Woordenlijst – Het oog in de storm Hoofdstuk 3 a posteriori – alle oordelen, kennis, enz. die gebaseerd is op ervaring noem je a posteriori. >> Hoofdstuk 2, a priori.
a priori – >> Hoofdstuk 2 aangeboren kennis – kennis die al bij de geboorte aanwezig is, die dus is opgedaan zonder zintuiglijke ervaring. >> tabula rasa, Hoofdstuk 2, anamnese – mnèmè. aanschouwing – bij Kant: voorstellingen van de dingen buiten ons en van onszelf, zoals ze zich aan ons voordoen. De aanschouwingen komen tot stand door onze zintuiglijke waarnemingen. aanschouwingsvormen (ruimte – tijd) – >>Hoofdstuk 2
adaequatio – >>Hoofdstuk 2 algemeen – particulier – >>Hoofdstuk 2 analyse – de ontleding van iets in zijn bestanddelen. Bij Kant komt het begrip voor in verband met de >>analytica. analytica – term die Kant gebruikt in verband met >>analyse. De analyse gaat uit van begrippen (die wortelen in de aanschouwing) en analyseert deze naar hun inhoud (zoals de empiristen doen met de ideeën). De analytica verwijdert zich van alle inhoudelijkheid in een poging het verstandsvermogen zelf te ontleden (voorwerp van de transcendentaalfilosofie is immers de wijze waarop wij de dingen, onszelf inbegrepen, kennen). analytisch – synthetisch – termen van Hume. Uitspraken (of oordelen, want ze hoeven niet altijd verbaal te zijn) over een feitelijke stand van zaken waarbij een beroep kan worden gedaan op onmiddellijke ervaring noemde Hume synthetisch. De waarheid of onwaarheid van dergelijke synthetische oordelen is volgens Hume altijd afhankelijk van ervaring: >>a posteriori. Analytische oordelen (waaronder alle uitspraken van de wiskunde) gaan volgens Hume over relaties tussen ideeën (die op hun beurt teruggaan op impressies), bijvoorbeeld ‘Vrijgezellen zijn ongehuwd’, ‘De drie hoeken van een driehoek zijn samen gelijk aan twee rechte hoeken.’ Of dergelijke oordelen waar zijn is niet afhankelijk van de ervaring. Ze zijn in die zin a priori.
analytische filosofie – een filosofische stroming uit het Engelse taalgebied, waarin filosofen zich toeleggen op minutieuze analyses van begrippen, zoals de sleutelbegrippen uit de epistemologie: >>kennis, >>betekenis, >>waarheid en >>rechtvaardiging. anomalie – verschijnselen die afwijken van een bepaalde theorie, en waarvoor binnen die theorie geen verklaring wordt geboden. axioma – een basisaanname in de wetenschap die niet bewijsbaar is, maar die wel ogenblikkelijk evident is. Barbara – één van de vier geldige vormen van syllogismen, >>Hoofdstuk 1, syllogisme. Het is een geheugensteuntje; de drie a’s in het woord barbara verwijzen naar de a-a-a-structuur van dit sylogisme. Bijvoorbeeld: Alle mensen zijn sterfelijk; alle Grieken zijn mensen; alle Grieken zijn sterfelijk. basisevidentie – term die voorkomt bij Quine. basisevidenties zijn bepaalde toestanden van mijn zintuigen. Overtuigingen over zaken die we niet rechtstreeks waarnemen, bijvoorbeeld over het verleden, over de toekomst, over wat zich afspeelt in de hoofden van anderen, of over de buitenwereld, moeten worden afgeleid uit deze toestanden van onze zintuigen. bedriegerargument – >>Hoofdstuk 2 begrijpen/verstehen – volgens Dilthey is het afstandelijke natuurwetenschappelijke model waarin verschijnselen verklaard worden aan de hand van algemene wetten en theorieën niet geschikt voor de geesteswetenschappen. Hij pleit voor een invoelend begrijpen, waarbij men zich probeert te verplaatsen in de ervaringswereld van de betrokkenen. begrip – een voorstelling van een zaak of gedachten. Hierbij kan onderscheid gemaakt worden tussen een begrip dat slechts gedacht kan worden (bv. ‘getal’ of ‘concept’) en een begrip dat uit de zintuiglijke waarneming voortkomt (bv. ‘boek’ of ‘tafel’). begripsverbinding – een ander woord voor ‘oordeel’. In het oordeel ‘deze roos is rood’ worden de begrippen ‘roos’ en ‘rood’ met elkaar verbonden. begripswoorden – Begripswoorden zijn algemene termen voor dingen in de natuur, zoals bomen, stenen, mensen; voor cultuurdingen, zoals stoel, hamer, schilderij; voor abstracte begrippen, zoals getal, idee, grootheid, vrijheid, liefde; voor morele begrippen, zoals deugd, goedheid, rechtvaardigheid. beleving – term van Dilthey. De beleving (Duits: Erlebnis) is de innerlijke ervaring waarop de >>geesteswetenschappen zijn gefundeerd. In de beleving krijgt een gebeurtenis, handeling of kunstwerk betekenis.
betekenis – >>Inleiding betekenis – referent – het verschil tussen de betekenis en de referent (datgene waarnaar een woord of zin verwijst) van een woord kan worden geïlustreerd door het beroemde voorbeeld van Frege, over de planeet Venus. Hoewel de namen ‘Avondster’ en ‘Morgenster’ een verschillende betekenis hebben, verwijzen ze wel beide naar dezelfde planeet, Venus. De betekenis verschilt, de referent is dezelfde. betekeniscriterium – ***deze term wordt 3 keer gebruikt, maar niet goed uitgelegd. brein in het vat – een gedachte-experiment dat gelijkenis vertoont met het >>bedriegerargument van Descartes. Het is in feite mogelijk dat je in werkelijkheid een los brein bent, dat in leven wordt gehouden in een vat, en dat kwaadwillende geleerden allerlei kunstmatige ervaringen in je hersenen stoppen waardoor het lijkt alsof je vrij rondloopt en een vrij leven leidt. cartesiaanse twijfel – >>Hoofdstuk 2 categorie – >>Hoofdstuk 2 causaliteit – >>Hoofdstuk 2 causaliteitsprincipe – de aanname dat alles wat gebeurt een oorzaak heeft, wat niet te bewijzen valt. Hume trok dit principe met zijn beroemde voorbeeld met biljartballen in twijfel.
cogito – >>Hoofdstuk 2, cogito, twijfelexperiment cognitief oordeel – oordelen die kennis verschaffen over de werkelijkheid. Beweringen zijn in feite cognitieve oordelen die in taal zijn uitgedrukt. cognitief vermogen – vermogens van de mens die een rol spelen in het proces van kennisverwerving. cognitieve betekenis – term uit het >>logisch positivisme. De betekenis van een uitspraak voor zover het de overdracht van kennis betreft. Een uitspraak die niet verifieerbaar is (>>verificatiebeginsel) draagt niet bij tot kennis en heeft daarom geen cognitieve betekenis. coherentietheorie – een bepaalde opvatting van waarheid, naast de >>correspondentietheorie en het >>pragmatisme. Volgens de coherentietheorie is een uitspraak waar als hij deel uitmaakt van een set van onderling samenhangende (coherente) uitspraken.
confirmation – Engels voor ‘bevestiging’. De term wordt onder anderen gebruikt door Popper, in zijn falsificatieprincipe (>>falsifieerbaarheid, falsificationisme).
confirmeerbaar – Een theorie is confirmeerbaar als er empirische evidenties te vinden zijn die de theorie bevestigen (confirmeren). contingent – waarheden zijn contingent als ze alleen zijn af te leiden uit ervaring; we kunnen er alleen achter komen of ze waar zijn door na te gaan wat in de wereld het geval is. Dergelijke waarheden zijn min of meer toevallig, en niet logisch noodzakelijk. (>>Hoofdstuk 1, contingentie) correspondentie – de overeenstemming tussen een uitspraak, oordeel enz. en de feiten. Volgens de correspondentieopvatting is een uitspraak alleen waar als die overeenstemt met de feiten. In de loop der tijd hebben filosofen verschillende bezwaren geuit tegen deze opvatting. creationisme – >>Hoofdstuk 8 demarcatie – een ander woord voor afbakening. Het woord speelt een rol in het >>demarcatieprobleem. demarcatieprobleem – Popper zocht een criterium aan de hand waarvan men wetenschap kan afbakenen (demarqueren) van pseudowetenschap. Het demarcatiecriterium dat Popper hanteert is >>falsifieerbaarheid. denken (noèsis) – een van de basisvermogens van de ziel die Aristoteles onderscheidt. De andere is de gewaarwording (Grieks: aisthèsis).
doxa – >>Hoofdstuk 2 eenheidswetenschap – het idee van een overkoepelende wetenschap die gebruik maakt van een specifieke taal waarin alle afzonderlijke vakgebieden kunnen worden uitgedrukt. empirische basis – de wetenschap begint bij ervaringsfeiten, dus empirische kennis. Deze vormen een empirische basis waarop de wetenschap rust. empirische cyclus – de standaardopvatting over hoe wetenschappelijk onderzoek wordt gedaan: op basis van waarnemingen wordt een theorie ontworpen, welke vervolgens aan de hand van nieuwe waarnemingen wordt getoetst. Popper uitte bezwaren tegen deze opvatting. empirist – een aanhanger van het empirisme. >>Hoofdstuk 2, empirisme.
epistèmè – >>Hoofdstuk 2 epistemologie – de tak van de filosofie die zich bezighoudt met de menselijke kennis. Een ander woord voor epistemologie is kentheorie of kenleer. ervaring (empeiria) – het geheel van zintuiglijke waarneming, waarmee de mens de werkelijkheid aanschouwt.
ervaringskennis – kennis die is verkregen door zintuiglijke >>ervaring. Volgens de >>empiristen is dit de enige ware vorm van kennis. >>verstandskennis
esse est percipi – Latijn voor ‘Zijn is waargenomen worden’. Principe van Berkeley, gaat ervan uit dat er geen overtuigend bewijs is voor de buitenwereld als substantie onafhankelijk van onze waarneming. essentie – >>Hoofdstuk 2 evident – zonneklaar. Een oordeel, bewering, enz. die evident is lijkt voor ons zonder meer waar, dus zonder dat daarvoor nog bewijs nodig is. Of iets wat evident is ook echt waar is, is een tweede. fallibilisme – (van het Engelse ‘fallible’: feilbaar, onvolmaakt). De opvatting dat we ook van kennis kunnen spreken als we ergens geen honderd procent zekerheid over hebben. falsificationisme – de opvatting dat theorieën pas wetenschappelijk zijn als ze weerlegd kunnen worden. Het falsificationisme was Poppers antwoord op het >>verificatiebeginsel van de >>logisch-positivisten. falsifieerbaarheid – het criterium dat Popper hanteerde om te bepalen of een theorie wetenschappelijk is of niet: een theorie is falsifieerbaar als hij kan worden weerlegd. Een niet-falsifieerbare theorie kan in principe wel waar zijn, maar niet wetenschappelijk. feilbaarheidsbeginsel – een ander woord voor het >>fallibilisme feit – een gebeurtenis of omstandigheid in de werkelijkheid. feitenkennis – kennis van feiten kan ook zonder directe bekendheid met de dingen en personen waar deze feiten naar verwijzen bestaan. >> kennis van feiten
foundationalism – Engels voor >>funderingsdenken. funderingsdenken – de opvatting dat de wetenschap gebaseerd is op feiten, waaruit kennis wordt afgeleid. Omdat verschillende filosofen in de loop der tijd vraagtekens plaatsten bij het bestaan van naakte feiten, werd ook kritiek geuit op het funderingsdenken. funderingsregel – regels aan de hand waarvan men kennis kan onderscheiden van meningen. Aan het bestaan van funderingsregels in absolute zin wordt getwjifeld.
gavagai – woord dat een rol speelt in een gedachte-experiment van Quine. In dit gedachteexperiment wijst een inboorling, wiens taal je niet kent, naar een konijn, en roept ‘Gavagai’. Hoewel de vertaling van het woord >>evident lijkt (‘Kijk, een konijn!’), zijn er in feite veel meer vertalingen mogelijk die overeenkomen met de empirische feiten (‘Een konijn’, ‘Een vrouwtjeskonijn’, ‘Avondeten!’ enz.). Hieruit concludeert Quine dat betekenis onbepaald is,
en omdat betekenis onbepaald is geldt dat ook voor datgene waarnaar het woord verwijst, de referent. geest – >>Hoofdstuk 8 geestessamenhang – Dilthey gebruikt deze term om aan te geven dat het >>innerlijk aspect van bv. een gedicht een samenhang bevat die wij kunnen reconstrueren wanneer wij het gedicht lezen. geesteswetenschappen – worden door Dilthey ook wel ervaringswetenschappen genoemd en tegenover de natuurwetenschappen geplaatst. Hebben betrekking op de uitingen van de menselijke geest in de geschiedenis en de maatschappij (o.a. geschiedenis en letteren). geïncarneerd subject – Merleau-Ponty maakt bezwaar tegen de opvatting dat het kennen slechts een act van het bewustzijn is. Hier plaatst hij het beeld tegenover van het kennen als act van het >>lichaam-subject dat in de wereld is ingebed. gerechtvaardigde overtuiging – een overtuiging waarvoor je goede gronden hebt. Wanneer een overtuiging gerechtvaardigd kan worden genoemd is onderwerp van discussie in de kenleer. gesitueerdheid – het feit dat je als lichaam in de wereld bent, en rechtstreeks met die wereld in verbinding staat. >> Merleau-Ponty. hermeneutische cirkel – het proces van het begrijpen door voortdurend heen en weer te gaan tussen het geheel (bijvoorbeeld een gedicht) en de delen waaruit het geheel is opgebouwd (bijvoorbeeld de regels van het gedicht, of afzonderlijke woorden in het gedicht). Zowel de afzonderlijke delen als het geheel zijn op zichzelf niet te begrijpen, maar worden pas duidelijk in hun onderlinge samenhang. historiciteit – het historisch-zijn, het kader van de historie waarin dingen of gebeurtenissen zijn geplaatst. holistisch – de opvatting dat de gehele werkelijkheid een groot samenhangend geheel vormt met eigenschappen die niet afleidbaar zijn uit de afzonderlijke delen. Het geheel is dus meer dan de som der delen. een holistische opvatting van een samengesteld systeem houdt in dat het geheel van dat systeem meer is dan de som van alle afzonderlijke delen. Ook de samenhang tussen de verschillende onderdelen maken in deze opvatting het geheel tot wat het is.
Hume’s Fork – de naam die doorgaans wordt gegeven aan een fundamentele tweedeling die Hume maakte tussen analytische en synthetische oordelen. >>analytisch en synthetisch.
idealisme – de opvatting dat onze denkbeelden en de relaties tussen die denkbeelden de enige bron van kennis vormen. Van wat daarbuiten bestaat, zullen we volgens deze opvatting nooit iets weten. idee – een ander woord voor een denkbeeld, iets wat je voor de geest staat, een voorstelling in de geest. Een idee kan ook een eeuwig concept of voorbeeld zijn. In die laatste betekenis draagt het woord het lidwoord de: de idee. >>Hoofdstuk 2, Idee, Ideeënleer. idee – vorm – >>Hoofdstuk 2 idool – bij Bacon zijn idolen vooroordelen die de mens in de weg staan bij het verwerven van kennis. De enige weg naar kennis was volgens Bacon het onbevooroordeeld waarnemen. immaterialisme – de opvatting dat er geen materiële werkelijkheid bestaat, en allen het geestelijke werkelijk is. Berkeley wordt bijvoorbeeld gezien als een immaterialist, omdat hij voor het bestaan van het materiële geen bewijs kon vinden in onze waarnemingsgegevens. in-de-wereld-zijn – >>Hoofdstuk 8 inductie – deductie – >>Hoofdstuk 1, deductieve redenering, inductieve redenering inductieprobleem – het probleem dat een inductieve redenering geen zekerheid biedt (>>Hoofdstuk 1, inductieve redenering); als een bepaalde regelmaat zich in het verleden altijd heeft voorgedaan, garandeert dat feit niet dat hetzelfde zich ook in de toekomst zal voordoen. inductieve gevolgtrekking – >>Hoofdstuk 1, inductieve redenering innerlijk aspect – Bij Dilthey het object van de geesteswetenschappen. Hetgene dat niet zintuiglijk kan worden waargenomen. innerlijke – uiterlijke ervaring – twee soorten >>ervaring die Locke onderscheidt. De uiterlijke ervaring berust op de waarneming door de zintuigen, de innerlijke ervaring is het besef van wat zich binnen onze geest afspeelt. innerlijke waarneming/reflection – een van de 2 soorten waarneming. Innerlijke waarneming (>>innerlijke ervarin) is introspectie, dat wil zeggen het waarnemen van wat zich binnen onze geest afspeelt. >>uiterlijke waarneming intelligent design – de opvatting dat sommige processen in levende wezens zo complex zijn dat ze onmogelijk bij toeval en door natuurlijke selectie (>>Hoofdstuk 8) kunnen zijn ontstaan. Intelligent design is een vorm van creationisme (>>Hoofdstuk 8) intentionaliteit – >>Hoofdstuk 8 intersubjectiviteit – >>Hoofdstuk 6
introspectie – het besef van wat zich binnen je eigen geest afspeelt. kennis – kort gezegd: het weten wie, wat of hoe iets of iemand is. van dingen – kennis van dingen is de kennis die je van iets hebt door directe bekendheid of vertrouwdheid met iets. van feiten – in tegenstelling tot de kennis van iets (>>kennis van dingen) hoef je voor kennis van feiten omtrent iets geen directe bekendheid of vertrouwdheid met dat bepaalde ding te hebben. Als je kennis hebt van iets kun je zeggen dat je dit ding kent. Heb je kennis over bepaalde feiten, dan kun je zeggen dat je die feiten weet. kennisoordeel – cognitieve uitspraak – andere benamingen voor >>cognitief oordeel. kenleer – een ander woord voor >>epistemologie kentheorie – een ander woord voor >>epistemologie kritisch rationalisme – term die Popper gaf aan zijn systeem van wetenschappelijke theorievorming. Popper wees het gebruikelijke systeem – observaties die via inductie (>>Hoofdstuk 1) leiden tot de vorming van een theorie – af; volgens hem vormde een bepaald probleem het uitgangspunt van theorievorming. Een wetenschapper bedenkt een oplossing voor dit bepaalde probleem, en toetst dit vervolgens. kundigheid – een derde vorm van kennis, naast >>kennis van dingen en kennis van feiten. Kundigheid is de vaardigheid in het verrichten van bepaalde handelingen, en is geen onderwerp van de kenleer
l’être brut – Frans voor ‘het ruwe zijn’. Merleau-Ponty gebruikt de term als aanduiding voor het zijn op zichzelf beschouwd, dat voorafgaat aan de in de epistemologie gebruikelijke opdeling in subject en object, in een bewustzijn dat waarneemt en een buitenwereld die waargenomen wordt. leugenaarsparadox – een paradox van de Griekse filosoof Epimenides, afkomstig van Kreta, die luidt: ‘Alle Kretenzers liegen altijd’. Stel dat Epimenides de waarheid spreekt. Dan liegen alle Kretenzers altijd. Aangezien Epimenides een Kretenzer is, liegt hij. Maar dit is in tegenspraak met de aanvankelijke veronderstelling, dus liegt Epimenides. De paradox ontstaat doordat mensen bij een bewering doorgaans stilzwijgend de toevoeging ‘Deze getuigenis is waar’ maken. leven – Bij Dilthey: de levenssamenhang van waaruit een historisch feit, een handeling of een kunstwerk betekenis krijgt. >>beleving.
levenssamenhang – het allesomvattende kader van het verloop van je leven, waarin feiten, gebeurtenissen enz. betekenis voor je krijgen. Volgens Dilthey krijgt het leven in de >>beleving samenhang. levensuiting – Dilthey maakt alle levensuitingen tot object van de >>hermeneutiek. We dienen een bepaald historisch feit te begrijpen in het licht van de >>levenssamenhang en visa versa. lichaamsschema – je lichaamsschema is een soort patroon van je eigen lichaam dat is opgeslagen in je hersenen, dat onbewust of halfbewust wordt gevolgd bij al je gedrag. Het lichaamsschema zorgt ervoor dat je weet waar je handen, armen en benen zijn. lichaam-subject – term voor het subject van ervaring in de filosofie van Merleau-Ponty. Bij hem is het subject niet slechts een geestelijk subject, maar een lichaam dat in de wereld >>gesitueerd is. lichamelijkheid – lichamelijkheid is het als lichaam >>gesitueerd zijn in de wereld. >>lichaam-subject. logisch positivisme – stroming in de wetenschapsfilosofie die ontstond onder invloed van Wittgenstein en de >>Wiener Kreis. De logisch-positivisten streven ernaar alle wetenschappelijke en filosofische vragen te beantwoorden door empirisch onderzoek. logische waarheid – >>Hoofdstuk 1 mentalisme – de opvatting dat de taal verwijst naar ideeën en gedachten en niet naar de werkelijkheid. metafysische ficties – >>Hoofdstuk 2 mogelijkheidsvoorwaarde – een voorwaarde waaraan moet worden voldaan, wil iets mogelijk zijn. In de >>epistemologie worden de mogelijkheidsvoorwaarden voor kennis onderzocht. motorische intentionaliteit – het vermogen van het lichaam om zich te bewegen, gestuurd door instructies vanuit je bewustzijn. naakte feiten – feiten op zichzelf beschouwd, die buiten onze waarneming werkelijk bestaan. Of naakte feiten echt bestaan is in de >>epistemologie onderwerp van discussie. >>Ding-an-sich. naturalisme – >>Hoofdstuk 8 nominalisme – >>Hoofdstuk 2 noodzakelijk – noodzakelijk is iets als het niet anders kan zijn dan het is.
objectief – vrij van elke vermenging met persoonlijke invallen, gevoelens, preoccupaties, voorstellingen enz. Objectief staat doorgaans tegenover subjectief. objecttaal – metataal – termen van Tarski. De objecttaal is de taal die we gewoonlijk gebruiken, en waarmee we verwijzen naar objecten. De metataal is de taal die we gebruiken als we spreken over deze objecttaal. In de zin ‘Amsterdam is de hoofdstad van Nederland’ speelt de objecttaal een rol: de stad waarnaar ik verwijs met de naam Amsterdam is werkelijk de hoofdstad van Nederland. In de zin ‘Amsterdam bestaat uit negen letters’ wordt metataal gebruikt. Je zou hem als volgt kunnen lezen: ‘Het woord “Amsterdam”, waarmee in de objecttaal de hoofdstad van Nederland wordt aangeduid, bestaat uit negen letters.’ observatiezin – een zin die onder dezelfde omstandigheden bij iedere taalgebruiker dezelfde reactie uitlokt: bevestiging of ontkenning. Ockhams scheermes – bijnaam van een stelling van de middeleeuwse filosoof Ockham, namelijk dat je niet meer moet aannemen dan wat strikt noodzakelijk is voor wat je wilt verklaren (kortweg: hoe eenvoudiger een verklaring, hoe beter). oervorm – een ander woord voor een Idee (>>hoofdstuk 2). onbepaaldheid van betekenis – Quine concludeerde dat de betekenis van een woord onbepaald is, omdat voor ieder woord wel verschillende vertalingen (of interpretaties) mogelijk zijn die stroken met dezelfde empirische gegevens, maar die niet synoniem zijn. onderbepaaldheid van wetenschappelijke theorie – het verschijnsel dat we op basis van de gegevens die we hebben (onze ervaringsgegevens) geen definitieve keuze kunnen maken tussen verschillende wetenschappelijke theorieën. We kunnen niet buiten onze zintuigen gaan staan en een afweging maken op basis van de pure feiten op zich. onderdeterminatie-argument – alternatieve >>epistemologische theorieën naast de theorie die voor ons het meest voor de hand ligt, namelijk dat de werkelijkheid meestal zo is zoals wij die waarnemen. Hoe weten wij zeker dat wij geen >>brein in een vat zijn, en dat er geen god is die ons bedriegt (>>bedriegerargument)? Zulke argumenten zijn onderdeterminatie-argumenten. ondervinding – het opdoen van kennis uit een particuliere ervaring. Meerdere ondervindingen kunnen leiden tot >>technische kennis onverborgenheid (alètheia) – Heidegger herintroduceert dit Griekse waarheidsbegrip omdat hij van mening is dat de opvatting van >>waarheid als overeenstemming van een oordeel met een feit tekortschiet. Heidegger pleit voor een ruimer begrip van waarheid,
waarbij waarheid niet alleen wordt opgevat als een eigenschap van uitspraken, maar ook waarnemingen of gedachten ‘waar’ genoemd kunnen worden. Heidegger wil waarheid als een gebeurtenis denken, waardoor het zijnde aan de verborgenheid ontrukt en in de openbaarheid gesteld wordt. oordeel – in de logica en de >>kenleer is een oordeel een verbinding die je maakt tussen een object en een eigenschap dat dat object bezit. Een voorbeeld van een oordeel is ‘Deze roos is rood’. In de logica wordt een oordeel schematisch weergegeven als ’S is p’. enkelvoudig – een >>oordeel dat slechts 1 ding betreft: ‘Deze roos is rood’, ‘dit kopje koffie is warm’. particulier/bijzonder – een oordeel in de trant van ‘Sommige… zijn …’, bijvoorbeeld ‘sommige zwanen zijn zwart’. universeel/algemeen – een oordeel zoals ‘Alle…zijn …’, bijvorbeeld ‘alle mensen zijn sterfelijk’. oordeelsvorm – term van Kant. Volgens Kant zijn al onze oordelen te herleiden tot een aantal grondvormen, waar al onze vormen van oordelen van zijn afgeleid. Kant onderscheidde oordelen die kwantitatieve verbanden leggen, oordelen die kwaliteiten aangeven, relationele oordelen, en oordelen die de modaliteit betreffen. oorzaak – >>Hoofdstuk 2. operatieve kennis – de kennis die we voortdurend gebruiken bij onze dagelijkse handelingen, en die zo gewoon is dat we niet meer beseffen dat we deze kennis bezitten.
paideia – opvoeding – bij Plato is de paideia de radicale breuk met wat je vroeger meende te weten, en het eropvolgende proces van het inzicht verwerven in de Ideeën (>>Hoofdstuk 2). In Plato’s grotmythe wordt deze stap gesymboliseerd door het losmaken van de ketenen en het opstijgen vanuit de grot richting de buitenlucht.
panta rhei – Grieks voor ‘alles stroomt’, ‘alles is in beweging’. Volgens de Griekse natuurfilosoof is de werkelijkheid constant in beweging. Alles verandert voortdurend, waardoor echte kennis niet mogelijk is. paradigma – term van Kuhn. Het gemeenschappelijke referentiekader van een groep wetenschappers, dat bestaat uit een gemeenschappelijke taal (begrippenkader) en een stelsel van aanvaarde wetten en theorieën. Het paradigma bepaalt wat zinvolle wetenschappelijke problemen zijn, welke antwoorden al dan niet aanvaardbaar zijn, wat relevante feiten zijn,
welke testmethoden gevolgd moeten worden, aan welke eisen een theorie moet voldoen enzovoort. paradigmawisseling – wanneer wetenschappers die vanuit een bepaald >>paradigma werken steeds resultaten behaalt die niet stroken met dit paradigma, kan dit leiden tot de invoering van een nieuw, verschillend paradigma. Dit proces heet paradigmawisseling.
perception – Engels voor >>waarneming. perspectivisme – de opvatting dat ieder individu de wereld enkel en alleen kent vanuit zijn bijzondere gesteldheid en zijn specifieke behoeften. pluraliteitsargument – argument dat kan worden ingebracht tegen de >>coherentietheorie. Het bezwaar houdt in dat de coherentietheorie meerdere (pluraliteit = veelheid) systemen van uitspraken naast elkaar kunnen bestaan, die onderling met elkaar strijdig kunnen zijn. postulaat – een onbewijsbaar uitgangspunt dat aan de basis staat van de wetenschap. >>Axioma pragmatisme – de opvatting dat een uitspraak waar is als hij leidt tot succes, dus als het praktisch nut ervan bewezen is. Kort gezegd: waar is wat werkt. primaire/secundaire eigenschappen – termen van Locke. Een primaire eigenschap van een object is een eigenschap waarvan we mogen aannemen dat het object die ook heeft als wij het niet waarnemen, zoals uitgebreidheid, vorm en aantal. Overige eigenschappen, die meer afhankelijk zijn van hoe wij de objecten waarnemen, zoals geur, smaak, geluid, temperatuur enzovoort, noemde Locke secundair. principe van constantie – de opvatting dat aan elke fysische stimulus een specifieke psychische sensatie beantwoordt. principe van geïmpliceerde kennis – een principe dat is te vatten in de formule: GK: (WSp ^ WS(pÆq))Æ WSq. Dat wil zeggen: als S weet dat p en als S weet dat p q impliceert, dan weet S ook dat q. Als niet-WSq ^WS (pÆq), dan moeten we noodzakelijk concluderen dat niet-WSp. Dus zolang je niet weet of je geen brein in een vat bent, kun je geen enkele propositie q aannemen die veronderstelt dat je geen brein in een vat bent. psychisch – fysisch – Volgens Dilthey zijn de geestelijke en lichamelijke aspecten van de mens in werkelijkheid ongescheiden. Maar waar de natuurwetenschappen uit deze samenhang het fysische aspect abstraheren, hebben de geesteswetenschappen oog voor het psychische aspect. rationalisme – >>Inleiding
realisme – >>Inleiding reductionisme – >>Hoofdstuk 2
res extensa – res cogitans – >>Hoofdstuk 2 scepsis – in >>epistemologische zin: de twijfel aan de mogelijkheid iets te weten. >>scepticisme scepticisme – >>Hoofdstuk 8 scepticus – in >>epistemologische zin: een aanhanger van het >>scepticisme. selectiviteit – in de epistemologie speelt de selectiviteit van waarnemingen een rol. Dat wil zeggen dat je, voordat je waarnemingen doet, al een bepaalde vraag of behoefte hebt van waaruit je waarnemingen doet.
sense data – de ruwe, zintuiglijke gegevens op basis waarvan wij oordelen. subjectiviteit – het verschijnsel dat je oordelen afhankelijk zijn van meer dan alleen je pure waarneming, bijvoorbeeld van je behoeften, belangstelling, levenswijze en verwachtingen en gissingen. synonymie – er is sprake van synonymie als 2 woorden (nagenoeg) hetzelfde betekenen, bijvoorbeeld de woorden ‘boot’ en ‘schip’. synthetisch – samengesteld, uit meerdere onderdelen tot een eenheid gemaakt. synthetische oordelen (a priori) – >>Hoofdstuk 2
tabula rasa – Latijn voor ‘onbeschreven blad’. Locke meende dat de mens wordt geboren zonder >>aangeboren kennis, dus als een onbeschreven blad dat door de ervaring langzamerhand wordt ingevuld. technische kennis – de kennis van een algemene regel; technische kennis wordt afgeleid uit ervaringen van particuliere, gelijksoortige objecten. teleologisch – >>Hoofdstuk 2, teleologie testbaarheid – een sleutelbegrip uit de >>falsificatietheorie: wil een theorie zich wetenschappelijk kunnen noemen, dan moet de theorie testbaar zijn, er moet een test mogelijk zijn aan de hand waarvan de theorie wordt geverifieerd of gefalsifieerd. theoriegeladen – volgens Popper is alle waarneming theoriegeladen. Dat wil zeggen dat aan elke waarneming die we doen wel een bepaalde vooronderstelling ten grondslag ligt, hoe klein en onbenullig ook. >>selectiviteit, zoeklichttheorie. transcendentaal – >>Hoofdstuk 2.
transcendentaal subject – Kant beschouwt het kennend subject als transcendentaal en niet empirisch. Dit houdt in dat het subject hetgene is dat kennis überhaupt mogelijk maakt. transcendentaalfilosofie – filosofie die zich bezighoudt met de mogelijksvoorwaarden voor empirische kennis transcendentale apperceptie – term van Kant. Het menselijke vermogen waarin de zintuiglijkheid en het verstand samenkomen. transcendentale esthetica – een van de 2 onderdelen van de >>transcendentaalfilosofie, dat de menselijke zintuiglijkheid en haar aanschouwingen als onderwerp heeft. transcendentale logica – een van de 2 onderdelen van de >>transcendentaalfilosofie, dat het menselijke verstand en zijn begrippen als onderwerp heeft.
trial and error – Engels voor ‘met vallen en opstaan’. Het duidt een methode aan waarbij voor een bepaald probleem een oplossing wordt bedacht, die vervolgens wordt getoetst. Voldoet die oplossing niet, dan wordt een nieuwe bedacht. Het proces gaat door totdat een passende oplossing is gevonden. uitdrukking – Volgens Dilthey drukt het object van de geesteswetenschappen zich uit in bijvoorbeeld gebaren, woorden, daden of kunstwerken. Al deze uitdrukkingen hebben een betekenis die begrepen kan worden. uiterlijke waarneming/sensation – een van de twee soorten waarneming: uiterlijke waarneming is het waarnemen van de buitenwereld met behulp van de zintuigen. >>innerlijke waarneming universaliënstrijd – benaming voor de middeleeuwse discussie over de vraag of algemene begrippen (Latijn: universalia) een zelfstandig bestaan hebben. >>Hoofdstuk 2, algemeen – particulier universalisme – gaat ervan uit dat waarheden (of waarden) altijd en voor iedereen gelden (bv. Plato’s ideeënleer). Dit idee wordt vaak bekritiseerd. verbeeldingskracht (phantasia) – het menselijke vermogen om in de geest een mentaal beeld voor te stellen, zonder dat er sprake is van directe waarneming van het ingebeelde object. verificatiebeginsel – een principe uit het >>logisch-positivisme. Het houdt in dat de betekenis van een uitspraak afhangt van de vraag of hij geverifieerd kan worden. Dat wil zeggen: of de waarheid van de uitspraak door middel van waarneming of experiment kan worden aangetoond. Kan dat niet, dan is de uitspraak nietszeggend.
verificatieprincipe – een ander woord voor >>verificatiebeginsel. verificationisme – een opvatting van de wetenschap, die inhoudt dat een theorie wetenschappelijk genoemd mag worden als hij geverifieerd kan worden, dus of de geldigheid van de theorie kan worden aangetoond door middel van waarnemingen of experimenten. verifieerbaarheid – de mogelijkheid om de waarheid van een uitspraak of theorie aan te tonen door middel van waarnemingen of experimenten. verstandsbegrip – bij Kant: een ander woord voor categorie (>>Hoofdstuk 2). verstandskennis – term uit het >>rationalisme. Verstandskennis is kennis die is verkregen door ons redeneringsvermogen, ons verstand. Voorbeelden zijn bijvoorbeeld: ‘vierkante cirkels bestaan niet’, ‘2 keer 2 is 4’, enz. De zintuigen spelen bij deze soort van kennis geen rol. vertrouwdheid – >>kennis van dingen of personen komt tot stand op basis van een directe bekendheid of vertrouwdheid met deze dingen of personen. Dit in tegenstelling tot >>kennis van feiten. vooroordeel over de wereld – Merleau-Ponty vindt dat de traditionele opvatting van waarneming berust op een vooroordeel: Dat vooroordeel is de wetenschappelijke opvatting van de wereld als een geheel van fysische dingen die causaal op elkaar en op ons inwerken. De traditionele epistemologie gaat uit van het waargenomen object, om vervolgens het kenproces causaal te reconstrueren. waarheid – de vraag naar waarheid is een van de oudste en belangrijkste vragen uit de geschiedenis van de filosofie. Grofweg bestaan er drie opvattingen over waarheid: 1) een uitspraak is waar als hij overeenstemt met de feiten >>coherentietheorie 2) een uitspraak is waar als hij kan worden afgeleid uit een ware theorie >>coherentietheorie 3) een uitspraak is waar als hij leidt tot succesvol handelen >>pragmatisme. waarheidsconditie – een voorwaarde waaraan moet worden voldoen, wil een uitspraak waar zijn. waarheidsconditionele betekenis – een opvatting over betekenis (>>Inleiding) die inhoudt dat we de betekenis van een bepaalde uitspraak begrijpen, als we weten wat het geval is als die uitspraak waar is. waarheidscriterium – het criterium aan de hand waarvan je oordeelt of een bepaalde uitspraak waar is. In de geschiedenis van de >>epistemologie hebben verschillende waarheidscriteria een rol gespeeld.
waarnemen – het in je geest opnemen van de buitenwereld door middel van de zintuigen. waarneming – de opneming van een bepaald feit uit de buitenwereld via de zintuigen. Het woord wordt ook gebruikt voor alle processen van waarnemen door alle zintuigen tezamen: je algemene gewaarwording van de wereld om je heen. waarnemingsveld – onze waarnemingen zijn volgens Merleau-Ponty nooit waarnemingen van geïsoleerde objecten of kwaliteiten. Hetgeen we waarnemen ligt altijd ingebed in iets groters, het maakt deel uit van een waarnemingsveld. wetenschap – het geheel van menselijke kennis, die is gebaseerd op kennis over feiten. wetenschappelijkheid – de wetenschappelijkheid van een theorie geeft aan in hoeverre die theorie tot het terrein van de wetenschap behoort. In de geschiedenis van de wetenschapsfilosofie zijn verschillende opvattingen van dit begrip gehanteerd.
Wiener Kreis – een filosofische groepering uit het tweede kwart van de twintigste eeuw, die haar basis had in het Oostenrijkse Wenen. De leden van de Wiener Kreis hadden een afkeer van metafysica, en legden de basis voor het >>logisch-positivisme. wilsdaad – een handeling van het menselijk lichaam die wordt aangestuurd door de wil. zekerheid – Zekerheid is een kwaliteit van onze meningen en overtuigingen, >>waarheid een kwaliteit van datgene wat gemeend wordt of waarvan men overtuigd is. Zekerheid is subjectief, waarheid is objectief. zelfevident – iets wat zelfevident is, is in zichzelf al zonder meer >>evident. zoeklichttheorie – volgens Popper is alle waarneming >>theoriegeladen, wat in feite betekent theorieën waarneming pas mogelijk maken, en als het ware als zoeklichten werken die de wereld zichtbaar maken.