Zakelijke mededelingen en opdrachten herformuleren
1
Geef aan de leerling een uitnodiging op papier voor een infoavond over de sneeuw-, bos- of zeeklassen en bespreek die kort. Wie wordt uitgenodigd? Waarvoor? Op welke locatie en wanneer gaat die avond door? Speel nu een situatie na. De leerling is de directeur die de uitnodiging voor de informatieavond komt toelichten in de klas. Jij bent de leerling die nog een vraag heeft over een onduidelijkheid.
2
Nodig iemand van een lager leerjaar of lagere graad uit. De leerling gaat met die medeleerling een spelletje spelen. Je kiest samen met de twee leerlingen een spel uit dat de jongere leerling niet kent, maar jouw leerling wel. Laat jouw leerling het spel duidelijk uitleggen aan de jongere leerling. Daarna proberen jullie het spel alle drie samen te spelen. Heeft jouw leerling het spelverloop goed uitgelegd?
3
Je speelt een rollenspel. De leerling wordt leerkracht en gaat aan jou lesgeven. Kies een vrij eenvoudig onderwerp. Laat hem bijvoorbeeld de maaltafels toetsen of een letter aanleren. Bespreek op voorhand het verloop van de les en laat de leerling een eigen inbreng doen. De leerling neemt ook effectief plaats vooraan in de klas en jij zit aan een leerlingenbankje. Tip Vertrek vanuit iets waarin de leerling uitblinkt. Dat kan even goed een les L.O. zijn, waarbij je naar een grotere ruimte gaat (bv. speelplaats of turnzaal).
Verhalen op begrijpelijke wijze vertellen
1
Maak zelf een eenvoudige kamishibai (vertellen met prenten). Sluit aan bij iets wat de leerling heeft gedaan tijdens het weekend, een mooie herinnering of een voorval uit de klas of de school. Laat de leerling tekeningen maken of uitbeelden om het voorval weer te geven. Laat hem dat aan jou tonen, samen met de bijbehorende uitleg.
2
Welke film heeft de leerling recent gezien? Laat hem vertellen waarover die film ging. Bespreek ook de personages voor wie hij een voorkeur heeft. Surf op het internet naar informatie, bekijk eventueel de trailer, zoek afbeeldingen van de hoofdpersonages om het verhaal te ondersteunen. Welk personage zou de leerling willen spelen in de film?
3
Laat de leerling het einde van een verhaal verzinnen. Daarna kan de leerling oefenen om het verhaal op een leuke manier naar voor te brengen. Hij kan zelf voorstellen doen over hoe hij dat wil aanpakken: attributen maken, afbeeldingen zoeken, stemgeluiden inoefenen. Als hij dat durft, kan hij het verhaal ook brengen voor kleuters of familie (bv. ouders of grootouders). Suggesties • Je geeft de leerling twee personages rond wie hij een verhaal opbouwt. • Je geeft de leerling een paar foto’s waarrond hij een verhaal opbouwt. • Je geeft de leerling een strip die hij in een verhaalvorm giet en vertelt.
6e leerjaar
TTTZBBH.indb 7
Spreken
7
25-02-15 15:31
Beschrijving van iets of iemand geven of opdrachten, instructies, problemen, regels stapsgewijs formuleren
1
Zoek foto’s die aan het niveau en de interesse van de leerling zijn aangepast: foto’s van sneeuw-, bos- of zeeklassen, foto’s van andere scholen via blogs, foto’s van schoolactiviteiten ... Speel een ‘wedstrijdje’: maak zo veel mogelijk zinnen die bij de foto passen. Je geeft zelf één voorbeeld (bv. we maakten zandkastelen die we moesten verdedigen). Je turft het aantal zinnen per persoon. Eventueel kun je een moeilijkheidsgraad inbouwen: maak nu vijf zinnen die niet bij de foto horen, vertel alleen over een bepaald aspect van de foto (bv. de materialen die erop staan) of ...
2
Je laat de leerling je stapsgewijs een nieuw technologisch snufje (iets op het internet, iets op een gsm ...) en de mogelijkheden ervan uitleggen. Hij toont je hoe hij te werk gaat en geeft je daarbij enkele tips om het ook zelf te doen. Daarna voer je uit wat de leerling je heeft getoond of uitgelegd. Tip De leerling mag je ook de instructies van zijn lievelingsgame uitleggen.
3
Je tekent een ovaal op een A4-blad. De leerling geeft je daarbij instructies. Hoe moet het gezicht eruitzien? Wat moet je er dus allemaal bijtekenen? Het resultaat mag best karikaturaal en overdreven zijn. Je kunt de rollen omdraaien, zodat de leerling ook eens kan tekenen volgens jouw instructies. Daarna kan hij de figuur nog wat bijkleuren en het wezen een naam geven. Tip Je kunt elkaar ook bestaande personen laten tekenen. Nadat de leerling je alle instructies heeft gegeven, moet jij raden welke persoon de leerling je heeft laten tekenen.
Eigen fantasie verwoorden
8
TTTZBBH.indb 8
Spreken
1
Je werkt met enkele kleine voorwerpen waarmee de leerling een fragment in scène kan zetten (bv. Legofiguurtjes) en minidecorstukken, zoals boompjes, huisjes en autootjes. Daarmee zal de leerling een fotoreportage maken. Hij ensceneert verschillende scènes en fotografeert die (bv. met een Legofiguurtje en een raceauto een reportage rond een race maken). De leerling kan de fotoreportage daarna gebruiken om een nieuws- of sportbericht te maken en als reporter ter plaatse te presenteren voor een jeugdprogramma. Jij kunt daarin ook fungeren als interviewer en de leerling als figurant in zijn reportage laten meespelen.
2
Je laat de leerling een ideale vakantieplaats verzinnen. Die fictieve bestemming laat je de leerling op een wereldkaart zetten. De leerling kiest een prent uit die het dichtst bij zijn droombestemming aansluit en praat daarover: hoe ziet die plaats eruit (bv. palmbomen met chocolaatjes aan de takken ...)? De leerling beeldt zich in dat hij een bezoeker van die plaats is. Wat kan hij zien, horen, ruiken, beleven ...?
6e leerjaar
25-02-15 15:31
Gericht vragen beantwoorden
3
De leerling maakt een schets van de voor hem perfecte middelbare school, ondersteund door een gesprek. Eventueel kun je even op het internet surfen naar bestaande middelbare scholen in de buurt om ideeën op te doen en kernwoorden te noteren. Wat moet allemaal aanwezig zijn? Hoe moet de school eruitzien? Wie moet op je school zijn? Welke vakken wil je krijgen? ... Op basis van dat gesprek worden kernwoorden op de schets genoteerd.
4
Je maakt woordkaarten waarop je woorden schrijft: papa, voetballer, schrijfster, meisje / jongen, koning, beroemde danseres ... Je schrijft op het bord de zin ‘Als ik ... was, dan ...’. De leerling neemt een woordkaart en vult de stelling aan. Daarna vertelt hij wat hij allemaal zou doen of wensen als hij die persoon was. ‘Als ik een koning was, zou ik een reis door het land maken en in elk dorp ...’ De leerling mag zijn fantasie volop gebruiken.
1
De leerling sluit zijn ogen. Je maakt het één minuut stil. Je geeft op voorhand de opdracht dat de leerling heel goed moet luisteren naar geluiden uit de omgeving. Na die minuut stilte laat je de leerling zijn ervaringen met je delen. Eventueel stel je daarover bijkomende vragen. Duurde het lang? Kon je je makkelijk concentreren? Mocht het nog langer duren? Hoe voelde je je? Wat kon je allemaal horen? Dacht je dat het hier stiller was? ... Tip Je kunt de opdracht ook buiten de klasruimte uitvoeren.
6e leerjaar
TTTZBBH.indb 9
2
Op een dobbelsteen kleef je stickers met vraagwoorden. Hoe? Waar? Wanneer? Wie was erbij? ... De leerling vertelt over een gebeurtenis uit de klas, iets wat in het weekend of tijdens een wedstrijd in de sportclub is gebeurd. De leerling dobbelt en vertelt zo over de gebeurtenis. Je stelt bijkomende vragen die hem op weg kunnen helpen.
3
Je neemt de klasfoto van de leerling. Je laat de leerling vertellen wie er allemaal in zijn klas zit. Je stelt enkele vragen. Wie is je beste vriend(in)? Waarom zijn jullie goede vrienden? Kennen jullie elkaar al lang? ... Dan bedenk je enkele beroepen en is het aan de leerling om te bedenken welke beroepen er bij zijn klasgenoten zouden passen. Wie uit je klas zou later schrijver kunnen / willen worden? Waarom? Wie zou dokter worden? Wie zou voor de klas staan? ... Je sluit af met vragen over de toekomst van de leerling. Wat zou jij willen worden? Waarom? ...
4
Zoek een strip met een grappige situatie of een misverstand. Haal het fragment eruit. Bespreek wat is gebeurd. Wat is fout gelopen? Hoe is de situatie verlopen en een misverstand geworden? Hoe is ze geëindigd? Laat de leerling dan zelf een strip lezen en er een bepaalde situatie uithalen. Waarom kiest hij net die situatie? Bespreek ook die strip met de leerling.
Spreken
9
25-02-15 15:31
4
Laat de leerling informatie opzoeken over de reisweg met de trein naar de kust of naar de Ardennen en terug. Hoe doe je dat? Hoe ga je te werk? Bezoek je websites? Ga je telefoneren? Bekijk je dat op een landkaart? Zorg ervoor dat de hulpmiddelen beschikbaar zijn voor de leerling. Begeleid hem goed. Tip Je kunt de leerling eventueel een reisweg laten uitstippelen die hij op een later tijdstip ook echt kan uitvoeren.
Bereid zijn eigen gevoelens en verlangens op een persoonlijke manier uit te drukken
1
Je bedenkt samen met de leerling wat je kunt maken als ‘bedanking voor de leerkracht’: een eenvoudig knutselwerk (vogelnest, bloem in papier, iets uit klei ...). Jullie bereiden dat samen voor. Waarvoor kun je de leerkracht bedanken? Wat ga je zeggen? Samen bouwen jullie enkele goede zinnen. Wat doe je eventueel extra als je de bedanking afgeeft (handdruk, drie zoenen ...)? De leerling mag het knutselwerk dan afgeven als het klaar is.
2
Laat de leerling fragmenten van verschillende soorten muziek (dansmuziek, romantische muziek, kinderliedjes, rapmuziek, klassieke muziek) beluisteren. De leerling omschrijft bij elk fragment het gevoel dat hij heeft bij het horen ervan. Je kunt dat ook doen aan de hand van een gevoelskaart. Laat de leerling, als hij dat wil, bewegen op de muziek, neuriën of meetrommelen.
3
Vertrek vanuit een concrete beleving van de leerling, zoals zijn laatste verjaardagsfeest, lente- of communiefeest. De leerling kreeg cadeaus en er was een feestje. Wie was er allemaal? Wat hebben jullie gedaan of gegeten? Welke cadeaus vond je fijn? Welk cadeau was het leukste? Kreeg je een cadeau waarmee je niet blij was? Hoe reageerde je? Waarom?
Gesprekken voeren (specifiek voor gesprekken) De leerlingen oriënteren zich. Inzicht in de communicatieve situatie – Waarover? Tot wie? Tekstsoort? Teksttype? Doel? Gesprek plannen qua tijd, organisatie
6e leerjaar
TTTZBBH.indb 11
1
Nodig iemand uit in de klas (ouder, grootouder ...) die komt luisteren of kijken naar het lievelingslied of een fragment uit de lievelingsfilm van de leerling. Bespreek met de leerling hoe je de gast gaat ontvangen: inrichting van de klas, voorzien van een hapje en een drankje, uur – plaats – duur van de afspraak, ontvangst van de gast ... Bereid samen ook een welkomstwoord voor.
2
Neem een zandloper en zet die voor de leerling. De leerling moet iets te weten komen en stelt daarom zo veel mogelijk vragen aan jou binnen de tijd van de zandloper. Zo probeert hij bijvoorbeeld een voorwerp, dat jij hebt verstopt, in of buiten de klas te lokaliseren. De leerling kan je ook uitvragen om een codewoord te weten te komen om een koffer of kluis te kraken ...
Spreken
11
25-02-15 15:31
Spreekdoel en onderwerp bepalen
Verslag uitbrengen van het gesprek, samenvatten
12
TTTZBBH.indb 12
Spreken
3
Werk rond het besef van tijd. Maak een weekoverzicht (maandag, dinsdag ...) op een A4-blad. Stel samen de weekplanning van de leerling op. Noteer bij elke dag van de week de activiteiten van de leerling zo nauwkeurig mogelijk. Vermeld ook de plaats en het uur van elke activiteit. Je kunt zelfs het huiswerk noteren als aanloop naar het secundair onderwijs waar plannen heel belangrijk is. Wanneer studeert de leerling? Hoeveel tijd neemt dat in beslag? ...
4
Je gaat spelenderwijs na of de leerling de tijd goed kan inschatten. • De leerling gaat naast zijn stoel staan. Wanneer de leerling denkt dat een volledige minuut voorbij is, gaat hij zitten. • Time hoelang de leerling erover doet om naar het toilet te gaan en terug. Laat hem eerst schatten. • Time hoelang het duurt om de leerling vijf keer rond zijn vinger te laten draaien (vinger op de grond zetten en rondjes maken). Weer eerst laten schatten! • Hoelang duurt het om een pakje te openen? Of de zandloper te laten leeglopen? Ook hier weer telkens schatten.
1
Verzamel post-its met spreuken over een bepaald thema (internet), zoals liefde, verliefdheid of geluk, en andere wijsheden. Schrijf de zinnen zelf. Zorg ervoor dat bepaalde zinnen iets met elkaar gemeen hebben. Laat de leerling dan enkele vragen beantwoorden. Wat hebben sommige zinnen met elkaar gemeen? Verzamel ze. Onder welk onderwerp kunnen we ze plaatsen? Je kunt dat ook doen met afbeeldingen. Gebruik zeker de bekende, leuke tekeningen van Kim Casali (Liefde is ...). Als afsluiter kun je de leerling zelf een ‘Liefde is ...’ laten aanvullen.
2
Maak samen met de leerling een kwartetspel over muziekgroepen of zangers die de leerling kent of graag hoort. Hij kan op het internet eventueel nog bijkomende informatie over het gekozen onderwerp opzoeken. Bij een kwartet is het de bedoeling om vier kaarten te verzamelen die bij eenzelfde onderwerp passen. Je maakt bijvoorbeeld vier kaarten over Justin Bieber of een ander tieneridool: een bekende hit, zijn vriendin, zijn nationaliteit en zijn leeftijd. Je zorgt voor minstens vijf kwartetten. Daarna nodig je twee klasgenoten uit om samen met jou en de leerling het spel te spelen.
3
De leerling is een verkoper van gsm’s. Bereid samen een verkooppraatje voor. Laat de leerling zijn eigen gsm of jouw gsm aanprijzen. Hij laat het toestel zien in al zijn facetten en probeert dat aan de man te brengen. Wat kun je allemaal doen met deze gsm? Bereid het praatje voor. Waarop moet je letten als je iets wilt verkopen? Heeft de leerling ervaring met verkopen voor de jeugdbeweging of een andere organisatie?
1
Je toont een fragment uit een jongerenprogramma. Op losse kaarten noteer je enkele woorden over de opbouw van het programma. De leerling legt de woorden daarna in de volgorde van het programma. Aan de hand van die woorden kan de leerling enkele vragen beantwoorden. Welk programma heb je bekeken? Wie heb je gezien? Waarover ging het gesprek? Hoelang duurde het programma? ...
6e leerjaar
25-02-15 15:31
2
Vraag aan de leerling wanneer hij voor het laatst ruzie had met iemand of op een leuk feestje was. Je laat het onderwerp afhangen van de leerling. Probeer hem te begeleiden door stimulerende vragen te stellen. Wanneer? Met wie? Waarom? Wie was er allemaal? Wat gebeurde er eerst? Hoe hadden ze het huis versierd? Hebben ze hulp gezocht om het probleem op te lossen? ... Eventueel kun je werken met een mindmap. Je noteert de vragen op voorhand in een mindmap om zo een structuur aan de leerling te tonen. Daarna vul je de antwoorden in kernwoorden in.
3
Zoek een interview in een jongerenmagazine of een jeugdkrant, met vraag en antwoord. Laat de leerling het interview in zijn eigen woorden samenvatten. Stel vragen om samen de opbouw te maken. Wie is er aan het woord? Is het een bekende persoon? Welke vragen worden gesteld? Waarover wordt vooral gesproken? De leerling is nu even de interviewer en maakt voor dezelfde geïnterviewde persoon een drietal vragen die de echte interviewer niet heeft gesteld, maar waarop hij toch het antwoord wil weten.
4
Voorzie de audio-cd van een boek van Harry Potter (bibliotheek) of een fragment van de film. Zoek een gesprek tussen twee hoofdpersonages (Ron en Harry, Hermelien en Harry ...). Laat de leerling een vijftal minuten luisteren of kijken naar het fragment. Daarna vertelt hij kort welke personages aan bod kwamen en waarover het gesprek ging. Je stelt vragen om de leerling te begeleiden. Tip Je kunt ook een ander boek kiezen waarbij een audio-cd beschikbaar is. Ga met de leerling naar de bibliotheek en laat hem er zelf eentje uitkiezen.
Interview openen, passende vragen stellen en eventueel doorvragen en afsluiten
6e leerjaar
TTTZBBH.indb 13
1
Je gaat met de leerling naar een middelbare school in de buurt om een interview van een leerkracht af te nemen. Je bereidt dat gesprek in een vorige sessie voor. Waarom wil je dit interview doen (je bent nieuwsgierig naar volgend jaar ...)? Welke vragen kun je stellen? Wat wil je juist weten? ... Stel een checklist op met de leerling. Als je niet naar een middelbare school kunt gaan, kun je de leerling ook de vragen via mail naar een leerkracht laten sturen of je nodigt een leerkracht uit voor een gesprek met de leerling.
2
De leerling is auteur voor de schoolkrant. Hij kiest een persoon uit de school over wie hij graag iets meer te weten wil komen: bv. de poetsvrouw, de buschauffeur, de kokkin, de directeur, de turnleerkracht ... Over deze persoon zal hij een artikel schrijven op basis van een interview. Je bereidt het interview voor met de leerling. Wat weet hij al over die persoon? Waarvoor dient het interview? Wie gaat het lezen? Waarom heb je hem / haar gekozen? Wat zou je over die persoon willen schrijven? De leerling noteert vragen over dingen die hij over die persoon wil weten. Laat de leerling het interview ook effectief afnemen. Als dat niet mogelijk is, kan hij de vragen per mail doorsturen.
Spreken
13
25-02-15 15:31
Reageren en uitkomen voor zijn mening in een discussie / gesprek
Kritisch reageren in een discussie / gesprek met gepaste (tegen)argumenten
14
TTTZBBH.indb 14
Spreken
3
Je bereidt samen met de leerling een mondelinge enquête over vrijetijdsbesteding voor. Wat doe je in je vrije tijd? Hoeveel uur spendeer je daaraan? Doe je dat in clubverband? Doe je dat alleen of in groep? In een volgende les gaat de leerling die enquête mondeling afnemen bij zo veel mogelijk leerkrachten van de school. Samen bekijk je daarna de resultaten en probeer je ze te ordenen. De resultaten kunnen eventueel in de schoolkrant worden geplaatst of in de leraarskamer worden opgehangen.
1
Je tekent buiten een lijn die gradeert van groen over oranje tot rood. Je doet een jongerenuitspraak, zoals ‘Illegaal downloaden van liedjes mag toch wel zeker!’. Twitter en jongerentijdschriften zijn daarvoor goede bronnen. De leerling duidt met zijn positie op de lijn aan in hoeverre hij het eens is met de stelling. Je vraagt aan de leerling waarom hij daar gaat staan.
2
De leerling bekijkt een artikel uit Yeti (jongerentijdschrift van Klasse) of een ander jongerentijdschrift. Wat is zijn mening over de bladzijde (opbouw, tekst, tekeningen ...), de titel (past die bij het artikel, zorgt de titel ervoor dat je het artikel zou lezen?), de inhoud (begrijp je alles, weet je iets meer?) ... De leerling maakt een ‘rapport’ waarbij die onderdelen aan bod komen. Dat rapport kan hij zelf ontwikkelen of je geeft een creatief voorbeeld. Bijvoorbeeld: je tekent de volumeknop van een muziekinstallatie. Hoe hoger de leerling het volume inkleurt, hoe beter hij het artikel vindt.
3
Je geeft aan de leerling de kans om te reageren op enkele koppen uit een kinderkrant, die je eventueel toelicht. De leerling reageert met ‘pro’ of ‘contra’. Leg die termen eventueel eerst uit. Wanneer de leerling met ‘pro!’ reageert, betekent dat dat de leerling het artikel wel zou willen lezen, dat de kop hem aanspreekt, hem nieuwsgierig maakt, het onderwerp hem zou kunnen boeien ... Wanneer de leerling echter ‘contra!’ roept, betekent dat dat het artikel hem niet zou kunnen boeien. Je kiest een kop uit waarbij de leerling ‘pro!’ heeft geroepen. Dat artikel laat je de leerling lezen of lezen jullie samen. Vond je het artikel boeiend? Wat vind je van de inhoud? Ga je akkoord met wat wordt gezegd ...?
1
Haal een artikel uit een kinderkrant. Laat de leerling het stuk lezen, eventueel nog een tweede keer. Vraag dan naar zijn mening. Blijf doorvragen en breng zelf tegenargumenten aan. De leerling moet leren om bij zijn mening te blijven. Of hij kan van mening veranderen, mits een duidelijke argumentatie.
2
Je bekijkt samen een interview uit een jeugdjournaal (Karrewiet, Ketnet ...). Wie is de geïnterviewde? Is het een interessant of populair persoon? Voor welke leeftijdscategorie is hij interessant? Heeft hij iets te vertellen? Waarover? Welke vragen worden gesteld? Wat zou je nog meer vragen? Wat vond je de leukste vraag? Vond je de vragen duidelijk? ...
6e leerjaar
25-02-15 15:31
Gericht vragen beantwoorden (ook van medeleerlingen)
3
Speel een rollenspel in de rechtbank. Jullie zijn advocaten die elk iemand moeten verdedigen. Leg de feiten uit en bereid het rollenspel samen voor. Wat is er precies gebeurd? Wie verdedigt de misdadiger, wie het slachtoffer? Welke argumenten en tegenargumenten kunnen er aan bod komen? Je ensceneert een rechtszaak (hoofddeksel, hamertje, toga). Je speelt het rollenspel. Je neemt allebei plaats achter een bank tegenover mekaar. Eventueel kijk je op een filmpje op het internet even na hoe het er in het echt aan toe gaat bij een rechtszaak.
1
Je vraagt aan de klasleerkracht van de leerling om alle leerlingen van de klas één vraag aan de leerling te laten noteren (over zijn hobby’s, zijn familie, zijn huisdieren, zijn favoriete film ...). Laat elke vraag op een apart blaadje noteren. De leerling leest dan bij jou elke vraag voor en beantwoordt ze. Jij noteert het antwoord. Bundel de antwoorden en laat de leerling een voorblad van een boekje over zichzelf maken.
2
Houd een ‘vragenrondje’ met de leerling. Vraag hem om een foto van een reis of iets anders mee te brengen. Het mag ook een foto of afbeelding uit een mooi boek of tijdschrift zijn over iets wat indruk op hem heeft gemaakt. Stel zo veel mogelijk vragen over de foto (beeld, gebeurtenis, meer diepgaande vragen ...). De leerling beantwoordt de vragen zo goed mogelijk.
3
Speel het speltype Zeeslag met de leerling en noem het Woordslag. Je voorziet een A4-blad met ruitjes. Op de lengte van je blad bovenaan zet je bij elk ruitje coördinaten (A, B, C, D, E ...) en op de zijkant (breedte) zet je andere coördinaten (1, 2, 3, 4, 5 ...). Voor de leerling doe je hetzelfde. Nu hebben jullie allebei een slagveld. Daarop tekent elkeen voor zich, uit het zicht van de ander, verspreid over zijn blad een viertal korte woorden (in elk ruitje een letter) over een thema dat jullie op voorhand afspreken. Nu speel je het spel. Jij vraagt aan de leerling of hij op de volgende coördinaten een letter van een van de woorden heeft staan (lengtecoördinaat en breedtecoördinaat). De leerling verifieert dat. Als dat inderdaad zo is, heb je raak geschoten en mag je aan de leerling een vraag stellen die meer informatie over het woord kan geven. De leerling beantwoordt de vraag. Je mag nu nog eens spelen. Telkens als een speler bij zijn tegenspeler raak schiet, mag hij een vraag stellen die met het woord te maken heeft. Zo speel je verder tot alle woorden ‘gezonken’ zijn. Kan de tegenspeler nu ook de woorden van de andere speler raden?
4
Stel verschillende persoonlijke vragen aan de leerling (lichaams- of schoenmaat, omtrek van het hoofd, afstand school – woonplaats, vervoer naar school, lengte van de pink, heupomtrek ...). Bespreek na elke vraag meteen het antwoord. Ga dan na hoe goed de leerling zijn beste vriend(in) kent. Op welke van de vorige vragen kent hij het antwoord voor die beste vriend(in)? Tip Als de leerling zijn eigen maten niet kent, zorg er dan voor dat die eventueel kunnen worden gemeten met een lintmeter of meetlat, zodat er op elke vraag een antwoord wordt gevonden.
6e leerjaar
TTTZBBH.indb 15
Spreken
15
25-02-15 15:31
Vragen stellen en hulp inroepen
1
Je speelt een spel met de leerling. Je neemt een voorwerp uit de klas of brengt er een mee. Je spreekt op voorhand een thema af. De leerling mag het voorwerp niet zien. Hij moet raden over welk voorwerp het gaat door vragen te stellen. Om het moeilijker te maken, kun je afspreken dat hij alleen ja-neenvragen mag stellen. Als hij vastzit en het voorwerp niet kan raden, kan hij een joker inzetten: hij krijgt dan een tip van jou. Je kunt de rollen na een tijd omdraaien, zodat de leerling gemotiveerd blijft.
2
Neem een dobbelsteen of een kubus. Kleef er stickers op met bepaalde vraagwoorden. Waar? Wat? Wanneer? Waarom? Hoe? Begin motiverend. Het engste wat je ooit hebt meegemaakt? De eerste keer dat je verliefd was? De leerling gooit de dobbelsteen en stelt een vraag met het vraagwoord dat bovenaan de dobbelsteen staat. Kan de leerling alles te weten komen over je spannend weekend?
3
Gebruik flitskaarten. Je noteert een woord op een flitskaart en steekt de kaart omhoog. De leerling moet zo snel mogelijk een goede vraag maken met het woord op de flitskaart. De bedoeling is om zo veel mogelijk vragen te stellen binnen één minuut. Turf het aantal goede vragen en probeer enkele ‘minder goed geformuleerde vragen’ te onthouden. Bespreek op voorhand niet hoe goede vragen worden gesteld. Bespreek na afloop wel wat goede vragen zijn. Herhaal de activiteit en turf het aantal vragen opnieuw. Kon de leerling nu meer goede vragen stellen dan de eerste keer? Bespreek ook de minder goede vragen die de leerling de eerste keer heeft gesteld.
Taalgedragsconventies hanteren en gespreksregels respecteren Nadenken over welke woorden in een concrete situatie passend en doeltreffend zijn
16
TTTZBBH.indb 16
Spreken
1
Je gaat de straat op met de leerling. Laat de leerling aan een voorbijganger de weg naar het station of een andere belangrijke plaats in de buurt van de school vragen. Bespreek het resultaat. Jullie stappen naar de locatie en vragen er informatie over een treintraject, de prijs van een postzegel, de voorradigheid van een cd of dvd ..., afhankelijk van de plaats waar jullie zijn. Bespreek ook hier of de leerling in die situaties de juiste woorden en zinswendingen heeft gebruikt.
2
Je maakt twee dozen met kaartjes. In de ene doos steek je kaartjes met korte situaties. Bijvoorbeeld: de persoon met wie je hebt afgesproken, ligt in het ziekenhuis, is jarig en wordt twaalf, heeft zonet een kindje gekregen ... In de andere doos steek je kaartjes met gevoelens: blij, verdrietig ... De leerling trekt een kaartje uit elke doos. Hij speelt de situatie met de gepaste gevoelens.
6e leerjaar
25-02-15 15:31
Mensen begroeten en bedanken en zich verontschuldigen
3
Verzamel in een doos situaties aan de hand van uitnodigingen voor een huwelijk, verjaardag, receptie, mededelingen voor een adreswijziging, geboorte, foto’s, afbeeldingen, overlijdensberichten, iemand die een huisdier krijgt ... Leg aan de leerling uit dat jullie verschillende situaties gaan bespreken: situaties die hij zelf ook kan meemaken en waarbij hij dus gepast zal moeten reageren. De leerling haalt een situatie uit de doos. Over welke situatie gaat het? Hoe zouden we gepast kunnen reageren? Wat zouden we kunnen zeggen? Wat zeggen we beter niet?
1
De leerling beluistert een vooraf opgenomen telefoongesprek of bekijkt er een op het internet (YouTube). Je bespreekt de opbouw. Hoe begint het gesprek? Verdere verloop? Afsluiting? ... Je kunt nu samen met de leerling op YouTube een ‘fout’, maar meestal leuk telefoongesprek beluisteren. Wat was er fout aan dat gesprek? Daarna bereidt de leerling zelf een gesprek voor met zijn ouders of vriend over een zelf gekozen onderwerp of vraag. Dat gesprek kan dan ook effectief worden uitgevoerd. Tip Je kunt deze opdracht ook uitvoeren door een Skypegesprek als uitgangspunt te nemen.
Gespreksregels zelfstandig toepassen en bewaken in een gespreksgroep
6e leerjaar
TTTZBBH.indb 17
2
Via het internet bekijken jullie een fragment van een ontmoeting tussen twee personen die elkaar kennen (bv. uit de serie Friends). Hoe begroeten ze elkaar? Wat doen ze? Hoe begroet jij een vriend? Daarna bekijken jullie een fragment van een ontmoeting tussen twee onbekenden voor elkaar (bv. fragment uit de film Bee Movie of Wall-E) Welk verschil merk je op? Hoe begroet je iemand die je niet kent?
3
De leerling brengt enkele strips mee en zelf kun je er beste ook een aantal voorzien, liefst verschillende soorten, zodat het aanbod gevarieerd is en de opdracht ook interessanter wordt. Je kunt als voorbeeld eerst een fragment uit een stripverhaal tonen en dat met de leerling bespreken. Daarna gaat de leerling in de strips zelf op zoek naar waar mensen elkaar ontmoeten. Wat zie je? Kennen ze elkaar? Hoe spreken ze elkaar aan? Hoe bedanken ze elkaar? Hoe verontschuldigen ze zich?
1
Zet een zandloper of een kookwekker klaar. Kies een onderwerp waarover je zelf even vertelt: welk eten je gisterenavond hebt klaargemaakt, wat je na thuiskomst hebt gedaan ... Draai de zandloper om of zet de wekker op en praat daarover. Daarna draai je de zandloper terug om en laat je de leerling iets vertellen over een onderwerp dat hij kiest. Onderbreek hem, doe alsof je niet luistert of ga gewoon even weg. Nadat de tijd is verstreken, bespreek je met de leerling of dat een correcte manier van luisteren of reageren was. Hoe voelde de leerling zich? Hoe heeft hij de situatie verder aangepakt? Wat zou hij nog kunnen hebben gedaan? Laat de leerling zelf ook eens ongewenst gedrag stellen en reageer er als leerkracht gepast op. Bespreek dat ook even.
Spreken
17
25-02-15 15:31
2
Nodig een andere leerling uit voor deze les. Laat de leerling samen met zijn klasgenoot een kort gesprek voeren over een film die ze hebben gezien of een stelling die jij of een van de leerlingen zelf aanbrengt (bv. ik voel me goed op school, rekenen is leuk ...). Ze hebben allebei een ander standpunt over het thema: de ene vond de film heel goed of is akkoord met de stelling, de andere niet. Je maakt enkele afspraken. • Je laat elkaar uitspreken. • Je respecteert elkaars mening. Leerling 1 geeft aan elk voor- of tegenargument van leerling 2 een score van 0 tot 5 (0 = helemaal niet akkoord – 5 = helemaal akkoord). Eerst brengt leerling 1 een argument aan en geeft leerling 2 een score, daarna is het de beurt aan leerling 2 om een argument te zeggen waaraan leerling 1 een score van 1 tot 5 toekent. De leerlingen leggen telkens uit waarom ze die score hebben gegeven. Jij kunt het gesprek modereren. Jullie bespreken achteraf of het gesprek volgens de afspraken is verlopen.
3
Ga met de leerling naar een winkel (krantenwinkel, bakker, supermarkt ...) en laat de leerling iets bestellen. Dat kan iets zijn wat je bijvoorbeeld zelf nodig hebt of misschien kan de leerling een boodschappenlijstje van thuis meebrengen. Bereid het gesprek met de leerling eerst goed voor. Hoe spreek je iemand aan? Wat ga je bestellen? Hoe bestel je het? Wat zeg je als je weggaat? (= oefenen op een gesprek met een onbekende volwassene)
Taalvaardigheden ontwikkelen en beheersen Op zinsniveau Correct vormen van feiten, meningen, argumenten
1
De leerling krijgt een rode en een groene kaart. Je legt hem uit dat groen voor ‘akkoord’ staat en rood voor ‘niet akkoord’. Je zegt dat je enkele zaken over de school of de klas van de leerling zult vertellen. Tijdens het gesprek steekt de leerling ofwel een groene ofwel een rode kaart omhoog. Je bouwt de zinnen zo op dat je reactie uitlokt bij de leerling. Wanneer je merkt dat de leerling de kaarten niet actief omhoog steekt, kun je op regelmatige tijdstippen (bv. na een stelling) even halt houden. Stellingen • Onze speelplaats is veel te groot, die mag best wat kleiner zijn. • De pauzes duren te lang. • Tijdens de pauzes zou iedereen moeten voetballen. Daarna kun je enkele stellingen uitkiezen en die verder bespreken met de leerling.
18
TTTZBBH.indb 18
Spreken
6e leerjaar
25-02-15 15:31
2
Je schrijft een deel van een zin aan het bord (vriendschap is ...). Je maakt ‘een rad van fortuin’: je knipt een grote cirkel uit een stuk karton. Op de stralen schrijf je een twintigtal regels die een mogelijke aanvulling op de zinnen op het bord kunnen zijn (bv. elkaar troosten als je liefdesverdriet hebt). In het midden van de cirkel bevestig je met een splitpennetje een rode pijl. Door dat splitpennetje kan de pijl op de cirkel ronddraaien. Je laat de leerling aan de pijl draaien, waarna hij op de stelling reageert. Andere situaties kunnen zijn: liefde is ..., leerkracht zijn is ... Tip Door via een zoekmachine op het internet ‘liefde is ...’ of ‘vriendschap is ...’ in te geven, bekom je heel wat voorbeelden. Je kunt die ook visueel aanbieden.
3
Zorg voor twee flappen: een flap met in het groen ‘zo graag’ en een flap met in het rood ‘zo liever niet’. Stel enkele situaties aan de leerling voor. ‘Een jongen / meisje wil mij een kus geven, maar ik wil dat eigenlijk helemaal niet.’ ‘Ik krijg een cd voor mijn verjaardag, maar ik heb die al.’ ... Bespreek hoe je gepast kunt reageren en noteer dat op de groene flap. Bespreek ook wat niet gepast is en noteer dat op de rode flap. Laat de leerling zelf ook enkele situaties aanbrengen. Eventueel kun je wat suggesties geven: iets wat in de klas of tijdens het weekend, in de winkel ... is gebeurd.
1
Je geeft aan de leerling een woord over een thema dat de leerling (eventueel) zelf bepaalt. Elke letter van dat woord is de beginletter van een ander woord over hetzelfde thema dat de leerling moet zoeken. Je neemt bijvoorbeeld het thema ‘sport’: de eerste letter is een S, dus vorm je een woord binnen het thema met een S = surfplank – P = polo – O = opslag – R = roeien – T = tennisbal.
2
Verzamel op voorhand zo veel mogelijk informatie over de familierelaties van de leerling. Geef eventueel enkele vragen rond zijn familie mee als voortaak (foto’s van de familieleden, info over overgrootouders ...). Maak op een blad met hem een mooie stamboom over zijn familie. Hij kan er een kleurrijk kunstwerk van maken door de stamboom te versieren met echte blaadjes, schors ...
3
Laat de leerling verzamelingen maken op het bord of op een A3-blad (bv. een verzameling ‘leuke lessen’ en een verzameling ‘saaie vakken’ op school). Wat doet de leerling graag? • Binnen de verzameling leuke vakken maak je bijvoorbeeld een verzameling ‘rekenen’. Wat vindt de leerling leuk binnen rekenen? Je maakt binnen rekenen een verzameling ‘cijferen’. Wat spreekt de leerling aan binnen cijferen? ... • Binnen de verzameling saaie vakken maak je bijvoorbeeld een verzameling ‘W.O.’ Wat boeit de leerling binnen W.O.? Je gaat dus altijd verder op het antwoord van de leerling. Laat de leerling kleurtjes gebruiken.
Op betekenisniveau Onderliggende of overkoepelende begrippen geven
6e leerjaar
TTTZBBH.indb 19
Spreken
19
25-02-15 15:31
Formuleren van zinnen waarin ze een relatie uitdrukken (oorzaak – gevolg / middel – doel / deel -geheel)
1
Op flitskaarten noteer je vragen van het genre ‘hoe kan ik ...?’ (bv. hoe kan ik te weten komen of mijn vrienden mee willen gaan zwemmen?). De leerling probeert een persoonlijk antwoord te geven, mogelijke oplossingen te bedenken. Andere voorbeelden zijn: hoe kan ik te weten komen welk weer het morgen wordt? Hoe kan ik vertellen dat ik verliefd op iemand ben? Hoe kan ik vertellen dat ik liever gerust word gelaten? ...
2
Je brengt een oud spel (een volksspel of iets wat op school aanwezig is) mee. Kent de leerling dat spel? Hoe zou dat spel worden gespeeld? De leerling probeert de spelregels te ontdekken door het spel te verkennen. Hij mag eventueel bijkomende informatie opzoeken op het internet. De leerling probeert jou het spel uit te leggen met wat hij te weten is gekomen door ermee te experimenteren, op te zoeken ... Daarna kun je de echte spelregels uitleggen en het spel eens spelen met de leerling. Tips • Als het bedachte spel van de leerling ook mogelijkheden biedt om te spelen, kun je dat uiteraard ook een keertje uitproberen. • Hetzelfde kun je doen voor oude gebruiksvoorwerpen (griffel ...).
Homoniemen kunnen geven
20
TTTZBBH.indb 20
Spreken
3
Je laat de leerling in een tijdschrift op zoek gaan naar reclameboodschappen. Hij knipt het product uit. Over welk product gaat het? Waarvoor wordt reclame gemaakt? Waar (in het geheel) staat het product afgebeeld? ... Dat herhaal je voor minstens drie reclameboodschappen. Daarna laat de je de leerling de producten van plaats wisselen (op de plaats waar het product is uitgeknipt, kleeft hij het uitgeknipte product van een andere reclameboodschap). Zo staan de producten op verkeerde plaatsen. Je bespreekt de ‘nieuwe reclameboodschappen’. Zou het zo nog kunnen kloppen? Is het zo nog goede reclame voor het product? Waarom (niet)? ...
1
Maak een uitgebreide overzichtskaart met verschillende homoniemen. Probeer met de leerling een homoniemenketting te maken. Geef een homoniem als startwoord en laat hem het woord in een zin zetten met één betekenis en met de andere betekenis een andere zin maken, bijvoorbeeld: ‘haar fiets was stuk’ vs. ‘mijn haar is net geknipt bij de kapper’. De leerling zoekt in de lijst een woord dat met een ‘r’ begint. De laatste letter van het ene homoniem is de startletter voor het andere homoniem. Als de leerling een nieuw woord heeft gekozen, zet hij dat in twee zinnen (met de twee betekenissen). Ga zo voort tot er geen woorden meer kunnen worden gevonden op de overzichtskaart. Als het spel snel gedaan is, kun je een ander startwoord kiezen. Eventueel kun je de woorden noteren.
6e leerjaar
25-02-15 15:31
Uitdrukkingen gepast gebruiken in een zin
6e leerjaar
TTTZBBH.indb 21
2
Maak samen met de leerling een memory van homoniemen. Vorm de koppels op deze manier: één kaart met de ene betekenis, de andere kaart met de andere betekenis, maar dus hetzelfde woord. De leerling brengt homoniemen aan die hij nog kent van de les, maar hij kan extra voorbeelden zoeken op het internet of in een tekst (met homoniemen) die je hem aanbiedt en jullie samen overlopen. Laat de leerling tijdens het spelen telkens het afgebeelde woord verduidelijken (of uitbeelden).
3
Laat de leerling aan de hand van een voorbeeld verwoorden wat homoniemen zijn. Kent hij nog andere voorbeelden? Als hij er geen meer kent, mag hij nog verder zoeken op het internet. Laat hem afbeeldingen zoeken van beide betekenissen en die verzamelen om er woordkaarten van te maken. Wanneer hij minstens voor tien woorden homoniemen heeft gevonden, kan hij de woordkaarten bij elkaar leggen en opnieuw ordenen.
4
Maak een wandeling met de leerling. Bij het begin van de wandeling check je even of de leerling nog weet wat een homoniem is door een voorbeeld aan te reiken. De leerling probeert zo veel mogelijk homoniemen te herkennen in de dingen en voorwerpen die hij onderweg tegenkomt. Hij geeft ook telkens de twee betekenissen van het woord weer. Onderweg geef je tips.
1
Laat de leerling enkele uitdrukkingen op het internet zoeken bij ‘Afbeeldingen’ (spreekwoorden als zoekterm). Hier vind je vaak kleurplaten met verschillende uitdrukkingen op één plaat. Welke herkent de leerling? Gaat het om de ‘echte betekenis’ of eerder om de ‘letterlijke betekenis’? Maak een collage met uitdrukkingen (geschreven of afgedrukt) en afbeeldingen van de uitdrukking of de letterlijke betekenis ervan. Als je de letterlijke betekenis afbeeldt of zelf tekent, geeft dat leukere effecten op de collage. Misschien kan de klasleerkracht de collage gebruiken in de les over uitdrukkingen?
2
Je biedt de leerling een kruiswoordpuzzel van een spreekwoord aan. Bijvoorbeeld: 1 Lidwoord / 2 Vrucht / 3 Als iemand struikelt, dan ... hij. / 4 Ontkenning / 5 Niet dichtbij / 6 Voorzetsel / 7 Lidwoord / 8 Het is hoog en je ziet het buiten. → De appel valt niet ver van de boom. Je kunt de leerling een stuk op weg helpen door van elk woord de eerste letter in de kruiswoordpuzzel te noteren.
3
Laat de leerling een rebus rond een uitdrukking maken. Hij mag daarvoor ook dingen tekenen of afbeeldingen gebruiken. Je begeleidt de leerling daarbij. De rebus(sen) kan de klasleerkracht aan de klas voorleggen, zodat de andere leerlingen uit de klas die kunnen oplossen. Je laat de leerling de rebussen verbeteren. Konden de andere leerlingen ook de betekenis van de uitdrukking achterhalen?
Spreken
21
25-02-15 15:31
Beeldende en speelse taal verzinnen en in een zin gebruiken (vergelijkingen, alliteratie, raadsel, rijm, woordspeling)
1
Jullie gaan samen vergelijkingen uitbeelden. Dat is geen gemakkelijke opdracht voor de leerling, maar het is vast lachen geblazen! Je zoekt samen met de leerling een tiental vergelijkingen over verschillende thema’s. Je begint met vergelijkingen die de leerling uit zichzelf kent. Heeft hij geen inspiratie meer, dan kun je altijd het internet raadplegen of zelf een aantal vergelijkingen aanbrengen. Je schrijft vijf vergelijkingen voor de leerling en vijf voor jou op een blad of kaart. Jij beeldt als eerste een vergelijking uit. De leerling raadt over welke vergelijking het gaat. Daarna beeldt de leerling een vergelijking uit en is het jouw beurt om te raden.
2
De leerling mag een auditieve reclameboodschap maken voor zijn favoriete snack. Wat wil je zeker vermelden (ingrediënten zoals vlees, vitaminen ...)? Voor wie is de reclameboodschap bedoeld? Tot wie ga je je richten? Waarom is het een lekker product en het eten waard? Samen bouw je een slagzin op om de snack te promoten. De slagzin moet een alliteratie bevatten (bv. een lekkere lolly). Samen met de leerling bouw je zo de spot op. Die kan dan worden opgenomen en beluisterd, eventueel zelfs in de klas. Tip Beluister en bekijk als brainstorm met de leerling eerst zelf een reclamespot voor een snack of iets lekkers.
3
Voorzie een aantal strips van Suske en Wiske. Herkent de leerling de alliteratie in de titels? Je vraagt hem of hij ook zo’n titel kan verzinnen. Als dat lukt, kan hij een collage maken met alliteraties die hij in de strips heeft gevonden, zelf heeft verzonnen en eventueel als aanvulling op het internet vindt. Benadruk in de collage de eerste letters van de alliteratie met kleur of andere versieringen, zodat onmiddellijk opvalt waarover de collage gaat.
4
Schrijf het begin van een gedicht met rijm op (bv. drie zinnen). Lees het stukje voor aan de leerling. Dan moet de leerling mondeling een zin toevoegen aan het gedicht. Noteer die zin. Daarna is het terug jouw beurt om een rijmende zin aan het gedicht te breien. Zo voegen jullie om beurten een zin toe. De voorwaarde is dat het gedicht moet blijven rijmen. Prenten kunnen de leerling inspiratie bieden, wanneer het opbouwen van een gedicht moeilijk gaat. Waarschuw de leerling wanneer het gedicht moet worden afgerond. Tip Je kunt ook een raadsel opstellen met de leerling.
22
TTTZBBH.indb 22
Spreken
6e leerjaar
25-02-15 15:31
Expressief, muzisch spreken (dramatische werkvorm) Deelnemen aan dramatische werkvormen … Zich inleven in duidelijke herkenbare rollen en situaties
1
Je vraagt aan de leerling om zijn gezinssamenstelling kort toe te lichten. Heeft hij broers, zussen? Indien niet kun je de familie uitbreiden naar tantes, nonkels, grootouders, neefjes en nichtjes. Wie woont er allemaal in dezelfde woonst? Je laat de leerling de namen van zijn gezin of familie op een A3-blad noteren. De leerling denkt na welke typische uitspraken hij aan die personen kan koppelen: uitspraken die ze herhaaldelijk doen, die ze met die persoon associëren. Bijvoorbeeld: mama zegt altijd ‘Komaan, uit je bed, het is tijd’ en papa roept tijdens de voetbalmatch altijd ‘Geef er een lap op!’ ... De leerling leest die uitspraken daarna voor en bootst daarbij de stem en intonatie van het betreffende familielid na. Tip Je kunt zelf ook een schets van jouw gezin maken om de leerling op weg te helpen.
Een boodschap overbrengen ondersteund met lichaamstaal
2
De leerling denkt aan zijn beste vriend(in) of iemand die hij goed kent. Dat mag dus ook een volwassene zijn, zoals zijn vader of moeder. Hoe zou een gewone schooldag eruitzien voor die persoon? Wat zou hij doen? Zijn er gelijkenissen met zijn eigen dag? Zou hij een dag willen ruilen met die persoon? De leerling kan hetzelfde doen voor een vakantiedag of een weekend.
3
Je laat de leerling in gedachten iemand anders zijn. Hij mag kiezen wie hij wil zijn: idool, broer, vriend, acteur ... Het moet wel iemand zijn over wie hij veel weet. De leerling moet zich nu voorstellen aan jou. Waar woont hij? Welk geslacht heeft hij? Welke taal spreekt hij? Jij moet raden wie hij is. Je kunt de rollen ook eens omdraaien. Bijvoorbeeld: ‘Ik ben van het mannelijk geslacht. Ik ben groot en houd van zingen. Ik heb blond haar en spreek Engels in het dagelijks leven. Ik scoorde een hit met het liedje ...’
1
Noteer samen met de leerling enkele gevoelens (jaloers, verdrietig, moe, verveeld ...). Laat de leerling op het internet of in kranten en tijdschriften zoeken naar afbeeldingen die het beste bij die gevoelens passen. Je drukt die af of knipt ze uit en de leerling maakt zijn eigen gevoelskaart door prenten aan de gevoelens te koppelen. Laat de leerling uitleggen waarom hij die prenten kiest en met alleen lichaamstaal (mimiek, houding ...) een gevoel uitbeelden. Tip Wanneer de leerling ‘lichaamstaal’ als zoekterm ingeeft, komt hij automatisch bij heel wat boeiende voorbeelden uit.
6e leerjaar
TTTZBBH.indb 23
Spreken
23
25-02-15 15:31
Diverse tekstsoorten expressief naar voren brengen
2
Je zoekt prenten van gerechten in een kookboek of tijdschriften, op het internet ... Je toont de leerling een prent. De leerling probeert met lichaamstaal duidelijk te maken in welke mate hij dat gerecht lust: heel lekker, lekker, redelijk, eigenlijk niet lekker, vies, echt slecht, oneetbaar ... Je overloopt zo een aantal gerechten. Dan herhaal je dat nog eens, maar nu mag de leerling één woord toevoegen om iets meer toelichting te geven aan zijn voorkeur of afkeur voor het gerecht (njam, bah ...). Zo mag je de leerling in een volgende fase zijn lichaamstaal nog iets meer talig laten ondersteunen, zodat jij als leerkracht weet waarom hij een bepaald recept verkiest of afkeurt. Bijvoorbeeld: ‘njam, wortels vind ik lekker’ of ‘bah, ik lust geen rijst’.
3
De leerling maakt een zin die te maken heeft met zijn hobby. Bijvoorbeeld voor de hobby voetbal: ‘ik maak een goal en ben blij’, ‘ik heb pinnen onder mijn voetbalschoenen, dat kan gevaarlijk zijn’. Hij beeldt de zin uit door alleen gebruik te maken van lichaamstaal. Jij probeert te raden wat de leerling wil zeggen. Nu beeld jij een zin uit bij een thema waarover je de leerling op voorhand inlicht. De leerling raadt nu jouw zin.
4
Jullie maken samen een woordspin met korte zinnen – bij voorkeur zo veel mogelijk werkwoorden – over de hobby van de leerling (dansen, muziek, lezen, koken ...). Je beeldt een zin van de woordspin uit. De leerling raadt over welke zin het gaat. Waaraan herkende hij de zin? Daarna probeert de leerling om een andere zin van de woordspin uit te beelden. Jij moet ontdekken over welke zin het gaat. Bijvoorbeeld bij de hobby muziek: ‘ik oefen op de piano’, ‘ik sla de maat’, ‘ik zing mee met de muziek’.
1
Voorzie een sprookjesboek voor kleuters. Je vertelt aan de leerling dat hij een spannend sprookje gaat voorlezen aan kleuters. Je neemt een sprookje met een boos of slecht personage (heks, boze stiefmoeder ...). Je bespreekt op voorhand met de leerling waarop hij moet letten om de aandacht van de kleuters te behouden en de spanning op te drijven: expressie, traag spreken, af en toe oogcontact, stem vervormen, luid of stil spreken ... Misschien heeft de leerling zelf nog suggesties? Jullie oefenen het verhaal in. De leerling leest het verhaal echt voor aan een aantal kleuters of een kleuterklas.
2
Beluister enkele vertellers op het internet (via een zoekmachine). Welke stem vindt de leerling aangenaam? Wie spreekt te snel of te traag? Laat de leerling van de (bv. drie) vertellers die hij online heeft beluisterd één verteller uitkiezen die het beste heeft voorgelezen. Die krijgt de voorleesprijs van de leerling. Tip Je kunt de leerling ook een fragment uit een drietal audio-cd’s laten horen (bv. Harry Potter, Het dolfijnenkind, verhalen van Bart Peeters ...). Die expressief voorgelezen verhalen zijn heel boeiend om naar te luisteren. Bespreek die met de leerling.
24
TTTZBBH.indb 24
Spreken
6e leerjaar
25-02-15 15:31
3
Je voorziet een aantal instrumenten of voorwerpen die geluid kunnen maken en een verhaal met een verhaallijn waaraan geluiden kunnen worden toegevoegd (bv. een strip). Je leest het verhaal een eerste keer voor, de leerling luistert en zegt ‘stop’ als hij een mogelijkheid ziet in het verhaal om een geluid toe te voegen. Bij een tweede voorleesronde probeert de leerling op de door hem voorziene momenten in het verhaal zelfstandig de geluiden te maken met instrumenten, andere voorwerpen of gewoon door het gebruik van zijn handen en voeten.
1
Je begint met de eerste twee zinnen van een verhaal te vertellen. De leerling pikt daarop in en vertelt de twee volgende zinnen. Dan ga je weer verder. Ga zo door tot je het verhaal kunt afronden. De leerling probeert, met jouw hulp waar nodig, het verhaal in zijn geheel te vertellen. Laat de leerling het verhaal naar inhoud beoordelen. Vind je het een spannend verhaal of eerder grappig? Zou je nog andere personages hebben betrokken? Zo ja, welke? Eventueel kun je het verhaal aanpassen als de leerling er nog iets aan wil veranderen.
2
Voorzie een toestel waarmee je geluiden kunt opnemen (gsm, dictafoon, microfoon ...). Ga op de speelplaats staan of in een park op een bank zitten. Maak het stil en luister gedurende één minuut naar de omgevingsgeluiden. Neem die geluiden op. Zet het resultaat daarna op muziek of voeg er een beat aan toe.
Spreektaak / gesprek beoordelen De inhoud beoordelen en eventueel verbeteren
Tip Je kunt ook vertrekken vanuit geluiden die jullie maken door alleen gebruik te maken van jullie lichaam (klakken met de tong, smakken met de lippen, vingers kraken, stampen met de voeten, zuchten, snurken ...) en die opnemen. Probeer er een muzieknummer van te maken door er een beat aan toe te voegen of eventueel kleine instrumenten te gebruiken (triangel, tamboerijn, blokfluit, sambaballen ...). Klinkt het leuk? Wat ontbreekt? ...
De vorm en formulering beoordelen en eventueel verbeteren
6e leerjaar
TTTZBBH.indb 25
3
Beluister of bekijk samen een Nederlandstalig raplied (Kraantje Pappie, Gers Pardoel ...) en bespreek de inhoud ervan. Druk de tekst eventueel af.. Waarover gaat het lied? Wat vind je van de muziekvorm? Laat de leerling een zin veranderen of bijvoegen. Probeer het lied samen te rappen. Als de leerling het aandurft, kan hij het lied alleen playbacken. Wanneer het zijn eigen bijgevoegde of gewijzigde zin is, zingt hij echt mee.
1
Je kopieert een bladzijde uit een boek van Geronimo Stilton (Fantasiareeks ...) of een strip met heel wat klanknabootsingen en speciale effecten die meestal in een ander lettertype en -grootte staan (FC De Kampioenen, Urbanus ...). Wat valt de leerling op? Waarom zou dat worden gedaan? Wat is zijn mening daarover? Leest hij zulke boeken en strips graag? Je laat de leerling de bladzijde voorlezen en daarbij aandacht besteden aan het expressieve. Dat kan door te letten op intonatie, stemgebruik ... Spreken
25
25-02-15 15:31
2
Laat de leerling surfen naar een website over dierennieuws en een heel leuk dierenweetje zoeken. Past de foto bij de tekst? Is het een leuke en/of toepasselijke titel? Is de inhoud interessant? Wat ga je zeker onthouden? Tip Je vindt heel wat leuke dierenweetjes via dierennieuws.nl en in het tijdschrift National Geographic Junior.
De spreektaak beoordelen i.f.v. de hele communicatieve situatie
3
Laat de leerling presentatoren van muziekprogramma’s op de radio (MNM, Q-Music ...) beoordelen. Hoe kondigen ze een nummer aan? Geef op voorhand aan waarop de leerling moet letten: de geluidssterkte van hun stem, de intonatie, de woordkeuze van hun aankondiging ... Was het een grappige of eerder serieuze aankondiging? Kreeg je genoeg informatie over het aangekondigde liedje? Je kunt de leerling punten laten geven op de presentatoren, eventueel zelfs met een scorebord dat hij zelf maakt.
1
Bekijk een fragment van een misverstand in een soap op televisie of tekenfilm. Probeer alle componenten van het communicatieschema in te vullen. Bij welke stap ging het mis? Misschien was de boodschap dubbelzinnig of heeft de spreker gelogen? Misschien heeft de luisteraar het niet zo goed begrepen of de boodschap letterlijk genomen? Tip Je kunt ook een strip vol spreekverwarringen en misverstanden gebruiken.
26
TTTZBBH.indb 26
Spreken
2
Bekijk een weerbericht op televisie. Laat de leerling kort samenvatten welk weer er voor de volgende dag is voorspeld. Daarna vergelijk je samen met de leerling het bericht van de televisie met de weersvoorspelling in een krant en/of op het internet via een zoekmachine. Welk weerbericht vind je het beste? Met welke bron weet je het meeste over het weer voor de volgende dag? Zijn de overzichten en kaartjes duidelijk? Begrijp je wat de weerman bedoelt als hij naar kaarten en foto’s verwijst?
3
Laat de leerling kinderraadsels en/of moppen opzoeken via een zoekmachine op het internet en een ‘show’ voorbereiden, alleen of samen met een andere leerling. Verwijs daarbij naar een bekende die een stand-up comedy opvoert en laat eventueel een kort fragment zien als voorbeeld. Je kunt de leerling de zelfgemaakte show voor een beperkt publiek, zoals ouders of grootouders, laten spelen. Film het resultaat en herbekijk het. Bespreek het achteraf met de leerling(en).
6e leerjaar
25-02-15 15:31