Woordenlijst – Het oog in de storm Hoofdstuk 8 aangeboren-aangeleerd – termen die worden gebruikt in de beschrijving van het gedrag en de eigenschappen van mensen. Aangeboren zijn alle eigenschappen die de mens van nature heeft, onafhankelijk van maatschappelijke invloeden. Aangeleerd zijn alle eigenschappen en gedragingen die worden bepaald door de maatschappij waarin een mens opgroeit. De grens tussen aangeboren en aangeleerd is niet altijd even duidelijk te trekken.
animal rationale – Latijns voor ‘het met rede begaafde dier’, ofwel de mens. Met deze term wordt verondersteld dat de rede de eigenschap is waarmee de mens zich wezenlijk onderscheid van andere dieren.
carpe diem – Latijn voor ‘pluk de dag’. Met deze uitdrukking wordt bedoeld dat de mens elk moment kan sterven, en dus van elk moment moet genieten. creationisme – het geloof dat de wereld is geschapen door een god of goden. Het creationisme staat op gespannen voet met de >>evolutietheorie.
Dasein – Duitse term van Martin Heidegger, waarmee specifieke manier waarop de mens in de wereld is wordt aangeduid. In het Nederlands is de term te vertalen als ‘er-zijn’. De term Dasein drukt de openheid van het menselijk bestaan tot het zijn uit. descriptief – beschrijvend. dialogisch – in gesprek zijn. Dialogisch leren is je ontwikkelen door te luisteren naar anderen en deze kennis vervolgens weer door te geven aan anderen. dualisme – de opvatting dat er twee beginselen zijn, die niet tot een eenheid te herleiden is. In de filosofische antropologie is het dualisme de opvatting dat de mens bestaat uit een lichaam en een aparte ziel.‘
dynamis-energeia – Griekse termen voor de aanleg of mogelijkheid tot iets (dynamis) en de daadwerkelijke verwezenlijking van die aanleg of mogelijkheid (energeia).
entelecheia – epistèmè – term van Foucault, die een cluster van regels en geaccepteerde begrippen aanduidt, die historisch gegroeid zijn en dus ook weer kunnen verdwijnen.
eros – Grieks woord voor ‘liefde’ of ‘verlangen’. Bij Plato is het het verlangen naar iets waaraan het je in zekere mate ontbreekt, een belangrijke drijfveer voor het menselijk handelen.
Es/id – Duitse (Es) en Latijnse (id) termen, die Freud gebruikte om de oerdriften die huizen in de diepste lagen van het onbewuste aan te duiden. De letterlijke Nederlandse vertaling van beide termen is ‘het’.
essentialisme – >> Inleiding
être-pour-soi/être-en-soi – Franse termen van Sartre. Être-en-soi (in-zich-zijn) staat voor de zijnswijze van al het niet-menselijke zijnde. Être-pour-soi (voor-zich-zijn) benoemt de menseigen bestaanswijze. Het verschil is gelegen in het zelfbewustzijn, dat uitsluitend aan mensen toekomt.
eudaimonia – Grieks woord voor ‘geluk’, ‘gelukzaligheid’. Dit wordt vaak gezien als het doel van al het menselijk handelen. evolutietheorie – de theorie dat alle soorten levende wezens zich ontwikkelen tot andere soorten, door het proces van >>natuurlijke selectie. excentrisch – Term van Helmuth Plessner. Omdat een mens niet alleen – zoals een dier – het centrum is van zijn bestaan, maar – anders dan het dier – dit centrum ook ervaart en er dus in zekere zin bovenuit stijgt (transcendentie), zowel het centrum is als er buiten staat, noemt Plessner het menselijk leven excentrisch (uit- of buiten-centrisch). Existentialisme – verzamelnaam van filosofische stromingen die ervan uitgaan dat er niet zoiets bestaat als het wezen (essentie) van de mens, en zich richten op de unieke individualiteit van iedere mens afzonderlijk. familiegelijkenis – term van Ludwig Wittgenstein. Wittgenstein ging ervan uit dat er bij verschillende individuele zaken die onder één begrip vallen geen sprake hoeft te zijn van één of meer eigenschappen die deze zaken gemeen hebben, maar dat er tussen hen een complex web van gelijkenissen bestaat, zoals tussen familieleden. feminisme – het streven naar een gelijkwaardige behandeling van vrouwen ten opzichte van mannen. geest/rede – vermogen dat maakt dat een wezen leeft en zich van levenloze wezens onderscheidt. Volgens Aristoteles is dit vooral te begrijpen als een organische functie, bijvoorbeeld het vermogen te eten, het vermogen waar te nemen, het vermogen zich te bewegen en het vermogen te denken. Zie >>nous. geslachtelijke taal/cultuur – termen van Irigaray. Een geslachtelijke taal is een taal waarin het verschil tussen mannen en vrouwen niet word verhuld door een gebrek aan uitdrukkingsvormen voor vrouwen (in veel talen bestaat bijvoorbeeld geen apart persoonlijk voornaamwoord voor een groep die uit mannen én vrouwen bestaat. Het Frans gebruikt het mannelijk klinkende ils, het Nederlands het vrouwelijk klinkende zij. Een geslachtelijke taal zou hiervoor een apart persoonlijk voornaamwoord gebruiken). In een geslachtelijke cultuur is een cultuur waarin mannen als vrouwen in harmonie samenleven zonder dat het ene geslacht het andere overheerst, maar ook zonder dat het verschil tussen de geslachten onzichtbaar wordt gemaakt. Daarom pleit Irigaray voor specifieke rechten voor elk van beide geslachten.
geweten/boven-ik – bij Freud de instantie boven het >>ik, dat de handelingen van het ik toetst aan bepaalde normen. Volgens Freud wordt het superego bepaald door onze ouders, en door latere ‘surrogaten’ van hen, zoals maatschappelijke idealen en de eisen van het sociale milieu.
gnothi seauton – Grieks voor ‘ken jezelf’. Een aansporing aan mensen om naar zichzelf te kijken, om te ontdekken wie of wat ze werkelijk zijn. ik – het subject van het willen en handelen. Bij Freud: de drager van het bewustzijn dat tussen het >>Es en het geweten of Über-ich staat. in-de-wereld-zijn – bij Martin Heidegger is het in-de-wereld-zijn de zijnswijze van het >>Dasein. Het drukt de gesitueerdheid van de mens in de wereld uit. intentionaliteit – de gerichtheid van een bewustzijn op een object. levend wezen (Plato) – volgens Plato wordt ieder levend wezen gevormd door een samensmelting van een lichaam en een >>ziel. De zielen bewegen zich vrij door de ruimte, de goddelijke zielen voorop, op weg naar de hoogste top van het hemelgewelf, waar ze de Ideeën kunnen aanschouwen. De minder perfecte zielen, die niet goed kunnen meekomen, kunnen uit balans raken en terugvallen naar de aarde, waar ze terechtkomen in een lichaam.
libido – kernbegrip uit de theorieën van Freud, de drang naar lichamelijk genot, de drijvende kracht achter al ons doen en laten. Als een bepaalde drift wordt aangewakkerd, hoopt zich libidoenergie op, die zich ontlaadt als de drift wordt bevredigd. libido-huishouding – het zo goed mogelijk verdelen van libido-energie. Een ophoping van libido-energie die zich niet kan ontladen kan volgens freud leiden tot ziektes. >>libido
logos-ratio-rede – (algemeen) denkvermogen, het begrips- en onderscheidingsvermogen van de mens dat dient tot het verkrijgen van kennis, het combineren van zaken. Aan deze begrippen zijn in de loop van de geschiedenis echter verschillende betekenissen gegeven. >>praktische rede >>reflexiviteit, >>openheid, >>subject-objectrelatie, >>transcendentie. lust-onlust – twee elementaire gevoelens in de filosofie van Nietzsche. Lust is het gevoel dat je krijgt bij iets wat je sterker, gezonder, krachtiger of vrolijker maakt. Onlust ontstaat wanneer iets je krachten uitput, je vermoeid maakt, omdat het een sombere en negatieve stemming in je opwekt. macht – heerschappij, beheersing en controle. Het vermogen invloed uit te oefenen op iemands gedrag, dat van jezelf en anderen. masculien – mannelijk mauvaise foi – Frans voor ‘kwade trouw’. Sartre gebruikt deze term voor het afschuiven van de verantwoordelijkheid voor je handelingen.
mensbeeld – een bepaalde opvatting van het ‘wezen’ of de ‘essentie’ van de mens, wat de mens tot mens maakt. menselijke conditie/condition humaine – de noodzakelijke voorwaarden voor mens-zijn. De voorwaarden waaraan de mens niet kan ontsnappen. moraliteit – de mate waarin iets of iemand moreel, zedelijk is. naturalisme – De benadering die de natuurwetenschappelijke methode als enige en uitsluitende methode van onderzoek toelaat, ook waar het gaat om verschijnselen van de geest.
nature-nurture – >>aangeboren-aangeleerd natuurlijk – vaak gebruikt als beschrijving voor dingen die ‘aangeboren’ zijn. >>aangeborenaangeleerd. Staat vaak in tegenstelling tot ‘maatschappelijk’ of ‘aangeleerd’. natuurlijke selectie – Het principe dat de natuur in levende wezens vanzelf gunstige eigenschappen selecteert. Kleine genetische mutaties kunnen ertoe leiden dat een individu net iets beter is aangepast aan zijn omgeving dan zijn generatiegenoten, waardoor zijn overlevingskansen groter zijn. Daarmee is ook de kans groter op nakomelingen aan wie de voordelige eigenschap wordt doorgegeven, terwijl de minder voordelige eigenschap langzaam uitsterft. >>evolutietheorie natuur-wezen – de essentie van iets, datgene wat iets maakt tot wat het is. >>Hoofdstuk 2, essentie negatie – ontkenning neurose – een psychische of psychosomatische aandoening die het gevolg is van een onderdrukking van het >>Es in de kindertijd.
nous – Grieks voor ‘geest’ of ‘rede’. >>geest/rede objectiveren – tot object maken onbewuste –volgens Freud is de menselijke geest verdeeld tussen het bewuste (het domein van het redelijk denken) en het onbewuste. Het onbewuste wordt gevormd door: 1. het voorbewuste (gedachten, herinneringen, beelden enzovoort die makkelijk tot inhoud van het bewustzijn kunnen worden gemaakt), 2. verdrongen herinneringen, en 3. aangeboren driften, vooral van seksuele aard. Het onbewuste bepaalt ons gedrag, onze dromen en fantasieën, en is de oorzaak van psychische aandoeningen. onsterfelijk – volgens Aristoteles is dat deel van het denken onsterfelijk, dat zich richt op de onveranderlijke, eeuwige begrippen en structuren van de werkelijkheid, die er ook zijn zonder dat er sprake is van waarneming.
openheid – toestand waarmee ervaring van reflexiviteit wordt aangeduid ten opzichte van dat wat ons omringt. Vaak ook beschreven als een ‘plotseling ontwaken’. Bij Heidegger specifiek verbonden met het ‘er’ van het er-zijn, ofwel >>Dasein.
paideia – Grieks voor opvoeding, vorming, ontwikkeling. parallellisme – de opvatting van Spinoza, dat lichaam en ziel twee verschillende aspecten van één substantie zijn. Hierin verschilde Spinoza van de strikte >>dualist Descartes. passies – verzamelnaam voor gevoelens, emoties, hartstochten.
physis-nomos – Griekse termen voor de tegenstelling >>aangeboren-aangeleerd. positionaliteit – bij Plessner het innemen van een plaats in de wereld, door voorwerpen of levende wezens. Bij levende wezens slaat de term niet alleen op het puur ruimtelijk innemen van een plaats, maar vooral ook op de relatie met hun omgeving. Kenmerkend voor de mens is zijn >>excentrische positionaliteit. praktische rede – de rede als vermogen om bewust over een handeling na te denken.
psychè – Griekse term, meestal vertaald als >>’ziel’, maar eigenlijk is de vertaling ‘levenskracht’ juister. psychisch apparaat – bij Freud het samenstel van Es/id, >>Ik/ego en boven-Ik/superego. psychoanalyse – de door Freud bedachte methode om psychische stoornissen (>>neurosen) te verklaren vanuit het onderbewuste van de patiënt, en deze stoornissen te verhelpen door de patiënt van de onderbewuste processen bewust te maken. rationalisaties – bij Freud de schijnbaar redelijke verklaringen die iemand aandraagt voor zijn of haar >>neurosen, die de werkelijke oorzaak van die neurosen – namelijk de onbewuste verdringing van onlustgevoelens – aan het zicht onttrekken. rationaliteit – de redelijke, logisch redenerende vermogens van de mens. reflexiviteit – het vermogen in om een zekere afstand te creëren ten opzichte van wat er om je heen of in jezelf gebeurt. scepticisme – de opvatting dat ware kennis over de werkelijkheid niet mogelijk is. seksisme – discriminatie op basis van geslacht. sociale praktijk – activiteiten op maatschappelijk niveau die het individuele ontstijgen. subject – De mens als kennende en vormende instantie. Staat tegenover het object, het gekende en gevormde. Zie >> subject-objectrelatie. subject-objectrelatie – een hiërarchische verhouding waarbij het >>subject gezien wordt als het centrum en de heerser over de werkelijkheid en het object als iets wat maakbaar is zoals het subject wil.
sublimatie – term van Freud. Het proberen te bevredigen van onderdrukte verlangens op een ‘hoger’ niveau, bijvoorbeeld door te presteren in sport, kunst of wetenschap. symbool – iets wat voor iets anders staat, wat iets anders op een fictieve manier representeert. Woorden zijn een bekend voorbeeld van symbolen. symptoom – een verschijnsel dat wijst op een nog verborgen oorzaak. teleologisch – bij de teleologische benadering van een gebeuren, voorwerp enz. wordt uitgegaan dat dit gebeuren of voorwerp een bepaald doel heeft.
telos – Grieks voor ‘doel’. >>teleologisch theoretische rede – de rede als vermogen om verklaringen te zoeken voor verschijnselen, ze te herleiden tot redenen en oorzaken transcendentie – term waarmee wordt aangeduid dat er een grens wordt overschreden. Bijvoorbeeld het menselijk bewustzijn: je maakt je als het ware los van een volledig opgaan in de dingen waarmee je bezig bent, tot op zeker hoogte plaatst je jezelf daar buiten. transcenderen – de activiteit die tot transcendentie leidt. Bij de mens: het tot op zekere hoogte uitstijgen boven de onmiddellijkheid van de waarneming. tussenwezen – Plato ziet de mens als een door >>eros gedreven wezen, altijd op weg tussen een totaal gebrek aan iets en de volmaakte bevrediging daarvan, die nooit helemaal gerealiseerd zal worden. De mens blijft dus altijd een tussenwezen. variatie en selectie – termen uit de >>evolutietheorie. Door kleine mutaties in het genetisch materiaal (variatie) kunnen bepaalde individuen eigenschappen ontwikkelen waardoor ze beter zijn aangepast aan hun omgeving. Hierdoor wordt hun overlevingskans groter, waardoor ook de kans groter wordt dat zij hun genetische eigenschappen doorgeven aan nakomelingen. Door dit mechanisme selecteert de natuur automatisch de gunstigere genetische eigenschappen (selectie). verdringing – term van Freud. Het onbewust onderdrukken van een onbevredigde wens van het >>Es, om verdere frustratie en onlustgevoelens te voorkomen. Een onbevredigde wens die niet goed wordt onderdrukt kan leiden tot >>sublimatie of een >>neurose. vervreemding – de breuk die ontstaat tussen degene die werkt en degene die zich datgene wat de werkende persoon gemaakt heeft toe-eigent. Het gaat bijvoorbeeld om het verschil tussen iemand die in een fabriek werkt en zijn baas die het uiteindelijk verkoopt. vrijheid – de manier waarop een mens verkeert die zijn of haar leven en handelen precies zo kan inrichten als hij of zij dat zelf wil volgens de eigen natuur en beginselen. weerstand – term van Freud. Dezelfde krachten in de geest die ervoor hebben gezorgd dat een onvervulde wens werd verdrongen (>>verdringing) verhinderen later dat deze wens weer doordringt tot het bewuste. Deze weerstand bemoeilijkt de behandeling van neurosen
wil tot macht – volgens Nietzsche het wezen van de werkelijkheid: mensen en dieren willen alleen leven voor zover ze hun behoefte aan >>macht kunnen verwezenlijken. zelf – de denkende of lichamelijke substantie die een zekere identiteit, continuïteit en onafhankelijkheid heeft. Het zelf valt niet per definitie samen met het >>ik; Freud bijvoorbeeld meent dat het ik slechts een deel van het grotendeels onbewuste zelf vormt. zelfbewustzijn – een belangrijk kenmerk van de mens. De mens kan zich in tegenstelling tot andere dieren niet alleen tegenover zijn omgeving, maar ook tegenover zichzelf opstellen, zichzelf zien als object. >>reflexiviteit; subject-objectrelatie ziel – het levensbeginsel, dat meer omvat dan alleen >>geest en bewustzijn. Verschillende filosofische stromingen hebben uiteenlopende opvattingen over de ziel. zijnswijze – term van Heidegger. Volgens Heidegger hebben alle zijnden weliswaar met elkaar gemeen dat ze zijn, maar de manier waarop ze zijn, hun zijnswijze, loopt uiteen. Levenloze dingen zijn in Heideggers ogen op een geheel andere manier dan bijvoorbeeld mensen of het >>Dasein, voor wie hij het in-de-wereld-zijn als kenmerkende zijnswijze ziet. Ook Sartre gebruikt de term. Hij deelt al het zijnde op in twee zijnswijzen: être-en-soi voor al het niet-menselijke zijnde, en être-pour-soi voor de menseigen zijnswijze, die wordt gekenmerkt door >>zelfbewustzijn.
zoion politikon – Grieks voor ‘politiek dier’. Aristoteles gebruikt de term als een van zijn twee definities van mens-zijn: de mens is een sociaal, politiek dier. Optimaal mens-zijn kan alleen worden verwezenlijkt onder de juiste sociale en politieke omstandigheden. >>Inleiding, zoion logon echon