Woordenlijst – Het oog in de storm Hoofdstuk 5 absolute vrijheid – totale vrijheid waarin je door niets of niemand in je vrijheid belemmerd wordt. altruïsme – een bepaalde >>ethische positie. Altruïsten stellen het belang van anderen boven dat van henzelf. Het altruïsme is het tegenovergestelde van het >>egoïsme.
animal rationale – >>Inleiding aretè – Een Oudgrieks woord, dat o.a. >>deugd kan betekenen. autonomie – de vrijheid om zelf te bepalen wat je doet. categorische imperatief – term van Kant (het betekent letterlijk ‘onvoorwaardelijk gebod’) voor zijn belangrijkste morele wet, die luidt: ‘Handel zo, dat je kunt willen dat de >>maxime van je handeling een algemene wet wordt.’ conformist – Mensen die niet weten wat ze willen en ook niet de moeite nemen om daarachter te komen. Ze volgen de meute of juist degenen die zich tegen de meute verzetten. deontologische ethiek/plichtethiek – >>plichtethiek descriptieve ethiek – een deel van de ethiek dat zich bezighoudt met de beschrijving (descriptie) van feitelijke waarden- en normenstelsels, zoals die in bepaalde tijden en bepaalde plaatsen gelden of gegolden hebben. determinisme – een stroming in de ethiek die ervan uitgaat dat de vrije wil niet bestaat en dat menselijk handelen wordt veroorzaakt door invloeden waar de mens geen macht over heeft, bijvoorbeeld een aangeboren aard of de omstandigheden waarin iemand verkeert. deugd – een goede karaktereigenschap die blijkt uit de manier waarop we ons gedragen. kardinale deugden (Plato) – de vier >>deugden die Plato de allerbelangrijkste vindt: wijsheid, rechtvaardigheid, dapperheid en (ge)matig(d)heid. deugdethicus – Een bepaalde >>ethische positie. Een ethicus die deugden centraal stelt houdt zich minder bezig met normen dan met vragen als: ‘Hoe moet ik leven?’, ‘Wat is goed leven?’ Hij onderzoekt de voorwaarden voor het goede leven en denkt na over levenskunst. Het ontwikkelen van goede eigenschappen (deugden) is volgens de deugdethicus de belangrijkste voorwaarde voor een goed leven. doelethiek – een ethiek waarin het geluk wordt gezien als uiteindelijk doel van al ons handelen.
egoïsme – een bepaalde >>ethische positie. Egoïsten stellen hun eigen belang boven alles. Het egoïsme is het tegenovergestelde van het >>altruïsme. emotie – een irrationele gemoedsbeweging. Veel filosofen wijzen op het belang van het in toom houden van onze emoties, maar sommigen, onder wie Nussbaum, zijn er juist positief over.
en-soi/pour-soi – >>Hoofdstuk 8, être-pour-soi.être-en-soi. eros – >>Hoofdstuk 8 essentialisme – >>Inleiding ethisch criterium – een maatstaf die je hanteert als je beoordeelt of een handeling goed is of slecht. ethische positie – een bepaalde visie op wat goed en kwaad is. Je ethische positie bestaat uit een aantal uitgangspunten, een manier van denken en een maatstaf die je hanteert op het moment dat je handelingen goedkeurt of afwijst.
ethos – >>Inleiding eudaimonia – >>Hoofdstuk 8 existentialisme – verzamelnaam van filosofische stromingen die ervan uitgaan dat er niet zoiets bestaat als het wezen (essentie) van de mens, en zich richten op de unieke individualiteit van iedere mens afzonderlijk in zijn concrete bestaan (existentie). Op ethisch gebied valt volgens de existentialist geen enkele norm absoluut te rechtvaardigen. Je bent absoluut vrij in alles wat je doet en dus absoluut verantwoordelijk. Je kunt je niet beroepen op een gegeven norm. De enige rechtvaardiging die je kunt aanvoeren is dat jij ervoor kiest om zus of zo te handelen. facticiteit – ‘feitelijkheid’, de feitelijke omstandigheden waarin een mens zich bevindt en die zijn handelen beïnvloeden. geluk – een van de sleutelbegrippen uit de ethiek. De vraag naar geluk houdt filosofen al sinds Socrates bezig. Zo stelt Aristoteles dat geluk (eudaimonia) het uiteindelijke doel van al ons handelen is. generalisatietest – een test van Kant om te beoordelen of een handeling moreel goed is. Bij de test wordt de >>maxime van een concrete handeling veralgemeniseerd (gegeneraliseerd) tot algemene wet, waarna wordt gekeken of deze wet wenselijk zou zijn. Is dat niet het geval, dan is de handeling niet moreel goed. Uit deze generalisatietest ontwikkelde Kant zijn >>categorische imperatief. gesitueerde vrijheid – term van Sartre. We bevinden ons altijd in een bepaalde situatie die we niet zelf in de hand hebben en niet zelf gekozen hebben, deze wordt immers mede bepaald door
anderen en door allerlei omstandigheden. Maar hoe ik de wereld ervaar en betekenis geef aan de situatie waarin ik me bevind, is geheel aan mij. goede, het – kernbegrip uit de ethiek. Door de eeuwen heen zijn hier sterk verschillende invullingen aan gegeven. Volgens Plato verwijst al het goede naar een boven alles gelegen, absolute Idee van het goede. Aristoteles zocht het goede juist in de praktijk, in concrete handelingen en personen. Idee van het Goede (Plato) – in Plato’s Ideeënleer (>>Hoofdstuk 2) is de Idee van het Goede de hoogste Idee. Deze Idee is de bron van alle andere Ideeën, en het doorgronden ervan is het uiteindelijke doel van de filosofie. intrinsiek goede – iets wat goed is, niet omdat het een bepaald doel dient, maar wat goed is omwille van zichzelf. Plato’s >>Idee van het Goede is een voorbeeld van een intrinsiek goed. goede trouw – term van Sartre. De goede trouw houdt in dat iemand leeft in volstrekte aanvaarding van zijn absolute vrijheid en absolute verantwoordelijkheid voor alles wat hij doet. >>kwade trouw. goede wil – De goede wil is volgens Kant een wil die zich op redelijke gronden geboden acht een plicht te gehoorzamen, ongeacht de gevolgen daarvan.
greatest happiness principle – Engelse term voor het >>utiliteitsbeginsel. hèdonè – Oudgrieks voor genot. >>hedonisme. hedonisme – een bepaalde >>ethische positie. Hedonisten gaan ervan uit dat handelingen goed zijn als ze genot (Oudgrieks: hèdonè) verschaffen hedonistische calculus – een rekenmethode van Bentham, waarmee de totale hoeveelheid genot van een handeling kan worden berekend. In de calculus wordt onder andere rekening gehouden met de verhouding tussen de hoeveelheid genot en de hoeveelheid pijn die een handeling teweegbrengt, de duur van dat genot en die pijn, de intensiteit ervan, enz. heteronomie – onderworpenheid aan regels van buitenaf. Heteronomie staat tegenover >>autonomie.
homo mensura – Latijn voor ‘De mens is de maat (van alle dingen)’. De stelling wil zeggen dat alle dingen worden beoordeeld aan wat ze voor de mens, of voor ieder individu, betekenen. hoogste goed – iets wat niet goed is omdat het een bepaald doel dient, maar wat goed is omwille van zichzelf. Het hoogste goed is goed, omdat het goed is. >>intrinsiek goede hypothetische imperatief – Een morele wet, die een variant is op Kants >>categorische imperatief. Waar de categorische imperatief uitgaat van het goede van een handeling in het algemeen gezien, stelt een hypothetische imperatief dat een bepaalde handeling noodzakelijk is als
middel om een bepaald doel te bereiken. Bijvoorbeeld: ‘Wie honger heeft, mag een brood stelen’. Dus: stel dat je honger hebt (hypothese), dan ben je verplicht te stelen (imperatief). Die verplichting heb je echter alleen als er inderdaad geen ander middel is en als het doel (het stillen van je honger, zelfbehoud, overleven) een >>intrinsiek goed is. imbeciel (Savater) – Savater gebruikt de term imbeciel voor iedereen die moreel niet op eigen benen kan staan, en dus houvast zoekt buiten zichzelf en niet of onvoldoende gebruikmaakt van zijn vrijheid en zijn eigen verstand. Hij onderscheidt 5 soorten imbecielen: verveelden, besluitelozen, conformisten, slappelingen en koppigen. intuïtionisme – een bepaalde >>ethische positie. Intuïtionisten menen dat mensen een aangeboren moreel besef hebben. Als mensen trouw blijven aan dit innerlijke besef, dan handelen ze automatisch goed. juiste midden (Aristoteles) – Aristoteles was van mening dat een mens in zijn handelen steeds een middenpositie moest kiezen tussen 2 uitersten, het juiste midden, dat ook wel eens wordt aangeduid met de term de gulden middenweg.
katharsis – Oudgrieks voor ‘zuivering’. Aristoteles gebruikt de term voor het ontladen van emotionele spanning door het kijken naar een tragedievoorstelling. kwade trouw – term van Sartre. Kwade trouw is het afschuiven van je verantwoordelijkheid op anderen, uit angst voor je vrijheid. >>Heteronomie legalisme – een bepaalde >>ethische positie. Legalist vinden moreel houvast in het geldende recht. Goed is datgene wat de wet toestaat. Fout zijn die handelingen waarmee je de wet overtreedt.
mauvaise foi – Frans voor >>kwade trouw. maxime – een morele regel die impliciet blijkt uit een bepaalde handeling. Bijvoorbeeld: als iemand arm is en een brood steelt, kan uit deze handeling de maxime ‘wie arm is, mag een brood stelen’ worden afgeleid. De term speelt een belangrijke rol in de ethiek van Kant. meta-ethiek – een stroming in de ethiek die zich bezighoudt met de precieze betekenis van de begrippen die in de ethiek worden gebruikt, bijvoorbeeld ‘goed’, ‘kwaad’, ‘norm’ enz. moreel dilemma – Een dilemma – een keuze tussen twee opties die beide nadelen met zich meebrengen – waarbij morele overwegingen een rol spelen. naturalisme – Leer dat er niets bestaat buiten de natuur. Bentham wilde een ethiek die gebaseerd was op feiten en probeerde de ethiek te funderen in ‘de menselijke natuur’. naturalistische drogreden – Het positief waarderen van bepaald gedrag omdat dit gedrag nou eenmaal in de aard van de mens zit. Logisch gezien kun je uit het feit dat bepaald gedrag bestaat niet afleiden dat dit gedrag ook moreel juist is, dus hebben we hier te maken met een drogreden
(>>Hoofdstuk 1). Een voorbeeld is de gelijkstelling van genot en morele juistheid door de >>utilisten: dat een mens streeft naar genot hoeft nog niet te betekenen dat iets wat genot oplevert altijd moreel juist is. nihilisme – in ethische zin is het nihilisme de opvatting dat god noch gebod telt. Nihilisten vinden moraal nutteloos: mensen zijn dieren met dierlijke instincten. norm – een vertaling van een bepaalde >>waarde in een concrete gedragsregel. normatieve ethiek – een vorm van ethiek die zoekt naar universele criteria voor de beoordeling van menselijk handelen. Deze vorm van de ethiek houdt zich bezig met algemene vragen als ‘Wat is goed handelen?’ onwaarachtigheid – in het >>existentialisme van Sartre een ander woord voor >>kwade trouw. opvoeding – het grootbrengen van een kind naar volwassenheid, waar ook het bijbrengen van allerlei kennis een onderdeel van vormt. Veel filosofen benadrukken het belang van een goede opvoeding in het ontwikkelen van een juist moreel besef.
phronèsis – Oudgrieks voor ‘verstandigheid’ of ‘wijsheid’. Zowel Plato als Aristoteles wijzen op het belang van de phronèsis in het beteugelen van onze lichamelijke begeerten. >>juiste midden.
pleasure Æ geluk – de opvatting van de >>utilisten dat genot – wat overigens niet moet worden opgevat als bandeloos lichamelijk genieten – leidt tot geluk. >>hedonisme, utilisme plicht – wat geëist wordt van iemand, waarbij andere beweegredenen geen rol spelen. plichtethiek – een vorm van ethiek die ervan uitgaat dat mensen bepaalde morele >>plichten hebben waarnaar ze moeten handelen. Kants ethiek is een goed voorbeeld van een plichtethiek. pragmatisme – een bepaalde >>ethische positie. Pragmatisten menen dat een handeling moreel goed is als hij een bepaald doel dient, als de handeling iets oplevert. rationalisme – >>Inleiding rationeel – met betrekking tot of volgens de rede. rechtvaardigheid – in algemene zin: de morele eigenschap waardoor mensen met een innerlijke vanzelfsprekendheid aan anderen geven of laten waar zij recht op hebben. Plato beschouwt rechtvaardigheid als de hoogste deugd, die bereikt wordt wanneer men in staat is de andere drie deugden, wijsheid, dapperheid en matigheid met elkaar in evenwicht te brengen. relativisme – als >>ethische positie houdt het relativisme in dat niemand kan oordelen over andermans handelingen , omdat ieder oordeel gekleurd wordt door iemands waarden en normen, en de omstandigheden waarin iemand leeft. rijk van de natuur/rijk van de vrijheid (Kant) – Kant verdeelt de wereld in 2 rijken: het rijk van de natuur, waar de natuurwetten heersen en iedere gebeurtenis noodzakelijk is, en het rijk van
de vrijheid, waarin de wetten van de rede gelden. De mens is het enige levende wezen dat in beide rijken leeft, omdat hij een dier is, maar toch met rede begiftigd. sociaal hedonisme – een term voor de achterliggende filosofie van de utilisten: een vorm van hedonisme (>>greatest-happiness-principle, hedonistische calculus) waarbij rekening wordt gehouden met het genot van zo veel mogelijk mensen. stoïcijns – apathisch, onaangedaan door emoties. De term is afgeleid van de stoïcijnen, aanhangers van de filosofische leer van de Stoa (Oudgrieks voor ‘zuilengalerij’, omdat deze filosofische school in zo’n gebouw bijeenkwam), die inhield dat geluk kan worden bereikt door het uitbannen van alle emoties.
summum bonum – Latijn voor het >>hoogste goed. teleologie – >>Hoofdstuk 2
telos – Oudgrieks voor ‘doel’. Het woord >>teleologie is van dit woord afgeleid. toegepaste ethiek – een vorm van ethiek die zich bezig houdt met wat in concrete gevallen de juiste manier van handelen is. transcendentie – >>Hoofdstuk 2, transcendent universalisme – een bepaalde >>ethische positie. Universalisten vinden dat er rechten en plichten zijn waaraan iedereen zich moet houden. Ook mensen die vinden dat anderen die in dezelfde situatie verkeren als zij net zo zouden moeten kunnen handelen als zijzelf. De ethiek van Kant is sterk universalistisch. utilisme/utilitarisme – Een bepaalde >>ethische positie. Utilisten beoordelen handelingen door te kijken hoeveel voordeel, geluk of nut de betreffende handeling oplevert, en voor hoeveel mensen. >>hedonistische calculus. utiliteitsbeginsel – het beginsel van de >>utilistische filosofie. Het houdt in dat handelingen worden beoordeeld op hun algemene nut (utiliteit). Dit houdt in de praktijk in dat handelingen zo veel mogelijk nut of genot moeten opleveren voor zo veel mogelijk mensen. verantwoordelijkheid – de verplichting om je daden te rechtvaardigen. voortreffelijkheid – voorbeeldigheid, uitmuntendheid. In ethische zin wordt het woord vaak gebruikt als vertaling van het Griekse aretè. vrijheid – in de filosofie heeft dit begrip zeer uiteenlopende toepassingen gekregen. In algemene zin: het niet-gebonden zijn. absoluut (Sartre) – >>gesitueerde vrijheid negatief – >>Hoofdstuk 6, negatieve vrijheid positief – >>Hoofdstuk 6, positieve vrijheid. waarachtigheid – in het >>existentialisme van Sartre een ander woord voor >>goede trouw.
waarde – abstracte begrippen waar je in moreel opzicht waarde aan hecht, zoals vrijheid, geluk, trouw enzovoort. Als je waarden omzet in concrete gedragsregels, spreken we over >>normen. zelfbewustzijn – >>Hoofdstuk 2, Hoofdstuk 8.