Woordenlijst – Het oog in de storm Hoofdstuk 4 aisthèsis – Oudgrieks voor ‘zintuiglijke gewaarwording’. Van dit woord zijn o.a. de woorden ‘esthetica’ en ‘esthetisch’ afgeleid. amusementskunst – kunst die is gericht op amusement. Vaak worden hieronder revues, cabaret en musicals gerekend, waarvoor ook wel het woord kleinkunst wordt gebruikt. aura (Benjamin) – een woord dat zoiets betekent als ‘uitstraling, glans’. Benjamin gebruikt het woord voor de unieke aanwezigheid van het originele kunstwerk bij de toeschouwer. Door de moderne middelen waarmee kunstwerken kunnen worden gereproduceerd, wordt de aura volgens Benjamin ondergraven. autonomie van de kunst – de zelfstandige positie van de kunst als een domein voor contemplatie en esthetisch genot, zonder dat het een bepaalde functie vervult, of verbonden is aan een ander domein.
avant-garde – Frans voor ‘voorhoede’. De avant-garde is de ‘voorhoede’ van de kunst, die constant op zoek is naar artistieke vernieuwing. belangeloos welbehagen – term van Kant voor het genot dat de esthetische ervaring verschaft. Hij bedoelde ermee puur het aanschouwen van iets moois al genot verschaft. Dit is iets anders dan het genot dat iets aangenaams verschaft; het aangename schenkt pas genot als het in je bezit is. bezieling/enthousiasme – een bepaalde, niet-rationele (bij Plato: goddelijke) inspiratie waardoor kunst volgens velen tot stand komt. cognitieve kunsttheorie – de opvatting dat kunst ons niet alleen genot verschaft, maar dat het ons ook iets kan leren. cognitieve waarneming – de vorm van waarneming (>>Hoofdstuk 3) waarbij we in de eerste plaats informatie, feitenkennis willen opdoen. Bijvoorbeeld het kijken naar een klok om te weten te komen hoe laat het is. creativiteit – een ander woord voor kunstzinnig scheppingsvermogen, het vermogen om een kunstwerk te scheppen. einde van de kunst – sommigen voorspellen dat kunst in de toekomst zal ophouden te bestaan, om uiteenlopende redenen. Sommigen voorzien het einde van de kunst omdat ze vinden dat ‘alles maar kunst genoemd wordt tegenwoordig’. Anderen, onder wie Hegel, voorspellen dat kunst in een later stadium van de menselijke geest niet meer nodig is. esthetica – schoonheidsleer, de tak van de filosofie die zich bezighoudt met de kunstzinnige waarneming. esthetisch – betrekking hebbend op een kunstzinnige manier van waarnemen.
esthetische contemplatie – het beschouwen van iets op een >>esthetische manier. esthetische ervaring – Kant stelde dat de esthetische ervaring een persoonlijke reactie is op een kunstwerk. Die reactie kan oprecht of onoprecht zijn, vermeend of authentiek. Maar dit wordt pas duidelijk wanneer men met het kunstwerk geconfronteerd wordt, aangezien de esthetische ervaring berust op een zintuiglijke waarneming – muziek wordt gehoord, een schilderij wordt gezien. filosofie van de kunst – de tak van de filosofie die zich bezighoudt met alle aspecten van kunst. Het is geen synoniem met >>esthetica; de esthetica houdt zich alleen bezig met de waarneming van kunst, terwijl de filosofie van de kunst ook de schepping ervan tot onderwerp heeft. formalisme – de opvatting dat een kunstwerk niet moet worden beoordeeld om zijn inhoud, maar om de vorm, de compositie. functionalisme – stroming in de architectuur die een sobere, aan de functie van het gebouw beantwoordende vormgeving voorschrijft geëngageerde kunst – kunst die op een kritische manier betrokken is bij eigentijdse maatschappelijke problemen. genie – vanaf de achtiende eeuw wordt de kunstenaar vaak als genie bestempeld, aangezien hij niet uitgaat van bestaande regels maar zelf kunstwerken schept op een oorspronkelijke wijze. het verhevene/sublieme – Kant reserveert deze termen voor de indruk die de woeste natuur op ons kan hebben. historisch essentialisme –de opvatting dat de essentie van de kunst zich pas in de loop van de geschiedenis manifesteert. iconoclasme – letterlijk ‘beeldenstorm’, het vernietigen van kunst. Het woord wordt ook wel figuurlijk gebruikt, voor een radicale ontwikkeling in de kunst tegen de gangbare opvattingen van kunst in. idealisme – in de kunst: een kunststroming die zich richt op een volmaakte weergave van haar onderwerpen, waarbij zo nodig de natuur moet worden ‘verbeterd’. Deze stroming richt zich dus in feite op volmaakte Ideeën (>>Hoofdstuk 2). iedereen kunstenaar (Beuys) – de Duitse kunstenaar Joseph Beuys vond dat iedereen een kunstenaar kan zijn, omdat iedereen wel op een bepaalde manier vorm geeft aan een bepaald aspect van de maatschappij. Beuys gebruikte het woord ‘kunst’ hier dus in een zeer brede betekenis. illusionisme – een stroming in de kunst die streeft naar de perfecte nabootsing van de natuur. imitatietheorie – een vroeger gangbare opvatting van kunst waarin kunst wordt gelijkgesteld met nabootsing van de natuur.
industriële vormgeving/design – de kunstzinnige vormgeving van gebruiksvoorwerpen, dus van dingen die in de eerste plaats een praktisch doel dienen. Andere woorden voor dit begrip zijn ‘kunstnijverheid’ en ‘gebruikskunst’. innerlijke/formele doelmatigheid – term van Kant. Volgens Kant wordt de ervaring van de schoonheid van een object in ons opgewekt als de onderdelen van dat object op een doelmatige wijze gerangschikt lijken. Het gaat Kant puur om de schijnbare doelmatigheid die de onderdelen onderling lijken te hebben; hun daadwerkelijke doel in de wereld of het doel van het object als geheel speelt geen rol. institutionele kunsttheorie – de opvatting van kunst waarin iets als kunst wordt gezien als het door een bepaald instituut (een museum, kunstcritici, een galerie, enz.) als zodanig wordt erkend. interesse (Kant) – volgens Kant is pas van >>esthetische contemplatie sprake als wij geen belang, geen interesse, hebben bij het object dat we beschouwen. >>belangeloos welbehagen kapitalistische cultuurindustrie – term van de marxisten, die geloven dat de moderne cultuurindustrie tot doel heeft om door het bieden van amusement revolutionaire neigingen in de bevolking te onderdrukken. Film in het bijzonder doet mensen geloven dat de levensomstandigheden van de mensen net zo mooi zijn als zij die zien op het witte doek. kunst – kitsch – kitsch is een verzamelnaam voor kunstvoorwerpen die in de eerste plaats willen bekoren of ontroeren; kitsch wordt gekenmerkt door sentimentaliteit en ‘slechte smaak’. Volgens Kant onderscheidde echte kunst zich daarentegen door de volstrekte doelmatigheid van de vorm (>>innerlijke doelmatigheid). kunst als bedrog – soms wordt kunst gezien als een vorm van bedrog. Bijvoorbeeld door de marxisten, die de kapitalistische kunst zagen als een middel om mensen van de revolutie te weerhouden (>>kapitalistische cultuurindustrie). kunst als expressie – een in de romantiek ontstane opvatting van kunst als de ultieme expressie van gevoelens. kunst als illusie/ illusionisme – >>illusionisme kunst als mimèsis/nabootsing – >>imitatietheorie kunst als ornamentiek – In het geval kunst uitsluitend dient als versiering, spreekt men van kunst als ornamentiek. kunst als propaganda – soms wordt kunst gebruikt als propaganda, dus om mensen gunstig te stemmen jegens het heersende regime. Totalitaire staten maken veel gebruik van kunst als propaganda, tegenwoordig bijvoorbeeld door Noord-Korea.
kunst als sublimatie – een opvatting van kunst uit de >>psychoanalytische kunsttheorie. Volgens deze opvatting worden van nature seksuele impulsen omgezet – gesublimeerd – in andere, niet-seksuele doelen, waaronder kunst.
l’art pour l’art – Frans voor ‘de kunst voor de kunst’: kunst die geen enkel ander doel dient dan zichzelf. De term ontstond in de negentiende eeuw en houdt stand tot de dag van vandaag. manie – waanzin, razernij. Volgens Plato wordt een kunstenaar bij het scheppen van een kunstwerk bevangen door een goddelijke razernij, een zeer sterke >>bezieling door de Muzen (de Griekse godinnen van de kunsten). melancholie – term, afgeleid van het Oudgriekse melancholia, wat letterlijk ‘zwartgalligheid’ betekent. Aristoteles beschouwde als kenmerk van de geniale kunstenaars dat zij een overvloed hadden aan het lichaamssap zwarte gal (in de oudheid geloofde men dat iemands karakter werd bepaald door de verhouding van vier lichaamssappen: gele gal, zwarte gal, slijm en bloed). modernisme – aanduiding voor vernieuwingsbewegingen in o.a. de kunst en de literatuur die begin twintigste eeuw ontstonden als reactie op het >>realisme en estheticisme in de kunst van de negentiende eeuw. mooi – aangenaam – termen die bij Kants >>esthetica een grote rol spelen. Mooi zijn volgens Kant voorwerpen die in ons genot opwekken zonder dat wij een bepaald belang erbij hebben: puur het aanschouwen van zulke dingen wekt in ons genot op. Aangenaam zijn dingen die genot verschaffen waarbij wij wel een belang hebben, bijvoorbeeld lekker eten. Aangename dingen wekken, anders dan mooie dingen, in ons het verlangen op om ze te bezitten. >>belangeloos welbehagen, interesse, innerlijke/formele doelmatigheid. morele functie van kunst – volgens sommigen dient de kunst ook een morele functie; kunstwerken moeten volgens hen het goede voorbeeld geven op het gebied van het menselijk handelen. normatieve kunstopvatting – een opvatting van kunst waarbij alleen de grote, belangrijke kunstenaars of kunstwerken het etiket ‘kunst’ verdienen. De overige kunstwerken worden gezien als louter imitatie van deze toonaangevende werken, en zijn de naam kunst onwaardig. opvoedkundige functie van kunst – >>morele functie van kunst popart – kunststroming uit de jaren vijftig en zestig van de twintigste eeuw. De popart zette zich af tegen de serieuze, elitaire kunstopvatting en gebruikte motieven en vormen uit de alledaagse wereld en de populaire cultuur. postesthetische kunst – kunst waarop het begrip schoonheid niet mee van toepassing is Sommigen zien deze ontwikkeling als het >>einde van de kunst.
proclamatie – argumentatie – termen van Danto. Volgens hem is iets niet allen kunst als het als zodanig wordt uitgeroepen (proclamatie = verkondiging, uitroeping), maar is het ook een kwestie van de juiste argumentatie. Of iets kunst is of niet kan volgens Danto dus niet losstaan van kunsttheorieën, die deze argumentatie moeten bieden. psychoanalytische kunsttheorie – de opvatting van kunst van Freud en zijn navolgers. Deze psychoanalytici zien kunst als een uitdrukkingsvorm van (onbewuste) seksuele verlangens. >>kunst als sublimatie realisme – stroming in de kunst die streeft naar de natuurgetrouwe nabootsing van de werkelijkheid. >>imitatietheorie. revolutionaire kunst – kunst die erop gericht is een verandering in de maatschappij teweeg te brengen. Het is een vorm van >>geëngageerde kunst. schone kunst – de tak van de kunst die zich richt op het oproepen van een ervaring van schoonheid. Tegenwoordig wordt deze tak meestal simpelweg aangeduid als ‘kunst’, omdat andere vaardigheden, die vroeger ook met het woord kunst werden aangeduid, meestal niet meer als kunst worden gezien. schoonheid – iets wat schoonheid bezit geeft ons genot bij het bekijken of beluisteren ervan. Kortweg: iets wat schoonheid bezit is ‘mooi’. schoonheid – vorm – doelmatigheid (Kant) – Kant stelt dat we vormen als ‘mooi’ ervaren wanneer we er een bepaalde orde in ontwaren, wanneer de veelheid van vormelementen naar ons oordeel niet willekeurig is gerangschikt, maar op doelmatige wijze. schoonheidcultus – term van Benjamin voor de verheven, haast godsdienstige verering van de schoonheid in de kunst in de hogere klassen.
sensus communis – Latijn voor ‘algemeen gevoel’ of ‘algemeen gedeelde mening’. Kant ziet het bestaan van een sensus communis als voorwaarde voor het geven van >>smaakoordelen. Zonder de sensus communis zouden we ons oordeel niet aan anderen kunnen uitleggen. slechte – goede smaak – Kants ideaal was een universeel gedeeld schoonheidsgevoel, een door iedereen gedeelde goede smaak. Maar gedurdende de negentiende eeuw concludeerden verschillende kunstcritici dat dit niet haalbaar was, aangezien te veel mensen vanwege hun slechte smaak uitsluitend van kitsch konden genieten. smaakoordeel – term van Kant. Wie een voorwerp aanschouwt en dat mooi vindt, vormt een smaakoordeel over dat voorwerp. Het oordeel is gebaseerd op een gevoel, en levert dus geen kennis op. Smaakoordelen hebben een exemplarisch karakter: wie een smaakoordeel velt, vindt eigenlijk dat iedereen datzelfde oordeel moet hebben.
stijl – een vormentaal in de kunst; een specifiek gebruik van vormen dat het werk van verschillende kunstenaars of zelfs hele kunststromingen onderscheidt. toegepaste kunst/gebruikskunst – >>industriële vormgeving. totale kunst – begrip van Beuys. Hij wilde het begrip kunst uitbreiden tot creatieve vormgeving op elk gebied van de maatschappij. verbeeldingskracht – het vermogen om allerlei beelden, vormen voor de geest te halen. Een grote verbeeldingskracht is een voorwaarde voor >>creativiteit. verstrooiing (Benjamin) – Benjamin gebruikt de term verstrooiing voor een nieuwe vorm van beleving van de kunst waarin de afstand tussen de kunst en het leven die in stand werd gehouden door de >>schoonheidscultus is verdwenen. Kunst is in zijn ogen daarom niet langer iets verhevens, maar verweven met het dagelijks leven. verval van het aura – >>aura vorm – inhoud – een kunstwerk kan worden gekarakteriseerd door zowel vorm als inhoud. De vorm is de uiterlijke verschijning van het werk, de compositie, de rangschikking van de elementen. De inhoud is de boodschap die het kunstwerk wil overbrengen op het publiek. vrije spel van de verbeeldingskracht (Kant) – volgens Kant heeft de verbeeldingskracht in de >>esthetische contemplatie vrij spel, omdat ze niet gebonden is aan de begippen van het verstand. wereldse – religieuze kunst (Augustinus) – volgens Augustinus moet kunst tot doel hebben God te verheerlijken. Kunst die wereldse dingen tot onderwerp heeft, is volgens hem alleen gericht op uiterlijke schoonheid, en kan leiden tot zonde. Alleen religieuze kunst zou volgens hem moeten worden toegestaan.