Wordt het risico op zeespiegelstijging onderschat? Lennart van der Linde, Haags Milieucentrum, januari 2015 Samenvatting Een niet te negeren deel van de klimaatwetenschappers houdt rekening met een risico op grotere en snellere zeespiegelstijging dan waar het IPCC, PBL, KNMI en zelfs de Deltacommissie tot dusver rekening mee hebben gehouden. Zelfs bij sterke mitigatie lijkt er een risico te bestaan dat de worst-case van de Deltacommissie (3,5 meter stijging mondiaal in 2200) nog niet de echte worst-case is (bijvoorbeeld 5 meter stijging mondiaal in 2200). Bij weinig of geen mitigatie is misschien wel 6-7 meter stijging in 2200 en 9-12 meter in 2300 mogelijk, met uiteindelijk een stijgsnelheid van 5-6 meter per eeuw. In hoeverre Nederland bij zo’n grote en snelle zeespiegelstijging nog tegen overstroming te beschermen zou zijn, is vooralsnog onduidelijk. Er lijkt nog weinig nagedacht te zijn over de risico’s van een stijging van meer dan 1,5 meter/eeuw. Bij stijgsnelheden van misschien wel 2-6 meter/eeuw tussen 2100 en 2300 zou het voortbestaan van Nederland op het spel kunnen staan. Een update van het werk van de Deltacommissie uit 2008 lijkt gewenst om de risico’s opnieuw zorgvuldig in beeld te brengen op basis van het nieuwe IPCC-rapport uit 2013 en de recente artikelen die sindsdien in de wetenschappelijke vakbladen verschenen zijn. Inleiding In 2008 publiceerde de Deltacommissie haar rapport “Samen werken met water: een land dat leeft bouwt aan zijn toekomst”. Daarin wordt als worst-case rekening gehouden met een gemiddelde mondiale zeespiegelstijging van 1,1 meter in 2100 en 3,5 meter in 2200. Voor de Nederlandse kust zou dat kunnen oplopen tot 1,2 meter in 2100 en 4 meter in 2200. Inclusief bodemdaling zou de lokale stijging in 2100 1,3 meter kunnen bedragen. Dit is fors meer dan de KNMI-schattingen uit 2006 voor de meest waarschijnlijke stijging. Onderstaande figuur vat de worst-case schatting van de Deltacommissie samen en vergelijkt die met de KNMI-schatting:
Sinds 2008 is een groot aantal nieuwe wetenschappelijke artikelen gepubliceerd over de risico’s van zeespiegelstijging. Het IPCC heeft die beoordeeld en samengevat in hun vijfde rapport in 2013. De IPCC-conclusies in 2013 komen voor het jaar 2100 redelijk overeen met die van de Deltacommissie in 2008, maar voor het jaar 2200 blijven de IPCC-schattingen onder die van de Deltacommissie. Ook sinds 2013 zijn echter weer diverse artikelen in vakbladen verschenen die suggereren dat zowel het IPCC als de Deltacommissie het risico van snelle, grote en onomkeerbare zeespiegelstijging wellicht nog altijd onderschatten. Voor de periode na 2100 acht het IPCC dat zelf ook waarschijnlijk. Dit roept de vraag op in hoeverre de analyse van de Deltacommissie uit 2008 nog actueel is en in hoeverre de inschatting van het worst-case risico voor zeespiegelstijging wellicht naar boven bijgesteld dient te worden. Deze notitie geeft een verkennend antwoord op die vraag op basis van een deel van de recent verschenen wetenschappelijke publicaties hierover.
1
Worst-case schattingen van het IPCC 2013 en daarna Wie het recente IPCC Synthesis Report (2014) leest, ziet dat figuur 2.8c op basis van procesmodellen de volgende schatting geeft voor de mogelijke stijging van 2100 tot 2500, met als maxima bijna 1 meter rond 2100, ruim 2 meter rond 2200, en ruim 3,5 meter rond 2300:
Het IPCC onderkent echter expliciet, op p.30 van het volledige synthese-rapport (in de nog nietgeredigeerde versie), dat dit voor de periode na 2100 waarschijnlijk een onder-schatting is: “There is low confidence in the available models' ability to project solid ice discharge from the Antarctic ice sheet. Hence, these models likely underestimate the Antarctica ice sheet contribution, resulting in an underestimation of projected sea-level rise beyond 2100.” De prangende vraag is dan hoe groot die waarschijnlijke onderschatting zou kunnen zijn. Een begin van een antwoord geeft onder meer dit artikel van Rohling et al (2013) in Nature: http://www.nature.com/srep/2013/131212/srep03461/pdf/srep03461.pdf Hun figuur 1 laat de relatie zien tussen CO2 en de zeespiegel, zoals afgeleid uit geologische data over de afgelopen 40 miljoen jaar:
2
Daaruit blijkt dat 400 ppm, het huidige CO2-niveau, overeenkomt met een zeespiegelstijging van waarschijnlijk tussen de 9 en 31 meter, met 24 meter als beste schatting. Die bandbreedte zal deels te maken hebben met meetonzekerheden, maar deels waarschijnlijk ook met variatie in zoninstraling als gevolg van de Milankovitch-cycli. De hoogste zeespiegels zullen dan veroorzaakt zijn door optimale combinaties van CO2 en gunstige zoninstraling. Dit betekent dat bij een gemiddelde zoninstraling, zoals nu, het huidige CO2-niveau op termijn waarschijnlijk tot zo’n 20-25 meter stijging zal leiden. Vervolgens rijst dan de vraag hoe snel dit zou kunnen gaan. Rohling et al. kijken naar de natuurlijke variaties in het verleden, dus t.g.v. de natuurlijke forceringen van zoninstraling en vooral CO2 en albedo. Maar de huidige c.q. toekomstige menselijke CO2-forcering is minimaal 10x zo sterk als de natuurlijke forceringen in het verleden. Dus hoeveel keer sneller zou de zeespiegel dan kunnen gaan stijgen? Zit er een fysisch maximum aan die stijgsnelheid en zo ja, waar ligt dat maximum ongeveer? Rond de 4-5 meter/eeuw, zoals uit de natuurlijke variaties blijkt? Of nog een stuk(je) hoger, aangezien het nu geen natuurlijke variatie betreft, maar een door mensen veroorzaakte variatie? Figuur 3a in Rohling et al 2013 geeft een bandbreedte van circa 30 cm/eeuw tot ruim 4 meter/eeuw op basis van de natuurlijke variatie in het verleden:
De vraag is of door de huidige menselijke invloed de zeespiegelstijging in de toekomst nog sneller kan gaan dan de maximale stijging uit het verleden. We kunnen volgens Rohling et al. sowieso een risico op 11-13 meter stijging in 2400, met na 2300 een stijgsnelheid van ruim 4 meter/eeuw, niet uitsluiten, zeker niet bij BAU, volgens hun figuur 3b:
3
Maar zelfs bij sterke mitigatie, zou het momentum misschien nu al zo groot kunnen zijn, gezien de 10x sterkere forcering dan in het verleden, dat we zo’n risico niet meer helemaal kunnen uitsluiten. Dat Rohling c.s. met hun risico-inschatting niet alleen staan, blijkt ook uit recent onderzoek van Horton et al (2014) onder een 90-tal experts, en dan met name hun figuur 2: https://marine.rutgers.edu/pubs/private/HortonQSR_2013.pdf
Hieruit blijkt dat bijna 10% van de bevraagde experts een stijging van 8 meter of meer in het jaar 2300 bij BAU niet uitsluit, wat een stijgsnelheid zou impliceren van minimaal 3 meter/eeuw na 2100. Nog recenter publiceerden Kopp et al. (2014) de volgende schattingen: http://onlinelibrary.wiley.com/doi/10.1002/2014EF000239/full
Volgens hen is er bij BAU (RCP8.5) een 5% kans op 3,7 meter stijging in 2200, met op dat moment een stijgsnelheid van circa 30 centimeter per decennium (3 meter/eeuw). Zelfs bij sterke mitigatie (RCP2.6) schatten ze nog altijd een 5% kans op 2,4 meter stijging in 2200, met op dat moment een stijgsnelheid van bijna 20 centimeter/decennium (2 meter/eeuw). Ze schatten kleinere kansen voor nog hogere/snellere stijgingen, dus de vraag is welke kans we nog acceptabel vinden en/of als worst-case beschouwen. Hoe acceptabel vinden we bijvoorbeeld een kans van 0,5% op 5 meter stijging in 2200 (bij sterke mitigatie en op dat moment een stijgsnelheid
4
van circa 40 cm/decennium, of 4 m/eeuw) of op 6,3 meter in 2200 (bij geen/weinig mitigatie en op dat moment een stijgsnelheid van circa 50 cm/decennium, of 5 m/eeuw)? Dit alles impliceert in feite dat niet helemaal uit te sluiten is dat circa 9 meter stijging rond 2300 nu al niet meer te voorkomen zou zijn. Hoe meer CO2 we (mondiaal) nog uitstoten hoe groter dat risico wordt. Recent publiceerden ook Jevrejeva et al. een worst-case schatting, maar dan alleen voor 2100: http://www.glaciology.net/Home/PDFs/Announcements/upperlimitforsealevelprojectionsby2100 Onder worst-case verstaan zij een 5% kans bij BAU (RCP8.5). Die worst-case bedraagt volgens hun analyse circa 1,8 meter stijging in 2100:
Deze 1,8 meter is een stuk hoger dan de circa 1,2 meter die Kopp et al. schatten als 5%-grens, en vergelijkbaar met de 1,76 meter, waarvoor Kopp et al. slechts een 0,5% kans schatten en Rohling et al. een 2,5% kans. Wellicht is Kopp et al. nog een onderschatting van het risico op zeespiegelstijging? Deze conclusie wordt nog eens onderstreept door dit recente artikel van Pollard et al 2015 over de mogelijke bijdrage van Antarctica aan toekomstige zeespiegelstijging: http://www.sciencedirect.com/science/article/pii/S0012821X14007961 Zij zeggen in hun samenvatting: “In response to atmospheric and ocean temperatures typical of past warm periods, floating ice shelves may be drastically reduced or removed completely by increased oceanic melting, and by hydrofracturing due to surface melt draining into crevasses. Ice at deep grounding lines may be weakened by hydrofracturing and reduced buttressing, and may fail structurally if stresses exceed the ice yield strength, producing rapid retreat. Incorporating these mechanisms in our ice-sheet model accelerates the expected collapse of the West Antarctic Ice Sheet to decadal time scales, and also causes retreat into major East Antarctic subglacial basins, producing ~17m global sea-level rise within a few thousand years. The mechanisms are highly parameterized and should be tested by further process studies. But if accurate, they offer one explanation for past sea-level high stands, and suggest that Antarctica may be more vulnerable to warm climates than in most previous studies.” En in hun conclusie zeggen ze: “applying a simple Pliocene-like warming scenario to our model, the combined mechanisms of MISI [Marine Ice-Sheet Instability], melt-driven hydrofracturing and cliff failure cause a very rapid collapse of West Antarctic ice, on the order of decades. This is followed by retreat of East Antarctic basins within several hundred to a few thousand years. The total Antarctic ice loss corresponds to ~17m sea-level rise, in good agreement with high stands in geologic sea-level records, although uncertainty in the geologic records themselves should be considered… The time scale that emerges for West Antarctic collapse (~3m contribution to global sea-level rise within 100 years after a step-function warming) is an order of magnitude faster than previous estimates for the next century… our study is not directly applicable to the future because of our step-function climate change, Pliocene-like climate, and
5
homogeneous ocean warming. But even so, our predicted WAIS retreat rates are much faster than might be expected from the previous work” Dit alles wordt samengevat in hun figuur 4:
In een toelichting op dit artikel zegt mede-auteur Richard Alley: http://arstechnica.com/science/2015/01/updated-ice-sheet-model-matches-wild-swings-in-past-sealevels/ “It is still too early to say that this is an accurate worst-case scenario. Step-application of the [warming] is too extreme, clearly… but, it is within the realm of possibility that for the time-scale of collapse, the true worst worst-case scenario could be even a bit faster than modeled here; the renewed interest in this topic is recent, and the number of scientific papers exploring the physics remains low.” Vooralsnog lijkt een WAIS-collapse tussen op zijn vroegst 2050 en 2150 niet uitgesloten, met mogelijk 3m stijging binnen een eeuw tot gevolg, alleen al van WAIS. Inclusief bijdrage van Groenland, overige gletsjers en thermische expansie, lijkt dan 5 meter stijging tussen 2050 en 2150 niet uit te sluiten. In 2200 zou dan de totale stijging t.o.v. vandaag zo’n 7-8 meter kunnen bedragen. Dit zou twee keer zoveel zijn als de Deltacommissie in 2008 nog als worst-case beschouwde. Een update daarvan lijkt daarom verstandig. Risico’s inschatten en afwegen Hoeveel risico willen of mogen we nemen op een termijn van enkele eeuwen, of zelfs millennia? Het PBL gaat op basis van advies van de TU Delft vooralsnog uit van 1,5 meter/eeuw als worst-case qua zeespiegelstijging. Ze denken dat dit voor Nederland in ieder geval zo’n 4-5 eeuwen te doen is. Of Nederland op zo’n termijn meer dan 6-8 meter stijging aan zou kunnen, lijkt nog een open vraag. En in hoeverre die 1,5 meter/eeuw echt goed onderzocht is, blijft twijfelachtig, want een grondige studie daarnaar lijkt niet gedaan, of is in ieder geval niet gepubliceerd. Als nu steeds meer onderzoekers inschatten dat het worst-case risico wel eens (fors) groter zou kunnen zijn dan 1,5 meter/eeuw, tot wel 4-6 meter/eeuw, en dat op een termijn van 3-5 eeuwen misschien wel 10-20 meter totale stijging mogelijk is, dan zouden we toch minstens eens uitvoerig moeten nadenken over de mogelijke implicaties daarvan voor Nederland. De implicaties voor andere delen van de wereld zullen nog groter zijn, en zijn daardoor indirect ook van groot belang voor Nederland. En dan hebben we het alleen nog maar over zeespiegelstijging. Mogen we en willen we toekomstige generaties, en mensen elders in de wereld, met zo’n risicovolle erfenis opzadelen? In principe niet lijkt het, tenzij daar zeer zwaarwegende redenen voor zouden zijn. Maar wat zouden die zwaarwegende redenen kunnen zijn? Overigens ging de Deltacommissie uit van 3,5 meter mondiale stijging als worst-case voor 2200, met 4 meter stijging in Nederland en meer dan 2,5 m stijging in de 22e eeuw. Over de eeuwen daarna lieten ze zich niet uit.
6
Het genoemde advies uit Delft staat niet online, maar in dit artikel van juli 2007 in De Ingenieur wordt er naar verwezen door Willem Ligtvoet van het PBL (destijds nog het MNP): http://www.ikmaakmezorgen.nl/paginas/Krantenartikelen/Nederland_inpolderen.html Daarin valt onder meer te lezen: “[H]et MNP wilde weten wat voor zeespiegelstijging onze kustverdediging aankan en vroeg deskundigen van de TU Delft en het Waterloopkundig Laboratorium om advies. ‘Een stijging van 6 tot 8 m kunnen we met duin- en dijkversterking wel aan, zolang het tempo maar niet hoger ligt dan 1,5 m per eeuw’, geeft Ligtvoet aan.” Die 1,5 meter/eeuw is in april 2007 voor het eerst genoemd in het MNP/PBL-rapport Nederland Later: http://www.pbl.nl/publicaties/2007/IPCCWGIItweededeel4thAssessmentReports In dit PBL-bericht over dat rapport lezen we: “Met het huidige kustsysteem is een zeespiegelstijging van 1-1,5 meter per eeuw bij te houden. Bij een geleidelijke zeespiegelstijging conform de KNMI scenario’s (85 cm in 2100) is daarmee overstroming vanuit zee nog vele eeuwen beheersbaar.” De 6-8 meter totale stijging wordt hierin niet expliciet genoemd. De 1,5 meter/eeuw komt in latere PBL-rapporten steeds weer terug, samen met de worst-case van de Deltacommissie uit 2008, zoals o.a. in: http://www.pbl.nl/publicaties/2012/effecten-van-klimaatverandering-in-nederland-2012 Daar staat op p.48: “In 2007 heeſt het PBL samen met het KNMI plausibele extreme scenario’s voor de zeespiegelstijging bekeken. Op basis van paleogegevens in de literatuur werd toen een stijging met 1,5 meter per eeuw als indicatie gegeven voor een worst case-zeespiegelstijging voor Nederland (MNP 2007).” Vervolgens zeggen ze dat de Deltacommissie voor 2200 tot circa 3,5 meter als mondiale worst-case komt, met mogelijk meer dan 2,5 meter stijging voor Nederland van 2100 tot 2200. Ook verwijzen ze daar naar PBL 2011: http://www.pbl.nl/publicaties/2011/een-delta-in-beweging Op p.35 staat daar: “Het gevaar langs de kust lijkt minder urgent. Daar bieden de huidige methoden van zandsuppletie en versterking van de kustverdediging waarschijnlijk afdoende bescherming, zelfs bij een zeespiegelstijging van 1,5 meter per eeuw volgens het worst-case scenario (Deltacommissie 2008; Kuijpers-Linde et al. 2007).” Dit is enigszins onzorgvuldig wat betreft de Deltacommissie, die het over meer dan 2,5 meter stijging in de 22e eeuw heeft, als worst-case. Maar het is ook enigszins achterhaald als je naar de diverse recente worst-case schattingen in de literatuur kijkt. En als je verder kijkt naar de 23e eeuw kan het in een worst-case wellicht nog aanzienlijk meer dan 2,5 meter/eeuw worden. Er lijkt dus minimaal een update nodig van deze PBL-rapporten. Daar schijnt ook wel over nagedacht te worden, maar intussen hebben we in Nederland toch vrij breed het idee dat het met de klimaatrisico’s voor ons land relatief meevalt. Terwijl die risico’s dus in ieder geval op dit punt (fors) onderschat lijken te worden, zoals iemand als Pier Vellinga ook bij herhaling aangeeft. Vellinga geeft in het boek ‘Over de crisis niets dan goeds’ van Sjef Staps (2013) nogal forse kritiek op het hierboven gelinkte PBL-rapport over klimaatbestendig Nederland, waarin dus gesteld wordt dat ons land de klimaatopwarming tot 2100 nog redelijk aan zal kunnen: http://www.overdecrisisnietsdangoeds.nl/ Hij zegt (op p.113): “Waar ik bezwaar tegen heb is dat men niet verder kijkt dan 2100. Het wordt een erg wishful thinkingrapport door niet verder te kijken… De lijnen zullen daar niet stoppen met stijgen en daarmee zal de problematiek toenemen. Wat er staat is niet helemaal onwaar, maar wel een beetje tendentieus… Ik zeg dagelijks dat het onverantwoord is om ons met zo’n rapport gerust te stellen. Er is wel degelijk iets aan de hand, al duurt het meer dan vijftig jaar voordat mensen dat heel erg gaan voelen. Het gaat hier over mondiale problematiek. Daarom moeten we verder kijken dan Nederland… Als we het Middellandse-zeegebied in de beschouwing meenemen, dan krijg je een ronduit dramatisch rapport.
7
Er is namelijk geen toekomst denkbaar waarin het in Nederland wel goed gaat, als we ook de drastische veranderingen op klimaatgebied in Zuid-Europa in het plaatje meenemen. Natuurlijk heeft dat effect op Nederland! In dit rapport wordt niets gezegd over de wereldwijde invloeden van klimaatverandering die gevolgen hebben voor Nederland. Ik vind dat onvoldoende voorlichting.” Iets verderop zegt hij dan over het risico op snelle desintegratie van de ijskappen op Groenland en Antarctica (op pp.117-118): “De grote ramp vind ik vooral dat voorbij 2100 die zee ook nog met gemak verder doorstijgt met tientallen meters. Er zit geen rem op. Antarctica heeft zo veel sneeuw en ijs, dat als de klimaatverandering doorzet, ook voorbij zes graden, de zeespiegel wel zeventig meter zou kunnen stijgen. Dan ontstaat er, misschien over duizenden jaren, een ijsvrije wereld. Wil je dat op je geweten hebben? Liever niet, maar we doen er wel aan mee. Ja, dat is heel stom, onverantwoord en immoreel. Iedereen die dit weet, moet er wat aan doen… Het is dus waarschijnlijk dat we het Antarctica-ijs op den duur kwijtraken, alleen is de snelheid waarmee dat gebeurt wetenschappelijk nog onzeker. Veel specialisten zullen het erop houden dat zoiets wel 3.000 jaar kan duren. Ik denk dat het sneller zal gaan omdat al die processen telkens weer sneller blijken te gaan dan wij verwachten.” Ook Maarten Hajer, directeur van het PBL, komt in dit boek aan het woord. Hij erkent in feite dat Vellinga gelijk heeft, of zou kunnen hebben. Hajer geeft echter aan dat als de minister/politiek niet wil dat het PBL verder kijkt dan 2100, het PBL die vrijheid niet zelf kan nemen. Je krijgt dan dus enigszins of behoorlijk bijziende rapporten. Hetzelfde geldt overigens voor het KNMI, zoals de vorige directeur van het PBL, Klaas van Egmond, in het boek van Staps aangeeft. Ook het KNMI zou zich veel duidelijker uit kunnen spreken over de klimaatrisico’s, die vooralsnog alleen maar groter lijken te worden. Kortom, 400 ppm en meer lijkt het voortbestaan van ons land op termijn in gevaar te kunnen brengen, en de risico’s voor andere gebieden kunnen nog aanzienlijk groter zijn. Adaptatie zal sowieso nodig zijn, maar forse uitstootreductie is urgent om de gevolgen op termijn nog zoveel mogelijk beheersbaar te kunnen houden. Hoe toekomstbestendig is Nederland nog? De Haakse Zeedijk is wel ‘ns geopperd om Nederland ook tegen zulke grote en snelle stijgingen nog te kunnen beschermen. Dit zou een dijk van Vlissingen tot Den Helder moeten worden van circa 20 meter hoog, drie kilometer breed en 250 kilometer lang, op circa 25 kilometer uit de kust: http://haaksezeedijk.1holland.eu/uploads/Rapporten/technischrapport.pdf Hoe realistisch en betaalbaar dat is, lijkt lastig te beoordelen. Rijkswaterstaat schat de kosten op circa 150 miljard euro en vindt dat voorlopig duurder en minder geschikt dan het huidige Deltaprogramma, blijkt uit dit document (en op basis van wellicht dus te rooskleurige scenario’s qua zeespiegelstijging): http://haaksezeedijk.1holland.eu/uploads/Rapporten/rijkswaterstaat.pdf Willem Ligtvoet van het PBL heeft in het najaar van 2013 aangegeven dat een workshop met experts over het voorgaande misschien een goed idee zou zijn. Het is onduidelijk of die er ook gaat komen. Experts als Roderik vd Wal (Universiteit Utrecht) lijken wat voorzichtiger te zijn, maar ze sluiten de hierboven gesuggereerde risico’s ook niet zonder meer uit. Caroline Katsman (KNMI) is misschien nog voorzichtiger dan Roderik vd Wal. Dit zou een risico met zich mee kunnen brengen op ‘erring on the side of least drama’, zoals Brysse et al 2013 suggereren: http://www.wageningenur.nl/upload_mm/9/d/6/24618685-3919-475e-a59c-823e90376072_erring.pdf “[S]cientists are biased not toward alarmism but rather the reverse: toward cautious estimates, where we define caution as erring on the side of less rather than more alarming predictions.” Dit wordt onderschreven door Anderegg et al 2014: http://journals.ametsoc.org/doi/full/10.1175/BAMS-D-13-00115.1 Zij zeggen onder meer [mijn cursivering]: "Recent research has suggested in a number of key attributes in climate change that scientists have ‘erred on the side of least drama’ by underestimating changes in climate assessments (Brysse et al. 2013), effectively favoring the risk of type 2 errors to lower the chances of type 1 errors. Yet decision makers often take both type 1 and type 2 errors seriously. While many risk management and decisionmaking frameworks take account of and attempt to minimize the occurrence of both types of errors,
8
available evidence suggests that recent climate science does not amply consider both types of errors, particularly in assessments." En: "A retrospective analysis of several key attributes of global warming concluded that the IPCC as an institution has tended to be generally conservative and often underestimate key characteristics of climate (Brysse et al. 2013). This arguably has led to larger (though unknown) type 2 error rates, particularly in presenting the upper bounds of climate changes and impacts that might not capture the full tails of the probability density function distribution. As we discuss in the “Conclusions” section, higher type 2 error rates may be particularly harmful in presenting the full spectrum of risk for risk assessment and management." En: "while a full accounting of the relative prevalence of type 1 versus type 2 errors is not possible (as what determines an “error” is a difficult question and future projections cannot be assessed currently), the balance of evidence indicates that potential type 2 errors may be more prevalent in assessments, such as the IPCC. This asymmetry of treatment of error has unintended consequences. Type 2 errors can hinder communication of the full range of possible climate risks to the media, the public, and decision makers who have to justify the basis of their analyses. Thus, such errors have the potential to lead to unnecessary loss of lives, livelihoods, or economic damages. Yet, as Stephen Schneider eloquently highlighted throughout his work, highconsequence, controversial, uncertain impacts are exactly what policy makers and other stakeholders would like to know to perform risk management." En: "While considerations of type 1 and type 2 errors sometimes fall outside the typical approach to uncertainty characterization, several steps would help better address an asymmetry of error: - First, as part of an awareness of one's own epistemological biases, treatment of type 2 error as error is critical. - Second, reporting the full range of possible outcomes, even if improbable, controversial, or poorly understood, is essential if it is “not implausible.” - Third, drawing on information from diverse sources, especially in scientific assessment such as the IPCC, can help avoid type 2 errors. - Finally, better use of formal expert elicitation analysis can provide a full spectrum of possible impacts, supplement other data sources, and help avoid type 2 errors. The IPCC has made progress to opening the door on some of these areas. The most recent uncertainty guidance document covers some of the abovementioned steps and states that “findings can be constructed from the perspective of minimizing false-positive (type 1) or false-negative (type 2) errors, with resultant tradeoffs in the information emphasized” (Mastrandrea et al. 2013, p. 1). Furthermore, the expert elicitation analysis literature is also expanding in its treatment of major climate system uncertainties. A recent study on sea level rise based on elicitation analysis of 90 experts estimated the range of sea level rise by 2100 at 40–120 cm (Horton et al. 2014), with upper bounds above the current IPCC “likely” range (Fig. 2)." Ook zeggen ze nog: "A 5% p value cutoff has become scientific convention in many fields of the natural sciences, but it could, in theory, be selected to be a different threshold." Kopp et al 2014 tonen ook projecties van mogelijke toekomstige zeespiegelstijging met een geschatte kans kleiner dan 5%. De vraag is welke zwaarwegende argumenten er zijn om de grens in dit geval te leggen bij 5%, of 17% of 2,5% of 1%, of zelfs nog lager? Horton et al 2014 laten zien dat het IPCC de risico’s voor zeespiegelstijging volgens een aanzienlijk deel van de experts mogelijk nog onderschat. Is het niet verstandig om hiermee rekening te houden bij de interpretatie van het IPCC-rapport? Het volgende IPCC-rapport komt wellicht pas over een jaar of 5-6, terwijl in de komende jaren cruciale besluiten genomen worden, die ook op zeer lange termijn nog grote gevolgen kunnen hebben doordat ze bepalend kunnen zijn voor het wel of niet bereiken van omslagpunten in het klimaat- en aardsysteem. De Deltacommissie rapporteerde in 2008 ook een jaar na het IPCC-rapport van 2007. Zou het niet zinvol zijn dit jaar de Deltacommissie, of PBL, om een update te vragen n.a.v. de huidige wetenschappelijke stand van zaken?
9
Het lijkt verstandig terdege rekening te houden met de worst-case schattingen van Rohling et al 2013, Horton et al 2014, Kopp et al 2014, Jevrejeva et al 2014, en Pollard et al 2015, die allemaal een risico op 9-12 meter stijging rond 2300 niet uitsluiten. Deze worst-case risico’s maken het urgent (veel) meer dan tot dusver te investeren in beperking van deze risico’s door zowel het realiseren van een sterk nationaal, Europees en mondiaal mitigatiebeleid, als door het onderzoeken van opties voor verdergaand adaptatiebeleid. Conclusie Het huidige CO2-niveau van 400 ppm leidt volgens Rohling e.a. op termijn waarschijnlijk tot minimaal 10 meter zeespiegelstijging. De vraag is hoe snel dat kan gaan. Het PBL heeft tot dusver steeds gezegd: een worst-case van 1,5 meter/eeuw kan Nederland wel aan, tot in ieder geval een maximum van 6-8 meter totaal. Zolang de stijgsnelheid niet boven de 1,5 meter/eeuw komt, zouden we het dus nog minimaal 400 jaar kunnen uithouden. Dat lijkt ook de inschatting van het jongste IPCC-rapport, dat circa vijf meter stijging in het jaar 2400 en bijna zeven meter in 2500 als modelmatige maxima ziet, hoewel daarbij opgemerkt wordt dat dit waarschijnlijk onderschattingen zijn. Dus wat als het onverhoopt inderdaad sneller zou kunnen gaan en die zeven meter al in 2300, of zelfs in 2200 bereikt zou worden? Dan zou Nederland misschien niet meer te redden zijn. Het lijkt er echter op dat daar nog niet grondig over nagedacht is. Hoe groot dit risico precies is, is ook erg moeilijk te bepalen, want de aarde heeft waarschijnlijk nooit zo’n snelle CO2-stijging c.q. forcering meegemaakt. Volgens Rohling e.a. kunnen we een risico op 11-13 meter stijging in 2400, met na 2300 een stijgsnelheid van ruim 4 meter/eeuw, niet uitsluiten, zeker niet bij BAU. Volgens Kopp et al kunnen we bij BAU 7-8 meter in 2200 niet uitsluiten. Maar zelfs bij sterke mitigatie zou het momentum misschien nu al zo groot kunnen zijn, dat zulke risico’s niet te verwaarlozen zijn. Het worst-case risico voor 2200 lijkt volgens deze verkenning ongeveer twee keer groter dan de Deltacommissie in 2008 nog inschatte. Een update van hun analyse zou uitsluitsel kunnen geven in hoeverre deze conclusie ook na zorgvuldige bestudering door experts overeind blijft.
10