“Zelfredzaamheid ontrafeld: de theorie en de beleving in de praktijk” Een onderzoek naar het perspectief van zelfredzaamheid in verschillende beleidscontexten voor de domeinen veiligheid en zorg en de manier waarop professionals hier in de praktijk betekenis aan geven.
Universiteit Utrecht Departement Bestuurs-‐ en Organisatiewetenschappen Master Bestuurs-‐ en Organisatiewetenschappen Strategisch management in de non-‐profit sector 2012 – 2014
Michiel van Dalen
Nieuwegein, 1 Juni 2014
“Het positioneren van een wij-‐cultuur in een ik-‐samenleving” Auteur:
Michiel van Dalen
Studentnummer:
3198308
E-‐mailadres:
[email protected]
Onder begeleiding van: Dr. H. Binnema, eerste begeleider Dr. S. Kramer, tweede beoordelaar
Universiteit Utrecht Departement Bestuurs-‐ en Organisatiewetenschappen Strategisch Management in de non-‐profit sector
2
Samenvatting Zelfredzaamheid is vandaag de dag een veelgehoord begrip en wordt in verschillende contexten gebruikt. Wat is zelfredzaamheid eigenlijk en hoe wordt het in de praktijk gebruikt? Hele basale vragen die in je op kunnen komen. Gebleken is dat zelfredzaamheid niet een op zichzelf staand begrip is. Veelal wordt zelfredzaamheid gelieerd aan termen zoals: zelfregie, eigen regie en burgerparticipatie. Kijkend naar zelfredzaamheid blijkt dat er een veelvoud aan definities is. Iedere organisatie binnen het domein zorg en veiligheid heeft, zo lijkt het, een “eigen” definitie. Dit onderzoek is er op gericht om het perspectief van zelfredzaamheid in verschillende beleidscontexten en de manier waarop professionals hier in de praktijk betekenis aan geven, te onderzoeken en te beschrijven. De volgende hoofdvraag stond in dit onderzoek centraal: “Wat wordt in verschillende beleidscontexten, voor de domeinen veiligheid en zorg, met zelfredzaamheid bedoeld en hoe geven professionals hier in de praktijk betekenis aan?” Om de hoofdvraag te kunnen beantwoorden is onderzoek gedaan naar de verschillende theorieën en de geschiedkundige ontwikkeling van het begrip zelfredzaamheid. Daarnaast is, aan de hand van beleidsdocumenten en visies, onderzocht wat zelfredzaamheid vandaag de dag voor betekenis heeft en wat daarin de verwachtingen zijn ten aanzien van professionals en burgers. Om de beleving uit de praktijk te weten te komen heeft er een empirisch onderzoek plaatsgevonden. Dit praktijkonderzoek is uitgevoerd op basis van interviews onder twaalf professionals uit de domeinen zorg en veiligheid. In dit onderzoek zijn vervolgens de theorie en de praktijk bij elkaar gekomen. Het onderzoek heeft naar voren gebracht dat, kijkend naar de ontwikkeling van de samenleving van een verzorgingsstaat naar een participatiesamenleving, zichtbaar is geworden dat zelfredzaamheid een steeds prominentere rol is gaan spelen. De overheid heeft door bezuinigingen en een kerntakendiscussie gesneden in haar rol in de samenleving. De civil society en de markt hebben een grotere rol gekregen. De vraag of de civil society en de markt klaar zijn om deze nieuwe rol goed op te pakken, is hierbij legitiem. Gebleken is namelijk dat de overheid een koers heeft ingezet waarbij iedereen dient te volgen. Kijkend naar de theorie van het domein veiligheid, is zichtbaar geworden dat getracht wordt de burger te betrekken bij veiligheidsvraagstukken. Deze pogingen zijn vooral gestoeld op samenwerking en niet zozeer op het verdelen van taken. Uit het praktijkonderzoek blijkt daarentegen dat er niet wordt ingezet op samenwerken maar juist op de taakverdeling. Zelfredzaamheid is binnen het domein veiligheid nog zeker geen vanzelfsprekendheid. Sterker nog, het roept verwarring op. Wie doet wat binnen het domein veiligheid is een prangende vraag bij professionals.
3
Binnen het domein zorg is zelfredzaamheid wel een bekend begrip. Zelfredzaamheid wordt in de theorie vooral gezien als oplossing voor bezuinigingsvraagstukken en het feit dat de mens eigen regie wil over zijn leven en de zorg die hij nodig heeft. De overheid vindt dat gezondheid weer iets van de mens zelf moet zijn. Opmerkelijk is wel dat juist de overheid binnen de zorg enorm stuurt op zelfredzaamheid door middel van wet-‐ en regelgeving. Zelfredzaamheid wordt in de theorie beschreven als een ontwikkeling waarbij rekening gehouden wordt met de behoefte van burgers. De praktijk wijst uit dat de ontwikkelingen rondom zelfredzaamheid ook nog wel wat kanttekeningen kent. Zo benoemen professionals vooral de operationele vraagstukken rondom zelfredzaamheid zoals onduidelijkheid rondom taakverdeling, het mogelijk ontbreken van wederzijds vertrouwen tussen burger en professional en het managen van verwachtingen als knelpunten. Om zelfredzaamheid te bevorderen en een kans te geven, is het noodzakelijk dat er aandacht is voor het opleiden van professionals ten aanzien van zelfredzaamheid en de veranderende samenleving. Daarnaast dient helder gemaakt te worden wat de wederzijdse verwachtingen zijn. Communicatie is enorm belangrijk bij veranderingen. Conclusies die uit het onderzoek naar voren zijn gekomen zijn de dreigende tweedeling in de samenleving door de ontwikkeling van zelfredzaamheid, de belemmerende werking van regels en wetten opgelegd door de overheid (loslaten versus sturen), vertrouwen in elkaars competenties en (on)mogelijkheden om taken los te laten en het feit dat zelfredzaamheid vraagt om maatwerk. Ook is duidelijk geworden dat zelfredzaamheid niet iets vanzelfsprekends is. Niet iedereen is zelfredzaam en in staat om voor zichzelf te zorgen. Zelfredzaamheid is niet iets wat je op kunt leggen, maar het vraagt om meervoudige inspanning van alle betrokken partijen, burgers, organisaties en de overheid. Zelfredzaamheid heeft aandacht nodig om de transitie van een verzorgingsstaat naar een zelfredzame samenleving te doorstaan.
4
Inhoudsopgave Hoofdstuk 1. Inleiding ................................................................................................. 9 1.1 Aanleiding ............................................................................................................................................................................. 9 1.2 Probleem-‐ en doelstelling ............................................................................................................................................ 10 1.3 Maatschappelijke-‐ en wetenschappelijke relevantie ........................................................................................ 12 1.3.1 Maatschappelijke relevantie .................................................................................................................................... 12 1.3.2 Wetenschappelijke relevantie ................................................................................................................................. 12 1.4 Onderzoeksvragen .......................................................................................................................................................... 13 1.4.1 Hoofdvraag ..................................................................................................................................................................... 13 1.4.2 Deelvragen ...................................................................................................................................................................... 13 1.5 Onderzoeksopzet / leeswijzer ................................................................................................................................... 14 Hoofdstuk 2. De veranderende samenleving, van verzorgingsstaat naar participatiesamenleving ............................................................................................... 15 2.1 Inleiding: ............................................................................................................................................................................. 15 2.2 Opkomst verzorgingsstaat ........................................................................................................................................... 15 2.3 Veranderende verhoudingen overheid -‐ burger ................................................................................................. 16 2.4 De opkomende participatiemaatschappij .............................................................................................................. 17 2.5 Participatie versus individualisering ...................................................................................................................... 19 2.6 Eigen verantwoordelijkheid ....................................................................................................................................... 20 2.7 Samenvatting .................................................................................................................................................................... 21 2.7.1 Bijdrage aan het onderzoek ..................................................................................................................................... 22 Hoofdstuk 3. Zelfredzaamheid ................................................................................... 23 3.1 Inleiding ............................................................................................................................................................................. 23 3.2 Zelfredzaamheid in het domein veiligheid ............................................................................................................ 24 3.2.1 Burgerbescherming ..................................................................................................................................................... 24 3.2.2 Rampenbestrijding ....................................................................................................................................................... 25 3.2.3 Veranderende verhouding overheid -‐ burger .................................................................................................... 25 3.2.4 Visies op zelfredzaamheid vandaag de dag ....................................................................................................... 26 3.2.5 Hulpverleners en vertrouwen .................................................................................................................................. 27 3.2.6 Definities van zelfredzaamheid vanuit de theorie ........................................................................................... 29 3.2.6.1 Conclusies definities ..................................................................................................................................... 30 3.2.7 Samenvatting ................................................................................................................................................................. 30 3.2.8 Bijdrage aan het onderzoek ..................................................................................................................................... 30 3.3 Zelfredzaamheid in het domein zorg ....................................................................................................................... 31 3.3.1 Inleiding ........................................................................................................................................................................... 31 3.3.2 Bezuinigen ....................................................................................................................................................................... 31 3.3.3 Eigen regie ...................................................................................................................................................................... 31 3.3.4 Vergrijzing ...................................................................................................................................................................... 32 3.3.5 Visies op zelfredzaamheid in de zorg ................................................................................................................... 32 3.3.5.1 Overheid ............................................................................................................................................................ 32 3.3.5.2 Maatschappelijke organisaties ................................................................................................................. 33 3.3.6 Definities van zelfredzaamheid vanuit de theorie. .......................................................................................... 35 3.3.6.1 Conclusies definities ..................................................................................................................................... 35 3.3.7 Samenvatting ................................................................................................................................................................. 36 3.3.8 Bijdrage aan het onderzoek ..................................................................................................................................... 36
5
Hoofdstuk 4. Methoden en technieken ...................................................................... 37 4.1 Inleiding: de eigen positionering .............................................................................................................................. 37 4.1.1 Perspectief van manager in een publieke organisatie ................................................................................... 37 4.1.2 Perspectief onderzoeker ............................................................................................................................................ 37 4.2 Methoden en technieken .............................................................................................................................................. 38 4.3 Dataverzameling .............................................................................................................................................................. 39 4.3.1 Theoretisch onderzoek ............................................................................................................................................... 39 4.3.2 Interviews ........................................................................................................................................................................ 39 4.3.3 Afbakening ...................................................................................................................................................................... 40 4.3.4 Betrouwbaarheid / representativiteit, generaliseerbaarheid en validiteit .......................................... 41 4.3.4.1 Betrouwbaarheid / representativiteit ................................................................................................... 41 4.3.4.2 Generaliseerbaarheid ................................................................................................................................... 41 4.3.4.3 Validiteit ............................................................................................................................................................ 41 Hoofdstuk 5. Resultaten interviews domein veiligheid ............................................... 42 5.1 Inleiding .............................................................................................................................................................................. 42 5.2.1 Individualisering ........................................................................................................................................................... 43 5.2.2 Contact met de samenleving .................................................................................................................................... 43 5.3 Zelfredzaamheid .............................................................................................................................................................. 44 5.3.1 Herkenbaarheid van zelfredzaamheid ................................................................................................................. 44 5.3.2 Definities zelfredzaamheid ....................................................................................................................................... 45 5.3.2.1 Conclusie definities ....................................................................................................................................... 45 5.3.3 Reikwijdte zelfredzaamheid ..................................................................................................................................... 46 5.3.4 Vertrouwen ..................................................................................................................................................................... 46 5.3.5 Doelgroep ........................................................................................................................................................................ 47 5.4 Effecten binnen het eigen werk ................................................................................................................................. 48 5.4.1 Bezuinigingen / kerntakendiscussie ..................................................................................................................... 48 5.4.2 Maatschappelijke verantwoording ........................................................................................................................ 50 5.4.3 Het zijn van hulpverlener .......................................................................................................................................... 51 5.4.4 Communicatie ................................................................................................................................................................ 51 Hoofdstuk 6. Resultaten interviews domein zorg ....................................................... 53 6.1 Inleiding .............................................................................................................................................................................. 53 6.2 Veranderende samenleving ........................................................................................................................................ 54 6.2.1 Individualisering versus de netwerksamenleving ............................................................................................ 54 6.2.2 Zelfredzaamheid verkeerd getimed ....................................................................................................................... 55 6.3 Zelfredzaamheid .............................................................................................................................................................. 55 6.3.1 Herkenbaarheid van zelfredzaamheid ................................................................................................................. 55 6.3.2 Definitie zelfredzaamheid ......................................................................................................................................... 55 6.3.2.1 Conclusie definitie ......................................................................................................................................... 56 6.3.3 Doelgroep ........................................................................................................................................................................ 56 6.4 Effecten binnen het eigen werk ................................................................................................................................. 57 6.4.1 Maatschappelijke betrokkenheid ........................................................................................................................... 57 6.4.2 De plek van de zorg ...................................................................................................................................................... 58 6.4.3 Wet-‐ en regelgeving ..................................................................................................................................................... 58 6.4.4 Verschuiving van verantwoordelijkheden .......................................................................................................... 60 6.4.5 Het zijn van hulpverlener .......................................................................................................................................... 60 6.4.6 Meten van zelfredzaamheid ..................................................................................................................................... 61
6
Hoofdstuk 7. Verbinding van de resultaten van de domeinen veiligheid en zorg ........... 62 7.1 Inleiding .............................................................................................................................................................................. 62 7.2 Veranderende samenleving ........................................................................................................................................ 62 7.2.1 Individualisering ........................................................................................................................................................... 62 7.3 Zelfredzaamheid .............................................................................................................................................................. 63 7.3.1 Herkenbaarheid van zelfredzaamheid ................................................................................................................. 63 7.3.2 Doelgroep ........................................................................................................................................................................ 63 7.3.3 Reikwijdte zelfredzaamheid / vertrouwen ......................................................................................................... 64 7.3.4 Definities .......................................................................................................................................................................... 64 7.4 Effecten binnen het eigen werk ................................................................................................................................. 64 7.4.1 Bezuinigingen / maatschappelijke betrokkenheid ......................................................................................... 64 7.4.2 Maatschappelijke verantwoording ........................................................................................................................ 65 7.4.3 De plek van de zorg en de verantwoordelijkheid ............................................................................................. 65 7.4.4 Wet-‐ en regelgeving ..................................................................................................................................................... 65 7.4.5 Het zijn van hulpverlener .......................................................................................................................................... 66 7.4.6 Communicatie ................................................................................................................................................................ 66 7.5 Kansen en bedreigingen voor zelfredzaamheid .................................................................................................. 67 7.5.1 Kansen .............................................................................................................................................................................. 67 7.5.2 Bedreigingen .................................................................................................................................................................. 67 Hoofdstuk 8. Conclusies ............................................................................................ 68 8.1 Inleiding .............................................................................................................................................................................. 68 8.2 Beantwoording deelvraag 1 ........................................................................................................................................ 68 8.3 Beantwoording deelvraag 2 ........................................................................................................................................ 69 8.4 Beantwoording deelvraag 3 ........................................................................................................................................ 71 8.4.1 Ontwikkeling en herkenbaarheid zelfredzaamheid ........................................................................................ 71 8.4.2 Individualisering ........................................................................................................................................................... 71 8.4.3 Doelgroep ........................................................................................................................................................................ 72 8.4.4 Vertrouwen ..................................................................................................................................................................... 72 8.4.5 Maatschappelijke betrokkenheid ........................................................................................................................... 73 8.4.6 Wet-‐ en regelgeving ..................................................................................................................................................... 73 8.4.7 Het zijn van hulpverlener .......................................................................................................................................... 74 8.4.8 Maatschappelijke verantwoording ........................................................................................................................ 74 8.5 Beantwoording deelvraag 4 ........................................................................................................................................ 75 8.6 Beantwoording hoofdvraag ........................................................................................................................................ 76 8.6.1 Domein veiligheid ......................................................................................................................................................... 77 8.6.1.1 Theorie ............................................................................................................................................................... 77 8.6.1.2 Praktijk .............................................................................................................................................................. 77 8.6.1.3 Overeenkomsten en verschillen tussen de theorie en praktijk ................................................... 78 8.6.2 Domein zorg ................................................................................................................................................................... 80 8.6.2.1 Theorie ............................................................................................................................................................... 80 8.6.2.2 Praktijk .............................................................................................................................................................. 81 8.6.2.3 Overeenkomsten en verschillen tussen de theorie en praktijk ................................................... 82 8.7 Conclusies van het onderzoek .................................................................................................................................... 83
7
Hoofdstuk 9. Discussie en aanbevelingen ................................................................... 85 9.1 Inleiding .............................................................................................................................................................................. 85 9.2 Reflectie op de onderzoeksmethoden en resultaten ......................................................................................... 85 9.2.1 Begrip zelfredzaamheid ............................................................................................................................................. 85 9.2.2 Probleem-‐ en doelstelling onderzoek .................................................................................................................... 86 9.2.2.1 Doelstelling 1, betekenis en beelden zelfredzaamheid ................................................................... 86 9.2.2.2 Doelstelling 2, creëren definitie zelfredzaamheid ............................................................................ 86 9.2.2.3 Effect van dit onderzoek ............................................................................................................................. 86 9.2.3 Interviews ........................................................................................................................................................................ 87 9.2.4 Begrippenkader / definitie ....................................................................................................................................... 87 9.2.5 Twee domeinen .............................................................................................................................................................. 88 9.3 Aanbevelingen .................................................................................................................................................................. 88 9.3.1 Opleiden ........................................................................................................................................................................... 89 9.3.2 Maatschappelijke verantwoording ........................................................................................................................ 89 9.3.3 Communiceer ................................................................................................................................................................. 89 9.4 Vervolgonderzoek ........................................................................................................................................................... 90 Bronvermelding ........................................................................................................... 91 Bijlage I. Topiclijst .................................................................................................... 96
8
Hoofdstuk 1.
Inleiding
1.1
Aanleiding
Toen Koning Willem Alexander tijdens de troonrede van 2013 (Kabinet Rutte, 2013) het woord participatiesamenleving uitsprak, ontstak er in Nederland een heftige discussie. Veel mensen in Nederland vroegen zich openlijk af wat een participatiesamenleving was. Was de participatiesamenleving bedoeld om mensen meer betrokken te laten zijn bij de samenleving of was het uitgangspunt een terugtrekkende overheid, ingegeven door bezuinigingen? Koning Willem Alexander beschreef de participatiesamenleving als volgt: “Het is onmiskenbaar dat mensen in onze huidige netwerk-‐ en informatiesamenleving mondiger en zelfstandiger zijn dan vroeger. Gecombineerd met de noodzaak om het tekort van de overheid terug te dringen, leidt dit ertoe dat de klassieke verzorgingsstaat langzaam maar zeker verandert in een participatiesamenleving. Van iedereen die dat kan, wordt gevraagd verantwoordelijkheid te nemen voor zijn of haar eigen leven en omgeving.” Mede door de discussie die landelijk plaatsvond rondom de participatiesamenleving, ben ik me gaan verdiepen in de maatschappelijke vraagstukken rondom dit onderwerp. Als manager bij een gemeente en verantwoordelijk voor leefbaarheid en veiligheid maak ik van dichtbij de maatschappelijke veranderingen mee. Een grote verandering voor gemeenten is decentralisaties van de taken op het gebied van zorg, ondersteuning en werk en inkomen. Deze taken krijgen gemeenten per 2015 overgedragen van het Rijk. Deze decentralisaties moeten er voor zorgen dat zorg dichterbij georganiseerd wordt, betere ondersteuning op maat plaatsvindt en dat behoeften en mogelijkheden beter afgestemd worden op het individu. Bij deze decentralisaties speelt heel sterk het vraagstuk rondom zelfredzaamheid. In de Wet Maatschappelijke Ondersteuning is zelfredzaamheid zelfs één van de doelstellingen. De onderwerpen participatie en zelfredzaamheid bleven mij bezighouden. Zo las ik dat Minister Schippers van Volksgezondheid het in de Kamerbrief “Visie op de arbeidsmarkt in de zorg en ondersteuning” (2013) over zelfredzaamheid in relatie tot werkgelegenheid in de zorg had. Ook de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkelingen (RMO, 2013) stelt in haar advies aan het kabinet en parlement dat de samenleving alleen zelfredzamer kan worden als de overheid haar bemoeizucht staakt en financiële ruimte biedt. Volgens de RMO is zelfredzaamheid noodzakelijk nu de overheid terugtreedt.
9
Zoekende naar theorie over zelfredzaamheid bleek dat er weinig tot geen boeken beschikbaar waren over het begrip zelfredzaamheid. Daarentegen werd duidelijk dat het begrip zelfredzaamheid veelvuldig voorkwam in nota’s, beleidsdocumenten en visiedocumenten. Wel bleek er een boekje uitgebracht te zijn met als titel “Onder het mom van zelfredzaamheid” (2012). In dit boekje van Piet-‐Hein Peeters wordt zelfredzaamheid omschreven als een nieuwe mantra. Volgens Peeters weet het kabinet niet wat het met zelfredzaamheid aan moet. In het artikel “Dossier zelfredzaamheid en zelforganisatie” (2012) zegt Peeters: ”Bestuurders en beleidsmakers die de term “zelfredzaamheid” bezigen, doen er goed aan voortaan tegelijk en precies uit te leggen van wie ze die zelfredzaamheid verwachten en waarom ze dat voor die doelgroep mogelijk achten”. Ook binnen het werk van gemeenten is zelfredzaamheid geen onbekend begrip. Zo wordt er in veel notities, bij beleidsbesprekingen en bij college-‐ en raadsvergaderingen gesproken over hoe we de zelfredzaamheid van burgers kunnen bevorderen. Wat mij intrigeerde was dat het begrip zelfredzaamheid veelal geassocieerd werd met participatie en eigen regie, terwijl zelfredzaamheid in onder andere de WMO als prominent begrip wordt gebruikt. Ook de differentiatie van het woord “zelfredzaamheid”, het gebruik in verschillende contexten en de interpretaties op verschillende niveaus, van bestuurders tot aan uitvoerders bleef mij bezig houden. Zelfredzaamheid lijkt een begrip te zijn wat als iets vanzelfsprekends wordt gezien en waarbij mensen niet stilstaan bij de betekenis ervan, laat staan bij de effecten die het teweeg brengt in de samenleving. Het ontbreken van de nodige theorie over zelfredzaamheid en de maatschappelijke en politieke aandacht, gecombineerd met mijn eigen nieuwsgierigheid naar het begrip, maakt dat zelfredzaamheid interessant is om onderzocht te worden. Wat bedoelen we met het begrip zelfredzaamheid en wat verwachten we van elkaar? Hoe wordt zelfredzaamheid door professionals ervaren en wat voor betekenis geven zij aan zelfredzaamheid? Al deze vraagstukken maakt dat zelfredzaamheid de basis is geworden van dit onderzoek.
1.2
Probleem-‐ en doelstelling
Zelfredzaamheid is interpreteerbaar vanuit verschillende perspectieven. De vraag is of er een eenduidig beeld is over het begrip zelfredzaamheid. Waar hebben we het over als je het begrip zelfredzaamheid gebruikt binnen de zorg of binnen het domein veiligheid? Hoe wordt het beleefd door professionals? Het begrip zelfredzaamheid wordt gebruikt om nota’s op te stellen, beleidsstukken te schrijven, debatten te voeren en besluiten te nemen. Dit speelt zich veelal af buiten het zicht van de professional op de werkvloer. Hij is daarentegen wel de aangewezen persoon die mede bijdraagt aan het tot stand komen van zelfredzaamheid. In ieder geval heeft hij te maken met de uitvoering ervan.
10
Dit onderzoek is er op gericht om inzichtelijk te maken wat de beelden van professionals zijn over zelfredzaamheid en welke betekenis zij geven aan dit begrip. Hoe ervaren zij zelfredzaamheid? Leeft zelfredzaamheid onder professionals en hoe geven ze hier uitvoering aan? Komen deze beelden en belevingen overeen met de bestaande theorieën en definities beschreven in de verschillende beleids-‐ en visiedocumenten. Een beleidsmaker kan een andere interpretatie hebben van het begrip zelfredzaamheid dan de professional op straat. Het is onduidelijk of, maar mogelijk wel denkbaar, dat deze verschillende perspectieven voor problemen kunnen zorgen. Zo kan beleid in de praktijk een andere uitwerking hebben dan van te voren was voorzien. Een voorbeeld hiervan is de hulpverlener in de zorg die beleidsmatig minder taken op zich zou moeten nemen, maar toch de hulp blijft verlenen, omdat hij die kanteling naar zelfredzaamheid niet heeft gemaakt. Het effect van het gemaakte beleid valt hierdoor weg omdat de professional in de zorg een ander beeld heeft bij de verzorging van een cliënt dan beleidsmatig is vastgesteld. Door inzichtelijk te maken wat de beelden van professionals zijn, binnen de domeinen zorg en veiligheid, en deze te plaatsen naast de bestaande theorieën (literatuur, notities en beleidsdocumenten) zou het mogelijk kunnen zijn om de verschillen, overeenkomsten, kansen en de bedreigingen rondom zelfredzaamheid in beeld te brengen. Wanneer duidelijker is wat die verschillen, overeenkomsten, kansen en bedreigingen zijn, dan is het mogelijk om in toekomstige beleidsdocumenten, visies en in besluitvorming, waarin zelfredzaamheid een prominente plaats inneemt, explicieter te zijn over wat je bedoelt met zelfredzaamheid. Dit biedt ook de mogelijkheid om zelfredzaamheid te bevorderen of juist in te perken doordat duidelijk is wat de kansen en bedreigingen zijn. Een tweede doel van dit onderzoek is om te onderzoeken of het mogelijk is om een definitie te creëren die bijdraagt aan de helderheid en werkbaarheid rondom het begrip zelfredzaamheid. Het begrip zelfredzaamheid zou door de ontwikkeling van een heldere definitie kunnen bijdragen aan de hanteerbaarheid van het begrip zelfredzaamheid voor zowel de beleidsmaker als de professional in het werkveld. Een mogelijk bijkomend effect van dit onderzoek is dat het kan bijdragen aan de maatschappelijke discussie rondom zelfredzaamheid. Tot hoever gaat zelfredzaamheid? Wat is wenselijk? Waar ligt de grens? Wat is voor de burger en wat is voor de overheid? Het maken van strategische keuzes kan hierdoor mogelijk worden.
11
1.3
Maatschappelijke-‐ en wetenschappelijke relevantie
1.3.1
Maatschappelijke relevantie
Het is zowel praktisch als maatschappelijk relevant om meer te weten te komen over de betekenis die professionals in de praktijk geven aan zelfredzaamheid. De voorbeelden van mensen die soms jaren dood in hun woning liggen, zie je steeds vaker terug in de media. De reactie op zo’n treurig incident is dat instellingen en professionals direct gaan kijken waar en óf zij iets hebben nagelaten in hun werk. De ontwikkeling naar een zelfredzame maatschappij zal des te meer dit soort vraagstukken met zich mee gaan brengen. Bij wie ligt de verantwoordelijkheid en tot waar gaat zelfredzaamheid? Wat mag je verwachten van de overheid, van professionals en van de burger binnen een zelfredzame samenleving? Op dit moment is er geen helderheid over wat zelfredzaamheid betekent. Om te voorkomen dat zelfredzaamheid, door onbekendheid met het begrip, angst inboezemt bij zowel professionals als burgers, is het maatschappelijk wenselijk dat er aandacht aan besteed wordt. Dit onderzoek zal aandacht geven aan de betekenis die professionals geven aan zelfredzaamheid. Ook is het relevant om de betekenisgeving van professionals te weten als input voor beleidsontwikkeling. Tenslotte zijn de professionals, in de domeinen zorg en veiligheid, de uitvoerders van het beleid. Wanneer er differentiatie zit tussen uitvoering en beleid dan is er iets fundamenteel fout. Dit onderzoek zou kunnen bijdragen aan de ontwikkeling van een beter uitvoerbaar beleid. 1.3.2
Wetenschappelijke relevantie
In de theorie is vooral aandacht voor de ontwikkelingen in de samenleving: de terugtrekkende overheid, de verruiming van het speelveld tussen overheid, markt en civil society en de noodzaak tot het stimuleren van zelfredzaamheid. Zelfredzaamheid wordt in de theorie veelal geassocieerd met een begrip als participatie. Zelfredzaamheid is daarentegen juist een op zich zelf staand begrip, in de WMO is het zelfs het uitgangspunt, en kan daarom niet gelijk gesteld worden met een begrip als participatie. In de beschikbare theorie ontbreekt het aan de concretisering van het begrip zelfredzaamheid. Met andere woorden: wat bedoelen we nu met zelfredzaamheid? Ook gaat de theorie niet in op de beleving van zelfredzaamheid bij professionals en de uitvoering van zelfredzaamheid in de praktijk. Geconcludeerd kan worden dat er te weinig kennis of onderzoek beschikbaar is over specifiek het begrip zelfredzaamheid. Dit onderzoek tracht de leemte in de theorie op te vullen door de belevingen en ervaringen met zelfredzaamheid vanuit het perspectief van de professional te beschrijven. Tevens probeert dit onderzoek bij te dragen aan het positioneren van het begrip zelfredzaamheid zodat het niet wegvalt tegenover andere begrippen zoals participatie.
12
1.4
Onderzoeksvragen
Mijn persoonlijke interesse en de maatschappelijke meerwaarde met betrekking tot dit onderwerp over enerzijds het theoretische kader en anderzijds de betekenisgeving bij professionals dienen beantwoord te worden middels de volgende onderzoeksvragen. 1.4.1
Hoofdvraag Wat wordt in verschillende beleidscontexten, voor de domeinen veiligheid en zorg, met zelfredzaamheid bedoeld en hoe geven professionals hier in de praktijk betekenis aan?
1.4.2
Deelvragen
Om de hoofdvraag te kunnen beantwoorden is het noodzakelijk dat er een antwoord verkregen wordt op een aantal aspecten zoals de achtergrond van zelfredzaamheid, de theorie, de beelden uit de praktijk en de verschillende definities. Om dit te bewerkstelligen zijn de onderstaande deelvragen opgesteld. 1. Waar komt het begrip zelfredzaamheid vandaan en wat is de achtergrond van dit begrip? 2. Hoe wordt het begrip zelfredzaamheid beschreven in de theorie? 3. Wat zijn de beelden van professionals, vanuit het werkveld in de domeinen zorg en veiligheid, over het begrip zelfredzaamheid en hoe passen zij dit toe in de praktijk? 4.
Is het mogelijk om, vanuit zowel de theorie als de praktijk, een hanteerbare definitie te ontwerpen, geëxpliciteerd voor de domeinen zorg en veiligheid, die bijdraagt aan het gebruik van het begrip zelfredzaamheid?
13
1.5
Onderzoeksopzet / leeswijzer
Met dit onderzoek zal getracht worden om zelfredzaamheid te operationaliseren en wordt ingegaan op de betekenis die professionals geven aan zelfredzaamheid in de praktijk. Ter beantwoording van de deelvragen en uiteindelijk de hoofdvraag, zal als eerste een theoretische verkenning, explorerend onderzoek, van het begrip zelfredzaamheid plaatsvinden. Vervolgens zal er door middel van interviews onderzocht worden wat de beleving en de betekenis van het begrip zelfredzaamheid is onder professionals in de praktijk. Dit onderzoek is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk twee wordt beschreven hoe de samenleving zich ontwikkelt van een verzorgingsstaat naar een participatiesamenleving. In navolging hierop wordt in hoofdstuk drie de nadruk gelegd op het operationaliseren van het begrip zelfredzaamheid. In dit hoofdstuk worden de domeinen veiligheid en zorg apart beschreven. De manier waarop dit onderzoek tot stand is gekomen en met welke methoden er is gewerkt, wordt beschreven in hoofdstuk vier. In hoofdstuk vijf wordt ingegaan op de resultaten van het praktijkonderzoek voor het domein veiligheid, in hoofdstuk zes voor het domein zorg en vervolgens vindt er in hoofdstuk zeven een integratie van de bevindingen uit de domeinen veiligheid en zorg plaats. Vervolgens zal er in hoofdstuk acht antwoord gegeven worden op de hoofd-‐ en deelvragen. In hoofdstuk negen zal gereflecteerd worden op het uitgevoerde onderzoek met daarbij de nodige aanbevelingen ten aanzien van zelfredzaamheid. Aansluitend wordt er in dit hoofdstuk ingegaan op een mogelijk vervolgonderzoek.
14
Hoofdstuk 2. De veranderende samenleving, van verzorgingsstaat naar participatiesamenleving 2.1
Inleiding:
Participatiesamenleving, eigen kracht en zelfredzaamheid lijken modewoorden te zijn. Het zijn echter woorden van alle tijden, maar wel in hun eigen tijdsperspectief. In dit hoofdstuk zal worden ingegaan op het historisch perspectief van de veranderende samenleving: van de verzorgingsstaat naar een participatiesamenleving.
2.2
Opkomst verzorgingsstaat
Na de Tweede Wereldoorlog, bij de wederopbouw van Nederland, heeft de overheid haar verantwoordelijkheid op het gebied van sociale voorzieningen, infrastructuur, woningbouw als ook op het gebied van de economie, gepakt. Voorzieningen op het gebied van zorg en sociale zekerheid werden overheidstaken en er werd steeds meer afstand genomen van de markt (private partijen). Meer overheidsoptreden gold in veel opzichten als de sleutel tot een oplossing (Tonkens, 2006). De overheid was een betrouwbare partner die een sturende rol pakte bij de wederopbouw van Nederland. De samenleving accepteerde dat de overheid deze rol op zich nam. De burger was in die tijd vooral consument van overheidsproducten en geen participant. De Britse socioloog Marshall kwam na de Tweede Wereldoorlog met een nieuwe kijk op burgerschap. Naast civiel burgerschap (klassieke grondrechten), politiek burgerschap (kiesrecht) benoemde Marshall ook sociaal burgerschap. Sociaal burgerschap ging over het recht op sociale zekerheid. Deze vorm van sociaal burgerschap heeft mogelijk invloed gehad op het ontstaan van de verzorgingsstaat in onder andere Nederland (Elchardus, 2007). Vanaf de jaren ‘70 van de vorige eeuw ontstond er steeds meer een kloof tussen de politiek en de burger. Nederland ontzuilde vanaf die jaren in een snel tempo. Burgers werden mondiger en er ontstond weerstand tegen een sturende overheid. Burgers wilden meepraten met plannen van de overheid. De eerste vormen van participatie door burgers werd zichtbaar. De opkomst van nieuwe politieke partijen zorgde er voor dat de heersende opvattingen veranderden. Er ontstonden nieuwe groepen met nieuwe ideeën. Daarnaast groeide ook bij de overheid het besef dat de complexiteit van de samenleving en de daarbij behorende sturing moeilijker was dan de jaren daarvoor.
15
Na de jaren ‘80 van de vorige eeuw liepen de kosten van de verzorgingsstaat steeds verder op waardoor de overheid “bedrijfsmatiger” ingericht moest worden om zodoende de kosten nog enigszins betaalbaar te houden. New Public Management was de benaming voor het moderniseren van de publieke sector. Publieke instellingen moesten efficiënter, effectiever en economisch zuiniger worden. De private sector werd als voorbeeld genomen. Dit leverde ook kritiek op aangezien de overheid geen winstgevende onderneming was. New Public Management was vooral gericht op output en het maken van afspraken rondom prestaties (Korsten, p. 7). Deze vorm van bedrijfsmatigheid werd vooral gelinkt aan publiek ondernemerschap, meer resultaatgerichtheid en taken afstoten naar de markt die daar beter konden plaatsvinden (Walsh, 1995). Een grote beweging die in deze tijd ontstond, was het “privatiseren” en op afstand zetten van taken die normaliter door de overheid werden verzorgd. Volgens Ter Boght (1999) was de hoofdreden om te verzelfstandigen het streven naar efficiëntie. De terugtredende overheid was een feit. De overheid ging zich meer focussen op hoofdlijnen waardoor er meer ruimte ontstond voor samenwerking tussen de overheid, de markt en burgers.
2.3
Veranderende verhoudingen overheid -‐ burger
De effecten van New Public Management zorgden er in de jaren ‘90 van de vorige eeuw voor dat er een bestuurlijke vernieuwing tot stand kwam. Overheidsinstellingen werden gedwongen om dichter bij de burger te gaan staan. Er werden in deze tijd al meerdere taken en bevoegdheden overgedragen naar gemeenten om aan de maatschappelijk wens van “dichterbij organiseren” te voldoen. De politiek begon zich te realiseren dat de samenleving niet maakbaar was en dat de overheid hierdoor niet meer in staat was om eenzijdig te sturen. Burgers werden meer betrokken bij beleidsvraagstukken van de overheid. Er ontstond meer aandacht voor het “samen” doen. In de jaren ’90 van de vorige eeuw zag je steeds meer verkiezingsprogramma’s van politieke partijen waarin stond: “samenleven doe je niet alleen”. In het regeerakkoord van het tweede Paarse kabinet stond: “het behouden en versterken van de samenhang in onze samenleving is van vitaal belang, mensen moeten het gevoel en de zekerheid hebben erbij te horen” (Regeerakkoord PvdA-‐VVD-‐D66, 1998-‐2002). Door de overheid werd het belangrijk gevonden dat burgers deelnemen aan vrijwillige activiteiten. Deelnemen aan de maatschappij is belangrijk voor de ontwikkeling van de civil society, het functioneren van de democratie en het bevorderen van maatschappelijke integratie (De sociale staat van Nederland 2003, SCP). In deze jaren wordt vrijwilligerswerk, actieve en betrokken burgers, als één van de kernwaarden van de civil society gezien. Vanaf het jaar 2000 ontstond New Public Governance (Osborne, 2006, p. 1). New Public Governance werd ook wel omschreven als netwerkmanagement, waarbij de staat, de civil society en de markt zich richten op samenwerking. Partijen namen deel in een verscheidenheid aan netwerken. De overheid was in het perspectief van Governance niet langer de centrale speler. Maatschappelijke organisaties, maatschappelijk middenveld en burgers werden belangrijke partners.
16
Volgens Tonkens (2006) werd de bal steeds vaker bij de burger gelegd. Zij merkt op dat zelfredzaamheid een deugd is geworden en dat de burger een centrale rol is gaan spelen in de samenleving.
Bron: publieke waarde NSOB
Het SCP stelt in “De sociale staat van Nederland 2005” dat er te veel taken en verantwoordelijkheden bij de overheid liggen en dat er te weinig gebruik wordt gemaakt van initiatieven van burgers en organisaties. De civil society wordt te weinig ontplooid. Belangrijke doelstelling in 2005 is het scheppen van een balans tussen overheid en civil society. Er moet meer ingezet worden op initiatieven op lokaal niveau, dichtbij de burger. De ontwikkeling van de nieuwe Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) richt zich onder andere op meer vrijwilligerswerk. Het kabinet ziet de WMO als een middel om burgers te stimuleren eigen verantwoordelijkheid te nemen en niet alles van de overheid te laten afhangen.
2.4
De opkomende participatiemaatschappij
Kijkend naar de kanteling die de samenleving de afgelopen decennia heeft doorgemaakt, zie je een duidelijke opmars naar een participatiesamenleving, in plaats van de verzorgingsstaat, waar eigen kracht en zelfredzaamheid een grote rol spelen. In de nieuwe samenleving gaat het er om dat burgers niet meer tot aan het graf door de overheid worden verzorgd maar dat de burger indien nodig geholpen wordt maar wel om zo snel mogelijk weer zelfstandig te worden. De overheid van hangmat naar vangnet. Niet verzorgen maar activeren (Bovens 2007). Deze kanteling vindt enerzijds plaats door de vraag van de samenleving zelf, meer een eigen wil en zelfbeslissing van burgers, en wordt anderzijds ingegeven door bezuinigingen van de overheid. De overheid probeert hierbij gebruik te maken van wet-‐ en regelgeving om participatie te stimuleren.
17
In 2006 schreef de Sociaal-‐Economische Raad (SER) dat de Nederlandse verzorgingsstaat zich moest gaan omvormen tot een “activerende participatiemaatschappij”. In het SERmagazine Mensen aan de zijlijn, schreef De Gier (2007) dat de activerende participatiemaatschappij een totale breuk met de vroegere verzorgingsstaat is. Volgens De Gier ligt de nadruk niet meer op zorg en zekerheid, maar op eigen verantwoordelijkheid. De participatiemaatschappij vraagt van mensen flexibiliteit. De Gier :”De verzorgingsstaat schiep zekerheid, de activerende participatiemaatschappij vraagt het vermogen om om te kunnen gaan met onzekerheid”. De SER ziet de activerende participatiesamenleving als een samenleving waar iedereen mee doet naar eigen vermogen. Het gaat er om dat je bijvoorbeeld vrijwilligerswerk doet of dat je deelneemt aan activiteiten bij een sportvereniging. Participatie en sociale samenhang gaan hand in hand. De overheid probeerde rond 2007 participatie en vrijetijdsbesteding te stimuleren en te sturen. Het ontstaan van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) is het begin van overheidssturing op het gebied van eigen verantwoordelijkheid en zelfredzaamheid. De WMO is volgens de SER een grote start voor meer participatie. In 2007 is de WMO in werking getreden. De WMO gaat, zoals gezegd, uit van participatie van de burger en wordt daarom ook wel de participatiewet genoemd. In 2010 kwam ook de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) met een discussiestuk over de vernieuwing van de Nederlandse overheid. In dit stuk genaamd “Thorbecke 2.0” geeft men aan dat de tijd rijp is voor een koerswijziging van de overheid. Men noemt twee koerswijzigingen: verhouding burger-‐overheid en de koerswijziging in de inrichting van het openbaar bestuur. Kijkend naar de verhouding burger-‐overheid meent de VNG dat de zekerheid die de overheid in het verleden kon bieden niet meer reëel is. Men roept op om meer aan de burgers en bedrijven over te laten en minder aan de overheid. Dit is mede ingegeven door het feit dat de overheid minder financiële middelen tot haar beschikking heeft. Om de burger meer vertrouwen te geven, dient de overheid zich bescheidener op te stellen en uit te gaan van een high trust society. In een high trust society gaat het om wederzijds vertrouwen. De overheid hoeft niet alles te controleren wat er in de samenleving gebeurt en moet burgers en bedrijven meer vertrouwen. Hierbij dient de overheid zich weer te beperken tot haar kerntaken met als missie: “Mensen de ruimte geven”. Kijkend naar de andere koerswijziging, de inrichting van het openbaar bestuur, wil het bestuur terug naar de overtuiging van Thorbecke, namelijk interactie en de focus gericht op de maatschappij en niet gericht op de overheid. Burgers moeten aan zet zijn. In deze visie van de VNG ligt een duidelijke koers gericht op eigen verantwoordelijkheid en zelfredzaamheid van burgers.
18
2.5
Participatie versus individualisering
De afgelopen jaren worden participatie en eigen verantwoordelijkheid steeds meer onderdeel van debatten in de politiek en wordt het verwerkt in beleidsstukken. Beleidsmakers zien participatie als een middel om het welzijn en de gezondheid van individuen te vergroten en de sociale samenhang en de democratisering van maatschappelijke verhoudingen en het overheidsbeleid te versterken; in toenemende mate zien beleidsmakers participatie daarnaast als een middel om te voorzien in toenemende zorgbehoeften en om bezuinigen op overheidsuitgaven te bewerkstelligen (De sociale staat van Nederland 2011, p. 185). Het vergroten van de eigen verantwoordelijkheid van burgers past in het beleid van het kabinet Rutte I (2010-‐2012). Ook in het regeerakkoord van het kabinet Rutte II (2012, p. 24)) wordt gesproken over de eigen verantwoordelijkheid van burgers: “De decentralisatie moet ertoe bijdragen dat de eigen kracht, het sociale netwerk en de voorzieningen in een gemeente beter worden benut. Het accent zal steeds liggen op participatie in de samenleving”. Een kanttekening die het Sociaal Cultureel planbureau (SCP) stelt in zijn rapport “De sociale staat van Nederland 2013”, is dat de toenemende bezuinigingen van het kabinet Rutte II wel eens een averechts effect zouden kunnen hebben op de zelfredzaamheid en eigen verantwoordelijkheid van burgers. De onvrede bij burgers neemt steeds meer toe met het effect dat de politieke participatie toeneemt. Met andere woorden de kans bestaat dat de politiek zich weer meer gaat bemoeien met de samenleving. Het mogelijke effect van toenemende politieke participatie druist in tegen de overtuiging van de overheid dat de samenleving gebaat is bij een toenemende maatschappelijke participatie. De samenleving vraagt om de kloof tussen de overheid en de burgers te verkleinen. Participatie zou de sociale cohesie ten goede komen en de zelfredzaamheid van burgers vergroten c.q. hun afhankelijkheid van publieke voorzieningen verkleinen (De sociale staat van Nederland 2013, p. 181). Het minder afhankelijk maken van sociale voorzieningen is steeds pregnanter geworden sinds de economische crisis. Binnen de door de overheid ingevoerde wetten ten behoeve van maatschappelijke participatie neemt vrijwilligerswerk een belangrijke rol in. Opgemerkt dient te worden dat de veranderende samenleving, met burgers die steeds meer eigen verantwoordelijkheid nemen en hun eigen tijd willen invullen, juist een tegenovergestelde beweging maakt. De samenleving is aan het individualiseren. Dekker , Hart en Faulk (2007, p. 74) noemen daarover het volgende: “Als men ervaringsdeskundigen en experts vraagt naar hun verwachtingen omtrent de vrijwillige inzet, blijken de ontwikkelingen die volgens hen het komende decennium verder zullen doorzetten voor een groot deel het stempel van de individualisering te dragen”. Volgens het SCP is uit onderzoek gebleken dat face-‐to-‐ face contact aan het verminderen is en de contacten via internet, e-‐mail en sms tussen het jaar 2000 en 2005 juist verdubbeld zijn (De sociale staat van Nederland 2011, p. 189).
19
2.6
Eigen verantwoordelijkheid
De Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (RMO) stelt in haar rapport “eigen verantwoordelijkheid: bevrijding of beheersing?” (2006), dat eigen verantwoordelijkheid een kernbegrip is van de overheid maar daarentegen wel eenzijdig is bepaald. Het betreft een politieke wens om de verhoudingen tussen burgers, civil society en staat te herordenen. De RMO zegt dat de overheid de stuwende kracht is achter de eigen verantwoordelijkheid van de burger en heeft haar eigen opvattingen over wat dat dient in te houden. Volgens de RMO is de overheid eigen verantwoordelijkheid aan het regisseren door ongewenste uitkomsten zo veel mogelijk te voorkomen door toezicht, monitoring en controle te organiseren. Om er voor te zorgen dat het verantwoordelijkheidsbesef gestimuleerd wordt, stelt de RMO in haar publicatie “Aansprekend burgerschap” (2000) vast dat een andere organisatie van het publieke domein het verantwoordelijkheidsbesef kan stimuleren. De overheid is door de decentralisaties steeds dichter bij de burgers georganiseerd. De RMO ziet ontstaan dat publieke instellingen meer ruimte krijgen waardoor medewerkers, professionals en burgers meer betrokken worden bij sturing en verantwoording. Vertrouwen is daarbij een belangrijk issue. Volgens Putters, Voorberg en van Ostaijen (2012) is overheidsbeleid al geruime tijd gericht op de “eigen verantwoordelijkheid”, de “zelfredzaamheid” en de “eigen kracht” van de burger en wordt dit gezien als het nieuwe discours dat breed wordt gedeeld in het huidige overheidsbeleid. Brabander (2012) zegt in het stuk “Niemand wil immers afhankelijk zijn!”: “Het ideaal van zelfredzaamheid is niet enkel een politiek ideaal, niet slechts een beleidsutopie. Veeleer is dit ideaal onlosmakelijk verbonden met onze westerse cultuur. Van alle kanten wordt het ideaal van vrijheid en zelfredzaamheid verkondigd alsof het de normaalste zaak van de wereld is: “Niemand wil immers afhankelijk zijn”.” Het hedendaagse burgerschapsidee dat nu geassocieerd wordt met zelfredzaamheid, is volgens Wissenburg (2012) afkomstig uit de politiek filosofische school die Republicanisme heet, dit gaat terug tot Aristoteles. Aristoteles zei: “ Er is géén "ideale" staat: de "beste staatsvorm" verschilt naargelang de concrete, lokale omstandigheden, als hij maar het welzijn van ál zijn onderdanen nastreeft”1. Deze uitspraak benadrukt dat het, context afhankelijk, zoeken is naar welke vorm van participatie en zelfredzaamheid gewenst is.
1 Uitspraak afkomstig uit het boek, Hamelinck, L., Bruycker, M. de., Janssens, B. (2011). Onmisbaar Openbaar. Kessel-‐Lo: Drukkerij Van der Poorten.
20
2.7
Samenvatting
De afgelopen 70 jaar is er in de Nederlandse samenleving veel veranderd. Van een verzorgingsstaat, waar de overheid de zorg voor de samenleving op zich nam, naar een participatiesamenleving, waarbij zelfredzaamheid de boventoon voert. Na de Tweede Wereldoorlog ontfermde de Nederlandse overheid zich over de samenleving. De verzorgingsstaat was een periode waarin de overheid de betrouwbare partner was die in staat was om de wederopbouw van Nederland vorm te geven. Burgers accepteerden deze sturende rol van de overheid. Vanaf de jaren ’70 van de vorige eeuw werden burgers steeds mondiger en ontstond er weerstand tegen de manier van sturing van de overheid. Doordat de verzorgingsstaat onbetaalbaar werd, was het noodzakelijk om de overheid bedrijfsmatiger in te richten. Vanaf de jaren ’80 werden er veel taken op afstand gezet, zogeheten privatisering. De samenleving bleef veranderen en de noodzaak van de overheid om dichterbij de burger te komen staan ontstond vanaf de jaren ’90 van de vorige eeuw. Burgers werden meer betrokken bij overheidsvraagstukken. Deze ontwikkelingen resulteerden erin dat er vanaf het jaar 2000 sprake was van een netwerksamenleving waarbij de staat, de civil society en de markt zich richten op samenwerking. Vanaf het jaar 2000 zag je dat er steeds meer aandacht kwam voor de participatie van burgers in de samenleving. Dit werd door de overheid ook vastgelegd in wetgeving zoals de Wet Maatschappelijke Ondersteuning. Deze wet gaat uit van de participatie van burgers. De opkomst van de participatiesamenleving vraagt steeds meer betrokkenheid van burgers, in bijvoorbeeld de vorm van vrijwilligerswerk. Zelfredzaamheid en participatie hebben de afgelopen jaren een steeds prominentere rol ingenomen in onze samenleving. De ontwikkelingen die zich de afgelopen 70 jaar hebben voorgedaan hebben een enorme impact op de positie van burgers in de samenleving. De overheid heeft, ingegeven door onder andere bezuinigingen en de kerntakendiscussie, gesneden in haar rol in de samenleving. De markt en de civil society hebben de opengevallen plekken op moeten pakken. Kritisch gekeken kan je je afvragen of de ontwikkelingen niet te hard zijn gegaan. Burgers moeten de kans krijgen om te wennen aan de eigen verantwoordelijkheid die zij moeten dragen.
21
Gebleken is dat de overheid zijn eigen koers vaart en dat burgers daarin mee moeten gaan. Burgers moeten vandaag de dag beschikken over een netwerk om niet buiten de boot te vallen. Deze ontwikkeling baart ook zorgen aangezien parallel de ontwikkeling van de geïndividualiseerde samenleving zichtbaar is. Dus enerzijds wordt er meer betrokkenheid verwacht, terwijl de burgers in de samenleving steeds meer op zichzelf gaan staan. Dit kan met elkaar conflicteren. Geconcludeerd kan worden dat de veranderingen de afgelopen jaren een andere rol van burgers eisen. Kan de burger deze rol wel aan? 2.7.1
Bijdrage aan het onderzoek
De theorie geeft weer hoe onze samenleving anders is gaan kijken naar vraagstukken rondom de verzorgingsstaat, andere verhoudingen tussen de overheid, de markt en de civil society en de toenemende participatie en individualisering. Deze veranderingen hebben impact op burgers en professionals. Deze theorie zal gebruikt worden als input voor het praktijkonderzoek. Het is relevant om te onderzoeken of deze vraagstukken ook onder de professionals leven. Verder zal dit hoofdstuk bijdragen aan de kritische reflectie op de resultaten van de interviews en derhalve bijdragen aan de algemene conclusie van dit onderzoek.
22
Hoofdstuk 3.
Zelfredzaamheid
3.1
Inleiding
Vanuit de ideologie van de overheid en de daarbij veranderende samenleving is de roep om zelfredzaamheid groter dan ooit. Maar er is nogal wat verwarring en onduidelijkheid over wat nu precies het begrip zelfredzaamheid behelst. In het boek “Onder het mom van zelfredzaamheid” gaan Peeters en Cloïn (2012) op zoek naar de nieuwe mantra “zelfredzaamheid” in zorg en welzijn. In de inleiding van dit boek benoemen de schrijvers het dilemma van het begrip zelfredzaamheid: “En natuurlijk blijkt uit de gevoerde gesprekken dat in dit land, vol met graag meewerkende hoger opgeleiden, er inmiddels nogal wat varianties op het woord “zelfredzaamheid” zijn. “Zelfregie”, “actief burgerschap, “eigen verantwoordelijkheid”, het taalkundig foeilelijke “samenredzaamheid”, “zelfstandigheid” et cetera” (Peeters en Cloïn, 2012, p. 6). Beleidsnotities, tijdschriften, blogs en zelfs hele internetpagina’s staan vol met items over zelfredzaamheid. Er wordt veel over geschreven en gesproken maar uit veel documenten blijkt niet duidelijk wat men voor ogen heeft met dit begrip. Ruim driekwart van de Nederlandse gemeenten heeft in haar coalitieakkoord passages opgenomen over “meer zelfredzaamheid” (Peeters en Cloïn, 2012, p. 1). In veel van deze coalitieakkoorden wordt zelfredzaamheid gekoppeld aan wetgeving zoals de WMO. Peter Kanne, senior onderzoeker bij TNS NIPO, stelt dat zelfredzaamheid de nieuwe mantra is van de hedendaagse politiek. De burger moet zijn problemen eerst zelf oplossen voordat de overheid in beeld komt. De overheid is vanuit bezuinigingen hard op weg om te snijden in haar dienstverlening, terwijl deze nog niet eens voldoet aan de behoeften van de burger. De overheid neemt volgens Kanne een groot risico door al werkende ervaring op te doen. Hij schets de ontwikkeling van zelfredzaamheid als volgt: “Men lijkt te denken: we gooien ze van een hoge flat, die hulpbehoeftigen, zul je zien dat ze onderweg wel leren vliegen” (Kanne, 2012, p. 14). In dit hoofdstuk wordt het begrip zelfredzaamheid verder uitgelicht aan de hand van de domeinen veiligheid en zorg. Allereerst zal er in paragraaf 3.2 worden ingegaan op het domein veiligheid. In paragraaf 3.3 komt het domein zorg aan de orde.
23
3.2
Zelfredzaamheid in het domein veiligheid
Zelfredzaamheid is een thema dat vandaag de dag een enorme belangstelling geniet. Het Instituut Fysieke Veiligheid (IFV) merkt op in haar kennispublicatie “zelfredzaamheid en crisissituaties” (2012) dat er bij gemeenten en veiligheidsregio’s behoefte is aan meer helderheid en uitwisseling van informatie over het onderwerp zelfredzaamheid. Deze behoefte heeft geresulteerd in de oprichting van het Expertisecentrum Zelfredzaamheid. Ook zijn er verschillende rapportages verschenen van politie en brandweer over dit onderwerp. Volgens Helsloot en Achterberg (2006) is zelfredzaamheid van burgers binnen het domein veiligheid iets van alle tijden. Volgens hen is het schilderij van de Nachtwacht van Rembrandt van Rijn, geschilderd in 1642, een mooi voorbeeld waarbij de Amsterdamse bevolking de regie pakt op de veiligheid door kapitein Frans Banning Cocq en luitenant Willem van Ruytenburgh te betalen voor de veiligheid van de burgerij. In het onderzoek naar zelfredzaamheid van burgers bij rampen en zware ongevallen geven Helsloot en Achterberg (2006) een mooi overzicht van de rol van de overheid bij veiligheid en de ontwikkeling van zelfredzaamheid van burgers door de jaren heen. Een korte weergave van de historie wordt hieronder beschreven. 3.2.1
Burgerbescherming
Tussen 1900 en 1945 ontwikkelt de overheid zich van een nachtwakerstaat naar een verzorgingsstaat. Had de overheid in het begin van de 20e eeuw eigenlijk geen duidelijke rol in de aanpak van zware ongevallen en rampen, vanaf 1920 zag je dat de overheid meer verantwoordelijkheid pakte op dit gebied. Zo waren er in Nederland overstromingen en de WOII. De rol van de overheid was in die tijd vooral de burgers te beschermen tegen de gevolgen van de oorlog. Na de WOII blijft de dreiging van gevaar bestaan. De koude oorlog is een feit. Om burgers te beschermen tegen dit vijandelijk gevaar, richt de overheid de Bescherming Bevolking (BB) op. De BB had als taak om de bevolking en haar bezittingen te beschermen tegen de onmiddellijke gevolgen van oorlogsgeweld (Helsloot, 2006). Vanwege de afnemende dreiging van vijandelijk geweld werd de BB meer op afstand gezet van de centrale overheid. Vanaf dat moment kwam de verantwoordelijkheid bij rampen en ongevallen onder de verantwoordelijkheid van gemeenten te liggen. De overheid is zich in de periode van 1945 tot 1975 meer bewust geworden van het feit dat zij een rol heeft in de bestrijding van rampen en ongevallen. De eerste vormen van zelfredzaamheid worden zichtbaar als de overheid folders uitbrengt: “Wenken voor de bescherming van uw gezin en uzelf” en “Wenken voor zelfbescherming in oorlogstijd”, waarin zij de burger oproept om eigen verantwoordelijkheid te nemen bij rampen en zware ongevallen.
24
3.2.2
Rampenbestrijding
De overheid blijft zich in die jaren verder ontwikkelen. De rampenbestrijding wordt een lokale aangelegenheid. Gemeenten moeten alarmregelingen en rampenplannen opstellen. In de “Nota hulpverlening bij ongevallen en rampen” (1975) wordt ook de rol van burgers genoemd. Hierin wordt beschreven wat de burger mag en kan doen als de overheid nog niet ter plaatse is bij een ramp of ongeval. De overheid duidt dit aan met de term “zelfbescherming”, ofwel zelfredzaamheid. Tussen 1984 en 1993 neemt de overheid een duidelijke positie in op het gebied van rampenbestrijding. In de “Nota Civiele Verdediging” (1984) en de Rampenwet (1985) is er geen plaats meer voor zelfbescherming of zelfredzaamheid. De overheid beschrijft alleen nog maar de manier waarop zij de controle over burgers kan hebben en hoe zij burgers kan regisseren ten tijde van een ramp of ongeval. Vanaf 1993 wordt de relatie tussen de overheid en de burgers anders. Door een aantal incidenten, wateroverlast in 1993 en 1995, wordt het beeld dat de overheid de burger kan beschermen tegen rampen en ongevallen anders. In de ogen van de burger had de overheid gefaald. Tevens bleek dat de inzet van burgers bij rampen enorm groot was. Dit terwijl er formeel geen rol was voor burgers tijdens rampen. In 1996 erkent de toenmalige minister Dijkstal dat de zelfredzaamheid van burgers door de overheid is onderschat. Dijkstal geeft aan dat de overheid zich ook zal moeten gaan richten op groepen in de samenleving die een rol zouden kunnen spelen bij rampenbestrijding. 3.2.3
Veranderende verhouding overheid -‐ burger
De overheid gaat steeds meer beseffen dat de burger in staat is om ook een bijdrage te leveren aan zijn eigen veiligheid en leefomgeving. Volgens Helsloot en Achterberg (2006) moet de politie zich transformeren van “problem-‐solver” naar katalysator van het eigen kunnen van burgers. Helsloot en Achterberg (2006) beschrijven in hun onderzoek, “zelfredzaamheid van burgers bij rampen en zware ongevallen”, dat communicatie over zelfredzaamheid noodzakelijk is om de steun van burgers te krijgen. Helsloot en Achterberg halen in hun onderzoek Denkers (1993) aan. Denkers beschrijft die elementen die noodzakelijk zijn om burgers te bewegen zelfredzaam te zijn: Leg uit waarom men zelfredzaam kan zijn. Benadruk hierbij dat de burger zelf meer kan. Communiceer dat zelfredzaamheid geen bezuinigings-‐ of efficiencyoperatie is. Benoem ook dat zelfredzaamheid geen panacee is om incidenten te voorkomen maar dat het wel kan bijdragen.
25
Vanaf 1993 zie je langzaamaan dat de Rijksoverheid in haar integrale veiligheidsrapportages sociale-‐ en fysieke veiligheid bij elkaar brengt. Lag de nadruk nog steeds op de rol van de overheid op het gebied van veiligheid, vanaf 1995 zie je dat daar, in de nota “Veiligheidsbeleid 1995-‐1998” verandering in komt. De overheid roept op om burgers actief te betrekken. De overheid is vanaf dat moment geen alleenheerser meer over de samenleving maar ziet zichzelf meer een ondersteuner worden. De burger wordt vanaf die tijd steeds meer betrokken bij veiligheidsvraagstukken in haar eigen leefomgeving. Dit is vooral lokaal georganiseerd. Ook grote incidenten, zoals de vuurwerkramp in Enschede (2000), de cafébrand in Volendam (2000/2001) en de aanslag in New York (2001) benadrukten nogmaals dat de overheid niet in staat was om veiligheidsvraagstukken alleen op te pakken. Kijkend naar het bredere pallet van veiligheid, dus niet alleen naar zware ongevallen en rampen, dan zie je dat de overheid de burger een belangrijke rol toebedeelt bij het integrale veiligheidsbeleid. Veiligheid is niet meer van de overheid alleen, maar is een samenwerking met burgers en publieke en private organisaties. 3.2.4
Visies op zelfredzaamheid vandaag de dag
Dat zelfredzaamheid in alle kolommen van de veiligheidsketen als belangrijk wordt ervaren, blijkt uit het opstellen van de “Visie op zelfredzaamheid 2011-‐2015: de burger als bondgenoot” van het Portefeuillehoudersoverleg Crisisbeheersing (POC, 2011). In dit visiedocument, een initiatief van de Raad van Korpschefs (politie), Geneeskundige hulporganisaties in de regio (GHOR), Brandweer Nederland en coördinerende gemeentesecretarissen (gemeenten), staat de vraag centraal op welke wijze de hulpverlener zelfredzaamheid, burgerhulp en burgerparticipatie een plek kan geven binnen zijn werk. Deze visie moet een houvast bieden voor de professionele hulpverlening om met de onderwerpen zelfredzaamheid, burgerhulp en burgerparticipatie pragmatisch aan de slag te gaan. Volgens het onderzoek moet de verantwoordelijkheid voor veiligheid niet alleen bij de overheid liggen maar ook bij burgers zelf. Dit vraagt dus om co-‐productie: burgers en hulpverleners als bondgenoten (POC, 2011, p. 4). De visie hanteert de volgende elementen van zelfredzaamheid (POC, 2011, p. 5), waarbij opgemerkt dient te worden dat zelfredzaamheid als de paraplu van burgerhulp en burgerparticipatie wordt gezien: “Vermogens en handelingen van burgers om incidenten te voorkomen of beheersen, om zichzelf én anderen te kunnen helpen de gevolgen van het incident, de map of de crisis te beperken; de eigen verantwoordelijkheid van burgers in relatie tot de overheid(szorg) ten behoeve van fysieke veiligheid.”
26
In de “visie op noodhulp” (2008) van de Nederlandse politie erkent men dat het primaire politieproces, aangeduid als noodhulp, vaak reactief werkt. Men reageert op meldingen van onder andere burgers. Voordat de politie ter plaatse is, zijn burgers al vaak bezig met handelen. Het nieuwe denkbeeld van de politie moet gericht zijn op samenwerking met de termen invoegen, toevoegen en uitvoegen. Hiermee wordt bedoeld dat de politie bij een incident niet de burger aan de kant duwt maar samen gaat werken “invoegt”, zijn kennis, bevoegdheden en ervaring “toevoegt” en het contact met de burger pas verbreekt als dit goed is afgesloten, “uitvoegt”. 3.2.5
Hulpverleners en vertrouwen
Het succes of het falen van actief burgerschap en zelfredzaamheid ligt niet zozeer bij de burger maar vooral bij de professionele hulpverleners en het bestuurlijk plafond (POC, 2011, p. 7). Professionals hebben nog steeds een bepaald negatief beeld bij participatie vanuit burgers. Er heersen nog steeds een aantal mythen (Helsloot en Ruitenberg, 2006). Zo zouden burgers in paniek raken en hulpeloos en afhankelijk zijn bij een incident. Gebleken is dat deze aannames berusten op onwaarheden. Burgers zouden juist snel overgaan tot handelen en starten met het verlenen van hulp. Ook de mythe dat er na een ramp misbruik van de situatie zou worden gemaakt door mensen is volstrekt onwaar. Empirisch onderzoek heeft uitgewezen dat deze mythes niet kloppen. Om hulpverleners te helpen bij het betrekken van burgers en zodoende zelfredzaamheid te bevorderen heeft het POC acht aanbevelingen voor hulpverleners beschreven (POC, 2011, p. 29): Vertrouw op de capaciteit/professionaliteit van de burger: ook op de vermogens van de verminderd zelfredzame burger. Wel rekening houden met verminderde capaciteiten van minder zelfredzamen. Scan tijdens een incident/ramp/crisis de kwaliteiten van burgers en pluk daar de vruchten van. Laat burgers helpen bij de rampenbestrijding/crisisbeheersing als dat veilig kan (Arbowet). Coördineer burgerhulp en burgerparticipatie waar mogelijk (men name ter plaatse en op kleine schaal) of leg bewust een deel van de coördinatie bij (groepen) burgers neer. Waak voor paternalisme. Communiceer niet alleen over, maar vooral ook met de burgers. Geef helpende burgers erkenning en waardering. Doe aan nazorg en betrek burgers ook bij de evaluatie van rampen en crisis.
27
Naast de beeldvorming dient er volgens het POC ook wat gedaan te worden aan het bestuurlijk plafond. Hiermee wordt bedoeld dat de overheid niet allerlei formele wettelijke procedures en eisen moet laten bestaan. Dit weerhoudt de burger ervan om te gaan participeren en initiatieven te ontplooien (POC, 2011, p. 7). Ook het Centrum Criminaliteitspreventie Veiligheid (CCV) (2012) is van mening dat de overheid meer moet durven loslaten. Het sleutelwoord in het veiligheidsdenken is “controle” geworden, terwijl het bevorderen van zelfredzaamheid gebaat is bij het “durven loslaten” door de overheid. Dat er nog steeds een kloof zit tussen het beleid vanuit de overheid (controle) en de praktijk wijst ook het onderzoek van Kobes (2008) uit. In haar onderzoek naar zelfredzaamheid bij brand is gebleken dat beleidsregels en wettelijke bepalingen voorschrijven hoe mensen zich moeten gedragen bij brand. Volgens de wet moet er een brandalarm zijn, men moet vluchten via vluchtwegen en er wordt berekend wat de doorstroomsnelheid in een gebouw is. De praktijk wijst uit dat burgers bij een brand goed in staat zijn om zichzelf in veiligheid te brengen, zelfredzaam te zijn, maar daarbij niet uitgaan van de door de overheid opgelegde wetten en regels. Zo negeren mensen een brandalarm maar gaan ze af op rook en het zien van brand, mensen lopen door de rook en vluchten via een bekende route en niet via de aangeven vluchtroutes, verplichte groene nooduitgang bordjes worden niet waargenomen en ga zo maar door. Volgens het CCV moeten burgers en overheid elkaar vertrouwen (2012, p. 15). Naast vertrouwen is ook interactie tussen hulpverleners en burgers van groot belang. De ambitie die hulpverlenend Nederland zichzelf heeft gesteld voor de periode 2011-‐2015 is, (POC, 2011, p. 8): “Hulpverleners zijn zich bewust van het bestaan van, en de kansen die, zelfredzaamheid, burgerhulp en burgerparticipatie in het kader van fysieke veiligheid kunnen bieden en kunnen hierin adequaat handelen. Er is in tijden van incidenten, crises of rampen sprake van een zo veel mogelijk organische en dus interactieve samenwerking tussen hulpverleners en burger(netwerken).”
28
3.2.6
Definities van zelfredzaamheid vanuit de theorie
De overheid heeft hoge ambities om burgers te betrekken bij het veiligheidsdomein. Binnen het domein veiligheid bestaan er verschillende definities van zelfredzaamheid. Zoals reeds eerder vermeld heeft het NIFV bemerkt dat er een grote behoefte is bij gemeenten en veiligheidsregio’s om helder te krijgen wat bedoeld wordt met zelfredzaamheid. Hieronder wordt een inventarisatie van verschillende definities binnen het domein veiligheid weergegeven. Het Nederlands Instituut Fysieke Veiligheid: “Zelfredzaamheid bij brand is het menselijk vermogen om signalen van gevaar waar te nemen en te interpreteren, en om beslissingen te nemen en uit te voeren die gericht zijn op het o verleven van een brandsituatie.” Expertisecentrum Zelfredzaamheid: “Zelfredzaamheid omvat de vermogens en handelingen van burgers om incidenten, en de nasleep ervan, zelfstandig dan wel met behulp van anderen zoveel mogelijk te voorkomen en/of te beheersen.” COT Instituut voor Veiligheids-‐ en Crisismanagement en de Regionale Brandweer Amsterdam: “Zelfredzaamheid betreft alle handelingen die door burgers verricht worden: •
Ter voorbereiding op rampen en zware ongevallen.
•
Tijdens en na rampen en zware ongevallen.
•
Om zichzelf én anderen te helpen de gevolgen van de ramp of het zware ongeval te beperken.”
Ministerie van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties: “zelfredzaamheid is het vermogen van burgers om zichzelf en anderen te helpen voor, tijdens en na crisis.” Stichting Maatschappij, Veiligheid en Politie: “Sociale zelfredzaamheid: het vermogen en de bereidheid van mensen om conflicten of problemen in relatie met anderen tot een oplossing te brengen vanuit de opvatting dat het niet uitsluitend de verantwoordelijkheid van de overheid – of de politie – is om problemen tussen burgers op te lossen maar ook de verantwoordelijkheid van die burgers zelf.” Centrum Criminaliteitspreventie Veiligheid: “Alle handelingen die burgers zelf kunnen verrichten om problemen op het terrein van veelvoorkomende criminaliteit en overlast in de buurt te voorkomen en op te lossen”. Portefeuillehoudersoverleg Crisisbeheersing (POC), samenwerking tussen alle hulpverlening in Nederland, in haar “Visie op zelfredzaamheid 2011-‐2015”: “Vermogens en handelingen van burgers om incidenten te voorkomen of beheersen, om zichzelf én anderen te kunnen helpen de gevolgen van het incident, de map of de crisis te beperken; de eigen verantwoordelijkheid van burgers in relatie tot de overheid(szorg) ten behoeve van fysieke veiligheid.”
29
3.2.6.1 Conclusies definities Kijkend naar de definities valt op dat het nadrukkelijk gaat om mensen die het vermogen hebben om handelingen te verrichten of iets op te lossen. Bij het vermogen van mensen ga je er vanuit dat iemand ook daadwerkelijk iets kan. Er wordt in de definities niet ingegaan op het feit dat mensen iets niet zouden kunnen. Mijn aanname uit de definities is dat er bij voorbaat vanuit wordt gegaan dat zelfredzaamheid is iets wat mensen kunnen. Tevens gaan de definities uit van de volledige inzet van burgers en de rol die zij hebben bij incidenten. Kijkend naar de definities van zelfredzaamheid in het domein veiligheid, is het opvallend te noemen dat deze definities uitgaan van het feit dat de burger al een duidelijke rol binnen de veiligheidszorg heeft, terwijl juist uit de theorie blijkt dat de rol van de burger nog steeds niet helemaal helder is. Zeker bij professionals, waar wantrouwen heerst, is de rol van de burger niet duidelijk. Daarnaast zit het verschil tussen de definities vooral in de uitgebreidheid en de details zoals specifieke veiligheidsvraagstukken (brand, criminaliteit, overlast of een crisis). 3.2.7
Samenvatting
In het domein veiligheid heeft er een duidelijke verandering plaatsgevonden. Van een nachtwachtersstaat (burgers aan zet), naar een verzorgingsstaat (overheid aan zet) naar een participatiesamenleving waarbij de overheid en burgers samen moeten werken. Bij het samenwerken tussen de overheid en burgers beschrijft de theorie nog wel wat knelpunten. Zo is niet de burger maar de hulpverlener het grootste probleem bij de samenwerking. De hulpverlener heeft geen vertrouwen in de burger en de aanname is dat burgers ten tijde van een ramp of incident niet goed kunnen functioneren. Geconcludeerd kan worden dat binnen het domein veiligheid de noodzaak van het erbij betrekken van burgers, het zelfredzaam maken van burgers door ze taken te geven binnen het veiligheidsdomein, nog steeds niet onderkend wordt. Om toch de burger te betrekken bij veiligheidsvraagstukken, proberen de veiligheidsorganisaties van hulpverlenend Nederland ambities en visies te ontwikkelen die hieraan bijdragen. Kritisch bekeken gaat het nog steeds niet om het zelfredzaam maken maar om een eerste stap richting samenwerking. 3.2.8
Bijdrage aan het onderzoek
Kijkend naar zelfredzaamheid binnen het domein veiligheid vallen er een aantal aspecten op. Zo is vertrouwen of juist wantrouwen van de professional jegens de burger een duidelijk vraagstuk. Ook het feit dat de rol van de burger vooral een top-‐down verlangen lijkt te zijn, op basis van visies, is belangrijk voor het verdere onderzoek. De vraag is namelijk of deze aspecten tijdens de interviews naar voren komen en derhalve herkend worden door professionals. De theorie zal gebruikt zal worden bij het afnemen van de interviews. Tevens zal dit bijdragen aan de kritische reflectie op de resultaten van de interviews en derhalve bijdragen aan de algemene conclusie van dit onderzoek.
30
3.3
Zelfredzaamheid in het domein zorg
3.3.1
Inleiding
Binnen het domein zorg staat zelfredzaamheid en eigen kracht hoog op de agenda. In het domein zorg leven twee aannames over waar zelfredzaamheid vandaan komt naast elkaar. Zo wordt zelfredzaamheid een verkapte vorm van bezuinigen door de overheid genoemd omdat de zorg simpelweg te duur is geworden. Een andere stroming ziet zelfredzaamheid vooral als de wens van het individu. Ieder mens wil regie over zijn eigen leven en dus ook over de zorg die hij krijgt. Ook vergrijzing wordt als één van de drijfveren voor zelfredzaamheid gezien. 3.3.2
Bezuinigen
Allereerst worden de bezuinigingen door de overheid aangehaald. De betaalbaarheid van de zorg staat enorm onder druk. De verzorgingsstaat, waarbij de overheid alles voor de burger regelde, is ten einde. De overheid ziet zich geen andere keus dan zich meer te gaan richten op de overheid als vangnet in plaats van als hangmat. Dit houdt concreet in dat de rol van de overheid binnen de zorg en ondersteuning kleiner wordt en burgers meer voor zichzelf en voor elkaar moeten gaan zorgen. Hoogleraar klinische psychologie Derksen is van mening dat de oproep van de overheid om mensen meer zelfredzaam te maken een zorgwekkende combinatie van ideologische en financiële argumenten is. In het boek “Onder het mom van zelfredzaamheid” van Peeters en Cloïn (2012), vertelt Derksen dat het niet mogelijk is om kwetsbare mensen het recht op AWBZ-‐zorg af te nemen. Deze mensen zijn volgens Derksen niet in staat om bepaalde dingen zelf te doen. Derksen: “Het is op z’n zachtst gezegd nogal makkelijk om bezuinigingsdrift te verbergen achter de oproep dat mensen, en dan hebben we het dus over kwetsbare mensen, meer zelf moeten doen” (Peters en CloÏn, 2012, p. 17). 3.3.3
Eigen regie
Naast bezuinigen leeft ook de gedachte dat de terugtrekkende beweging van de overheid binnen de zorg te maken heeft met de emancipatie van burgers. In het “kennisrapport 5” van Movisie staat hierover het volgende geschreven: “Burgers worden steeds mondiger en cliënten en patiëntenorganisaties eisen steeds meer invloed op beleid en uitvoering van zorg en ondersteuning” (Movisie, 2013, p. 4). Volgens Movisie willen mensen het leven leiden dat bij hen past. Dit sluit aan bij het Definitierapport Volksgezondheid Toekomst Verkenning 2014 (2011) van Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM). Het RIVM schrijft dat naast het feit dat gemeenten een grotere rol gaan spelen in het vormgeven en uitvoeren van beleid op het gebied van zorg, ook de mensen over wie het gaat de komende jaren aan zet zijn. Het RIVM ziet de laatste jaren dat er steeds meer nadruk komt te liggen op individualiteit en autonomie. Mensen willen zelf beslissen wat ze doen. De rol van de patiënt in de zorg verandert. De komende jaren verschuift de verantwoordelijkheid naar de mensen zelf schreef het RIVM in 2011.
31
In de landelijke nota gezondheidsbeleid, “Gezondheid Dichtbij” (2011) van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) staat dat gezondheid weer iets van de mensen zelf moet worden. De overheid is niet meer de instantie die de mensen iets voor moet schrijven, mensen bepalen zelf wat ze doen (RIVM, 2011, p. 28). Een voorbeeld wat genoemd wordt, is het vaccinatieprogramma van de overheid. Het is geen verplichting om je te laten inenten. Dat dit in de praktijk anders gaat, bleek wel toen er in de zomer van 2013 een mazzelen epidemie in Nederland was. De overheid probeerde toen druk uit te oefenen op bepaalde bevolkingsgroepen die om bepaalde redenen, onder andere geloofsovertuiging, gekozen hadden om niet te vaccineren. 3.3.4
Vergrijzing
Naast critici die voor één bepaald standpunt kiezen, zelfredzaamheid als bezuiniging of als veranderende rol van de mens in de samenleving, zijn er ook mensen die zien dat zelfredzaamheid in de zorg steeds belangrijker wordt vanwege de vergrijzing. Omdat er steeds meer ouderen komen en minder zorgverleners, is het belang voor ouderen om langer zelfredzaam te zijn groter. Volgens de directeur van GGD Nederland, Laurent de Vries (Gezondheidskrant, 2011), is het ook niet gek dat het huidige kabinet zelfredzaamheid hoog op het verlanglijstje heeft staan. Volgens De Vries is het ook wenselijk dat je jezelf kunt redden in het leven, je zelfstandig kunt wonen, werken, lezen en schrijven, en relaties kunt onderhouden. 3.3.5
Visies op zelfredzaamheid in de zorg
3.3.5.1 Overheid Vanuit de overheid wordt zelfredzaamheid vooral vastgelegd in wettelijke kaders, zoals de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO). De WMO (Tweede Kamer, 2005-‐2006) definieert zelfredzaamheid als volgt: “Het lichamelijke, verstandelijke, geestelijke en financiële vermogen om zelf voorzieningen te treffen die deelname aan het normale maatschappelijke verkeer mogelijk maakt.” In de WMO is het begrip zelfredzaamheid direct verbonden aan compensatieplicht. Dit houdt concreet in dat er in elke individuele situatie de meest adequate voorziening wordt getroffen, waardoor de beperkingen van de burger zo volledig mogelijk wordt gecompenseerd. Doel van deze compensatie is zelfredzaamheid en participatie van burgers in de samenleving (Movisie, 2011, p. 7). Het gaat er bij de WMO dus om dat de lokale overheid in samenwerking met instellingen en organisaties voorzieningen creëert die mensen met beperkingen in staat stellen hun zelfstandigheid te behouden en deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer (Koops en Kwekkeboom, 2005, p. 1).
32
Volgens Houten en Tuynman (2008) zou de invoering van de WMO ertoe moeten leiden dat burgers actiever worden in de samenleving. De sociale cohesie zou moeten toenemen waardoor mensen die minder goed kunnen deelnemen aan de samenleving, minder een beroep op professionele hulpverlening hoeven te doen. Volgens Kal (2007) is het gevaarlijk dat de overheid en zorginstanties teveel uitgaan van de zelfredzaamheid van mensen. Wanneer er teveel wordt uitgegaan van het feit dat mensen het wel zelf redden, bestaat de mogelijkheid dat mensen aan hun lot worden overgelaten. Niet iedereen komt naar een WMO-‐loket toe om zich te melden. 3.3.5.2 Maatschappelijke organisaties Naast de overheid zijn maatschappelijke instellingen hard op weg om zelfredzaamheid handen en voeten te geven. Je zou kunnen stellen dat organisaties zelfredzamer zijn geworden en los komen van de regels van de overheid. De GGD Amsterdam heeft samen met de gemeente Rotterdam een Zelfredzaamheid-‐Matrix (ZRM, 2013) ontwikkeld. De aanleiding tot het ontwerpen van een ZRM komt voort uit de steeds complexer wordende gezondheidszorg. Binnen de gezondheidszorg krijgen hulpverleners, beleidsmakers en onderzoekers steeds vaker te maken met vragen als: “Hoe gaat het met de cliënt? Behoort de cliënt tot de doelgroep? Welke effect heeft de interventie op de cliënt?”. Daarnaast speelt er dat er binnen de gezondheidszorg ontelbaar veel instellingen en diensten samenwerken en dat het tijd werd dat er een instrument werd ontwikkeld dat inzicht geeft in de mate van zelfredzaamheid van een persoon. De ZRM geeft inzicht in de zelfredzaamheid van een persoon op de domeinen: financiën, dagbesteding, huisvesting, huiselijke relaties, geestelijke gezondheid, lichamelijke gezondheid, verslaving, activiteiten van het dagelijks leven, sociaal netwerk, maatschappelijke participatie en justitie. Deze domeinen bieden de hulpverlener handvatten voor de beoordeling van de cliënt. Zo weet men welke hulpmiddelen of technologie noodzakelijk zijn om de cliënt te helpen. De ZRM zorgt er voor dat de hulpverlener niet teveel focust op één aspect maar zich richt op de samenhang tussen de domeinen en zo keuzes maakt wat er moet gebeuren en wanneer.
33
Volgens de GGD Amsterdam concretiseert de ZRM zelfredzaamheid. Hierdoor maakt de ZRM het mogelijk dat alle betrokken organisaties in het sociale domein dezelfde taal spreken en op dezelfde wijze doelgroepen beoordelen. Dit heeft veel voordelen. De ZRM van de GGD heeft als uitgangspunt het meten van de zelfredzaamheid van de cliënt. De ZRM: Stimuleert hulpverleners om breder en integraler te kijken. Zorgt voor een eenduidige beoordeling van doelgroepen. Vergemakkelijkt de communicatie tussen hulpverleners, maar ook tussen hulpverleners, managers en beleidsmakers. Maakt uitkomsten van sociaal beleid meetbaar die voorheen niet goed meetbaar waren. Maakt routinematige rapportages en vergelijkingen van groepen mogelijk waar voorheen veel extra inspanningen nodig waren. Geeft meer informatie (bijvoorbeeld door het maken van cliëntprofielen) dan voorheen voorhanden was bij het maken van keuzes in het sociale domein. Bron: GGD Amsterdam
Vilans, het kenniscentrum voor de langdurige zorg, heeft ook een zelfredzaamheidsscan ontworpen. Deze scan heeft als doel een beeld te krijgen hoe de zorgorganisatie als geheel kijkt naar -‐én werkt aan-‐ het behoud en versterking van de zelfredzaamheid van de cliënten. Deze scan bevat een vragenlijst en de uitkomsten van de vragenlijst geven inzicht in de manier waarop de organisatie en de medewerkers zelfredzaamheid vorm geven. Vilans gaat er vanuit dat door het behoud en of het versterken van zelfredzaamheid zorg of intensivering van zorg kan worden voorkomen of uitgesteld. Dit is volgens hen belangrijk omdat het aantal zelfstandig wonende en kwetsbare oudere mensen toeneemt en er een tekort komt aan verzorgenden (Jansen, 2013).
34
3.3.6
Definities van zelfredzaamheid vanuit de theorie.
Zoals beschreven probeert de overheid vanuit een bepaalde ideologie en/of bezuinigingen mensen zelfredzamer te maken en zijn maatschappelijke organisaties bezig om tools te ontwikkelen om zelfredzaamheid te meten en te stimuleren. Maar toch blijkt er nogal wat verwarring over wat wordt verstaan onder zelfredzaamheid. Hieronder wordt een inventarisatie van verschillende definities binnen het domein zorg weergegeven. Wet Maatschappelijke Ontwikkeling (WMO): “Het lichamelijke, verstandelijke, geestelijke en financiële vermogen om zelf voorzieningen te treffen die deelname aan het normale maatschappelijke verkeer mogelijk maakt.” E-‐health: Face-‐to-‐Facebook (2012): “De mate van controle van patienten over de factoren die invloed hebben op het dagelijks leven: dit omvat zowel de individuele als de maatschappelijke verantwoordelijkheid voor de eigen gezondheid.” Vilans, het kenniscentrum voor langdurige zorg: “De sociale, fysieke en cognitieve vaardigheden van mensen om zichzelf te redden op alle levensterreinen.” Lijn 1, Netwerk Ouderenzorg Haaglanden: “Zelfredzaamheid is het vermogen van ouderen om hun leven vorm te geven. Opdat zij zoveel mogelijk zelf kunnen doen, maar daar waar dat echt niet kan, ondersteuning vragen en krijgen van anderen of gebruik kunnen maken van hulpmiddelen om hen te ondersteunen.” Zelfredzaamheidsmatrix GGD: “Het zelf realiseren van een acceptabel niveau van functioneren op de belangrijkste domeinen van het dagelijks leven. Indien nodig door de juiste hulp te organiseren op het moment dat een daling van je functioneringsniveau dreigt of plaatsvindt, die je zelf niet kan voorkomen of verhelpen.” 3.3.6.1 Conclusies definities Bovenstaande definities geven het beeld dat de mens in staat moet zijn voor zichzelf te zorgen of wanneer dat niet mogelijk is, hulp te vragen. Het gaat bij de definities in het domein zorg vooral over het leven van de mens en de manier waarop hij dat zelf kan doen en/of inrichten. De definities gaan uit van de positieve kant van het handelen van de mens en benadrukken niet de negatieve kant, de hulpbehoevendheid. Net als in het domein veiligheid gaan de verschillende definities veel in op specifieke aspecten en worden zorgvragen of hulpvragen aangehaald.
35
3.3.7
Samenvatting
Binnen het domein zorg is er veel aandacht voor zelfredzaamheid. Er zijn binnen de zorg wel verschillende opvattingen rondom zelfredzaamheid. Zo beweren critici dat zelfredzaamheid is ingegeven door bezuiniging van de overheid op de zorg. De overheid moet keuzes maken en ziet zijn taak vooral in het zijn van een vangnet in de samenleving. Burgers moeten meer zelf doen. Een andere opvatting is dat mensen meer eigen regie willen binnen de zorg. Mensen hebben behoefte aan autonomie en zelfbeschikking. Het ministerie van VWS vindt dat gezondheid weer iets van de mensen zelf moet zijn. Gezondheid moet je als overheid niet voorschrijven. Ook het feit dat de samenleving aan het vergrijzen is, wordt gezien als een reden voor meer zelfredzaamheid. Mensen moeten gewoonweg meer voor zichzelf gaan zorgen omdat er sprake is van minder beschikbare zorg. De WMO is één van de wetten waarin zelfredzaamheid prominent genoemd staat. De WMO gaat uit van participatie en eigen kracht en probeert beperkingen te compenseren. Volgens critici dreigen er door de WMO mensen buiten de boot te vallen en dus aan hun lot te worden overgelaten. Zij hebben in bepaalde omstandigheden geen recht meer op zorg vanuit de overheid. Daarnaast zie je dat maatschappelijke organisaties zich meer gaan richten op de zelfredzaamheid van mensen. Zo ontwikkelen zij matrixen en meetinstrumenten om de zelfredzaamheid van mensen te meten om uiteindelijk passende zorg te kunnen aanbieden. Kijkend naar de theorie, zoals weergegeven in dit hoofdstuk, valt te concluderen dat er vooral gedacht wordt in kansen. De ontwikkelingen binnen de zorg zijn noodzakelijk om te voldoen aan de vraag vanuit de samenleving zo lijkt de gedachte. Zelfregie en zelfbeschikking leven naast het begrip zelfredzaamheid. Als mens wil je zelfstandig zijn en niet afhankelijk van anderen. De vraag blijft wel of dit voor iedereen mogelijk is. 3.3.8
Bijdrage aan het onderzoek
De theorie rondom zelfredzaamheid in het domein zorg benadrukt onder andere dat zelfredzaamheid voortkomt uit bezuinigingen en de toenemende behoefte aan eigen regie van de mens. Tevens gaat de theorie in op de sturende rol van de overheid bij het bevorderen van zelfredzaamheid en de rol die maatschappelijke organisaties vandaag de dag oppakken in de samenleving. De vraag is of deze aspecten ook herkend en/of benoemd worden door de professionals. Vandaar dat deze punten worden gebruikt bij het opstellen van de interviewvragen en terugkomen tijdens de interviews. Daarnaast zal de theorie bijdragen aan de kritische reflectie op de resultaten van de interviews en derhalve bijdragen aan de algemene conclusie van dit onderzoek.
36
Hoofdstuk 4.
Methoden en technieken
4.1
Inleiding: de eigen positionering
Als onderzoeker kijk je met een bepaalde bril naar het onderzoek. Het is van essentieel belang dat de gebruikte “brillen” in het onderzoek zijn benoemd, aangezien dit aangeeft op welke manier het onderzoek is uitgevoerd en de resultaten zijn geanalyseerd. Daarnaast is het van belang om weer te geven of er zich problemen of uitdagingen hebben voorgedaan in het onderzoek. De transparantie met betrekking tot de gebruikte methoden en technieken dragen bij aan de waarde van dit wetenschappelijk onderzoek. 4.1.1
Perspectief van manager in een publieke organisatie
Als leidinggevende binnen de gemeente Nieuwegein stond ik op ruime afstand tot de professionals die geïnterviewd zijn,. Alle respondenten waren werkzaam voor een andere organisatie dan de gemeente Nieuwegein. Bij het afnemen van de interviews heeft er geen beïnvloeding plaatsgevonden die verband zou kunnen houden met mijn rol als onderzoeker of als leidinggevende van de gemeente. 4.1.2
Perspectief onderzoeker
Bij dit onderzoek is er gebruik gemaakt van de theorie van Deetz (2000). Deetz heeft zijn theorie ontwikkeld op basis van de vier onderzoeksbenaderingen van Burell & Morgan. Het verschil in de theorie van Deetz ten opzichte van de theorie van Burell & Morgan is dat je volgens Deetz niet gebonden bent om één onderzoeksbenadering te kiezen. Volgens Deetz heeft het juist meerwaarde om de verschillen en overeenkomsten in benaderingen aan het licht te brengen. Voor het uitvoeren van dit onderzoek was het van belang dat er gebruik gemaakt kon worden van de verschillende onderzoeksbenaderingen.
37
Het onderzoek is uitgevoerd op de grens van de normatieve en interpretatieve benadering, ofwel de verticale as in het model van Deetz. In dit onderzoek ging het er namelijk om dat de theorie van zelfredzaamheid én de betekenisgeving van professionals in de praktijk belicht werden. Het onderzoek zou niet volledig zijn als er sprake was van één kijk naar het begrip zelfredzaamheid. De twee benaderingen vanuit de theorie van Deetz, normatieve en interpretatieve benadering, pasten het beste bij het uitvoeren van dit onderzoek, omdat dit de waarde geeft aan het onderzoek die het verdiende. Enerzijds is het onderzoek uitgevoerd vanuit Elite / a priori aangezien ik als onderzoeker het begrip zelfredzaamheid centraal stel. Zowel het theoretisch kader als de topiclijst voor de interviews zijn door mij als onderzoeker bepaald. Anderzijds lag de nadruk op local / emergent aangezien de ervaringen, zienswijzen en de betekenisgeving van betrokkenen enorm belangrijk waren en het feit dat de respondenten invloed hadden op het onderzoek door middel van de interviews. Het eerste gedeelte van het onderzoek, het explorerende gedeelte, is vanuit de normatieve onderzoeksbenadering uitgevoerd. Omdat zelfredzaamheid vooral voorkomt in onderzoeken, opiniebladen, discussiestukken en kennisdossiers ging het hier niet om een pure vorm van normatief onderzoek. Het raakte de grens tussen normatief en interpretatief. Aan de hand van de beschikbare theorie is beschreven wat de betekenis en de definities van zelfredzaamheid per domein zijn. Vervolgens is er, door middel van interviews, onderzoek gedaan bij professionals uit de domeinen veiligheid en zorg. De interviews waren er op gericht om er achter te komen wat de professional bedoelt met zelfredzaamheid en hoe hij hier in de praktijk betekenis aan geeft. Wat is hun mening, visie en verhaal bij het begrip zelfredzaamheid. Dit gedeelte heeft plaatsgevonden vanuit de interpretatieve onderzoeksbenadering, local / emergent.
4.2
Methoden en technieken
Het onderzoek betrof een kwalitatief wetenschappelijk onderzoek. Het doen van kwalitatief onderzoek heeft als voordeel dat je diepgaande informatie te weten komt. De informatie die je vergaart tijdens het doen van kwalitatief onderzoek levert denkbeelden, emoties en zingeving ten aanzien van het onderwerp op. Het gaat er bij kwalitatief onderzoek dan ook om dat je een beeld krijgt van wat er leeft. Kwalitatief onderzoek levert geen uitkomsten op die generaliseerbaar zijn. Om uitspraken te doen die generaliseerbaar zijn, is het noodzakelijk om kwantitatief onderzoek te doen. Kwantitatief onderzoek is bedoeld om meer cijfermatige uitspraken te doen. Het onderzoek was er op gericht om inzichtelijk te maken wat er met zelfredzaamheid bedoeld wordt in verschillende beleidscontexten en hoe professionals hier in de praktijk betekenis en uitvoering aan gaven. Vandaar de keuze voor het doen van kwalitatief onderzoek.
38
4.3
Dataverzameling
4.3.1
Theoretisch onderzoek
Voor het eerste gedeelte van het onderzoek heeft er theoretisch onderzoek plaatsgevonden. Vanuit deze theorie is er getracht een goed beeld te krijgen van de betekenis van zelfredzaamheid en welke definities en kenmerken er zijn om een begrippenkader te ontwikkelen gericht op de domeinen zorg en veiligheid. Gebleken is dat er over zelfredzaamheid niet veel theorie te vinden is. Veel theorie rondom dit begrip richt zich op participatie en op de ontwikkelingen in de samenleving van een verzorgingsstaat naar een participatiesamenleving. Zelfredzaamheid staat vooral beschreven in beleidsnotities en andere documenten opgemaakt door veelal overheidsinstellingen zoals de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (RMO) en het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) en andere maatschappelijke instellingen. 4.3.2
Interviews
Voor het empirische gedeelte hebben er semigestructureerde gesprekken plaatsgevonden. Deze interviews hadden tot doel om de beeldvorming en de zingeving met betrekking tot zelfredzaamheid bij de professional te weten te komen. Ook diende de interviews om te onderzoeken of er een “gap” zat tussen het theoretisch kader en de door de professional beleefde “werkelijkheid”. De interviews konden er tevens voor zorgen dat er nieuwe elementen, zoals kansen en belemmeringen, zichtbaar werden. De interviews waren flexibel ingericht, maar hadden als basis de vragen die vermeld staan op de topiclijst, zie bijlage I. Deze flexibiliteit gaf de ruimte aan de professional om zijn eigen werkelijkheid, zijn eigen social construct, weer te geven. Voor het onderzoek zijn twaalf interviews afgenomen. Alle respondenten zijn werkzaam in Nieuwegein. Binnen de domeinen veiligheid en zorg is getracht om respondenten te selecteren die zoveel mogelijk werkzaam zijn in een ander taakveld binnen hun domein. Voor het onderzoek was het van belang dat het ging om professionals die “met de poten in de klei staan” en derhalve direct geconfronteerd worden met de uitvoering en effecten van zelfredzaamheid. De interviews zijn afgenomen bij professionals uit het werkveld van het domein Zorg, namelijk een wijkverpleegkundige, een huisarts, een maatschappelijk werker, een fysiotherapeut, een medewerker van een zorginstelling en een thuisbegeleider zorg. Binnen het domein Veiligheid zijn er wijkagenten en brandweermensen geïnterviewd.
39
De interviews zijn geheel anoniem verwerkt in dit onderzoek. Er is naast de onderzoeker, de scriptiebegeleider en de beoordelaar, niemand die inzage heeft gehad in de transcripties van de interviews. Gebleken is dat een aantal respondenten zich veiliger voelde tijdens het afnemen van het interview toen bleek dat de data anoniem verwerkt zouden worden. Het theoretisch onderzoek gaf mij inzicht in de achtergrond en de beschrijving van zelfredzaamheid in de theorie. Dit onderzoek leverde een aantal thema’s op: •
Het algemene beeld van de samenleving
•
De verkenning van het begrip zelfredzaamheid
•
De effecten van zelfredzaamheid
Deze thema’s hebben geleid tot het opstellen van vragen zoals weergegeven in bijlage I. Bij alle interviews is gebruikt gemaakt van dezelfde topiclijst. Er is geen onderscheid gemaakt tussen de domeinen veiligheid en zorg. Bij het coderen van de interviews is tevens gebruik gemaakt van de genoemde thema’s. Uit de interviews heb ik fragmenten geselecteerd die passen binnen deze thema’s. Deze fragmenten zijn vervolgens aan elkaar gekoppeld om inzicht te krijgen in de beelden en belevingen. Gebleken is dat binnen de thema’s er sub thema’s zichtbaar werden. Deze sub thema’s zijn in dit onderzoek weergegeven in het hoofdstuk van het hoofdthema. De verkenning van het begrip zelfredzaamheid is bijvoorbeeld in de sub thema’s herkenbaarheid en definities. 4.3.3
Afbakening
Het begrip zelfredzaamheid staat niet op zichzelf. Vaak wordt dit begrip gebruikt in dezelfde context als participatie, doe-‐het zelf maatschappij, eigen kracht, participatiesamenleving etc.. In dit onderzoek is de opkomst van eigen verantwoordelijkheid, participatie en de relatie tot de verschillende begrippen aan de orde gekomen in hoofdstuk twee. Uiteindelijk is er gefocust op het begrip zelfredzaamheid. Het onderzoek is ingedeeld in de domeinen zorg en veiligheid. De keuze voor deze domeinen komt voort uit de maatschappelijke vraagstukken die zich vandaag de dag afspelen en waar dit begrippenkader een grote rol speelt. De transities op het gebied van de AWBZ, Jeugdzorg, de Participatiewet, de vraagstukken rondom Burgernet en het project Waaks (burgers worden opgeroepen om verdachte personen tijdens het uitlaten van de hond te melden bij de politie) zijn voorbeelden waarbij helderheid over zelfredzaamheid noodzakelijk is.
40
4.3.4
Betrouwbaarheid / representativiteit, generaliseerbaarheid en validiteit
4.3.4.1 Betrouwbaarheid / representativiteit Om de betrouwbaarheid van het onderzoek te waarborgen is er gebruik gemaakt van beschikbare theorieën uit de twee domeinen. Daarnaast is er voor gekozen om meerdere mensen per domein te interviewen om ook de representativiteit te waarborgen. Zowel binnen het domein zorg als binnen het domein veiligheid is er gekozen voor ieder zes interviews. Tijdens het afnemen van de interviews is gebleken dat de keuze van zes per domein voldoende was. 4.3.4.2 Generaliseerbaarheid Aangenomen kan worden dat de conclusies uit dit onderzoek generaliseerbaar zijn vanwege het feit dat de data per domein geen afwijkingen vertoonden. De uitspraken van de respondenten kwamen over het algemeen met elkaar overeen. Het onderzoek is dan ook bruikbaar buiten het onderzoeksterrein van de gemeentegrens van Nieuwegein. 4.3.4.3 Validiteit Om er voor te zorgen dat er sprake was van een valide onderzoek is er voor gekozen om bij zowel het domein veiligheid als bij het domein zorg gebruik te maken van dezelfde topiclijst. De structuur van de interviews is gedurende het onderzoek ook niet gewijzigd. Het doel van dit onderzoek was om de beelden en meningen van respondenten te weten te komen over zelfredzaamheid in relatie tot hun werk. Uit deze wijze van onderzoek, door middel van interviews, kan geconcludeerd worden dat het beoogde doel is behaald.
41
Hoofdstuk 5.
Resultaten interviews domein veiligheid
5.1
Inleiding
De resultaten van de interviews worden beschreven in drie hoofdstukken. In dit hoofdstuk komen de resultaten van de interviews vanuit het domein veiligheid aan bod. In hoofdstuk zes worden de resultaten van het domein zorg weergegeven. In hoofdstuk zeven worden de resultaten van de interviews uit zowel het domein veiligheid (hoofdstuk 5) als het domein zorg (hoofdstuk 6) bij elkaar gebracht en worden de overeenkomsten en verschillen beschreven. De resultaten worden in dit hoofdstuk weergeven aan de hand van thema’s. Wanneer er in dit hoofdstuk gesproken wordt over respondenten, dan worden hier de geïnterviewden mee bedoeld.
Thema’s Veranderende samenleving (5.2) Zelfredzaamheid (5.3) Effecten binnen het eigen werk (5.4)
bron: veiligheidsregio IJsselland
42
5.2
Veranderende samenleving
Binnen het domein veiligheid zijn er veranderingen die zich de afgelopen jaren hebben voorgedaan of zich op dit moment voor doen. In deze paragraaf worden een tweetal veranderingen besproken. 5.2.1
Individualisering
De huidige samenleving wordt binnen het domein veiligheid ervaren als een geïndividualiseerde maatschappij. De respondenten hebben het gevoel dat in de afgelopen tien tot vijftien jaar de burger zich steeds minder is gaan interesseren in hetgeen er zich in de samenleving afspeelt. Binnen het domein veiligheid nemen de respondenten sterk waar dat burgers geen verantwoordelijkheid meer pakken. Vandaag de dag trekt de burger zich steeds meer terug en voelt zich alleen nog maar verantwoordelijk voor eigen huis en haard. Alles wat er buiten de eigen woon-‐ of leefomgeving plaatsvindt, lijkt de verantwoordelijkheid van de overheid te zijn geworden. Zelfs kleine problemen zijn voor sommige mensen niet meer zelf oplosbaar, zo schetst een wijkagent. Als er problemen zijn met de buren dan lijkt het de gewoonte te zijn geworden dat de politie gebeld wordt en dat men niet zelf even naar de buren loopt om het te bespreken. “Als we maar wat meer over de schutting durven te kijken, maar dat doen wij niet meer. Voor mij is de maatschappij meer aan het verharden en verruwen. En hier hebben we een vrij geïndividualiseerde maatschappij, we kijken niet over de schutting van de buren heen.” Opvallend is wel dat als er zich grote problemen voordoen, gemeenschappelijke problemen, dat er dan een ander beweging op gang komt. Wanneer er bijvoorbeeld een brand is in de straat of als er meerdere inbraken zijn gepleegd dan is er ineens sprake van een gemeenschappelijke aandacht. Buurtbewoners nemen dan wel het voortouw en gaan zelf aan de slag. De overheid wordt volgens de respondenten dan op een afstand geplaatst. Problemen lijken dan ineens te verbroederen. 5.2.2
Contact met de samenleving
Vanuit het domein veiligheid wordt het beeld geschetst dat de banden met de burger in zijn algemeenheid steeds zakelijker en afstandelijker zijn geworden. Was vroeger de wijkagent een sociale figuur en stond deze met beide voeten midden in de samenleving, nu zie je een beweging dat zowel de politie als de brandweer steeds minder tijd heeft en neemt voor de contacten me de burgers. Een wijkagent ziet deze beweging als één van de grote bedreigingen van het politiewerk.
43
“Als ik die feeling allemaal kwijt ben en er alleen maar kom om een brand te blussen, als ik bij een jeugdgroep er alleen maar kom om te zeggen: opdonderen anders heb je een prent, gaat het mis. Want dan raak ik het contact met de maatschappij kwijt. En ik wil midden in die maatschappij staan, als politie moet ik midden in die maatschappij staan. (…) En dan kom je alleen nog maar om brand te blussen. Nou als je alleen nog komt om een brand te blussen, wie kent de brandweer? Niemand. Die brandweer heeft ook nul contact met die mensen. En als wij nul contact met de mensen hebben, dan zijn we als politie failliet.” Ook de brandweer ervaart dat het contact met de burger is weggevallen de afgelopen jaren. Had de brandweer in het verleden veel meer tijd om burgers te informeren en te adviseren om zodoende burgers in beweging te krijgen, dan is dat vandaag de dag in zijn geheel verdwenen. Als er al wat gedaan wordt aan voorlichting en/of training dan is dit vooral ingegeven vanuit wet-‐ en regelgeving. Bedrijven die verplicht worden om een brandmeldsysteem en een bedrijfshulpverlenings-‐ organisatie (BHV) te hebben. Door het opleggen van deze eisen is er ook aandacht voor de naleving en training daarvan. Wanneer er geen wet-‐ en regelgeving geldt, en dat is het geval voor burgers, dan is er geen sprake van voorlichting of training.
5.3
Zelfredzaamheid
5.3.1
Herkenbaarheid van zelfredzaamheid
Binnen het domein veiligheid wordt zelfredzaamheid niet direct herkend. Het begrip zelfredzaamheid roept bij de professionals vooral onduidelijkheden op. Hebben we het nu over de zelfredzaamheid van de professional of over die van de burger? Wat is zelfredzaamheid eigenlijk? “Ik heb eerst maar eens gegoogeld voordat ik wist wat zelfredzaamheid was”, was een reactie van een respondent. Ook de uitspraak hieronder geeft aan dat zelfredzaamheid als begrip nog niet helder op het netvlies van de professionals in het veiligheidsdomein staat. “Ik vind het eigenlijk wel een heel grappig onderzoek omdat ik me afvraag hoe mensen met dit onderwerp bezig zijn.” De indruk bestaat dat het begrip zelfredzaamheid pas “body” krijgt als de professional “geschoold” is in het terugleggen van de verantwoordelijkheid en de eigen kracht van de burger. De professionals die in hun opleiding kennis hebben gemaakt met de materie van zelfredzaamheid kunnen hier in de praktijk handen en voeten aan geven. Volgens een respondent zit er in de politieopleiding wel een onderdeel dat gaat over verantwoordelijkheid, maar dat wordt vooral gelinkt aan de kerntakendiscussie -‐ welke partner doet wat binnen de veiligheidsketen -‐ en niet zozeer aan de beweging van zelfredzaamheid in de samenleving.
44
Binnen de brandweer wordt er geen aandacht aan het begrip zelfredzaamheid gegeven. Volgens een respondent wordt er ook niet over gesproken en komt het ook niet voor in de opleiding. Zelfredzaamheid of daaraan gelieerde begrippen zoals participatie en eigen kracht worden niet als herkenbaar ervaren op de werkvloer binnen het domein veiligheid. 5.3.2
Definities zelfredzaamheid
De respondenten gaven de volgende definities van zelfredzaamheid: “Uitvoeren van handelingen om je eigen lijf te redden of dat van een ander.” “Het vermogen om je eigen en ook wel je omgevingsproblemen op te lossen.” “Zelf dingen op te lossen met degene waar je een probleem mee hebt.” “Zelf proberen tot oplossingen te komen. Zelf initiatief tonen.” “Proberen het belangrijkste in veiligheid te brengen.” “Mensen moeten zichzelf in eerste instantie zien te redden en daarna pas bij anderen aankloppen.” “Opkomen voor jezelf en de dingen doen die voor je eigen leefomgeving nodig zijn.” 5.3.2.1 Conclusie definities Uit deze definities valt af te leiden dat zelfredzaamheid gaat over in staat zijn om zelf iets op te lossen. Opvallend is dat er, op één definitie na, niet gesproken wordt over het vragen van hulp aan iemand anders als je er zelf niet uit komt. De definities die men op internet of in documenten heeft gelezen, worden als “te lang” en te ingewikkeld ervaren. Er staan moeilijke woorden in die niet voor iedereen helder zijn qua betekenis. Volgens een respondent kan het veel krachtiger en moet men geen mooie volzinnen maken die niemand begrijpt. “Dit is er eentje die is voor de master en voor de meneer uit de straat moet je hem iets rustiger doen”.
45
5.3.3
Reikwijdte zelfredzaamheid
Veel respondenten zien zelfredzaamheid als het kleine stukje dat de burger zelf mag of kan doen. Tenslotte is de hulpverlener degene die verstand van zaken heeft en die kan inschatten of er gevaar dreigt als de burger iets zelf gaat oplossen. Ook hier gaat het wederom om de kerntakendiscussie. Wie doet nu wat. Kerntaken en zelfredzaamheid worden bijna als één gezien. Met andere woorden, wat de professional niet meer doet, moet de burger oppakken en dat is zelfredzaamheid. Over de kerntakendiscussie wordt ingegaan in paragraaf 5.4.1. Naast de discussie over taakverantwoordelijkheden, wie doet nu wat, speelt ook nog het vraagstuk over waar de grens van zelfredzaamheid bij burgers ligt. Tot hoever mag een burger binnen het veiligheidsdomein gaan. Over de grenzen van het toelaatbare van zelfredzaamheid zijn de meningen nogal verdeeld. Zo ziet de ene professional graag dat de burger heel veel zelf oppakt als het maar niet leidt tot een strafbaar feit en zo vindt de andere professional dat een burger best een strafbaar feit mag begaan mits daar een goede uitleg bij hoort. “Iemand die met teveel drank achter het stuur zit, de sloot inrijdt. Diegene heeft teveel drank op en dat mag gewoon niet, dat is niet goed. Alleen op het moment dat iemand zelfstandig regelt dat die auto uit de sloot getrokken wordt door een buurman met een trekker en er geen schade is. Ja, is dat dan verder nog een probleem of kan je ook zeggen: iemand heeft zijn probleem opgelost en het probleem van de samenleving op dat moment want er ligt een auto in de sloot.” “Zelfredzaamheid is prima maar houd er rekening mee dat je je naderhand moet verantwoorden, waarom heb ik het zo gedaan. En dat is helemaal niet erg en dat je een keer iemand die in je huis komt en dat je iets harder slaat dan officieel zou moeten. Maar ik zeg altijd: als hij op de grond ligt en je gaat dan nog een keer op zijn hoofd staan, dan heb je wat uit te leggen. En iedereen snapt dat”. 5.3.4
Vertrouwen
Uit de interviews is op te maken dat er over het algemeen geen vertrouwen is in de burger. Zelfredzaamheid wordt eerder ervaren als iets negatiefs. De burger zou geen kennis van zaken hebben waardoor hij bij het oplossen van zijn eigen probleem vervalt in strafbaar gesteld gedrag. Daarnaast kent de burger de gevaren van bijvoorbeeld een brand niet. Volgens een brandweerman kan je er niet op vertrouwen dat burgers kunnen inschatten of een brand wel echt uit is en of het gevolgen heeft gehad voor iemands gezondheid. Met andere woorden: schoenmaker blijf bij je leest. “Als wij gealarmeerd zijn, gaan we kijken of het inderdaad klopt wat ze zeggen. Want er wordt ook wel eens gezegd van: het is niet meer nodig en dan komen we uiteindelijk daar en dan is het vuurtje wel gedoofd, maar iemand die daar ingezeten heeft, vergeten ze dan dat die waarschijnlijk ook rook heeft ingeademd.”
46
Bijzonder is wel dat als er echt een probleem ontstaat, bij de inzetbaarheid van de professional bij een incident, men blij is met de hulp van burgers en dat men dan wel het vertrouwen geeft. “Die dag ben ik nog altijd blij geweest dat er heel veel mensen en omstanders waren in en om het bedrijf die zeiden op een gegeven moment van: hé tok-‐tok ik ben er ook en ik wil graag op een gegeven moment de handen uit de mouwen steken. Nou als we dat niet hadden gehad dan weet ik zeker dat het een drama was geworden. Ik heb daar ook op een gegeven moment iets bedacht en uitgevoerd en toegestaan terwijl dat eigenlijk in ons brandweerjargon eigenlijk niet toegepast had mogen worden. Ik heb een straal op een gegeven moment aangeboden aan een bouwvakker, die op een gegeven moment aan hem gegeven en gezegd: de vlammen die uit het dak schieten die maak jij uit, het enige waar je op moet letten is dat je niet over het dak heen kukelt en de rest is alles legitiem.” Duidelijk is dat als de professional zich bewust is van zelfredzaamheid, door bijvoorbeeld scholing, de samenwerking met de burger heel anders beleefd wordt. Respondenten die ervaring hebben met zelfredzaamheid door middel van scholing, zien zelfredzaamheid als een positieve bijdrage aan de beweging om mensen zelf verantwoordelijk te maken voor hun eigen leefomgeving. Interessant is het fenomeen vertrouwen. Waarom is er geen vertrouwen in de competenties van burgers door professionals? Pakt de burger de taken van de professional af? Een voorzichtige conclusie waarom er weinig tot geen vertrouwen is in de burger binnen het domein veiligheid, zou kunnen liggen in het feit dat veiligheid door professionals nog steeds wordt gezien als een gesloten domein. Hiermee bedoel ik dat veiligheid een vak is, je moet er verstand van hebben en een opleiding voor hebben gehad. Daarnaast wordt veiligheid als een overheidstaak gezien door professionals. Dit vraagstuk maakt geen onderdeel uit van dit onderzoek maar is wel interessant voor een vervolgonderzoek. 5.3.5
Doelgroep
Binnen het domein veiligheid is er een verschil tussen de hogere sociale klasse en de lagere sociale klasse als het gaat om zelfredzaamheid. Volgens de respondenten is de hogere sociale klasse minder zelfredzaam. Een verklaring voor dit verschil zit mogelijk in de reeds eerder genoemde individualisering van de samenleving. De hogere sociale klasse richt zich meer op de eigen leefomgeving en heeft in mindere mate bemoeienis met de straat of wijk. Daarnaast zou de hogere sociale klasse ervaren dat de verantwoordelijkheid van de omgeving iets is van de overheid en niet van hen. De lagere sociale klasse zou daarentegen minder bang zijn om zelfredzaam te zijn en in te grijpen wanneer er iets gebeurt in de leefomgeving. Ook spreken zij meer de taal van de straat. “Hoe fatsoenlijker de burger hoe minder zelfredzaam ze zijn. Want dan hebben ze op een of andere manier het gevoel van dit mag niet en dat kan niet. En als je met ze praat, dan roepen ze al heel snel: dat mag niet en dat kan niet, daar is de overheid voor.”
47
“De hoger opgeleide, die zegt eerder: ja, maar daar is een instantie voor. De lager opgeleide die weet ten eerste die instantie al niet te vinden en die regelt het ook wel en die rommelt wel wat aan. En de hoger opgeleide zegt: waar staat het in de regels, die gaat eerst eens even googlen wie moet wat voor mij doen. En de lager opgeleide, als die al googelt dan googelt die niet voor dat soort onderwerpen, want dat is dan meer dan 3 lettergrepen en dat gaan ze ook niet redden. Dus die gaan gewoon naar de buurman van: joh, die tering herrie moet nou ophouden. En die anderen die doen dat veel minder snel, want die liggen op bed, ik ga nu niet meer mijn bed uit.” Naast de positieve kant van zelfredzaamheid zou er mogelijk ook een gevaar schuilen in de zelfredzaamheid van de lagere sociale klasse. Het feit dat de lagere sociale klasse zelf zijn verantwoordelijkheid pakt en dus zelfredzamer problemen in de leefomgeving te lijf gaat, kan voor andere mensen als bedreigend en intimiderend worden ervaren. Volgens de respondenten spreekt de lagere sociale klasse uit wat ze verwacht van andere mensen. Het zou daardoor kunnen gebeuren dat de lagere sociale klasse over de grens van het toelaatbare heen gaat. Een respondent verwoordde het ongenuanceerd: “Ze lossen het vaak op met wat geweld, met wat bedreigingen. Dat is ook niet de bedoeling, dat is ook niet de bedoeling van zelfredzaamheid.”
5.4
Effecten binnen het eigen werk
Uit de interviews kwam naar voren dat zelfredzaamheid en de effecten daarvan in het domein veiligheid niet of nauwelijks besproken worden. Veel van de respondenten hadden nooit nagedacht over het begrip zelfredzaamheid en konden ook niet benoemen wat voor invloed dit zou kunnen hebben op hun werk. Wel spelen er zaken die invloed hebben op de zelfredzaamheid van burgers en de manier waarop de respondenten hiermee omgaan. 5.4.1
Bezuinigingen / kerntakendiscussie
In het domein veiligheid is er ook sprake van bezuinigen. Deze bezuinigingen, veelal bij de brandweer, zorgen er voor dat activiteiten gericht op de “buitenwereld”, de contacten met partners waaronder ook de burger, minder tot geen aandacht krijgen. Het domein veiligheid is zich de afgelopen jaren meer gaan richten op zijn kerntaken. Gebleken is dat de kerntakendiscussie vooral gelinkt wordt aan de bezuinigingen. “Doordat wij als brandweerorganisatie onder druk staan, een stukje bezuiniging en die zijn fors, merk je gewoon dat die tijdsdruk of die tijdsbezetting die we voorheen hadden die is n u al met de helft gereduceerd, verkleind, maakt ook dat we minder contacten hebben met bedrijven buiten de deur.”
48
Helder is wel dat de hele kerntakendiscussie, die binnen het domein veiligheid gevoerd wordt, niet doordringt naar de maatschappij. Er zou vooral gestuurd worden op de interne processen van de organisaties, wat gaan we wel en wat gaan we niet meer doen, en daar wordt de burger in zijn geheel niet bij betrokken. Hierdoor wordt het voor de professional moeilijk om aan de verwachting van de samenleving te voldoen, aangezien deze niet matcht met de taakstelling binnen de eigen organisatie. Het betrekken van de samenleving zou er toe kunnen bijdragen dat er helderheid komt over de wederzijdse verwachtingen. Ook zou dit er voor kunnen zorgen dat er stappen vooruit worden gemaakt in het activeren van mensen om taken op te pakken. “Dat wij niet alles voor de mensen op kunnen lossen. Normaal gesproken en heel veel mensen verwachten het ook nog wel: we bellen de politie , die doet het wel even en die lost alles op, maar dat gebeurt eigenlijk niet meer. Wat weer tot gevolg heeft dat mensen soms hele andere verwachtingen hebben van de politie terwijl je dat niet waar kunt maken.” “Utrecht bezit nog 3 beroepsposten, mogelijk dat er een op een gegeven moment van gesaneerd zal worden. De meeste burgers zullen zeggen van: ja oké prima, ook zij moeten inleveren. Maar wat de oorzaak en gevolg daar achteraan zit, dat weten ze dus niet.” Daarnaast wordt er door de professionals zelf veelal geroepen dat ze iets niet meer gaan doen. Toch is het voor de respondenten niet helder wat ze precies niet meer gaan doen. Uit de interviews blijkt dat het uitsluiten van taken of juist het oppakken ervan berust op willekeur. Het is aan de professional zelf of hij of zij iets oppakt. Er ligt geen duidelijke visie vanuit de organisatie over welke taken nu wel of niet opgepakt dienen te worden. De respondenten denken dat er wel een document is die hen richting moet geven maar weten niet wat voor stuk dat is of waar het te lezen is. Het niet op de hoogte zijn van of het ontbreken van een visie op de kerntaken wordt als een van de bedreigingen van de discussie over zelfredzaamheid ervaren omdat hulpverleners van nature geneigd zijn om alle vraagstukken op te pakken. Zolang hulpverleners niet weten wat zij wel of niet moeten doen, zullen zij taken blijven oppakken die eigenlijk overgelaten zouden kunnen worden aan burgers zelf. Doordat het niet helder is wat de taken zijn, voor zowel de professional als de burger, wordt binnen het domein veiligheid ervaren dat de noodzaak om zich te verantwoorden voor hun werk toeneemt.
49
5.4.2
Maatschappelijke verantwoording
De samenleving wordt door de brandweer en de politie ervaren als zakelijk en ruw. Deze verruwing zou er toe leiden dat professionals zich genoodzaakt zien zich steeds vaker te verantwoorden voor hetgeen zij doen. De bewegingsvrijheid van de professional wordt ingeperkt en de zelfredzaamheid van de samenleving wordt hierdoor bedreigd. Binnen het domein veiligheid speelt nog altijd de aanname dat veiligheid alleen de taak is van de overheid en niet van burgers. Organisaties binnen het domein veiligheid, zoals politie en brandweer, proberen daarentegen wel te sturen op het zelfredzaam maken van burgers. Deze sturing vindt veelal plaats via visies en ambities van de top van de organisatie. Een voorbeeld hiervan is de visie op zelfredzaamheid 2011 – 2015: “de burger als bondgenoot”. In deze visie komt duidelijk naar voren dat de top van hulpverlenend Nederland zelfredzaamheid niet meer alleen de taak van de overheid vindt. Wanneer je wilt dat de professional op de werkvloer uitvoering geeft aan jouw visie en het ingezette zelfredzaamheidsproces, dan moet je ze ook steunen als zij taken overlaten aan burgers. Professionals willen ruimte hebben om keuzes te maken over wat zij wel en niet doen. Dit alles wel binnen de uitvoering van hun takenpakket. Om er voor te zorgen dat burgers zelfredzaam worden en hun eigen verantwoordelijkheid nemen voor hun handelen en dat van hun omgeving, moet het zo zijn dat de professional ook wel eens NEE zegt of niet ter plaatse komt. Het gevoel overheerst dat ze er op worden afgerekend door hun eigen leidinggevende, de media of door de burger die een klacht indient. Onderstaande quotes geven aan dat de professional op de werkvloer nog helemaal niet het gevoel heeft dat zij gesteund wordt in het zelfredzaamheidsproces met de burger. Het lijkt er zelfs op dat, wanneer de burger de overheid wijst op haar verantwoordelijkheid op het gebied van veiligheid, zelfredzaamheid ineens niet meer in beeld is bij de top van de organisatie. “Daarmee denk ik dat mensen die niet zo goed durven om te zeggen van: dat doe ik niet. Want ten eerste tegen het publiek nee zeggen is al een lastige, maar daarnaast ook nog het risico lopen dat de baas zegt: maar je moet het wel gaan doen. En als de baas al zegt: nee, dat is niet onze lijn, dan heb je al een heel stuk gewonnen.” “Alleen ik denk wel dat je er echt een probleem mee kunt hebben. Maar dat is ook meer omdat de politieorganisatie over het algemeen wel redelijk bang is als het woord media maar valt.” “Dat we, aan de ene kant zeggen we mensen moeten meer zelf doen, dus we trekken ons terug, maar als er wat gebeurt, dan moeten we zorgen dat we het wel goed hebben vastgelegd, dat ze niet naar ons kunnen wijzen.”
50
“Kunnen we zelf waarnemen dat het niks is, want stel je voor, als er dus wel wat is, wie krijgt dan de schuld dat wij niet geweest zijn?” 5.4.3
Het zijn van hulpverlener
Uit de interviews komt het beeld naar voren dat het zijn van hulpverlener ook een belemmering vormt voor het bevorderen van zelfredzaamheid. Bij de politie en brandweer werken mensen die bewust gekozen hebben om andere mensen te helpen. De man of vrouw die voor het beroep van hulpverlener heeft gekozen, is vanuit de basis al niet ingesteld op de zelfredzaamheid van de burger. “Riddergedrag creëert tribunegedrag, het is hartstikke leuk om even iemand te redden. Het Florence Nightingale syndroom, waarom gaan mensen in de zorg, bij de overheid, bij de politie werken, dat is vooral om mensen te helpen en om dan nee te zeggen is heel erg lastig.” “Degene die daar werken dat zijn toch de mensen die daar ook speciaal voor hebben gekozen en je kunt kletsen wat je wil, het geeft ook een lekker gevoel als er iemand tegen je zegt van: joh, ze zeggen dat engelen bestaan, nou jij bent er ook een. Nou daar je groei je van als een wezenloos.” Daarnaast zenden hulpverleners zelf ook een dubbele boodschap uit. Enerzijds willen ze taken afstoten en anderzijds willen ze zich maar wat graag met spannende interessante zaken bemoeien. “En aan de andere kant, dat is als politie eigen ook, we zijn er altijd maar we vinden het allemaal ook wel heel interessant om ons overal mee te bemoeien. Ja en de vraag is dan ook of je juist niet over jezelf afroept dat mensen maar bij de politie aankloppen. En als we het niet interessant vinden dan zeggen we: los het zelf maar op en als we denken: daar zit nog wel wat in, dan is het ook wel weer mooi om je er tegenaan te bemoeien.” 5.4.4
Communicatie
Binnen het veiligheidsdomein wordt er ervaren dat er te weinig of zelfs geen communicatie plaatsvindt over wat de burgers van de organisaties mogen verwachten en ook niet wat de politie en brandweer van de burgers verwacht. Meer communiceren over de verwachtingen wordt gezien als een grote kans voor het bevorderen van de zelfredzaamheid van burgers. Het meenemen van burgers in de visie van je organisatie, wat doen we wel en wat doen we niet, kan bijdragen aan de verwachtingen die burgers hebben van de organisatie. Zolang het voor de burgers niet helder is wat ze mogen verwachten, blijven ze vragen om hulp. Een wijkagent benadrukte dit door te zeggen: “Het belangrijkste kenmerk is, uitspreken wat je wilt. Als je niet zegt wat je wilt, krijg je wat anders.”
51
Door professionals wordt ervaren dat zelfredzaamheid door de overheid over de schutting naar de burger wordt gegooid. Noodzakelijk is dat burgers bekend worden met hun eigen mogelijkheden. Je moet burgers onderdeel van het probleem maken om ze in beweging te krijgen. Zo lang de overheid nalaat om de verwachtingen helder te maken, zal er geen of bijna geen verandering optreden binnen het domein veiligheid.
52
Hoofdstuk 6.
Resultaten interviews domein zorg
6.1
Inleiding
De resultaten van de interviews worden beschreven in drie hoofdstukken. In dit hoofdstuk komen de resultaten van de interviews aan bod vanuit het domein zorg. In hoofdstuk vijf werden de resultaten van het domein veiligheid weergegeven. In hoofdstuk zeven worden de resultaten van de interviews uit zowel het domein veiligheid (hoofdstuk 5) als het domein zorg (hoofdstuk 6) bij elkaar gebracht en worden de overeenkomsten en verschillen beschreven. De resultaten worden in dit hoofdstuk weergeven aan de hand van thema’s. Wanneer er in dit hoofdstuk gesproken wordt over respondenten, dan worden hier de geïnterviewden mee bedoeld.
Thema’s Veranderende samenleving (6.2) Zelfredzaamheid (6.3) Effecten binnen het eigen werk (6.4)
© Farida laan c/o Tekeningenbank 2014
53
6.2
Veranderende samenleving
Binnen het domein zorg worden veranderingen in de samenleving waargenomen. In deze paragraaf worden een tweetal veranderingen besproken. 6.2.1
Individualisering versus de netwerksamenleving
In de zorg wordt ervaren dat de huidige samenleving een geïndividualiseerde maatschappij is geworden waarbij steeds meer mensen er alleen voor komen te staan met als effect een toename van eenzaamheid. Een mogelijke reden hiervoor zou kunnen zijn dat families tegenwoordig niet meer bij elkaar in de buurt wonen en dat familieleden en/of kennissen een steeds drukker bestaan hebben waardoor de aandacht voor de ander minder wordt. “Wat ik wel zie is enorme eenzaamheid onder de mensen, jong en oud. Er is enorme individualisering en mensen die echt de buren niet om hulp durven te vragen of hun familie niet durven storen. Die merken dat iedereen belast is.” Deze ontwikkeling in de samenleving staat haaks op de parallelle-‐ontwikkeling van de netwerksamenleving. Volgens de respondenten is de zorg tegenwoordig “gebouwd” rondom het eigen netwerk van de patiënt of cliënt. Deze ontwikkelingen staan op gespannen voet met elkaar. Mocht er al sprake zijn van een eigen netwerk rondom een cliënt, dan spelen er toch nog een aantal belemmeringen om het netwerk in te zetten. Veel cliënten ervaren een gevoel van schaamte om hun familie of vrienden te vertellen waarom ze gebruik moeten maken van hun netwerk. Dit kan zijn dat mensen schulden hebben of verslaafd zijn. “Schaamte om aan je netwerk te vertellen wat er werkelijk aan de hand is en dat je eigenlijk heel veel behoefte hebt aan iemand die jou wekelijks komt helpen bij het huishouden, iemand die op je kinderen past, iemand die omdat je het allemaal niet aankan. Of omdat er schulden zijn. Er is natuurlijk heel veel schuldenproblematiek.” Naast schaamte speelt ook nog dat veel mensen uit het netwerk, vaak mantelzorgers, overbelast zijn. Ook kan er een gevaar zitten in het betrekken van het eigen netwerk. Zo kan de relatie van iemand onder druk komen te staan als de partner ineens hulpverlener moet zijn. Wat een nog vervelender effect zou kunnen zijn, is dat er juist geen hulpvraag komt omdat de partner niet inziet dat er hulp nodig is.
54
“Gewoon om die enorm schrijnende situatie te schetsen van een totaal overbelaste mantelzorgster die aan de ene kant veel van haar moeder houdt en ook eigenlijk helemaal niet wil dat haar moeder dood gaat, maar aan de andere kant niet meer weet na 5-‐6-‐7 jaar je dementerende moeder te verzorgen, niet meer weet hoe ze verder moet.” “Het is ook een aanspraak op relaties binnen een gezin, van een moeder-‐dochterrelatie ga je opeens over in een zorgrelatie, wat niet altijd even gunstig is, waarbij je ook niet meer objectief kunt kijken.” 6.2.2
Zelfredzaamheid verkeerd getimed
Binnen de zorg wordt ervaren dat de kantelende samenleving, van een verzorgingsstaat naar een participatiesamenleving, verkeerd getimed is. In de huidige samenleving neemt de sociale cohesie af en de individualisering toe. De afname van de sociale cohesie is een regelrechte bedreiging voor de zelfredzaamheid van mensen volgens een respondent. Zij verwoordde het als volgt: “Ik vind de timing ongelukkig. Op zich het idee vind ik goed. Ik vind ernaar streven ook goed, maar dan wel ingebed in een systeem waarin dat kan. (…) In Aziatische landen, kan het ook, want dat is een totaal andere cultuur. Dan moet je zorgen dat die cultuur op de een of andere manier ook onze cultuur wordt maar je kan niet zeggen we gaan de voordelen van een wij-‐cultuur positioneren in een ik-‐cultuur.”
6.3
Zelfredzaamheid
6.3.1
Herkenbaarheid van zelfredzaamheid
Binnen de zorg is zelfredzaamheid geen onbekend begrip. Uit de interviews is gebleken dat het woord zelfredzaamheid direct associaties oproept. Naast medewerkers in de zorg zijn ook de organisaties meer bezig met zelfredzaamheid en eigen kracht. 6.3.2
Definitie zelfredzaamheid
Ondanks dat het begrip zelfredzaamheid leeft binnen het domein zorg, is gebleken dat het niet makkelijk is om een definitie te geven. Tijdens het definiëren van het begrip zelfredzaamheid gaven meerdere respondenten aan dat zelfredzaamheid ook iets ongrijpbaars is. Iets waar niemand eigenlijk aan zou kunnen voldoen in deze maatschappij.
55
Uiteindelijk kwamen de volgende definities naar voren: “Het vermogen om keuzes, je eigen vermogen om keuzes te maken.” “De keuze maken of je wil participeren in deze maatschappij. En of je überhaupt het vermogen hebt om keuzes te maken.” “Hulp vragen op het moment dat je er zelf niet uit komt. Dat je dan weet waar je moet zijn en op tijd aan de bel kan trekken.” “Autonomie en kwaliteit van leven. Dat ze weten wat ze moeten doen, en dat ook kunnen gaan doen.” “Het vermogen om vanuit jezelf of met behulp van je omgeving jezelf staande te houden.” “Het kunnen functioneren in de maatschappij zonder daarbij hulp nodig te hebben of de weg weten te vinden om hulp te zoeken.” “Het kunnen oplossen van problemen die je tegenkomt in je leven of om hulp kunnen vragen.” “Zelfredzaamheid is het behouden van het gevoel dat je waarde hebt.” 6.3.2.1 Conclusie definitie Kijkend naar de definities is er binnen de zorg een overduidelijk beeld dat zelfredzaamheid gaat over jezelf kunnen redden of voor jezelf kunnen zorgen en als dat niet lukt hulp te kunnen vragen aan iemand anders. 6.3.3
Doelgroep
In de zorg wordt een duidelijke tweedeling in de samenleving waargenomen. Deze tweedeling tussen lagere en hogere sociale klassen wordt in grote mate teweeggebracht door de financiële mogelijkheden die iemand heeft en het opleidingsniveau. In de zorg is betaalbaarheid en dus de financiële draagkracht van iemand, steeds meer een issue. De zorg is voor de hogere sociale klasse makkelijker te betalen. Voor de lagere sociale klasse wordt de zorg soms gewoonweg te duur. Binnen de fysiotherapie was deze tweedeling duidelijk waarneembaar. “Heel veel mensen die alleen maar een basisverzekering hebben en totaal niet aanvullend verzekerd zijn en dus ook in principe helemaal niet verzekerd zijn voor fysiotherapie.” Ook wordt de zorg steeds meer bepaald door wet-‐ en regelgeving waarbij zorgverzekeraars een grote rol spelen. Zo bepaalt de zorgverzekeraar de vergoeding voor geleverde zorg en bepaalt zij wat er in het ziektekostenpakket zit. Eén van de respondenten merkte op dat door de invloed van de zorgverzekeraar de zorg steeds zakelijk is geworden. Doordat de zorgverzekeraar bepaalt hoeveel consulten er vergoed worden en welke zorg er nog in het basispakket zit, geven mensen niet altijd hun gezondheid prioriteit, maar de kosten die het met zich meebrengt.
56
“Wat een probleem is, bv. de ziekte reuma hebben ze min of meer uit het pakket gegooid. Waar tot een paar jaar geleden volledig onbeperkt werd vergoed, hebben ze dat er nu helemaal eruit gegooid (…), En wat je dan gaat krijgen is, als mensen gewoon niet rijk genoeg zijn om zich goed bij te verzekeren. Ja, die vallen buiten de boot.” Naast het financiële aspect speelt ook de ontwikkeling en opleiding van bepaalde klasse een rol. Burgers uit de lagere sociale klasse zouden minder gezond leven waardoor zij vaker een beroep moeten doen op de zorg. Tevens zouden hoger opgeleiden beter de weg weten binnen de zorg en zich ook beter kunnen inlezen in wat voor zorg er noodzakelijk is. Hoger opgeleiden zouden zich ook beter staande houden in de gedigitaliseerde samenleving. Zo is het voor de lagere sociale klasse die geen verstand heeft van internet of zelf niet beschikt over een computer lastig om zich te redden in de huidige samenleving waar alles steeds meer is gedigitaliseerd. Deze tweedeling in de samenleving wordt ervaren als een aandachtpunt. Het is niet wenselijk dat de maatschappij verdeeld wordt in twee groepen, waarbij de hogere sociale klasse in staat is om, vanwege zijn goede financiële positie en betere opleiding, kwalitatief beter gebruik te kunnen blijven maken van de zorg en dat de lagere sociale klassen dreigt af te glijden naar de basiszorg in Nederland.
6.4
Effecten binnen het eigen werk
Uit de interviews blijkt dat zelfredzaamheid binnen de zorg nadrukkelijk aanwezig is. Dat zelfredzaamheid ook effect heeft op het werk van hulpverleners in de zorg zal in deze paragraaf worden besproken. 6.4.1
Maatschappelijke betrokkenheid
Steeds meer zorgorganisaties tonen hun maatschappelijke betrokkenheid. Zo hebben zorgorganisaties steeds meer hun vastgoed in woonwijken waar de cliënten verblijven en organiseren zij activiteiten in de wijk die niet alleen voor de eigen cliënt waardevol zijn maar die ook meerwaarde geven in de wijk. Een voorbeeld hiervan is een dierenweide in een woonwijk die, door de inzet van cliënten van een zorgorganisatie, op woensdagmiddag open kan zijn. Deze ontwikkelingen komen voort uit het feit dat cliënten vandaag de dag onderdeel uitmaken van de maatschappij en niet meer weggestopt worden in het bos. Volgens een respondent is het voor de cliënten goed dat zij kennis maken met de “echte” samenleving. Deze echte samenleving zorgt er voor dat cliënten weer zelfredzamer worden in hetgeen mogelijk is.
57
“Dat moet je altijd vooraan zetten: het gewone, het dagelijkse, het echte leven, dus de maatschappij en daar participeren we allemaal op een bepaald niveau in. Voor de een is die heel groot en voor de ander is die heel klein, maar je doet wel mee. En de rol voor ons als instelling is altijd terug naar het echte leven en waar instellingen vroeger heel goed in waren, is de ouderen zo lekker gezellig in het verpleeghuis en dan komt zo’n oudere nooit meer eruit. En een bingo alleen voor een bepaalde groep.” 6.4.2
De plek van de zorg
De plek van de zorg in de samenleving, in een buurt of wijk wordt steeds belangrijker. Gebleken is dat de overheid steeds meer de zorg op “centrale” plekken in een wijk situeert. Niet iedere wijk heeft vanzelfsprekend meer een huisarts of een fysiotherapeut. Ervaren wordt dat het weghalen van de zorg uit de wijken ervoor zorgt dat zelfredzaamheid onder druk komt te staan. Bepaalde doelgroepen kunnen hierdoor niet meer zelfstandig naar bijvoorbeeld een huisarts komen. Om er voor te zorgen dat mensen zelfredzaam blijven, dient de zorg volgens respondenten dichtbij de eigen woon-‐ en leefomgeving gesitueerd te zijn. “Je kan nog zulke mooie ideeën hebben, maar Hoog-‐Zandveld is voor een groot gedeelte van de mensen die ik in mijn praktijk heb, is te ver weg en dan heb je het weer over zelfredzaamheid. Dat zijn dus mensen van 75 jaar en ouder die niet meer kunnen rijden, die al dan niet slechtziend zijn, slecht ter been zijn, die van een AOW’tje moeten rondkomen. En die dus niet weten hoe ze op Hoog-‐Zandveld moeten komen. En die kunnen met hun rollatortje nog net hier het bruggetje over, zelfredzaam hier nog zelfstandig bij de dokter kunnen komen.” Ook is er dringende behoefte aan maatwerk. Maatwerk binnen de zorg betekent dat cliënten en patiënten de zorg krijgen die aansluit bij hun behoefte om zelfstandig te kunnen functioneren en dus zelfredzaam te zijn. Respondenten ervaren dat maatwerk binnen de zorg onder druk staat vanwege bestaande wet-‐ en regelgeving zoals de WMO. In paragraaf 6.4.3 wordt hier verder op ingegaan. 6.4.3
Wet-‐ en regelgeving
Binnen de zorg bestaat ongerustheid over de toenemende regels en wetten die de bevordering van zelfredzaamheid in de weg staan. De WMO heeft tot doel de zelfredzaamheid van mensen te bevorderen en daar waar nodig ondersteuning te bieden. Diezelfde WMO zou juist teveel regels bevatten waardoor maatwerk onmogelijk is geworden en bepaalde voorzieningen die wel noodzakelijk zijn om zelfredzaam te blijven, zoals vervoersondersteuning of een traplift, niet meer vergoed worden. “Ik ken iemand die is chronische patiënt. Die kan eigenlijk maar 2 of 3 keer per jaar naar buiten vanwege alle windinvloeden en zo. Die heeft posttraumatische dystrofie. Die heeft een rolstoel gekregen, een elektrische, en die gebruikt ze dus 3 keer per jaar op die dagen. Dat is voor haar de hemel. Haar vrijheid. Als de gemeente er achter komt dat zij die rolstoel maar 3 keer per jaar gebruikt, wordt die terug genomen. Dat is haar zelfredzaamheid en de gemeente zegt: maar 3 keer per jaar dan terug.”
58
“Nou, de in mijn ogen striktere regels rondom huisaanpassing voor m ensen met een beperking. Of het nou een traplift is of het aanpassen van toilet en badkamer, of Regiotaxi. (…) natuurlijk toch de enorme regels rondom uitkeringen en wat je dan nog wel of niet mag. Dat heb ik nu ook een paar keer meegemaakt dat mensen die echt van alles willen gewoon zo vast zitten aan allerlei spelregels, dat ze uiteindelijk verlamd achterblijven, omdat het alleen maar consequenties heeft en vaak ten nadelen.” Ook de wijziging in de zorgzwaartepakketten wordt gezien als een bedreiging voor de zelfredzaamheid. Voorheen kregen patiënten in de klasse één tot en met zes zorg. Als straks de AWBZ over gaat in de WMO en de gemeente geheel verantwoordelijk wordt voor de uitvoering van deze wet, dan krijgen de mensen met een indicatie één en twee geen zorg meer vanuit de WMO. De mogelijkheid bestaat dan dat deze mensen, die nu in klasse één en twee vallen, niet meer de hulp krijgen die zij wel nodig hebben om zich zelfredzaam door de samenleving te bewegen. Doordat zij niet gezien of opgemerkt worden door bijvoorbeeld de gemeente of een zorgorganisatie zou dit zelfs in sommige gevallen een bedreiging kunnen gaan vormen voor de samenleving. “Je ziet mensen die gewoon volledig een baan hebben, maar die wel begeleiding krijgen om hun huishouden samen op orde te houden, om de rekeningen te betalen, om de begeleiding dat jij je leven zo indeelt dat je ’s morgens naar je werk gaat, dat je ’s avonds niet mee drinkt of dat je een blaastest doet voordat je je chauffeursdienst doet e.d. Zeg maar, dan is de participatie misschien heel erg groot, want het is iemand met een baan, met een inkomen, die bv. op een taxibus rijdt om kinderen te vervoeren verschillende keren per dag, maar waarin wij toch nog misschien drie uur als je al die tien minuutjes bij elkaar optelt, bezig zijn om een paar keer per dag een blaastest af te nemen. Als iemand gedronken heeft dan dus te zorgen dat hij niet gaat rijden.” “Wanneer je nu een categorie hebt van zorgklasse één tot en met zes en je gaat zeggen: klasse één en twee die bestaan gewoon niet meer, die krijgen geen hulp meer, dan gaat er iets gebeuren in de maatschappij. Dat is dezelfde discussies met de huishoudelijke hulp die we voorheen zagen en nog steeds horen. Ja, daar gaat wel het een en ander in gebeuren.” De hulpverleners in de zorg maken zich zorgen over de “vergeten” groep mensen die wel zorg nodig heeft maar dat straks niet meer krijgt. In theorie zou het kunnen zijn dat mensen blijven lopen met hun problematiek, hierdoor nog meer in de problemen raken en pas weer in beeld komen van de zorg wanneer zij een hoger zorgzwaartepakket krijgen. Dit is een probleem wat de zelfredzaamheid van mensen in de samenleving niet bevordert.
59
6.4.4
Verschuiving van verantwoordelijkheden
Binnen de zorg wordt ook een verschuiving van verantwoordelijkheden en invloed waargenomen. Naast de invloed van zorgverzekeraars is ook de verschuiving van de zorg van de Rijksoverheid naar gemeenten een bedreiging voor de zorg in zijn algemeenheid, maar specifiek voor de negatieve ontwikkeling van de zelfredzaamheid van cliënten en/of patiënten. Vanaf januari 2015 komt de AWBZ in zijn geheel onder de WMO te vallen, onder de verantwoordelijkheid van gemeenten. Deze ontwikkeling wordt door respondenten als zorgelijk bestempeld. Doordat gemeenten nu helemaal verantwoordelijk worden voor de uitvoering van de WMO, waaronder dus ook de AWBZ, mogen zij zelf keuzes maken met betrekking tot het aanbieden van zorg. In de praktijk zou het kunnen zijn dat gemeenten hierdoor verkeerde keuzes maken, puur door onervarenheid of onwetendheid, waardoor de cliënt de dupe wordt. Respondenten zien dat hun organisaties de expertise hebben om mensen weer zingeving te geven in het leven en de zelfredzaamheid van de cliënt op te bouwen. De angst is dat gemeenten verkeerde keuzes maken waardoor de zelfredzaamheid van de cliënt in het gedrang komt. “Waar ik bang voor ben is dat een bepaalde groep als voorbeeld die hele zware intensieve zorg, die voor, door onwetendheid in de tussenliggende periodes van WMO-‐consulenten, die een vrijwilliger ergens neerzetten, dat zo’n vrijwilliger niet goed begeleid wordt, zaken escaleren.” 6.4.5
Het zijn van hulpverlener
In de zorg neemt de hulpverlener een prominente rol in. Het gebeurt nog wel eens dat de rol van de hulpverlener te prominent is of wordt, waardoor de patiënt of cliënt uit de rol van de zelfredzame burger wordt gehaald of gehouden. Waar de boodschap vanuit organisaties en vanuit de hulpverlening gericht is op zelfredzaamheid en eigen kracht, wil de inzet van de hulpverlener dat wel eens teniet doen. “Nou, hulpverlening wil graag hulp verlenen en wil zelf ook graag heel belangrijk zijn. Even kort door de bocht, wil ook zelf ook graag heel belangrijk zijn, terwijl je eigenlijk maar een instrument bent in iemands leven en niet meer dan dat. En het gaat niet om mij als hulpverlener, maar het gaat erop dat die cliënt stappen kan maken en in welke vorm dan ook. Stappen in stabiel blijven of stappen in vooruit gaan of wat dan ook. Maar de bedreiging in de liefdevolle temperende hulpverleners van: oh dat doe ik wel, doe maar niks, ja, die zijn echt wel een bedreiging. Aan de andere kant heb je een gedeelte van die competenties wel nodig voor deze doelgroep.” “Nou ik vind in die zin zelfredzaamheid wel goed om in je achterhoofd te houden, omdat het is ook een eigenschap van hulpverleners om het misschien te veel over te nemen. In die zin vind ik het wel goed om dat mee te nemen, zo ja kijk heel goed wat kan de persoon zelf en wil die ook zelf. Sommige mensen vinden het ook wel lekker om het zich te laten aanleunen. Dat je daar ook heel erg oog voor houdt.”
60
Door de jaren heen is de rol van hulpverlener veranderd. Was de hulpverlener vijfentwintig jaar geleden vooral iemand die de zorg uit handen nam, vandaag de dag is de hulpverlener iemand die een patiënt in zijn kracht moet zetten. De hulpverlener moet de patiënt leren wat zijn mogelijkheden zijn en leren om te gaan met zijn beperkingen. Bij zorgorganisaties speelt thans het vraagstuk rondom de competenties van hulpverleners. Over welke competenties moeten hulpverleners beschikken om de zelfredzaamheid van patiënten te bevorderen. Dat dit vraagstuk leeft, blijkt uit de volgende quote. “Ook wij stoeien daarmee in de organisatie, wij zijn nu ook bezig met het onderzoeken welke potenties van, ik noem het maar even, de nieuwe visies, zeg maar, in de participatiemaatschappij, willen wij onze zorg zo organiseren dat je goed begeleidt op die participatiemaatschappij dan hebben hulpverleners bepaalde competenties nodig. Maar welke competenties zijn dat nou? Welke zijn dan anders dan tien jaar geleden?” 6.4.6
Meten van zelfredzaamheid
In de zorg wordt in sommige organisaties gebruik gemaakt van instrumenten om zelfredzaamheid te meten. Het nut en de noodzaak van het inzetten van meetinstrumenten is niet voor iedereen helder. Zo blijft de vraag of zelfredzaamheid wel te meten is. Tenslotte is het lastig om mensen langs een “meetlat” te leggen en dan te beoordelen of iemand zelfredzaam is. Een instrument mag dan volgens de respondenten niet op zichzelf staan. Als je al een meetinstrument gebruikt, dan dien je daar uiterst zorgvuldig mee om te gaan. Je dient het te gebruiken om met mensen in gesprek te gaan. “Voorheen ging dat wat meer op intuïtie inderdaad en nu hebben we daar ook wel instrumenten voor. We krijgen daar mooie schemaatjes voor (…) die moet je eigenlijk wel een beetje eigen proberen te maken dat je niet met een lijstje gaat zitten tegenover de cliënt: kun je dit, kun je dat, kun je zo. (…) Probeer diegene daar ook over te laten vertellen.” Zoals gezegd is niet iedereen blij met het inzetten van een instrument om zelfredzaamheid te meten. Een instrument zou te beperkend kijken naar de mens. “Ja vreselijk. Er wordt puur weer op levensgebieden gekeken, op werk, wonen, financiën noem maar op. Maar er wordt niet gekeken naar: de mens is geen geheel van zijn materiele omstandigheden.”
61
Hoofdstuk 7. Verbinding van de resultaten van de domeinen veiligheid en zorg 7.1
Inleiding
In hoofdstuk vijf en hoofdstuk zes zijn de resultaten van de interviews vanuit de domeinen veiligheid en zorg separaat beschreven. In dit hoofdstuk worden de overeenkomsten en verschillen tussen de twee domeinen beschreven aan de hand de volgende thema’s. Tevens geeft dit hoofdstuk antwoord op deelvraag drie (paragraaf 8.4). Thema’s Veranderende samenleving (7.2) Zelfredzaamheid (7.3) Effecten binnen het eigen werk (7.4) Kansen en bedreigingen (7.5)
7.2
Veranderende samenleving
7.2.1
Individualisering
Zowel in de veiligheid als in de zorg wordt ervaren dat de samenleving geïndividualiseerd is. De sociale cohesie is minder geworden de afgelopen jaren en mensen maken zich minder druk om alles wat zich buiten de eigen woon-‐ of leefomgeving afspeelt. In het domein veiligheid heeft de individualisering vooral gevolgen voor de inzet van de professional. Mensen doen meer een beroep op de overheid. Binnen het domein zorg zie je juist dat deze verandering een enorm gevolg heeft voor de burger. In de zorg is het hebben van een netwerk steeds belangrijker geworden. Omdat zorgorganisaties steeds meer terugleggen bij de burger (cliënt of patiënt) is het netwerk in dit geval erg belangrijk. Tenslotte val je in de zorg terug op jezelf of je netwerk en niet meer op de professional als basis. Wat binnen de zorg naar voren werd gebracht, is dat de ontwikkeling van zelfredzaamheid verkeerd getimed is. Het gemis van de sociale cohesie draagt niet bij aan het bevorderen van de zelfredzaamheid van burgers. We proberen een wij-‐cultuur te positioneren in een ik-‐cultuur.
62
Conclusie is dat de geïndividualiseerde samenleving binnen de veiligheid meer effect heeft voor de inzet van de professional waar het binnen de zorg vooral effect heeft op de burger. In het domein veiligheid is zichtbaar dat de burger zich minder druk maakt om zijn omgeving en de taken en vraagstukken overlaat aan de professional. Veiligheid is een overheidstaak en geen gemeenschappelijke taak. Binnen het domein zorg zie je juist dat de professional zich terugtrekt en de zorg meer overlaat aan de burger zelf of aan zijn netwerk. Zorg is een gemeenschappelijke taak en geen overheidstaak. Tevens wordt het contact met de samenleving, binnen het domein veiligheid, steeds zakelijker. De professional heeft steeds minder tijd voor de burger. In de zorg wordt dit helemaal niet benoemd.
7.3
Zelfredzaamheid
7.3.1
Herkenbaarheid van zelfredzaamheid
Als het gaat om de herkenbaarheid van het begrip zelfredzaamheid, dan is een duidelijk verschil waar te nemen. Binnen het domein veiligheid is het begrip zelfredzaamheid eigenlijk nauwelijks bekend. Kanttekening daarbij is dat wanneer iemand een opleiding of cursus heeft gevolgd waarbij zelfredzaamheid besproken is, de professional het begrip beter kan plaatsen. Binnen het domein zorg is het begrip zelfredzaamheid een bekend begrip. In de zorg zijn de medewerkers en hun organisaties veel meer bezig met zelfredzaamheid en eigen kracht. 7.3.2
Doelgroep
Kijkend naar de doelgroepen die zelfredzamer zijn binnen de twee domeinen, is daar iets opvallends te melden. Binnen het domein veiligheid wordt ervaren dat mensen uit de hogere sociale klasse minder zelfredzaam zijn dan de lagere sociale klasse. De hogere sociale klasse zou de verantwoordelijkheid van veiligheid veel meer neerleggen bij de overheid terwijl de lagere sociale klasse meer de eigen boontjes dopt. Binnen het domein zorg is dit net andersom. De lagere sociale klasse zou minder zelfredzamer zijn dan de hogere sociale klasse. De hogere sociale klasse staat er financieel beter voor waardoor zij de zorg kan bekostigen en daarnaast weet zij beter de weg te vinden op bijvoorbeeld het internet over waar zij welke zorg kan krijgen. De lagere sociale klasse zou minder zelfredzaam zijn vanwege het feit dat zij minder geld heeft om bijvoorbeeld aanvullende verzekeringen af te sluiten. De hogere sociale klasse is beter in staat om zelf oplossingen te zoeken door bijvoorbeeld op internet te kijken en in te schatten of zorg noodzakelijk is.
63
7.3.3
Reikwijdte zelfredzaamheid / vertrouwen
Binnen het domein veiligheid wordt stilgestaan bij het vraagstuk wat burgers zelf kunnen en mogen. Professionals in het domein veiligheid zijn er niet bij voorbaat van overtuigd dat burgers iets bij kunnen dragen aan veiligheid. Als ze al iets bijdragen dan is dat substantieel. Hier speelt ook de vraag wie doet nu wat als het gaat om veiligheid. Binnen het domein zorg speelt dit item helemaal niet. De zorg besteedt veel meer aandacht aan de zelfredzaamheid van de cliënt of patiënt. De cliënt of patiënt is degene die zelfredzaam moet zijn en worden. Dit gebeurt dan onder andere met behulp van de professional. Binnen het domein veiligheid is er ook minder vertrouwen in de competenties van burgers dan in het domein zorg. In het domein veiligheid bestaat de indruk dat de professional bang is dat de grens van zelfredzaamheid wordt overschreden en dat mensen vervallen in het spelen van eigen rechter. Terwijl in het domein zorg juist het vertrouwen neergelegd wordt bij de burger omdat die aan zet is om zelfredzaam te worden. 7.3.4
Definities
Wat betreft de definities is het opvallend dat binnen het domein veiligheid vooral gesproken wordt over het handelen van jezelf en het oplossen van de eigen problemen. Er wordt door betrokkenen nauwelijks gesproken over het inschakelen van hulp bij anderen. Binnen het domein zorg gaat het over het oplossen van de eigen problemen en als dat niet lukt dat men dan in staat moet zijn om hulp te vragen. Uit de interviews blijkt dat er behoefte is aan een korte en duidelijke definitie voor het begrip zelfredzaamheid die voor iedere doelgroep te begrijpen is.
7.4
Effecten binnen het eigen werk
7.4.1
Bezuinigingen / maatschappelijke betrokkenheid
Bij zowel de zorg als bij veiligheid speelt de vraag wie verantwoordelijk is voor welke taken. Bij het domein veiligheid wordt ervaren dat de professional steeds meer op afstand komt te staan van de samenleving en dat door bezuinigingen er keuzes worden gemaakt qua taken. Binnen het domein zorg wordt ook de zorg uitgesproken over de bezuinigingen. Deze bezorgdheid zit onder andere in het veranderen van de zorgzwaartepakketten, classificatie één en twee krijgen geen zorg meer. Ook de invloed van de zorgverzekeraar op het uitkleden van de basisverzekering en het steeds duurder worden van de aanvulkende verzekeringen is zorgelijk. Het wordt voor mensen steeds duurder om zich goed te verzekeren. De angst is er dat de lagere sociale klasse niet meer in staat is om de zorg te betalen.
64
Daar waar je ziet dat veiligheid meer afstand neemt van de burger, zie je dat organisaties in de zorg meer toenadering zoeken tot die “echte” samenleving, er bij willen horen en hun maatschappelijke verantwoording willen pakken. Zorgorganisaties nemen steeds meer het initiatief om iets voor de samenleving te betekenen. 7.4.2
Maatschappelijke verantwoording
Binnen het domein veiligheid leeft heel erg het gevoel van verantwoording. In het werkveld wordt ervaren dat zij hun handelen overal moeten kunnen verantwoorden, zowel bij de burger als bij hun eigen leiding. Respondenten benoemen nadrukkelijk dat zij, als zij iets niet doen of juist wel en het gaat verkeerd, de kop van jut zijn. In het domein veiligheid is dit een grote bedreiging voor zelfredzaamheid. Bij het domein zorg speelt dit vraagstuk in zijn geheel niet. Er worden in de interviews geen uitspraken over gedaan. 7.4.3
De plek van de zorg en de verantwoordelijkheid
Binnen het domein zorg spelen de vraagstukken rondom de plek van de zorg in de samenleving en de verschuiving van verantwoordelijkheden. Daarnaast is het de vraag of de zorg fysiek nog makkelijk te bereiken is voor burgers. Voorzieningen als de huisarts worden door de overheid steeds meer in zogenaamde gezondheidscentra ondergebracht. De zorgaanbieders zitten dan centraal onder één dak. In de praktijk is er juist meer behoefte aan het bevorderen van kleinschaligheid en bereikbaarheid van de zorg in de wijk. Ook het ontbreken van maatwerk wordt gezien als een bedreiging voor de zelfredzaamheid van mensen. Doordat niet iedereen gelijk is en dezelfde zorg nodig heeft, is het noodzakelijk dat er maatwerk plaatsvindt. Dit haakt in op de angst, dat door het verschuiven van verantwoordelijkheden van de AWBZ van het Rijk naar de gemeenten, zij bang zijn dat de gemeenten, door het gebrek aan ervaring, verkeerde keuzes maakt. Binnen het domein veiligheid zijn bovengenoemde items geen issue. 7.4.4
Wet-‐ en regelgeving
In het domein zorg is de huidige wet-‐ en regelgeving een issue. De regels in bijvoorbeeld de WMO zouden zelfredzaamheid in de weg staan. Mensen moeten voldoen aan zorgzwaartepakketten, krijgen geen voorzieningen meer en mantelzorgers moeten zoveel regelen dat zij er een fulltime baan aan hebben. Deze wet-‐ en regelgeving zou vooral gericht zijn op het collectief, dus op de algemene samenleving en zich te weinig richten op de individuele gevallen. In het domein veiligheid speelt dit vraagstuk in zijn geheel niet.
65
7.4.5
Het zijn van hulpverlener
Zowel binnen het domein veiligheid als binnen de zorg is de rol van de hulpverlener van grote invloed op het slagen of mislukken van de zelfredzame samenleving. Door beide domeinen wordt nadrukkelijk aangegeven dat de hulpverlener iemand is die wil helpen, hij of zij wil riddergedrag vertonen en wil met zijn neus vooraan staan als er iets is gebeurd. Ook het feit dat hulpverleners niet zijn opgeleid om zelfredzaamheid te bevorderen, wordt aangehaald. Gepleit wordt dan ook om hulpverleners op te leiden om ze bewust te maken van hun rol bij zelfredzaamheid. 7.4.6
Communicatie
Het domein veiligheid heeft behoefte aan communicatie. Communicatie in de zin van het voorlichten van mensen over hun rol binnen het veiligheidsdomein. Er is geen duidelijke visie op wat de burgers mogen verwachten van de politie of brandweer ,maar ook niet wat de politie of brandweer van de burger mag verwachten. Wanneer deze verwachtingen niet helder zijn, gaat er niets veranderen qua zelfredzaamheid binnen het domein veiligheid. Binnen het domein zorg bestaat in mindere mate de behoefte om te communiceren. Wel zien zij een rol in de voorlichting van burgers over de veranderende samenleving. Neem de burger mee in de rol die hij heeft in de huidige samenleving en wat voor consequenties dat heeft. Schaf niet zomaar de verzorgingsstaat af zonder de burger dat te vertellen, is het pleidooi.
66
7.5
Kansen en bedreigingen voor zelfredzaamheid
In deze paragraaf wordt een overzicht gegeven van de conclusies uit het praktijkonderzoek ten aanzien van de kansen en bedreigingen van zelfredzaamheid. De kansen en bedreigingen komen voort uit de gehouden interviews uit de domeinen veiligheid en zorg en zijn door de respondenten als zodanig verwoord. 7.5.1
Kansen
De volgende kansen zijn door dit onderzoek aan het licht gekomen: •
Hulpverleners moet je opleiden en kennis laten nemen van het begrip zelfredzaamheid om zelfredzaamheid ook daadwerkelijk werkbaar te maken.
•
De samenleving dient beter begeleid te worden bij de “veranderende samenleving”, waarbij dient te worden aangegeven wat de verwachtingen zijn naar de burger en wat ze van hulpverleners mogen verwachten.
•
Meer maatwerk in de zorg kan er toe leiden dat patiënten zelfredzamer worden. Hierbij valt te denken aan voorzieningen vanuit de WMO.
•
Maatschappelijke betrokkenheid van organisaties stimuleren zodat mensen deel gaan uitmaken van de maatschappij en zelfredzamer worden.
Kijkend naar bovenstaande “kansen” moet dit gezien worden als aandachtspunten die gebruikt kunnen worden om zelfredzaamheid te bevorderen. 7.5.2
Bedreigingen
De volgende bedreigingen zijn door dit onderzoek aan het licht gekomen: •
Hulpverleners zitten zichzelf in de weg bij zelfredzaamheid. Zijn toch “beroeps-‐redders”.
•
Maatschappelijke verantwoording. Zet de professional in zijn kracht en steun hem of haar. Doe je dat niet, dan verlies je de beweging naar zelfredzaamheid.
•
In het domein veiligheid is te weinig vertrouwen in de competenties van burgers.
•
Wet-‐ en regelgeving in zorg met betrekking tot voorzieningen, financiën en zorgzwaartepakketten is regelmatig een bedreiging voor zelfredzaamheid.
•
De geïndividualiseerde samenleving versus de netwerksamenleving. Het positioneren van een wij-‐samenleving in een ik-‐cultuur. De timing van de verzorgingsstaat naar een zelfredzame samenleving is niet goed.
•
Netwerken en mantelzorgers staan onder druk. Ook relaties staan onder druk door de veranderende rol binnen het gezin van echtgenoot naar hulpverlener.
Kijkend naar bovenstaande ‘bedreigingen” kan dit gezien worden als aandachtspunten die zelfredzaamheid in de weg staan. Professionals hebben aangegeven dat deze punten de ontwikkeling van zelfredzaamheid belemmeren.
67
Hoofdstuk 8.
Conclusies
8.1
Inleiding
In dit hoofdstuk worden de hoofdvraag en de deelvragen beantwoord op basis van het explorerende en praktijkgerichte onderzoek. Vanuit de theorie en de verzamelde data zal getracht worden antwoord te geven op de hoofdvraag en deelvragen die zijn geformuleerd aan het begin van het onderzoek in paragraaf 1.4. In paragraaf 8.2 t/m 8.5 worden de deelvragen beantwoord. Tenslotte zal er in paragraaf 8.6 antwoord gegeven worden op de hoofdvraag.
8.2
Beantwoording deelvraag 1
Waar komt het begrip zelfredzaamheid vandaan en wat is de achtergrond van dit begrip? Tijdens de periode dat de verzorgingsstaat in Nederland hoogtij vierde, lag het initiatief in de samenleving vooral bij de overheid. Taken op het gebied van zorg en sociale zekerheden waren naast veiligheid overheidstaken. In de jaren ’70 van de vorige eeuw begon de samenleving te veranderen. Burgers werden mondiger en kritischer op de sturende overheid. De passieve burger werd geactiveerd. De burger wilde meepraten en meedenken en niet alleen maar luisteren naar de overheid. Hier werden de eerste tekenen van participatie zichtbaar. Burgers lieten meer van zich horen en er kwamen meer politieke partijen die bepaalde meningen en stromingen vertegenwoordigden. Vanaf de jaren ’90 van de vorige eeuw ontstond het besef bij de overheid dat de samenleving niet maakbaar was. De behoefte om de samenleving “samen” vorm te geven, werd krachtiger bij zowel de burger als bij de politieke partijen. De civil society, met als kernwaarden vrijwilligerswerk en actieve en betrokken burgers, werd belangrijk. Vanaf 2000 groeide de samenleving meer naar een netwerksamenleving waarbij de overheid, de markt en de burgers deel gingen nemen aan netwerken. In deze netwerken was er geen centrale speler meer maar was iedere actor belangrijk (Osborne, 2006). Vanaf 2005 werd zichtbaar dat de verzorgingsstaat zich moest gaan omvormen naar een participatiesamenleving. De samenleving was veranderd en vroeg een andere relatie tussen de overheid, de markt en de burgers. De markt en de burger dienden hun verantwoordelijkheid te pakken en moesten minder leunen op de overheid zoals tijdens de periode van de verzorgingsstaat. Opvallend in deze ontwikkeling was dat, ondanks het feit dat de overheid meer wilde overlaten aan andere partijen zoals de markt en burgers, de overheid zich bleef bemoeien met de veranderingen in de samenleving. Een voorbeeld hiervan was de ontwikkeling van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) in 2007. Deze wet gaat uit van de participatie van de burger. In deze wet wordt door de overheid nadrukkelijk gestuurd op eigen verantwoordelijkheid en zelfredzaamheid.
68
De afgelopen jaren zijn begrippen als participatie, eigen verantwoordelijkheid en zelfredzaamheid steeds meer op de voorgrond gekomen. Zelfredzaamheid wordt gezien als het middel om het welzijn en de gezondheid van individuen te vergroten en de sociale samenhang en de democratisering van maatschappelijke verhoudingen en het overheidsbeleid te versterken. Ook wordt het gezien als het middel om te bezuinigen op overheidstaken. Daarnaast blijkt dat zelfredzaamheid niet een op zichzelf staand begrip is. In ieder tijdsperspectief is er enige vorm van participatie en zelfredzaamheid van burgers terug te vinden. Kijkend naar de geschiedenis zie je dat participatie, eigen kracht en zelfredzaamheid terugkerende begrippen zijn en veelal naast elkaar of door elkaar worden gebruikt. De intentie is vaak hetzelfde, namelijk de burger zijn verantwoordelijkheid te laten nemen in de samenleving. Wel is op te merken dat deze begrippen in de loop van de tijd meer aandacht krijgen. Geconcludeerd kan worden dat de samenleving door de jaren heen is veranderd en daarbij ook de rol van de burger. Burgers hebben een krachtigere rol en positie ingenomen. Zij willen meer inspraak en zeggenschap over hun eigen leven en willen tevens bemoeienis met plannen van de overheid. Burgerparticipatie is de afgelopen jaren toegenomen en de overheid stimuleert deze beweging door burgers meer de ruimte te geven. Tegelijkertijd durft de overheid ook de regie niet helemaal los te laten. De overheid wil zelfredzaamheid bevorderen en denkt dat te doen door middel van wetten en regels. Enerzijds wil de overheid dus meer zelfredzaamheid, participatie en taken overlaten aan burgers en anderzijds wil zij blijven sturen op dit proces.
8.3
Beantwoording deelvraag 2
Hoe wordt het begrip zelfredzaamheid in de theorie beschreven in de domeinen veiligheid en zorg? Uit de theorie blijkt dat zowel binnen het domein veiligheid als het domein zorg er aandacht is voor zelfredzaamheid. Het domein veiligheid ziet de maatschappelijke veranderingen wel gebeuren, maar is zich nog niet voldoende bewust van de rol van de zelfredzame burger. Zelfredzaamheid wordt in het domein veiligheid vooral geassocieerd met samenwerking tussen de overheid en de burger. Het loslaten van taken is hier niet per definitie het uitgangspunt. Om samenwerking te bewerkstelligen moet er vertrouwen zijn tussen de professional en de burger.
69
Opvallend is dus dat het domein veiligheid de bevordering van zelfredzaamheid zoekt binnen de eigen gelederen. Met andere woorden, om zelfredzaamheid in de samenleving te bevorderen, dient men eerst naar de interne organisatie te kijken. De theorie richt zich vooral op de ambities die hulpverlenend Nederland binnen het domein veiligheid heeft en richt zich vooral op de rol van de hulpverlener. De hulpverlener zou volgens de theorie belemmerend zijn voor de zelfredzaamheid van de burger. Deze belemmering zou vooral zitten in het wantrouwen van de hulpverlener jegens de burger. De hulpverlener zou nog steeds een negatief beeld hebben over participatie vanuit burgers. Geconcludeerd kan worden dat de ambities, gesteld binnen het domein veiligheid, vooral intern gericht zijn. Het lijkt erop dat het vooral om een beschreven ambitie gaat. Een ambitie beschreven vanuit een top-‐down perspectief, in visies en notities, gericht op samenwerking. De stap om over te gaan tot het loslaten van taken aan burgers is binnen het domein veiligheid nog niet gezet. Er is, in de theorie, nog geen duidelijke visie over zelfredzaamheid binnen het domein veiligheid. Op dit moment is vooral de professional aan zet om te leren omgaan met de betrokkenheid van burgers bij veiligheidsvraagstukken. Mijn conclusie is dat wanneer de professional heeft leren omgaan met de betrokkenheid van burgers binnen het veiligheidsdomein, de tijd pas rijp is voor de overgang van participatie naar zelfredzaamheid. Waar de theorie zich binnen het domein veiligheid meer richt op de bevordering van samenwerking, zie je dat binnen het domein zorg de vraagstukken zich meer richten op de redenen rondom het fenomeen zelfredzaamheid. De theorie geeft een verklaring voor de noodzaak van zelfredzaamheid en de aannames die er heersen. De theorie beschrijft dat zelfredzaamheid enerzijds wordt ingegeven door bezuinigingen, de overheid trekt zich terug en de burger moet zijn eigen verantwoordelijkheid nemen en anderzijds dat zelfredzaamheid bevorderd dient te worden vanwege het simpele feit dat de mens gewoonweg de eigen regie over zijn leven wil hebben. Ook de vergrijzing in de samenleving en het tekort aan zorg is een reden om zelfredzaamheid te bevorderen. Daarnaast wordt er ingegaan op de ontwikkelingen van wetgeving rondom zelfredzaamheid in de zorg en het feit dat zorgorganisaties zich hieraan aanpassen. Wat opvallend is, in tegenstelling tot het domein veiligheid, is dat de zorg zich vooral richt op de “buitenwereld” waarbij zelfredzaamheid gericht is op de eigen kracht en de eigen verantwoordelijkheid van de cliënt of patiënt. Dus het terugleggen van zaken die van oudsher door een professional in de zorg werden gedaan. Geconcludeerd kan worden dat het domein zorg zich bewust is van zijn rol in de samenleving en de noodzaak om mee te bewegen. Organisaties binnen de zorg denken mee om de ontwikkelingen in de samenleving een plek te geven binnen de eigen gelederen. Zo ontwikkelen ze bijvoorbeeld een instrument om zelfredzaamheid te meten.
70
8.4
Beantwoording deelvraag 3
Wat zijn de beelden van professionals, vanuit het werkveld in de domeinen zorg en veiligheid, over het begrip zelfredzaamheid en hoe passen zij dit toe in de praktijk? In hoofdstuk zeven heeft reeds de beantwoording van deelvraag drie plaatsgevonden en is uitgebreid ingegaan op de beelden van de professionals ten aanzien van zelfredzaamheid in hun beroepspraktijk. In dit hoofdstuk worden de belangrijkste conclusies uit hoofdstuk zeven weergegeven. 8.4.1
Ontwikkeling en herkenbaarheid zelfredzaamheid
Professionals zien dat de samenleving aan het veranderen is. De ontwikkeling van zelfredzaamheid staat binnen het domein zorg hoger op de “belevingsagenda” dan binnen het domein veiligheid. Hiermee wordt bedoeld dat de professionals bij de brandweer en de politie eigenlijk niet bezig zijn met het bevorderen van zelfredzaamheid en de betekenis van dit begrip. Dit komt mede voort uit onbekendheid. In het domein veiligheid wordt eigen kracht en zelfredzaamheid geassocieerd met het afstoten van taken, de welbekende kerntakendiscussie en bezuinigingen. Daarentegen zijn de werknemers in de zorg zich terdege bewust van zelfredzaamheid en de gevolgen die dit heeft voor het werk wat men doet. Het begint al bij de visie van de organisatie. In de zorg staat zelfredzaamheid van mensen hoog in het vaandel. Het gaat er om dat er zorg op maat moet zijn waardoor mensen in staat worden gesteld om zichzelf te redden en anders hulp van een zorgorganisatie krijgen om dit gebrek aan zelfredzaamheid te compenseren. 8.4.2
Individualisering
Zowel binnen de zorg als binnen veiligheid is men van mening dat de samenleving aan het individualiseren is. De burger staat meer op zichzelf en richt zich op de eigen woon-‐ en leefomgeving. Deze individualisering heeft binnen de zorg gevolgen voor de burger. Zo zijn mensen meer op zichzelf en moeten zij zichzelf zien te redden. Binnen de zelfredzame samenleving wordt er tegelijkertijd van uitgegaan dat diezelfde burger een netwerk om zich heen heeft dat het individu kan ondersteunen op het moment dat hij of zij niet zelfredzaam is. Individualisering van de samenleving staat haaks op de ontwikkeling van de noodzaak tot het hebben van een netwerk. In het domein veiligheid heeft de individualisering meer effect op de professional. De burger legt steeds meer terug bij de professional omdat men zich niet meer interesseert voor hetgeen er plaatsvindt buiten de eigen woon-‐ en leefomgeving. Het lijkt er op dat dit gebied weer terug is gelegd bij de overheid.
71
8.4.3
Doelgroep
Binnen de domeinen zorg en veiligheid zijn verschillen waarneembaar tussen doelgroepen als het gaat om zelfredzaamheid. Zo zijn volgens de professionals in het domein veiligheid de lagere sociale klassen zelfredzamer dan de hogere sociale klassen. Een kanttekening hierbij is dat wordt ervaren dat zelfredzaamheid bij de lagere sociale klasse sneller kan leiden tot het overschrijden van de grens van het toelaatbare. De lagere sociale klasse zou door middel van intimidatie of zelfs het plegen van een strafbaar feit zijn boodschap over brengen en de hulp van de politie niet nodig hebben. De hogere sociale klasse zou veel meer een beroep doen op de politie vanwege het feit dat men van mening is dat de politie het geschikte overheidsapparaat is om vraagstukken rondom veiligheid op te pakken. Opvallend is dat in de zorg hier juist een tegenovergestelde kwalificatie waarneembaar is. Zo kwalificeren de professionals in de zorg hogere sociale klasse meer zelfredzaam dan lagere sociale klasse. De hogere sociale klasse zou beter in staat zijn om de kosten van de zorg financieel te dragen. De kosten van de zorg worden steeds hoger waardoor het krijgen van goede uitgebreide zorg kostbaar is geworden. Niet iedereen is in staat om aanvullende verzekeringen af te sluiten. De lagere sociale klasse zou hierdoor uitgesloten worden van extra zorg. Daarnaast zou de hogere sociale klasse gezonder leven en in staat zijn om via bijvoorbeeld het internet uit te zoeken of zij zorg nodig heeft en welke zorg. 8.4.4
Vertrouwen
Als het gaat om het vertrouwen dat professionals hebben in de zelfredzaamheid van burgers, dan valt te concluderen dat daar een groot verschil zit tussen het domein veiligheid en het domein zorg. Zo gaat men er binnen de zorg vanuit dat burgers vanuit hun intrinsieke waarde als mens, zelfredzaam willen zijn. Mensen willen in beginsel eigenlijk helemaal geen zorg en hulp. In de zorg gaat men er dan ook vanuit dat mensen zelfredzaam zijn en als daar beperkingen in zitten dan zal daar ondersteuning voor worden aangeboden. In het domein veiligheid gaan professionals er vanuit dat burgers niet de competenties hebben om inbreng te hebben in de veiligheidszorg. Hier leeft overduidelijk de aanname dat de professional de kennis en kunde heeft en dat de burger daar op moet vertrouwen. Hier is geen sprake van samenwerking terwijl de theorie juist een duidelijke ambitie weergeeft om samenwerking te bewerkstelligen tussen burgers en professionals.
72
8.4.5
Maatschappelijke betrokkenheid
Tussen de domeinen veiligheid en zorg zit een groot verschil qua ontwikkeling op het gebied van maatschappelijke betrokkenheid. Het domein zorg is bezig om zich midden in de samenleving te plaatsen door zorg in woonwijken en buurten aan te bieden. De filosofie daarachter is dat mensen die zorg nodig hebben toch deel moeten blijven uitmaken van de samenleving en niet ergens in een kamertje weggestopt moeten worden. Daarom pleit de zorg ook voor meer zorg in de buurt. De zorg is niet direct enthousiast over de centralisering van zorg in zorgcentra. Door zorg weg te trekken uit wijken en buurten wordt het voor bepaalde groepen, zoals ouderen of mensen zonder eigen vervoer, moeilijker om zelfredzaam te zijn. Men is niet zelf in staat om bijvoorbeeld bij de huisarts te komen en moet een beroep doen op het eigen netwerk. Binnen het domein veiligheid wordt juist ervaren dat de politie en de brandweer zich steeds verder terugtrekt uit de samenleving. Door de vele taken op het gebied van administratie en door bezuinigingen worden er keuzes gemaakt en kerntaken benoemd. Een mogelijk effect van het teruggaan naar de kerntaken is dat het contact met de samenleving verkleind wordt. Conclusie is dat er twee tegengestelde bewegingen gaande zijn: een toenaderende (zorg) en een terugtrekkende beweging (veiligheid) van de professionals in de samenleving. Zoals gezegd zoeken de professionals in de zorg juist de toenadering tot de samenleving. De overtuiging is er dat goede zorg niet zonder de omgeving kan. Cliënten en patiënten moeten een rol hebben in de samenleving en dat kan alleen als je als organisatie ook midden in de samenleving je wortels hebt. In het domein veiligheid zie je juist het tegenovergestelde. De professionals hebben duidelijk een taakverdeling voor ogen. Het terugleggen van taken bij de burger gaat niet zozeer gepaard met samenwerking of co-‐productie maar betekent eerder het afstoten van taken. Tevens ervaren de professional in het domein veiligheid dat zij minder op straat aanwezig is en minder deelneemt aan de samenleving. 8.4.6
Wet-‐ en regelgeving
Binnen het domein zorg ziet men de wet-‐ en regelgeving als een belemmering voor zelfredzaamheid. Uit de interviews blijkt duidelijk dat de regels in de WMO niet bijdragen aan zelfredzaamheid. De huidige regels in de WMO zorgen er voor dat mensen met een bepaalde indicatie qua zorgzwaartepakket geen zorg meer krijgen terwijl die wel wenselijk is. Deze mensen krijgen nu nog wel zorg, maar dit komt te vervallen. Daarnaast zijn voorzieningen geschrapt waardoor mensen niet meer zelfredzaam kunnen zijn. Denk hierbij aan het krijgen van een rollator of een traplift. De professionals in de zorg ervaren dat de huidige wet-‐ en regelgeving te collectief ingericht is. Er wordt te weinig naar individuele gevallen gekeken met als mogelijk gevolg dat zorg op maat wegvalt.
73
Daarbij speelt ook dat, wanneer de AWBZ opgaat in de WMO en gemeenten vanaf 1 januari 2015 geheel verantwoordelijk worden voor de WMO, er mogelijke differentiatie kan plaatsvinden tussen gemeenten. Zo zou het in de praktijk kunnen gebeuren dat voorzieningen per gemeenten verschillen. Deze “eigen invulling” per gemeenten baart de professional zorgen aangezien dit tot ongelijkheid zou kunnen leiden tussen burgers. 8.4.7
Het zijn van hulpverlener
In beide domeinen is zichtbaar dat de hulpverlener zelfredzaamheid in de weg kan staan. Hulpverleners hebben hun beroep mede gekozen op het feit dat zij mensen willen helpen. Hulpverleners willen mensen helpen waar dat nodig is en dat kan resulteren in het overnemen van taken terwijl dit in het kader van zelfredzaamheid juist zou passen bij de burger zelf. De brandweer geeft aan dat zij toch altijd even doorrijden naar een melding om te kijken of de brand echt uit is en of er niemand gewond is. In de zorg neemt men toch de tijd om boodschappen te doen voor iemand terwijl de primaire taak ligt bij de verzorging van de patiënt. Dit zijn voorbeelden waaruit blijkt dat hulpverleners in de valkuil blijven trappen en mensen gaan helpen terwijl de situatie daar niet om vraagt. Het opleiden en kennis laten maken met zelfredzaamheid kan een bijdrage leveren aan het wegnemen van deze valkuil. Het gaat er bij hulpverleners om dat zij zich bewust zijn van hun positie maar ook dat zij helder hebben wat hun taken zijn. 8.4.8
Maatschappelijke verantwoording
Een belangrijke en opvallende conclusie uit dit onderzoek is dat binnen het domein veiligheid maatschappelijke verantwoording ervaren wordt als een bedreiging voor zelfredzaamheid. Professionals geven aan dat ze best taken willen overlaten aan de burger maar dat zij bang zijn dat, wanneer het fout gaat, de professional er op wordt aangesproken. Professionals in het domein veiligheid geven aan dat zij alles wat zij doen of juist nalaten op papier zetten om zich te verantwoorden. Er is dan ook grote behoefte aan het verkrijgen van duidelijkheid over de wederzijdse verwachtingen. Wie doet wat en wat mogen de burgers en de professionals van elkaar verwachten. Conclusie is dat deze verantwoording zelfredzaamheid in de weg staat omdat de professional niet de ruimte krijgt om keuzes te maken in zijn werk en dus ook om taken over te laten aan de burger. Binnen het domein zorg bestaat deze angst eigenlijk niet.
74
8.5
Beantwoording deelvraag 4
Is het mogelijk om, vanuit zowel de theorie als de praktijk, een hanteerbare definitie te ontwerpen, geëxpliciteerd voor de domeinen zorg en veiligheid, die bijdraagt aan het gebruik van het begrip zelfredzaamheid? Tijdens het praktijkonderzoek bleek dat het vormen van een definitie door respondenten niet makkelijk is. Zeker als je geen beeld hebt bij zelfredzaamheid en je je ook niet bewust bent van wat zelfredzaamheid betekent binnen de uitoefening van je werk. Binnen het domein veiligheid kwam duidelijk naar voren dat zelfredzaamheid geen veelvoorkomend begrip was. De herkenbaarheid nam toe als de professional enige opleiding had gehad waarin eigen kracht en zelfredzaamheid centraal stonden. In de zorg werd zelfredzaamheid wel herkend en ook geplaatst in het eigen werk. Dat neemt nog steeds niet weg dat het vormen van een definitie lastig is. Uit de theorie is op te maken dat er per domein verschillende definities zijn. Het verschil in de definities zit vooral in de visie van de organisatie. Zo richt de politie zich meer op zelfredzaamheid bij incidenten, de brandweer op brand en de zorg richt zich meer op het eigen functioneren van iemand in het dagelijks leven. Mijn conclusie is dat professionals en burgers in de samenleving behoefte hebben aan een begrijpbare definitie. Ook al is het idee van een definitie niet zozeer dat iedereen zich hierin dient te herkennen of de definitie hoeft te begrijpen, uit het praktijkonderzoek is gebleken dat die behoefte er wel is. Gebleken is dat het begrip of de term zelfredzaamheid niet door iedereen herkend wordt. Tijdens het praktijkonderzoek gaven de professionals aan dat zij niet direct konden uitleggen wat zelfredzaamheid betekent. Gaat dit over de burger of gaat het over mezelf als professional, was een veelgehoorde vraag. Sommige professionals waren voor het interview op internet gaan zoeken wat zelfredzaamheid binnen hun domein inhield. Tevens gaven de professionals aan dat zij veel van de definities te lang en te onduidelijk vonden met als resultaat dat de verwarring rondom zelfredzaamheid soms alleen maar groter werd. Volgens de professionals heeft het werkveld behoefte aan een korte en krachtige definitie die voor iedereen, dus ook voor de burger, te herkennen en te begrijpen is. Kijkend naar de definities uit de theorie en daarbij luisterend naar de behoeftes uit het werkveld is het voor mij als onderzoeker duidelijk geworden dat de definitie moet bijdragen aan het herkennen van zelfredzaamheid en daaruit voortvloeiend ook de bevordering daarvan. De navolgende definitie doet volgens mij eer aan de behoefte die er heerst. Ik wil benadrukken dat het vormen van een definitie geheel vanuit mijn perspectief als onderzoeker, maar ook als mens heeft plaatsgevonden.
75
Definitie zelfredzaamheid: Zelfredzaamheid is het in staat zijn om voor jezelf te zorgen of, wanneer dat niet mogelijk is, een ander om hulp te vragen. Bovenstaande definitie is eenvoudig, maar naar mijn mening toepasbaar binnen zowel het domein zorg als binnen het domein veiligheid. Het geeft primair aan dat zelfredzaamheid gaat over de mogelijkheden die je zelf hebt of waar je om kan vragen. Het gaat in deze definitie niet om specifieke vraagstukken of beperkingen van mensen. Het onderzoek heeft naar voren gebracht dat eenvoud, in de toch al turbulente samenleving met de vele vraagstukken rondom zorg en veiligheid, het beste op zijn plaats is. Voor zowel de hogere als de lagere sociale klasse alsmede de professional is deze definitie te begrijpen. Daarnaast maakt deze definitie het mogelijk om in de eigen context uit te leggen wat je wilt bereiken met zelfredzaamheid. Zoals Peeters aangaf in het dossier zelfredzaamheid en zelforganisatie (2012): ”Bestuurders en beleidsmakers die de term “zelfredzaamheid” bezigen, doen er goed aan voortaan tegelijk en precies uit te leggen van wie ze die zelfredzaamheid verwachten en waarom ze dat voor die doelgroep mogelijk achten”. Ik acht dat door het gebruik van deze definitie het mogelijk is, geplaatst en beschreven in de juiste context, om uit te leggen wat je met zelfredzaamheid bedoelt en wat je van burgers of professionals verwacht.
8.6
Beantwoording hoofdvraag
Wat wordt in verschillende beleidscontexten, voor de domeinen veiligheid en zorg, met zelfredzaamheid bedoeld en hoe geven professionals hier in de praktijk betekenis aan? Het beantwoorden van de hoofdvraag is een samensmelting van het theoretisch onderzoek en het praktijkonderzoek. Tijdens het onderzoek kwam naar voren dat de domeinen zorg en veiligheid twee verschillende werelden zijn op het gebied van zelfredzaamheid. Er zijn grote verschillen waarneembaar als het gaat om de inbedding van zelfredzaamheid in de organisaties en de medewerkers. In deze paragraaf zal ik per domein beschrijven wat mijn bevindingen zijn. Aan het einde van deze paragraaf zal er een aantal conclusies benoemd worden die van essentieel belang zijn voor de ontwikkeling van zelfredzaamheid.
76
8.6.1
Domein veiligheid
8.6.1.1 Theorie De theorie binnen het domein veiligheid beschrijft de ontwikkelingen van zelfredzaamheid en de rol van de overheid en de burger van 1900 tot aan vandaag de dag. In deze theoretische bespreking wordt vooral ingegaan op de rol die de overheid heeft binnen het domein veiligheid en de taak die de burger zou kunnen oppakken. Veiligheid was allereerst een taak van de overheid en de burger had daar geen enkele rol in. Langzaamaan werd duidelijk, na grote incidenten waaruit bleek dat de overheid veiligheid niet kon garanderen, dat burgers wel degelijk een rol konden hebben binnen de veiligheidszorg. Ondanks dat de noodzaak door de overheid gevoeld wordt dat burgers betrokken moeten worden bij veiligheidsvraagstukken, blijkt uit de theorie dat er nog geen duidelijkheid is over wat die rol dan zou moeten zijn. Het wordt vooral als een constatering beschreven. Om de burger meer te betrekken bij veiligheid zijn er een aantal visies geschreven. Zo is er een “Visie op zelfredzaamheid 2011-‐2015” (POC, 2011) . Deze visie beschrijft hoe hulpverleners zelfredzaamheid, burgerparticipatie en burgerhulp een plek kunnen geven binnen hun werk. Ook in de “Visie op noodhulp” (2008) van de Nederlandse politie wordt ingegaan op de manier hoe hulpverleners de burger een rol kunnen geven bij een incident. In deze visies wordt nadrukkelijk aangegeven dat de hulpverlener het grootste aandeel heeft in het slagen of falen van activeren van zelfredzaamheid en actief burgerschap. De burger is niet het probleem maar de hulpverlener zelf. In deze visies worden handreikingen gegeven aan hulpverleners hoe zij burgers moeten betrekken bij veiligheidsvraagstukken. Het gaat er ook om dat de hulpverlener de burger leert vertrouwen en leert om samen te werken. 8.6.1.2 Praktijk Onderzoek in de praktijk in het domein veiligheid wijst uit dat zelfredzaamheid niet op het netvlies van de professional staat. De professional pakt zijn taken als hulpverlener zorgvuldig op en is bezig met het uitvoeren van taken die hem door de organisatie zijn opgedragen. De samenleving is voor de professionals een lastige omgeving is om in te werken. Zij werken in een voortdurende veranderende omgeving. Tenslotte is niet iedere inzet, actie of hulpvraag hetzelfde. In de praktijk ervaren professionals dat de samenleving aan het individualiseren is. Burgers hebben minder oog voor de omgeving en richten zich op hun eigen woon-‐ en leefomgeving. Veiligheid is steeds meer iets van de overheid geworden en minder de verantwoordelijkheid van burgers. Doordat de overheid, politie en brandweer zich steeds meer richt op haar kerntaken door onder andere bezuinigingen, wordt zichtbaar dat het contact met de samenleving hierdoor kleiner wordt. Enerzijds neemt de betrokkenheid van burgers af en anderzijds neemt de overheid meer afstand tot de samenleving. Deze aspecten versterken elkaar en zorgen ervoor dat de kloof tussen overheid en burgers binnen het domein veiligheid toeneemt.
77
Kijkend naar de burger dan is daar volgens de respondenten uit het onderzoek ook een verschil tussen de hogere en lagere sociale klasse. Zo zou de hogere sociale klasse veiligheid als een overheidstaak zien en dus ook geen interventies plegen in de eigen woon-‐ en leefomgeving. De lagere sociale klasse zou veiligheid minder zien als overheidstaak en zich meer bemoeien met de eigen woon-‐ en leefomgeving. Als kanttekening wordt hierbij geplaatst dat het mogelijk zou kunnen voorkomen dat de lagere sociale klasse de grens van het toelaatbare zou overschrijven. Hiermee wordt bedoeld dat zelfredzaamheid soms wel letterlijk wordt genomen en het heft in eigen handen wordt genomen. Daarnaast speelt ook dat de professional binnen het domein veiligheid vooral zichzelf ziet als de expert. Omdat de professional zichzelf deze overheersende positie geeft, is het enorm lastig om taken over te laten aan de burger. De burger mag best kleine zaken oppakken maar dan wel binnen de grens van het toelaatbare. Over de grens van het toelaatbare, wat mag de burger wel en hoever mag hij daarin gaan, zijn nog wel verschillen waarneembaar tussen de professionals onderling. Geconcludeerd mag worden dat er weinig vertrouwen is in de competenties van burgers binnen het domein veiligheid. Professionals uit het werkveld ervaren dat zij zich steeds meer moeten verantwoorden voor het werk wat zij doen of juist niet doen. Doordat het niet helder is voor zowel de burger als de professional wordt zichtbaar dat er geëxperimenteerd wordt met het schuiven van taken. Zo zou de professional taken neerleggen bij burgers waarbij de burger niet altijd vindt dat dit zijn taak is. Hier ontstaat frictie wat er toe kan leiden dat burgers gaan klagen bij de leiding of bij de media over het ontbreken van optreden door de overheid. Door professionals wordt dit ervaren als een barrière om zelfredzaamheid te bevorderen aangezien zij teruggefloten worden als de burger het niet eens is met deze rolverschuiving. De professionals pleiten dan ook voor duidelijkheid rondom deze rol-‐ en taakverschuiving. Maak duidelijk wat de verwachtingen zijn over wederzijdse rollen en taken. Tevens blijkt uit de praktijk dat de hulpverlener zichzelf ook in de weg zit. Het riddergedrag van de hulpverlener genereert tribunegedrag van de burger. Met andere woorden, wanneer de hulpverlener de taken die de burger zelf kan doen blijft oppakken, de burger achterover gaat leunen en zelf niet in actie komt. 8.6.1.3 Overeenkomsten en verschillen tussen de theorie en praktijk Het domein veiligheid worstelt enorm met de vraagstukken rondom zelfredzaamheid. Wordt er in de theorie vooral ingegaan op de samenwerking met burgers, waarbij de ambitie is om elkaar aan te vullen binnen het veiligheidsdomein, in de praktijk wordt er door de professional bijna niet stilgestaan bij samenwerken. Zelfredzaamheid wordt vooral gezien als het afstoten van taken. En dan rijst de vraag, wat doet de burger en wat doet de professional? Het afstoten van taken zorgt er ook voor dat de contacten met de samenleving steeds geringer worden. Dus van samenwerken is in de praktijk eigenlijk geen sprake.
78
In zowel de theorie als de praktijk wordt de rol van hulpverlener aangehaald. In de praktijk blijkt dat hulpverleners graag mensen willen helpen en dat zij de taken die gelegd kunnen worden bij de burger, gewoonweg blijven doen. In de theorie wordt de rol van hulpverlener vanuit een ander perspectief belicht. Hier gaat het er niet om dat de hulpverlener riddergedrag, het helpen van mensen in nood, vertoont, maar over het feit dat de hulpverlener de burger meer moet gaan vertrouwen. Om samen te werken moet er vertrouwen zijn is het credo. De ambities en visies beschrijven meer een soort van spelregels hoe om te gaan met de burger. De ambitie om meer samen te werken en het vertrouwen te krijgen in de burger is binnen het domein veiligheid vooral een top-‐down ambitie die in zijn geheel niet bekend is op de werkvloer. Dit terwijl de werkvloer juist uitvoering moet geven aan deze ambitie. Waar de praktijk heel duidelijk in is, is het verschijnsel van publieke verantwoording. De hulpverlener voelt zich niet gesteund door zijn leidinggevende en door de samenleving om zelfstandig keuzes te maken over zijn rolopvatting. Zo is het uitgangspunt van zelfredzaamheid dat burgers meer zelfstandig taken op zich nemen en niet altijd een beroep doen op de politie of brandweer. Nu heerst bij de professionals het gevoel dat zij zich moeten blijven verantwoorden over wanneer zij iets wel of juist niet gedaan hebben. Dit vraagstuk komt vooral in beeld als er vragen of klachten komen over het wel of niet oppakken van taken door de professional. Publieke verantwoording wordt in de theorie over zelfredzaamheid niet benoemd. In de theorie van de veranderende samenleving, hoofdstuk twee, wordt weergegeven dat de verhoudingen binnen de samenleving anders zijn geworden. Van een verzorgingsstaat naar een participatiesamenleving, waarbij de rollen tussen de overheid, de markt en de civil society veranderd zijn. Geconcludeerd kan worden dat in de theorie deze verandering helder is beschreven maar dat daar in de praktijk nog geen helderheid over is en juist ervaren wordt als een groot aandachtspunt. Wie pakt nou welke taken en vraagstukken op het gebied van veiligheid op? Zo lang niet helder is voor zowel de professional als de burger wat zij van elkaar mogen verwachten, komt er geen beweging in de zelfredzaamheid van beide partijen. Wanneer rollen en taakverdeling duidelijker worden, kan dit er tevens voor zorgen dat het vertrouwen in elkaar toeneemt. Wanneer er wederzijds vertrouwen is, dan kan dit er mogelijk voor zorgen dat de belemmering van verantwoording zoals zojuist benoemd, wegvalt. Zoals een wijkagent schetste: “Als je niet vertelt wat je wil, krijg je wat anders”.
79
8.6.2
Domein zorg
8.6.2.1 Theorie Binnen het domein zorg is zelfredzaamheid volop in beeld. De theorie beschrijft de aannames die er zijn over de redenen dat zelfredzaamheid steeds prominenter aanwezig is. Zo zou zelfredzaamheid voortkomen alleen uit bezuinigingen. De betaalbaarheid van de zorg staat onder druk en de overheid ziet zich genoodzaakt om zich te transformeren van hangmat, waarin de overheid alles regelt voor iedereen, naar vangnet waarbij de overheid alleen in beeld komt als het echt niet anders kan. Volgens critici is het gevaar van bezuinigen dat de mensen die niet in staat zijn voor zichzelf te zorgen niet meer in aanmerking komen voor ondersteuning en zorg (Peters en Cloïn, 2012, p. 17). Een andere aanname is de toenemende behoefte van eigen regie. De mens wil regie hebben over zijn eigen leven en dat is volgens instanties zoals het RIVM en het Ministerie van VWS dan ook de reden dat de overheid zelfredzaamheid moet promoten. De overheid moet gezondheid niet voorschrijven maar de verantwoordelijk terug leggen bij de burgers. Naast deze twee aannames wordt ook de vergrijzing aangehaald als reden dat zelfredzaamheid steeds belangrijker is geworden. Doordat er steeds meer ouderen komen en het aanbod van zorgverleners vermindert, is het noodzakelijk dat ouderen zelfredzamer worden. Bovengenoemde argumenten pleitten voor de noodzaak van zelfredzaamheid in de zorg. Naast het feit dat deze beelden binnen het domein zorg aanwezig zijn, stuurt de overheid binnen de zorg ook op zelfredzaamheid. Zo legt de overheid in wetgeving vast wat zij verwacht van burgers. In de WMO is zelfredzaamheid het uitgangspunt. Het gaat er binnen de WMO om dat mensen zelfstandig kunnen leven en indien noodzakelijk door de overheid gecompenseerd worden om de beperkingen zo klein mogelijk te maken. Uitgaan van zelfredzaamheid van mensen kan er volgens Kal (2007) ook voor zorgen dat mensen juist buiten de boot vallen omdat zij zich niet melden bij de overheid als zij niet zelfredzaam zijn. Uit de theorie blijkt dat organisaties binnen het domein zorg zich nadrukkelijk bezig houden met zelfredzaamheid. Organisaties denken na over hun rol en over hoe zij invulling moeten geven aan de veranderingen binnen de veranderende samenleving . Zo heeft bijvoorbeeld de GGD Amsterdam samen met de gemeente Rotterdam de Zelfredzaamheid-‐Matrix ontwikkeld. Dit is een instrument dat ingezet kan worden om de zelfredzaamheid van een cliënt in kaart te brengen. Dit is één van de voorbeelden die duidelijk maakt dat organisaties binnen het domein zorg niet stilzitten en vooral kansen zien om zelfredzaamheid te bevorderen.
80
8.6.2.2 Praktijk In de praktijk ervaren professionals de tegenstelling tussen de individualisering van de samenleving versus de noodzaak tot het hebben van een netwerk. Het wordt steeds duidelijker zichtbaar dat mensen zich terugtrekken en meer op zichzelf zijn. Was het vroeger zo dat de kinderen in de buurt woonden, nu is het zo dat familie steeds meer verdeeld is over het land of zelfs residerend is in het buitenland. Deze verschuiving heeft tot gevolg dat mensen niet vanzelfsprekend beschikken over een netwerk terwijl in de zorg het hebben van een netwerk een must is geworden. Door de terugtrekkende overheid dient iemand een beroep te doen op zijn eigen netwerk. Ook zou volgens de professionals zelfredzaamheid verkeerd getimed zijn. We leven in een ik-‐ maatschappij terwijl voor zelfredzaamheid een wij-‐samenleving gewenst is. De kanteling van een verzorgingsstaat naar een participatiesamenleving zou parallel moeten lopen met de ontwikkeling van de samenleving. Dat is op dit moment niet het geval. Tevens wordt gesignaleerd dat de samenleving in twee groepen gesplitst dreigt te worden. De zorg wordt voor de lagere sociale klasse bijna onbetaalbaar waarbij opgemerkt dient te worden dat de lagere sociale klasse ook minder in staat zou zijn om zichzelf te redden binnen de zorg. De lagere sociale klasse zou moeite hebben met de digitalisering van zorgaanvragen en het opzoeken van de juiste zorg. De hogere sociale klasse zou daarentegen in staat zijn om de juiste zorg te vinden én tevens de zorg te kunnen betalen. Deze ontwikkeling wordt mede beïnvloed door de grote invloed van zorgverzekeraars. Zij bepalen immers wat wel en niet in het basispakket komt en waar je je extra voor dient te verzekeren. Door het gebrek aan financiële draagkracht is het voor de lagere sociale klasse steeds lastiger om zich voor alles te verzekeren. Het werk in het domein zorg, in relatie tot zelfredzaamheid, brengt ook andere aspecten met zich mee. Steeds meer organisaties in de zorg tonen hun betrokkenheid met de samenleving. Organisaties nemen deel aan wijkactiviteiten en plaatsen hun instellingen ook steeds meer in de woonwijk zelf om hun cliënten in de “echte” wereld te laten leven. Zelfredzaamheid komt in het gedrang als de voorzieningen van de zorg te ver weg zitten waardoor mensen niet meer zelfstandig bij een voorziening kunnen komen. De overheid heeft daarentegen steeds meer de visie om zorg centraal bij elkaar te brengen in gedeelten van een stad. Dit zou zelfredzaamheid niet bevorderen.
81
De wet-‐ en regelgeving binnen de zorg, zoals de WMO, wordt menigmaal gezien als een bedreiging voor zelfredzaamheid. Zo zou de WMO in de praktijk te weinig ruimte bieden voor zorg en voorzieningen op maat, terwijl de wet dit juist wel pretendeert. Het ontbreken van maatwerk zou kunnen resulteren in het wegvallen van zelfredzaamheid bij sommige burgers. Ook het feit dat vanaf 1 januari 2015 de AWBZ in zijn geheel onder de WMO komt te vallen en dat gemeenten verantwoordelijk zijn, wordt met angst door professionals gevolgd. Zorgorganisaties zijn bang dat gemeenten keuzes maken op basis van geld en niet kijken naar de juiste zorg en naar maatwerk binnen de zorg. Daarbij speelt ook dat er mogelijke differentiatie kan plaatsvinden tussen gemeenten. Zo zou het in de praktijk kunnen gebeuren dat voorzieningen per gemeenten verschillen. Deze “eigen invulling” per gemeenten baart de professional zorgen aangezien dit tot ongelijkheid zou kunnen leiden tussen burgers. Het zijn van hulpverlener wordt ook binnen de zorg gezien als een bedreiging voor zelfredzaamheid. Hulpverleners kunnen nog steeds teveel aanwezig zijn en taken uit handen van de cliënt nemen die eigenlijk thuishoren bij de cliënt zelf. Binnen de zorg speelt wel duidelijk de vraag over welke competenties een hulpverlener moet beschikken om mee te kunnen gaan in de veranderende samenleving. Met andere woorden: het domein zorg is zich bewust van de beperking van de hulpverlener en wil zich ook inzetten om hier veranderingen, door bijvoorbeeld scholing, in aan te brengen. Waar er in de zorg steeds meer gewerkt wordt met instrumenten om zelfredzaamheid te meten, is men er in de praktijk nog niet unaniem over uit of dat wel mogelijk is. Is een mens wel te meten en doe je hem of haar niet tekort door er een meetlat naast te leggen? Duidelijk is dat een instrument niet alleen mag staan en dat de professional altijd in gesprek moet blijven met een cliënt. 8.6.2.3 Overeenkomsten en verschillen tussen de theorie en praktijk In het domein zorg is er een duidelijke overlap tussen de theorie en de praktijk waarneembaar. Zo is helder dat de samenleving vraagt om een andere manier van zorg. Zorgorganisaties zijn innovatiever aan het worden en zoeken naar betere hulpmiddelen en instrumenten om de patiënt zorg op maat aan te bieden. Zelfredzaamheid is in de zorg een begrip dat weergeeft dat mensen in staat moeten zijn om voor zichzelf te zorgen of anders om hulp moeten kunnen en durven vragen. In de zorg is zelfredzaamheid als kernbegrip niet meer weg te denken. Zowel in de wetgeving van de WMO als in organisatievisies wordt gesproken over zelfredzaamheid. Als het gaat over de uitvoering van zelfredzaamheid in de zorg dan gaan de theorie en de praktijk meer uit elkaar lopen. Zo gaat de theorie meer in op de beweegredenen van zelfredzaamheid en de sturing van de overheid om zelfredzaamheid af te dwingen bij burgers. Zelfredzaamheid wordt in de theorie ook beschreven als een natuurlijke beweging in de samenleving waar over het algemeen weinig tot geen bezwaren tegen zijn.
82
In de praktijk wordt vooral ingegaan op de ervaringsleer van professionals. De plek van de zorg in de samenleving, de wet-‐ en regelgeving en het zijn van hulpverlener worden gezien als bedreigingen voor zelfredzaamheid.
8.7
Conclusies van het onderzoek
Dit onderzoek heeft in beeld gebracht wat er met zelfredzaamheid in de verschillende beleidscontexten wordt bedoeld en hoe professionals hier in de praktijk betekenis aan geven. Kijkend naar de resultaten van dit onderzoek ben ik van mening dat zelfredzaamheid een verandering is die een enorme impact heeft op de samenleving. Niet alleen professionals maar ook burgers, organisaties en overheden hebben te maken met de voor-‐ en nadelen van zelfredzaamheid. Dit onderzoek heeft aangetoond dat zelfredzaamheid geen negatieve ontwikkeling is mits je bewust stilstaat en rekening houdt met een aantal aandachtspunten. De volgende conclusies, ten aanzien van zelfredzaamheid, zijn door dit onderzoek naar voren gekomen: 1.
Zelfredzaamheid is een fundamentele verandering in de samenleving die niet als iets vanzelfsprekends kan worden gezien. Deze ontwikkeling vraagt van iedereen een andere denk-‐ en werkwijze. Om de transitie van de verzorgingsstaat naar een zelfredzame samenleving goed te laten verlopen moet iedere burger, organisatie en overheid, weten wat er van hem of haar verwacht wordt. Om de verwachtingen helder te krijgen moet er onder andere aandacht zijn voor de competenties die mensen hebben. Wat kan en mag je van iemand verwachten? Daarbij geldt ook dat zelfredzaamheid vraagt om onderling vertrouwen. Vertrouwen tussen de burger en de professional is van groot belang om taken los te laten. Dat vertrouwen kan er pas zijn als je inzicht hebt in elkaars competenties en (on)mogelijkheden.
2.
De overheid tracht met de ontwikkelingen rondom zelfredzaamheid steeds meer verantwoordelijkheid neer te leggen bij de markt en de civil society. De overheid moet zich realiseren dat loslaten betekent dat anderen het initiatief nemen om dingen op te pakken. Het gevolg hiervan kan zijn dat er situaties ontstaan die je als overheid niet voor ogen had of gewenst vindt. Mijn conclusie is dat de overheid enerzijds het signaal afgeeft dat zij wil loslaten maar anderzijds niet durft los te laten. De overheid blijft sturen op het gedrag van burgers door alles dicht te timmeren middels regels en wetten. Deze paradox zorgt er voor dat zelfredzaamheid beperkt wordt.
83
3.
De ontwikkeling van zelfredzaamheid dreigt er voor te zorgen dat er een tweedeling ontstaat in de samenleving. Deze tweedeling betreft de lagere en hogere sociale klasse. In het domein veiligheid is deze tweedeling niet zozeer zorgelijk aangezien de overheid de taken rondom veiligheid blijft oppakken. Wat mij zorgen baart is de ontwikkeling in het domein zorg. Uit dit onderzoek is gebleken dat de lagere sociale klasse op verschillende fronten buiten de boot dreigt te vallen. Zowel op intellectueel gebied, weten waar je de juiste zorg moet vinden en daarbij weten hoe om te gaan met klachten en het financiële aspect als op de betaalbaarheid van de zorg. De zorg wordt steeds duurder en het basispakket wordt uitgekleed (minder voorzieningen in het basispakket). Voor de lagere sociale klasse wordt het steeds lastiger om goede zorg te betalen.
4.
Zelfredzaamheid vraagt maatwerk. Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat de aanname, veelal genoemd in de theorie, dat iedereen in dezelfde mate zelfredzaam is, niet juist is. Ieder mens is op zijn eigen manier zelfredzaam. Uitgaande van deze aanname vergt dit een andere visie op de wetten en regels “opgericht” voor het collectief. In de praktijk blijkt dat wetten en regels te veel belemmerend zijn en te veel als een blauwdruk gebruikt worden om zelfredzaamheid te meten en te faciliteren. Om zelfredzaamheid te stimuleren dient maatwerk het uitgangspunt te zijn.
5.
Geconcludeerd kan worden dat het van groot maatschappelijk belang is dat de theorie en de praktijk aan elkaar geknoopt worden. Beleid en uitvoering moeten samenkomen en beleid moet uitvoerbaar zijn voor de professional in het werkveld. Dit onderzoek heeft aangetoond dat de theorie, nota’s en visiedocumenten niet altijd aansluiten op de behoefte uit de praktijk.
84
Hoofdstuk 9.
Discussie en aanbevelingen
9.1
Inleiding
Mijn onderzoek heeft zich gericht op de vraag hoe er in de theorie en in de praktijk wordt gedacht over zelfredzaamheid en hoe hier uitvoering aan gegeven wordt. In dit hoofdstuk reflecteer ik op de opzet en uitvoering van het onderzoek. Wat is de meerwaarde geweest van dit onderzoek? Tevens geef ik aanbevelingen ten aanzien van de kansen en bedreigingen voor zelfredzaamheid en zal ik aanbevelingen doen voor een mogelijk vervolgonderzoek.
9.2
Reflectie op de onderzoeksmethoden en resultaten
9.2.1
Begrip zelfredzaamheid
Terugkijkend naar het onderzoek durf ik te stellen dat zelfredzaamheid ook voor mij nog een relatief onbekend begrip was. Zoekende naar theorie over zelfredzaamheid kwam ik er achter dat vooral het begrip participatie een veel gehoord en beschreven begrip was. In de theorie ging het met name over participatie en werd het begrip zelfredzaamheid als een soort van tweelingbroer hieraan gekoppeld. Het was voor mij als onderzoeker makkelijker geweest om me te richten op participatie in plaats van zelfredzaamheid aangezien dit een bekender en alledaagser begrip is in de samenleving. Juist het feit dat het begrip zelfredzaamheid ook gebruikt wordt als iets vanzelfsprekends, terwijl dit niet het geval blijkt te zijn, heeft er toe bijgedragen dat dit onderzoek zich specifiek is gaan richten op zelfredzaamheid. Het specifiek richten op één begrip is wel lastig gebleken aangezien in de volksmond en dus ook bij respondenten het begrip zelfredzaamheid “kleeft” aan bewoordingen als participatie en eigen regie. Het was voor mij als onderzoeker dan ook een hele uitdaging om bij zelfredzaamheid te blijven. Ik durf te stellen dat dit wel gelukt is. Wanneer er uit de interviews naar voren kwam dat er andere begrippen werden gebruikt, dan is dit ook verwerkt in het onderzoek. Als onderzoeker en als lezer kan ik me voorstellen dat je achteraf de vraag stelt: wat is nou de waarde van het begrip zelfredzaamheid? Die vraag heb ik mij ook meerdere malen gesteld. Ben ik nu een begrip aan het onderzoeken dat er toe doet of moet ik het ook, net als velen, gewoon in één adem noemen met begrippen als participatie en eigen regie?
85
Na het doen van dit onderzoek durf ik met kracht te stellen dat het onderzoek er zeker toe doet. Zelfredzaamheid is een begrip wat steeds meer gebruikt wordt en, zoals in de WMO, het uitgangspunt is. Juist stil staan bij het begrip en te onderzoeken wat het effect en de betekenis is bij professionals zorgt ervoor dat het begrip uit de anonimiteit wordt getrokken. Met andere woorden: het begrip zelfredzaamheid krijgt een eigen status, een eigen identiteit. 9.2.2
Probleem-‐ en doelstelling onderzoek
Ik ben mijn onderzoek gestart met het benoemen van de probleem-‐ en doelstelling. Het probleem was dat er geen duidelijkheid was over wat het begrip zelfredzaamheid betekende en wat de beleving onder professionals was ten aanzien van zelfredzaamheid. In onderzoek had ik vier doelen gesteld. De eerste doelstelling betrof het inzichtelijk maken van de beelden van zelfredzaamheid onder professionals en het onderzoeken wat voor betekenis zij hieraan gaven. De tweede doelstelling was erop gericht om te onderzoeken of het mogelijk was een definitie te creëren die bijdraagt aan de helderheid en werkbaarheid van het begrip zelfredzaamheid. Tevens werd er een mogelijk bijkomend effect genoemd zijnde de bijdrage van dit onderzoek aan de maatschappelijke discussie met betrekking tot zelfredzaamheid. 9.2.2.1 Doelstelling 1, betekenis en beelden zelfredzaamheid Reflecterend op het onderzoek ben ik er zeker van dat dit onderzoek de betekenis en de beelden van zelfredzaamheid voor professionals in zijn geheel in kaart heeft gebracht. Ik ben door middel van interviews ingegaan op de betekenis en belevingen van professionals. In paragraaf 9.2.3 ga ik in op de interviews. 9.2.2.2 Doelstelling 2, creëren definitie zelfredzaamheid Dit onderzoek heeft de definities van zelfredzaamheid vanuit zowel de theorie als de praktijk, binnen de domeinen zorg en veiligheid, bestudeerd, beschreven en zijn er conclusies getrokken. Uiteindelijk heb ik getracht een heldere en werkbare definitie te creëren. Ook hier durf ik te stellen dat het onderzoek aan zijn verwachtingen heeft voldaan. In paragraaf 9.2.4 wordt nader ingegaan op de definitie. 9.2.2.3 Effect van dit onderzoek In dit onderzoek heb ik uitgebreid stilgestaan bij het begrip zelfredzaamheid. De theorieën zijn beschreven, de praktijk is aan bod gekomen en de definities zijn bestudeerd. Of dit onderzoek zal bijdragen aan de maatschappelijke discussie zal moeten blijken. Wel ben ik trots op het resultaat en durf ik te stellen dat, wanneer men de moeite neemt om dit onderzoek te bestuderen, dit onderzoek een bijdrage zal gaan leveren aan de maatschappelijke discussie. Om de bijdrage aan de maatschappelijke discussie rondom zelfredzaamheid completer te maken, ben ik van mening dat er nog een extra onderzoek dient plaats te vinden waarin de burger het leidend voorwerp is. Dit vervolgonderzoek zou moeten gaan over het perspectief van zelfredzaamheid en de manier waarop burgers hier in de praktijk betekenis aan geven. In paragraaf 9.4 wordt hierop ingegaan.
86
9.2.3
Interviews
Voor wat betreft het afnemen van de interviews ben ik van mening dat iedere onderzoeker over interviewvaardigheden moet beschikken. Bij het verzamelen van de data heb ik gemerkt dat interviewen niet iets is wat je even doet. Een goed interview vereist bepaalde vaardigheden zoals het kunnen stellen van vragen, kunnen luisteren en het voorkomen van het in de mond leggen van woorden waardoor je het interview een bepaalde kant op stuurt. Het is voor mij als onderzoeker goed geweest om bij het afnemen van het proefinterview en het eerste echte interview feedback te vragen. Het sturen van het interview en het beïnvloeden van de data ligt op de loer. Het is ook goed geweest om binnen de domeinen een zo breed mogelijke afspiegeling te krijgen. Er zijn twaalf interviews afgenomen, zes in het domein zorg en zes in het domein veiligheid, welke er toe hebben geleid dat de verkregen data voldoende was om duidelijke uitspraken te kunnen doen. Er zijn geen uitspraken in dit onderzoek gebaseerd op een enkele respondent. Hierdoor is het aannemelijk dat de resultaten van dit onderzoek niet alleen geldig zijn voor professionals binnen de gemeentegrenzen van de gemeente Nieuwegein. Tijdens de interviews bleek dat de vragen uit de topiclijst voldoende waren om goede data te verkrijgen van de belevingen van de respondenten ten aanzien van zelfredzaamheid. Er heeft gedurende het onderzoek geen aanpassing plaatsgevonden aan de topiclijst. Het houden van interviews voor dit onderzoek heeft niet alleen bijgedragen aan de inhoud van dit onderzoek maar heeft mij als onderzoeker maar ook als manager bij een gemeente inzicht gegeven in de beleving van de professional op de werkvloer. Het deed mij beseffen dat, ondanks dat de samenleving niet maakbaar is, wij op veel fronten proberen de samenleving wel maakbaar te maken. Zoals gemerkt worden ambities en visies vooral top-‐down beschreven. Vanuit een “ivoren toren” wordt de gewenste samenleving gecreëerd en probeert men te bedenken hoe de samenleving zal reageren op bepaalde wetten en regels. Een veel gehoord probleem bij overheidsinstellingen is dat de afstand tussen de beleidsmakers en de praktijk te groot is. Bij het doen van dit onderzoek is dat voor mij helder geworden. Mijn conclusie is dan ook dat het doen van dit soort onderzoeken de kloof tussen de gemaakte en de reële werkelijkheid kan verkleinen en de kans van slagen van beleid kan doen toenemen. 9.2.4
Begrippenkader / definitie
Aan het begin van het onderzoek was ik voornemens om een begrippenkader te ontwikkelen dat het begrip zelfredzaamheid zou ontrafelen en hanteerbaar zou maken. Dit begrippenkader zou er toe moeten bijdragen dat het voor iedereen duidelijk zou zijn wat er met zelfredzaamheid wordt bedoeld. Het spreken van dezelfde taal was het uitgangspunt. Gedurende het onderzoek ben ik erachter gekomen dat het spreken van dezelfde taal niet mogelijk is. Iedereen heeft een andere interpretatie van de werkelijkheid. Vandaar dat ik het vormen van een begrippenkader los heb gelaten. Ik ben het onderzoek meer gaan richten op de beleving en beelden van zelfredzaamheid in de praktijk en de aanwezige theorie.
87
Toch bleef de drang om het begrip zelfredzaamheid hanteerbaarder te maken er wel. Uiteindelijk heb ik er voor gekozen om deelvraag vier in te voegen. Hier wordt getracht een definitie te ontwerpen voor het begrip zelfredzaamheid die voor een ieder te begrijpen is. Of ik daarin geslaagd ben, laat ik aan de lezer van dit onderzoek over. Het is goed geweest om de verdieping te maken in de definities door ze te bij elkaar te zetten en daarbij inzichtelijk te maken hoeveel verschillende definities er zijn. Hieruit is duidelijk gebleken dat zelfredzaamheid niet eenduidig is uit te leggen en voor zowel professionals als burgers verwarrend kan zijn. De gevormde definitie is samengesteld uit het theoretisch-‐ en het praktijkonderzoek en duidt daarmee de kern van het begrip zelfredzaamheid. Wel durf ik te stellen dat de gevormde definitie hanteerbaar is geworden in het gebruik van het begrip zelfredzaamheid. Als de gevormde definitie gebruikt zal gaan worden, ben ik er van overtuigd dat er minder verwarring zal ontstaan over wat het begrip zelfredzaamheid in de basis betekent. Hierbij blijft altijd de noodzaak om het begrip in de gebruikte context uit te leggen. 9.2.5
Twee domeinen
Zelfredzaamheid wordt vaak gezien als een begrip dat als een blauwdruk over alles en iedereen heen gelegd kan worden. In dit onderzoek is er onderzoek verricht binnen twee domeinen, zijnde zorg en veiligheid. Gebleken is dat er, als het gaat om zelfredzaamheid en de beleving van de professional, overeenkomsten zijn maar dat ook ieder domein zijn eigen kansen en bedreigingen kent. Door in dit onderzoek gebruik te maken van twee domeinen is aangetoond dat de beleving en de betekenis van het begrip zelfredzaamheid contextafhankelijk is. Dit pleit voor een duidelijke uitleg wanneer het begrip zelfredzaamheid wordt gebruikt. Leg uit wat je bedoelt met zelfredzaamheid.
9.3
Aanbevelingen
Duidelijk is dat sommige veranderingen in de samenleving niet zijn tegen te houden. Zo kwam de individualisering van de samenleving en de timing van de verzorgingsstaat naar een participatiesamenleving aan bod. Dat de veranderingen niet zijn tegen te houden wil nog niet zeggen dat je sommige factoren om zelfredzaamheid te bevorderen niet kan beïnvloeden. In zowel de theorie als de interviews kwamen kansen naar boven die relevant zijn om genoemd te worden. In 9.3.1 t/m 9.3.3 wordt ingegaan op deze kansen met daaraan gekoppeld de aanbevelingen.
88
9.3.1
Opleiden
Uit het onderzoek komt naar voren dat professionals geschoold moeten worden in de rol die zij hebben in de zelfredzame samenleving. Professionals doen hun werk naar eer en geweten maar zijn zich soms niet bewust van het feit dat de manier waarop zij hun vak uitoefenen of de competenties waarover zij beschikken niet meer voldoende zijn om mee te komen in de context waarin zij werkzaam zijn. Gebleken is dat de professional behoefte heeft aan duidelijkheid over zijn taak met daarbij het vertrouwen dat hij de ruimte krijgt om zijn taak uit te voeren. Hierbij wil ik de organisaties, werkzaam in de domeinen zorg en veiligheid, oproepen om aandacht te geven aan de competenties en kennis die hun werknemers nodig hebben om zich binnen de huidige samenleving staande te houden. Zorg ervoor dat uw medewerkers getraind worden om met zelfredzaamheid om te gaan in relatie tot de eigen organisatie en in relatie tot burgers. 9.3.2
Maatschappelijke verantwoording
Gebleken is dat professionals ervaren dat zij niet de steun krijgen van hun leidinggevende om zelfredzaamheid te bevorderen. Dit leeft vooral binnen het domein veiligheid. Professionals willen graag de ruimte krijgen om hun beroep goed uit te voeren. Dit vraagt van de leiding dat zij haar medewerkers deze ruimte ook geeft, gepaard gaande met het vertrouwen dat de professional het ook kan. Op dit moment ervaren professionals dat zij teveel op hun tenen moeten lopen en bij alles wat zij doen verantwoording moeten afleggen. Is het niet aan hun eigen leiding dan is het wel aan de samenleving. Het heeft er alle schijn van dat organisaties nog steeds bang zijn dat klachten imagoschade opleveren en dat zij zich daarvoor moeten indekken door in veel gevallen de burger gelijk te geven en alsnog de taken op te pakken. Hierdoor komt de ontwikkeling van zelfredzaamheid in het gedrang voor zowel de professional als de burger. Deze aanbeveling is gericht aan de leiding van de brandweer en de politie. Neem uw mensen serieus. Vertrouw dat zij de juiste keuzes maken en dat zij zich bewust zijn van de gevaren als zij iets doen of nalaten. Zonder uw steun krijgt zelfredzaamheid geen kans. Maak het onderwerp zelfredzaamheid bespreekbaar binnen uw organisatie en wat voor gevolgen dat heeft voor uw organisatievisie en de uitvoering van de professional. Bespreek de dilemma’s waar uw medewerkers tegenaan lopen. 9.3.3
Communiceer
Het is naar mijn mening tijd voor een zelfredzaamheidsoffensief. Laat burgers kennis nemen van de veranderende samenleving en de vraagstukken rondom zelfredzaamheid. Wees reëel en open over de verwachtingen naar elkaar toe. Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat niet iedereen zelfredzaam kan zijn. Door helder te maken wat je verwachtingen zijn, creëer je duidelijkheid naar burgers. Wat je nu ziet ontstaan, is dat burgers (maar ook professionals) zenuwachtig worden omdat ze het idee hebben dat zij, ondanks hun beperkingen, alles moeten gaan doen en kunnen doen. Om wat meer rust te creëren in deze snel veranderende samenleving dient de overheid haar verantwoordelijkheid te nemen om de samenleving voor te lichten.
89
De burger is de vergeten doelgroep. Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat zowel de overheid als organisaties veelal inzetten op veranderingen ten aanzien van de inzet van professionals. Gebleken is dat juist het managen van verwachtingen over en weer bijdraagt aan het tot stand komen van zelfredzaamheid. De komende drie decentralisaties van jeugdzorg, AWBZ / nieuwe WMO en de participatiewet vergen meer van de burger dan voorheen. De implementatie van de decentralisaties is vooral gericht op de eigen organisatie en niet op de verwachtingen van de samenleving. Mijn aanbeveling richting de organisaties die zich bezig houden met deze transitie, maar vooral gemeenten, is dan ook om stil te staan bij de burger als doelgroep. Neem de burgers serieus als u wilt dat zij mee kunnen komen in deze veranderingen. Wacht niet tot de uitvoering gestart is, maar neem de burger mee in de vraagstukken waar u ook tegenaan loopt.
9.4
Vervolgonderzoek
Kritisch kijkend naar mijn onderzoek is gebleken dat dit onderzoek niet compleet is. Uit dit onderzoek komt naar voren dat zelfredzaamheid is bekeken vanuit het perspectief van de overheid, vanuit organisaties en vanuit het perspectief van de professional. Om de beeldvorming compleet te maken dient er een onderzoek te komen naar het perspectief van zelfredzaamheid en de manier waarop burgers hier in de praktijk betekenis aan geven. Wat heeft de burger voor beeld bij zelfredzaamheid? Wat ziet hij als bedreiging of juist als kans? Een vervolgonderzoek heeft als meerwaarde dat je een totaalbeeld hebt van zelfredzaamheid, namelijk van de ambities die er zijn bij organisaties, de effecten op het werk van de professional en het effect en beleving van de burger. Daarnaast is het interessant om te onderzoeken welke competenties professionals nodig hebben om zich staande te houden in een veranderende samenleving. Uit dit onderzoek blijkt dat de veranderingen in de samenleving andere competenties vragen van hulpverleners dan dat vroeger het geval was. Door een respondent is het zelfs benoemd tijdens het interview dat haar organisatie worstelt met dit vraagstuk. De opleidingen van vroeger voldoen niet meer aan de wensen van deze tijd. Hulpverlener zijn is niet meer alleen mensen helpen, maar vraagt andere competenties zoals regievoering, netwerken en ruimte geven aan een burger of patiënt om zijn eigen dingen te doen.
90
Bronvermelding Boght, H.J. (1999). Verzelfstandiging van overheidsorganisaties. Bestuurskunde, 8(1), 2-‐18. Bovens, M.A.P., Hart, P. ‘t, Twist, M.J.W. van. (2007). Openbaar bestuur, beleid, organisatie en politie. Kluwer. Alphen aan de Rijn. Burrell, G. en Morgan, G. (1979) ’Two Paradigms: Four Dimensions,’ in: Frost, P.J. , Lewin, A.Y., & Daft R.L. (2000) Talking about organization science: debates and dialogues from crossroads, Thousands Oaks (USA): Sage Publications. Brabander, R. De., (2012). “Niemand wil immers afhankelijk zijn!” Waarheid of mythe?. Kenniskringlid lectoraat Dynamiek van de stad. Centrum Criminaliteitspreventie Veiligheid (CCV). (2012). Hoe kunnen gemeenten de zelfredzaamheid van burgers bevorderen?. Utrecht: CCV. Deetz, S. (2000) ‘Describing differences in approaches to organization science,’ in: Frost, P.J. , Lewin, A.Y., & Daft R.L. (2000) Talking about organization science: debates and dialogues from crossroads, Thousands Oaks (USA): Sage Publications. Dekker, P., Hart, J. de & Faulk, L. (2007). Toekomstverkenning vrijwillige inzet 2015. Den Haag: Sociaal Cultureel Planbureau (SCP-‐publicatie 2007/12). Denkers, F. (1993). Op eigen kracht onveiligheid de baas. Lelystad: Koninklijke Vermande. Elchardus, M. (2007). Sociologie een inleiding. Amsterdam: Pearson Education Benelux bv. Expertisecentrum Zelfredzaamheid. (2012). Zelfredzaamheid en crisissituaties”. Arnhem: NIFV. GGD Amsterdam. (2013). Persbericht: Nieuwe versie Zelfredzaamheid-‐Matrix beschikbaar. Amsterdam 2013. Gezondheidskrant (2011,6 september. De paradox van de zelfredzaamheid. Geraadpleegd via http:www.gezondheidskrant.nl/33843/de-‐paradox-‐van-‐de-‐zelfredzaamheid/ (30 oktober 2013). Gier, E. De (2007) . Overpeinzingen bij een activerende participatiemaatschappij (oratie). Nijmegen: Radboud Universiteit Nijmegen.
91
Hamelinck, L., Bruycker, M. de., Janssens, B. (2011). Onmisbaar Openbaar. Kessel-‐Lo: Drukkerij Van der Poorten. Helsloot, I., Ruitenberg, A.G.W. (2006). Zelfredzaamheid van burgers bij rampen en zware ongevallen. Amsterdam: COT Instituut voor Veiligheids-‐ en Crisismanagement. Hooijmans, S. (2012). De participatiesamenleving een utopie? Universiteit Utrecht. Utrecht. Houten, G. van, Tuynman, M. (2008). De uitwerking van de Wet maatschappelijke ondersteuning in gemeentelijk beleid”. Den Haag: SCP. http://www.emeraldinsight.com/content_images/fig/2710120102001.png. (18 november 2012). http://www.hoogwoutkennistransfer.nl/?p=1015 Hoogwoud Kennistransfer BV. Marcel Hoogwout Kal, D. (2007). Kwartiermaken in de WMO, participatie in het kwadraat”. Jansen, B. (2013). Handreiking zelfredzaamheid voor wijkverpleegkundigen. Utrecht: Vilans. Kabinet Rutte. (2013). Troonrede. Den Haag: Rijksoverheid. Kanne, P. (2012). Peter kanne: Zelfredzaamheid. InGovernment, juni 2012, p. 14. Kanne, P., Berg, J. Van den. & Albeda, H. (2013). Niet iedereen is toe aan de “participatiesamenleving”, Handreiking voor een gesegmenteerde doe-‐democratie-‐strategie. Amsterdam: TNS Nipo. Kobus, M. (2008). Zelfredzaamheid bij brand. Arnhem NIFV. Koops, H., Kwekkeboom, M.H. (2005). Vermaatschappelijking in de zorg. Den Haag: SCP. Korsten, A.F.A. New Public management. Geraadpleegd via: http://www.arnokorsten.nl/PDF/Organiseren%20en%20mgmt/Nieuw%20overheidsmanagement.pdf Meteren, W. (2013, 5 juli). Laat de burgers meer zeggenschap krijgen over hun eigen leven. Trouw. Marshall, T.H. (1950). Citizenship and Social Class: and other essays. Cambridge: University press. Meijs, A. (2012). Burgerparticipatie in zelfbeheer van openbaar groen op buurtniveau. Universiteit Utrecht. Utrecht. Meteren, W. (2013, 5 juli). Laat de burgers meer zeggenschap krijgen over hun eigen leven. Trouw.
92
Ministerie van Volksgezonheid, Welzijn en Sport (VWS). (2013) Visie op de arbeidsmarkt in de zorg en ondersteuning. Den Haag: VWS. Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS). (2011). Gezondheid dichtbij. Landelijke nota gezondheidsbeleid. Den Haag: VWS. Moll, T. (2008). Burgerschap en communicatie. Over burgerschapstheorieën en de relatie met overheidscommunicatie. Diemen: Inholland. Movisie, Brink, C. (2013). Kennisdossier 5: Zelfregie, eigen kracht, zelfredzaamheid en eigen verantwoordelijkheid. Utrecht: Movisie. Osborne, S. P. (2006). Editorial, The New Public Governance. Edinburgh: University Ossewaarde, R. (2006). Eigen verantwoordelijkheid: bevrijding of beheersing? Amsterdam. Uitgeverij SWP Ostaijen, O. van, Voorberg, W., Putters, K. (2012). Een onverantwoorde inzet op eigen verantwoordelijkheid, “eigen kracht” tussen autonomie en controle, http://repub.eur.nl/res/pub/38313/metis_180228_AAM.pdf Peeters, P (7 november 2012). Dit kabinet weet niet wat het met zelfredzaamheid bedoelt. Geraadpleegd via http://www.socialevraagstukken.nl/site/2012/11/07/dit-‐kabinet-‐weet-‐niet-‐wat-‐het-‐met-‐ zelfredzaamheid-‐bedoelt/ Peeters, P (7 november 2012). Dossier zelfredzaamheid en zelforganisatie. Geraadpleegd via http://www.socialevraagstukken.nl/site/2012/11/07/dit-‐kabinet-‐weet-‐niet-‐wat-‐het-‐met-‐ zelfredzaamheid-‐bedoelt/ Portefeuillehoudersoverleg Crisisbeheersing. (2011). Visie op zelfredzaamheid 2011-‐2015: de burger als bondgenoot. Putters, K., Voorberg, W. En Ostaijen, M. van. Een onverantwoorde inzet op eigen verantwoordelijkheid. “Eigen kracht” tussen autonomie en controle. Putters, K., Janssen, M., Wel, T., van der, Kelder, M. (2012). E-‐health: Face-‐to-‐Facebook. Over e-‐health en zelfredzaamheid van patienten in de GGZ. Rotterdam: Erasmus Universiteit Rotterdam. Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (RMO). (2000). Aansprekend burgerschap. Den Haag. SDU Uitgevers
93
Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (RMO). (2013). Terugtreden is vooruitzien. Maatschappelijke veerkracht in het publieke domein. Den Haag: RMO. Regeerakkoord. (2012). Bruggen slaan. Den Haag: Rijksoverheid. Ridder, J. den, Dekker, P. (2012). Op afstand gezet, Een onderzoek naar de publieke opinie op verzoek van de Parlementaire Onderzoekscommissie “Privatisering en verzelfstandiging”. Sociaal en Cultureel Planbureau. Den Haag. Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM). (2011). Definitierapport Volksgezondheid Toekomst Verkenning 2014. Bilthoven: RIVM. Scholte, R.D. (2008). Burgerparticipatie in veiligheidsprojecten: een empirische verkenning, in: Boutellier, H. En Steden, van R. (red), Veiligheid en burgerschap in een netwerksamenleving. Den Haag: Boom Juridische Uitgevers. Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP). (2003). De sociale staat van Nederland. Den Haag: SCP. Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP). (2005). De sociale staat van Nederland. Den Haag: SCP. Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP). (2007). De sociale staat van Nederland. Den Haag: SCP. Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP). (2009). De sociale staat van Nederland. Den Haag: SCP. Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP). (2011). De sociale staat van Nederland. Den Haag: SCP. Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP). (2012). Een beroep op de burger. Minder verzorgingsstaat, meer eigen verantwoordelijkheid? 11-‐14. Den Haag: SCP. Tocqueville, A., de. (2011). Over de democratie in Amerika. Rotterdam: Lemniscaat. ’t Hart, H., Boeije, H., & Hox, J. (2009). Onderzoeksmethoden. Den haag: Boom Lemma uitgevers. Tonkens, E. (2006). De bal bij de burger. Burgerschap en publieke moraal in een pluriforme, dynamische samenleving. Rede bij de aanvaarding van het ambt van bijzonder hoogleraar Actief Burgerschap. Universiteit van Amsterdam. Amsterdam. Tweede kamer. (2005-‐2006). Toelichting op het amendement dat heeft geleid tot invoering van de compensatieplicht in de WMO, 30 131 (65). Visie op Noodhulp, de burger als partner. (2008). Apeldoorn: politie academie.
94
Walsh, K. (1995). Public services and market mechanisms – Competition, contracting and the New Public Management. Londen: MacMillan. Wetenschappelijke raad voor het regeringsbeleid (WRR). (2012). Vertrouwen in burgers. Amsterdam: WRR. Wijdeven, T. van de., Graaf, L. de., & Hendriks, F. (2013). Actief burgerschap. Tilburg. Wissenburg, M.L.J. (2012). Lazarus, op! Waarom zelfredzaamheid een politiek ideaal is. Nijmegen. Prinsjesdagsymposium. Zelfredzaamheid-‐Matrix. (2013). Handleiding. Amsterdam: GGD.
95
Bijlage I.
Topiclijst
Algemeen beeld Respondent stelt zichzelf voor (naam, leeftijd, functie, werkzaam sinds….) Vraag 1 Kijkend naar uw eigen professie, wat zijn dan de ontwikkelingen ten aanzien van de relatie met burgers, de rol van en met de overheid? Ziet u daarin veranderingen? Vraag 2 Zo ja, heeft u voorbeelden van deze veranderingen? Verkennen van het begrip zelfredzaamheid Vraag 3 Wat zegt het begrip zelfredzaamheid u? Vraag 4 Welke kenmerken vindt u belangrijk binnen zelfredzaamheid? Vraag 5 Zou u daar een definitie van kunnen geven? Vraag 6 Ziet u zelfredzaamheid terug binnen uw werk? In welke gevallen komt u zelfredzaamheid tegen? Vraag 7 Is zelfredzaamheid vandaag de dag naar uw mening dan prominenter aanwezig? Wordt er meer van mensen verwacht? Vraag 8 Wat wie wordt verwacht dat zij zelfredzamer zijn? En door wie? Effecten van het begrip zelfredzaamheid Vraag 9 Heeft zelfredzaamheid gevolgen voor uw manier van werken? Vraag 10 Zijn mensen zelfredzamer geworden? En hoe merkt u dat? Vraag 11 Welke mensen zijn er in uw ogen zelfredzamer geworden? Is dat iedereen of een bepaalde groep...? Vraag 12 Hoe staat u zelf tegenover de ontwikkeling van zelfredzaamheid? Vraag 13 Heeft u nog eigen ideeën over zelfredzaamheid Of en hoe deze bevorderd of gestimuleerd kan worden?
96