twee zusjes en een broertje. Hij sloot zich vaker op in zijn kamer, voelde zich een vreemde in huis. Robert begon al op jonge leeftijd te tekenen en te boetseren. Ook was hij bedreven in het imiteren van stemmen.
De scholier, die Loesberg zou hebben gevraagd naar 'de familieverhoudingen vroeger', zou ongetwijfeld als antwoord hebben gekregen: “Dat gaat u geen ene flikker aan. Geen ene flikker.” Loesberg sprak liever honend over zijn verleden dan ernstig. Zijn jeugd verliep ook geenszins harmonisch. Zijn vader, Antoon Matthijs Loesberg, meldde zich in 1940 als jongeman van een jaar of twintig bij de Duitse luchtmacht. Zijn carrière als piloot was van korte duur. Hoogtevrees belette hem het parachutespringen. Wel werd vader Loesberg in Nederland brandweerman en later in Duitsland en aan het Oostfront ziekenverpleger. Op een van zijn verlofdagen verwekte hij zijn eerste zoon bij zijn latere vrouw Barbara Geevers. Kort na de oorlog keerde hij terug in Nederland. Hij werd wegens dienstneming bij de vijand opgesloten. Intussen was, op 6 mei 1944, Robert Loesberg als Robert Geevers geboren in de Delfgaauwstraat in RotterdamNoord. Hij was een voorechtelijk kind, verwekt door een 'foute' vader. Dat
1
Voor zijn zusjes en broertje speelde hij 'tussen de schuifdeuren' het radioprogramma 'Paulus de Boskabouter' na. Zulke acts voor een klein publiek zou hij zijn leven lang blijven opvoeren. Hij bezocht, samen met een neefje, de Hendrik Backerschool in de Veurstraat. Later ging hij naar de Sint-PetrusMULO in de Oostervantstraat. Hij kwam in de puberteit. Zijn gewone verlegenheid wisselde hij af met buien van uitgelaten humor en tomeloze opvliegendheid. Vooral de verhouding met zijn vader had daaronder te lijden. Robert besloot niet meer met hem te praten. Meer dan eens serveerde zijn moeder hem, om rellen te voorkomen, de maaltijd in de keuken. Hij bleef een buitenstaander in 'het tweede gezin', dat na de terugkeer van zijn vader was gevormd.
aanstekelijke lach en veel gevoel voor humor. Hij kleedde zich, naar de existentialistische mode, in het zwart, liep rond op zwartlederen laarzen en droeg zijn haar lang. Loesberg en Vroegindeweij deelden een interesse voor literatuur en schilderkunst. Zelden spraken ze over iets anders. Ze waren allebei ervan overtuigd dat ze het zouden gaan maken. Loesberg was een van de weinige studenten aan de academie die thuis, op zijn sombere kamertje met dichtgeplakte ramen, schilderde met olieverf. Vroegindeweij en Loesberg kwamen vaak in café De Fles aan de 'sGravendijkwal. Dat was aan het begin van de jaren zestig een verzamelpunt voor artistieke jongeren in Rotterdam. Er kwamen niet alleen veel leerlingen en docenten van de kunstacademie, maar ook beginnende dichters en zeelieden. De burgerij moest niet veel hebben van De Fles. Jongens en meisjes leerden er alles behalve de beginselen van het zorgzaam ouderschap. Een krant: “Men zat in De Fles dikwijls zeer diepzinnig te discussiëren over kunst, vooral moderne dichtkunst. Er werd door enkelen demonstratief voor het venster geschaakt. Men maakte er afspraakjes, streek de meisjes over het haar en men dronk er veel bier.”
Kunstacademie Loesberg zakte voor zijn mulo-examen en ging werken. Hij haalde zijn diploma in de avonduren. Daarna schreef hij zich in voor de avondopleiding tekenen aan de Academie voor Beeldende Kunsten en Technische Wetenschappen aan de G.J. de Jonghweg. Hij raakte al spoedig bevriend met klasgenoot Rien Vroegindeweij.
In 1962 werd de kroeg op last van burgemeester G.J. van Walsum zelfs vier weken gesloten wegens morele en zedelijke bedreiging van het maatschappelijk leven. De Fles kende een paar bezoekers die later een belangrijke rol zouden spelen in de Rotterdamse literatuur: Jules Deelder, Riekus Waskowsky, Cornelis Sebastiaan Vaandrager. Loesberg viel in De Fles evenmin op als in de literatuur van zijn stad. In het boekje dat Frans Vogel over het café in elkaar zette, komt zijn naam geen enkele keer voor. De Fles werd in 1964 omgedoopt tot
Vroegindeweij, opgegroeid in Middelhamis, was onder de indruk van de stadse manieren van zijn nieuwe vriend. Loesberg had een grote bek, een 2
Miramar. Ook daar kwam Loesberg nog een tijdje. Andere kroegen die hij in de jaren zestig vaak bezocht waren Melief Bender en Pardoel aan de (Oude) Binnenweg.
scherpe sarcastische opmerkingsgave, en veel gelift, herinnert Marijke zich. Toen ze getrouwd waren, reisden ze een maand of vier door Europa. Ze bezochten Joegoslavië, Turkije, Griekenland en Frankrijk. Ook van deze reis zijn geromantiseerde beschrijvingen in Loesbergs werk te vinden. Hun liefde voor Parijs was intussen bekoeld: het bleek steeds meer een agressieve, intolerante en burgerlijke stad te zijn. Ze richtten zich nu op Amsterdam en Londen, de thuishavens van de provo-beweging en de psychedelica. Als echte kinderen van hun tijd bezochten ze concerten van Pink Floyd, Jimi Hendrix, The Soft Machine en The Mothers of Invention. Loesberg was evenwel voor alles een fan van The Rolling Stones. In één ding was hij geen kind van zijn tijd: hij gebruikte geen verdovende middelen. Zelfs zijn drankgebruik was erg matig.
In 1963 maakten Loesberg en Vroegindeweij, geinspireerd door de uit de Verenigde Staten overgewaaide beatnik-levenslust van Jack Kerouac, een lifttocht door Frankrijk. Eerst bezochten ze Parijs. Café Chez Popov in het Quartier Latin was daar een vast ontmoetingspunt voor Nederlanders. Ze sliepen onder de bruggen. Daarna vertrokken ze naar het dorpje Luc-enDiois, niet ver van Grenoble, waar ze een week of twee bij boeren werkten. Ze moesten terug naar huis, omdat het geld op was. Enkele episodes uit deze liftreis zou Loesberg later verwerken in zijn boeken. Geldgebrek was niet de enige reden voor de terugkeer naar Rotterdam. Loesberg verlangde hevig naar een meisje dat hij op de academie had ontmoet, Marijke Crusifix.
Het dagelijks leven van de Loesbergen bestond natuurlijk niet alleen uit rondreizen en concerten bezoeken. Robert verrichtte overdag ongeschoold werk. Hij was magazijnbediende bij een schuurpapierfabrikant, arbeider bij Heineken, loodzager in de zetterij van de rooms-katholieke krant De Maasbode, manusje-van-alles bij bet Centraal Boekdepot Maasstad. Marijke werkte bij een drukkerij. Dankzij haar vaste inkomen kon hij het zich veroorloven soms weken zonder werk te zijn. Hij schreef meestal 's avonds. Als Marijke zich nu een geluid uit de Sophiastraat herinnert, is dat het onophoudelijk geratel van zijn typemachine. Loesberg wilde schrijver worden. ledereen dacht dat hij nog schildersambities had, maar, zei hij later, “dat was een camouflage voor het schrijven. Dat schrijven was iets waar de buitenwacht niets mee van doen had. De literatuur was me heilig, die plaatjesmakerij mochten ze wel zien.”
Loesberg bleef ongeveer een jaar op de academie. Hij stak er, zei hij, weinig van op. Wel bood hij in die tijd Willem Sandberg, directeur van het Stedelijk Museum in Amsterdam, een schilderij van zijn hand aan. Sandberg aanvaardde het. Eventjes was Loesberg de held van de school. Hij beschreef het gebeuren later onder de titel 'A portrait of the artist as a young artist' in Een eigen auto.
Huwelijk Loesberg trouwde op 8 april 1965 met Marijke Crusifix, opgegroeid aan de Kerkhoflaan in Rotterdam-Crooswijk. Een huwelijk was in die tijd de aangewezen manier om het ouderlijk huis voorgoed te verlaten. Ze betrokken een bescheiden eerste verdieping aan de Sophiastraat 69 B in de wijk Kralingen. Vóór hun huwelijk hadden ze vooral veel gelachen, want Robert had een
Loesberg raakte, na de korte maar
3
uitbundige academietijd, steeds meer in zichzelf gekeerd. De eerste jaren van zijn huwelijk kwamen er nog heel wat mensen over de vloer. Rien Vroegindeweij, de beeldend kunstenaar Henk Sunkar, Loesbergs zusjes en broertje, Marijkes familie. De schilder Hennie Maliankay herinnert zich de Loesberg van toen als een vrolijke en vriendelijke jongen met gevoel voor humor. Maliankay was een van de mensen die regelmatig bij de Loesbergen op bezoek kwam en weleens eten voor hen klaarmaakte. Maar Roberts behoefte aan sociale contacten werd geringer. Hij begon zich onvriendelijk te gedragen en greep vaak naar het wapen der belediging, dat zijn handelsmerk zou worden. Ook hij en Marijke groeiden uit elkaar.
andere dag te verbreken. Er zouden alleen nog enkele toevallige ontmoetingen zijn. Hij kwam zijn moeder een keer tegen bij Albert Heijn en ging mee om een kopje thee te drinken. Hij was heel vriendelijk. Toen de thee op was, verliet hij het ouderlijk huis en liet niets meer van zich horen. Na de echtscheiding had Loesberg enige kortstondige relaties. In 1971 begon hij een verhouding met Caroline (Carry) de Heer, die zijn tweede grote liefde zou worden. Hij kende haar al langer. Ze was, net als hij, eerder getrouwd geweest. Na een tijdje ging hij met haar samenwonen in haar huis aan de Bergstraat in de Rotterdamse wijk Bergpolder. Ze leek een ideale schrijversvrouw, maakte carrière in het bedrijfsleven en verdiende genoeg om Loesberg de vrijheid te geven thuis te schrijven. lets anders wilde hij niet meer. Al in 1969 had hij gedebuteerd met vier gedichten in Bijster, een kortstondig door De Bezige Bij uitgegeven literair tijdschrift. Een jaar later, op 10 juli 1970, stuurde hij zijn eerste manuscript, de verhalenbundel Welkom in mijn zeppelin, naar uitgeverij Meulenhoff. Theo Sontrop, die niet veel later zou overstappen naar De Arbeiderspers, stuurde het in januari 1971 als niet geschikt voor uitgave terug met de klassieke passage: schrijven kunt u, maar...
De literatuur kwam op de eerste plaats te staan. Zijn vrouw kon dan misschien wel enthousiasme voor zijn schrijfsels opbrengen, hij had vooral behoefte aan serieuze kritiek. Op 14 juni 1968 werd hun dochter Liesbet (Lizzy) geboren. Loesberg, die het kind toch zelf ook had gewild, voelde zich plots met een hele verantwoordelijkheid opgezadeld. Marijke gaf namelijk haar baan op. Hij was van aankomend schrijver opeens kostwinner geworden. Loesberg sloot zich steeds meer van zijn vrouw af. Zijn agressie nam toe en hij had een buitenechtelijke verhouding met een getrouwde vrouw uit hun kennissenkring. In januari 1970 verliet Marijke met het kind de woning. Het was een vlucht.
Schrijver worden Robert en Marijke kwamen nog een paar keer bij elkaar om de scheiding te regelen. Hij vond het blijkbaar best om van alles af te zijn. Hij heeft nooit alimentatie betaald en interesseerde zich niet merkbaar voor zijn kind. Loesberg besloot ook de banden met zijn eigen familie van de ene op de
Nog drie jaren zouden voorbijgaan eer Loesbergs eerste boek verscheen. Hij zat
4
evenwel niet stil. In 1971 zocht hij contact met de mensen van het satirische Amsterdamse studentenweekblad Propria Cures. Waarom juist dat tijdschrift, is niet bekend. Misschien dacht hij dat alleen in Amsterdam de literatuur kon bloeien. Mensje van Keulen, in die tijd redactrice, denkt dat hij bij PC het schrijversvolk herkende, dat hem het minst afstootte. Het zou ook kunnen dat hij het blad, in die periode een kweekvijver van literair talent, beschouwde als opstapje naar een uitgeverij. Vanaf 1971 stuurde Loesberg ingezonden brieven, spreuken en andere teksten naar het blad. Zijn eerste stuk werd op 21 oktober 1971 geplaatst. Op 9 december 1973 spoorde de redactie hem aan: “L: kom eens langs.” Loesberg kwam inderdaad.
was er genoeg dat de redacteuren bond: tegenover de buitenwereld vormden ze een hecht front. Loesberg viel binnen de redactie nogal uit de toon. Neem alleen al zijn achtergrond: hij had een huwelijk achter de rug, was vader, had nooit gestudeerd en was een stuk ouder dan de andere redacteuren. Het meeste contact had hij met Henk Spaan, Reinjan Mulder en Bob Polak. Loesbergs steun en toeverlaat in Amsterdamse zaken was Mensje van Keulen, die uit de redactie verdween een week voordat Loesberg officieel erin werd opgenomen. Het redacteurschap van Propria Cures betekende voor Loesberg erkenning. Zijn optreden was meestal hooghartig. Door stevig drankgebruik raakte hij nogal eens in een treiterige bui. Vooral Bob Polak was het onderwerp van zijn spot. De andere redacteuren konden Loesberg beter verdragen. Drank en Propria Cures waren in die tijd trouwens toch onafscheidelijk.
Hij liep een tijdje met de redactie mee en werd in maart 1973 redacteur, als opvolger van Mensje van Keulen. Enkele malen per week reisde hij naar Amsterdam voor de werkvergaderingen. De redactievergaderingen verliepen vaak rumoerig. Er werd veel gedronken en veel gepraat tijdens het schrijven en corrigeren van artikelen en het in elkaar plakken van het blad. Het geschreeuw werd nogal eens onderbroken door bokkig zwijgen. De redactieleden waren ook niet altijd aardig tegen elkaar. Loesbergs gebruikelijke begroeting van Bob Polak was: 'Ha, daar is de kleine Jodenman.' De andere redactieleden beschouwden dit als 'een uiting van kunstenaarschap'. Het was dankzij zijn scherpe humor en zijn welbespraaktheid dat Loesberg door zijn collega-redacteuren werd geaccepteerd. Ondanks het feit dat hij geen student was, ondanks zijn gekostumeerde verschijning, ondanks de hete aardappel in zijn keel die zijn plat Rotterdams verdrong. En Loesberg kon natuurlijk geweldig schrijven. En uiteindelijk, bezwoer Henk Spaan,
Ook in het openbaar schiep Loesberg er een kinderlijk genoegen in, mensen te beledigen. Hij zat eens, samen met Henk Spaan, in café De Pels aan de Huidenstraat wat te drinken, niet ver van de toiletten. Er kwam een neger langs. Loesberg brulde: “Kleurlingen mogen hier niet naar de wc.” Tot aan zijn dood speelde hij graag de racist. Loesbergs redacteurschap duurde nauwelijks een jaar. In die tijd schreef hij ijverig spreuken, gedichten en polemische stukken, onder verschillende pseudoniemen als Constant Verkouden, Dominee Zangberg, Dokter Robert, C.B. Vaandrager, Rien Vroegindeweij en Jan Arends. Zijn bijdragen liepen uiteen van spreuken als: “Van een sterfbed dient iedere vrouw te worden geweerd” en: “Zelfs katten uit de volksbuurten zien er achterlijker uit dan die uit de betere wijken” tot literaire verhalen die in een andere vorm zouden worden
5
opgenomen in zijn boeken. Hij had een serie aforismen onder de litel 'Mouches volantes'. Verder besprak hij boeken. Een recensie over een drankboek liet hij eens in eigen dronkenschap eindigen. Provocerend waren enkele stukken over Rotterdam getiteld 'Geef mij maar weer oorlog' en 'Werd het maar weer oorlog', waarin hij schreef over 'de prachtige opruimingswerkzaamheden van de Duitsers met hun nog te weinig geprezen bombardement'. De Loesbergprijs voor literatuur kende hij toe aan Alfred Kossmann, omdat die een auto-ongeluk had overleefd. Ook over andere Rotterdamse literatoren liet hij zich nogal eens denigrerend uit. Merkwaardig, want Propria Cures word buiten de hoofdstad nauwelijks gelezen. Loesberg kon de drang af te geven op zijn verleden blijkbaar niet weerstaan. Verder schreef hij een artikel in het Zuidafrikaans, noemde hij zich 'mussolinistisch epigoon' en tekende hij enkele persiflages in de stijl van Yrrah.
defect'. Het waren vroege versies van verhalen die in zijn romans Enige defecton en Een eigen auto zouden verschijnen. Het manuscript van Enige defecten werd door Sontrop voor publikatie geschikt geacht. Het boek verscheen in het najaar van 1974. Een roman is het niet. Loesberg zelf noemde het een verzameling novellen. 'Enige defecten’ bestaat uit zeven verhalen zonder titel. In elk verhaal speelt een persoon genaamd Loesberg de hoofdrol. Alle gebeurtenissen spelen zich af in 1968. In elk verhaal is Loesberg een stuk ouder dan in het eraan voorafgaande. In het eerste verhaal is hij een kleine jongen, die met een busreisje meegaat, omdat hij veel geld heeft opgehaald voor de kankerbestrijding. De jongen laat zich weinig vleiend uit over zijn ouders en andere volwassenen. Het tweede verhaal gaat over de puber Loesberg. Het is zomer. Zijn ouders zijn op vakantie. Hij maakt een boottochtje op de Kralingse Plas en gaat met vrienden naar Hoek van Holland. Typerend voor de opmerkzaamheid van Loesberg is zijn beschrijving van een ontmoeting met een hem onbekend tweetal: “Een jongeman wiens onbenullige gezicht met vlokkige haarpluimen bedekt was, deed enige passen naar voor, een onaanzienlijk Indonesisch meisje achter zich aanslepend. Zou ze zijn sperma doorslikken?”
Maar het leven bij Propria Cures kon hem niet blijvend bekoren. Hij kwam niet meer op de vergaderingen en werd daarom in november 1974 uit de redactie gezet. Zelfs oproepen in het blad om weer op te duiken hadden niet mogen baten. Later vertelde Loesberg weleens dat Polak hem uit de redactie had gepest, of dat de ziekte van Pfeiffer hem aan huis had gebonden. Onzin. Lets veel belangrijkers hield Loesberg bezig: literaire erkenning.
Enige defecten
Veel geciteerd is de passage, waarin hij dc weerzin van zijn hoofdpersoon tegen zijn gezelschap formuleert: “Wat is het van zo'n Hitler goed te begrijpen dat hij de zwakke broeders, die hij in zijn pseudo-bohemienbestaan leerde kennen en aan wie hij zelfs wel enige dank verschuldigd was voor bewezen diensten, niets anders wilde aandoen dan afmaken, uitroeien, weg.” Als de jonge Loesberg zich ergert aan
'Romantiek ken ik niet, begrip dat ik veracht. Stank, zien met je neus, dat ken ik.' (Enige defecten) Theo Sontrop werkte inmiddels bij De Arbeiderspers. In het literaire tijdschrift van die uitgeverij, Maatstaf, publiceerde Loesberg in 1973 en 1974 de verhalen 'Gelukkig nieuwjaar', 'De grens' en 'Een 6
een vriendinnetje, gaat zijn fantasie op de loop: “Ik zou weleens iets met vuur bij haar willen uithalen. Of elektriciteit. Als ze vastgebonden ligt.”
Het laatste verhaal geeft een beeld van de bejaarde Loesberg, die geen wezenlijk contact meer heeft met zijn soortgenoten. De constructie van het boek is curieus, de toon is meeslepend: het is Loesbergs daad van verzet 'tegen de terreur van de gewone mensen'. Ook krijgt de biograaf, het boek lezende en het levensvervolg van de schrijver kennende, het gevoel dat Loesberg er ijskoud zijn eigen levensprogramma in opstelde. Terecht zou Theodor Holman later opmerken: 'Je bent een rol gaan spelen in je eigen boeken.' Interessant is ook de omslag van het boek. De achterflap is blanco: nogal merkwaardig voor een debuut, waarvan maar weinig mensen de auteur kennen. Maar Loesberg vond het nog pretentieuzer om er wel een tekst op te zetten.
In het derde verhaal is Loesberg een jaar of twintig en met een vriend op vakantie. Die vriend, voor wie Rien Vroegindeweij model stond, is het mikpunt van nogal wat spot.
Enige defecten werd in de pers welwillend besproken. Vooral Gerrit Komrij, leeftijdgenoot en kennis van de schrijver, prees uitbundig de weerzinwekkendheid van her boek. Andere kritieken waren wat gematigder. Negatief waren Guus Luijters, die in Het Parool het boek als kunstmatig afkraakte, en Harry van Santvoort, die de schrijver in De Nieuwe Linie zelfs een fascist en een sadist beliefde te noemen.
De vierde novelle beschrijft de mistroostige uitzichtloosheid van het burgermansbestaan, waartoe iedereen veroordeeld is. Hoofdpersoon Loesberg is uitgekeken op zijn vrouw, die zojuist voor de tweede keer bevallen is, op zijn werk en op het leven zelf. Hij drinkt, gaat vreemd en vervuilt.
De interesse van het publiek voor Defectcn was gering. Het boek zou nooit een herdruk beleven. Toch beschouwde Loesberg zich nu als een gevestigd schrijver. Een aandoenlijk voorbeeld daarvan vormde zijn optreden in het VPRO-televisieprogramma 'Het Gat van Nederland'. Loesberg zat op een stoel in de buitenlucht, gekleed in driedelig pak, en blafte interviewster Susanne Piët zonder pardon af. Hoe haalde ze het in haar hoofd hem in spijkerbroek te komen interviewen?
Daarna speelt een Loesberg van middelbare leeftijd de hoofdrol. Hij brengt een hallucinerend bezoek aan de tandarts. In verhaal zes draait alles om een PTT’er, die om gezondheidsredenen vervroegd met pensioen gaat. Hij wordt op zijn Loesbergiaans te kakken gezet door het jongere broertje van zijn schoondochter en kan dat niet verdragen.
7
Na de verschijning van Enige defecten had hij ook weer even, toevallig, enig contact met zijn familie. Het was zonder meer een wonder dat zijn vader zijn boek in handen had gekregen. Boekhandelaar Aartsen uit de ZwartJanstraat wees hem erop. Vader las het boek en sprak er nooit over. Loesbergs tien jar jongere zus Sylvia werkte halverwege de jaren zeventig voor dc Rotterdamse Kunststichting, net als Martin Mooij, directeur van Poetry International en oude kennis van Loesberg. Toen hij Mooij, die zijn treinreizen naar Amsterdam voor een deel had gefinancierd, bezocht, kwam Loesberg haar weer tegen. Hij was erg aardig, maar bleek niet van zijn vroegere gewoonten genezen. Toen Sylvia hem per ansichtkaarr meldde, hoe andere familieleden het maakten, liet hij weten niets te maken te willen hebben met het lage volk, dat hem had voortgebracht. Daarna liet hij niets meer van zich horen. Zijn moeder, zuchtend: 'Hij kon de dingen ineens afkappen.'
luidde: “Valt hier nog wal te neuken Voor mij en voor mijn maat Die jankend in de keuken Met zijn pik te spelen staat?!” Met dergelijke vrolijkheid was het weldra afgelopen.
's-Gravenhage Loesberg was in de winter van 19751976 met vriendin Carry naar Den Haag verhuisd. Ze kochten een dubbele bovenwoning aan de Jacob Mosselstraat 5, niet ver van station-Laan van Nieuw Oost-Indië. Waarom ze in Den Haag gingen wonen, is niet duidelijk. Mogelijk wilden beiden breken met een onaangenaam verleden. Den Haag was in ieder geval niet te ver van Rotterdam, waar Carry werkte. Later, toen hij alleen en verlaten was, beweerde Loesberg, dat hij alleen in de residentie het gewenste isolement kon vinden. Rotterdam was te boers, Amsterdam te onecht en jolig. Loesberg schreef, Carry werkte en hield Loesberg hij openbare gelegenheden in toom. Een ideale toestand. De Nederlandse literatuur had er wel bij kunnen varen.
Zeifs de lezers van zijn werk behandelde hij, als hij ze tegenkwam, nogal hooghartig. Op 2 maart 1976 beschreef hij Sontrop een naehtelijke kroegentocht in Amsterdam. Een literatuurliefhebber probeerde met hem in gcsprek te komen, maar Loesberg wees hem wrevelig zijn plaats. Uit de hoogte? Loesberg: “Als u mij zo goed van naam kent, dan zoudt u in enigerlei mate moeten weten dat ik niet uit de hoogte doe maar arrogant ben. [...] Dat is een der moeilijkste levenshoudingen omdat het een vorm van lijfsbehoud is. De haut en bas is alleen maar gemakkelijk voor hen die bas zijn, zoals u. En nou opgegodverdomd...”
Het mocht niet zo zijn. Op 4 mei 1976 kwam Carry om het leven bij een treinongeluk in de buurt van Schiedam. “Het was een val, een valbijl,” zei Loesberg later. Tot aan zijn eigen dood zou hij met elke Dodenherdenking nadrukkelijk met zijn verlies worden geconfronteerd. Op de begrafenis van Carry waren de vrienden uit zijn Propria-Curestijd aanwezig. Na afloop van de plechtigheid werd er bij de schrijver thuis nog het een en ander gedronken. Loesberg merkte met zijn bekende zwartgallige luchtigheid op: “Ik dacht steeds: zo meteen komt cr een man in een ketelpak vragen of er iemand een vuurtje bij zich heeft.”
De vrolijk alles wat 'volks' is beschimpende Loesberg kwam in die brief ook naar voren. Hij vroeg Sontrop of hij succes zou kunnen hebben met een carnavalskraker waarvan het refrein
8
Zijn vrienden hoopten, dat Loesberg door de literatuur de klap te boven zou komen. Het zou een eenzame strijdworden. Diezelfde avond al merkte hij het. ledereen vertrok naar zijn eigen huis. Hij bleef alleen achter: “Dat was een van de ellendigste ogenblikken van mijn leven. Ik was van de wereld. Het is letterlijk onbeschrijfelijk - ik heb het ook niet kunnen opschrijven, ondanks vele pogingen. En ik kan toch heus wel een beetje schrijven.”
wederom Loesberg, in vele gedaanten. Twee verhalen laten Loesberg als kind zien: 'Kleine jongen af’ en 'Kan niet is dood'. In het eerste verhaal is Loesberg zeven jaar en doet verwoede pogingen een vlek uit zijn spiksplinternieuwe pantalon te krijgen: tevergeefs. Het tweede verhaal toont de meer destructieve Loesberg. Van opa krijgt de kleine jongen, na een ziekbed, een felbegeerde speelgoedjeep. Binnen enkele dagen is het geval gesloopt. In het verhaal 'A portrait of the artist as a young artist' is Loesberg een student aan de tekenacademie die een schilderij gaat aanbieden aan Sandberg, directeur van het Stedelijk Museum.
Hij haalde een fles whisky en dronk die leeg. Aan dat alcoholisch regime, soms nog strenger, zou hij nog lange tijd dagelijks vasthouden. De jaren 19761979 noemde hij later de 'Grote alcoholperiode'. Laatste opleving 'Hij greep naar het glas. [...] Hij zocht de verdoving van zijn leed, bedwelming van nieuwe illusies, inspiratie voor zijn genie.' De ondergang van Loesberg, menen veel van zijn vrienden uit Amsterdam, is veroorzaakt door dc dood van zijn vriendin. Zonder haar werd hij gedreven door nog maar één instinct: alles moet kapot, vooral ikzelf. Ongetwijfeld zit er waarheid in deze bewering. Maar er is meer. Uit zijn brieven aan Theo Sontrop blijkt dat Loesberg enkele maanden na Carry's dood weer enige greep op zichzelf kreeg. Hij bezocht enige evenementen, ontmoette wat mensen en had twee kortstondigc licfdesverhoudingen. Ook verscheen in 1977 zijn tweede boek, Een eigen auto. Het meeste materiaal van deze bundeling van zeven verhalen schreef hij voor de dood van Carry. Het boek verschilde in toon niet veel van Enige defecten, maar miste de trefzekerheid van het debuut. En dc vcle, deels Latijnse citaten hebben een storende werking op de lezer. De hoofdfiguur uit Een eigen auto is
In het verhaal 'My dearest darling mother' lift Loesberg samen met reisgenoot Enno Naaktgeboren door Europa. Hij veracht zijn reisgezel en hem niet alleen: “Ik haat hem. Ja, maar niet erger dan ik joden, negers, flikkers, vrouwen, kinderen en de rest van de wereldbevolking minus mijzelve haat.” In het tweede liftverhaal, 'Nearly easy quiet', heeft Loesberg zijn reisgezel in Istanboel van zich afgeschud en probeert hij de Turks-Grieksc grens te passeren. 'Gelukkig nieuwjaar' speelt zich af in een fabriek waar Loesbergs voornaamste bezigheid is her pesten van een collega, totdat deze zelfs zijn vingers in een machine verliest. In 'Procedure' is Loesberg, als inkoper van een boekengroothandel, aanwezig op een feestavond in Rotterdam. Willem Duys 9
verzorgt dc presentatie. Loesberg misdraagt zich en wordt ontslagen. Er volgt een weg langs uitkeringsinstanties.
Drugsverslaving in de Zeestraat in Den Haag en moest regelmatig in het Bronovoziekenhuis worden opgenomen.
De ontvangst door de literaire critici was uitgesproken lauw. Alleen het aantal recensies was toegenomcn. Zijn levensvisie werd vergeleken met die van Louis-Ferdinand Céline, Gerard Reve en 'Simon ons aller Vestdijk'. Tom van Deel sloeg de spijker op zijn kop en noemdc Loesberg 'een moeilijk man. Die schrijven kan.’
Het was januari 1979. Loesberg was nog enigszins optimistisch gestemd, hoewel hij het afgelopen jaar beschreef als ‘het volslagen waardeloze jaar 1978’. Hij sliep wel sleeht, maar at nog redelijk en was gestopt met roken en drinken. Dat laatste beweerde hij wel vaker. Maar wat belangrijker was: hij werkte nog aan prozastukken voor Maatstaf. In 1978 was hij zijn baan bij een makelaarskantoor kwijtgeraakt. Na zes maanden www had hij geen recht meer op een uitkering: “Want ik schijn niet te werken, ik ben werkloos. Ja, maar ik werk toch, ik schrijf.” Elf maanden later schreef Loesberg opnieuw een brief aan Sontrop. Van zijn optimisme was niet veel meer over. Hij was bitter en volslagen vereenzaamd. Alleen zijn buren zag hij nog. Maar zelfs hun aandacht vertrouwde hij niet. Bovendien had hij weer een epileptische aanval achter de rug, gevolgd door een opname in het Bronovo.
Naar aanleiding van de verschijning van Een eigen auto kwam William Rothuizen hem interviewen. I.oesberg bleek zijn pesterig poseren nog niet te zijn verleerd. Over de betrekkelijkheid van het interview merkte hij op: 'Ik kan nu zeggen: alle kleurlingen moeten doodgeschoten worden, maar morgen denk ik bijvoorbeeld: alle kleurlingen moeten worden opgehangen... Njaah... grapje.' In het interview presenteerde Loesberg zich als een gekweld man, die het leven wel degelijk aankon. Toch ging het niet goed met hem. Drank sloopte zijn gezondheid. In 1978 bezocht hij met de Haagse uitgever van kinderboeken P.N. Sieburgh de Frankfurter Buchmesse. 's Avonds, in een restaurant samen met kennissen van zijn reisgezel, werd er flink gegeten en gedronken. Tijdens het natafelen kreeg Loesberg een 'fade-out', die hem enige uren het bewustzijn deed verliezen. Het bleek zijn eerste epileptische aanval te zijn. Na terugkeer werd hij onderzocht in de Sint-Ursulakliniek, een psychiatrisch ziekenhuis in Wassenaar. Er bleek van alles mis te zijn. Epilepsie, suikerziekte, hoge bloeddruk, te veel eiwitten in de urine, een te klein hart. Zijn drankgebruik, dat hem later hersenbeschadiging en leverstoornissen zou bezorgen, maakte alles nog erger. Hij werd een tijdje behandeld in het Centrum voor Alcohol- en
Onbegrijpelijk was het niet, dat mensen het contact met Loesberg meden. Hij werd onhandelbaar. Mensje van Keulen herinnert zich, dat zij vanaf 1979 Loesberg niet meer schreef of belde. Ze ontmoette hem nog op een literair festival in Paradiso, waar zij optrad en hij bezoeker was. Hij gaf haar een merkwaardig geschenk: een bundel handgeschreven gedichten uit de jaren zestig. Hij bleef haar vragen: “Ben je niet blij?! Ben je niet blij?!” Ze kon geen antwoord bedenken. Ze wist zich geen raad met het cadeau. Later op de avond werd Loesberg vreselijk dronken. Hij verdween uit de kroeg in de nacht. Bij thuiskomst trof Mensje van Keulen hem op de stoep aan. Tijdens het daaropvolgend nachtelijk gesprek ging Loesberg haar toenmalige echtgenoot met een hamer te lijf. Geinspireerd door Jan Arends paste
10
Loesberg ook wel telefoonterreur toe. Op de vreemdste momenten belde hij mensen op met uitgebreide zeurverhalen. Wilden ze ophangen, dan uitte hij bedreigingen. Om die reden zag zijn ex-vrouw zich genoodzaakt een geheim nummer te nemen. Mensje van Keulen ontmoette Loesberg voor het laatst halverwege dejaren tachtig, tijdens een kinderboekenmarkt op het Centraal Station van Rotterdam. De laatste Propria-Curesbijeenkomst die Loesberg bezocht, was het afscheidspartijtje voor redactrice Guusje Morrien in 1981. Het vond plaats in het huis van administratrice Agnes Hoogstraten. Loesberg arriveerde in kennelijke staat. Hij stommelde luidruchtig de trap op, wilde meteen naar 'het schijthuis', zoop aan een stuk door en beledigde iedereen die hem voor de voeten liep. Tegen Hugo Brandt Corstius begon hij te stotteren. Theodor Holman hield hij zijn sigaar voor de neus: “Hou je hand eens op, blauwe.” Hij kalmeerde pas toen Hans Vervoort een glas bier over zijn hoofd uitschonk. Na een paar uur verdween hij met een epileptische 'absence' in de nacht. In zijn aantekeningen noteerde hij bang te zijn veel Propria-Cureskennissen voor het laatst te hebben gezien.
kost mij daalders. Maar ik ben Loesberg. Ik heb klasse, ook al verrek ik bijkans van financiële ellende.” Nog steeds doet het merkwaardige verhaal de ronde dat Loesberg halverwege de jaren tachtig een complete roman heeft opgestuurd aan De Arbeiderspers. Theo Sontrop zou het manuscript hebben geweigerd met de mededeling, dat zijn uitgeverij niet op 'een tweede Mussolini' zat te wachten. Sontrop moet lachen om dat verhaal. Verdomd graag zou hij deze Mussolini de Tweede hebben uitgegeven. Helaas. Hij heeft er vaak op aangedrongen, maar Loesberg stuurdc hem nooit een nieuw boek. 'It's over, Chrissie' De dood van Carry bracht Loesberg ook financieel in de problemen. Aan het eind van de jaren zeventig moest hij af en toe nog passende arbeid aanvaarden: eenvoudige baantjes in kantoren of magazijnen. In 1980 moest hij in verband met een uitkering verplichte gesprekken ondergaan met een psychiater. Nadat zijn gezondheidsproblemen officieel erkend waren, hoefde hij niet meer te werken. De eenmalige uitkering van smartegeld door de Nederlandse Spoorwegen werd voornamelijk gebruikt voor de afbetaling van het huis, maar was lang niet toereikend.
Loesberg schreef nog steeds, een beetje. Langzamerhand verloor hij wel de hoop, dat het schrijven hem er bovenop zou helpen. Hij voelde zich miskend. Tegen administratrice Hoogstraten: “Niemand zit op mijn work te wachten, Agnes.” Vanaf het begin van de jaren tachtig publiceerde hij weer enkele stukken in Propria Cures. Hij bekende toen, dat hij ordners vol had geschreven, maar dat niets daarvan rijp was voor uitgave: “Ik heb de tijd. Ik ben niet zo publiceerderig: ik ben W.F. Hermans niet. Evenmin als ik gemakkelijk in de schijnwerpers verschijn: ik ben M. 't Hart niet. Een interview met ons aller schat Mies kan ik gerust weigeren. Dat
Loesberg was erg aan zijn huis gehecht. Hij verliet het zelden. Hct was een permanente tentoonstelling van zijn eigen kunst. Fotocollages, schilderijen, delen van een piano, op unieke wijze gerangschikte luciferdoosjcs- Op de bovenste verdieping had hij zijn werkkamer. Daarnaast was een ruimtc ingericht als 'oorlogsmuseum': het stond er vol nazi- literatuur, asbakken in swastika-vorm en grammofoonplaten met redevoeringen. Zoals elke gezonde Hollandse jongen had Loesberg af en toe een 'Tweede-Wereldoorlogsbui'. Hij
11
liep dan schaterlachend de Hitlergroet te maken en nam zelfs de telcfoon op met 'Herr General Von Lösberg!”
je ze niet afmaken?” merkte hij vaak vrolijk op. Een dochter van zijn overbuurman legde hij eens uit, dat ze haar polsen, mocht hct nodig zijn, in de lengte moest doorsnijden. Anders was de zelfmoordpoging tot mislukken gedoemd. Ook op partijtjes was hij het zonnetje in huis. Als er iemand hoestte, dan sprak hij bestraffend: 'U heeft longkanker!' Er was eens iemand, die hem bekende zijn boeken te hebben gelezen. “Als ik eerder had geweten dat ik voor deze doelgroep schreef,” zuchtte Loesberg. “Dan was ik ermee gestopt.” Klassiek is de woede-uitbarsting die hij kreeg, toen iemand hem vroeg, of hij van het schrijven kon leven. Zulke materialistische opvattingen over 'de Literatuur met de grote L van Loesberg' kon hij niet verdragen.
Het was in zijn huis altijd koud. Stoken is slecht voor het parket, meende hij. Loesberg ontmoette nog weleens een oude drinkvriend als Henk Sunkar, belde nog weleens met een collegaliterator als A. Mooncn, maar verschool zich meestal in zijn Haagse isolement. Daar ondervond hij de laatstc tien jaar van zijn leven veel steun van zijn buren. Je zou het niet verwacht hebben. Toen Kees van Beijnum en Hennie Maatje, twee bewonderaars, hem in 1990 bezochten, deed hij immers uitgcbreid voor hoe hij zijn benedenburen, de bejaarde dames Pen, treiterde. Hij stampte met zijn hakken op dc parketvloer en lachte luidkeels. Vaak trapte hij in het voorbijgaan tegen hun deur. Schold hen uit voor 'ouwe teven'. Halverwege de jaren zeventig vestigden zich in de Jacob Mosselstraat veel jonge gezinnen. De nieuwe bewoners kwamen vaak bij elkaar over de vloer. Loesberg kwam voor het eerst bij zijn buren thuis aan het einde van 1976, op zijn eerste eenzame oudejaarsavond. Mettertijd werden dc banden inniger. Dc meeste buren raakten zelfs gewend aan de steeds vreemdere fratsen van de schrijver. Zozeer zelfs, dat hun herinneringen aan hem (anno 1994) uiterst liefdevol zijn. Loesberg gaf kleur aan hun bestaan. Ze missen hem. Enige anekdotes.
Tegen de interviewende bewonderaars zei hij: “Ik schrijf niet voor de centen. Ik zal de letteren, de schone letteren nooit verloochenen.” Deze vrolijke anekdotes gaan over 'de goede Haagse tijd' van Loesberg. Hij was toen nog een man met opgewekte buien, die graag bekakt praatte, dure sigaren rookte, pernod dronk, of pastis. De Loesberg die lachte en grappen maakte over zijn eigen 'papekop' met vale blauwe ogen en mal klein neusje. Maar zijn goede humeur was niet bestand tegen epilepsie, alcoholverslaving, opnames in ziekenhuizen en psychiatrische klinieken en vooral eenzaamheid. Al in december 1979 liet hij zich tegen Sontrop bitter uit
Overbuurman Chris Jansen, die nogal eens zijn moeder en schoonmoeder over de vloer had, ontving op een dag zijn Surinaamse zwager. Loesberg merkte streng op: “Chris, jij laat ook alles maar binnen. Ouwe wijven, kleurlingen...” De zwager wilde Loesberg nooit mcer ontmoeten. Moeder en schoonmoeder namen het sportiever op. Loesberg kon het met de kinderen van Jansen uitstekend vinden. “Waarom laat
12
over zijn vroegere vrienden: “Een ieder laat het zo een beetje afweten met het huichelachtige gezegde: Nou je hep toch zellef zo je eigenste izolenment gewild, ja. Et cetera.”
gesloopt. Bezoeken aan het Centrum voor Alcohol- en Drugsverslaving in de Zeestraat waren niet genoeg. Verschillende keren werd hij opgenomen in het Bronovo-ziekenhuis, zoals in 1982-1983. Hij dronk in deze periode erg veel, at slecht en sliep weinig. De dokter constateerde een chronische leverontsteking en gebood hem te stoppen met drinken. Loesberg werd onder permanente controle gesteld. Soms had hij een opleving, zoals in juni 1983, toen hij een fietstochtje naar Brussel maakte en bruinverbrand terugkwam. Een jaar later was het echter weer mis: hij verbleef twee maanden in een ontwenningskliniek. In hetzelfdejaar benaderde hij zijn ex-vrouw en dochter met de mededeling dat hij aan het doodgaan was.
Hij werd zelfdestructief. Verschillende malen gooide hij zichzelf van de trap. Zijn gezicht zat onder de littekens. Volgens de buren probeerde hij zo aandacht te trekken. Ook zette hij een zelfmoordpoging in scene. Hij belde Chris Jansen op en zei op sombere toon: “Ik heb mijn polsen doorgesneden.” Jansen ging met een andere buurman naar binncn. “Het leek wel amateurtheater!” Muziek van Wagner schalde luid door het huis. Loesberg zat met bloedende polsen in bad. De buurmannen namen hem het mes af, verbonden hem en wezen erop, dat er wel doeltreffender manieren waren jezelf van het leven te beroven. En wie belde er nu, na het doorsnijden van zijn polsen, om hulp? Loesberg kwam niet meer bij van het lachen.
Een tegenslag was ook de overeenkomst die hij in 1983 met Theo Sontrop sloot over het verramsjen van zijn bcide boeken (voor f 6,50 en f 6,95). Loesberg vond dit afschuwelijk en wist nu zeker dat hij nooit meer zou publiceren.
Maar meestal, in de latere jaren, was hij moedeloos. “It's over, Chrissie,” verzekerde hij zijn buurman. Een bezoek van zijn ex-vrouw met zijn dochter werd een flop. Loesberg was niet dronken, maar geestelijk te ver heen, om over iets anders dan zijn ziektes, eenzaamheid en huiselijke problemen te praten. Zijn enige uitjes waren bezoeken aan het wijk- en dienstencentrum aan het nabije Stuyvesantplein. Er kwamen vooral oudere mensen, die over de oorlog spraken en hem niet met vervelende praatjes lastig vielen. Hij vond er een zekere rust. Kroegen betrad hij al lang niet meer.
De jaren die volgden geven een treurig bestaan te zien. In 1985 kreeg hij een black-out op straat, waarbij hij beroofd werd. Hij belandde weer in het Bronovo. Het jaar daarop een epileptische aanval en opnamcn in Bronovo, de Tasmanstraat en Bloemendaal. In 1989 kwam hij tenslotte wederom in de Zeestraat terecht. 1990 “Wanneer men echt eenzaam is, moet men gelukkig zijn. Dat kan niet anders. Werkelijke eenzaamheid is een levenskunst, de grootste.”
Verschillende malen werd hij opgenomen. Voor psychiatrische behandeling in Oegstgeest, Bloemendaal en Wassenaar. Ook was hij vaste klant bij het RIAGG in de Tasmanstraat. De drank had zijn lichamelijke gezondheid
In 1990 bezocht Theodor Holman Loesberg voor Het ParooL Het werd een mooi vraaggesprek. Loesberg was eerlijk, zakelijk bijna. De grootspraak was verdwenen. Hij speelde niet langer de geteisterde schrijver. Hij sprak met
13
mededogen over zijn vader, vertelde dat zijn moeder hem onlangs had bezocht, liet een foto van zijn dochter zien. Hij verwachtte niets meer van zijn bestaan: “Op diepgaande vragen heb ik geen antwoord meer. Daar heb ik zoveel slapeloze nachten over gehad, en depressies. Ik denk er niet meer over na. Ik doe. Ik geniet niet. Dat kan ik niet. Dat is mij niet meegegeven.”
Tussen kerst en oudcjaarsdag 1990 begon het op te vallen, dat Loesberg zich al een tijdje niet op straat had vertoond. Er waren meer verontrustende tekenen. Een lamp in zijn huis brandde vierentwintig uur per dag. En de krant, die Chris Jansen hem elk etmaal bczorgde, werd niet meer van de mat gehaald. De politie vond Loesberg in zijn huiskamer. Hij was misschien al tien dagen dood. De officiële reconstructie: hij was tijdens een epileptische aanval van de trap gevallen, met zijn laatste krachten naar boven geklauterd en in de huiskamer bezweken. De doodsoorzaak: bloedverlies.
Hij had niet de hoop dat het ooit nog betcr zou worden, dat hij weer zou schrijven, misschien zelfs een nieuwe vricndin zou hebben. “Ben je niet bang voor de eenzaamheid?” vroeg Holman. Loesberg antwoordde: “Dat ben ik al zesenveertig jaar lang.” Koud word je ervan.
Loesberg werd op 4 januari 1991 op de Haagse begraafplaats Nieuw Eik en Duin gecremeerd. Het was een drukte van belang. Wel vijftig mensen: familieleden, Propria-Cureskennissen, oude vrienden en buren kwamen bijeen. Chris Jansen, Theodor Holman en Sylvia Loesberg hielden een toespraak. Diverse kranten en weekbladen besteedden aandacht aan het overlijden van de schrijver. Ondanks vele jaren van zwijgen was hij niet vergeten. Maar ja, veel van zijn vroegere kennissen waren dan ook later in de journalistiek terechtgekomen. Aan zijn vijftigste verjaardag, in mei 1994, besteedde geen enkele krant aandacht. Zelfs in de geschiedenis van de Rotterdamse literatuur heeft hij het niet verder geschopt dan tot voetnoot. Vreemd is dat niet. Hij was als persoon en schrijver te eigenzinnig en behoorde tot geen enkele stroming. Het literaire leven van zijn geboortestad kenmerkte zich door kroegrumoer en het gebruik van drank, pillen en poeders. Geen omgeving voor iemand die de literatuur zo serieus nam als Loesberg. Hij was ook een eenling. Zodra hij zich ergens thuis begon te voelen, maakte hij zich zo
Het interview was Loesbergs afscheidsgroct. Op 5 oktober 1990 stopte hij bij zijn overbuurman een briefje in de bus: “Waarde Christiaan, het gaat bijzonder slecht met mij.” Hij had, buiten zijn gezondheidsproblemen, ook alle reden zich slecht te voelen. Vanwege de constante geldzorgen had hij zijn huis moeten verkopen. Hij zou er nog ongeveer een jaar mogen blijven woncn. Waar moest hij daarna heen? En wie zouden dan nog vriendelijk tegen hem zijn?
14
snel mogelijk uit de voeten. In zijn streven naar perfectie ligt waarschijniijk de oorzaak van zijn geringe produktie.
toegankelijker voor menscn uit zijn verleden. Hij had zelfs weer contact met zijn moeder. Te laat wilde hij oude banden herstellen. Op de mat lag, ongeopend, ook de uitnodiging die Sylvia Loesberg hem had gestuurd voor het kerstdiner van de familie.
Pas aan het eind van zijn leven, toen hij tot niets meer in staat was, werd hij wat
Voor dit artikel werden (gedeeltelijk per telefoon) gesprekken gevoerd met: Marijke Crusitix, Theodor Holman, Agnes Hoogstraten, Chris Jansen, Joan Jansen-Lubiewski, Mensje van Keulen, Lizzy Loesberg, Sylvia Loesberg, Barbara Loesberg-Geevers, Hennie Maliankay, A. Mooncn, Reinjan Muldcr, Rinus van Putten, Peter Rottgering, Bert van der Sluis, Theo Sontrop, Henk Spaan en Rien Vroegindeweij. Enkele hier niet genoemde personen wilden geen medewerking verlenen.
15