Woordenlijst – Het oog in de storm Hoofdstuk 7 absolutisme – een situatie waarbij een bepaalde persoon of groep het volstrekte gezag heeft, en geen ruimte is voor andere ideeën. amusement – vermaak
animal rationale – >> Inleiding animal rationalibis – woordspeling van Kant op de term >>animal rationale. Hij merkte op dat de mens niet zozeer een animal rationale, een redelijk dier, is, maar eerder een animal rationabilis: een dier dat in staat is om redelijk te worden. Redelijke vermogens moeten immers bij de geboorte nog ontwikkeld worden. antagonisme – strijd tussen tegengestelde meningen of behoeften. Kant meende dat de maatschappij wordt gekenmerkt door antagonisme: mensen concurreren voortdurend met elkaar, door hebzucht, eerzucht of heerszucht. antiglobalisme – de beweging die de verspreiding van economische, politieke, technologische en culturele beschavingselementen – vooral westerse – over de gehele aarde een halt wil toeroepen. antropocentrisme – wereldbeeld waarin de waarden van de mensheid als zodanig centraal worden gesteld, met betrekking tot de wereld als zodanig of met betrekking tot dieren of tot het natuurlijke milieu. apollinisch en dionysisch – culturele principes waarvan o.a. Nietzsche gebruikmaakte. Het principe van de roes, het verlaten van de geijkte paden noemde hij het dionysische principe, genoemd naar Dionysus, de Griekse god van de wijn. Dit principe is in zijn filosofie verbonden met een onvoorwaardelijk ‘ja-zeggen’ tegen het leven, met alle pijn entragiek die daar bij hoort. Tegenover dit principe staat het apollinische, het principe van orde, maat houden en schone schijn, vernoemd naar de Griekse god van de kunsten, Apollo. De beide principes samen zag Nietzsche als de basis van de westerse cultuur. barbaar – Griekse voor ‘niet-Griek’. De term had vaak een negatieve bijklank.
Bildung – Duitse term, het best te vertalen als ‘algemene vorming’. Volgens het Duitse Bildungs-ideaal dat aan het einde van de achttiende eeuw was ontstaan moesten intellectuele
en esthetische (kunstzinnige) vorming samengaan om algemeen ontwikkelde, zelfstandig denkende mensen voort te brengen. civilisatie – beschaving, meer specifiek de materiële beschaving, dus de vooruitgang van technische productie en de economie. cultuur – In de ruimste zin van het woord omvat ‘cultuur’ bijna alles wat door mensen is bedacht, gezegd, gedaan of gemaakt, alles wat op een of andere manier door mensen is voortgebracht of geschapen. Cultuur is dan het algemene tegendeel van natuur, waarbij ‘natuur’ alles omvat wat zónder menselijke activiteit tot stand komt. cultuurspreiding – de verspreiding van de cultuur van een bepaalde groep mensen over een groter deel van de bevolking, zowel op lokale als op mondiale schaal. cultuurteken – een teken dat door de mens zelf is bedacht, en waarvan mensen onderling afspreken wat ze betekenen. Letters zijn een bekend voorbeeld van cultuurtekens.
deep ecology/diepe ecologie-beweging – ecologische beweging die de mens niet superieur acht aan de rest van de natuur, en die vindt dat de mens alleen mag ingrijpen in de natuur om de noodzakelijke levensbehoeften te bevredigen. ecocentrisme – wereldbeeld waarin wordt uitgegaan van de gelijkwaardigheid van mens en natuur (of ecosysteem). Deze gelijkwaardigheid is gebaseerd op het besef dat de mens zelf deel uitmaakt van de ene natuur, net als de andere levende wezens. etnocentrisme – wereldbeeld waarin de hele mensheid wordt beoordeeld vanuit de waarden van één volk of natie. europacentrisme – wereldbeeld waarin de hele mensheid wordt beoordeeld vanuit de waarden die gelden in Europa. fanatisme – een felle ijver voor iets, waarbij vaak onverdraagzaamheid bestaat tegen andersdenkenden. feest – een gelegenheid waarbij mensen samen plezier maken om iets te vieren. Een vergelijkbaar element van de menselijke cultuur is het >>spel (>>homo ludens). fundamentalisme – de vaste overtuiging van de waarheid van een bepaalde wereldbeschouwing, en de ongevoeligheid voor tegenargumenten. geestescultuur – een ander woord voor ‘hogere cultuur’. geschiedfilosofie – tak van de filosofie die zich bezighoudt met de vraag of er achter de grote verscheidenheid aan historische ontwikkelingen in de wereld (de geschiedenis van
afzonderlijke volkeren, landen en beschavingen) een algemene structuur of een richting schuilgaat, en zo ja, welke. globalisering – de verspreiding van economische, politieke, technologische en culturele beschavingselementen – vooral westerse – over de gehele aarde. graecocentrisme – wereldbeeld waarin de hele mensheid wordt beoordeeld vanuit de waarden van het oude Griekenland. historisch relativisme – een pleidooi dat zich richt tegen de opvatting dat de verschillende toestanden waarin menselijke samenlevingen zich bevinden onderdeel zijn van één enkele ontwikkeling. Hierdoor zou de ene samenleving verder ontwikkeld zijn (en dus beter) dan de andere. Met andere woorden: het is een pleidooi voor tolerantie jegens andere culturen.
homo ludens – Latijn voor ‘de spelende mens’. De term is afkomstig uit het boek Homo ludens van Johan Huizinga, waarin hij het belang van het spelelement in de menselijke cultuur.
hybris – Grieks voor ‘overmoed’. Nietzsche noemde het gewelddadig ingrijpen van de mens in de natuur een vorm van hybris. icoon – een teken waarbij sprake is van een gelijkenis tussen het teken en wat ermee wordt bedoeld. Bekende voorbeelden zijn pictogrammen en plattegronden. list van de rede – term van Hegel. Volgens Hegel bestaat de wereldgeschiedenis uit de ontwikkeling van de rede. Dit proces vindt plaats door de krachtinspanning van menselijke individuen, die zich echter niet bewust zijn van dit hogere, bovenindividuele proces. Omdat de rede de mensen als het ware voor zich laat werken zonder dat zij het uiteindelijke doel van hun inspanning kennen spreekt Hegel van de ‘list van de rede’. maatschappelijke ongelijkheid – toestand van de maatschappij waarbij de ene groep (de elite) meer economische middelen en macht heeft dan de andere groep in die maatschappij (meestal de meerderheid). massacultuur – de oppervlakkige cultuur van de grote massa. milieufilosofie – tak van de filosofie die de houding van de mens tegenover de natuurlijke leefomgeving bestudeert. modernisme – Historische aanduiding voor culturele vernieuwingsbewegingen in de twintigste eeuw, in de kunst en de religie. In de filosofie kenmerkt het moderne zich door theorieën die de geschiedenis van de mensheid in haar totaliteit willen begrijpen. Daar wordt
het dus als een bredere periode opgevat en omvat het bijvoorbeeld ook denkers als Kant, Hegel en Marx. Hier spreekt met van ‘moderniteit’. morele goedheid – aanduiding van de morele of zedelijke status van iets of iemand. Dit vloeit voort uit een innerlijke boven de individuele mens uitstijgende plicht in de mens en is zowel onderscheiden van maatschappelijke plicht als van individueel geluk. multiculturele samenleving – een samenleving waarin meerdere culturen naast elkaar bestaan.
nature – nurture – >>Hoofdstuk 8, aangeboren-aangeleerd onmaatschappelijkheid – het zich niet aanpassen aan de in de maatschappij geldende normen en/of omgangsvormen. opvoeding – het grootbrengen en moreel, intellectueel en sociaal vormen, meestal van kinderen. >>Bildung
perfectibilité – Frans voor vervolmaakbaarheid. Volgens Rousseau kenmerken mensen zich door het vermogen zich te vervolmaken, in het bijzonder door het vormen van een cultuur en zich die eigen te maken.
physis-nomos – >>Hoofdstuk 8, aangeboren-aangeleerd pluralisme – de opvatting dat meerdere opvattingen, beginselen enz. naast elkaar kunnen bestaan, die niet tot een eenheid te herleiden zijn. In de sociale filosofie is pluralisme het ideaal dat in een samenleving een veelheid aan (sub)culturen vrijelijk naast elkaar moeten kunnen bestaan. postmodernisme – stroming in de filosofie en de kunsten, die zich kenmerkt door een afkeer van grote, allesomvattende denksystemen, waarden en conventies, kortom door een radicaal relativisme. recreatie – vrijetijdsbesteding, in de vorm van sport, spel, vermaak, enz. relativisme – de opvatting dat waarheid relatief is en niet objectief vast te stellen. In de cultuurfilosofie uit zich dit in de opvatting dat er geen objectieve maatstaf is voor de waarde van verschillende waarden en normen. rentmeester – iemand die het beheer over iets voert, maar er niet de eigenaar van is. De mens wordt vaak gezien als rentmeester van de natuur: Hij heeft recht op het vruchtgebruik van de aarde, maar is ook verantwoordelijk voor de instandhouding van de natuur voor latere generaties.
Romantiek – cultuurstroming uit het eind van de achttiende eeuw en de eerste helft van de negentiende eeuw. De Romantiek was een reactie op de rationaliteit en het vooruitgangsgeloof van de Verlichting, en legde een grote nadruk op het gevoelsleven en e verbeelding.
scholè – Grieks voor ‘vrije tijd’ of ‘vrijetijdsbesteding’. In het oude Griekenland kwam dit neer op studie en filosoferen. spel – een vrije, >>recreatieve bezigheid, staat tegenover gedwongen activiteit. structuralisme – filosofische stroming die de diepere, onbewuste structuren achter verschijnselen en hun onderlinge relaties bestudeert. symbolisme – in de filosofie is het symbolisme de stroming die probeert filosofische vraagstukken te herleiden tot symbolische formules. Meer in het algemeen is het symbolisme de behoefte om zaken symbolisch voor te stellen, het streven naar symboliek symbool – >>Hoofdstuk 8 techniek – het doelbewust beheersen en bewerken van de (meestal levenoze) natuur door de mens. technische rede – volgens Kant dat deel van de menselijke rede, waardoor de mens in staat is natuurlijke grondstoffen te gebruiken voor zijn eigen doeleinden. technologie – de leer van de techniek, of van een bepaalde techniek.
Übermensch – Duitse term die bekend werd door Nietzsche. Een toekomstig menstype, dat zijn menselijke beperkingen te boven is gekomen, en boven alle irrationaliteit staat. universalisme – de opvatting dat bepaalde waarden voor alle mensen en culturen gelden, bijvoorbeeld met betrekking tot bepaalde religieuze en seksuele waarden. vooruitgang – verbetering met de tijd, voornamelijk op wetenschappelijk en sociaal gebied. vooruitgangsgedachte – de opvatting de menselijke geschiedenis een constante ontwikkeling uit een primitief stadium is, dat er een permanente, stijgende lijn bestaat in de geestelijke en maatschappelijke ontwikkeling van de mens. waarde – een abstract begrip, zoals geluk, vrijheid, eerlijkheid, die je waardevol vindt, en een leidraad vormt bij je handelen. >>goed zedelijkheid – het overeenkomen met geldende ethische normen en waarden.