Beschouwing – Tijdschrift voor de Sociale Sector – juni 2003 Trefwoorden: corporaties, leefbaarheid, sociale cohesie
Woonmiles brengen corporaties weer onder burgers Beschouwing naar aanleiding van het rapport: Bewoners als klant: een gouden kans? Een onderzoek naar de mogelijkheden van Goldservice in Nederland. Auteur: Peter van der Graaf, Verwey-Jonker Instituut, maart 2003 De afgelopen maanden heb ik in opdracht van de Alliantie een journalistiek onderzoek gedaan naar het sociaal en cultureel kapitaal van bewoners in Bloemstraten in Hilversum, Amsterdam, Amersfoort en Almere. Ik heb daartoe uitvoerig met een kleine twintig bewoners gesproken en vervolgens met nog negen professionals (woonconsulenten, wijkagenten, wijkopbouwwerkers, buurtopzichters) die op enigerlei wijze betrokken zijn bij de leefbaarheid van de Bloemstraat-gebieden. Ik memoreer daar aan, omdat die ervaring de context vormt waarin ik het rapport Bewoners als klant: een gouden kans? heb gelezen. Anders gezegd: ik heb mij de vraag gesteld of de bewoners en de professionals die ik heb gesproken iets met het Goldservicesysteem zouden kunnen. Daarbij is het van belang te melden dat de bewoners die ik sprak in rustige, weinig problematische Bloemstraatjes woonden, waar de corporatie nauwelijks omkijken naar ze had. Maar wie met de mensen praat en in de straten rondloopt, voelt toch in die kleine Bloemstraten moderne culturele ontwikkelingen aan het neerdalen waren. Je voelt het aan de wijze waarop mensen leven; erg op zichzelf, terwijl ze meer en meer een zekere onberekenbaarheid op hun omgeving en hun buren projecteren. Opmerkelijk vond ik dat de corporatie in de overwegingen van de Bloemstraters eigenlijk geen noemenswaardige rol speelt. Dat gold ook voor andere instanties. Ik heb de gesprekken met de Bloemstraters gevoerd na de zomer van 2002, in de periode dat ik me zelf wel eens afvroeg wat er in godsnaam met Nederland aan de hand was. Maar in die gesprekken proefde ik als de instituties aan bod kwamen toch iets van het ongenoegen onder de Nederlandse burgers. Ineens produceerden zij dan massieve beelden over corporaties, de politie en andere instanties en gemeentelijke instellingen - dat ze log zijn, de zaak op zijn beloop laten en dat je er nooit wat van ziet. Dat is eigenlijk heel paradoxaal, want tegelijkertijd is men vaak wel te spreken over de concrete serviceverlening. Het afhandelen van klachten, optreden bij ernstige gebreken, dat soort werk, daar is men bepaald niet ontevreden over. En ook de politie meldt zich wel als men belt. Maar die constatering mag niet verhinderen dat men een zin later zijn gram haalt over de nalatigheid van de instanties als het gaat om algemene zaken als hondenpoep, onderhoud van de openbare ruimte, zwervend vuilnis, jongerenoverlast. Welbeschouwd onderhouden corporaties en bewoners een non-betrekking met elkaar. Althans dat is de ervaring van bewoners. De jongere-met-de-twee-keihard-blaffende-honden die zich nergens wat van aantrekt, die in de Amersfoortse Rozenstraat naast een zestig jaar oude man is komen te wonen die al veertig jaar in de straat woont, onderhouden beide dezelfde relatie tot hun corporatie: namelijk geen, als je tenminste even afziet van hun maandelijkse huuroverschrijving. De oudere man doet van alles in de buurt, de ander plakt zijn ramen vol met kranten en kijkt niemand aan. Voor de corporatie maakt het niets uit, voor haar zijn alle bewoners gelijk, ook degene die zich aan niemand wat gelegen laten liggen en/of regelmatig overlast veroorzaken, zonder zich daar op een of andere manier op te laten
aanspreken. In die context kan niemand vreemd opkijken als blijkt dat de corporatie geen rol van betekenis speelt in het morele denkraam van bewoners. Hun dagelijkse ervaring is immers dat het de corporatie niets uit maakt, ze laten daar immers niets van blijken. Misschien heeft de corporatie op het hoofdkantoor een foldertje in de rekken staan over hoe je als buren met elkaar om moet gaan, juist ook als er problemen zijn. Maar dat is papier. Als in het echt de sfeer achteruit gaat, dan is de corporatie geen aanspreekpunt. Dat wordt zij pas op het moment dat er knallende ruzie ontstaat. Dan moet het wel. Maar dan werpt de corporatie zich vooral op als een neutrale instantie die wel wil bemiddelen. Impliciet of expliciet onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat zij zich geen oordeel over bewoners zal aanmatigen. Of zoals een woonconsulente het mij geduldig uitlegde: 'In principe moeten bewoners er zelf uitkomen.' Dat is op zichzelf heel begrijpelijk. Want corporaties zijn het produkt van twee principes die aan het functioneren van moderne verzorgingsstaatvoorzieningen ten grondslag liggen: het principe van gelijkheid en het principe van menselijke autonomie. Die principes betekenen dat publieke voorzieningen iedereen gelijk behandelen, dus geen willekeur, geen voortrekkerij, geen vriendjespolitiek. Criteria en regels worden voor iedereen op dezelfde wijze toegepast, ongeacht de huidskleur, de hoeveelheid haar, de leefsituatie, het inkomen of het gedrag van de persoon in kwestie. Mensen zijn immers vrij om te zijn wie ze zijn, en dat mag dus niets af doen aan hun rechten. Deze principes zijn ontstaan als reactie op een periode, waarin mensen speelbal waren van hogere autoriteiten en morele gezagsdragers. Als ze niet deden wat de hoge heren wilden dan konden ze op straat gezet worden, of ze kregen alleen steun als zij op zondag naar de kerk kwamen, of woningen als zij beloofden zich goed en netjes te gedragen. De principes van gelijkheid en autonomie zijn dus emancipatorische principes, die mensen beschermen tegen moralistische willekeur en hen het recht op eigen keuzen geven. Dat is allemaal waar. Maar dat mag ons niet blind maken voor de nadelige gevolgen die de institutionele toepassing van deze principes hebben bewerkstelligd. Want het gevolg is geweest dat de oude bevoogdende instituties - van maatschappelijk werkers tot vertgenwoordigers van corporaties - zich langzaam maar zeker meer en meer uit de dagelijkse wereld van burgers hebben teruggetrokken. Dat was professioneel zuiver, maar had als onvoorzien effect dat met hun terugtocht ook de moraal waar deze publieke functionarissen voorstonden uit de dagelijkse overwegingen van burgers verdween. Die moraal hoefde niet meer ingepeperd te worden, bewoners/burgers werden geacht er zelf de drager van te zijn. Dat is in vele opzichten winst. Vroeger moest je als corporatiehuurder overal toestemming voor vragen als je ook maar iets aan een woning wilde veranderen, dat wantrouwen is nu verdwenen en tegenwoordig staat het bewoners vrij om hun eigen woning naar de hand te zetten. Maar in andere opzichten is dat problematisch. Vroeger liep je bijvoorbeeld een goede kans dat als je van je voortuin een rotzooi maakte, de opzichter een keer een praatje kwam maken. Of dat als je kinderen zich etterig gedroegen, de hoofdonderwijzer, of desnoods de pastoor een keer aan de bel hing. Tegenwoordig komt er niemand meer. Vroeger had je je te gedragen en velen wisten dat als je dat niet deed je de kans liep dat er mensen aan de bel hingen die je daar op wezen, daar waarschuwden zelfs de buren voor. Tegenwoordig moet je uiteraard nog steeds gedragen, maar is dat wel een individuele verantwoordelijkheid, want je bent daar zelf het morele ijkpunt van. Het individuele bestaan is voor publieke functionarissen een no-go-area geworden. Werden mensen vroeger vaak wat al te bevoogdend de maat genomen, tegenwoordig wordt
die maat helemaal niet meer genomen. Sterker, omdat mensen louter geacht worden zichzelf de morele maat te nemen, zijn ze ook elkaar niet meer de maat gaan nemen. Ze willen ongemoeid gelaten worden, en dat drukt zich bijvoorbeeld heel fysiek uit in de groei van de schuttingen aan de achterzijde van de Bloemstraten die in een kwart eeuw van af de grond tot zo ongeveer twee meter zijn uitgegroeid. Deze ontwikkeling gaat goed zolang zich geen probleem voordoet. Maar als er zich onregelmatigheden voordoen, zijn deze omgangsvormen niet echt probleembestendig. Zodra iemand andere levensgewoonten erop nahoudt, vreemde dingen doet, overlast veroorzaakt, begint het te rommelen. Dan zijn er geen vanzelfsprekende correctiemechanismen meer. Niemand vertegenwoordigt dan op dit alledaagse niveau nog een publieke moraal en niemand heeft de positie om met gezag te spreken. En wie dan na ellenlange ergernis uiteindelijk toch maar de stoute schoenen aantrekt, en met nauwelijks te verhelen woede de overlastveroorzaker aanspreekt, opereert vaak zo onhandig, dat de deur in een klap dicht valt met de mededeling: 'Bemoei je met je eigen zaken.' Zo brengt de nieuwe individuele vrijheid in de dagelijkse werkelijkheid van buurten en straten niet zelden ook een zekere ongemakkelijkheid, onberekenbaarheid met zich mee, die snel kan toenemen als door een oplopende mutatiegraad de veranderingen in zo'n buurt zich aaneenrijgen. Dat heeft uiteraard consequenties voor de leefbaarheid van buurten en straten. Immers, de trend is een verschuiving van het gemeenschappelijke, het publieke naar het individuele, het op zichzelf staan. Niet voor niets valt tegenwoordig in vrijwel alle beleidsnota's op het terrein van welzijnswerk en volkshuisvesting tegenwoordig het woord sociale cohesie. Dat geeft aan dat betrekkingen tussen mensen in bepaalde ruimtelijke gebieden kwetsbaar zijn. Het gaat niet vanzelf goed. Onderlinge betrokkenheid is een punt waar op enigerlei wijze zorg aan besteed moet worden. De vraag is hoe? Ik denk dat corporaties moeten proberen om zeg maar hun publieke moraal, die te maken heeft met zorgzaamheid en verantwoordelijkheid voor de woning en de woonomgeving, weer terug te brengen naar de overwegingen van hun bewoners/klanten. Niet op een ouderwetse manier, die de weg volgde van geboden en voorschriften, maar op een moderne wijze. Dat is dus een aanpak die verantwoordelijkheid en keuzevrijheid bij mensen zelf laat, maar tegelijkertijd stimulerend werkt voor gedrag en activiteiten (zowel van bewoners als van de corporatie zelf) die een gemeenschappelijk doel bevorderen: het realiseren van woongenoegen in een vertrouwde omgeving. Cruciaal is daarbij om iets van een wederkerigheid tot stand te brengen. Die wederkerigheid ontbreekt nu nagenoeg geheel. Huurders en corporatie-medewerkers moeten met de overtuiging leven dat zij beiden inspanningen leveren voor een gemeenschappelijk doel of een wederzijds belang. En in principe is dat ook de kern van het Gold Servicesysteem. Ik vind dat een interessante ontwikkeling, omdat corporaties daarmee een gebied betreden dat sinds de jaren zestig en zeventig tot no go-area voor publieke instituties is verklaard: het individuele bestaan en de daarin circulerende overwegingen van bewoners. Als zo'n wederkerige relatie tot stand kan worden gebracht heeft het dus voor huurders weer zin om met de corporatie rekening te houden. Dat zou een enorme winst zijn. We zijn in Nederland immers de laatste jaren enorm aan het klagen over het gebrek aan
'waarden en normen', over calculerende burgers, over normvervaging, over onverschilligheid, over de stelling dat tegenover 'rechten' ook plichten' moeten staan. Maar het grote probleem met dat debat is dat het zo algemeen is, alsof Nederlanders de laatste jaren plotseling massaal op slechte ideeën is gekomen. Dat schiet niet op, zoals ook wel duidelijk is uit de zich alsmaar herhalende refreinen die dit debat domineren. Het is een veel te onspecifieke voorstelling van zaken. Gedrag heeft immers altijd een context die in de beoordeling betrokken moet worden. En dat geldt dus ook voor het normenen waarden-debat. Mijn insteek in deze discussie is daarom: hoe minder instituties blijk geven van een publieke moraal, hoe onverschilliger burgers zich zullen tonen. Anders gezegd: er is in Nederland dus niet een gebrek aan burgerzin/waarden en normen/etcetera; nee, er is een chronisch gebrek aan institutionele arrangementen waarin burgers zich van hun goede kant kunnen laten zien. Precies om die reden ben ik dus een warm voorstander van een intelligent systeem van woonmiles, zoals ik het Goldservice-stelsel maar even samenvat. Met andere woorden: een systeem waarin inspanningen van bewoners worden gehonoreerd door extra service, of extra diensten, kortingsbonnen, of andere voordeeltjes. Er zitten ongetwijfeld haken en ogen aan, maar die lijken mij voor een corporatie die er in gelooft allemaal overkomelijk. Mij gaat het erom dat de corporaties met dit systeem zichzelf een instrument geven waarmee ze een factor kunnen worden in de alledaagse vormgeving van het wonen. Ik was overigens niet meteen enthousiast. Aanvankelijk vreesde ik voor een soort verdubbeling van het toch al zo sterk aanwezige individualisme. Mijn ervaring in de Bloemstraten was nu juist dat mensen zich steeds meer als los zand tot elkaar verhouden en daardoor hun ideeën over verbetering van de aantrekkelijkheid van hun woonomgeving (die ze over het algemeen wel degelijk hebben) niet meer met elkaar delen en niet langer in een gezamenlijk perspectief plaatsen. Een individueel woonmiles systeem biedt daar geen oplossing voor. Maar dat bleek een onterechte vrees. Het Goldservice-systeem heeft daar juist allerhande intelligente oplossingen voor verzonnen: mensen kunnen hun woonmiles bij elkaar leggen voor een gezamenlijke inspanning, waarbij de corporatie de waarde verdubbelt, of bij een bepaald soort prestatie kan de corporatie woonmiles aan alle straatbewoners geven. Met een beetje creativiteit kun je niet alleen individuen betere service bieden, maar ook een verleidingssysteem tot stand brengen dat mensen prikkelt om sociale betrekkingen aan te gaan in je straat. Betekent dat nu het einde van het gelijkheidsbeginsel en van het autonomiebeginsel? Dat is wat tegenstanders meteen roepen. Zij vrezen dat een publieke instelling met twee maten meten. Of nog erger: dat een corporatie zich met zaken bemoeit waar ze zich niet mee moet bemoeien, Mensen moeten immers zelf weten hoe en op welke manier ze hun huur betalen, of ze hun voortuin netjes onderhouden of niet. En wie maakt uit wat 'netjes' is, nog zoiets. Daar moet een publieke instelling buiten blijven, anders gaan we terug in de tijd, naar de oude bevoogding waarin de professionals de moraal kwamen prediken. Laat ik een paar dingen zeggen over deze tegenwerpingen. Ten eerste wordt er altijd sterk gedramatiseerd. Alsof een poging van corporaties om meer contact te maken met het alledaagse wel en wee van haar klanten, neerkomt op een ernstige schending van hun mensenrechten. En alsof een dergelijk systeem mensen rechtstreeks zal terugleiden naar de bevoogding van de jaren vijftig. Dat is allemaal sterk overdreven. In feite verandert er niets op het niveau van de kwaliteit van de basisservice. Er komt iets bij, een soort pluspakket, zoals je bij ziektekostenverzekeringen aanvullende verzekeringen kunt afsluiten. Alleen kost dat
handenvol geld, terwijl de betaling bij de corporaties in natura geschiedt: je moet er wat voor doen, verantwoordelijkheid tonen. Voor wat hoort wat. Ik denk dat het niet staande te houden is dat een dergelijk systeem mensen in hun autonomie en vrijheid zal aantasten. Dat is echt een koudwatervrees uit de jaren zestig/zeventig. Natuurlijk zullen er zich gevallen voordoen waarin supergevoelige buren op een onredelijke wijze hun buren in een kwaad daglicht zullen stellen en daarmee dus diens woonmiles op een onheuse wijze in gevaar zullen brengen. Dat zal zeker gebeuren, maar we moeten ophouden met de redenering dat de kwader trouw van een enkeling de verbetering voor velen in de weg mag staan. Sterker, ik denk dat juist de mogelijkheid van dit soort conflicten ervoor zal zorgen dat corporaties zich minder op de vlakte kunnen houden. Zij kunnen zich niet als een soort neutrale bemiddelaar bij onenigheid opwerpen, maar zullen metterdaad ook voor een norm moeten gaan staan. Veel mensen vinden dat erg, maar ik zie daar het kwaad niet van in. En hou op met het ophalen van angstbeelden uit het verleden: het normatief element is immers niet dat corporaties weer voorschrijven hoe mensen zouden moeten leven, maar het heel wat anders. Het is het vitaal houden van de minimumnorm, dat redelijkerwijs van mensen verwacht mag worden dat ze rekening met elkaar houden. Ik zie daar de onredelijkheid niet van in. Het zegt ook dat wie zich verantwoordelijk toont, een schouderklopje verdient. Zo voed ik mijn kinderen op, en ik zie niet in waarom deze prikkeling niet in de gedragslijn van publieke instanties als corporaties zou mogen doorklinken. Jos van der Lans www.josvdlans.nl email:
[email protected]