Witte Raven Exploratie van succesverhalen van mensen met psychische problemen met betaald werk Op zoek naar krijtlijnen van recovery-georiënteerde trajectbegeleiding
Griet Roets Geert Van Hove Wouter Vanderplasschen Muriel de Maagd
Beelden Witte Raven: Kathleen Verhegge Orthopedagogische Reeks Gent, Nummer 28, 2007 ISSN: 0779-1046 D/2007/6585/28 V.z.w. Consultatie- en Begeleidingsdiensten en Orthopedagogisch Observatie- en Behandelingscentrum, J. Guislainstraat 47, 9000 Gent Universiteit Gent, Vakgroep Orthopedagogiek, H. Dunantlaan 2, 9000 Gent Druk: Dotplus, Hoorndriesstraat 103, 9820 Merelbeke Lay-out: Kathy Colpaert
Woord vooraf
WOORD VOORAF In het kader van de uitbouw van een provinciaal beleid inzake tewerkstelling en opleiding, deed het Provinciebestuur van Oost-Vlaanderen een beroep op de Vakgroep Orthopedagogiek om via wetenschappelijk onderzoek de krijtlijnen uit te zetten van een methodiek voor trajectbegeleiding van mensen met psychische problemen. Het onderzoeksrapport dat hier voor u ligt kon niet tot stand komen zonder de zeer actieve medewerking van veel mensen. Allen samen voorzagen ze ons van menselijk en maatschappelijk kapitaal, en investeerden hun kennis en ervaring in het onderzoek. De vele doorleefde perspectieven van mensen die in dialoog gingen, maakten het onderwerp rijk. De onderzoekers gingen in gesprek met mensen met ernstige, chronische psychische problemen, die schitteren als zeldzame witte raven. Van de studenten vernamen we dat ze een grote openheid hebben ervaren. We zeggen dan ook in de eerste plaats dank aan Mira, Geert, Karen, Michel, Els, Mo, Brigitte, Francis, Katrien en Boris. Het vergde moed en doorzettingsvermogen om hun verhaal te brengen. Daarnaast dank aan de vier studenten die samen met Griet Roets op pad gingen on met geestdrift de verhalen op te tekenen: Charlotte De Winne, Tom Van Hoey, Caroline Vandekinderen en Joke De Brakeleer. A la limite bleken de verhalen dan ook zo verrassend rijk te zijn dat we besloten om ze, naast de analyses, integraal op te nemen. We hopen dat we de mensen die hun verhaal hebben verteld op die manier ons respect tonen. Het hele rapport straalt veerkracht uit: veerkracht van mensen met een label, maar ook van trajectbegeleiders die in hun leven een betekenisvolle rol gingen spelen. Enkele trajectbegeleidsters werkten actief mee aan het onderzoek en brachten hun in de praktijk gerijpte inzichten aan. In dit opzicht willen we ook de trajectbegeleiders en de diensten waarvoor ze werken ons respect en onze dank betuigen: Ann De Backer (De Keiberg vzw), Muriel de Maagd (ATB OostVlaanderen vzw), Marjolein De Ceulaer (Echo – De Witte Hoeve), Sylvie Enzlin (Compagnie De Sporen vzw), en Sofie Plas (SAVA vzw). Het is duidelijk dat trajectbegeleiding, als het én methodisch wordt ingezet, én wordt gecombineerd met basisattitudes als onvoorwaardelijk respect, dialoog en geloof in de competenties van de mensen, wérkt. Daarnaast verbond de Vakgroep Orthopedagogiek (Prof. Dr. Geert Van Hove, Dr. Wouter Vanderplasschen, en Griet Roets) er zich toe gedurende de looptijd van het project, van 1 mei 2005 tot en met 30 juni 2006, samen te werken met alle werkende en niet-werkende leden van het Platform Arbeidszorg OostVlaanderen (PAOV), die door de provincie Oost-Vlaanderen erkend zijn als arbeidszorginitiatief. De opvolging van de activiteiten werd gerealiseerd door de
I
Woord vooraf
werkgroep trajectbegeleiding van het PAOV, die verslag uitbracht aan het PAOV en de daaraan verbonden Regionale Netwerken Arbeidszorg Oost-Vlaanderen. De leden van de werkgroep trajectbegeleiding voor het Provinciebestuur zijn:
Gerda Huygebaert, Dienst 61, coördinator Arbeidszorg Wim Van Loo, Dienst 61, bestuurssecretaris Welzijn
De leden van de werkgroep trajectbegeleiding voor het Platform Arbeidszorg Oost-Vlaanderen zijn:
Frans Baetens, verantwoordelijke trajectbegeleiding arbeidszorg binnen ATB vzw Dirk Beke, coördinator De Keiberg vzw Jef Ceulenaere, directeur Mozaïek vzw Rik Charle, directeur Eigen Werk vzw Muriel de Maagd, coördinator ArbeidsTrajectBegeleiding Oost-Vlaanderen vzw Sylvie Enzlin, medewerkster Compagnie De Sporen - Zagan vzw Lucas Marain, coördinator Spoor Twee vzw Marleen Minnoey, coördinator SAVA vzw Sabrina Payen, personeelsverantwoordelijke Ateljee vzw Lut Van de Vijver, directeur Mariaheem vzw Alda Verbeek, coördinator De Witte Hoeve
We hopen dat het rapport door velen dienstbaar kan zijn als een bron van inspiratie.
Gent, 1 maart 2007
Prof. Dr. Geert Van Hove, Universiteit Gent, Vakgroep Orthopedagogiek Wim Van Loo, Provincie Oost-Vlaanderen, Dienst 61, Bestuurssecretaris Welzijn Gerda Huygebaert, Provincie Oost-Vlaanderen, Dienst 61, Coördinator Arbeidszorg II
Inhoud
INHOUD
Woord Vooraf
Inleiding
……………….…………………………………………………… I
.…………………………………………………………………………. 5
HOOFDSTUK 1: Verhalen van Leven met Psychische Problemen 1.1. Onderzoeksmethodologie 1.1.1.
Kwantitatieve Zoom 1.1.1.1. Selectie van de doelgroep ……………………………. 11 1.1.1.2. Aanwezigheid van de doelgroep in arbeidstrajectbegeleiding …………………………….. 12 1.1.1.3. Aanwezigheid van de doelgroep in arbeidszorg
1.1.2.
…… 14
Kwalitatieve Zoom: Narratief Onderzoek met 10 Survivors 1.1.2.1. Doelgroep – participanten
……………………………. 15
1.1.2.2. Tabel: hoe voldoen de verschillende participanten aan de twee inclusiecriteria? 1.1.2.3. Narratief onderzoek met survivors
…….…… 17
……..….………… 18
1.2. Levensverhalen 1.2.1.
Mira
……………………………………………………………….. 23
1.2.2.
Geert
………………………………………………………………. 35
1.2.3.
Karen
………..……………………………………………………. 49
1.2.4.
Michel
……..………………………………………………………. 61
1.2.5.
Els
…….…………………………………………………………… 78
1.2.6.
Mo
…………………………………………………………………. 91
1.2.7.
Brigitte
………..…………………………………………………… 99
1.2.8.
Francis
……….…………………………………………………. 115
1
Inhoud
1.2.9.
Katrien ……..……………………………………………………… 123
1.2.10. Boris ………………………………………………………………. 134
HOOFDSTUK 2: Nomadisme 2.1. Nomadisme: Lens Voor Kwalitatieve Analyse ………..………………….. 153 2.2. Cartografie Van Leven Met Psychische Problemen 2.2.1. Mira
………………………………………………………………… 157
2.2.2. Geert …………...…………………………………………………… 169 2.2.3. Karen ……..………………………………………………………… 181 2.2.4. Michel ………..………………………………………………………190 2.2.5. Els ………….………………………………………………………… 202 2.2.6. Mo …………………………………………………………………… 212 2.2.7. Brigitte ……….……………………………………………………… 221 2.2.8. Francis ……………………………………………………………… 231 2.2.9. Katrien ……….……………………………………………………… 239 2.2.10. Boris
………………………………………………………………. 249
HOOFDSTUK 3: Krijtlijnen Voor Recovery-Georienteerde Trajectbegeleiding 3.1. Vooronderzoek + Vervolgonderzoek = Dominostenen
……….……… 258
3.2. Bouwstenen van het Vooronderzoek ………..…………………………… 259 3.3. Inzichten en Bouwstenen van het Vervolgonderzoek: Krijtlijnen voor Recovery-Georiënteerde Trajectbegeleiding
2
3.3.1.
Kritische deconstructie van het pathologisch begrip van ‘psychische problemen’ …………………………………… 266
3.3.2.
Begrip van de psychiatrie als een niemandsland ……………… 267
3.3.3.
Het doorbreken van taboe en stigma
………………………….. 268
Inhoud
3.3.4.
Het verschil h/erkennen tussen chronische problematiek en ‘even uitvallen’ bij oriëntatie …………………………………. 269
3.3.5.
Geloof in veerkracht aan de hand van het begrip van nomadisme …………………………………………………… 269
3.3.6.
Gecoördineerde trajectbegeleiding met zicht op gerelateerde levensgebieden ………………………………… 271
3.3.7.
Zelfkennis en verregaand ziekte-inzicht
3.3.8.
Het centraal stellen van het recht op arbeid in het regulier circuit als finaliteit van het traject, ook in arbeidszorg
3.3.9.
……………………… 271 272
Netwerkontwikkeling ……………………………………………… 273
3.3.10. Ervaring opdoen in het regulier circuit tijdens de trajectbegeleiding (‘direct job placement’) ………………… 275
EPILOOG: Speech van Boris, 1 September 2006 ……..………………. 279 REFERENTIES ………….……………………………………………………… 283
3
Inleiding
INLEIDING De context waarbinnen onze onderzoeksvraag zich ontwikkelt, vormt het netwerk van ArbeidsTrajectBegeleiding (ATB) in de provincie Oost-Vlaanderen. ATB heeft in Vlaanderen als initiële opdracht een duurzame en gepaste tewerkstelling van personen met een (arbeids)handicap te verwezenlijken met finaliteit in het normaal economisch circuit (NEC) als einddoelstelling van elk traject (Besluit van de Vlaamse Regering, 22.4.1997). Nadien werd deze opdracht uitgebreid met begeleiding van en naar de BW’s, begeleiding van en naar arbeidszorg binnen de sociale werkplaatsen en begeleiding van en naar arbeidszorginitiatieven. Het aanbieden van een doelgericht en naadloos traject vormt de eerste prioriteit (Heene en Van Hove, 1998a, 1998b). De belangen van de cliënt staan centraal. Doorheen het hele traject wordt de werkzoekende gevolgd door een trajectbegeleider van de centrale ATB-dienst. Per fase van dit traject wordt een parallel lopende, meer intensieve begeleiding opgezet die verstrekt wordt door een opleider en/of jobcoach in de respectievelijke initiatieven van het ATB-netwerk. Voorafgaand aan dit onderzoek werd van begin november 2002 tot en met eind oktober 2004 het vooronderzoek Op zoek naar werk mét mensen met psychische problemen: verslag van een vooronderzoek in de provincie OostVlaanderen uitgevoerd (zie Roets, Ramboer, Verstraeten, Vanderplasschen, De Maagd & Van Hove, 2005). Het rapport dat nu voor u ligt, moet vooral gelezen worden als ‘vervolgverhaal’ van het verslag dat rapporteert over het vooronderzoek, waarin het werkveld geschetst wordt dat toen al sterk in beweging was. Op dit moment hangen er echter omtrent de hervormingen van het fenomeen arbeidstrajectbegeleiding felle onzekerheden in de lucht. De opdrachtverklaring en bevoegdheid van ATB, die in 1998 uitgeschreven werd door het Vlaams Fonds voor de Sociale Integratie van Personen met een Handicap (VFSIPH), werd sinds de hervorming van het VFSIPH tot het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap uit handen gegeven. In concreto volgt de Vlaamse Dienst Voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding (VDAB) sinds 1 april 2006 de tussenkomsten en dienstverlening op vlak van opleiding en tewerkstelling voor personen met een arbeidshandicap op. Deze bevoegdheid werd overgeheveld naar een nieuw beleidsdomein, namelijk het Vlaams Ministerie van Werk en Sociale Economie, onder ministerschap van Frank Vandenbroucke en Kathleen Van Brempt. Niettemin koppelen we eerst kort en bondig terug naar het opzet, de onderzoeksresultaten en –inzichten van het vooronderzoek. De probleemstelling van het vooronderzoek vormde de sterke uitval van mensen met psychische problemen uit de arbeidstrajectbegeleiding binnen het ATBnetwerk in Oost-Vlaanderen, met als resultaat hun noodgedwongen terugkeer
5
Inleiding
naar inactiviteit of bezigheidstherapie, en/of heropname in het psychiatrische systeem. De bevraagde cliënten toonden bij aanvang van hun traject hun volle intentie, motivatie en capaciteit om aan het eind van hun traject een waardevolle (betaalde) tewerkstelling te bekomen. Ook internationaal gezien, bleek de probleemstelling relevant en actueel te zijn. Onderzoek rapporteert immers dat mensen met psychische problemen van alle minderheidsgroepen de meest ernstige vorm van discriminatie ervaren en op grote schaal van de arbeidsmarkt worden geweerd op basis van hun beperking (Beresford, 2001; Duckett, 2002). De onderzoeksopdracht werd bijgevolg omschreven als het in kaart brengen van kritische factoren die de kans op slagen/mislukken van trajecten van cliënten met een psychische handicap beïnvloeden. Het vooronderzoek vertrok duidelijk van een mensenrechtenperspectief; de kans op deelname aan het arbeidsproces open laten voor mensen met psychische problemen en er niet a priori van uitgaan dat ze geen rol (meer) te vervullen hebben in het reguliere circuit, is een belangrijke graadmeter voor hun volwaardig burgerschap. Het opbouwen van een maatschappelijke identiteit kan via arbeid inhoud krijgen voor en met mensen met psychische problemen (Vermoesen, Bouwen & Plessers, 2001, 247; Michon & Van Weeghel, 1995; Michon et al., 1999; Van Weeghel, 1997; Van Audenhove, 1997; Van Weeghel & Michon, 2001). Het vooronderzoek bracht verslag uit van inductief en explorerend narratief onderzoek met 5 cliënten met chronische, psychische problemen met een focus op hun beleving van het proces van empowerment. Hun stem en ervaringen werden gewaardeerd als zeldzaam geraadpleegde bronnen van kennis, over elementen in de dienstverlening die goed/minder goed helpen (cf. hoofdstuk 2: Onderzoeksmethodologie). Vanaf het moment van instroom (effectieve start traject) werden cliënten opgevolgd gedurende hun traject (opleiding, jobcoaching, en tijdens de eerste periode van tewerkstelling) aan de hand van narratief onderzoek (het insiders perspectief van cliënten), dat retrospectief hun ervaringen in kaart brengt. De cliënten werden ook opgevolgd indien zij (even) uitvielen. Daarnaast nam het onderzoek, uit het perspectief van de cliënt zelf, de beliefs, attitudes en vaardigheden van trajectbegeleiders, lesgevers en jobcoachen mee in de analyse. Het kritisch evalueren van de eigen werking op basis van het perspectief van cliënten die in begeleiding waren in arbeidstrajectbegeleiding, vormde een sterk uitgangspunt om de kwaliteit van de dienstverlening te optimaliseren. In een kwalitatieve analyse werden de onderzoeksbevindingen gebracht. Het stond alvast als een paal boven water dat cliënten, organisaties en trajectbegeleiders ook in Oost-Vlaanderen zware druk ervaren door de steeds hogere eisen aan werknemers (met een arbeidshandicap) op de arbeidsmarkt. Het dominant aanwezige psychiatrisch discours definieert mensen met psychische problemen als gevolg van deze zware druk als zwart schaap en
6
Inleiding
benadert hen met een giftig label bij hun zoektocht naar tewerkstelling. In een notendopje stellen we recent vijf bevindingen van het vooronderzoek centraal na verdere analyse van het kwalitatief onderzoeksmateriaal: (1) de kansen van mensen met psychische problemen worden ondermijnd en gekelderd zelfs vooraleer ze starten, dit vooral door het stigma dat ze meedragen; (2) mensen internaliseren de vicieuze cirkel waarbij anderen aannemen dat hun psychische beperking de oorzaak is van alles wat niet lukt in de trajectbegeleiding; (3) mensen worden ‘gedumpt’ uit een omgeving waar er een overdosis is van structuur en controle naar een leven zonder aangepaste, gebalanceerde, persoonsgerichte ondersteuning; (4) hun dromen over waardevolle tewerkstelling worden stukgeslagen en ze worden weer gezien als nutteloze werkloze; (5) mensen geven toch veel signalen van weerstand en veerkracht (zie Roets, Kristiansen, Van Hove & Vanderplasschen, 2007). We stellen dat mensen met psychische problemen zeer moeilijk aan werk raken op de reguliere arbeidsmarkt, omdat ze tijdens hun traject moeten opbotsen tegen het giftig, psychiatrisch discours (mensen worden gepercipieerd als ‘gevaarlijk’, ‘ziek’, ‘deviant’, ‘passief’, ‘object’) dat snel – doch vooral onbewust – overgenomen wordt door trajectbegeleiders en fasebegeleiders (opleiders en jobcoaches). Er wordt weinig aandacht besteed aan andere kritische factoren die zeer bepalend zijn voor geslaagde tewerkstellingen. Potentiële werknemers met psychische problemen worden vooral gepercipieerd als ‘onbekwaam’ of zelfs ‘onbereidwillig’ om te werken. Beresford (2001) bevestigt dat deze tendens internationaal bestaat naar mensen met psychische problemen toe: “ Social policy seems to be based on a model which reforms people rather than policy, economy, social institutions or society. The emphasis is put on improving ‘employability’ rather than on ‘full and equal employment’. Such an approach seems to rest on an inherently negative view of citizens as either unable or unwilling to act as expected and required. ” Beresford (2001), p.500
Mensen, die dikwijls al zwaar getekend zijn door een schrijnend verleden in de psychiatrie, dreigen opnieuw gestigmatiseerd te worden (Bogdan & Taylor, 1989) door trajectbegeleiders en fasebegeleiders, die verstrikt raken in de praktijk van “blaming the victim” (Miller & Keys, 1996, 314; Brun & Rapp, 2001). De handelingsverlegenheid van trajectbegeleiders en fasebegeleiders wordt gecamoufleerd door een proces van culpabilisering. Volgens Goffman (1961) is stigmatiseren een impliciet gebeuren in onze samenleving. Labelen, stereotyperen en stigmatiseren gebeurt vooral onbewust: het is zelfs een ‘logisch’ proces ten gevolge van een té complexe werkelijkheid. Duidelijkheid scheppen in de chaos en bijgevolg de werkelijkheid tot hanteerbare proporties reduceren vormen de belangrijkste onderliggende redenen van categoriseren. 7
Inleiding
Stereotype verwachtingen jegens een ‘afwijkende’ zorgen er bijvoorbeeld voor dat de sociale omgeving uniforme definities heeft over het gedrag van de ‘afwijkende’, en naar aanleiding daarvan uniform reageert. Dit heeft uiteraard grote invloed op de ‘afwijkende’ (Corrigan, 2004). De vicieuze cirkel waarin mensen met psychische problemen zich bevinden in hun zoektocht naar werk in het reguliere circuit is snel rond. Bijzonder opmerkelijk bij dit alles is de vaststelling dat mensen met psychische problemen doorheen hun verhalen toch verrassend veel signalen geven van weerstand en veerkracht. Ze getuigen van alternatieve epistemologische gronden van leven met (ernstige, chronische) psychische problemen. Bij de afronding van het vooronderzoek werden voorzichtige conclusies en aanbevelingen geformuleerd die de aanzet vormen voor verder onderzoek. Na een terugkoppeling van de bevindingen, conclusies en aanbevelingen van het vooronderzoek naar de meest relevante actoren in de provincie OostVlaanderen via het Provinciaal Platform Arbeidszorg, bleek het werkveld (en vooral de actieve trajectbegeleiders die met deze doelgroep samen werken) vragende partij te zijn om verder deze materie uit te diepen. De actieve trajectbegeleiders gingen akkoord om neerslag te maken van hun knelpunten, maar in tweede instantie vooral ook van de succesverhalen. Om verder in te spelen op deze positieve aanknopingspunten, werd vervolgonderzoek met een kritische toets uitgelijnd. Waarom is het eigenlijk zo zeldzaam dat mensen met psychische problemen tewerkgesteld raken op de reguliere arbeidsmarkt? Hoe slagen deze zeldzame hoogvliegers, als witte raven, er in om ondanks alle barrières toch een succesverhaal te maken van de trajectbegeleiding? De belangrijkste doelstelling van het vervolgonderzoek was het ontdekken en identificeren van kritische factoren in goede trajectbegeleiding (zowel wat betreft inhoud als proces). In dat licht werden binnen het narratief onderzoek ook momenten van uitval geëxploreerd, om te achterhalen wat de participanten ertoe bracht hun traject verder op te nemen. De participanten waren gekend bij het cliëntvolgsysteem van ATB OostVlaanderen met een betaalde job op de reguliere arbeidsmarkt nadat hun traject officieel werd afgesloten. Deze 10 mensen waren allen in trajectbegeleiding geweest bij ATB Oost-Vlaanderen. Twee mensen met ernstige, chronische psychische problemen met veel ziekte-inzicht (‘survivors’) fungeerden als coonderzoekers. Op regelmatige basis vonden intervisiemomenten plaats tussen: actieonderzoekers en cliënten, actieonderzoekers en ervaringsdeskundigen/coonderzoekers (analyse), en actieonderzoekers en trajectbegeleiders die actief
8
Inleiding
betrokken waren in de trajecten van de participanten om inzichten over de dynamiek van goede trajectbegeleiding verder te duiden en uit te diepen. We brengen hierna verslag uit van het vervolgonderzoek, dat gesubsidieerd wordt door de Provincie Oost-Vlaanderen en dat liep van 1 mei 2005 tot en met eind juni 2006. Griet Roets werd aangeworven als wetenschappelijk onderzoeker binnen een halftime mandaat, en zette samen met vier studenten Orthopedagogiek – Tom Van Hoey, Caroline Vandekinderen, Charlotte De Winne en Joke De Brakeleer – het narratief onderzoek op met tien mensen met chronische, psychische problemen om hun succesverhalen retrospectief in kaart te brengen. We tekenen hier eerst uit hoe het onderzoeksrapport gelezen kan/mag worden. We geven daartoe een overzicht van de verschillende delen van het geheel. Het is voor lezers belangrijk om weten dat Hoofdstuk 1 en Hoofdstuk 2 kunnen gelezen worden zonder daarbij noodzakelijk het andere hoofdstuk te hebben gelezen. Wie van rijke levensverhalen houdt, kan best Hoofdstuk 1 lezen. Wie eerder voorkeur geeft aan een wetenschappelijke analyse van de levensverhalen, kan best Hoofdstuk 2 lezen. Het is met andere woorden mogelijk om ofwel Voorwoord, Inleiding, Hoofdstuk 1 en Hoofdstuk 3 te lezen, ofwel Voorwoord, Inleiding, Hoofdstuk 2 en Hoofdstuk 3 te lezen zonder daarbij de draad te verliezen, ofwel het hele onderzoeksrapport te lezen. Onze keuze om het rapport zo op te bouwen is bewust. We willen de levensverhalen, die volledig in collaboratie geconstrueerd werden met de onderzoeksparticipanten, voluit in ons rapport opnemen omdat het de wens was van de participanten om expliciet hun verhaal publiek te brengen. Bovendien willen we de verhalen recht van spreken geven voor lezers die houden van rijke verhalen. In HOOFDSTUK 1, Verhalen van leven met psychische problemen, geven we in 1.1. onze onderzoeksmethodologie weer; enerzijds beschrijven we hoe we een kwantitatieve zoom maken van de aanwezigheid van onze doelgroep in het werkveld, en anderzijds leggen we uit hoe we kwalitatief inzoomen op onze doelgroep. In 1.2 staan de levensverhalen voluit op de voorgrond als zeldzaam geraadpleegde bron van kennis. In HOOFDSTUK 2, Nomadisme, maken we een analyse van de rijke levensverhalen. We geven in 2.1. eerst weer hoe we het begrip nomadisme ombuigen tot een analytische hefboom voor kwalitatieve analyse. In 2.2. tekenen we voor de tien participanten een cartografie uit van hun leven met psychische problemen, die telkens verschilt naargelang de verschillende momentopnames in hun leven. De cartografische analyses geven vooral weer dat werk zoeken, vinden en houden slechts één aspect beslaat in het leven van mensen met psychische problemen.
9
Inleiding
In HOOFDSTUK 3, Op zoek naar krijtlijnen voor recovery-georiënteerde trajectbegeleiding, brengen we inzichten samen die we uit het vooronderzoek en uit de verhalen kunnen puren voor een identificatie van kritische factoren in goede trajectbegeleiding.
10
Verhalen van Leven met Psychische Problemen
HOOFDSTUK 1: Verhalen van Leven met Psychische Problemen 1.1. Onderzoeksmethodologie Om de doelgroep in kaart te brengen en verdere gegevens te verzamelen over hun aanwezigheid in initiatieven arbeidstrajectbegeleiding en arbeidszorg in Oost-Vlaanderen, geven we eerst een kwantitatieve verwerking weer van de verzamelde registratiegegevens (cf. 1.1.1.). Daarna gaan we dieper in op het kwalitatieve, narratieve onderzoek (cf. 1.1.2.), met de bedoeling de insidersperspectieven van de geselecteerde participanten te vatten en hun achtergrond en voornaamste kenmerken te situeren.
1.1.1. Kwantitatieve Zoom 1.1.1.1. Selectie van de doelgroep Via exploratie van het registratiesysteem van ATB Oost-Vlaanderen werd – in nauwe samenwerking met de projectgroep – de volledige doelgroep van mensen met psychische problemen met betaald werk in beeld gebracht. Om de aanwezigheid van deze doelgroep in arbeidstrajectbegeleiding en arbeidszorg in Oost-Vlaanderen na te gaan, hanteerden we volgende twee inclusiecriteria: 1. Betaalde tewerkstelling bekomen hebben via trajectbegeleiding bij ATB Oost-Vlaanderen en het eraan gelinkte netwerk van initiatieven, inclusief initiatieven arbeidszorg. Informatie over het al dan niet hebben van betaald werk is slechts beschikbaar tot 3 maanden nadat het traject door ATB werd afgesloten. Op het kritieke moment van aanmelding bij een initiatief binnen het netwerk van ATB of arbeidszorg hadden deze personen een (nog) niet uitgeklaard toekomstperspectief op het overgangsmoment van investeren in (betaald) werk/opleiding. 2. Een zekere stabiliteit verworven hebben in het omgaan met ‘ernstige, chronische psychische problemen’ volgens het recovery-gedachtengoed 1. In afwezigheid van een psychiatrische diagnose in de ATB-databank, spreken we in wat volgt over personen met psychische problemen indien zij naar ATB/arbeidszorg doorverwezen werden vanuit een psychiatrisch
1
Volgens de ‘recovery’-definitie kunnen mensen met psychische problemen op hun eigen unieke manier (leren) omgaan met de brede aspecten van leven met een psychische beperking. Recovery moet gezien worden als een levenslang proces met eerlijke ups en downs, niet als einddoel op zich (cf. Borg & Kristiansen, 2004; Kristiansen, 2005a, 2005b).
11
Hoofdstuk 1
ziekenhuis of indien zij volgens de inschatting van hun (traject)begeleider een ‘psychische handicap’ hebben. Het cliëntvolgsysteem van ATB werd aan de hand van beide zoekcriteria doorzocht, rekening houdend met de gegevens die beschikbaar waren op 1 juni 2006. Als referentieperiode gebruikten we de periode van 1 januari 2002 tot 31 december 2004. Sinds 2002 houdt ATB Oost-Vlaanderen zeer nauwgezet en gericht een cliëntvolgsysteem bij, waarin op een betrouwbare manier gegevens verzameld worden alle personen in arbeidstrajectbegeleiding en arbeidszorg. Omdat de registratiesystemen (cliëntvolgsystemen) van ATB en arbeidszorg niet geïntegreerd zijn, worden de resultaten afzonderlijk weergegeven voor respectievelijk ATB (cf. tabel 1 en 2) en arbeidszorg (cf. tabel 3). Bij de interpretatie van de resultaten is het belangrijk rekening te houden met het feit dat de vermelde aantallen voor ATB niet slaan op ‘het aantal personen’ dan wel op ‘het aantal trajecten’. Soms gebeurt het immers dat cliënten twee keer binnen hetzelfde jaar een nieuw traject hebben opgestart dat bekend is bij ATB. De gegevens over arbeidszorg hebben echter betrekking op unieke personen. Een kleine minderheid van de personen die geregistreerd werden in het cliëntvolgsysteem van arbeidszorg, werden ook geregistreerd in de databank van ATB (n=140; 7.8%). Zoals we verder zullen aantonen, betreft dit voor de helft personen met een psychische handicap (3.9%).
1.1.1.2. Aanwezigheid van de doelgroep in arbeidstrajectbegeleiding Tussen januari 2002 en december 2004 werden ruim 2000 trajecten geregistreerd binnen ATB Oost-Vlaanderen (cf. tabel 1). Ruim een derde van deze trajecten (35.4%) resulteerde drie maanden na afloop van het arbeidstraject in betaald werk, overwegend op de reguliere arbeidsmarkt (65.3%). Anderzijds kan een vrij grote groep (32.2%) aan de slag in een beschutte werkplaats. Minder dan 10% van de geregistreerde trajecten in arbeidstrajectbegeleiding, betrof personen die doorverwezen werden vanuit een psychiatrisch ziekenhuis. Volgens het oordeel van de trajectbegeleiders was echter in ruim een kwart van de gevallen sprake van personen met een ‘psychische handicap’ (27.9%).
12
Verhalen van Leven met Psychische Problemen
Tabel 1: Voorkomen van psychische problemen en betaalde tewerkstelling bij geregistreerde trajecten Arbeidstrajectbegeleiding (ATB) tussen 1 januari 2002 en 31 december 2004 (n=2092)
Psychische problemen Doorverwijzing vanuit psychiatrisch ziekenhuis Geregistreerd met psychische handicap Betaalde tewerkstelling (3 maanden na afsluiten traject) waarvan betaalde tewerkstelling in een sociale werkplaats in een beschutte werkplaatsen op de reguliere arbeidsmarkt
Aantal
%
186 583
8.9 27.9
740
35.4
19 238 483
2.5 32.2 65.3
Nadere analyse maakt duidelijk dat er een aanzienlijke discrepantie bestaat tussen het aantal personen ‘met’ en ‘zonder’ psychische handicap met betaald werk (cf. tabel 2): bijna dubbel zoveel personen zonder psychische handicap hadden 3 maanden na afsluiten van het arbeidstraject een betaalde job (40 vs. 23.5%). Van degenen die doorstromen naar de arbeidsmarkt, komen er echter relatief meer personen met een psychische handicap in het normaal economische circuit terecht (63 vs. 76%).
Tabel 2: Vergelijking van het voorkomen van betaalde tewerkstelling (3 maanden na afsluiten van het traject) bij personen ‘met’ en ‘zonder’ psychische handicap (n=2092) Personen ‘zonder’ een psychische handicap
Personen ‘met’ een psychische handicap
Totaal
Aantal
%
Aantal
%
Aantal
%
Met betaald werk
603
40.0
137
23.5
740
35.4
in een sociale werkplaats
18
3.0
1
0.7
19
2.5
in een beschutte werkplaats
206
34.2
32
23.4
238
32.2
op de reguliere arbeidsmarkt
379
62.9
104
75.9
483
65.3
Personen ‘met een psychische handicap’ en een traject naar betaald werk zijn overwegend mannen: 77 mannen (56.2%) tegenover 60 vrouwen (43.8%). De meeste van hen zijn jonger dan 35 jaar; de grootse groep blijkt tussen 30 en 34 jaar oud. Er blijkt – op basis van de te verwachten normale verdeling – een opvallende ondervertegenwoordiging van geslaagde trajecten van personen met 13
Hoofdstuk 1
een psychische handicap in de leeftijdscategorie tussen 35 en 39 jaar. We hebben hier niet meteen een verklaring voor, maar het is een bevinding die allicht verdere aandacht verdient. Figuur 1: Leeftijdsverdeling van de personen met een psychische handicap met een traject naar betaald werk (n=137)
25 20 %
15 10 5 0 Leeftijd
< 20 jaar 20 - 24 jaar 25 - 29 jaar 30 - 34 jaar 35 - 39 jaar 40 - 44 jaar 45 - 49 jaar 50 - 54 jaar 55 - 59 jaar > 60 jaar
We kunnen dus besluiten dat ATB in iets meer dan één op drie gevallen haar doelstellingen (toeleiding naar werk) bereikt, maar dat deze toeleidingsfunctie beduidend minder vlot verloopt bij personen met psychische problemen. Bovendien zeggen deze cijfers niets over de duurzaamheid van deze tewerkstelling.
1.1.1.3. Aanwezigheid van de doelgroep in arbeidszorg Tussen januari 2002 en december 2004 werden bijna 1800 personen geregistreerd binnen arbeidszorg (cf. tabel 3). Slechts iets meer dan 5% van deze geregistreerde personen had drie maanden na afsluiting van het arbeidstraject betaald werk, zij het meestal wel in het reguliere circuit (65.5%). Binnen de cliëntenpopulatie van arbeidszorg blijkt bijna een derde (29.8%) rechtstreeks doorverwezen te worden vanuit een psychiatrisch ziekenhuis. Afgaande op de inschatting van de begeleiders zou zelfs bij 58.7% van deze cliënten sprake zijn van een psychische handicap.
14
Verhalen van Leven met Psychische Problemen
Tabel 3: Voorkomen van psychische problemen en betaalde tewerkstelling bij geregistreerde trajecten Arbeidstrajectbegeleiding (ATB) tussen 1 januari 2002 en 31 december 2004 (n=1794)
Psychische problemen Doorverwijzing vanuit psychiatrisch ziekenhuis Geregistreerd met psychische handicap Betaalde tewerkstelling (3 maanden na afsluiten traject) waarvan betaalde tewerkstelling in een sociale werkplaats in een beschutte werkplaatsen op de reguliere arbeidsmarkt
Aantal
%
535 1 053
29.8 58.7
29
5.4
1 9 19
3.5 31.0 65.5
Rekening houdend met de relatief minder succesvolle toeleiding van personen met een psychische handicap naar tewerkstelling verklaart de alomtegenwoordigheid van psychische problemen bij personen in arbeidszorg allicht de zeer beperkte tewerkstellingsgraad bij deze doelgroep. Anderzijds tonen deze cijfers aan dat betaalde tewerkstelling voor de doelgroep binnen arbeidszorg mogelijk is, maar misschien nog te weinig wordt nagestreefd/bereikt.
1.1.2. Kwalitatieve Zoom: Narratief Onderzoek met 10 Survivors 1.1.2.1. Doelgroep - participanten Het au sérieux nemen van het insiders perspectief van cliënten is cruciaal bij een eerste explorerende evaluatie van arbeidstrajectbegeleiding (Kiernan & Marrone, 1997). Binnen internationaal wetenschappelijk onderzoek werd de effectiviteit van case management (of trajectbegeleiding) tot nu toe nog zeer weinig geëxploreerd via het perspectief van de cliënt (Butterworth, Steere & Whitney-Thomas, 1997; Brun & Rapp, 2001). Ons narratief onderzoek wordt gesitueerd binnen de rijke traditie van kwalitatief onderzoek (Whitley & Crawford, 2005). De kwalitatieve onderzoeker probeert te achterhalen hoe onderzoeksparticipanten betekenis geven aan hun leven (Bleeker & Mulderij, 1984; Ferguson, Ferguson & Taylor, 1992; Bogdan & Biklen, 1998; Taylor, Bogdan & Lutfiyya, 1995; Taylor, 1996; Woods, 1999; Ferguson & Ferguson, 1995, 2000). Ideografische methoden van onderzoek (kwalitatieve analyse) worden gebruikt door sociale wetenschappers die er a priori van uitgaan dat wetenschappers en onderzoekssubjecten verwikkeld zijn in een sociale constructie van ‘de realiteit’ (Skrtic, 1995, 28). De gedeelde constructie van betekenis is een doorleefde kwalitatieve activiteit (Parker, 1999, 2).
15
Hoofdstuk 1
Bij het opzet van ons kwalitatief onderzoek selecteren we nauwgezet de mensen die aan ons onderzoek kunnen en willen participeren om hun insiders perspectieven gedetailleerd in kaart te brengen.
De twee co-onderzoekers zijn mensen die we zelf heel gericht gevraagd hebben om deel te nemen vanwege hun veerkracht, hun verregaand ziekteinzicht en vanwege hun rijke ervaringen met en kritische kijk op de geestelijke gezondheidszorg en het daarmee verbonden discours.
De overige acht mensen die aan het narratief onderzoek wilden participeren, vormden een kleine subgroep van alle personen met psychische problemen met betaald werk drie maanden na het afsluiten van hun traject. Allen zijn gekend binnen het cliëntvolgsysteem van ATB Oost-Vlaanderen en hadden een betaalde job (al dan niet in het normaal economisch circuit) op het moment dat ze gecontacteerd werden voor het onderzoek. Niet noodzakelijk betrof dit nog dezelfde job als bij het afsluiten van het arbeidstraject door ATB. Geen van de acht participanten was tijdens de laatste 6 maanden voorafgaand aan het onderzoek nog opgenomen, maar allen hadden ze – omwille van hun psychische problemen – wel nog regelmatig ambulante contacten met diensten en voorzieningen uit het brede veld van de geestelijke gezondheidszorg.
Voor de concrete selectie van de tien participanten wordt beroep gedaan op actieve trajectbegeleiders, die aan het project bijdragen via deelname aan een intervisiegroep. De geselecteerde cliënten worden eerst benaderd door de trajectbegeleider die hen oorspronkelijk heeft ondersteund bij hun zoektocht naar een geslaagde tewerkstelling. De vraag om aan het onderzoek te participeren wordt eerst grondig met de participant besproken door de trajectbegeleider die voor hen een vertrouwd figuur is. Dit wordt besproken, en eventueel groen licht wordt gegeven aan de onderzoekers aan de hand van een brief waarin om geïnformeerde toestemming (informed consent) werd gevraagd. Pas daarna, met toestemming van de mogelijke participant, worden contactgegevens doorgespeeld naar de onderzoekers en worden contacten gelegd.
Het narratief onderzoek wordt uitgevoerd door vijf onderzoekers (aangesteld wetenschappelijk onderzoeker samen met vier studenten), die op regelmatige basis onderling uitwisselen over opgedoken dilemma’s, ethische overwegingen,… Dit is een bewuste keuze van de onderzoekers die het onderzoek opvolgen. Er ontstaat op die manier voor zowel participanten als onderzoekers ademruimte en tijd om intensief met het narratief onderzoek bezig te zijn. We bespreken in 1.1.2.3. Narratief onderzoek met survivors verder de methodologische uitdagingen waarvoor we ons geplaatst zien.
16
Verhalen van Leven met Psychische Problemen
1.1.2.2. Tabel: hoe voldoen de verschillende participanten aan de twee inclusiecriteria?
MIRA, 53 jaar Huidige tewerkstelling: op pensioen, co-onderzoekster Problematiek: Ernstige psychische en fysieke verwaarlozing/mishandeling, chronische depressies, zelfmoordneigingen, crises. Na enkele traumatische en dramatische gebeurtenissen belandt Mira een periode in de gevangenis, waarna ze lange tijd (17 jaar) geïnterneerd wordt in de psychiatrie.
GEERT, 34 jaar Huidige tewerkstelling: administratief bediende in een bedrijf Problematiek: recent opname in psychiatrie wegens acute psychose met paranoïde wanen
KAREN, 31 jaar Huidige tewerkstelling: voormalig administratief bediende in bibliotheek, recent aangepaste tewerkstelling in het Ministerie van Financiën Problematiek: fysieke beperking (spastisch aan rechterkant), slecht gehoor, suikerziekte, recent opgenomen in psychiatrie wegens psychoses en depressies
MICHEL, 46 jaar Huidige tewerkstelling: verpleegkundige in een rust- en verzorgingstehuis Problematiek: ernstige alcoholverslaving, complicaties met identiteit als homosexueel, depressies/stemmingsschommelingen
ELS, 44 jaar Huidige tewerkstelling: werkt in een zetelfabriek Problematiek: chronische depressies na traumatische ervaringen, stemmingsschommelingen, eetproblemen, relatieproblemen en somatische overbezorgdheid MO, 31 jaar Huidige tewerkstelling: vrijwilligerswerk onder artikel 60 in initiatief arbeidszorg, drugspreventie bij jongeren, toekomstplannen (opstarten eigen zaak) Problematiek: gedragsproblemen, identiteitsproblemen met Marokkaanse familiale achtergrond, voorgaand ernstig drugmisbruik, dealen en herhaaldelijke gevangenisstraffen (ernstig strafblad)
17
Hoofdstuk 1
BRIGITTE, 37 jaar Huidige tewerkstelling: onderhoudsploeg bij firma (vast contract) Problematiek: ‘trager zijn’, ‘psychisch zal er wel wat aan de hand zijn, helemaal normaal ben ik ook niet’, ‘gezondheidsproblemen’ FRANCIS, 44 jaar Huidige tewerkstelling: beschutte werkplaats Problematiek: verstandelijke beperking, traumatische ervaringen (pesten op het werk), zelfmoordpogingen
KATRIEN, 37 jaar Huidige tewerkstelling: sorteerafdeling van tweedehandskledij in sociale werkplaats (werk staat momenteel weer op de helling) Problematiek: ADHD, traumatische ervaringen (vooral mishandeling) met herhaaldelijke opnames in psychiatrisch ziekenhuis als gevolg, grote stressgevoeligheid BORIS, 39 jaar Huidige tewerkstelling: co-onderzoeker, fulltime met vast contract bij initiatief van het ATB-netwerk Problematiek: manisch depressief
1.1.2.3. Narratief onderzoek met survivors “We are refusing to remain voiceless and powerless. We are no longer willing to let others speak for us, whether the experts are psychiatrists, lawyers, relatives or politicians. (…) Our expertise comes from our activist lives.” Ervaringsdeskundige Judi Chamberlin (1998), p.408
Het interdisciplinaire onderzoeksveld ‘disability studies’ wil een ander licht werpen op de huidige orthodoxe status van ‘handicap’. Disability studies tackelt het medische model en het rehabilitatiemodel (Secker et al., 2002) en ziet handicap vooral als een relationele, sociale, culturele en historische constructie (Pfeiffer, 2003; Rioux, 1997). Het discours van disability studies wint tijdens de afgelopen vier decennia wereldwijd veld binnen de sociale wetenschappen (Pfeiffer, 2003; Barnes & Mercer, 2003) en maakt recent ook in Vlaanderen zijn intrede (Van Hove, 2000; Roets & Van Hove, 2003; Devlieger et al., 2003; Goodley & Van Hove, 2005). Een toonaangevend figuur voor disability studies is de radicale postmodernist Michel Foucault (1965, 1978), die de sociale constructie van ‘afwijkende van de norm’ via het begrip ‘bio-power’ lanceert:
18
Verhalen van Leven met Psychische Problemen
“ Nothing that was not ordered in terms of generation or transfigured by it (...) did merit a hearing. It would be driven out, denied, and reduced to silence. Not only did it not exist, it had no right to exist and would be made to disappear upon its least manifestation – whether in acts or in words. (...) Modern puritanism imposed its triple edict of taboo, non-existence, and silence. ” Foucault in The History of Sexuality Volume I (1978), p.4
Foucault observeert dat de conceptualisering van het begrip ‘krankzinnigheid’ als deviantie en ziekte (en andere begrippen van ‘psychologische irrationaliteit’) élke dialoog verhindert (Chamberlin, 1998, 405). Een wereld van verschil wordt gecreëerd tussen wij en zij (Freire, 1972; Saleebey, 1997, Goodley, 2001). De consequenties voor mensen met psychische problemen zijn zeer ernstig. Deze (minderheids)groep heeft plots andere rechten gekregen dan ‘normale’ mensen (Chamberlin, 1998, 405), voor iedereen die afwijkt van de norm van ‘normale man’ (van Drenth, 2007). Onderzoek gekaderd binnen disability studies draagt bij tot de recente roep om (weer) in dialoog te treden met mensen met psychische problemen. Een postmoderne theoretische invalshoek (Corker, 1998, 1999; Danforth, 1997, 2001; Corker & French, 1999; Corker & Shakespeare, 2002) benadrukt het belang van de sociale constructie van kennis samen met mensen met psychische problemen (Wilson en Beresford, 2002). Dit haalt het creëren van ultieme waarheden over mensen radicaal onderuit. Disability studies introduceert het gebruik van (auto)biografische methodes/narratief onderzoek als gefundeerd wetenschappelijk onderzoek (Goodley, 1996, 1998, 2000a, 2000b; Ferguson et al., 1992; Ferguson & Ferguson, 1995, 2000; Clough & Barton, 1998; Atkinson & Walmsley, 1999; Bochner, 2001, 141; Goodley et al., 2004; Van Hove, Roets & Goodley, 2005): “ In order to understand the social production of life, we need people who story their lives to structure and give meaning which lends some insight into the experiences and realities of people as active human subjects. ” Booth & Booth (1996)
Zeer recent wordt de waarde benadrukt van narratief onderzoek met mensen met psychische problemen (Beresford, 2000; Wilson en Beresford, 2002; Chamberlin, 1997, 1998; Duckett, 2002; Wykes, 2003, Kristiansen, 2005; Borg & Kristiansen, 2005) waarbij hun discriminatie en exclusie als een gemarginaliseerde groep wordt aangekaart. Dit uitgangspunt kadert binnen het disability studies paradigma. Men gaat er van uit dat mensen met psychische
19
Hoofdstuk 1
problemen experts zijn om ons inzicht te verschaffen omtrent de werking van processen van exclusie, en dat dit best gebeurt aan de hand van het in kaart brengen van hun persoonlijke levenservaringen (Clough and Barton, 1998; Van Hove, 2000; Moore, 2000; Knox et al., 2000). Booth (1996, 239-240) zet een aantal karakteristieken en sterktes van narratief onderzoek op een rijtje:
Narratieven geven ons een kijk op wat er omgaat in mensen, omdat ze benaderd worden als experts over hun eigen leven. Hun levensverhalen geven inzicht in hun leefwereld, wat inspeelt op de verbeeldingskracht en het inlevingsvermogen van lezers.
Narratieven zijn geschikt om op een abstracte manier levenservaringen en wijsheid te vatten.
Narratieven helpen om ons opnieuw het individu (achter het label) te laten/leren zien, terwijl de zoektocht naar generalisatie vaak mensen uit beeld laat verdwijnen.
Narratieven laten ons toe bruggen te slaan tussen processen in de leefwereld van individuen en maatschappelijke processen. Door het leggen van verbanden tussen deze twee zijn we in staat connecties te maken met ervaringen van andere mensen (die behoren tot dezelfde minderheidsgroep) en thema’s te identificeren die collectief hout snijden voor een ruimere groep. De rode draden die we kunnen trekken doorheen de verschillende verhalen tonen hoe hun leven vorm gegeven wordt door wijdere maatschappelijke processen van exclusie. Ferrarotti (1981) heeft geobserveerd dat “the effort to understand biography in all its uniqueness becomes the effort to interpret a social system”.
Levensverhalen helpen ons om onze dagdagelijkse, sociaal geconstrueerde en bijgevolg complexe realiteit niet te reduceren tot een statisch, rationeel en gedetermineerd geheel. Deze manier van representatie is in staat recht te doen aan de ambigue en contradictorische manier waarop mensen hun leefwereld construeren, en aan hun actieve betekenisverlening.
Dankzij het bestuderen van sociologische processen kan het persoonlijke verhaal een weerspiegeling vormen van schending van mensenrechten op grote schaal en aanleiding geven voor een politiek debat (Aspis, 1997, 1999; Booth, 1996; Chappell, 1998). Onderzoek binnen het disability studies paradigma plaatst het insiders perspectief van de overlevenden van de psychiatrie op de voorgrond. De stem en het verhaal van ervaringsdeskundigen kan nieuwe
20
Verhalen van Leven met Psychische Problemen
epistemologische gronden bloot leggen (Wykes, 2003). Doloughan (2006) beschrijft het potentieel van narratieven om epistemologische horizon te verruimen en heeft het over het creëren van “the travelling mindset” in onderzoek, gekarakteriseerd door “receptivity, by which we mean an openness to new experiences and new places”. Doloughan stelt dit in scherp contrast met “the blinkered mindset”, die gekarakteriseerd wordt als “our world seems to shrink and we see less and less; we settle into a routine and our vision becomes selective”. In het kader van ons onderzoek is het dan ook onze bedoeling om het dominante begrip van “psychische problemen” kritisch in vraag te stellen. Tegen de achtergrond van deze ontwikkelingen, vormde het onze eerste uitdaging om als onderzoekers positie in te nemen en moeten we ons buigen over vragen zoals: hoe gaan we om met ‘voice’? Hoe gaan we om met de relatie tussen onderzoeker en participant? (zie Tregaskis & Goodley, 2005; Atkinson, 2005). Narratief onderzoek (onderzoek doen aan de hand van het construeren van levensverhalen) brengt inherent met zich mee dat de onderzoeker en het onderzoekssubject een hechte onderzoeksrelatie opbouwen, waarbij er veel intimiteit ontstaat bij het vertellen (Booth, 1996, 238). Een levensverhaal is het resultaat van een samenwerking waarbij de onderzoeker als klankbord fungeert voor de verteller, die oraal zijn leven (of welbewust gekozen delen daarvan) onthult. Bij het werken met biografische onderzoeksmethoden is het zo goed als onmogelijk om de persoonlijke achtergrond van de onderzoeker te ontkennen, omdat deze hoe dan ook doorheen het verhaal van de persoon die op de voorgrond gezet wordt, verweven zit. Whittemore et al. (1986 in Booth, 1996) benoemt dit proces van samenwerking en dialoog dan ook als “the creation of two minds working together: every life story is only one among many potential versions and each owes something to the particular relationship from which it springs”. Levensverhalen zijn met andere woorden uniek, niet alleen omdat de personen die ze vertellen uniek zijn maar ook omdat ze het resultaat zijn van het samen construeren van het verhaal met de onderzoeker (zie Roets & Goedgeluck, 2007). Lawrence-Lightfoot & Davis (1997, xv) beschrijven de kwalitatieve onderzoeksmethode ‘social science portraiture’ (portretkunst in de sociale wetenschappen), een narratief genre waarbij de onderzoeker met respect voor complexiteit en subtiliteit probeert unieke menselijke ervaringen, wijsheid en kennis te vatten. Het ‘portret’ wordt getekend en geplaatst in zijn sociale en culturele context, en gevormd door de rijke dialoog tussen het subject en de onderzoeker, waarbij onderling discours en vormgeving onderhandeld worden van het daaruit voortvloeiende narratief. Lawrence-Lightfoot & Davis (1997, 85 e.v.) wijzen ons daarbij op het veelzijdige balanceren dat van de kwalitatieve onderzoeker gevergd wordt bij het genuanceerd omgaan met ‘voice’ (stem),
21
Hoofdstuk 1
omdat dit epistemologische, ideologische en methodologische oriëntaties van de onderzoeker in zich draagt. Ze beschrijven hoe de onderzoeker al doende zes verschillende, maar toch gerelateerde en overlappende manieren hanteert om het verhaal en de stem van het subject tot hun recht te laten komen en samen zijn/haar levensverhaal te construeren: getuige zijn van, interpreteren, omgaan met vooronderstellingen, omgaan met autobiografisch verhaal, luisteren om stem te horen, (listening for voice), en in dialoog treden. In ons onderzoek werken de onderzoekers op een intensieve manier samen met de participanten aan het retrospectief in kaart brengen van hun levenspad en verhaal. Er wordt telkens uitgezocht waar, wanneer en hoe de participanten liefst/best hun verhaal kunnen vertellen. Er zijn veel onderlinge verschillen: sommige participanten opteren voor een formele omgeving omdat ze zich daar het veiligst voelden, anderen willen liefst op een informele manier, in alle vertrouwdheid thuis of in een zelf uitgekozen café of cafetaria hun verhaal doen. De onderzoekers laten de participanten altijd eerst vrijuit vertellen, zodanig dat flarden van de verhalen verzameld en aan elkaar geregen kunnen worden. Daarna worden de gesprekken uitgetypt en systematisch teruggespeeld, zodanig dat participanten zelf controle hebben/krijgen op hun verhaal en delen kunnen schrappen of toevoegen. De verhalen worden in coöperatie met de participanten chronologisch geordend. Er wordt bijzondere aandacht besteed aan kritieke elementen/momenten van motivatie in hun verhaal. Het traject naar tewerkstelling wordt door het intensief, retrospectief, narratief onderzoek gelinkt aan gebeurtenissen op gerelateerde levensgebieden, en de wisselwerking die trajectbegeleiding daarin geeft. Terugblikkend op het unieke onderzoeksproces dat de verschillende onderzoekers met de participanten doorleven, kunnen we allemaal stellen dat de relatie evolueerde van een participatorisch onderzoeksopzet naar een eerder emancipatorische onderneming (zie figuur 1, naar Goodley, 2005), waarbij kennis op een coöperatieve manier geconstrueerd wordt (zie Van Hove, 1999). Figuur 1: Participatorisch en emancipatorisch onderzoeksparadigma 1
Niet-participatorisch paradigma Onderzoeker leidt onderzoek(sproces)
22
2
Gedeelde constructie van kennis Participatorisch paradigma Onderzoeker nodigt uit
3
Actieonderzoek Emancipatorisch paradigma Co-onderzoeker leidt onderzoek(sproces)
Verhalen van Leven met Psychische Problemen
We geven hier een kanttekening weer die gemaakt werd door de trajectbegeleiders die betrokken zijn bij het onderzoeksproject, én door de narratief onderzoekers. De levensverhalen wijken soms (zelfs sterk) af van de objectieve realiteit van de trajectbegeleiding, en van de subjectieve realiteit van trajectbegeleiders. We hebben er expliciet voor gekozen de integriteit en waarde van de aan ons onthulde levensverhalen te respecteren, en plaatsen het objectief verloop van de trajectbegeleiding niet naast de levensverhalen. We kunnen immers onmogelijk het “echt en waar gebeurde” claimen, zoals Rinehart aanbrengt: “ The story, and the resultant involvement of the audience in the story, matters more than the matching of the story to what may have happened. ” Rinehart (2006), p.1046
Het, op élk moment, au sérieux nemen van het verhaal dat mensen ons vertellen blijkt bovendien cruciaal voor de vertrouwensrelatie met de participanten (en het slagen van het traject). Een citaat van één van onze participanten illustreert: “ En de mensen die achter ons komen, ik weet niet wat dat gaat worden. Hopelijk mag ATB nog lang bestaan en mogen zij nog heel veel mensen helpen. En naar mijn toedracht toe. Als ik mijn steentje daartoe kan bijdragen en daarin kan helpen door mijn verhaal te vertellen, dan is dat voor mij geen probleem. Zolang het verteld wordt zoals het werkelijk is. Die moet ge weergeven. Ook al is ze schrijnend, ook als is ze zwart, pikzwart. Ze is er. ” Brigitte
1.2. Levensverhalen 1.2.1. Mira (in samenwerking met Griet Roets) Ik bel Mira om te vragen of ik iets later mag komen. “Dat geeft niet, kom maar af, Ruuuuuth! [Mira heeft mijn naam zo onthouden, en blijft bij deze versie ook al laat ik af en toe vallen dat ik Griet heet] Ik ben thuis.”, zegt ze aan de telefoon. Als ik het hoekje om fiets in de sociale woonwijk met rode huisjes waar Mira en Henri hun stek gevonden hebben, komt hun witte Jack Russell wild de straat opgespurt. Als ik stop voor hun huis, springt hij blij blaffend rond mijn benen op. Mira trippelt welgezind achter hem aan. Ik mag mijn fiets tegen haar huismuur
23
Hoofdstuk 1
parkeren, vertelt ze me als we elkaar drie zoenen geven. Daarna komt ze al meteen met een plastiekzak aangedraafd, vol met prulletjes die ze voor me verzamelt, en drie paar slippers van haar. Ik mag ze hebben en houden, zegt ze parmantig. Ik vind de bruine al meteen mooi, en doe ze aan. Mira pakt me bij mijn mouw, en troont me trots mee enkele huisjes verder de straat in, en begint wild te wuiven voor een raam met witte kanten gordijnen. Plots piept er van onder het kanten randje een nieuwsgierige neus en een lachend gezicht van een vrouw die blijkbaar geen haar meer heeft. “Ha Lucie!” roept Mira zo luid ze kan door het glas, “kijk, mijn vriendin Ruth is hier! Ze heeft schoenen van mij gekregen, ze moet goed voor haar voeten zorgen, ze heeft suikerziekte net als ik!”. De vrouw knikt goedkeurend en wuift terug. Mira vertelt vertrouwelijk, terwijl ze me weer meesleurt naar haar eigen tuintje, “dat is mijn vriendin. Dat mens heeft al jaren kanker. En dat gebroed van haar kijkt nooit om. Nooit eens bellen, niets. Die drie kinderen zijn zo koud voor haar. Ze is al vijf jaar niet buiten geweest. Gelukkig heeft ze een brave man, gelijk ik met mijn echtgenoot Henri.” Henri komt nu ook kijken, en geeft mij ook drie zoenen om mij welkom te heten met een kneepje in mijn wang “Ha ons meiske!”. Mira tettert gezellig door, “Lucie is onze beste gebuur. Die van hiernaast maken altijd veel lawaai met die radio! Het zijn rijke stinkers; ze peinzen dat ze hier de paus zijn. Ze zeggen zelfs geen goedemorgen meer”. Ondertussen gaat Henri zorgzaam mijn computer binnen zetten. “Ik zet al uw zakken binnen, want onze zoon Baziel durft zijn poot opheffen en zal uw zakken zegenen”, zegt hij met een schalkse glimlach. Ze zaten blijkbaar te genieten van de warme zomeravond onder hun parasol. Er staat een stoel klaar met een kussen voor mij, en een kop koffie met dieetkoekjes en dieetslagroom. Mira mag niet meer snoepen, ze is op een streng dieet, vertelt ze. “Maar ik ben een sneukelmuile!”, zegt ze met blinkende ogen. Zo hebben we meteen iets om over door te bomen: over hoe moeilijk het is om nooit eens te snoepen, en dan ook nog kilo’s af te vallen. “Schat, Ruth zegt dat ik vermagerd ben in mijn gezicht; ik ben blij!” roept ze opgetogen naar haar echtgenoot. Henri knikt, “Ja, anders moet mijn snoes prikken hebben binnenkort heeft die dokteur gezegd”. En plagend grapt hij er achteraan: “…en haar lekker kontje wordt te rond de laatste tijd!”. We lachen, en als ik uitgeteld in de stoel zit, schenkt Mira koffie in. Henri begint rusteloos over en weer te lopen om boterhammen op tafel te toveren. Baziel volgt hem op de voet. Ik heb kaas, salami, tomaatjes, komkommer, sla en taartjes meegebracht. “Elk zijn toer” is ons motto, we kopen om beurten het eten als we afspreken om aan “onze boek” te werken. De verhalen zijn niet bij te houden; in mijn éne oor valt het geratel van Mira, en in het andere het geratel van Henri. Ik geniet.
24
Verhalen van Leven met Psychische Problemen
Plots komt Henri zo trots als een gieter met foto’s van hun huwelijksverjaardag aan. We delen graag foto’s, Henri heeft erg graag dat ik digitale foto’s doorstuur via e-mail. Dan kan hij de foto’s van hem en zijn schat op zijn bureaublad zetten. Hij heeft ook trouwfoto’s mee van een goede vriendin van Mira, iemand die ze in het ziekenhuis leerde kennen. Deze dame heeft ernstig overgewicht. “Ze is hier gisteren geweest, ze kon binnen in ons huis niet passeren; ze moest buiten blijven!”, vertelt Henri. Mira bewondert uitvoerig de trouwfoto’s van haar vriendin. “Zo romantisch hé Ruth?”, zucht ze. Ze gaat een kadertje halen dat haar vriendin zelf voor haar heeft geknutseld toen Mira in het ziekenhuis was opgenomen. Ondertussen eten we gezellig broodjes. Henri blijft redens vinden om rond te lopen. Mira vertelt me dat haar schat niet kan stil zitten, hij loopt altijd rond tot zij al gedaan heeft met eten; en eet dan zo rap als de wind zijn eten op. Nu ook weer; het is wel best grappig. Als de crèmekar in de verte te horen is, springt Mira recht. “Ha! Onze zoon mag zijn snoepie hebben!” Blijkbaar kopen ze elke dag een bolletje ijs voor hun hond. Als het bakje ijs voor Baziel op de grond staat, knipoogt Henri en begint de hond te plagen, alsof hij het gaat afpakken. De hond is erg grappig, hij gromt en slokt zo rap hij kan zijn bol ijs naar binnen. Mira en ik moeten erg lachen. Daarna vraagt ze hoe oud ik ben. “28? Ge zou mijn dochter kunnen zijn, Ruth!” Mira kondigt aan dat ze een plan heeft: wanneer ik eens een hele dag kom logeren? Om een dag verwend te worden, en een dag vakantie te nemen? “Ik heb dat vroeger niet kunnen doen. Moeder zijn. Maar nu zou het al gaan. Als ik zo één dag voor één iemand kan zorgen.” Ik kom hier ook echt graag, de sfeer is dezelfde als bij mijn mitje van mama’s kant. Ik accepteer. “Ha schat, dan ga ik frieten bakken voor jullie!”, glundert Henri. Als Henri na zijn boterhammen zorgzaam haar zandbak gaat toedekken, zegt ze vertrouwelijk, als ‘vrouwen onder ons’: “Het is misschien stom om zeggen, maar ik zou liever eerder gaan dan hem. Zonder hem kan ik het niet halen. Mijn wereld zou in elkaar stuiken. Maar hij zegt ook: “Snoes, zonder u zou ik ook niet kunnen leven” Henri kondigt aan dat hij binnen op zijn computer gaat werken, zodat wij aan “onze boek” kunnen werken. “Een boek schrijven samen, dat is ook werken, Ruth. Zeker als gij mij zoudt betalen. Dat heb ik gezegd tegen Henri. Kom, dan ga ik aan mijn werk beginnen.” Mira voegt de daad bij het woord, en begint in alle ernst te vertellen. *** Het verleden zou ik heel kort trekken. Mijn verleden was niet zo denderend. Ik heb bij mijn papa gewoond. Elke weekend was ik daar. Ik was 7 jaar als ik in de weekends bij hem ging wonen. Tot mijn 7 jaar ben ik bij mijn mama geweest.
25
Hoofdstuk 1
Marie [haar zus] was er ook nog bij. Ik heb ze weten geboren worden in feite. Ze is 7 jaar jonger dan mij. De inrichting waar ik zat, heeft mij in die instelling gestoken. Mijn moeder is naar Polen getrokken met mijn broer en ons Marie. Willy was een echte broer. En die andere was een halfbroer. Mijn ma had al kinderen bij een andere man. Drie kinderen had ze al. Ik was de eerste van de meiskes. Er zijn er nog gestorven bij de geboorte, en overleden. Er is een broerke van mij levend verbrand. Ik heb dat zien gebeuren. Ik was een jaar of drie zeker. Maar ik weet het nog goed. Mijn mama zette de wasketel op om hem te wassen. Hij liep rond en hij ging kijken en trok aan de bassin, en kreeg dat kokend water op hem. Ik heb dat zien gebeuren. Marie was toen nog niet geboren. En mijn mama hield toen café. Ik was nog klein. Ik zat meer bij Iris dan bij mijn mama. Dat was daar de kuisvrouw. Die wilde mij altijd mee hebben naar haar huis. Haar man was zot van mij. Omdat ik zo’n schoon krullebolleke was. Ik ga u eens een foto tonen van als ik drie jaar was. Ik toon u eens een foto van toen. In 1956. Dan was ik drie jaar oud. Surtout als ik slanker was, was ik een schone vrouw. Mijn ma en mijn pa zijn gescheiden toen ik 7 jaar was. En dan is het fout beginnen lopen. Mijn papa heeft een hersenbloeding gekregen. Hoe dat komt, weet ik niet. Maar als klein kind had ik verraden dat papa met een andere madam in bed lag. Zo zijn ze gescheiden. Maar ‘t schijnt dat mijn mama er ook niet benauwd van was, van andere mannen. Mijn ma zegt dat het zijn fout was, en mijn pa zegt dat het haar fout was. Ik weet het ook niet... Ik was nog te klein. Ik ben dan in een tehuis voor verwaarloosde kinderen terecht gekomen. Bij pater Antonius. Ik was daar met 54 kinders. Allemaal meiskes, allemaal meiskes. En van daar ben ik gebleven tot mijn Plechtige Communie. Ik heb dan nog mijn Plechtige Communie gedaan. Voor mijn kleren op mijn plechtige communie heeft mijn papa gezorgd. Ik ga dat nooit vergeten. Ik ging niet alle weekends naar mijn pa. ‘t Is nog geweest dat het 2 maanden duurde. Dat waren drie gezusters die ons opkweekten. Wilfrieda, Marina en Annacleta. We hebben veel slagen gehad van die juffrouwen. En ze hebben dikwijls aan mijn haar getrokken. We moesten alle dagen twee kilometer te voet naar school. Zomer en winter. Er was nog geen vervoer toen. Onze voeten waren soms kapot gevroren. Die kinderen waren allemaal van gescheiden ouders. Of ze hadden geen ouders meer. Vriendinnen had ik alleen in ‘t school. Want al die 54 meiskes kwamen niet goed overeen. Ik was daar niet graag. De zondag kregen we schone kleren. En achter de kapel kregen we elk een stuk chocolade. We liepen in de boomgaard te spelen. Die drie gezusters waren heel streng. Die straften ons. We sliepen in een grote zaal van dertig. Dertig bedjes. Bij de kinderen. De grote vanaf twaalf jaar lagen in kamerkes apart. Ik had hevig schrik van onweer. Ze hebben mij eens met mijn onderbroek op mijn kop buiten
26
Verhalen van Leven met Psychische Problemen
in de gietende regen in het onweer gezet. Het was geweldig aan het gieten, aan het bliksemen en het donderen. Ik had in mijn bed gedaan en ik had beginnen schreien. En juffrouw Annacleta had mij buiten gestoken in het onweer. Ik heb er iets aan over gehouden. Ik zou onder mijn bed kruipen van de schrik als het nu onweert. Dan ben ik naar Gent gekomen als ik mijn plechtige communie had gedaan. Daar woonde pater Antonius dan. Dat noemde de Sint-Antoniuskring. Dat was alleen voor meiskes. Tien meiskes. We kwamen weer niet goed overeen. Ik heb eens de paternoster van een ander meisje gestolen, met allemaal gekleurde kralen, ik zag dat zo graag. Ik werd zwaar gestraft. Mijn papa had dat aangevraagd, om in Gent verder te kunnen studeren. Toen was hij invalide gebleven van die beroerte. Hij zag links niet meer, hij sleepte zijn been, en hij hoorde links ook niet meer. Ik heb dat geërfd van hem, dat ik niet goed hoor en dat ik zo luid spreek. Ik ga mijn haar laten groeien. Er is iets niet pluis met mijn hoorapparaat. Ik hoor niet meer wat er gebeurt in de kamer. Hier heb ik veertig decibel, en hier negentig. Mijn papa was een hele grote vent, hij was een Hollander. Ik ga u eens een foto laten zien van hem. Ik heb hem laten vergroten, het is de enige die ik heb van mijn vader. Mijn pa was bij een andere vrouw, en die leeft nu nog. En ik heb langs het telefoonboek haar nummer weten te vinden. Van de Sint-Antoniuskring ben ik zelf weggelopen. Ik wou mijn moeder opzoeken. Dan ben ik geplaatst door de jeugdrechtbank. Dan ben ik bij pleegouders geplaatst geweest. Mijn halfzusters, Mona en Sonja, zaten daar ook. Daarom hebben ze mij daar gestoken tot ik achttien was. De jeugdrechter zei: “Ik ga u bij uw zusterkes steken; ge zult daar veel aan hebben.”. Ik had die nog nooit gezien. Ik wist niet wie ze waren. Ik was daar niet graag. Zeker niet. Er waren daar jongens die mij wilden misbruiken. Ze hebben mij gestraft. Ik was een schone jonge vrouw. Ze staken het op mij, dat ik de aanleiding was geweest. Ze hadden geprobeerd mij te verkrachten. Ze geloofden mij niet. Ze hebben mij nooit geloofd. Mijn eerste man heb ik daar in een dancing leren kennen, ik was maar achttien. Ik was daar nog een fijn popke. En kijk, op die foto was ik 23 jaar. Dat ben ik met mijn twee kinderen. Ik wist niet hoe dat in mekaar zat. Ik wist niet waar de kindjes uit kwamen. Ik dacht dat ze mijn buik gingen open snijden. Ze hadden mij dat nooit gezegd. De geburen zagen mij heel graag. Mijn man zagen ze niet graag komen. Hij kwam crimineel zat naar huis, een stuk in de nacht. Het eerste kind is gekomen zonder dat ik wilde. Het tweede volgde er direct op. Ik kreeg de pil niet omdat ik te jong was. Ik had daar wel om gevraagd. Ik kon ze niet aan. Ik werd dat stillekes aan
27
Hoofdstuk 1
gewaar. De familie wou mijn kinderen bij hen pakken. Maar mijn man wou dat niet. Anna is de oudste en Hanna was zes weken als ze weg gegaan zijn. Anna was elf maanden dan. Dan ben ik geïnterneerd voor zeventien jaar. Er is iets gebeurd in mijn ziekte. Een daad plegen in uw ziekte. Ik was mijn kindje aan het wassen. Anna zat in de kakstoel. Ik ging altijd bij de buren zitten en ik liet de kindjes in hun wiegje liggen. Ik was bang alleen. Ik zei tegen mijn man: “Blijf alstublief thuis, ik ga iets krijgen.” En hij zei: “Gij krijgt alle dagen iets.” En inderdaad, hij was juist naar zijn werk als het gebeurd was. Ik kreeg een crise. Ik ben gevallen en dat kind is in dat water blijven liggen. De buren heb ik geroepen en een ambulance. Ook al peinst mijn dochter dat ik haar wilde vermoorden. Ik ben gewoon niet goed geworden. Ik heb daar lang gelegen. Ze was zes weken, en ze was ver dood. Ze hebben het water uit haar longen gehaald in het ziekenhuis. Ze hebben mij daarvoor geïnterneerd. Ik moest dan alles terug doen in mijn huis. Die reconstructies, met die politie in zwermen rond mij, en alle geburen die kwamen gluren. Die geburen wilden geen contact meer met mij als ik terug thuis kwam. Ben ik nu een slecht mens, Ruth? Mijn Anna en Hanna zijn direct na de geboorte geplaatst. Ze hebben ze afgepakt, zonder iets te zeggen. Ik kreeg geen uitleg. Omdat ik gehandicapt ben en omdat mijn man een alcoholieker was zeker? Ik kreeg slagen van mijn man dan. Die is nu dood, hij leeft niet meer. Ik was bij hem ook gelijk bij Henri. Ik deed dat ook: met poppen spelen, en graag kleuren. Hij sloeg mij daarvoor. Hij kon dat niet verdragen dat ik met poppen aan het spelen was. Hij kon mijn handicap niet begrijpen. Neen. Ik ben dikwijls belachelijk gemaakt op feestjes. Ze bespotten mij waar iedereen bij was. “Huh, ze zou beter in een zothuis zitten, wat zijt ge met zo’n vrouw!” Ik ben dikwijls beledigd geweest, ook vooral van zijn moeder. Mijn poppen; mijn vorige man kon daar niet tegen. Hij vond dat te kinderachtig. Hij kwam thuis van zijn werk en hij trok ze in stukken. Ik schreide. Van in ‘t school pakte ik al altijd mijn poppen mee. Ik zette die op mijn lessenaar. Ik praatte daar toen ook al tegen in de klas. De kinderen lachten mij daarmee uit. Er was eens een kind op school dat mijn pop had weggestoken. Het waren allemaal meiskes in de klas. Die had van jaloezie mijn pop weggestoken. Ik ben naar de juffrouw gegaan. Ge zit er vandaag maar triestig bij, pop. Uw neuze jeukt, krabt er eens aan. Ge zegt niet veel vandaag. Omdat Ruth hier is zeker? Gij zit ook naar mijn verleden te luisteren zeker? Ge verschiet nogal zeker?
28
Verhalen van Leven met Psychische Problemen
Ik heb tot mijn achttien jaar lager onderwijs gedaan. Ik kon nooit mee met de kinderen. Het was een technische school. Toen was ik op pensionaat bij de nonnen. Van drie tot twaalf. Ik heb een jaar of twee, drie in een kostschool gezeten. Ik stak altijd stoten uit in mijn ziekte, als ik weer vrij kwam. Ik kreeg altijd twee jaar bij. Ik heb mij verweerd, dat ze mijn kinderen afgepakt hadden, maar op de verkeerde manier. Ik ben geïnterneerd geweest, altijd opnieuw. Ik had een vals bomalarm gelegd in het justitiepaleis. Ze hebben dan 170 zittingen moeten afzeggen. In een telefooncel heb ik dat gedaan. Ik zei: “Als ik mijn kinderen niet terug krijg, gaat er een bom ontploffen!” En ze vroegen de naam van mijn kinderen. Ik was niet slim natuurlijk. Ik zei de naam van mijn kinderen. Ik heb nog stoten uitgehaald, om mijn kinderen terug te krijgen. Ze gaan pakken op school; met een vreemde man. Het zou toch niet te doen geweest zijn met mijn man, om verder voor mijn kinderen te zorgen. Hij zat tot een gat in de nacht op café. Hij sloeg mij. Hij kwam er gemakkelijk vanaf. Mijn man heeft ook gezeten. Twee, drie maanden in het gevang. Die psychiater wilde dat ik gesteriliseerd werd. Als het te laat was! Als ik er zelf om gevraagd had, kon het niet. Dan moest ik van de psychiater, er was niets meer te kiezen. Maar het was al te laat. De dokters zeiden dat ik als kind verwaarloosd was, dat ik veel te vroeg getrouwd was, en dat ik lichamelijk en geestelijk niet ontwikkeld was. In die tijd waren ze heel streng, in de jaren zeventig. Ik besefte gewoon niet wat er gebeurde. Ik heb daar moeten blijven slapen bij de politie. Ik mocht niet meer praten. Ik was nog heel jong. Dat was wreed, ik mocht zelfs geen goedendag meer zeggen tegen andere mensen. Ik heb zes maanden in het gevang gezeten. En dan naar de psychiatrie. Ik peins er niet graag meer op. Was dat mijn schuld, Ruth? Als ze mij geopereerd hadden of de pil gegeven, dan was dat niet gebeurd. En ik deed aardig [bizar]. De geburen zeiden dat ik soms heel aardig [bizar] kon overkomen. Ik wou zelf hulp zoeken. Mijn man was woest. Ik had een psychiater naar mijn huis laten komen. Gevonden in de telefoonboek. Mijn man zei dat ik alleen maar te jong en te speels was. Ik heb die zeventien jaar niet aan een stuk in de psychiatrie gezeten. Dat was eens thuis, weer drie maand weg, weer naar daar.
29
Hoofdstuk 1
Ik mocht wel weer naar huis na een tijd. Mijn eerste man heeft dan op korte tijd drie accidenten gehad in dronkenschap. Kort na elkaar. Dan heb ik weer stoten uitgehaald omdat ik mijn kinderen niet zag. Weer de psychiatrie in. Ik was daar wel graag gezien. Ik was liefst gezien. Ik hielp mee. De oudjes mee in bed stoppen en eten geven. Ik heb daar eigenlijk gewerkt. De verpleegsters hadden mij graag. Ik hielp hen mee. Ik moest ook therapie doen. Knutselen en poppen maken. Het liefste dat ik deed was poppen maken. Dan kreeg ik die poppen hé. Ik gaf ze een naam. In de psychiatrie begrepen ze mij. Ze lachten niet met mij. Tijdens mijn interneringen ben ik ook nog gaan werken. Kuisen. Bureaus kuisen. Mijn bazinne ken ik nu nog. Het was ‘s avonds van vijf tot zeven. Ik weet nog goed waar. Die madam die het werk regelde is al dood. Ik stak ook stoten uit, zeker! Met emmers smijten en al. We werkten met zeven meiskes. Die bazinne kon dat verdragen dat ik ‘mijn tik’ kreeg. Die wist dat ik een zatte vent had. Want hij kwam mij halen met zijn zatte kloten. Ze smeet hem buiten! Want hij kwam onnozel doen op mijn werk. Ze heeft nog klacht Ingediend bij de politie, dat hij mij mishandelde. Die fles bier sloeg hij op mijn hoofd kapot. De scherven zaten in mijn hoofd. En ik heb ze er zelf uitgehaald. Ik durfde zelf niet naar de politie gaan. Ik had vers gekookt, en hij zetten het op de grond voor de hond. Ik vond dat wreed. Die bazin stond aan mijn kant. Die bazin zei dikwijls dat ik mij moest laten opnemen. Ze stuurde mij naar de psychiater. Dan zat ik twee of drie maanden binnen. Maar ik mocht altijd terug komen van haar! Ik heb daar acht jaar gewerkt, wel met onderbrekingen natuurlijk. Ze hebben mij ook naar een beschutte werkplaats gestuurd om mij daar te proberen. Ik heb daar alles kort en klein geslagen op één dag tijd. Ik heb al die dozen platgestampt. Die baas was niet kwaad. Ze jaagde mij daar op. Heel de tijd opjagen. Ik heb mijn fles cola ook kapot geslagen. Dan hebben ze mij naar X gestuurd. Daar hebben ze mij licht mentaal gehandicapt verklaard. Ik heb die papieren nog liggen. Ze kennen mij daar. Ik heb regelmatig nog gebeld. Er was daar iemand die mij graag zag. Ik moest ook oefeningen doen. Spijkertjes in het hout slaan. Ik deed dat niet graag. Als ik achtentwintig jaar was, heb ik kort daarna Henri leren kennen. Ik ben zelf weggegaan bij mijn ex-man. Sommige mensen begrepen mij wel. Mijn dokter begreep dat wel. Maar als ik hem geloofd had, dan was ik geen minuut meer buiten geweest. Ik zag dat niet zitten, en verweerde mij fel. Die dokter is zelf dood van kanker. “Wel”, zei hij, “je mag ergens in een huisje gaan wonen mits begeleiding van uw moeder.” Ik trok weg naar mijn moeder, en heb daar dan
30
Verhalen van Leven met Psychische Problemen
gewoond. Maar ik had om de vijf voeten ruzie met mijn moeder. Ik weet niet hoe dat kwam. Mijn moeder heeft mij een tijdje begeleid. Mijn moeder en haar man. Maar moeder en ik kwamen nooit goed overeen. Mijn moeder moest vroeger van mij niet zo veel hebben. Ik zat weer eens in de psychiatrie in die tijd, en mocht naar huis. Maar mijn mama kon mij zo goed niet aan, ik kreeg af en toe een crisis. Ik liet mij vallen op de grond en al. En op een zekere dag hadden we een hevige ruzie. Ze zei dat ik geen inkomen had en dus werk moest zoeken, en dat ik een plantrekker was. Ik heb mijn boel gepakt, en ik ben weggelopen. Terwijl ik niet mocht van mijn voogdij, ben ik alleen gaan wonen op een kamer. Ik was 28 jaar. Waar ik op die kamer zat, waren er natuurlijk ook jongens. Henri zat daar niet. En ik kookte altijd voor al die mensen daar. Op mijn kosten, en ik besefte dat niet. Ik zat rap weer binnen in de psychiatrie. Ik stak te veel stoten uit (lacht). Mij zat drinken. Ik wou wraak nemen op mijn eerste man. Wat natuurlijk niet slim was! Want ik stond onder voogdij van het gerecht. Ze kwamen mij controleren. Ik moest weg uit dat steegje. Daar woonde krapuul boven mij. Dan ben ik zelf een man gaan zoeken. Alleen mocht ik toch niet blijven. Dus heb ik Henri gepakt. Mijn moeder kwam elke dag in mijn huis zitten. Ik had haar vroeger niet gekend. Ik kon dat niet verdragen dat ze mij zo commandeerde. Alhoewel ze veel deed voor mij, dat moet ik wel zeggen. Ik ben eigenlijk op een heel eigenaardige manier bij Henri terecht gekomen. Op zekere keer had ik daar in dat spel zelf een jongen leren kennen die daar ook logeerde. Ik had er geen gemeenschap mee. Ik zei tegen hem: “Ik zou moeten een man vinden die goed voor mij zorgt.” Hij zei: “Zoekt gij een goeie man? Ik heb iemand die goed bij u zou passen! Kom, we gaan er samen naartoe.” Dus ik met die mens samen naar Henri. En we kwamen daar binnen. Die mens had eens sleutel want Henri had hem onderdak gegeven. En Henri kwam naar beneden, en hij leek precies op Jezus Christus. Met lang krullend haar. Hij had zo schoon zwart haar, en zo’n lange baard. En ‘t schoonst van al: we waren op slag verliefd op elkaar, bij de eerste blik al. Hij op mij, en ik op hem. Ik had wel al die twee kindjes. Hij deed dan in portemonnees, die ging hij in de dancings verkopen. En wij gaven die andere mens geld dat hij naar de cinema kon gaan; dat wij eens alleen konden zijn die avond. Die avond en die nacht zijn we al samen gebleven. Maar alle twee een beetje zenuwachtig! Daarna heeft Henri zijn huis in de steek gelaten. Hij fricanteerde toen wel met de dochter van een bekende Vlaming. Maar met mij was het liefde op het eerste gezicht en het is zo gebleven. We zijn nu al 23 jaar samen. Henri wou nooit met iemand trouwen. Trouwen was een vloek voor hem. Hij was een geboren vrijgezel. Maar mij moest hij hebben.
31
Hoofdstuk 1
In het begin deed ik crisissen. Ik sloeg op Henri. En Henri heeft het nooit opgegeven. We waren eens naar Frankrijk naar Henri zijn familie. Als ik thuis kwam, stond er een ambulance om mij weer binnen te steken. Ik werd daar pas écht zot van. Die van de psychiatrie kwamen mij halen. En ik moest dan nog tekenen dat ik vrijwillig binnen gegaan was. En dat was geen waar! Henri heeft naar zijn advocaat gebeld, en dan heeft hij de voogdij van mijn ma overgenomen. Henri zegt het dikwijls: “Moest ik u zo graag niet gezien hebben, ik had u laten vallen als een baksteen!” En nu zijn we zo gelukkig samen. Maar van ’t moment dat ik mijn voet verkeerd zette, staken ze mij binnen in de psychiatrie. En Henri zat toen altijd alleen. In die eerste jaren was dat verschrikkelijk. Ik had zoveel schrik om binnen te gaan. Ze kwamen dan af met die elektroshocks om mijn hersenen wakker te schudden, zeiden ze. Ik zou onder mijn bed gekropen hebben van de schrik. En vastbinden deden ze mij ook. Dan mocht mijn Henri niet binnen bij mij. Hij is eens naar de rijkswacht gestapt en zei: “Ik mag niet binnen bij mijn eigen echtgenote. Wat gaan jullie daar aan doen?” Hij moest in het ziekenhuis zijn huwelijksakte laten zien, en dan mocht hij toch binnen. In die andere psychiatrie smeten ze mij af en toe zonder reden in de groene kamer [isolatiecel]. Dan zat ik daar een dag en een nacht, ik had niets om te doen. En dat was alleen omdat ik soms mijn kamer uitkwam om iets te vragen. Dat ik dorst had, en drinken kwam vragen. Er was op dat moment soms maar één verpleegster. Er is veel verschil in die verschillende psychiatrische ziekenhuizen. Waar ik nu ga, mag ik zelf binnen gaan om te rusten. In die andere was het meer om te praten. Dat hielp ook wel. Maar die eerste twee, daar konden ze niets voor mij betekenen. Ik zit weer te peinzen [Mira krijgt tranen in de ogen]. 17 jaar heb ik binnen gezeten. Geïnterneerd. Van 1970 tot 1987. [ Mira praat tegen hun papegaai Sjako ] “ Maar ge stoort ons als we bezig zijn, stoute jongen. Ge moogt ons niet storen als we een boek schrijven. Hij moet een nootje hebben. Waar staan die nootjes nu? Ik vind weer mijn weg niet in mijn eigen huis. Wilt gij hem een nootje geven, Ruth? ” De psychiater kwam er in het begin sterk tegen op. Hij raadde dat Henri af om met mij een relatie te hebben. We gingen samen naar de psychiater om te zeggen dat we samen wilden wonen, en verder konden. Hij zei tegen hem: “Ze is niet meer in staat om een huishouden te doen.” Hij had liever van niets te zien tussen ons. Hij had liever dat ik voor de rest van mijn leven in een inrichting zat.
32
Verhalen van Leven met Psychische Problemen
Mijn moeder diende klachten in dat ik mij niet gedragen had in mijn huis. Dat ik stoten uitstak. Ik heb nog mijn huis in brand willen steken. Ik was kwaad op mijn eigen moeder en wou brand stichten. Dat is toch niet doorgegaan, dat brand stichten. Ik wilde dat niet doen, want ik wilde daar nog wonen met mijn echtgenoot. Of ze ons dat nu gingen toelaten of niet. Ik heb daar nog een tijd gewoond met Henri. Mijn moeder was tegen mijn huwelijk met hem. We hadden geen schoon leven in het begin. Armoede. Onze beestjes stierven van de kou. Onze vogeltjes. Ik liep altijd op straat als Henri in zijn bed lag. Toen ik opgenomen werd in het dagcentrum van de psychiatrie, net nadat we hier kwamen wonen; zeiden ze in het begin over mij – ik zeg dat niet graag – “zotte”. In het begin, als ik weg ging, kwamen ze tegen mijn man zeggen dat ik ontsnapt was. Ik ben zelf bij de geburen gegaan. Ik heb het uitgelegd: het is niet dat ik zot ben, ik heb gewoon hulp nodig. Nu woon ik hier al tien jaar. Ik had een stoot uitgestoken in ‘t straat. Iedereen kan eens over zijn toeren geraken. Ik had een bluts in iemand zijn auto gestampt. Die had al gezegd dat ik een zot mens was tegen mijn vriendin Lucie. ‘t Heeft ons serieus wat gekost ook. Ze zei tegen mij: “Ge moogt daar niet lopen, zot mens. De auto’s gaan langs daar.” Ik zei: “Moeit u met uw eigen zaken, ambetant mens”. Die begon van haar tak te maken. En ik stampte een bluts in haar auto. Ik woonde hier nog niet zo lang. Toen was ik nog niet in mijn menopauze. Hier woog ik maar 64 kilo. Ik ben vier jaar opgenomen in het dagcentrum. De eerste twee jaar wist ik mijn weg niet. Mijn Henri heeft mij geleerd de weg te vinden. Daar deden ze dat niet. Ze kwamen mij niet halen. Ik was ‘s avonds niet thuis. Ik moest om zes uur ‘s morgens al opstaan, om zeven uur moest ik mijn bus al hebben. Het was daar wel goed; we hadden veel bezigheid en veel therapie. Knutselen. Nu zou het niet meer gaan. Omdat ik lichamelijk te veel kwalen heb. Ik ben na die vier jaar in dat dagcentrum voortgegaan. Ik kon lichamelijk niet meer mee. Ik moest daar dingen doen die ik niet meer kon. Ik moést gymnastiek doen, ik moést sport doen. Mijn begeleidster heeft er voor gezorgd dat ik naar daar kon. Ik was er eerst content mee, maar nog meer content dat het gedaan was. Ze hadden dikwijls last met mij. Ik begon op mijn Henri te peinzen en ik begon te schreien. En dan moest hij mij komen halen. Ik miste hem. Dat waren veel te lange dagen. Van acht tot vier, en ik was er al van half acht. Om zes uur al mijn bed uit, dat was vroeg. Henri moest mij in de winter naar daar brengen, maar hij moest heel die eind in de kou nog terug komen. Ik moet een rustig leven hebben, anders ga ik over mijn toeren. Dat weten we nog altijd niet hoe dat gebeurt, dat ontplof ik! En als ik dat langer heb dan drie dagen, dat ik zo’n crises doe, dan moet ik opgenomen worden. Als ik nu naar
33
Hoofdstuk 1
een psychiatrie moet, ga ik altijd naar daar. Want in de gewone psychiatrie kunnen ze mij niet verzorgen. Mijn lijf wil ook niet meer mee hé Ruth. Hier in ‘t straat ben ik ook van iedereen aanvaard. Nu dan toch. De psychiater weet ook niet wat het is, zegt hij. Volgens hem komt het allemaal voort van mijn kinderjaren. Ik heb geen gelukkige jeugd gehad. Dat kan tellen. Ik droom er soms nog van. Ik zie nog flitsen van mijn papa. Ik zie dat nog terug. Nachtmerries. Ik schiet er van wakker en ik roep. Dan moet Henri naar mij komen. Dat gebeurt wel dikwijls een keer. Nu nog altijd. [ Mira praat tegen haar hondje ] Baziel! Ge hebt voor vandaag genoeg gesnoept! Ge gaat stekevet worden, gelijk uw vrouwke. Maar vrouwke zit er niet meer mee in. Als ik maar gezond ben. Zonder zoetigheidje kan ik niet leven. Ik troost mij soms met zoetigheid. Of met cola. Mijn man op de eerste plaats. En als mijn man weg is, dan komen mijn beesten op de eerste plaats. Ik ben een goede moeder, peins ik. Maar ik heb het nooit kunnen verwezenlijken, ik zal het zo zeggen. Ik kan niet tegen kinderen als ik er alleen voor sta. Als je daar achteraf op terug peinst, wéét je dat je dat niet had moeten doen. Ik heb die tuut [fopspeen] helemaal in zijn mond gestoken soms. En andere dingen. Ik kan daar niet tegen, als baby’s tsjiepen [huilen]. Dat gaat naar mijn hersenen. Ik zou de muren opkruipen. Zelfs met mijn kleinkinderen. Ik mag niet alleen zijn met kinderen in één kamer. Met beesten heb ik dat niet. Baziel is mijn zoon. Dat is toch raar, hé? Ik ben blij dat ik bij Henri ben nu. Het verschil met mijn Henri en die ex-man is dat Henri mij begrijpt. En mijn ziekte ook. Henri spreekt ook tegen mijn poppen. Hij doet mee. Alles mee met mij. Ik ben niet lui, ik heb alleen de kracht niet nu. Maar ik zit in de menopauze, zegt de dokter. Dan heb je last van kleine depressies. Mijn zuster Marie is hier laatst geweest. Ze heeft heel de dag gewerkt: stofzuigen, kuisen, afwassen, ze wist niet van ophouden! Maar Marie zit nog niet in de menopauze hé. Ik ben gelukkig nu. Maar ik ben soms zo bang, Ruth. Wat zou er gebeuren als er met Henri iets gebeurt? Als hij met zijn brommer ergens tegen vlamt? En hij is tien jaar ouder dan ik! Ik ben zo bang dat ze mij alles gaan afpakken. Ik kan hier niet alleen blijven wonen. Ze gaan mijn vogeltjes afpakken. En mijn zoon Baziel. Er zou hier ergens een vriendin moeten bij komen wonen. Bestaat dat Ruth, dat ze u opnemen met uw beesten er bij? Ik laat mij altijd te veel doen. Henri zegt dat dikwijls, “Ge hebt u alweer laten vangen hé!” Ik heb nog altijd mijn begeleidster die zou moeten mee beslissen.
34
Verhalen van Leven met Psychische Problemen
Waarom ik mijn Henri graag zie? Omdat ik hem graag zie. Hij kan veel verdragen van mij. Dat is de hoofdzaak. Hij doet veel voor mij. Hij ziet mij graag! Ook al kan ik op het punt van sex niets meer doen. Hij kan wel nog. Maar hij zegt “Snoes, u zou ik nooit bedriegen. Ook al lopen er nog zoveel schone vrouwkes rond.” Ik heb een man die ik kan verliezen. Bij mijn kinderen zou ik nooit gaan. Nooit niet. De ene die drugs pakt, en de andere die zegt dat ik haar heb willen vermoorden. Als ze zouden komen zeggen dat Henri iets tegen gekomen is, zou er iemand mij direct moeten komen opvangen. Ik pleeg zelfmoord. Ik zou al mijn pillen pakken. Subiet.
1.2.2. Geert (in samenwerking met Tom Van Hoey) “ Ze moeten ook weten, ik ben misschien wel iets beperkter inzetbaar, maar ik moet mij daarvoor niet gaan opsluiten. Ik kan nog werken hé. ” Geert, 3 november 2005
“ Ik heb ook nieuwe interesses. Dat zijn dingen, zelfs als mijn werk zou wegvallen, zal ik mij nog altijd kunnen ontplooien, ook zonder het werk. ” Geert, 20 november 2005
Ik heb altijd in mijn geboortedorp gewoond. Mijn middelbaar ben ik begonnen in een stad een beetje verderop. Dat was VSO (Vernieuwd Secundair Onderwijs) dat toen opkwam. Ik heb daar Economische gevolgd, maar dat lukte niet zo goed. Dan ben ik naar het Klein College gegaan en daar heb ik Handel gevolgd. Boekhouding, sociale wetgeving, informatica en talen. Het eerste jaar dat ik daar ging, heb ik wel eens moeten dubbelen, want dan was ik er niet door. Dat was het vierde jaar. Het was misschien door de overgang van het VSO naar het traditionele secundair onderwijs. De school was ook iets groter, maar dat heeft er niets mee te maken denk ik. Ik ging met de bus en praatte met een aantal mensen. Ik kende ook alle chauffeurs omdat mijn vader ook buschauffeur was. Ik had een paar goede vrienden waar ik goed met overeen kwam in het Klein College. Ik zag die vooral op school. Na de school ging ik soms eens op bezoek of met iemand fietsen. In mijn geboortedorp had ik ook een paar vrienden, maar dat contact is ondertussen een beetje verwaterd.
35
Hoofdstuk 1
Mijn middelbaar heb ik afgewerkt. Op het laatste kreeg ik een prijs voor Duits. Een boek van professor Etienne Vermeersch, een natuurfilosofisch werk. Dat was de prijs omdat ik voor Duits zo goed was. Ik heb dat toen gekregen en ik ben daar wel een beetje fier op. Nadien heb ik ook nog meegedaan aan een bekwaamheidsproef voor boekhouding. Daar ben ik in geslaagd. Dat was op het einde van de opleiding. Het was niet verplicht, maar het was eerder een soort test en het was goed gelukt. Talen, boekhouding en administratie begonnen me toen al te interesseren. Daarna ben ik eerst naar de hogeschool gegaan. Het eerste jaar Bedrijfsmanagement, maar dat lukte niet. We kregen teveel opdrachten en die moesten allemaal gedaan worden en dan was er te weinig tijd over voor studeren. Ik heb mijn jaar wel volledig uitgedaan. Misschien was die ziekte toen al begonnen bij mij. Op die leeftijd kan dat op school al problemen geven, maar ik had er nog geen last van. Je beseft dat dan nog niet. Als u dat overkomt, besef je niet dat het stilletjes aan opkomt en vat begint te krijgen op je leven. Volgens dat ik erover gelezen heb, is het mogelijk dat dit al invloed kan gehad hebben op mijn school- en werkprestaties. Ik kan studeren, maar traag en grondig, niet rap. Dat ging niet goed en nu nog niet. Ik doe liever iets grondig, maar door herhaling gaat het wel sneller op de duur. Ik heb testen van het PMS gedaan, al die toestanden, en een paar gesprekken, maar er heeft nooit iemand gezegd dat er iets gaande was. Dat vind ik wel spijtig. Moest dat vroeger gebeurd zijn, dan kon men sneller ingrijpen maar misschien was het toen nog niet duidelijk genoeg. Na dat jaar ben ik naar de Handelsschool gegaan. Daar ben ik gestart met Bedrijfsmanagement. Ik ben geslaagd, wel met tweede zit, maar ik ben er altijd gekomen. Het was dezelfde richting, maar ze richtten zich minder op de elite. In de Handelsschool kreeg je meer tijd om te studeren. Ik heb daar veel geleerd. Er waren veel minder opdrachten. Ik ben nog naar de studentenbegeleiding geweest, maar die trok op niets. Het kwam erop neer dat ik zelf moest uitzoeken hoe het rapper kon gaan. Maar dat is geen studentenbegeleiding vind ik. In de Handelsschool had ik ook een paar vrienden, maar niet veel. Af en toe ging ik eens naar de studentenorganisatie of een studentenfuif. Maar niet veel. Uitgaan heb ik eigenlijk nooit veel gedaan. Ik deed wel een poging om uit te gaan, maar het probleem was dat ik altijd mensen zag die ik niet kende. Dus ik kon moeilijk contact beginnen leggen. Ik had het recht om naar hun rug te kijken. Dat waren allemaal groepjes bijeen, die elkaar kenden en ik kende daar
36
Verhalen van Leven met Psychische Problemen
niemand. Daardoor is het wel een beetje minder aangenaam om uit te gaan. Het is wel een paar keer voorgevallen dat ik wel iemand tegenkwam die ik kende en dan was dat een gesprek doen en zo. Dan was dat voor mijn part wel goed meegevallen. Ik heb niets gemist door minder uit te gaan. Het was dat ik de mensen niet kende of de muziek te luid stond en je niet kon praten. Dat vond ik niet zo leuk eigenlijk. Een eerste contact leggen was, en is misschien nog altijd, moeilijk. Maar het is al verbeterd. Ik heb misschien een duwtje nodig. Achteraf ben ik op het Klein College nog avondschool informatica gaan volgen. Met een groepje van twaalf en daar hing de groep wel aan elkaar. Dat was in orde om eens uit te gaan of eens samen te komen. Elkaar helpen en samenspannen tegen de leerkracht omdat hij het veel te moeilijk uitlegde. We hielpen elkaar. Ik ben in die opleiding geslaagd, maar het was wel heel zwaar, met al dat programmeren. Ik heb uren versleten aan mijn eindwerk. Veel informatica en ook boekhouding in die opleiding. Veel mensen die de opleiding volgden, waren informatici en deden voor de zaken van boekhouding beroep op mij en dat was wel tof. Want zelfs lang na die opleiding ben ik nog in contact gebleven met die mensen, via mail en zo. Dat is spijtig genoeg gestopt omdat ze zelf ook eens problemen hadden en ik durfde dan niet meer terugbellen naar hen om te vragen hoe het ging. Ik heb daar wat lang mee gewacht misschien. En ik laat dat misschien liever wat rusten. Als ik zou terugbellen, zou ik misschien wel een goede reactie krijgen, maar het is nu al zo lang geleden. Ik wil me ook niet opdringen. Wanneer ik iemand lang niet meer gezien heb, krijg ik soms het gevoel dat ik me opdring. Ik zou korter op de bal moeten spelen, vind ik nu van mezelf. Als ik twee maand niets van iemand hoor, zou ik eens moeten bellen. Maar ik wacht dan te lang en dan verwatert dat contact. Dat is niet altijd evident. Het kan goed verlopen, maar ik vrees dat het zou kunnen tegenvallen. Eigenlijk heb ik niets te verliezen. Een nee heb je, een ja kun je krijgen! Tijdens mijn schooltijd was ik vooral bezig met muziek. In die tijd zocht ik wel wat uit. Ik ben begonnen met New Wave. Maar wel positieve muziek, want er waren ook andere groepen. Ik ben begonnen met de jaren ‘80 en nu ben ik zowat gevolgd in alle genres, van experimenteel tot klassieke muziek. De popcultuur volgde ik ook een beetje op, vooral wat die groepen zoal te zeggen hadden. Ik ging af en toe eens naar een kameraad en die introduceerde me daar dan in. Ik selecteerde wel zelf wat ik goed vond en pluisde tijdschriften van verschillende muziekgenres uit. Vrij intensief dus. Ik was altijd op zoek naar nieuwe geluiden of naar iets grensverleggend of naar iets tegendraads. Het was altijd iets dat ik zocht. Muziek is ontspanning. Daar moet ik aan niemand verantwoording voor afleggen. Ik moet niet presteren. Ik ben dan volledig vrij.
37
Hoofdstuk 1
Het is zelfs zo dat ik soms groepen ging kopen op basis van namen of het label, omdat ik gewoon dacht dat ze goed gingen klinken. Door een paar mislukkingen liep ik op school wel met veel meer stress rond dan in mijn vrije tijd. Daarom zijn die positieve ervaringen in opleidingen die ik achteraf nog volgde zo belangrijk om mijn zelfvertrouwen wat op te krikken. Sommige managers zeiden tegen mij dat ik wat meer moest geloven in mijn eigen mogelijkheden. Maar ik ben nogal bescheiden en ik kan moeilijk zeggen dat ik ergens goed in ben. Als ik de kans krijg om iets bij te leren, motiveert me dat wel. Al zijn het kleine dingen. Ja, ik wil altijd vooruit geraken, al van jongs af aan. En ik ben er uiteindelijk wel geraakt. Naast muziek vulde ik mijn vrije tijd met fietsen, sporten en eens bij iemand op bezoek gaan. Bij verenigingen ben ik nooit echt geweest. Ik vond geen verenigingen waar ik mij volledig in kon vinden. Ik deed wel een poging om bij de Scouts te gaan, maar die activiteiten verminderden juist en ik ging er dan ook uit. Ik zocht ook naar een computervereniging, maar die waren vooral geïnteresseerd in spelletjes. En ik wou vooral deftig met de computer leren werken. Een beetje programmeren en zo. Dat vond ik toen niet. Daarom ben ik op mezelf een beetje op de computer beginnen werken. Bij een sportvereniging ben ik niet geweest. Ik wou dat liever op mijn eigen tempo doen. Hier was bijvoorbeeld wel een wielerclub, maar die fietsen ook te intensief en de competitie was er te hoog. Dan moet je echt in de week beginnen trainen om mee te kunnen met die mannen, en serieus trainen. Ik vond het overdreven. Ik heb dat wel in familieverband gedaan met mijn vader, nonkel en neef. We reden elke week een toertje in een groepje van vier. Sommige mensen van mijn familie zie ik wekelijks en anderen zie ik minder, maar dat wil niks zeggen, want ik apprecieer die evenveel. Als ik mijn familie nodig heb, zullen die me helpen, dat weet ik. Maar ik vind het wel belangrijk iemand te hebben om bij te gaan en eens een babbeltje mee te slaan. En om naar te luisteren, want dat kan ik ook goed. Tijdens familiebezoek zeg ik soms niet veel, maar ik luister wel wat die personen tegen elkaar zeggen. Dat gaat dan over koetjes en kalfjes en soms over serieuzere dingen. Daar luister ik graag naar. Ik probeer er iets mee te doen en in me op te nemen. Ik vind dat wel interessant, want van de moeilijkheden en positieve ervaringen van iemand anders kan je leren. Die hebben soms een andere invalshoek om de dingen te bekijken. Af en toe mijn blik verruimen, dat probeer ik wel te doen. Ik heb via interims in verschillende bedrijven gewerkt. De jobs varieerden van een week tot vier maand. Ik heb mijn diploma van graduaat Financiewezen en ben afgestudeerd in ’94. Van september 1994 tot mei 1995 was ik werkzoekende. Ondertussen was ik ingeschreven in allerlei interim-kantoren, maar ik kreeg geen respons. Van mei 1995 tot mei 1996 werkte ik voor een
38
Verhalen van Leven met Psychische Problemen
levensverzekeringsagentschap als tweetalig dossierbeheerder en deed ik een RVA stage. Eerst polissen maken en nadien polissen bijwerken. Daar heb ik een bedrijfsopleiding Wim gevolgd, heel interessant. Wel heel intensief en nadien kon ik het goed gebruiken omdat ik nog veel in Brussel werkte met Wimtalige mensen. Ik probeer die talenkennis nu nog te onderhouden, want dat is vrij belangrijk. Nadien kon mijn contract spijtig genoeg niet meer verlengd worden. Mijn baas zei altijd dat ik bij de personeelsdienst moest solliciteren, maar de vacatures waren voor internen. Zogezegd voor mensen die al een vast contract hadden. Iemand die een contract had van bepaalde duur of stage deed, kon niet solliciteren. Dat kon spijtig genoeg niet doorgaan. Nadien was ik ongeveer een jaar werkzoekend. Een periode dat ik bijna niet aan de bak geraakte. Ik heb toen veel brieven geschreven en aan veel selectieprocedures meegedaan. Ik ben er steeds weer uit gevlogen. Dat was niet gemakkelijk. Ik had ook mijn specifieke ervaring met verzekeringen en ze wilden me in het boekhouden steken. Maar het moest niet specifiek in de verzekeringen zijn. Het mocht wel administratief zijn, minder commercieel. De commerciële sector ligt niet in mijn aard. Ik kan moeilijk iets verkopen denk ik. Je moet goed kunnen praten en de mensen soms iets kunnen wijsmaken. Maar misschien ben ik te eerlijk… Tijdens die selectieprocedures leer je de klappen van de zweep kennen. Dat springt dan af en je moet weer opnieuw beginnen zoeken. Je moet zoeken waar je naar toe moet rijden, dat is allemaal niet zo evident. Ik heb een A1-diploma en de mensen willen me op dat niveau zetten. Ik heb het gevoel dat ik voor de ene job soms te goed ben en voor de andere kom ik juist iets te kort. Daartussen zit je dan vast. De mensen willen je vaak in een bepaalde richting steken. Ik ben bijvoorbeeld gaan solliciteren bij de NMBS voor treinbegeleider en heb daar examen gedaan, verhandeling geschreven, selectieprocedure… Ik kwam bij de jury toe en die mensen wilden me meer in hun ‘boekhouding’ steken (door mijn diploma). Ik zei dat ik me zou kunnen opwerken tot stationchef of iets anders. Maar dat mocht blijkbaar niet en daar is het dan op afgesprongen. Ik was er een paar keer naar toe geweest en je wil dan graag werk doen… Ik heb ook nog als magazijnier gewerkt in combinatie met een beetje administratie. Dat was gewoon reisgidsen per bestemming in rekken leggen, meer was dat niet. Ik deed dat graag. Maar omwille van mijn diploma konden ze me daar niet houden.
39
Hoofdstuk 1
Bij de VDAB heb ik wel moeten zeggen dat ze moesten stoppen met commerciële vacatures naar mij op te sturen. Ik wou wel gaan werken op een verzekeringskantoor, maar zelf polissen aanbrengen en verkopen zag ik toch niet goed komen. Later ben ik me in Brussel gaan inschrijven bij een ander interim-bureau, omdat die gespecialiseerd zijn in administratieve zaken. Nadeel was wel dat ze mij soms naar jobs toe stuurden die niet voor mij geschikt waren. Dat hebben ze me een paar keer gedraaid. Je moest veel van fiscaliteit weten, maar ik ben daar geen specialist in, eerder een generalist. Ze stuurden mij ook eens naar een bedrijf dat juist in herstructurering was, waar een dienst op opdoeken stond en waar de mensen al bezig waren hun boeltje bij elkaar te pakken. Dat heeft dan maar een week geduurd natuurlijk en was niet aangenaam om te werken. Maar voor de rest hebben ze me wel goed geholpen. Ik heb via dat interim-bureau gewerkt bij een TV-maatschappij, een uitgever, een computerbedrijf. En ik kreeg nog een kort opdrachtje bij een petroleummaatschappij. Een jaar aan een stuk, van de ene job in de andere, zonder te stoppen. Het ene was nog bezig en ik moest al met het ander beginnen. Dat was heel stresserend. Je bent met het ene bezig, je weet dat het gaat stoppen. Je moet zien dat het aaneenschakelt, want je moet toch iets verdienen. Ik wou niet weer vervallen in een jaar thuis zitten. Onmiddellijk na mijn interims begon ik te werken bij een mutualiteit, van juni 1998 tot september 1999, als administratief bediende. Daar gaven ze me een contract van bepaalde duur en beloofden me dat te verlengen. Ze deden dat gedeeltelijk, telkens met drie maand. Maar nadien konden ze me daar geen zekerheid meer geven en dus schakelde ik over naar ander werk, in een radiostation. Ook als hulpboekhouder. De facturen inboeken van de presentatoren, de elektriciteitsrekeningen, auto-onderhoud… Daar werkte ik van september 1999 tot februari 2002 Op 1 februari 2002 werd ik ziek en stopte met werken. Het ging niet meer op het werk. Het was een beetje een puinhoop en ik moest altijd naar de bureau komen. Er was altijd kritiek langs alle kanten van collega’s, van die chef en van overal een beetje. De sfeer was niet meer goed. En op den duur werd dat een lawine. Ik wist niet goed wat ik nog moest doen om goed te doen. De telefoons opnemen deden ze niet, met als gevolg dat de mensen uiteindelijk bij mij terecht kwamen. Maar ze waren dan al behoorlijk boos omdat ze al zo lang moesten wachten. Het is geëscaleerd. Van de stress, denk ik, werd ik ziek. In de boeken zeggen ze toch dat stress ermee te maken heeft. Toen ben ik naar mijn huisdokter gegaan. Ik voelde dat er iets gaande was en ik wou praten met iemand die er buiten
40
Verhalen van Leven met Psychische Problemen
stond. Ik heb zelf de telefoon genomen en heb het hem een beetje proberen uitleggen. Ik ben langs geweest en heb een gesprek gehad. Ik voelde het wel zelf aankomen. Mijn huisdokter heeft mij doorverwezen naar een psychiater. Ik voelde op het werk een onbehagen, een soort stress. Die bleef zich ophopen. Dat verbeterde niet. Ik geraakte niet vooruit op mijn werk. Ik deed inspanningen. Ik deed mijn best. Ik probeerde eens iets te noteren, maakte procedures om te werken. Maar dat haalde niets uit. Ik kreeg geen waardering. Ik kwam niet vooruit. Het verbeterde niet. Natuurlijk stapelt zich dat na een tijd op en ben ik geblokkeerd. Ik had een gesprek met mijn huisarts. Hij is hier ook eens thuis geweest en heeft mij direct doorverwezen. Mijn gedachtengang was ook minder gestructureerd dan nu. Mijn dokter kent me wel goed. Hij voelde dat er iets gaande was. Het is iemand die tijd neemt voor zijn patiënten. Als je daar gaat, zal hij je helpen en af en toe eens vragen hoe het gaat. Ook al heeft hij veel patiënten, toch neemt hij zijn tijd. Het is ook een rustig mens. Kort daarna ben ik opgenomen… Toen ik bij de psychiater binnen ging, heeft die onmiddellijk vastgesteld dat ik moest opgenomen worden. Het was acuut, dus. Er was geen andere mogelijkheid. Ik ben dan vijf weken opgenomen. Wat ik daar nadelig aan vond, was het eerste wat ik daar meemaakte. Ze hebben mij met de pikuur platspoten. Dat was zonder mijn omgeving te verwittigen. Ik moest direct na het gesprek naar een kamertje apart om tot rust te komen en daar kreeg ik een pikuur en onmiddellijk platte rust. Mijn ouders wisten van niets en mijn moeder heeft moeten aanzien dat ik daar met een dikke tong liep. Dat ze mij platgespoten hebben, daar komt het op neer. Ik vond wel dat ze moesten zeggen wat ze gingen doen. Want ik ben er niet van overtuigd dat het echt nodig was. Omdat ik nog ergens het besef had wat er gaande was. Ik was niet volledig van de kaart en ik vond geen woorden uit. Ik wist wel dat er problemen waren en ik had alles tot op een zeker niveau in de hand. Alleen was het nodig eens gemeenschappelijke hulp in te roepen. Ik dacht dat het een consultatie was en daarna een therapie. Dat ik direct ging binnen vliegen, had ik niet gedacht. Maar ja, het was acuut en dan was het nodig er een paar weken tussenuit te zijn. Ik vond het spijtig dat ze me niet op voorhand verwittigd hebben. Ik had misschien niet alles meer onder controle… Een deel wel nog, maar een ander deel niet meer. Ik wist dat er problemen waren op het werk en wat de oorzaken waren. Kritiek van collega’s en bazen, en ik geraakte niet vooruit. Daar was ik mij heel goed van bewust. Maar van dat platspuiten hadden ze mijn naaste omgeving wel kunnen verwittigen. Ik heb dat ondergaan en ik besefte eerst niet goed wat ze gedaan hadden. Pas achteraf, als ik weer op mijn positieven kwam, begon ik te
41
Hoofdstuk 1
beseffen wat er gebeurd was. Ik heb gewoon geslapen en ben ‘s anderendaags wakker geworden en rustig ontwaakt. Geschrokken was ik niet, ik was ontspannen. Ik was van dat werk vanaf en ik kon tot rust komen. Voor de rest was het wel een goede opname vond ik. Ik kon tot rust komen en even afstand nemen van al die problemen. Ook de maatschappelijk assistent waar ik een gesprek mee had, heeft dat goed gedaan. Nadat ik ontwaakte, kwam die bij mij langs om eens te praten. Maar een eerlijke uitleg over mijn opname en mijn medicatie kreeg ik niet. Dat heb ik achteraf allemaal via internet proberen opzoeken. Ze mochten me wel ingelicht hebben over medicatie en hoe lang mijn opname ging duren. Dat vind ik wel een nadeel. Ik ben dat pas veel later te weten gekomen, toen ik een brief van mijn psychiater gekregen heb, die ik moest opsturen naar ik-weet-niet-meerwaar. Want die hadden een diagnose nodig. En daar stond in wat het was. Het was een acute psychose met paranoïde wanen. Maar dat ben ik dus veel later te weten gekomen. Thuis vonden ze het ook een nadeel, dat ze geen uitleg in het ziekenhuis kregen. Ze konden wel eens bij de maatschappelijk assistent gaan, maar die kan het niet medisch uitleggen, alleen het maatschappelijke. Mijn ouders konden wel op bezoek komen en de familie is ook langsgekomen. En zelfs mensen van de avondschool zijn op bezoek geweest. Tijdens mijn opname kon ik therapie volgen. Ergotherapie, waar we konden knutselen, koken, balsporten, turnen. Het was op een zodanige manier georganiseerd, dat iedereen kon meedoen. Dat was goed voor sfeer onder de medepatiënten. Er was een mevrouw die goed kon tekenen en die heeft voor mij tekeningen gemaakt zonder dat ik dat gevraagd heb. Ik heb die tekeningen nu nog. Als er bezoek kwam ging ik niet naar een activiteit, dat was geen probleem. Daarnaast ben ik naar een psycholoog gegaan en die heeft testen van me afgenomen. Daar waren ook intelligentietesten bij. Maar hij gaf geen bijkomende therapie. Ik vind de testen aannemelijk, maar wel vervelend. Ik heb de testen gedaan, maar verder geen uitleg gekregen over wat ermee gebeurd is en wat de betekenis ervan is. Dat vond ik ook een beetje spijtig. Ik had er misschien wat beter tegenover kunnen staan als ze wat meer uitleg hadden gegeven. De selectietesten van selectiebureaus zijn veel erger en heel prestatiegericht. Ik krijg er echt grijs haar van. Ik ben daar een volledige tegenstander van. Daarmee bewijzen ze alles en niets. Ik ging ook op gesprek bij de psychiater of zijn assistente. Hij is een heel rustige mens. Hij stelt niet veel vragen, maar wel heel gericht. Hij vraagt altijd hoe het gaat, wat mijn activiteiten zijn en hij geeft er een beoordeling bij. Hij doet dat niet teveel en niet te snel, maar op een rationele manier. Ik vond dat goed, want dan wist ik als hij het zei, dat ik effectief een stap
42
Verhalen van Leven met Psychische Problemen
vooruit was. Ik ben eens bij zijn collega geweest en dat vond ik niet zo aangenaam. Die was veel te afstandelijk. Tijdens mijn opname had ik wekelijks een afspraak met mijn psychiater en nadien was dat maandelijks. Nu is het geëvolueerd naar om de twee maand. In de therapie zat wel afwisseling. Ergotherapie was telkens iets anders. Knutselen was minder mijn ding omdat ik niet zo handig ben. Mijn resultaat was niet altijd zo mooi. Ik probeerde mijn best te doen en dacht dat het wel zijn nut zou hebben. Misschien dat ze je ondertussen ook kunnen observeren. Maar de sportactiviteiten lagen me wel. Met de verpleegsters deed ik af en toe een praatje over koetjes en kalfjes. Ik zou er misschien nog altijd welkom zijn om even een praatje te maken. Die tijd namen ze wel. Ik had niet het gevoel dat ze me bespioneerden. Ze lieten me eigenlijk met rust en als ik iets nodig had, moest ik het maar vragen. Met andere mensen samen leven vond ik een positieve ervaring. De groep hing goed samen. Iedereen heeft zijn problemen en sommigen praten daar eens over, anderen minder. Met een aantal had ik een goed contact en ik luisterde al eens naar hen. Ze vonden dat goed. Van mezelf heb ik niets gezegd, maar ik luisterde wel naar hen. Ik praatte daar niet over mijn eigen problemen. Want toen ik opgenomen was, werd ik weer rustig en ik was van alle problemen vanaf. Alle problemen waren buiten en buiten dat was het werk. Op het einde van mijn opname was het wel een beetje verslechterd, omdat een paar patiënten wegvielen. De groep viel een beetje uit elkaar en er kwamen mensen bij die zwaar depressief waren en daarmee had ik dan minder goed contact. In anderen hun problemen herkende ik soms die van mij. Er waren ook mensen bij die veel problemen op het werk gehad hebben. Ik dacht vaak dat ik het nog niet zo erg had en dat het bij anderen nog erger was. Dikwijls was dat wel zo. Door te luisteren leerde ik ook veel. Ik probeer er altijd iets mee te doen en in de positieve zin om te buigen. Dat is stilaan beginnen groeien in mijn jeugd. Vanuit de muziek zijn er groepen die maatschappijkritiek hebben. Ik vond dat goed, dat ze dat durfden zeggen. Ik kon daar iets mee doen en las af en toe verder over dingen die ze zeiden. Zo is dat bij mij geëvolueerd. Die houding is traag gekomen, maar nu sta ik daar wel al verder in. Geleidelijk aan mocht ik in het weekend naar huis komen. Ik vond dat wel goed en dat deed mijn ouders ook wel deugd, dat ze me eens thuis zagen. Ze hadden niet gezegd dat ik er vijf weken zou zijn. Ze zeiden pas tijdens de laatste week dat ik naar huis mocht. Dat gebeurde eigenlijk vrij plotseling. De laatste week hebben ze me ingelicht, denk ik. Eens thuis moesten mijn activiteiten weer opgebouwd worden. In het begin deed ik niet veel. Ik lag toen veel in de zetel. Het was weer zoeken om buiten die
43
Hoofdstuk 1
beschermde omgeving van het ziekenhuis te functioneren. Mijn ouders waren vrij bezorgd, omdat ze ook niet wisten hoe ze er moesten mee omgaan. Ze waren wel tevreden dat ik thuis was, dat was al positief. En af en toe stimuleerden ze mij om iets te doen; “Kom eens uit je zetel, doe eens iets.” In het begin was dat moeilijk om uit die zetel te komen. Je bent rustig en moet zelf weer beginnen zoeken wat je buiten het ziekenhuis kan doen. Daar geven ze je een bezigheid en thuis moet je het weer zelf gaan zoeken. Maar nadien zie je in dat je jezelf beter voelt door iets te doen. Na drie maand werd het voor mij mogelijk al eens iets te doen. Geleidelijk aan gaven ze me een klein duwtje. Eens op bezoek gaan bij familie, of een andere gelegenheid. Ze hebben me zeker niet gepusht. Ik heb dat wel nodig, een duwtje of een stimulans, op alle gebied. Als dat er is probeer ik er wel iets mee te doen. Ik ben hier thuis goed opgevangen. Want als je er dan alleen voor staat, heb je een zwaar probleem. Het was ook goed dat ik nog bij mijn psychiater kon langsgaan en dat die ook vroeg naar mijn activiteiten. Mijn ouders kennen me goed en ik kan steeds op hen rekenen. Ze weten dan ik een pietje precies ben en dat ik alles goed wil doen en dat daar wat tijd in kruipt. Maar eens ik het door heb, loopt het zeer goed. In het begin had ik vooral contact met mijn ouders. Ze wisten niet goed hoe ze mijn situatie moesten aanpakken naar buiten toe. Ze hebben me zeker niet betutteld, maar zo goed mogelijk behandeld. Nadien ging ik ook op bezoek bij familie en dat deed ook deugd. Ik heb nooit met familie gepraat over mijn probleem, maar het deed al deugd als ze eens vroegen hoe het was. Dat was voldoende voor mij. Ze zijn ook niet komen vragen wat er gebeurd is. Er zijn een paar mensen die weten dat er iets op het werk was. Maar ze vinden het misschien ook moeilijk om daar iets over te vragen. Op een bepaald moment werd ik opgeroepen door de adviserende arts van de mutualiteit en die heeft me voorgesteld om stappen naar werk te ondernemen. Dat was ongeveer tweeënhalf jaar na mijn opname, in januari 2004. Hij vroeg me om me in te schrijven bij de VDAB, ATB en CADOR. Ik vreesde altijd dat hij zou zeggen: “Hier stopt de uitkering omdat u al zolang thuis bent!”. Maar die adviserende arts was heel vriendelijk en zei nooit een verkeerd woord. Hij pushte mij niet. Zelfs als hij mij voorstelde om stappen naar werk te zetten, heeft hij dat heel voorzichtig gedaan. Ik vind het raar dat niet mijn psychiater, maar de adviserende arts mij op weg heeft gezet naar werk. Mijn psychiater ging ermee akkoord omdat er misschien een mogelijkheid was dat ik aan werk geraakte. Maar ik moest eigenlijk afwachten of het goed ging verlopen. Maar tot hiertoe ben ik aan het werk, dus dat verloopt goed!
44
Verhalen van Leven met Psychische Problemen
Mijn psychiater heeft wel een keer gezegd dat het een straatje zonder einde zou kunnen worden en dat ik in een molen zou terechtkomen. Die vrees heb ik ook gehad van in dat straatje terecht te komen van opleidingen, gesprekken, opleidingen, gesprekken,……. Ze doen hun best, maar ze kunnen ook geen wonderen doen. Het is altijd de werkgever die beslist dat er iemand kan komen werken of niet. Ik ben eerst bij een dienst geweest voor een inleidend gesprek met de psychologe en dan een dag testen om te bepalen of ik recht heb op een nummer bij het Vlaams Fonds. Kort nadien ging ik naar ATB voor een intake. Die overliepen mijn CV en vroegen allemaal gegevens over mijn werk. Op die tijd was ik ook ingeschreven bij de VDAB, als vrije werkzoekende met een speciale code die aangaf dat ik beperkt inzetbaar ben. In februari werd een begeleidingsovereenkomst opgemaakt met diezelfde dienst. Een maand later hebben ze mij uitgenodigd voor testen. Een ganse dag met één uurtje pauze. Dat waren allerlei testen: psychologische testen, vaardigheidsproeven, rekenproeven, begrijpend lezen,… Een beetje vergelijkbaar met PMS-testen. Ik vond ze aannemelijk maar wel vervelend, omdat ik daar niet zo een voorstander van ben. De testen waren gewoon om te kijken wat er nog mogelijk was en hoe ik functioneerde. Ze hebben die bijgehouden en naar het Vlaams Fonds opgestuurd om mijn nummer aan te vragen. In het begin was het moeilijk om het bos door de bomen te zien. Maar eens het begon te lopen en er verder stappen gezet werden, werd het duidelijk. Vooral als de jobcoach begint, is de begeleiding heel duidelijk. Die mensen van die organisaties doen hun best. Ze komen samen op vergaderingen en dan bespreken ze mijn geval. Zo verwijzen ze mij door naar de volgende stap. Een volgende stap in mijn proces was een gesprek met de sociaal assistent van een andere dienst. Die vroeg mij wat ik graag deed, wat ik minder graag deed, wat ik goed kan, wat ik niet goed kan, wat mijn probleem was in het kort. Ze vroeg ook een brief op te sturen met de diagnose van mijn psychiater. Maar verder heb ik daar niks meer van gehoord. Ik veronderstel dat ze die informatie nodig hadden om tijdens de vergaderingen met de andere partners in het ATBnetwerk verdere stappen te zetten. Een half jaar later, in augustus 2004, is er een ATB-overeenkomst opgemaakt met mijn trajectbegeleidster. Ze heeft ATB toen eens voorgesteld. In mei schoot het Vlaams Fonds ook in actie. De medisch adviseur zei dat het een tijdje kon duren, maar ik heb mijn nummer vrij vlot gekregen. Dat nummer is wel belangrijk, want dan heb je recht op de VIP [Vlaamse Inschakelings-Premie]. Ik ben niet persoonlijk naar het Vlaams Fonds gegaan en ook niet naar de PEC. In
45
Hoofdstuk 1
juli was mijn nummer goedgekeurd en eind september 2004 heb ik mijn formulieren ontvangen van de CAO 26 en de VIP van het Vlaams Fonds. Dat was een grote enveloppe die ik aan mijn toekomstige werkgever moest geven. In juni 2004 had ik een gesprek met de jobcoach van een opleidingscentrum. Dat was niet de jobcoach die mij begeleid heeft naar een job maar een andere, die van mij een soort intake afnam om te luisteren wat mogelijk was, wat het probleem was op het werk en zo. Daarna werd ik doorverwezen naar mijn jobcoach die mij uiteindelijk zou begeleiden naar een nieuwe job. Deze gesprekken waren veel uitgebreider dan bij de oriënteringsdienst. Dan ben ik bij Sofie gekomen. Dat is de jobcoach die mij begeleid heeft naar een nieuwe stage en naar mijn nieuw werk. Achteraf heeft An het overgenomen. Sofie is mijn jobcoach van het opleidingscentrum en An is van ATB. In september en oktober zocht Sofie naar een stageplaats. Sofie had vooraf gepeild naar mijn interesses. Zij heeft er rekening mee gehouden dat transportbedrijven, informaticabedrijven en mediabedrijven mij wel interesseerden. Het transportbedrijf heeft ze er kunnen uitpikken. Terwijl Sofie zocht, kreeg ik mailtjes van haar over de stand van zaken. Wanneer een bedrijf toehapte, stuurde ze een volledige beschrijving van het bedrijf: hoeveel werknemers, hoe ze daar werken, wat ze daar deden. Zo had ik vooraf al een profiel van het bedrijf. De eerste keer was een boekhoudkantoor, maar dat kon niet doorgaan. De tweede keer een bedrijf en daar lukte het wel. Ik ben daar begonnen met een stage. Ik had toen veel contact met het opleidingscentrum en ATB was eerder op de achtergrond. Ik zat niet op hete kolen want ik was gerust dat ze goed werk leverden en ik kreeg altijd een gedetailleerde uitleg van de onderhandelingen. Tijdens gesprekken was er ook steeds een koffietje bij. Kleine details doen er veel toe. Begin november mocht ik starten met mijn stage; voor twee maand bij een transportbedrijf. Die stage is nadien verlengd met nog twee maand. Tijdens mijn stage kwam Sofie ongeveer om de twee weken langs om te luisteren hoe het met mij en de werkgever ging. Ze vroeg wat de werkgever dacht, wat de werkpunten waren. Ze zei nooit negatieve punten, wel werkpunten en wat er goed ging en of er evolutie was. Ik stuurde haar vooraf altijd een mail met daarin wat ik gedaan had de laatste twee weken. Dan wist ze of ik iets nieuws geleerd had. Ik probeer vaak iets op voorhand voor te bereiden. Voor mij heeft dat zijn nut. En dan op 21 februari 2005 denk ik, hebben zij mij een contract opgesteld van onbepaalde duur om halftijds bij hen te werken. Dat was een meevaller, want ze kunnen voor bepaalde duur kiezen. En ze opteerden voor die Vlaamse
46
Verhalen van Leven met Psychische Problemen
inschakelingspremie. Dat was voor hen het voordeligst. Om de drie maand krijgen ze dan 30 % van mijn wedde terug. Ik heb daar totaal geen probleem mee. Ze hebben mij toch ook een kans gegeven. Nadat het contract getekend was, heeft An van ATB nog drie maand de begeleiding overgenomen. Ze belde maandelijks naar de werkgever om te vragen hoe het ging. Na drie maand stopt die begeleiding, maar An bleef nog beschikbaar voor mij als er problemen zouden zijn. Ik heb nog één keer haar hulp in geroepen. Ik had een opmerking gekregen dat ik niet genoeg gedaan had. Ik belde toen onmiddellijk naar An, dat ze moest luisteren wat er gaande was. Ik wou niet dat het zou escaleren. Ik vond de opmerking van mijn werkgever onterecht. Ze moeten ook weten, ik ben misschien wel iets beperkter inzetbaar maar ik moet mij daarvoor niet gaan opsluiten. Ik kan nog werken hé. Ze krijgen een tegemoetkoming en ze krijgen die ook niet voor niets. Ik heb trouwens geen 30% productiviteitsverlies, maar ze krijgen wel een 30% vergoeding in mijn loon. Ondertussen is dat allemaal opgelost. Het is ook goed dat iemand anders op zo’n moment voor mij kan opkomen, zoals ATB. Daarvoor is het zeer goed dat ze er zijn. ATB loopt niet meer, maar ik weet dat ik steeds kan bellen als er iets gaande is. Ik werk nog steeds bij dat bedrijf, ondertussen al meer dan een jaar. Ik ben daar zeer tevreden. Als administratief bediende doe ik de details van de facturen, de telefoons, transportdocumenten maken voor de chauffeurs, hun lonen ingeven, hun rusttijden, soms eens in het magazijn helpen…. Ik heb er eigenlijk al wat van alles gedaan. Mijn enige zorg is mijn werk goed doen en niet naar ander werk moeten zoeken. Een stuk zekerheid en stabiliteit; dat brengt verandering in je leven teweeg. Ik ben nu overgestapt van een kleine uitkering naar een inkomen. De werkgever betaalt een halftijdse wedde en de mutualiteit blijft nog een stuk bijbetalen. In totaal kom ik aan het inkomen van een voltijdse. Ik heb dus een volwaardig inkomen, het loon van een voltijdse, omdat de mutualiteit nog een stukje bijlegt. Ik werk van 14 uur tot 18 uur, van maandag tot vrijdag. Af en toe probeer ik wat langer te blijven, omdat ik ondervind dat het wat drukker wordt. Dan probeer ik de zaken af te werken en blijf ik een half uurtje langer. Daar kijk ik niet meer naar. Tijdens de periode dat ik weer op zoek ging naar werk, waren het vooral mijn ouders waar ik op kon terugvallen. Er waren ook familieleden die gewoon eens vroegen hoe het was. Dat vond ik wel voldoende. Ik ben niet de persoon die al zijn “miserie” gaat overbrieven aan iemand anders. Dat heeft geen enkel nut voor mij. En het is ook niet goed voor mijn eigen zelf. Daarbij, het is nog goed gekomen. De buren zeiden ook aan mijn ouders dat het wel in orde kwam.
47
Hoofdstuk 1
Ik ga ook wekelijks op bezoek bij mijn tante en nonkel. Ook bij mijn vader zijn ouders ga ik bijna wekelijks, vooral de zondag. En dan is er nog de broer van mijn vader die af en toe eens komt. Die mensen ken ik al gans mijn leven. Ik heb wel nog wat contact gehad met vrienden van de avondschool, via mail, die vroegen hoe het ging. Maar dat contact is wel afgestorven. Ik heb het zelf ook niet meer onderhouden. Ik wou mezelf niet opdringen. Ik vind het wel spijtig dat ik leeftijdsgenoten of jongere gasten minder zie. Niet dat ik daar ruzie mee heb. Ik zie ze gewoon minder. Die hebben ook een druk leven. Maar ja, ze weten mij ook wonen en ze zijn altijd welkom. Weer contact opnemen is niet mijn beste vak. Men moet er soms zelf wat voor doen om contacten te onderhouden. Ik doe dat te weinig, maar van de andere kant wil ik mezelf dan ook weer niet opdringen. Ik probeer wel de contacten die ik heb, te koesteren en te onderhouden. Het zijn er niet zoveel maar ze zijn wel belangrijk. Mijn beeld van de toekomst splits ik op in werk en privé. Ik ben ondertussen al één jaar aan de slag. Dat is toch al een serieuze stap. Nu kan ik zeggen dat ik al ergens langere tijd gewerkt heb. Voor het zelfvertrouwen is dat een stuk beter. Ik ben een “pietje precies” en wil mijn werk te goed doen. Een andere mens zou daar misschien rapper over gaan. Maar dan zou het misschien ergens fout kunnen lopen. Het is een voor- en nadeel. Ze weten dat hoor. De kans zit er in dat ik langere tijd zal kunnen blijven. Maar ik blijf realistisch; een arbeidsovereenkomst is niet voor altijd. Ik heb ook nieuwe interesses. Zoals filosofie. Daar zou ik vroeger niet aan gedacht hebben. Heeft het iets te maken met wat er mij overkomen is? Dat weet ik niet, maar het is misschien ook door de leeftijd dat ik er wat tijd wil voor maken. Zelfs als mijn werk zou wegvallen, zal ik mij nog altijd kunnen ontplooien, ook zonder het werk. Ik blijf niet graag stilstaan. Zolang ik het gevoel heb dat ik mij kan ontplooien, ga ik erop vooruit. In het dagelijkse leven ben ik dankbaarder geworden voor al wat ik krijg. Ik probeer nu meer te genieten van de dingen. Ik ben meer een tevreden mens geworden. Voordat ik ziek werd, stond ik er niet bij stil. Niet iedere mens heeft evenveel middelen. Ik ben voor een stuk bewuster geworden. Die ziekte heeft er wel wat aan gedaan. Daardoor besefte ik dat het kon ‘mislopen’ en dat weer in je plooi vallen ook niet vanzelfsprekend is. Als ik een kop koffie mag drinken, ben ik tevreden dat ik die kop koffie kan drinken. En ik probeer ook meer te genieten van de mooie dingen van het leven. Ik doe geen excessen, maar ik probeer wat te profiteren. Ik ga eens naar ‘t stad,
48
Verhalen van Leven met Psychische Problemen
een cd’tje kopen, een kopje koffie drinken, of naar een boekenwinkel. Dat doe ik bijna elke week. Die boeken probeer ik ook echt te lezen. Ik heb een reeks boeken over de wereldgeschiedenis uit de Knack gekocht, 3000 pagina ‘s. Ik ben die beginnen lezen en vat die voor mezelf een beetje samen. Ik ben toch al tot aan de Egyptenaren geraakt. Nog een paar eeuwen te gaan … Dan heb ik ook een paar boeken ‘for dummies’ uit het Nieuwsblad gekocht. Over filosofie, psychologie en het menselijk lichaam. Daar ben ik ook al stukken in beginnen lezen. Psychologie en filosofie is nieuw voor mij … Ik vind dat het wel deugd doet. Er staan een paar goede dingen in. In het weekend lees ik dat. Een hoofdstukje en dan laat ik het even bezinken. Dat is een andere inspanning dan werken. Werken is met cijfertjes bezig zijn, maar die filosofie is anders en ruimer. Er zijn ook weekenden dat ik alleen ga fietsen en niet lees. Dat is ook ontspannend. Maar ik houd me in de week graag wat rustig, met alleen mijn werk. En in de weekends probeer ik graag iets anders uit. Ik wil vooral mezelf en de wereld rondom mij beter leren kennen.
1.2.3. Karen (in samenwerking met Charlotte De Winne) “ Een verhaal doorheen de tijd… een verhaal van vallen, opstaan en blijven staan … ”
Met het autootje van mijn moeder leg ik de weg af van Lokeren tot Ninove, mét de wegenatlas naast mij. Wanneer ik het bord “Welkom in Ninove De oudste, de stoutste en wijste der steden” tegenkom, worden mijn verwachtingen en de nieuwsgierigheid naar de 30-jarige vrouw uit Ninove nog groter. Verwachtingen die met vele tassen koffie en koekjes méér dan ingelost werden. Een aantal namiddagen zat ik geboeid naar het verhaal van Katrien te luisteren. Een gedetailleerd en emotioneel verhaal over haar verleden met nare herinneringen, een zoektocht naar bevestiging met als rode draad het succes van werken en wonen in het heden... Luister maar. Heel dit verleden heeft de basis gelegd voor mijn later zelfbeeld. Je moet content zijn met de dingen die je zelf doet, en daar gelukkig mee zijn. En je geluk niet laten afhangen van anderen. Ik ben altijd naar een normale school gegaan in het lager onderwijs. In het vijfde leerjaar ben ik blijven zitten. Dan ben ik naar een andere school vertrokken. Daar had ik veel goede vriendinnen. Maar doordat ik slechthorend ben, werd mij aangeraden om handel te doen. Daar had ik niet echt veel vriendinnen.
49
Hoofdstuk 1
Vanaf de middelbare school ben ik terug naar Ninove gekomen, waar ik tot en met het vierde jaar veel alleen liep. We gingen niet echt met elkaar om als vrienden. Toen ze mij daar “trut” noemden, geloofde ik dat ook. Wat anderen zeiden, overtuigde mij onmiddellijk. In het vijfde jaar kantoor waren er een paar die tot het uiterste gingen. Ze pestten mij en ik kon mij daar moeilijk tegen verdedigen. Ik heb mijn schoolcarrière daar afgerond met een aanvullend zevende jaar. Toen ik gedaan had met school, apprecieerde ik dan ook niet dat de mensen vriendelijk waren tegen mij. Ik begreep dat niet want ik dacht dat het allemaal pestkoppen waren. Ik moet toch een verschrikkelijk ambetant mens zijn, dacht ik. Ik heb moeten leren onderscheid maken tussen mensen die het goed met mij bedoelen en mensen die het minder goed met mij bedoelen. Niet de hele klas was slecht. Er zaten ook toffe mensen bij, maar dat zag ik niet. Ik denk dat zij jaloers waren op mij. Ik had meer hulp nodig, leerkrachten deden meer voor mij. En daarom waren zij jaloers omdat ik ook gewoon onderwijs deed. “Jij zou beter in een school voor gehoorgestoorden zitten”, dachten ze. En omdat ik dezelfde richting deed als zij, voelden zij zich er waarschijnlijk slecht bij en misschien minderwaardig, omdat ik dat ook kon. Ik denk dat ze dat niet konden verdragen. Misschien heeft het ook met karakter te maken, misschien is het een mengeling van de twee. Na de middelbare school heb ik graduaat bibliotheek geprobeerd en geleerd met andere mensen om te gaan. Dat eerste jaar werd een fiasco, wat studie betreft. Ik heb dan beslist om over te gaan naar een éénjarige opleiding initiatie tot bibliotheekbediende. Dat heb ik behaald. Dat jaar heb ik ook geprobeerd mijn rijbewijs te halen. Dat was niet simpel. Ik had speciale pedalen en een speciaal stuur nodig, aangezien mijn volledige rechter lichaamshelft spastisch is. Na veel moeite heb ik ook mijn rijbewijs behaald. Met dit alles op zak ben ik werk beginnen zoeken. Dat heeft bijna een jaar geduurd, tot in januari 1999. Ik heb toen een accident gehad met de auto. De auto was niet omnium verzekerd. Het gebeurde in een gevaarlijke bocht. Het dak was volledig ingestort, de motor was blijven draaien,... Gevolg: auto per totale. Ik zat in een diepe put. Ik kon het niet verwerken, ook met mijn schoolverleden en zo. Na dat accident heeft mijn moeder mij verplicht met iemand te gaan praten. Mijn moeder heeft naar mijn huisarts gebeld. Op die manier ben ik bij een maatschappelijk assistent terecht gekomen. Dat was gewoon praten, zonder medicatie. Maar daarmee bleven mijn gevoelens niet uit. Ik was ondertussen ook werkloos. Ik volgde wel in tussentijd avondschool Wim.
50
Verhalen van Leven met Psychische Problemen
Eind juli 1999. Ik mocht beginnen in de bibliotheek. In augustus van datzelfde jaar is mijn vader van zijn fiets gevallen. Toen heeft hij een hersenbloeding gemaakt. Het waren te veel gebeurtenissen op elkaar. Mijn vader was volledig verlamd. Ik kon daar niet mee omgaan. Ik heb dan al weinig vriendinnen... Ik reageerde dat thuis af. Ik riep tegen mijn ma. Zij ving de eerste aanval op. Ik raakte kompleet over mijn toeren van al hetgeen gebeurd was. De maatschappelijk assistente zei me dat ze me er volledig uit ging halen, maar dat ik wel hulp nodig had van psycholoog of psychiater. Ik ben dan veranderd naar een psycholoog, die ook psychiater is. Hij schreef me medicatie voor, en dat vond ik wel beter. In maart 2000 kreeg ik een voltijdse job in dezelfde bibliotheek voor bepaalde duur. Het was een vervanging van iemand anders. Tijdens het werk moest ik een onderscheid maken tussen de baas en collega’s, daar had ik het moeilijk mee. Er is een verschil tussen gedrag en persoon, maar dat wist ik toen nog niet. Ik had nog nooit in het werkmilieu gestaan. In september 2001 was het contract afgelopen en ik was werkloos tot december. Toen mocht ik beginnen op het Ministerie. Het ging daar goed. Ik moest daar ook wel een onderscheid maken tussen mijn meerderen en mijn collega’s. Daar had ik het nog steeds moeilijk mee. Vroeger was ik heel verlegen en zei ik niets. Later zou ik dan ineens alles zeggen, zonder na te denken, vlakaf. Bij mij moet dat er direct uit. Juli 2002. Ik voelde op mijn werk die tijd van de pesterijen van vroeger weer aan. Eén van mijn taken daar was klasseren en algemene administratie. Ik dacht dat ze mijn urenlange werk moedwillig terug door elkaar hadden gehaald... Ik heb dat direct tegen mijn chef gezegd. De manier waarop kon niet door de beugel. Ik ben beginnen roepen en zo... en toen bleek dat het niet waar was. “Kom eens mee, alles wat jij gedaan hebt ligt schoon hieronder.” Dan heeft men intern een nota geschreven. Ik kreeg nog een laatste kans om er te blijven. In december 2003 begon ik veel zoetigheden te drinken. Het zou het begin zijn van suikerziekte, maar dat wisten we toen nog niet. Ik vermagerde ook fel. Daarbij kwam dat ik enorm humeurig begon te zijn. Ik wou weggaan van thuis, alleen gaan wonen, beschut wonen. Mijn moeder zag altijd dat ik alleen kon wonen. Ik zag dat niet. Zij zei dat ik dat zou kunnen. Ik ben altijd blij dat ze mij daar van tegengehouden heeft, van dat beschut wonen. Op dat moment ben ik ook samen met mijn vader naar Griekenland op reis geweest. Door die beginnende suikerziekte hadden we wel ook vaak ruzie, omdat ik veel begon te drinken. Toen ik terug kwam, was ik nog steeds aan het vermageren. Zou het geen suikerziekte zijn? Of misschien mijn schildklier? Ik liet bloed trekken. En ik ben dan dringend opgenomen. Mijn suikerspiegel in mijn bloed stond veel te hoog toen ik in de kliniek aankwam. Mijn zicht begon ook te
51
Hoofdstuk 1
verslechteren, ik begon dubbel te zien. Ik heb dan een maand ziekteverlof gekregen. Ik had een collega op het Ministerie die ik geregeld zag spuiten en prikken. Ik dacht toen bij mezelf: “ik heb misschien een handicap, maar dat moet ik gelukkig niet doen...” Die collega was enkele maanden ervoor gestorven. Toen ik mijn diagnose van suikerziekte kreeg, dacht ik eerst aan die collega en was het alsof de wereld op ontploffen stond. Ik dacht dat ik ging sterven... Was dit een complot tegen mij? Ik voelde zo iets aan, dat kan louter een gevoel zijn van mij... Eind juli begon ik ook dingen te zien die ik niet mocht zien. Ik omschrijf het als prikkels van buitenaf waar ik last van had. Ik was op een gegeven moment totaal verward. Mijn suiker stond toen ook nog niet op punt. Ik ben dan terug naar de kliniek gegaan. We kwamen bij de psychiatrie terecht. Ze hebben me daar vastgebonden op een bed, omdat ik al die dossiers op de grond gesmeten had, zonder dat ik dat besefte. Dan hebben ze me doorverwezen naar een andere psychiatrie. Ze hebben er mij naar toe gevoerd. Ik werd daar gedurende drie of vier dagen in een isoleercel gestoken, met enkel een bed en een wc. Ook mijn ouders mochten mij niet zien. Ik begon mij van alles in te beelden... Ik moest medicatie pakken waar ik niet goed van was, waardoor ik dingen zag die er niet waren. Ik begon ervan te schudden, en viel op de grond. Ik dacht dat ik veranderde in een aap ‘s nachts. In de isoleercel wist ik ook niet of het dag of nacht was. Eens uit de isoleercel mocht ik naar de gesloten afdeling gaan. Ze hebben me medicatie gegeven, veel medicatie. Daardoor lag ik het meeste van mijn tijd op bed. Die medicatie maakte van mij een echte zombie. Ik mocht ook al eens naar de cafetaria. In totaal ben ik daar een maand gebleven. In de psychiatrie daar zitten mensen van alle soorten. Ik had het gevoel dat ik er niet bij hoorde. Ik voelde me daar eigenlijk zoals een gevangene in de gevangenis. Omdat je daar vastgebonden wordt, en ook weg van de buitenwereld. Opgesloten. Niets mogen doen. Heel strikte regels: samen eten, daarna pillen nemen. We moesten onze mond opendoen, zodat ze ons konden controleren,... En ‘s nachts komen ze kijken met een zaklamp om te kijken of je wel zeker slaapt. Met een zaklamp in je ogen, zou jij zo kunnen slapen, Charlotte? Mijn ouders konden niet mee beslissen of ik in de isoleercel kwam of niet, dat was de psychiater die dat allemaal besliste. Ze lieten het wel weten, maar ze konden er toch niets meer aan doen... De avond voor ik naar huis mocht, moest ik kiezen tussen een dag- of nachtspuit. Maar ik werd terug in de isoleercel gestoken omdat ik ’s nachts naar
52
Verhalen van Leven met Psychische Problemen
buiten geweest was. Ik was verward... Het verdict was dus: blijven! Op dat moment is mijn vader met een nonkel naar een ander psychiatrisch ziekenhuis gestapt. Daar heeft men een intake gedaan met een dokter, voor een gesprek. Enkele dagen later mocht ik daar dan binnen. Daar hebben ze me wel goed opgevolgd gedurende die drie weken dat ik daar ben gebleven. Ik was ook enorm wantrouwig geworden tegenover medicatie. Door het feit dat ik suikerziekte heb, is de keuze nog beperkt ook. Nadien mocht ik naar huis. Toen ik net uit de psychiatrie kwam kon je met mij niet meer buiten. Omdat ik constant last had van prikkels van buitenaf. Ik had zo rare dwangbeelden en gedachten op dat moment. Ook over reclameborden, want als er rood op staat is dat verbod. Dat gaf mij het gevoel van: “Dat is verboden om dat te doen.” Zo ben ik eens naar een tentoonstelling van de guillotine geweest, waarbij mensen hun gezicht afgehakt werden, armen, benen,... In plaats van te denken aan de oorlog, dacht ik dat ik dat persoonlijk was. Ik kon daar niet tegen. Ik kon dat niet plaatsen in de geschiedenis. Ik voelde mij daar heel slecht bij. Bijvoorbeeld: bij plakkaatjes nooduitgang. Het was te veel, het was verwarrend... ik was totaal verward. Vlak voor dat ik op consultatie bij de dokter zat, zag ik een affiche: “Geen auto, geen vrienden, geen job, geen huis.” Ik voelde me daar direct persoonlijk op aangesproken. Al die dingen kwamen op mij af. Dat wou ik later niet! Ik was daar echt van over mijn toeren... En alles op tijd regelen, dat was ook zoiets… Als ik van mijn werk thuiskwam, dan ging ik nog snel naar de bank, of na zeven uur gaan winkelen... niks in huis. Één grote chaos in mijn kop, ik kon dat allemaal niet ordenen, om dat allemaal in één dag rond te krijgen. Ik beleefde vreemde dingen. Ik had enorm last van prikkels van buitenaf. Ik hoorde stemmen. Ik waarschuwde mezelf om op te passen voor diefstal en voor roken... Zo had ik ooit in een toilet tegelijkertijd een embleem gezien van handicap én een sticker om niet te roken. Ik legde de link: “Als ik mijn suikerziekte en handicap overwin, dan gaat mijn moeder kunnen stoppen met roken. En dan gaan we gezond blijven en blijven leven.” Dat was een psychisch beeld van mij. Ik had eigenlijk een psychose. Er is waarschijnlijk een verband tussen mijn suikerziekte en mijn handicap. Ik besefte door mijn suikerziekte dat ik plots op alle gebied zelfstandig moest zijn. Dat zorgde voor een enorme druk en chaos rondom mij. Ik zou moeten een appel kopen wanneer ik ‘hypo’ heb, maar hoe moest ik dat doen? Ik had toen nog nooit geld afgehaald! Mijn grootste schrik was niet de suikerziekte te aanvaarden, maar wel mezelf zien beredderen! Andere mensen reageerden, “Ze kan haar suikerziekte niet aanvaarden”. Maar eigenlijk was dat niet mijn grootste angst. Zo moest ik papieren zien bij te houden, opmerken dat de insuline niet vervalt,... Mijn moeder wil niet weten dat ik bepaalde dingen niet kan door mijn
53
Hoofdstuk 1
psychische problemen, hoewel ze dat eigenlijk wel weet. Het maakt haar eigenlijk wel wat bang... Dat moéten kweken van die zelfstandigheid was de druppel die leidde tot een psychose. Een psychose? Dat is maskers zien, geesten zien, dieren zien,... In de psychiatrie waar ik zat, stond er een beeld in de tuin: ‘Moeder met Kind’. Ik zag dat vanuit mijn raampje. Het gaf me het gevoel weggerukt te zijn van mijn ouders. Op het moment dat je in de isoleercel zit, zie je nog meer dingen die er niet zijn. Ik zag bijvoorbeeld dat ik mijn werk ging verliezen. Je bent van alles weggerukt en je denkt dat je alles kan verliezen... Ik liep altijd rond en hoorde dan bijvoorbeeld een trein omdat ik dacht dat ik met de trein naar mijn werk moest. Ik mocht daar niets hebben, geen boeken, niets, zelfs de medicatie voor mijn suikerziekte niet. Je kan je niet meer concentreren op de dingen die je moet doen in de werkelijkheid. Mijn terugblik op mijn psychose is een terugkijk op bange gedachten. Mijn psychoses hadden altijd iets te maken met wat ik thuis meemaakte. Zo heb ik een beeld gehad dat mijn moeder stierf, dat ik haar zag liggen in de sterfkamer met oma ernaast. Haar lievelingsbloemen zijn orchideeën, en dan wou ik dat kweken. Dan zag ik haar daar liggen in een kamer vol orchideeën. Stemmen hoorde ik ook. Die zijn even weggegaan, maar teruggekomen bij vermindering van medicatie. “Hou daar mee op”, “laat dat op de grond liggen!”, “pak dat weg!”; zo allemaal van die dingen hoorde ik. Maar je hoort die stem echt door een ander praten, dat is ongelooflijk. Ik werd echt gepest door die stemmen. En uiteindelijk kom je er op uit dat je het eigenlijk zelf bent. Dat ik omgeschakeld wordt om zelf pestkop te worden. Het is echt iets heel raar… Dé diagnose? Die stoornis in mij was achterdochtig, paranoia, hysterisch... Dat was niet Katrien. Dat waren geen karaktertrekken van mij. Mijn diagnose was: psychische stoornis. In de psychiatrie zeiden ze schizofrenie. Maar dat is later ontkracht. Misschien manisch-depressief? Maar daar echt een naam op geplakt hebben ze niet gedaan. Ik voelde dat ik anders was. In feite was er niets aan de hand. Ik heb dan wel van alles zitten lezen over schizofrenie en ik heb ook enorm veel zitten opzoeken over Asperger Syndroom en autisme. Ik heb altijd van mezelf gedacht dat ik een lichte vorm van autisme had. Ik ben er van overtuigd dat de psychiater weet dat ik dat heb, maar omwille van het beroepsgeheim niets mag zeggen. Wat denk jij? Denk jij dat ik autisme heb? Nu beheerst dat niet echt meer mijn leven, vroeger wel. Nu kan ik genieten van de dingen en naar de toekomst kijken.
54
Verhalen van Leven met Psychische Problemen
*** De toekomst. Het is nu dat ik het moet doen. Alleen wonen om alles systematisch te leren. Van uitstel komt afstel. *** Laatst in oktober is mijn grootmoeder gestorven. Het maakte me onbewust bang dat mijn laatste grootouder gestorven is. Mijn ouders zijn nu immers de oudste generatie. Tijdens mijn psychose in 2003 ben ik met dwang behandeld. Daar werkte men echt middeleeuws en ouderwets. Ik had dan gevoelens van “ik ga hier nooit meer uitgeraken. Ik wil gewoon dood als dit hier zo gaat blijven duren tijdens die psychoses.” In januari 2004 heb ik zelfs aan mijn moeder gevraagd me te vermoorden. Ik woonde nog bij mijn ouders en kon voor mezelf geen mooi leven zien. “Wat gaat er gebeuren als mijn ouders er niet meer zijn?” Ik ben altijd een beetje te veel bij mijn ouders alleen geweest. Een beetje overbeschermd. Ik moet meer onder de mensen komen. Vooraleer ik ben beginnen naar de psychiater te gaan of hulp te zoeken, had ik geen doel in mijn leven. Er is niets voor mij geregeld als mijn ouders komen te sterven. Daar voelde ik mij slecht bij. Dat bepaalde mijn toekomst, het feit dat ik er zo zwart over dacht. Ik wou absoluut niet meer leven als mijn ouders er ook niet meer waren. Ik dacht, “Ik moet zeker doodgaan voor mijn ouders doodgaan”. Ik wou dat het de realiteit niet was, dat je ouders voor je sterven. Nu voel ik me veel beter met het feit dat het allemaal voor me geregeld is. Dat heb ik nu niet meer. Vroeger voelde ik me daar enorm slecht bij. Ik stond niet alleen stil bij wat ik in het verleden had meegemaakt, maar vroeg me ook af wat de toekomst mij zou bieden. En vooral hoe ik die zou invullen. Ik vind het zeer belangrijk een doel te hebben in je leven. Vroeger zou ik niet meer kunnen genieten van de dingen als mijn ouders er niet meer zijn. Nu zou ik dat wel kunnen. Wat ik ook gemakkelijk doe, is me vastklampen aan anderen. Van mezelf wist ik dat, maar ik voelde dat niet aan dat ik dat deed. Ik heb het moeilijk om vrienden te houden. Het contact verwatert. Ik ben nu wel aangesloten bij de Vereniging van Blinden en Slechtzienden, “Licht en Liefde”. En ook bij de Diabetesvereniging en het VFG (Vereniging voor personen met een handicap), waar ik nu contact heb met andere mensen. ***
55
Hoofdstuk 1
Mijn moeder denkt dat ik beter alleen zal wonen dan met meer mensen samen. Wat denk jij? Dan zou mijn vrijheid toch beperkter zijn? Ik twijfelde aan mezelf of ik dat wel zou kunnen om zaken te regelen van de dagelijkse dingen: naar de bank gaan, kuisen, boodschappen doen,... Om dat allemaal voor elkaar te krijgen op één dag zonder dat je over je toeren draait…. Ik zou gedacht hebben dat het bij mij veel stress zou opleveren. Ik denk dat ik het moeilijk zou hebben zonder hulp, maar we zullen wel zien... *** Heel dat verleden heeft de basis gelegd voor mijn later zelfbeeld. Je moet content zijn met de dingen die je zelf doet, en daar gelukkig mee zijn. En je geluk niet laten afhangen van anderen. Ik vind van mezelf dat ik heel hard veranderd ben door hetgeen ik meegemaakt heb. Ik ben wel blij dat ik uit de psychiatrie ben, ik voel me zelfverzekerder nu. Ik heb mijn werk. Dat is iets van mij en daar ben ik fier op. Gisteren heb ik zelfs een uniform gekregen: een lichtblauw bloesje met een donkerblauwe broek. Daar ben ik zo mogelijk nog meer fier op. In vergelijking met vroeger kan ik nu op mijn eigen benen staan. Het feit dat ik alleen kan gaan wonen, dat ik op mijn gemak ergens kan gaan zitten, alleen. Daar ga ik van genieten! En dan nog van iemand houden waar ik zeker van wil zijn. Ik ga niet zomaar een relatie beginnen als het niet menens is. Ik zou mij daar niet goed bij voelen. Dat is niet gemakkelijk, zo’n goeie vriend vinden? Ik ben niet echt op zoek, maar als het komt, dan komt het. Ik heb wel een gewone vriend waar ik mee babbel en waarmee ik dan naar de digibox kijk. Hij werkt in de beschutte werkplaats. Heb jij een vriend? Nu heb ik ook meer zelfvertrouwen én ik durf nu wel antwoorden. Ik doe dat nu op een beleefde manier. Vroeger kon ik geen dingen op een soepele manier oplossen. Maar nu ik zie dat het beter overkomt bij mijn omgeving, ga ik dat ook meer toepassen. Zo zijn alle partijen content. Als je met mensen samenleeft, moet je daarmee rekening houden, niet? Als ik vroeger bijvoorbeeld een film wou bekijken, moest ik ook persé op dat moment die film zien. Terwijl mijn ouders op dat moment gewoon graag in het stad blijven wandelen in het schoon weer. Nu ben ik daar meer soepel in. Vroeger was ik introvert en onzeker en ging ik direct denken dat iedereen tegen mij was. Ik durfde niemand in vertrouwen nemen,... Nu heb ik het vertrouwen in de mensen terug gewonnen.
56
Verhalen van Leven met Psychische Problemen
Om alleen te wonen, is alles al geregeld. Tegen april, nog een maand,, anderhalve maand. Nu zijn we allemaal dingen aan het opkuisen. Mijn moeder is aan het schuren op mijn appartement. Vanmorgen hebben we de keukenkasten geschuurd. Het is op tien minuten stappen van hier. Het zal een grote verandering zijn. Ik moet dan uiteraard veel leren: paperassen bijhouden, rekeningen, uittreksels die toekomen... Maar ik kijk er wel naar uit! Ik ben blij dat ik lang genoeg gewacht heb om alleen te gaan wonen. Ik heb genoeg kunnen sparen om een appartementje te kopen. Vijf jaar geleden zou ik bijvoorbeeld te jong geweest zijn. Nu is dat een goed moment. Ik kan kijken naar de toekomst, ik kijk vooruit. Ik laat mijn leven niet meer leiden door het verleden... In mijn vrije tijd lees ik graag boeken of ik ga eens naar de film. Mijn favorieten zijn thrillers of waargebeurde verhalen. Ik wou van deze hobby mijn beroep maken. Maar als je werk zoekt moet je juist je prioriteiten stellen. Mijn prioriteiten als bibliotheekbediende lagen verkeerd, want daar kan je geen boeken lezen. Daar moet je de mensen bedienen. Ik heb het altijd jammer gevonden dat mijn contract afgelopen was. Het werk dat ik nu doe op het Ministerie is voornamelijk administratief: klasseren, facturen en kopieën maken, maar geen telefonisch werk. Mijn collega neemt het me niet kwalijk dat ik aangepast werk doe. Voor ik dat jaar weer ging werken, ben ik vanaf februari 2004 met duiktherapie begonnen, iedere woensdagavond. Zoveel mogelijk lucht uitblazen onder water. Ik voel me er wel goed bij als ik dat gedaan heb. Ook een intake om te kunnen beginnen in arbeidszorg was op dat moment aan de orde. Het is een dagcentrum. Daar leer ik met andere mensen om te gaan. Vroeger ging ik drie dagen per week naar dat dagcentrum. Ik zat alle dagen thuis. Ik zag alleen mijn ouders en daar werd ik dan ook depressief van. Ik was dan drie dagen per week een keer weg. Nu ga ik nog altijd de maandag naar het dagcentrum. Omdat ik ziek was gedurende anderhalf jaar, kreeg ik ziekenbriefjes. Dus werd ik niet ontslagen. Uiteindelijk heeft mijn psychiater beslist dat ik maar halftijds mocht werken en heb ik mijn overplaatsing gevraagd. Mijn psychiater pleit er voor halftijds te werken en halftijds op de ziekenkas te staan. Hij raadt me aan niet te veel te werken, want ik ben niet stressbestendig. Ik voel wel dat ik om de drie maanden een psychiater nodig heb... Nu werk ik heel graag op het Ministerie. Om mijn werk goed te doen, hangt het er niet alleen af welk werk ik moet doen, en of ik dat effectief kan. Het gaat er
57
Hoofdstuk 1
ook om hoe mijn omgeving reageert en of mijn collega’s aangenaam zijn. Dat maakt ook dat ik mij op mijn werk goed kan concentreren en mijn werk goed doe. Wanneer een collega vriendelijker is en een babbeltje komt slaan, kan ik me veel beter concentreren dan dat het niet het geval is. Van mijn baas zou ik liever hebben dat hij wat meer open en eerlijk is tegenover mij. Zo had ik de gewoonte om dossiers die ik afhandelde op de vensterbank te leggen. De baas had dit niet graag. Ik zou dit onmiddellijk in het archief moeten zetten. Hij zegt er niets over. Hij heeft dat wel eens tegen een andere collega verteld, maar tegen mij persoonlijk heeft hij er nooit iets van gezegd. Ik deed dat dan wel toen die collega het zei, maar ik vind dat jammer. Het doet dat wel niet alleen tegen mij, tegen andere collega’s ook, dus dan neem ik dat niet persoonlijk op. Als er bij andere collega’s iets gebeurd is dat ze mij kwalijk nemen, dan heb ik dat ook liever dat ze me dat onmiddellijk zeggen. Niet dat ze het me doen voelen, want dat is ook vervelend. Ik zeg niet dat je met iedereen moet overeen komen. Nu kan ik dat over me heen zetten en naar de mooie dingen kijken die rondom mij zijn. Vroeger kon ik dat niet. Mijn collega op mijn bureau werkt 4/5den. De woensdag zit ik op mijn gemak, dan is ze er niet. Als mijn collega er bij zit, heb ik wel een toffe dag. We vertellen wat, we werken wat. De vrijdag werk ik er eigenlijk het liefst. Dan kan ik me beter op mijn werk concentreren, omdat Anja er dan is. Niet alleen om te kunnen praten, ook om me te kunnen concentreren. Dan kan ik er gemakkelijker in vliegen. Alleen kan het soms zijn dat ik er wat verloren bij loop. Nochtans ben ik er natuurlijk om mijn werk te doen, maar de omgeving is toch zo belangrijk. Toen ik nog op mijn vorige werkplek werkte, moest ik ook een cursus volgen. Een opleiding in verband met de douane. Het ging onder andere over de invoer uit andere landen. We leerden welke dingen verboden zijn en welke niet. Dat heeft bij mij toen mede die prikkels veroorzaakt. Ik was gedurende de les geprikkeld. Zo is er bijvoorbeeld invoer vanuit China naar België die verboden is. Maar toch gebeurt het. Daarvoor bestaan er zware boetes. Dat nam ik dan op mij. Dat was heel hevig, ik kon daar niet tegen. Toen kon ik dat niet scheiden: mijn persoon en mijn werk. Ik kwam er wenend van thuis, ik verstond het niet. Ik moest de cursus nog zelf samenstellen ook... dat was allemaal te veel voor mij! Dan ben ik gestopt met die cursus en ziek gevallen. Er zat té veel in mijn hoofd, tot ik op een gegeven moment een black-out had en niets meer wist. Buiten die zware cursus moest ik nog eten en slapen en... Eén grote chaos. Er werd eigenlijk te veel van mij verwacht. Mijn collega’s zagen dit niet. Ze lieten me met rust. Eigenlijk zouden de collega’s me op dat moment een ganse dag
58
Verhalen van Leven met Psychische Problemen
moeten bijstaan. Maar dat kan niet, ze hebben hun werk ook. Ik zou dat eigenlijk alleen moeten gekund hebben. Ik zat daar dan van in de put. Uiteindelijk heb ik dan tegen mezelf gezegd: “Het is een ziekte. Je moet je niet schuldig voelen.” Ik heb dat dan maar aanvaard dat ik het allemaal zo niet kan ordenen. Nu voel ik me daar wel goed bij. Ik werk halftijds en op mijn tempo. Er moet niet echt meer gepresteerd worden op een manier die niemand aankan. Ik heb een niveau D op mijn werk, dat is het niveau van een administratief bediende. Soms komen er wel examens uit. Bijvoorbeeld op 29 april zijn er nu examen om een niveau hoger te gaan. Dan kom ik in een hogere weddeschaal. Natuurlijk is het niet alleen wanneer je geslaagd ben. Dan zal ik weg moeten van waar ik nu werk. Je kan niet automatisch op dezelfde plaats met een hogere graad aan het werk gaan. Nu zit ik in een kleine groep en zit ik daar goed. Omwille van de werkomgeving wil ik daar niet weg, omwille van een hogere functie wel. Maar ik zou liever iets minder verdienen, dan ergens te gaan zitten waar ik meer verdien en het minder leuk is. Dus daar moet ik toch nog wel eens drie, vier keer over nadenken! Je weet niet waar je gaat terecht komen. Ik kan niet functioneren op mijn werk als ze me geen uitleg geven, of zeggen: “Hier zijn uw dossiers, trek er uw plan mee.” Daarom pleit de psychiater ervoor dat er niet te veel druk zal zijn. Eigenlijk komt het er op neer dat ik volwassen ben geworden. Ik weet hoe ik het moet aanpakken. Dat is bij mij iets moeilijker dan bij andere mensen die geen handicap of iets anders heeft. Moest het zo gaan van “Zie maar dat het gedaan is”, dan denk ik niet dat ik het zou aankunnen om in een gewoon arbeidscircuit te gaan werken... Dat zou niet lukken zonder hulp. Er zijn wel een paar collega’s die weten dat ik op consultatie ga bij de psychiater, maar niet iedereen. Echt heel diep gaat dat daar niet over. Ik wil het verleden achter mij laten, ik wil met een schone lei beginnen. Ik zie dat als een laatste kans om iets van mijn werk te maken, dat er niets is dat in slechte aarde valt bij mijn andere collega’s. Ik vind het belangrijk dat ik daar de komende 30 jaar zou kunnen werken. Ik zou geen 30 jaar ergens kunnen werken waar ik al eens iets mispeuterd heb, zoals op mijn vroeger werk. Wat wel belangrijk is, is dat ik wil toekomen voor mijn leven. Ik hoop dat deze situatie echt mag blijven tot aan mijn pensioen. Ik wil een schoon pensioen hebben. Ik zou niet graag op de frank willen rekenen of naar het OCMW gestuurd worden. Het is de moeite waard om er voor te werken. Ik ben blij dat ik mag werken en dat ik zelf mijn centen mag verdienen, dat vind ik al een grote zelfstandigheid op zich.
59
Hoofdstuk 1
Waar ik spijt van heb, is dat ik een boek gekocht heb van 30 euro van Bob Van Sant. “Depressie is geen ziekte” Vroeger geloofde ik dat altijd. Het is pas als je zo diep gezeten hebt, dat je in een psychose gezeten hebt, in de psychiatrie, dat je weet hoe het is. Ik durf nu zeggen dat depressie wel een ziekte is. Je kan je gewone dagelijkse leven niet meer volhouden, als je zo zwaar depressief bent. Dan kan je alleen maar in je bed blijven liggen. Van zodra dat je jezelf niet meer kunt beredderen in het huishouden, vind ik dat je ziek bent. Dus ik vind eigenlijk depressie wel een ziekte! Zeker in zo’n zware depressie als ik. Zo zwak zijn dat je de dingenn niet kunt aanpakken, dingen die je in het gewone leven wel aan kan. Je bent niet meer in staat om de dingen aan te pakken die je moet aanpakken: bijvoorbeeld werken op je werk, koken om eten te hebben,... Alle inspanningen die je moet doen, zijn er te veel aan. Vind je het goed wat ik hiervan vertel? Studeren zoals jij doet, zou ik niet kunnen. De hoeveelheid zou te veel zijn. Het gaat niet alleen over het feit dat ik het wel zou begrijpen, het zou eerder de hoeveelheid zijn die mij zou afschrikken. Ga jij er door zijn dit jaar? Ik zou in paniek slaan als ik zie “oei, het is al april”. Bij mij zou dat ten koste zijn van mijn studie. Bij jou is dat niet zo waarschijnlijk, hoewel ik me kan voorstellen dat jij ook wel eens panikeert... De opleidingscursus van de douane, die ik een paar jaar geleden niet afmaakte door mijn psychosen, heb ik zojuist wel uitgedaan. Die cursus heeft me zelfvertrouwen gegeven. Ik heb nu kunnen bewijzen dat ik het ook kan. Ik ben heel blij dat ik een hoog percentage gehaald heb - maar liefst 87%. Het volgen van de cursus is ook heel goed gegaan. Ik mocht alle notities kopiëren van iemand die noteerde tijdens de les, omdat ik dat moeilijk kan met mijn gehoorprobleem. Ik denk er toch nog altijd aan, dat mensen die nu dezelfde graad hebben als ik jaloers zijn... Ze denken waarschijnlijk, “die met haar handicap heeft nu dezelfde graad!” Dat heeft eigenlijk meer met mijn karakter te maken, en met hetgeen ik meegemaakt heb op school vroeger. Want uiteindelijk dachten ze dat niet. Het was een hele hechte groep! Er waren enkele mensen op die cursus van op het Ministerie waar ik werkte tijdens de aanleiding van mijn ziekte. Ik was heel verwonderd dat die nog vriendelijk waren tegen mij; zeker na alles wat ik heb uitgestoken. Ik zou denken dat ze mij zouden negeren, of boos zijn. Hoe zou dat komen, denk je? Dat ze vriendelijk blijven? Volgende week vrijdag gaan we eten met heel die groep en de lesgevers. Vroeger zou ik daar neen op geantwoord hebben, nu dus niet. epiloog
60
Verhalen van Leven met Psychische Problemen
Ik ben blij dat ik in mijn eigen appartement zit nu. Nu zie ik zelf weer hoeveel het waard is: een keuken hebben... Het is van mij. Ik hecht meer waarde aan het bezit van een badkamer. Het is voor mij waardevol omdat het voor mijn hele leven is. Ik ben blij dat ik kan kuisen, mijn kleren kan ophangen. Ik ben wel wat slordig, maar toch... Ik heb liever dat ik zelf mijn huishouden beredder op een minder goede manier, maar dat het wel zelf is gedaan. Dat vind ik beter dan dat een professioneel het perfect doet. Ik hoop dat ik voor altijd gelukkig mag zijn in mijn appartement... Ik werk nu misschien wel maar halve dagen, maar als ik thuis kom, kan ik me goed bezig houden... Ik verveel me nooit!
1.2.4. Michel (in samenwerking met Caroline Vandekinderen) Toen ik één jaar oud was, zijn we ingetrokken in de gevangenis. Mijn vader was er hoofdbewaker en bijgevolg moesten we er onze intrek nemen. Ik ben er dus, toeval of niet, in opgegroeid. Toen ik op vakantie ging bij een tante of zo, miste ik de tralies voor de vensters want dat gaf tenslotte toch een veilig gevoel… Er waren natuurlijk ook nadelen aan verbonden. Er mochten nooit vriendjes komen spelen en zelf mochten we ook nooit ergens gaan spelen. Een sociaal leven als kind had ik praktisch niet. Ik heb mijn vader altijd gezien als iemand die erg autoritair was. We zijn met zeven thuis - ik heb drie broers en drie zussen, en ik ben de vijfde in de rij. Iedereen van ons had dat wel, dat ze pa altijd, om het erg uit te drukken, als ‘de tiran’ gezien hebben. Hij moet wel anders geweest zijn op zijn werk dan dat hij thuis was. Ik weet nog altijd… op zijn pensioenfeest kwam de Directeur Generaal van Brussel voor een etentje en hij gaf een speech. Daarin zei hij: “Je was een vader voor de gevangenen.” Ik herinner me de reactie van mijn moeder daarop: “Hij was beter een vader geweest voor zijn kinderen.” De enige tegen wie we eens serieus konden praten, was mijn ma, maar daar eindigde het dan ook bij. Sommige periodes uit mijn jeugd zijn mij erg bijgebleven. Ik heb me altijd een beetje gezien als het zwarte schaap van de familie. Ik weet niet of het ook allemaal toeval is. Zoals mijn plechtige communie… al mijn broers en zussen kregen een fiets toen ze hun plechtige communie deden. Ik kreeg geen. Ik weet niet waarom. Iedereen werd voor die gelegenheid in het nieuwe gestoken. Ik niet. Ik moest het pak dragen van mijn oudere broer, 4 jaar voordien. De 21ste verjaardag werd normaal uitbundig gevierd met familie. Mijn ouders waren zelfs niet thuis op deze dag. Ik ben op mijn veertiende geopereerd van een ‘aneurisma cerebri’, een hersenbloeding. Het enige wat ik er mij nog kan van herinneren behalve de periode in het ziekenhuis zijn hun uitlatingen tegenover familieleden, van hoeveel hen dat wel gekost had!
61
Hoofdstuk 1
*** Het kleuter- en lager onderwijs heb ik zonder problemen doorlopen in het college. Ik spreek van de jaren ’67 tot begin de jaren ’70. Toen was het onderwijs nog strikt gescheiden. Wat ik daarbij wel kan zeggen, is dat we niet specifiek werden bijgestaan door mijn ouders, zo van: “we gaan eens je lessen opvragen” of zo… Nee, dat was studeren en trek jullie plan. We moesten gewoon zien dat we op het einde van het jaar goede resultaten hadden, dat was alles. Als kind vond ik dat wel een beetje spijtig… Van je medeleerlingen zag je op het einde van het jaar of na de examens, dat hun ouders achter hun bulletin gingen om eens met de leerkracht te kunnen spreken. Bij ons in feite niet. Bij mijn zussen werd dat wel gedaan, maar van de jongens niet. Die trend heeft zich later voortgezet toen ik naar het middelbaar onderwijs ging en moderne volgde. Ik heb daar wel één jaar moeilijkheden gehad, toen ik geopereerd was van die hersenbloeding. Ik had daar een serieuze leerachterstand door. Ik was praktisch het hele eerste trimester van het derde jaar - dat heette toen nog het vierdes - thuis geweest. Er is daar nooit veel poeha rond gemaakt naar de leraars toe. Als ik weer naar school ging, moest ik zorgen dat ik mee was met de rest. Leraars hadden daar geen tijd voor. En er was ook niemand vragende partij om er meer tijd in te steken. Ik vond dit nochtans een redelijk belangrijk jaar omdat je op het einde moest kiezen welke richting je uit wilde. Dat jaar is wel een beetje mislukt. Ik zakte daar van gemiddeld 75 procent direct naar in de 60. Ik heb dan maar de wetenschappelijke B gekozen, omdat ik dat wel graag deed, wetenschappen. Wetenschappelijke A deed ik. De wiskunde was nogal zwaar en ik was toen niet zo uitmuntend in wiskunde. En economie lag mij helemaal niet. Veel problemen zijn er ook niet meer geweest. Ik heb wel hard moeten studeren. Ik ben er wel één jaar, het voorlaatste jaar, nog eens in geslaagd de laatste te zijn. Gewoonweg door niet te studeren, ik was het zo wat beu, die eerste trimester. En ik heb er dan ook niks voor gedaan moet ik zeggen. Ik had iets van een 56 procent en natuurlijk was ik daar niet mee welgekomen thuis. Dat is wel normaal, want thuis zagen mijn ouders ook dat ik meer belang hechtte aan TVprogramma’s dan aan mijn schoolboeken. Dat is dan natuurlijk voor de rest wel veranderd! Het laatste jaar heb ik ook niet speciaal een probleem gehad, maar ik stond dan wel voor de keuze. Ik moest weten wat ik later ging doen. Ze kwamen daarvoor testen doen op school van het PMS. Ik had mijn studiekeuze opgegeven, ik was graag sociaal assistent geworden. Maar onder de druk van mijn pa is die keuze ook moeten veranderen. Hij zag in mij dé ideale verpleegkundige. Ik heb eerst A1 geprobeerd. Ik ga nu misschien een beetje een grote sprong maken, maar ja… Dat was het eerste jaar dan dat ik op kot ging. Ik moet het je niet vertellen
62
Verhalen van Leven met Psychische Problemen
zeker, als je altijd kort gehouden werd en je hebt daar opeens die geweldige vrijheid voor u, dat je eigenlijk eens wat ademruimte neemt voor jezelf. Tja, van studeren is dat jaar zeker niks terecht gekomen. Ik geloof dat ik voor de examens geen boek had opengedaan, zelfs tijdens de blok niet. Ik heb een heel jaar de bloemetjes buiten gezet. Natuurlijk veel gedronken en veel ziek geweest ’s anderdaags, met katers opgestaan… Ik ben in feite erg vroeg in contact gekomen met de alcohol. Bij ons was dat zo ik ga niet zeggen de gewoonte, maar als je 12 – 13 jaar was, mocht je al een keer een pintje drinken. Als man mocht dat wel. En dat is eigenlijk gebeurd toen we, ik weet wel niet meer juist welk jaar, op reis waren. Mijn pa vond toen dat ik eigenlijk de leeftijd had om eens een pintje mee te drinken. Dat gebruik werd dan ook een beetje voortgezet thuis. In plaats van uit te gaan op zaterdagavond – mijn ouders waren toen nog redelijk jong - werd wat alcohol geconsumeerd thuis. En zo is die gewoonte gegroeid bij ons. Natuurlijk, dat heeft zich altijd progressief vermeerderd bij mij. Dat was zelfs zo dat ik in het laatste jaar van het middelbaar, toen ik mijn honderd dagen vierde, dat ik een hele black-out gehad heb. IK kende al min of meer geen maat meer. Ik kon niet alle dagen drinken, dat was meer occasioneel een keer, maar als ik de kans had, had ik wel bijna iedere keer prijs. Op feestjes kon ik heel erg uit de bol gaan als ik iets gedronken had, en toen werd dit geaccepteerd. Ik was een ‘leutigaard’. Maar toen ze zagen dat ik het drinken voortzette buiten de feestjes en zo… Hoe het occasionele drinken is kunnen evolueren tot een alcoholverslaving? Als er moet een uitleg gegeven worden, dan zou ik zeggen dat het ergens was uit frustraties die ik niet kwijt kon, dat ik me op de alcohol gestort heb. Het effect van alcohol is dat alles veel mooier lijkt dan het in werkelijkheid is. En je vergeet… dat is de enige uitleg die ik eraan kan geven. Blijvende frustraties vanuit mijn jeugd. En op den duur is dat alcoholgebruik niet meer voor één of andere reden, maar gewoon voor het effect, de roes. Het begint misschien met één of andere oorzaak, maar eens je echt zo ver bent, moet je niet meer verder zoeken naar oorzaken… het is een drug. Mijn alcoholmisbruik was al een tijdje aan de gang alvorens mijn ouders iets opmerkten. Mijn ouders zijn er achtergekomen in de tijd dat ik al ging werken. In de weekends ging ik naar huis en ze vermoedden dat het volume van de flessen uit de barkast verminderde. Ze hadden een héél groot vermoeden, want ze zetten gewoon streepjes op de flessen. Er werd over gebabbeld, nu ja, gebabbeld, in één richting dan… Ik onderging het gesprek. Dan probeerden ze wel te peilen of ik ergens problemen had. Ik zat toen ook op het einde van de relatie met een meisje. Maar ze wisten zelfs niet dat ik een relatie had… Gewoon omdat ik te bang was geweest om hen dat te moeten zeggen. Door dat
63
Hoofdstuk 1
gesprek had ik dat dan toch moeten opbiechten. Nu waren ze ook plots heel inschikkelijk op dat vlak omdat ze waarschijnlijk dachten dat daar mijn probleem lag. Vanaf dan mocht ze gewoon meekomen naar huis. Maar in een vroegere periode, in mijn laatste jaar verpleegkunde, had ik al eens laten vallen dat ik een relatie had tegen mijn ma. Maar dan kon dat niet, omdat ik studeerde en ik er niet door ging zijn op het einde van het jaar. En wat doe je dan… zwijgen. En dat stilzwijgen zette zich zelfs voort nadat ik gedaan had met studeren. Dus om weer over te gaan naar het eerste jaar op kot, we hebben ons daar goed geamuseerd. Een vroegere vriend van op het college zat bij mij op kot. We waren gauw geïntegreerd zal ik zeggen. Op het einde van dat jaar resulteerde dat in het feit dat ik halfweg eerste zit gestopt ben. Ik ben dan schoorvoetend – ik weet het nog goed –naar huis gegaan. Eerst gebeld naar huis, dat ik gestopt was. En tegen dat ik thuis kwam, zat mijn pa al gereed. Ik heb daar een hele zedenpreek gehad. Ik ben zeker maar 10 minuten beneden geweest, want ik vloog naar mijn kamer. We hebben dan enige dagen niet meer tegen elkaar gesproken, mijn pa en ik. Totdat hij op een dag vroeg aan mij “Je gaat toch nog je tweede zit mee doen?” Ik heb gewoon gezegd van ja, ik had eigenlijk niet veel keuze want die vraag klonk eigenlijk als een bevel. Natuurlijk, ze hadden alweer eens een financieel verlies geleden. Mijn kot en al betaald en dan een zoon die alles zomaar verbrast en doet… Die tweede zit is ook op een sisser uitgelopen, want veel heb ik toen niet gestudeerd. Ik had toen wel een relatie met een meisje van daar. Ik had dat meisje leren kennen tijdens het eerste jaar. Zij was er ook niet door in eerste zit, maar is toen wel geslaagd in tweede zit. Dat kon ik ook niet goed verkroppen, dat zij er wel door was en ik niet. Onze relatie is dan al gauw op de klippen gelopen toen ik in de A2 zat. Ik ging toen meer weg met mensen van de A2. Natuurlijk zagen ze dat wel niet graag thuis, vooral mijn pa niet, dat ik moest veranderen. Hij liep nogal hoog op met zijn kinderen… Er was daar nu éénmaal niks aan te doen… ik weet niet wat ik nog had kunnen doen, waarschijnlijk was meer studeren een oplossing geweest. Ik heb dan mijn drie jaar A2 gedaan zonder enig probleem. Ik studeerde zo goed als niet, enkel voor de examens. Maar het heeft mij niet echt moeite gekost. Voor mijn laatste jaar ben ik veranderd van locatie omdat ik psychiatrie wilde studeren. Dat was wel weer een grote overgang. Ik moest terug van het kotleven naar het internaat. Mijn alcoholgehalte hoefde echter niet te zakken want er was een bar voor de internen. Ik kon mij dus op regelmatige basis laven. Het nadeel was wel dat de directeur altijd op de hoogte bleek van mijn uitspattingen. Ik heb daarvoor uren in de bureau van de directeur gezeten, omdat hij mij wilde overhalen. Ten eerste om minder te drinken en ten tweede wilde hij mij overhalen om broeder te worden. Ik moet zeggen, na mijn studies kon ik
64
Verhalen van Leven met Psychische Problemen
eigenlijk direct aan de slag dankzij hem. Zelfs terwijl ik nog examens deed, had men al contact opgenomen met de school om te weten wat voor student ik was. Ik had er geen probleem mee om mij tijdens mijn studententijd iedere keer opnieuw te integreren. Ik hield mij in het begin altijd wel een beetje afzijdig. Ik heb hele goede maten gehad op kot de eerste drie jaar. Het laatste jaar was het ook geen probleem om mij te integreren. Maar zelf ga ik niet licht contact oppakken met iemand. Op zo’n internaat zit je in een groep en het is al moeilijk om je afzijdig te houden. Het waren ook de anderen die eerst naar mij kwamen. Ik moet de mensen altijd eerst een beetje aftasten, ik moet vertrouwen krijgen. Maar eens ik vertrouwen heb, is mijn band wel hecht. Als dat contact dan achteraf wegvalt, mis ik dat wel een beetje. Ik ben afgestudeerd in ‘82 .Daarna is er nog één keer een reünie geweest, eind jaren ’80. en daarna heb ik niets meer gehoord. Medestudenten heb ik na die reünie niet meer terug gezien. Dat zal wel een stuk aan mij liggen ook, omdat ik er geen inspanning voor doe om die mensen terug te zien. Ik heb hetzelfde nu ook voor, in de laatste inrichting waar ik gezeten heb voor mijn verslaving. Ze hadden daar een kliekje gevormd waarbinnen ze nu nog regelmatig afspraken maken om uitstapjes te doen naar hier en naar daar. Ik ga echter nooit in op die uitnodigingen. Ik moet zeggen, op die paar maanden tijd… de relatie die je hebt met die mensen is ook niet zo stevig. En aangezien ik al iemand ben die eerst afwachtend en aftastend is… Dat is mij ook wel opgevallen in de inrichting, dat ik mij zodanig afscherm dat de anderen waarschijnlijk denken dat ik geen contact wil, dat ik een zonderling ben.. Maar ik heb dat niet in mij, dat direct sociaal gaan doen en lachen en moppen vertellen. Je hebt mensen die jou maar één keer moeten zien en het is alsof ze je al jaren kennen. Zelfs als je nu ziet, de relatie met mijn broers en zussen, zo dikwijls zie ik ze niet. Soms ben ik jaloers op iemand die dat wel kan. Tijdens mijn opname waren er die daar maar één dag zaten – de meeste waren daar voor een alcoholprobleem – en die waren al moppen aan het tappen over hun alcoholprobleem. Ik dacht toen “Met wat ben je bezig? Je zit hier voor een alcoholprobleem en je gaat er al een beetje de lol mee houden.” Naar mijn gevoel waren dat de mensen die het niet ernstig namen, al is dat zeker niet waar. Ik zou dat ook wel graag kunnen, een beetje meer in de belangstelling staan. Een vriendschapsrelatie die ik erg mis, is die met Heike van mijn vroeger werk. Dat is een vriendschap geweest van 21 jaar. Vanaf het eerste moment klikte dat tussen ons. Als haar kinderen klein waren, ging ik daar thuiswachten. Ondertussen zijn ze al afgestudeerd. Ze vertrouwde mij voor alles. Zelfs op het laatste, toen haar kinderen geen thuiswacht meer nodig hadden en ze weg
65
Hoofdstuk 1
gingen naar ergens waar de hond niet mee mocht, zorgde ik voor de hond. Ik ging toen dagelijks wandelen met de hond. En nu, met mijn laatste opname… heeft ze mij laten vallen. Misschien was het voor haar de druppel die de emmer deed overlopen. Ze had mij al zoveel gesteund. Achteraf gezien is het zo spijtig. Deze keer dat het wel gelukt is om te ontwennen. Ik heb ze onlangs wel een keer gezien in ‘t stad. Ze vloog rond mijn nek en maakte de belofte dat ze me binnenkort eens zou uitnodigen. Ze zei ook dat ik er goed uitzag. Maar sindsdien heb ik niets meer gehoord en dat vind ik spijtig… Aan de andere kant doe ik ook geen moeite om zelf toenadering te zoeken. Ik verwacht eigenlijk altijd het initiatief van de anderen. En dat is niet uit gemakzucht. Maar er is precies iets wat me tegenhoudt. *** Dat is misschien ook mijn fout geweest, in mijn eerste relatie met een jongen, dat ik mij direct te veel bind. Zodanig dat je de ander geen vrijheid meer gunt en dat je ze als het ware versmacht. Want als je er zodanig beslag op legt, als je ze te veel voor je eigen wilt, word je heel vlug jaloers. Tijdens mijn studies ben ik nooit samen geweest met een jongen. Ik ben in feite maar voor het eerst in contact gekomen met een jongen van wie ik hield in het begin dat ik werkte in een psychiatrische instelling. Er werkte daar ook iemand van mijn vroegere school die mij op een keer meevroeg naar een party, georganiseerd door laatstejaars van onze vroegere school. Dus ik ben toen mee geweest en ik heb daar ook weer zodanig veel gedronken dat er zich iemand over mij ontfermd heeft. Dat was toevallig Rik, een kinesist. Ik moet al wel met “zo’n” gevoel gezeten hebben naar jongens toe, anders voel je dat, denk ik, niet zo rap aan van iemand. En ik had nogal gauw door dat Rik homofiel was. Ik heb hem dat recht op de man af gevraagd. Die heeft zich die avond ontfermd over mij. Hij zag tenslotte ook dat ik zodanig dronken was dat ik in feite niet meer voor mezelf kon zorgen. Op een bepaald moment ben ik daar weggelopen. Hij is mij dan achterna gereden met de auto en tenslotte is het geëindigd dat ik met hem ben meegegaan naar huis. Dat is in feite mijn eerste contact geweest met een jongen, met een homofiel. ‘s Anderdaags, als ik nuchter was, zat ik daar wel een beetje mee in. Ik had ten slotte nog een relatie met een meisje. En ik had hem wel gezegd dat hij geen contact meer mocht zoeken met mij. En hij zei dat als dat was wat ik wou, hij dit zou respecteren. Maar het heeft niet lang geduurd, of ik heb zelf contact met hem gezocht. Hij kwam vaak om mij. Hij had na een paar maanden wel graag gehad dat ik bij hem zou gaan wonen. Iedere keer vroeg hij of ik wilde komen. Maar op mijn vrije dagen kon ik niet omdat ik naar huis moest. Ik kon toch niet zeggen tegen mijn
66
Verhalen van Leven met Psychische Problemen
ouders dat ik vrij was, maar toch niet naar huis kwam? Ze zouden zich hier vragen over stellen. Dus meestal ging ik naar huis totdat Rik dat een beetje beu werd. Hij zei dat we elkaar praktisch nooit zagen en dat het zo niet verder kon duren. Ik ben op een dag ziek geworden – griep – en Rik zei dat ik niet op mijn studio moest blijven, maar dat hij me zou komen halen en dat ik bij hem kon verblijven. Ik belde naar mijn ouders dat ik mijn ziekenboekje nodig had. Natuurlijk had die mevrouw van wie ik huurde en die daar tevens woonde mijn ouders al verwittigd dat ik omgang had met een jongen. Ze waren al goed ingelicht. Ik moest niet veel zeggen aan de telefoon. Ik vroeg mijn ziekenboekje. Mijn pa zei dat hij gehoord had dat ik samen was met een man en dat ik niet om mijn ziekenboekje moest gaan. Ik moest maar iemand sturen, want zelf mocht ik thuis geen voet meer binnen zetten. Vanaf die dag ben ik dan bij Rik gebleven. Ik mocht dus niet meer terug gaan naar huis en ik had enkel de kleren die ik aan had. Ik had niets mee van bezittingen. Ik heb dan op de duur, een beetje onder druk van die vriend, een procedure aangespannen om toch mijn kleren te krijgen. Dat heeft eventjes drie jaar aangesleept. Dus ondertussen had ik ze in feite niet meer nodig. Na drie jaar heeft mijn ma me dan opgebeld en gezegd dat ik terug naar huis mocht, maar ze hadden wel het proces verloren. Er was een rechtszaak van gekomen. Het enige wat mijn ma ook vroeg was: “Ja, wij hebben het proces verloren en wij moeten opdraaien voor de kosten van het gerecht. Wil je daarin de helft betalen?” En dan heb ik gezegd “neen”. Echt uitbundig is die relatie, vooral met mijn pa, niet meer geweest. Ik zit daar nog mee gewrongen, met al die gebeurtenissen. Mijn huidige vriend Hans zegt dat ik dat uit mijn hoofd moet zetten, omdat het al zo lang geleden is. Van die rechtszaak is het al 23 jaar geleden, maar dat kan ik gewoonweg niet. Er is nog altijd iets wat er voor zorgt dat ik met een wrang gevoel blijf zitten. In de contacten die ik nu heb met mijn ouders wordt niet meer over deze periode gesproken. Maar dat zijn dingen die ik nooit ga vergeten. Hans zegt dan dat ik twee zo’n goede ouders heb dat het een droom is. Voor hem misschien, maar niet voor mij. Ten opzichte van de rest van ons gezin ben ik dan ook misschien zowat het buitenbeentje …een zaak aanspannen tegen mijn pa. Gedurende die drie jaar dat ik met mijn ouders overhoop lag, was het voor mijn broers en zussen dan ook uitgesloten om contact te zoeken met mij daar zij anders ook de deur zouden gewezen worden. Een van de hoofdredenen dat ik thuis niet meer welkom was, zal wel het feit geweest zijn dat ik “samenhokte” met een man. Maar over dit onderwerp wordt van beide kanten met geen woord gerept. Het woord “homo” heb ik nog nooit uit hun mond horen rollen. Die mensen zijn nu 79 en 80. Of ze het uiteindelijk aanvaard hebben dat hun zoon “zo” is, daar heb ik het raden naar. En nu verwacht ik daaromtrent ook geen antwoord meer op. Ergens kan ik dat begrijpen, als het uw kind overkomt, dat ze het er moeilijk mee hebben.
67
Hoofdstuk 1
Iedereen zegt dat ze het aanvaarden, maar als het hun eigen kind is… Ik moet daar erg mee lachen… Dat is ook de reden waarom ik het moeilijk heb om mij in die hoedanigheid te “outen”. Meestal zeggen ze dat ze er geen probleem mee hebben, maar als je dan hoort wat er achter de rug wordt verteld… Ik loop daar niet meer in. Niemand op mijn huidig werk weet het. Behalve de boekhouding, bijgevolg ook de directie en waarschijnlijk ook mijn hoofdverpleger, maar hij heeft daar nog nooit iets over gezegd. En je zou de anderen eens moeten bezig horen, hoe mijn andere collega’s er over praten. Ik heb het daar verdomd lastig mee. Op mijn ander werk wist iedereen het en ze maakten geen grapjes over homo’s als ik erbij was. En nu weet niemand het en hoor je eens hoe ze daarmee omgaan. Het is meestal weinig goeds. Dus als ze nu beweren dat het algemeen aanvaard is in onze maatschappij dan zou ik daar zeker mijn handen niet voor in het vuur durven steken. Hans, mijn huidige vriend, trekt zich dat niet aan, maar ik heb daar een soort van schuldgevoel over. Ik weet niet hoe ik het anders moet noemen. Een beetje een gêne, maar het is nu eenmaal zo. Dat is al van het begin zo en dat zal wel niet meer veranderen. Ik heb het moeilijk en het is daardoor ook dat mijn contacten beperkt zijn. Ik heb altijd schrik dat ze me aanvaarden zolang ze het niet weten, maar hoe zal de reactie zijn eens ze het weten? Dus ik begin er al niet aan om contacten te zoeken. Het is natuurlijk een gemakkelijkheidsoplossing, maar dan ga ik geen ontgoochelingen tegenkomen ook. Je kunt het misschien een beetje zien als een vorm van zelfbescherming? Ik kan moeilijk om met ontgoochelingen. Net zoals ik moeilijk omkan met geweld. Alhoewel ik flink agressief durfde te zijn in de periode toen ik nog overmatig dronk. Oftewel was ik erg emotioneel naar andere mensen toe, misschien om een vorm van medelijden op te wekken bij de ander, om aandacht te krijgen. Of was ik agressief tegen de mensen die ik het liefste zie, zoals mijn partner. Met mijn eerste vriend heb ik schone jaren gehad, maar naar het einde toe minder. Dat is wel het eigenaardige… Iedere keer kon ik in het begin met mate drinken. Dat was iedere keer tot de ander veel vertrouwen had, en dan kon ik al een keer mijn boekje te buiten gaan. Toen dacht die, dat is maar één keer dat het gebeurt, maar op de duur kwam hij iedere dag thuis dat ik dronken was. Na zeven jaar is deze relatie afgesprongen. Mijn eerste vriend heeft me wel niet volledig laten vallen alhoewel ik moet zeggen dat hij mij wel via een gerechtszaak heeft buitengezet, omdat het niet meer te doen was. Ik wilde niet vertrekken uit vrije wil. Dus heeft hij een advocaat onder de arm genomen en mij zogezegd laten buiten zetten. Om bepaalde bankzaken af te handelen, mocht ik daar wel nog logeren.
68
Verhalen van Leven met Psychische Problemen
Natuurlijk is het schone van de zaak dat, toen de relatie met mijn eerste vriend afgesprongen is, ik dan wel een beroep moest doen op thuis want ik stond op straat. Op dat moment voel je je erg klein. Ik heb gemaakt dat ik zo snel mogelijk iets gevonden had om zelfstandig te leven. Als gast van 29-30 jaar sta je weer volledig onder controle. Je moet je verantwoorden voor alles. Na een maand of twee had ik iets gevonden. Ik ben toen alleen gaan wonen van ’89 tot ’97. Ondertussen heb ik wel veel losse relaties gehad, maar niet van bindende aard. In de periode dat ik alleen woonde, ging ik veel uit in het homomilieu. Daar was ik een graag geziene gast. Want eens ik goed dronken was, begon ik iedereen te trakteren. Ik heb mijn vriendschap daar duur betaald. Op die manier maakte ik mij geliefd. Buiten het uitgaansmilieu had ik eigenlijk geen vrienden, niemand… Nu is mijn vriendenkring ook nog altijd heel schaars, buiten de mensen die ik heb leren kennen via Hans. Het is mij al dikwijls gezegd: “je moet u ergens eens engageren in het verenigingsleven”. Mijn vriend is ook veel uithuizig door zijn beroep als camionchauffeur en dat brengt mee dat ik ook veel alleen ben. Tijdens de periode dat ik alleen was, verliep mijn alcoholgebruik in ups and downs. Toen ik alleen was, ging ik misschien één keer om de veertien dagen uit. Maar als je zag wat ik verspilde van geld in die weekends. Ik stond ‘s anderdaags dikwijls versteld. Ik had nog maar net geld afgehaald van bankcontact en ik had het in één avond allemaal verbrast. Dat waren weekends van vier- vijfduizend oude Belgische frank. Gewoon vriendschappen afkopen eigenlijk. Thuis dronk ik ook, maar ik was alleen en ik was verantwoordelijk voor mezelf. Ik dronk veel bewuster. Ik zorgde ervoor dat ik ‘s anderdaags geen kater had. Of toch veel minder, het gebeurde nog natuurlijk. Maar ik was meer verantwoordelijk voor alles. Als je met twee bent, kun je een stuk de verantwoordelijkheid naar de ander schuiven. Ik heb Hans leren kennen in het homomilieu. Toevallig viel iemand mij erg lastig. Hans zat dicht bij me aan de bar. Ik ben bij hem gegaan, omdat die vervelende man mij gerust zou laten. Zo zijn we in contact gekomen. En we zijn elkaar blijven zien. Hans is spoedig bij mij ingetrokken. De gedachte om ooit een eigen nestje te hebben, spookte allang door mijn hoofd maar had nog nooit concrete vorm aangenomen. Met Hans aan mijn zijde kwam het idee na drie jaar terug de kop opsteken. Een huis komt natuurlijk niet zomaar in je schoot gevallen en onze financiële middelen waren ook wel beperkt, maar we hebben hier en daar eens geïnformeerd. Zo hebben we deze goedkopere formule gevonden: sleutel-op-de-deur. Voor mij is dat wel een hele zaak geweest. Ik ben iemand die niet graag schulden heeft. En eens we dit hier
69
Hoofdstuk 1
gekocht hadden, vond ik dat we met een enorme schuld zaten. In feite was het een investering, maar ik zag dat toen niet zo. Ik zag enkel het bedrag dat we hadden moeten lenen bij de bank en de jaren dat we nog moesten afbetalen… Dat zorgde er ook voor dat mijn drankverbruik weer gigantisch toenam. Het was hier een volledig nieuwe wijk. Niemand kende iemand anders voor iedereen hier kwamen wonen. Het heeft echter niet lang geduurd eer iedereen wist met wat voor een probleem ik te kampen had. Sommige boden zelfs morele steun aan, welke ik nooit aangenomen heb. In heb begin dat ik samen was met Hans, probeerde ik mijn drinkgedrag zoveel mogelijk in te tomen. Je hebt een nieuwe relatie, je hebt vlinders in je buik, het is allemaal rozengeur en maneschijn… Maar eens je elkaar bijvoorbeeld een half jaar of een jaar kent en die relatie begint vaste vormen aan te nemen, dan kun je je al eens laten gaan. Dat is dan tussen aanhalingstekens ‘accidenteel’ dat je je eens laat gaan, maar na een tijd verval je toch weer in je oude patroon. Ik moet wel zeggen, dat Hans in zijn vrije tijd ook eens graag goed drinkt. Maar hij kent zijn grenzen. Hij zegt: “nu is het stop” en hij kan stoppen. Maar ik kon gewoonweg niet stoppen. Meestal, als we samen uitgingen, eindigde dat dan ook in een felle ruzie. We gingen meestal in het homomilieu uit. Ik werd nogal vlug jaloers als ik vond dat hij te veel aandacht gaf of kreeg van iemand anders. Nu is het waarschijnlijk vijf of zes jaar geleden dat we nog uitgingen in het homomilieu. De laatste keer is het geëindigd met een ruzie tussen Hans en mij. Op een bepaald ogenblik zat ik die avond alweer ver boven mijn limiet. Het kwam het tot een woordenwisseling omdat ik vond dat Hans zijn aandacht te veel uitging naar de kerel die naast hem zat. Het kwam tot een handgemeen met als gevolg dat ik op een bepaald ogenblik achterover struikelde met een glas in mijn hand. Het resultaat was dat ik enkele ogenblikken later op de grond lag, een gebroken glas vasthoudend. Er had zich een scherf diep in mijn hand geboord. Sedert dan weigerde ik nog “in het milieu” uit te gaan. Dat betekende echter niet het einde van mijn verslaving. Mijn alcoholprobleem heeft echter een 2-tal jaar terug bijna het einde betekend van onze relatie. Hans stelde me zelfs niet meer voor de keuze. Hij kende geen minuut rust als hij weer eens de weg op was. Voor mijn partner hoefde het niet meer. Voor hem was eigenlijk het punt al gezet. Ik kreeg nog juist een week om mijn boeltje te pakken en te verhuizen, want hij kon dat gewoonweg niet meer aan. Diezelfde avond belde ik nog een kennis op, die we hebben leren kennen toen we hier kwamen wonen, met de vraag wat ik nu moest doen. Diezelfde avond heb ik nog mijn auto gepakt en ben mij moed gaan indrinken. Gelukkig is die vriendin mij ‘s anderendaags komen ophalen en heeft ze mij naar de
70
Verhalen van Leven met Psychische Problemen
instelling gebracht waar ik mijn laatste ontwenningskuur gevolgd heb. Sinds die behandeling voel ik mij opperbest. Ik sta nu bijna 2 jaar droog en lichamelijk voel ik me heel goed. Wel heb ik nog steeds te kampen met depressieve stemmingen. Ik slik de nodige medicijnen waardoor die min of meer onder controle kunnen gehouden worden. Die stemmingsschommelingen uiten zich vooral door neerslachtigheid en door mij nog meer te isoleren. Waar ik wel op let is dat mijn werk er niet onder lijdt. Momenteel werk ik als een verpleegkundige in een rust- en verzorgingstehuis in het gewone circuit. Dat is gekomen door ATB. Maar ook een stuk door mezelf. Beschouw het als een goede samenwerking. Ik heb 22 jaar gewerkt als psychiatrisch verpleegkundige. En in die jaren heb ik te kampen gekregen met mijn alcoholprobleem. Het was er al maar toen werd het problematisch. Ik had al verschillende opnames gehad, maar ben iedere keer weer hervallen. Op mijn werk hadden ze mij iedere keer opnieuw terug een kans gegeven. Tot ik in 2004 herviel. Ik heb me laten opnemen en ben daar gebleven van mei tot eind oktober 2004. In één van de eerste weken nadat ik opgenomen was, zat ik erg in met mijn werk. Dat is één van de eerste dingen die altijd naar boven komt. Wat gaan ze zeggen op mijn werk? Via de sociale dienst van de instelling hebben we contact opgenomen met het instituut waar ik werkte. Ik kreeg een antwoord dat ik eigenlijk al verwachtte. Als ik me opnieuw zou aanbieden, zou ik mijn ontslag krijgen om medische redenen. Na één van mijn vorige opnames hadden ze zich al afgevraagd of ik eigenlijk nog een kans verdiende. Toen heeft de psycholoog die op onze dienst kwam een beetje bemiddeld opdat ik toch nog die kans zou krijgen. En hij had ook gezegd dat het veiliger zou als ik een aanvraag zou richten tot het Vlaams Fonds, omdat ik ook al een keer een jaar afwezig geweest was en eigenlijk al gedeeltelijk op invaliditeit stond. Ik heb een aanvraag ingediend, de nodige testen ondergaan en die is goedgekeurd. Dat was ook een voordeel voor mijn werk: als ze mij te werk stelden, konden ze een bepaalde tegemoetkoming krijgen. Nu ik echter opnieuw opgenomen was, had ik echter al de bevestiging gekregen van mijn nakend ontslag. Maar daarop heb ik niet gewacht. Ongeveer op het einde van mijn opname ben ik zelf al beginnen te solliciteren, alhoewel ik er mij niet echt goed bij voelde om na 22 jaar nog iets nieuws zoeken…Ik ben al iemand die tijd nodig heeft om zich aan te passen en vooral: als ze mij zouden vragen naar de reden van mijn ontslag!!!? Maar, ik heb me altijd voorgenomen om er geen doekjes rond te winden en het spel gewoon eerlijk te spelen. Dat het niet zo gemakkelijk is, bleek algauw uit de eerste sollicitaties. “Ah Meneer u hebt gewerkt in een psychiatrische instelling, werkt u daar nog?” Mijn antwoord was
71
Hoofdstuk 1
negatief. De volgende vraag was heel voorspelbaar “En hoe komt dat?” En dus kwam mijn alcoholprobleem aan de oppervlakte. Ik heb een paar keer serieus het deksel op de neus gekregen. Veel hielden het al voor bekeken na de 2e vraag. Ze bedankten beleefd en zeiden dat ik nog wel iets zou horen. Ze moesten mij in feite niets wijsmaken, want ik wist ook wel beter. Een belangrijke tip die ik gekregen in de behandelende instelling, was om niet te veel te zoeken in de psychiatrische richting, maar me eerder te wenden tot rust- en verzorgingstehuizen. Ze dachten ook wel dat ik die psychische spanningen niet meer aankon. En in feite hadden ze wel gelijk. Op het einde toen ik daar nog werkte, ging ik met de schrik op het lijf werken. Ik kon die agressie die op onze dienst heerste niet meer aan. Mijn beste vriendin, heeft mij altijd een stuk gesteund tot de laatste keer (aarzelend)… dat het haar ook te veel was. Ze zei: “We hebben nu al zoveel gedaan voor u en ik kan dat niet meer opbrengen.” En iedereen, ik voelde dat ook goed aan, wat dat voor mij nog onleefbaarder maakte, iedereen op het werk liet mij links liggen. Ik hoorde er eigenlijk niet meer bij. In die laatste inrichting kreeg ik veel morele steun in mijn zoektocht naar werk, zowel van de psychologe als van de sociale dienst. De psychologe oefende zelfs sollicitatiegesprekken met mij. Dat ze werk zouden zoeken voor mij verwachtte ik niet en zou ik trouwens ook niet gewild hebben. Ik had nog altijd zoiets in mij dat ik het toch ergens zelf wil doen. Ik wil niet dat ze het in mijn plaats doen, want daar voel ik mij ook niet gelukkig bij. Dat was ergens mezelf bewijzen ook, dat ik nog niet totaal afgeschreven was. En ook dat ik als mens toch nog iets betekende voor iemand anders. Dat is heel belangrijk voor mij: weten dat ik nog iets beteken. Ik denk – ik heb daar gisterenavond nog aan gedacht, omdat ik iets gehoord had over een zelfmoord – dat ik ergens wel kan begrijpen dat mensen tot zo een daad overgaan. Als je echt voor niemand nog iets betekent, waarom loop je hier dan eigenlijk nog rond? Als je geen waarde meer hecht aan jezelf... De meeste mensen vragen zich af: “Waarom doen ze het?” Maar ik denk dat je echt op zo’n dieptepunt kunt zitten, dat je dat extreme moment bereikt hebt. Het duurt misschien maar een ogenblik. Maar als je echt op dat punt gekomen bent, denk ik wel dat je zo impulsief kunt zijn en kunt zeggen van kijk, het is ermee gedaan. Ik heb mij daar ook al dikwijls vragen over gesteld, maar ik denk dat het zoiets moet zijn. En hetzelfde bij zelfmoord bij kinderen. Ik denk dat het meer gebeurt dan de ouders en de artsen weten. Ze denken dan misschien dat het een ongeluk is, terwijl het eigenlijk pure zelfmoord is. Ik ga nu eens de situatie nemen zoals we ze ook al geschetst hebben bij mezelf. Op het moment dat ik mijn ouders hoor praten over het feit dat ik hen zoveel geld gekost heb. Als je dat hoort, is dat echt heel pijnlijk. Dat ze dat als
72
Verhalen van Leven met Psychische Problemen
volwassenen…het is haast niet te begrijpen! Een kind zet je op de wereld om graag te zien en voor een kind heb je alles over. En als je ze dan hoort zeggen tegen familie “weet je hoeveel ons die operatie ons gekost heeft?”… Ik heb ze niet horen zeggen “Weten jullie hoe blij wij zijn dat onze zoon hier nog rondloopt?” Ik denk, op zo’n moment, dat je tot veel in staat bent. Dat is volgens mij ook deels de reden waarom het tijdens mijn laatste opname wel is gelukt en bij vroegere opnames niet. Ik vind het belangrijk om een individuele benadering te krijgen buiten die groepsbenadering, omdat je dan de indruk krijgt dat je toch nog iets betekent. In vroegere behandelingen werd ik meestal in groep benaderd. Tenzij ik zelf de stap zette om eens te praten, al vond ik dat ze er niet echt tijd voor uittrokken. Onderwerpen die werden aangehaald door de patiënten, werden besproken tijdens groepssessies en waren dan over het algemeen vaag, helemaal niet concreet. De individuele problemen werden ook op een heel eigenaardige manier aangepakt. Iedere week moest je een ‘werkpunt’ opgeven en op het einde van de week moest je zien wat je daar al aan gedaan had. Je werd daar niet in ondersteund. Heel veel bezigheidstherapie kregen we daar want lijfelijke aanwezigheid was al genoeg voor hen. Eén van de ergste dingen voor mij was dat ik mij in een underdog positie bevond. Vooral omdat mijn beroep als het ware een pas zou moeten geweest zijn om niet in dergelijke situatie terecht te komen. Ik heb dat heel erg gevoeld. Ik heb toen wel ervaren wat het is om een stuk van je vrijheid kwijt te zijn, om een stuk beknopt te zijn, om je te moeten verantwoorden bij alles wat je doet. Voor een volwassen persoon is dat toch moeilijk. Ik kan me nu wel inbeelden dat het als psychiatrische patiënt niet altijd zo gemakkelijk is je te moeten onderwerpen aan en een stuk van je privacy te moeten opgeven. Je merkt dat aan het opgelegd krijgen van taken, zoals: vandaag ga jij rondgaan met water op de kamers, jij gaat vandaag de afwas doen, jij gaat dit, jij gaat dat… Alle taken waarvan je normaal zegt dat het de taak is van de verpleegkundige, worden verdeeld. Het is misschien ook wel therapeutisch bedoeld, om een zekere structuur aan je verblijf te geven. Want ze zeggen: “als je buiten komt, moet je ook een zekere structuur hebben. En om dat een stuk te leren, moet je bepaalde dingen die je niet altijd graag doet, op bepaalde tijdstippen toch doen.” Ik herken echt dingen die ik vroeger zelf deed als psychiatrisch verpleegkundige… Dat jij als verpleger de orders uitdeelt bijvoorbeeld. En dat je dikwijls in die situatie vergeet, dat je met mensen te doen hebt die ook een leven hebben uitgebouwd en die ook al een heel eind zelfstandig zijn. Zij moeten zich dan plots onderwerpen aan de “goodwill” van de hulpverlener. Dat is mij wel bijgebleven. Dat je geen privacy meer bezit, hebben we daar al wel eens
73
Hoofdstuk 1
ondervonden. Terwijl iedereen naar de therapie was, had men alle kasten van iedereen binnenste buiten gekeerd. Toen ben ik wel serieus kwaad geweest. Ze begrepen mijn reactie, maar op dat moment hadden ze niet kunnen wachten. Ze hadden niet kunnen wachten totdat iedereen weer boven was om de kasten te doorzoeken. Op dat moment, voel je je een nummer. Dat zijn dingen die alle dagen gebeuren in zulke instellingen. Daarom vind ik het wel nuttig dat er hier en daar al ombudsmannen of – vrouwen zijn waarbij je met je klachten terecht kunt. Ik ben er nooit naartoe geweest. In die instelling heb ik mij echt een lijdend voorwerp gevoeld. Tijdens mijn laatste opname was die individuele benadering heel intensief. Je werd ook toegewezen aan een persoon gedurende de volledige behandeling. Op termijn had je voor uw “buddy” geen geheimen meer. De drempel wordt verlaagd voor iemand die het niet zo gemakkelijk heeft om naar iemand toe te stappen. Ik ben vorige week nog bij de psychiater geweest. En hij was erg tevreden dat het allemaal zo goed ging. Hij vertelde dat er maar 30 procent is die van de eerste keer een katharsis bereiken; dat is het inzicht verwerven dat men verkeerd bezig is en er iets moet gebeuren. Ik vind dat mijn “buddy” daar echter een heel grote rol heeft gespeeld. Ze benaderen jou niet alleen individueel, maar staan ook echt achter je. Ze verdedigen uw belangen ten opzichte van de groep van hulpverleners. Als er klachten zijn, verwoorden ze dat naar de groep toe binnen de instelling, bijvoorbeeld naar de psychologen. Omdat ik niet zo sterk was om me te integreren in de groep, kreeg ik wel opdrachten van mijn individuele begeleidster om mij assertief op te stellen. Bijvoorbeeld: “tegen de volgende keer moet je dat probleem eens bespreken in groep en moet je me een antwoord geven”. Dus ze kon wel zien of ik het al dan niet gedaan had. Ze deed niet al het werk in mijn plaats. Ik ben eigenlijk heel sterk teruggekeerd. Daar zeiden ze: “Als we zien hoe je hier binnen gekomen bent en hoe je hier buiten gegaan bent… het is als een ruïne die ze tegen de vlakte gesmeten hebben maar een heel nieuw gebouw in de plaats gezet hebben.” Wat het verblijf daar betreft: gedurende de eerste maand mocht ik niet naar huis en had familie ook beperkt bezoekrecht. Gedurende de week kregen we heel intensieve therapieën van acht tot vier uur dertig zoals in school. In de opnamegroep gaan die therapieën hoofdzakelijk over je alcoholprobleem, want je zit twee à drie, en ten hoogste vier weken in de opnamegroep. Tijdens je opnamefase moet je ook je levensverhaal schrijven. In de loop van de evolutie dan, als je in een andere groep zit, moet je dat levensverhaal naar voren brengen. Dat was een serieuze confrontatie en er is waarschijnlijk niet één die
74
Verhalen van Leven met Psychische Problemen
niet geschreid heeft terwijl hij zijn verhaal naar voor bracht. Je moet jezelf een stuk bloot geven. In de therapieën na de opnamefase werken ze ook meer aan sociale zaken, werksituatie en assertiviteit. Dan had je ook enkele uren per week forum: dat was een lijst van activiteiten die ze aanboden waaruit je dan zelf kon kiezen. Daar ben ik tegen die sociaal assistente beginnen praten over mijn lidmaatschap bij het Vlaams Fonds en zo ben ik bij ATB terecht gekomen. Ik had die documentatie van het Vlaams Fonds nog nooit grondig bestudeerd. Daarin stond dat je hulp kon zoeken bij ATB om je te begeleiden bij het zoeken naar een nieuwe job. De sociaal assistente van de inrichting heeft geschreven naar ATB, en mijn trajectbegeleidster heeft dan rechtstreeks met mij contact opgenomen om een afspraak te maken. De eerste keer waren het allemaal administratieve aangelegenheden. Concrete dingen waren nog niet uit de bus gekomen. Ik heb toen wel gezegd dat ik intussen zelf aan het zoeken was naar werk ook. Achteraf gezien vond ik het wel spijtig dat ze mij dan niet gezegd hebben dat ik niet zo snel moest lopen. Want mijn job moest wel eerst worden goedgekeurd door ATB en een opleidingscentrum van het ATB-netwerk als ik hen inschakelde in mijn zoektocht naar werk. In het begin was dat niet duidelijk meegegeven. Ik had ondertussen het telefoonboek genomen en alle RVT’s in de regio aangeschreven. Van meer dan de helft heb ik geen respons gehad. Maar als je 22 jaar anciënniteit hebt… en als ik zie welk beleid men nu voert… Het zijn allemaal pas afgestudeerden die men aanvaardt. Ik had op een bepaald moment zelf werk gevonden. Er was een RVT bereid om mij een kans te geven. Jammer genoeg kon ik niet beginnen omdat ik nog aan ATB verbonden was. En ATB kon dan op dat moment ook nog niets ondernemen, omdat het opleidingscentrum nog zoveel dossiers voor mij had en ik mijn beurt moest afwachten vooraleer ik behandeld zou worden. Mijn trajectbegeleidster kon er niet over dat ik werk gevonden had en dat ik niet kon beginnen. Zij heeft de situatie kunnen omzeilen omdat ze haar verhaal toevallig gedaan had tegen een begeleidster van een arbeidscentrum voor mensen met een verstandelijke beperking. Zij heeft toen alles geregeld tussen mijn werkgever en mij. Ik kon in januari 2005 met mijn stage beginnen. Had ik die problemen niet gehad met ATB, dan kon ik eigenlijk twee maanden vroeger gestart zijn. In april heb ik dan mijn contract gekregen. Mijn werkgever vond het ook wel positief dat ik bij ATB zat, omdat ze dan geen kat in een zak kochten. Ik was eerst onderworpen aan een proefperiode. Ik vond het voorstel van ATB wel goed, om eerst een stage te lopen en te kijken of het werk me wel lag. Het was tenslotte totaal iets anders . Op fysisch vlak was het heel zwaar, zo bleek al gauw. Ook de werkdruk was heel groot. Gelukkig heb ik in die maanden stage veel steun gekregen van mijn
75
Hoofdstuk 1
hoofdverpleger. De directie en hij waren de enigen die afwisten van mijn probleem. Daarin ben ik wel een beetje veranderd. Vroeger was ik een redelijk open iemand, een open boek. Op mijn werk wisten ze van mijn relatie en van mijn alcoholprobleem. Maar nu vind ik dat ze in feite geen zaken hebben met mijn familiaal leven, als ik mijn werk maar goed doe. Ik voelde mij toen ergens wel een beetje in de steek gelaten van mijn beste vriendin op het werk. De hoofdverpleger heeft mij eigenlijk enorm goed opgevangen. Natuurlijk kon hij niet meer zoveel tijd spenderen aan mij zodra ik een contract had. Maar hij geeft mij nu soms nog wel feedback als er een keer een minder druk moment is. Mijn stage werd opgevolgd door mijn trajectbegeleidsters. Ze zijn een tweetal keer komen praten met de hoofdverpleger en mij. Ze vroegen hoe het evolueerde, hoe het ging… Er werd altijd eerst naar mijn mening gevraagd en daarna werd er geluisterd naar de mening van de hoofdverpleegkundige. Een maand geleden heeft men nog eens telefonisch contact opgenomen met mijn hoofdverpleger om na te gaan of er eventueel problemen waren. Mijn hoofdverpleger heeft meegegeven dat alles goed verloopt en dat het eigenlijk niet echt nodig is dat ze nog contact opzoeken. ATB heeft misschien niet meteen direct werk gezocht voor mij, maar ze gaven me toch wel enige zekerheid. Psychisch was het belangrijk te weten dat ik, in het geval het niet mocht lukken om zelf iets te vinden, nog altijd een beroep op hen kon doen. Het komt misschien over alsof het zonder ATB ook gelukt zou zijn, maar ATB was wel degelijk heel belangrijk. Mijn werk zit nu zeker goed. Ik doe het heel graag en krijg ook geregeld positieve reacties. Het zijn allemaal vrouwen op mijn werk, behalve de hoofdverpleger en ik. Er zijn twee collega’s met wie het goed klikt. We zijn een beetje van hetzelfde standpunt. We zijn ongeveer even oud, wat zeker meespeelt. Want soms voel ik mij al een beetje de nestor: veel collega’s zijn jonger zijn en ze komen vanuit een heel ander opzicht werken. Ze hebben heel andere waarden, waarmee ik het soms moeilijk heb. Maar dan denk ik: “het zou wel eens kunnen dat ik misschien in het begin dat ik ging werken ook zo was” Ze komen louter werken om geld te verdienen. Dat is alles, de rest telt niet. Ik vind wel dat ik er me een stuk bewuster van geworden ben dat we met mensen werken. Het is geen vaas die je in de hoek zet en die blijft staan totdat jij hem weer verzet. Het zijn mensen met een eigen wil, mensen die een eigen leven achter de rug hebben. En ik vind dat je daar rekening moet mee houden. Mijn omgang met de mensen is wel een stuk veranderd, vind ik. Het is misschien met ouder te worden, of door de ervaring die ik zelf heb. Ik stel mij meer in de plaats van iemand anders. Ik denk dan dat ik in die zetel zou zitten
76
Verhalen van Leven met Psychische Problemen
en iets zou moeten vragen aan een persoon van wie ik afhankelijk ben. Wat zou ik dan willen? Dat ze erop ingaan, of dat ze me links laten liggen en vlug de kamerdeur dichttrekken en zich van niks meer aantrekken? Ik denk dat ik nu genoeg ondervonden heb wat het is om in een afhankelijkheidspositie te zitten. Wat mij uitermate stoort is dat ik nog weinig idealisme ondervind bij pas afgestudeerden. Waarom kiezen ze voor een bepaald beroep? Ik heb 25 jaar geleden gekozen uit idealisme. Mijn eerste beroepskeuze was sociaal assistent. En dat mis ik een stuk, dat idealisme. De sociale status van werk is voor mij ook belangrijk. Het was voor mij zeer belangrijk dat ik zelf werk kon vinden. Dat ik nog iets betekende voor de maatschappij. Dat is zeker belangrijk. Dat mag je zeker niet uit het oog verliezen. En ook arbeidsvreugde is belangrijk. Zoals gisterenavond zei een dametje tegen mij “Gij zijt toch zo”n lieve, gij zijt toch zo attent.” Daar wil ik dan wel tien minuten voor overwerken. In bejaardentehuizen zijn de oude mensen bang om te bellen om hen te helpen. Want als je het slecht treft en je treft ene die net haar dag niet heeft, krijg je een snak en een beet. Ik vraag me dan af: “waarom zijn we er als hulpverleners?” Natuurlijk is het soms lastig als ze al tien keer gebeld hebben. De elfde keer ga je al met wat tegenzin binnen, maar dat is dikwijls gewoon ook een vorm van aandacht vragen. Omdat die oude mensen zich zodanig eenzaam voelen dat ze blij zijn dat ze eens iemand zien. Ze zien er veel die hun deur passeren, voortdurend weg en weer, maar nooit eens iemand die binnengaat om te vragen hoe het met hen gaat. En ik reken mezelf daar ook bij. We passeren de deur, maar hebben er gewoon geen aandacht voor. Zijn ze rustig, laat ze rustig. Ze bellen niet? Dan gaan we ons gezicht ook niet tonen. En daarvoor is onze hoofdverpleger zo één [duim in de lucht], want hij maakt ons daar nog eens extra attent op. Heb je veel werk of niet - al is het maar vijf minuten dat je hebt, ga eens binnen bij iemand. Ik heb echt geluk gehad dat ik daar nog een nieuwe kans gekregen heb, dat ik bij zo’n hoofdverpleger terecht gekomen ben. Ik denk dat ik een speciale engelbewaarder heb. En als je dan ziet hoeveel dankbaarheid je krijgt van die oude mensen… Ik heb al gedacht dat ik nu in mijn werk misschien het verkeerde gedrag van vroeger een stuk probeer te compenseren. Door nu extra aandacht te geven, extra goed mijn werk te doen. Alhoewel, mijn fouten van vroeger kan ik nooit goed maken. Maar het is misschien een compensatie die ik gevonden heb… Misschien moest ik al vlugger ander werk gezocht hebben. Maar het was te moeilijk om toe te geven dat ik in feite mijn werk niet meer aankon. Ik wilde geen gezichtsverlies lijden. De toekomst, dat is heel eenvoudig. Ik ga proberen met mijn twee voeten op de
77
Hoofdstuk 1
grond blijven staan en zeker niet euforisch te zijn omdat ik nu al praktisch twee jaar nuchter ben. Ik moet voor de rest van mijn leven op mijn hoede blijven. Té ver vooruit in de toekomst ga ik nog niet denken, want je kunt het niet voorspellen. Het gevaar zit dikwijls verborgen in een klein hoekje. Je weet nooit wat er komt. Neem nu bijvoorbeeld mijn broer… Die heeft ook een alcoholprobleem, al vindt hij van niet. Maar hij is nu wel al gecolloqueerd. Hij had dat ook nooit verwacht. Wat mij wel opvalt bij de opname van mijn broer is dat iedereen voor hem in de bres springt. Terwijl, als ik opgenomen was, niemand contact zocht met mij of Hans. Is het de geschiedenis die zich herhaalt en blijf ik voor altijd het zwarte schaap, vraag ik me dan af. Niettegenstaande blijf ik hem ondanks alles zeker steunen. Als naaste verwant, zoek je best ergens professionele hulp. Wacht liever niet tot het gaat escaleren of tot wanneer je er zelf aan ten onder gaat. Als partner is het zeker niet gemakkelijk. Maar als je het als partner niet aankunt, roep dan hulp in van een derde. Iemand die er professioneel mee bezig is. En het zal wel niet in dank aanvaard worden van de persoon in kwestie, maar op dat moment kun je niet meer. Laat ze niet gewoon schieten. Dat zou ik zeker willen meegeven. Want zelf zitten ze zo diep dat het onmogelijk is om er zelf nog uit te geraken. Geef als verwante ook niet te rap op. Waarmee ik wil zeggen: hoe hard je op dat ogenblik ook gekwetst wordt, ze hebben je nodig.
1.2.5. Els (in samenwerking met Griet Roets) “ Iedere minuut die ik leef, lever ik mijn persoonlijke strijd. Ik ben dus een vrouw die voor haar eigen leven strijdt. Zeg maar … een dame. ”
“Er was eens….” Wie ben ik? Ik ben iemand die erg zenuwachtig is. Ook een beetje angstig voor alles. En heel veel minderwaardigheidscomplexen. Mezelf altijd onderwaarderen. Ik voel mij tegenover een ander altijd minderwaardig. Er zijn misschien wel wat goede dingen aan mij ook zeker? Ik ben wel behulpzaam, iedereen zegt dat ik sociaal ben. Maar ik vind van niet. Ik mijd de mensen. Het zijn de anderen die zeggen dat ik sociaal ben. Ik ben een beetje op mijn eigen, ik heb wel een speciaal karakter. Op den duur word je zo. Van wat je tegengekomen bent in je leven. Ik heb weinig vertrouwen in de mensen. En ik zie echt graag dieren. Ik zie liever dieren dan mensen. Ik weet niet waarom. Ik heb altijd graag dieren gezien. Nu heb ik drie cavia’s en een parkiet. Ze misdoen
78
Verhalen van Leven met Psychische Problemen
mij niets (en met een schalkse glimlach: “ze durven alleen eens bijten”). Ik heb nu wel een vriendin bijvoorbeeld, maar die babbelt altijd over anderen. Dus ik peins: als ze weggaat met anderen, dan babbelt ze over mij ook. Ik steek dat allemaal weg, dat ik geen zelfvertrouwen heb. De mensen zien dat niet aan mij. Ik zou niet willen dat ze medelijden hebben met mij. Ik ben enorm veranderd met dertig jaar geleden. Ik liet vroeger over mij lopen. Ik liet mij van iedereen doen. Ik was dat gewoon van thuis. Ik heb verschillende assertiviteitscursussen gedaan. Of komt dat door iets anders? Ik heb al wel veel problemen ondervonden door mij niet meer te laten doen. Ik durf mijn gedacht zeggen, en vroeger durfde ik dat niet meer doen. Wat ik van thuis meekreeg, dat heeft met uw verdere toekomst veel te maken. Thuis mochten we niets. Ik heb twee zusters en een broer. Ik heb met een zuster nog goed contact, en met de rest wil ik zo weinig mogelijk te maken hebben. Er is veel te veel gebeurd. Nu ga ik de maandag en dinsdag werken, en in de namiddag ben ik zo uitgeteld dat ik niks meer kan doen, zelfs niet meer nadenken! Ik was vijftien jaar toen ik moest gaan werken van mijn ma. Ik was blij, want ik werd altijd gepest en geslagen op school. Waarom? Ze vonden dat ik een gewillig slachtoffer was. En als ik thuis kwam, kreeg ik klop van mijn ma. Ik sloot mij dan al alleen op, op mijn kamer alleen. Als klein kind, toen ik een jaar of zeven of acht was al. Ik kreeg heel de dag door klop, ik wist dikwijls niet waarom. Maar ik wist niet beter, ik peinsde dat het normaal was om slagen te krijgen. Als er iemand riep, of ik deed mij pijn, dan plaste ik in mijn broek. Ik was heel erg mager en ik had tanden die naar voor stonden. Maar als kind begrijpt je niet waarom ze dat allemaal met u doen. En ik begrijp het nog niet. Ik peins dat kinderen dat aanvoelen. Dat je gevoeliger bent. Ik moest dan voor kinderen spekken pakken. Dan kreeg ik geen slagen van hen, maar wel van mijn ma natuurlijk. Het waren allemaal meiskes. Ik heb dan in ‘t vierde gemengd gezeten, en de jongens pestten mij toch zo niet. ‘t Waren echt vooral de meiskes! Die zijn toch een stukske gemener onder mekaar. Af en toe een jongen die mij pestte uit het gebuurte, maar ‘t waren vooral de meiskes. Later ben ik naar de beroepsklassen geweest. Dat was daar ook juist hetzelfde liedje, ik werd daar ook wreed gepest door al die meiskes. Ik ging niet graag naar school. Ik maakte dat ik ziek was. Ik pakte de koortsthermometer, en ik hield hem boven ’t vuur. Dan toonde ik dat aan mijn moeder. Ik was ook al wel veel ziek als kind. Heel veel blaasontstekingen. Ik heb daar al heel mijn leven last van. Maar ik las heel de nacht boekskes met een pilelucht. Ik wilde heel de nacht niet slapen, zodanig dat ik de volgende dag ziek was. Ik was dan maar een jaar of zes. Ik was dan al een lezer. Ik pikte romannetjees uit de leeskoffer van mijn ma.
79
Hoofdstuk 1
Mijn zusters waren al getrouwd, dus die wisten ook van niets. Ze waren alle twee vroeg getrouwd. Mijn broer was de jongste. Mijn broer mocht alles doen, die kon niets verkeerd doen. En als mijn broer iets uitspookte, kreeg ik daar klop voor. Mijn vader had ook niets te zeggen. ‘t Was mijn ma die alles te zeggen had. Als ik 15 was, moest ik van school. Ik leerde nochtans goed. Ik moest als dienstmeid gaan werken. In een huishouden, elke dag van kwart voor acht tot ‘s avonds zeven uur, als de kinderen in hun bed zaten. En de zaterdag tot laat in de namiddag. Dat was alle dagen, behalve de zondag. Voor 5000 frank in de maand. Dat was met twee kleine gasten. Ik heb er iets aan opgedaan… Ik heb nooit kinderen gewild. Ik zie niet graag kinderen. Maar dat is misschien omdat ik zelf een tijd zo behandeld ben van die gemene kinderen. Ik had er schrik voor. Vanaf dat ze verroeren, ik kan daar niet meer tegen. Dan ben ik net zoals mijn moeder. Wij mochten ons ook niet verroeren. Raar hé? Ik heb nochtans altijd onder de kleine mannen gezeten, ook die van mijn zuster. Die had vijf kleine gasten, en ik moest altijd gaan thuiswachten. Ik heb drie posten gehad. Ik heb dat werk als huishoudster gedaan tot mijn twee- of drieëntwintig jaar. Dan woonde ik al alleen op mijn 21. Dan heb ik er mijn voeten aan gevaagd. Ik ben dan gestopt, het was mij beu. Ik was 21 en ik zei tegen mijn ma: “ik wil nu alleen wonen”. Ik zag het niet meer zitten thuis. Ik kreeg alleen mijn bed mee en anders niets. Ik had geen stoelen, geen tafel, niets. Ik had niets. Ik woonde alleen. Ik moest een lening aangaan, van 25 000 frank in die tijd. Dat was voor emmers, voor verwarming, voor een echte stoof, voor al van die dingen... Ik heb veel afval gekregen van mensen, borden, vorken,…. Van mensen die medelijden hadden. Ik woonde nog in mijn geboortestad. Ik kon bij niemand echt terecht. Ik had niet echt vrienden. Een oudere madam die veel dronk, daar ging ik veel bij. Dus ik dronk ook mee dan. Ik heb daar veel van gehad van dat mens dat de moeite was: glazen, tassen, borden,… Ik dronk mee met die oudere madam natuurlijk. Ik heb tot mijn 23 jaar gewerkt. Op het laatste dat ik werkte, heb ik mij ingeschreven in het leger. Dat duurde een maand of zeven vooraleer ik bericht kreeg. Ondertussen was ik al gestopt met werken. Ik had daar zwaar ruzie gehad. Ze beschuldigden mij van diefstal; maar ik had daar nooit iets gepakt. Ze zeiden dat ik nooit ergens anders aan werk ging geraken. Ze wilden mij niet laten gaan. Maar ik heb dan zelf mijn boel gepakt. Ik heb ze een proces aangedaan, omdat ze mij te weinig betaald hadden. Dan hebben ze mij van één jaar moeten terugkeren. Dat was veel die tijd, honderdduizend frank. Mijn moeder is dan mee gegaan naar het syndicaat. Die mensen zeiden dat ik diefstal pleegde. Dat ik koffie meepakte en met winst verkocht. Dat was een huisgezin, heel rijke mensen, een architect en een binnenhuisarchitect, met drie grote kinderen.
80
Verhalen van Leven met Psychische Problemen
Ze vonden mij misschien verdacht omdat ik daar soms zat toe kwam. Ik dronk toen veel. Ik durfde daar eens een colaatje drinken of een stukje chocolade eten, maar ik durfde dat niet zeggen want dat mocht niet. Dus als ik heel erg dorst had, ging ik soms een colaatje drinken. Ze beschuldigden mij dat ik olie en koffie mee pakte naar huis. En daarom ben ik op een zekere keer thuis gebleven, en ging ik niet meer werken. Ik had geen goesting meer. Ik kon dan nog een jaar van het OCMW trekken. En een tijdje later kreeg ik bericht dat ik drie dagen in het leger mocht doen. Dan zat ik nog een paar maanden thuis en dan mocht ik naar X. Dat leger, dat sprak mij aan. Dat was in X. Een week daar blijven. Ik bleef slapen in de kazerne. Eerst in X, een maand of vijf, en dan in Y. Heel in het begin was dat de zondagavond optrekken. We gingen ons eerst allemaal zat drinken. We moesten voor twaalf uur binnen zijn. Dat was dan tot de vrijdagavond. Soms moesten we eens een weekend blijven. Ik had wel een huis. Eerst kreeg ik een opleiding in het leger, chauffeurs van camions. Dat is heel slecht afgelopen. Ik heb mijn rijbewijs een paar dagen gehad, en na een paar dagen was dat weer inleveren. Na die drie maanden opleiding, heb ik dan in het wapenmagazijn gezeten. Ik moest wapens overhandigen aan de miliciens, wapens kuisen, kleren uitdelen aan de gasten, meegaan ’s middags om eten te gaan dragen als ze in de bossen zaten, en koffie zetten voor de grote bazen…. Die vrouwen die met mij een opleiding hadden gehad, waren er allemaal door. Ik was in het wapenmagazijn de enige vrouw. Die andere heb ik niet veel meer gezien, die moesten dan naar Luxemburg en zo. Ik heb in dat magazijn gewerkt tot ik mijn overplaatsing kreeg naar Y. Ik dronk te veel. Ik ging te veel op café. In X kon ik elke dag naar huis. Omdat ik er niet door was, heeft het een paar maand geduurd voor ik die plaats in Y kreeg. Het was nog ver genoeg, maar het kon ook in Duitsland geweest zijn! Ik had wel een goede treinverbinding. Ik moest de trein hebben van zes uur, en kwart na zeven was ik daar. Ik stond kwart na vier al op. Tegen dat ik ‘s avonds thuis kwam was het zeven uur. Ik kroop tegen tien uur in mijn bed. Ik heb dat graag gedaan. Maar in het begin werd ik wreed veel gepest. Dat stopte niet hé dat pesten! Dat was in X zo, en in Y ook weer zo. Het kwam weer van de vrouwen, niet van de mannen! Dat waren in X allemaal vrachtwagenchauffeurs, en het waren allemaal lesbische! Die konden dat niet verdragen dat ik met de jongens uitging, zeker? Die smeten mijn kamer ondersteboven, en van die dingen. Ik ging altijd met het mannenvolk weg. Ik amuseerde mij wel goed. Eigenlijk was dat pesten opgehouden in X van het moment dat de vrouwen waren daar weg waren. In het wapenmagazijn werkten er geen vrouwen meer. Ik ben dan iets tegen gekomen thuis, privé. Ik kon dan een half jaar niet gaan werken. Dat was van glas. Mijn zenuwen af, mijn pezen af. Dat was een stommiteit van mij. Ik zat zo in de put dat ik door een ruit had willen slaan.
81
Hoofdstuk 1
Kwaad zijn. Op uzelf en op heel de wereld. Ik was alleen, ik had geen vriend. Mijn eerste vriend waarmee ik samengewoond heb, heb ik dan leren kennen in het ziekenhuis. Daar ben ik anderhalf jaar bij geweest. Als ik 25 jaar was, ben ik voor de eerste keer opgenomen in de psychiatrie. Dan zijn ze mij komen bezoeken van het werk. Dan waren ze zo geschrokken dat ze mij niet meer gepest hebben. Eerst mij zo pesten, en dan zo draaien als een blad in de wind… Ik begreep daar niets van! Eerst deed ik een paar zelfmoordpogingen. Die vriend waar ik bij was, die sloeg mij alle dagen bont en blauw. Ik dacht dat het normaal was Ik wist niet beter. Daarvoor kreeg ik van mijn ma hele dagen slagen. En daarvoor had ik ook eens een vriend gehad, ik woonde daar niet bij. Maar ik kreeg daar ook slaag van. Dus ik vond dat normaal. Dan hebben ze mij bij de politie doorgestuurd naar een begeleidingscentrum. Er moet iets gebeurd zijn, maar ik weet niet meer wat. Dat slaan, dat was erg. De laatste keer dat het gebeurd was, was in een café. Ik had een koude schotel gemaakt, en hij kwam niet thuis. Ik ging hem zoeken, en ik vond hem twee huizen verder in een café. Ik zei: “waar zit gij, ik zit al van vanmiddag op u te wachten!” Dan is hij beginnen slaan en bonken. Dan zijn er andere ook op hem gevlogen. Hij had messteken gekregen. Hij lag gewoon in het ziekenhuis, maar de dag daarop was hij weer buiten. Ik ben daar nog een jaar en een half bij gebleven tot in 1985. Dan woonden we niet meer samen, we woonden al apart. Ik stond al in de psychiatrie ingeschreven. Ik had een rondleiding gekregen in de psychiatrie. Dat was de politie die mij naar daar gestuurd had, met al dat slaan. Maar ik wilde daar niet binnen gaan. Maar de dokter zei, “jij hebt meer nodig dan praten, je zou eigenlijk binnen moeten”. Ik had een rondleiding gehad, mijn ma was mee geweest. Ik wilde nog niet binnen gaan. Maar na dat incident in dat café, ben ik zelf binnen gegaan. Die wisten daar al van, van de dokter, dat het kon gebeuren dat ik binnen ging. De tweede dag dat ik in de psychiatrie was, kwam mijn vriend daar toe, strontzat. Ze zijn er allemaal naartoe gevlogen, en ik moest een valium krijgen. Ik was daar graag, ik had daar veel vrienden. Dat is nochtans raar in de psychiatrie. Dus dan zat ik weer zolang thuis, van het werk. Ik was weer zo lang niet gaan werken. Dan zijn mijn collega’s van de kazerne mij wel komen bezoeken, dat vond ik wel goed. Ik kwam er toen goed mee overeen. Dat was een hele kliek vrouwen. Ik ben dan alleszins weer beginnen werken! Dan had ik nog zoveel problemen met die vriend, dat ik regelmatig eens moest vragen aan de adjudant of ik een dag recupe kon krijgen. Hij stak van alles uit, hij betaalde mijn huur niet en stak het geld in zijn zakken. Mijn pacht had hij al meer dan een maand niet betaald. Dat was met voorgevoelens. Ik begon te peinzen op het werk. Ik dacht plots; er zijn LP’s weg van mij! En als ik thuis kwam, was dat inderdaad zo. Hij ging zogezegd gaan werken, maar dat was niet zo. Hij pakte eten mee naar het
82
Verhalen van Leven met Psychische Problemen
werk, en ik vond dat terug op de zolder. Dus hij ging helemaal niet werken. Ik kon dan mijn werk niet goed doen! Dan woonde hij nog wel bij mij. Na nog een grote ruzie is hij apart gaan wonen. En die ouders zijn die slaapkamer komen terughalen die ze voor ons gekocht hadden. Die televisie weg gehaald. Dan woonde hij op een kamer een straat verder. Dan waren we nog altijd niet uit elkaar. En dan op een zekere keer heb ik gezegd: nu is het gedaan. En gedaan is gedaan bij mij. Dan is het spelletje uit. En ik heb mij diezelfde week al een andere gepakt. Dat is iemand waar ik vier jaar bij geweest ben; iemand die twaalf jaar ouder was dan mij. In die periode heb ik ook veel thuis gezeten van het werk. Blaasontstekingen. En opnames in de psychiatrie. Ik geraakte nooit van die depressies af. Toen ik terug aan het werken ging, heb ik het eens aan de stok gehad met die sergeant. Ik had lang uitstel gekregen om mee te doen aan de dril, marcheren en al. En die was mij altijd aan het uitlachen, mij onder mijn voeten aan het geven. En ik zei op een zekere keer, “nu is het mij genoeg!” Ik ben weggelopen. Ik moest voor de krijgsraad komen. Maar de dokter zei: “Niets van! We gaan je weer opnemen, zodat je van dat leger vanaf geraakt”. Die dokter heeft veel gedaan voor mij. Ik was daar niet om te slapen, alleen overdag was ik daar. Ik moest daar therapie volgen. En dan heb ik een brief gekregen, waarin stond dat ze mij gingen komen halen van het leger met de ambulance. Ze hadden mij in de orthopedie gestoken; ik had net een gebroken been. Dan hebben ze mij in de psychiatrie gestoken van Nederoverheembeek. Daar heb ik afgezien. Ik zat daar bij de ergste gevallen; opgesloten. En ik mocht niet meer naar huis. En mijn dokter heeft daar naar iedereen gebeld die hij kende. Iedereen die hij te pakken kon krijgen. En dan op een zaterdag heeft er mij één laten gaan. Mijn vriend die toen bij mij was, belde naar mijn dokter of hij mij kon helpen. Dat waren allemaal heel zware gevallen. In de week ging dat nog, maar in het weekend niet. De luitenant had dat bevel gegeven om mij te komen halen uit de psychiatrie met de ambulance. Dan heb ik bekijks gehad. Ik mag er niet op peinzen dat zoiets nog eens zou gebeuren. Ik had daar niets in te zeggen. Ik hing nog altijd af van het leger! Ik ben daar tamelijk lang geweest in dat militair hospitaal. Ze deden daar niets. Ze sloten mij alleen maar op. Geen onderzoek of niets. Ze gaven mij alleen maar pillen. Ze peinsden waarschijnlijk, “we gaan ze hier eens een tijdje houden”. Ik peins dat die luitenant daar heel veel aan te zeggen had. Die luitenant was mij die laatste tijd altijd maar aan het zoeken. Ik was eens thuis met een blaasontsteking, en ik had geen telefoon. Ik moest twee straten verder naar het telefoonkot, en recht daartegenover was de dokter. En als ik thuiskwam, zat er een telegram in de bus dat ik mij moest gaan tonen.
83
Hoofdstuk 1
Ik moest direct de trein pakken, en mij gaan tonen. Ik toonde mij, doodziek, en dan zei hij koelbloedig: “Ja, ‘t is goed, ga maar weer naar huis”. Ik mocht niet buiten als ik ziek was zei hij. Ook niet om te bellen in het telefoonkot. Dan heeft hij mij eens een week gestraft. Dat was een week dat je niet naar huis mocht. Ik moest daar een hele week blijven. Die had een piek op mij, maar ik heb nooit geweten waarom. Ik was nochtans altijd aan het werken als hij binnenkwam, maar toch…. In het leger maken ze u, of ze kraken u. Mij hebben ze gekraakt. Ik ben dan nog eens een week gestraft geweest. Ik was zwanger. Ze wisten dat op de medische dienst. Ik was twee maanden ver. Er moesten er een paar binnen blijven, ik ook. Ik zei: “Ik ben zwanger”. Maar ik moest een briefje voorleggen van de huisdokter, zeiden ze. Deze die gestraft waren, riepen ze op. En dan moesten we lopen met rugzakken en al. Tegen het einde van de week had ik altijd maar bloedingen. En hoe meer ik zei dat ik mij niet goed voelde, hoe meer dat ik moest lopen. Die vent van de medische dienst, die pleitte voor mij bij die luitenant. Maar dat was geen avance. En ik had dan een miskraam. Die meiskes van mijn dienst gingen nochtans kleertjes maken voor mijn baby. Ze gingen mij helpen. Ik was zwanger van die vriend die vier jaar bij mij geweest was. Een mens staat daar niet altijd bij stil, bij zijn leven. Dat vind ik nu wel straf. Ze kwamen mij halen en ik had daar niets aan te zeggen. Je mocht u privé laten behandelen, maar als dat te lang duurde dan moest je naar het militaire hospitaal. Als ik thuiskwam, moest ik voor een raad komen vol met mannen. Dan heb ik mij laten afkeuren. En ben ik op pensioen gesteld. Ik mocht niets zeggen van mijn advocaat, geen woord. Ik ben dan in pensioen gesteld toen ik 27 jaar was. Ik was 23 als ik binnen ging in het leger. Dat is niet mijn schoonste periode. Die vent had het wreed op mij gemunt! Met zijn domme bril op zijn neus… Ik zie hem nog voor mij! Toen ik afscheid ging nemen van mijn collega’s, hadden ze een afscheidsreceptie georganiseerd zonder dat ik ervan wist. En een kadootje gekocht: een tinnen bord met mijn sterrenbeeld er op, een grote bloempot, en een levende cavia. En achteraf heb ik ze nooit meer gehoord of gezien. Raar, eerst mij zo gepest, en dan… En toch heb ik nog altijd schone herinneringen aan het leger. Ik heb daar veel meegemaakt, maar toch… Dan heb ik lang niet meer gewerkt. Mijn vriend, waar ik toen bij was, werd zelfstandig. Chappe-werken. Dat zijn ondervloeren. Ik had werk genoeg: telefoons van ’s morgens tot ’s avonds. Facturen opmaken. Ik had daar veel werk aan, want dat was mijn winkel niet. Ik ging mee naar de werken. Ik zorgde dat alles in orde was van het geld, en dat zijn knechten op tijd betaald werden. Dus ik had veel werk toen, echt. Dat deed ik echt graag. Maar hij dronk toen ook al veel. Dan is hij het slechte pad op beginnen gaan. Overal zijn voeten aan
84
Verhalen van Leven met Psychische Problemen
vegen. Dan is hij wreed beginnen drinken. Hij dronk eerst paters, maar op den duur een halve fles whisky ’s avonds. Alle dagen strontzat. Hij begon mij te vernederen, en hij zat met andere vrouwen. Hij heeft mij een keer of vijf buiten gestoken. Waar ik toen terecht kon? Een keer bij mijn zuster, een keer bij mijn ma, een paar keer in het ziekenhuis. Maar daar kon ik de dag erna niet zomaar weer naar huis. En hij kwam me daar altijd weer halen. En op een keer heb ik gezegd, ik kom niet meer weer. Hij stak mij buiten, zo zat van de whisky, en na een paar dagen kwam hij mij doodleuk halen. Ik zei: “Ik ga niet meer mee”. En drie weken later stond hij op trouwen. Zo rap ging dat! Dat was met iemand uit een café. De dag voordat hij ging trouwen, kwam hij mij lastig vallen. Dan heeft mijn ma naar zijn ma gebeld. Ik heb nog veel last van hem gehad. Hij kwam mij altijd lastig vallen. Dan is hij met iemand anders getrouwd. Met iemand uit een hoerenkot. Hij had haar daar leren kennen. Mijn moeder en familie wisten dat hij in de hoerenkotten zat. Maar ik wist dat niet. Achterna is er nog veel uitgekomen. Als ik daarvan weg was, was ik nog verplicht om drie uur per dag bij hem te werken. Want ik was bij hem ingeschreven. Dus ik moest dat allemaal verwerken! Ik werd daarna lang opgenomen. Ik woog maar 46 kilo meer, op drie weken tijd, van af te zien. Ik zat in de kliniek, maar hij zat nog in dat huis van mij. En mijn beestjes zaten daar nog binnen! Dus heb ik veel moeite moeten doen om hem daar buiten te krijgen. Want dat geld ging van mijn rekening, en hij woonde daar nog. De huisbaas heeft er dan voor gezorgd dat hij er uit moest. Alles stond daar van mij: mijn meubels, mijn beestjes, alles! En ik mocht daar niet meer binnen, want hij zat daar met een andere. De eerste drie weken zat hij daar met die met wie hij ging trouwen. Maar die trouw is dan niet doorgegaan. De volgende klap was dat mijn ma gestorven is. Mijn moeder heeft twee jaar met kanker gelopen. In september 1989 is ze dan gestorven. Ik was er bij en mijn twee zusters waren er ook bij als ze stierf. Dat was wel zwaar, die laatste maanden. We hebben nog samen kerstavond gevierd. Dan zei ze al: “Het is de laatste keer dat ik kerstavond vier”. En dan moest ze kort na nieuwjaar naar het ziekenhuis in Leuven, en dan is ze altijd achteruitgegaan. Het rare aan het verhaal is dat mijn moeder echt bijgelovig was. Als er iets ging gebeuren, zei ze, kwamen de eksters haar waarschuwen. Wij geloofden dat niet, wij lachten daarmee. Ze zei, als ik dat met mijn hand [ze bedoelt haar zelfmoordpoging] had meegemaakt, dat ze het al wist. En als ze op haar sterfbed lag, hebben mijn zuster en ik gezien dat er een ekster op het venster kwam kloppen. Die ekster kwam echt tegen het venster tikken. Wij hadden daar altijd mee gelachen, en nu gebeurde dat weer! De sirene ging de eerste
85
Hoofdstuk 1
donderdag van de maand, van tijdens de oorlog is dat. En mijn moeder stierf, en de sirenes begonnen te loeien. Ik praat daar af en toe nog met mijn zuster over. Mijn oudste zus zei: “Nu ben ik uw moeder, nu zal ik voor u zorgen”. Dat is mij zuur opgebroken. Ik heb veel miserie gehad met mijn oudste zuster in al die jaren. Met dat geld en al. En ze is vals! Ik was op dat moment opgenomen in de psychiatrie. Ik heb het er wel heel moeilijk mee gehad. Ik was toen zonder vriend. Ik ben toen in 1990 via de psychiatrie wel beginnen peinzen aan werk. Ik ben daar zelf opgekomen. De psychiater zei: “Als je het niet gaat kunnen, zal ik wel een briefje schrijven”. Ik zei kwaad terug: “Als ik het niet probeer, dan kan ik het ook niet weten”. Hij geloofde niet dat ik het kon. Ik werkte in een beschutte werkplaats. Eerst overdag van alles gaan leren. En achter een maand in ploeg gaan werken. Ik heb dat echt graag gedaan. Ik heb dat gedaan tot eind 1994. Ik werd toen wel ontslagen, maar ik wilde dat zelf. Ik was veel te veel ziek. Ik had daar een probleem; verliefd geworden op een ploegbaas. Ik had er een relatie mee, ik heb mij een beetje laten misbruiken. Dat is uitgekomen via de sociaal assistente. Ik heb er dan over kunnen babbelen met de baas. Die ploegbaas had dan al lang een ander lief, waar hij mee samenwoonde, een andere ploegbaas. Dan kwam hij het ene moment vriendelijk en lief doen, en dan andere snakken en bijten. Dat was wel lastig. Dan is hij verongelukt, met zijn moto, omver gereden door een spookrijder die een stuk in zijn voeten had en geen rijbewijs. Ik zat juist ziek thuis als ze dat telefoontje deden dat hij verongelukt was. Ik wou naar de begrafenis gaan; en ik heb mogen gaan. Ze dachten dat het niet zou lukken. Ik droom daar nog altijd over. En daarna was dat het daar hetzelfde niet meer. Ik werkte er niet meer graag. Een jaar nadat mijn moeder gestorven was, kreeg ik rechts zenuwpijnen. Op dezelfde dag dat ze gestorven was. In september het jaar nadien. Op den duur werd dat erger en erger. Aanvallen van zenuwpijnen, verschillende keren op een dag. Ik heb gezegd: “Ik zou graag hebben dat ik mijn ontslag krijg”. Dat was niet te doen, ik ging altijd opnieuw gaan werken en kreeg weer zenuwpijnen. Ik heb dat in de Blik gezet, van mijn zenuwpijnen. In het AZ in X heeft een dokter die zenuw weggesmolten. Toen was ik al bij die vriend waar ik zes jaar bij gebleven ben. Ik had hem leren kennen op café. Tussen die ploegbaas en die vriend van zes jaar in, had ik ook al vier relaties gehad. De ware niet vinden hé. Dat was zonder samen wonen. Met die nieuwe vriend had ik het laatste jaar al zenuwpijnen. Daarmee heb ik vijf jaar samen gewoond. Dan een huis gekocht. En ik heb daar maar een jaar gewoond. Hij is ook weer beginnen drinken. Hij had lang niet gedronken, en dan begon hij weer. Hij verdronk heel zijn loon. En bleef altijd op café zitten. Dat was geen leven meer.
86
Verhalen van Leven met Psychische Problemen
In het begin gingen we altijd samen uit. Op het laatste begon ik ook weer te drinken om van de miserie af te zijn. Ik ben bij hem gevallen in 1993. Toen werkte ik nog. In 1994 ben ik gestopt. Ik heb dan een half jaar niet gewerkt. Dan ben ik gaan samen wonen. Dan heb ik zes jaar of langer niet gewerkt. Ik deed wel vrijwilligerswerk. Omdat ik anders te veel thuis zat. Bij het Rode Kruis, en in het bejaardentehuis, en bij oude mensen gaan thuiswachten. Dat was écht iets voor mij. Ik kreeg daar een kleine vergoeding voor. Ik stak dat geld dan in een potje. Maar als mijn vriend dat in zijn kop kreeg, brak hij mijn potje open en was hij ribbedebie met mijn geld, alles gaan verbrassen op café. Ik sta thuis nu met een groot spaarvarken. Van juli tot eind februari gespaard, en het zit nu vol! Alle dagen 50 eurocent! Ik zei tegen mijn vriend waar ik nu bij ben: “als ik nu nog bij mijn vorige vriend samen was, het was al lang weg geweest”. We hadden daar een huis gekocht, en dat ging ook altijd slechter. Ik ging altijd gaan schreien bij de vriend waar ik nu bij ben. Ik wist geen weg meer. Ik moest mijn problemen eens kwijt. Dan zijn we toch samen naar de bank gegaan, dat ik mijn deel terug wou. Ik had er wel het meeste in gestoken. Mijn psychiater zei altijd: “Je moet zorgen dat het niet allemaal van jou komt”. Zijn moeder was een enorme moeial. Ze wou altijd dat we het duurste pakten. Zo was ze altijd bezig. Ze betaalde dan af en toe iets zelf. Dus achteraf heb ik een half miljoen terug gehad. En heb ik een nieuw huisje gehuurd; mijn ex-vriend wou mij zo rap mogelijk buiten. Ik was ‘s morgens vroeg boven alles in dozen aan het steken. Ik was aan het schreien. Hij had de politie gebeld om te zeggen dat ik met een mes achter hem had gezeten. Maar dat was niet waar! Hij zei dat ik met een mes voor hem had gestaan. Hij wilde mij gewoon buiten, omdat er ’s avonds een andere bij hem ging komen wonen. Dat was voor mij te veel van het goede, dat ik thuis kwam, en dat zij in mijn zetel zat. Ik had eens gekookt bij Geert, ik ging daar blijven slapen. Ik mocht waar ik woonde niet binnen van mijn ex-vriend. Hij had mij buiten geklopt. En Geert was met zijn ex-vriendin op schok. Ik dacht dat hij daar weer bij was. Ik wilde in mijn eigen huis zijn maar dat kon dan niet. Dan heb ik ook weer domme dingen gedaan met een mes, in mijn polsen. Dan ben ik weer in de kliniek geweest. Mijn ex-vriend kwam mij toch halen. Mijn oudste zuster had gezegd dat ik daar drie dagen moest blijven. Dan is het gedaan geweest met mijn huidige vriend. Ik ben dan weer in mijn eigen huis gaan wonen. Mijn ex wou wel dat ik zo rap mogelijk in dat ander huisje ging wonen, dat had hij gehuurd. Dan ben ik met al wat ik had moeten opnieuw beginnen. Behangen, geverfd, dingen voor aan de muur… In het begin dat ik verhuisde, moest ik veel courage hebben. Mijn ex-vriend heeft alles behangen. Min vriend waar ik nu bij ben, heeft geverfd. Ik ben eigenlijk maar een week weggeweest van hem. Dan viel ik weer
87
Hoofdstuk 1
in een put. Liggen slapen in mijn zetel overdag. Dus dan drie dagen in de week dagtherapie begonnen. Daar ben ik echt goed geweest. Ik kwam met iedereen overeen. Ik kookte, veel therapie, veel assertiviteitstrainingen. Dan deed ik geen vrijwilligerswerk meer, ik had gestopt omdat ik al die miseries begon tegen te komen. Meer dan drie jaar geleden kwam er iets anders. Dan zag ik daar briefjes liggen van ATB. Die sociaal assistente belde naar Marie [trajectbegeleidster ATB]. Ze gingen soms eens samen gaan eten. Ik had dat tegen haar gezegd. Dus zo ben ik eerst in het oriënteringscentrum terecht gekomen. Drie dagen. Dat was daar echt plezant, dat wel. Ik mocht daar kiezen, een dagje keuken doen. Ik heb een dag daar in een school in de keuken geholpen, broodjes doen. Dat was mij veel te zwaar. Schotels doen, machines uitkuisen, schuren. Ik was kapot tegen dat het avond was. Die drukte van die school er nog bij, dat was niks voor mij. Dan ben ik ergens terecht gekomen voor een opleiding. Dat deed ik erg graag. Ik deed de opleiding bedienden. Ik had nog nooit een computer gezien, en dat ging echt goed. Maar wel problemen met mijn begeleidster gekregen, want op een gegeven moment mocht ik niet meer voort leren! Ik zat al aan het derde deel van Word. En plots mocht ik niet meer, en moest ik buiten. Ik heb het nooit duidelijk geweten waarom. Maar ik deed dat oneindig graag! Ze zei: “Je moet er zelfs niet op rekenen dat je in een beschutte werkplaats werk gaat hebben”. Ik heb nooit de reden geweten. Een andere cursist zei dat ze gewoon te veel cursisten hadden, en dat er een paar buiten moesten. Ik had twee jaar gekregen om veel bij te leren, en na negen maanden moest ik al buiten! Dan moest ik naar dat arbeidszorgcentrum. Ik moest daar schotels wassen en al. Ik zei tegen mezelf: “ik heb hier geen opleiding bedienden gevolgd om schotels te staan wassen”. De cursisten zeiden allemaal dat ze schrik hadden van die begeleidster. Dan plots stond er ook op die papieren dat ik in geen enkel normaal bedrijf ooit aan werk zou geraken. Dan ben ik daar weggelopen. Dan hebben ze me op een dag tien keer of meer proberen bereiken. Ze hadden schrik dat ik domme dingen zou doen. Dan heb ik achteraf alles wel verteld aan Marie. Maar als ik toen bij haar moest komen, kon ik niets zeggen, alleen maar schreien. Achteraf belde die slechte begeleidster dan regelmatig. Ik verstond dat ook niet. Ze wilde mij daar buiten, en dan doet ze weer poeslief. Ik heb het gezegd aan Marie ook, dat ik nog tot op de dag van vandaag niet weet waarom. Ik leerde iemand kennen tegen wie ze dat ook gezegd hadden; dat ze nooit nergens zou kunnen werken. Dat was kort na mij, dat zij ook buiten gesmeten was.
88
Verhalen van Leven met Psychische Problemen
Ik was 9 maanden bezig, en had twee jaar gehad om nieuwe dingen te leren. Ik wou nog niet direct werken, ik wou eerst bijleren! Ik had 7 maanden opleiding gehad, en dan twee maanden stage in dat andere centrum. De eerste dag na die twee maanden, zei ze direct: “we gaan kijken voor werk!” Maar ik zei dat ik eerst wilde bijleren! Dat ging het ene oor in en het andere weer uit bij aar. Ik moest subiet werk zoeken van haar. De dag nadien moest ik al naar de beschermde werkplaats. Ik kon mij niet verweren, zij was mijn begeleidster, en ik zat heel diep in de put. Ze speelde de baas over mij en mijn leven. Ik kon alleen maar huilen. Ze zei vlakaf dat het in een gewoon bedrijf toch niet ging lukken. “Iemand zoals u moeten ze daar niet hebben”, zei ze. Als ik later mijn werk van nu had, had ik zin om een kaartje te sturen. Ik deed niets anders dan huilen. Je begint, vol goede moed, en dan wordt dat weer afgebroken. Ze zat dan in een beschutte werkplaats met mij, maar dat lag mij ook niet. Ik vroeg: “Is er hier geen bureauwerk voor mij?” Maar dan zei ze vlakaf dat ik daar niet bekwaam genoeg voor was. Mij altijd zo afbreken. De dag nadien wilde ze naar een andere BW met mij. En ik zei: “Ik ga niet meer mee!” Dat was precies of ze met mij de vloer aan het dweilen was! Dan heb ik gezegd dat ik er mee stopte. Ik ben in die periode ook weggelopen. Ik zat dan enorm depressief. Ik moest dan een maand bekomen. Ik had een nieuwe fiets gekocht, en die fiets heeft mij er door geholpen. In april ben ik via het centrum algemeen welzijn, waar ik mijn psychologe had, bij een ander initiatief arbeidszorg terecht gekomen. Dan heb ik mijn gesprek gehad, en in augustus mocht ik al beginnen in de kaarsenfabriek. Dat is rap gegaan! Het was wel niet betaald. Vijf maanden in de kaarsenfabriek. Dat deed ik écht graag. Ze hadden mij daar allemaal echt graag. Ik was echt rap! Het was alsof er iemand achter mij zat. Als ik er zoveel deed per uur, wilde ik er altijd maar meer en meer. Die baas had mij ook graag. Veel leute gehad. Sommige dagen was het mij met dat groepswerk wel een beetje te druk. Als er een paar zagen bij zaten in de groep. Iemand die een hele dag zit te klagen steen en been. Maar dat werk deed ik graag. Er zaten daar wel veel dutsen, maar dat gaf niet. Geestelijk en lichamelijk gehandicapten. Ik kwam daar erg goed mee overeen. Dan was er een vacature vrij, daar waar ik nu zit! Ik mocht de week voor Nieuwjaar gaan kijken. Ik kreeg dan wel de griep zeker! En de tweede week na Nieuwjaar mocht ik beginnen. Een maand stage, en de maand daarna mocht ik beginnen. Het eerste jaar deed ik dat echt graag. We gingen eens uit eten, eens een feestje,…
89
Hoofdstuk 1
Toen ik daar een jaar werkte, mocht ik maar een halve dag in de week meer werken. Maar dat brengt geen inkomen binnen. Nu werk ik twee halve dagen; en dat is niet genoeg om mijn pacht te betalen. Dat is elke maand miserie. Ik heb nog een beetje geld van de ziekenbond. Dus tegen dat ik mijn geld van de ziekenbond krijg, sta ik al echt in het rood. Ik zou nu graag iets zoeken voor vijf halve dagen. Wat ik nu doe, doe ik niet meer graag. Ik krijg geen schoon werk. Zetels kapot maken. Knippen doe ik daar graag, met stof waarmee de zetels bekleed worden. Patronen knippen. Maar altijd met die zaagmachines en die messen, dat is voor mij te gevaarlijk. En toch wil ik niet zonder werk vallen. Waar ik nu ondersteund wordt, zeiden ze dat ik er niet moet mee in zitten als ik ontslag krijg. Ik doe nu wel graag fitness. Omdat ik veel problemen had met mijn familie, en met dat werk. Je peinst ondertussen aan niets anders, en je voelt u daarachter fit. Ik ben daar twee uur geweest vanmorgen! Ze zeiden: “Ben je nu nog bezig?” Maar ik ben in alles zo: ik wil altijd meer en meer . Met werk, met fitness, binnenkort gaan fietsen. Ik ben zo! Ik wil altijd meer en meer! Dat is niet altijd goed hé? In de zomer ga ik naar Knokke, naar Cadzant, naar Breskens, alleen met mijn vélo. Een keer naar Deinze… En dan hopen dat ik niet plat val… Maar je kunt overal wat tegen komen natuurlijk. Ik doe wel graag sport. Ik ging badmintonnen, yoga en bodystyling. En toen ik dertig jaar was, ging ik lopen. Wat ik nog allemaal gedaan heb… geturnd. Ik doe dat nu niet meer graag. Ik ga nu met een vriendin naar de fitness. Dat doe ik nu graag! Ik train om die miserie met mijn familie te vergeten. Ik ben gisteren op bezoek geweest bij een vriendin van de psychiatrie. Ik heb een cake gebakken, en niet te lang blijven zitten. Ze was echt content! Ze vroeg: “Gaan we eens naar Knokke gaan en gaan fietsen?” Maar ik wil dat liever alleen doen die dingen. Ik stel dat altijd maar uit, maar dat moet je eigenlijk niet doen hé. Morgen ga ik met mijn vriend naar Knokke. We gaan er een uitstap van maken. Ik heb de neiging om de zondag veel te veel op het werk te peinzen. De laatste vier jaar ben ik niet meer in de psychiatrie geweest. Ik weer mij dat ik daar niet meer naartoe moet. Ik peins: dat is het leven niet. Ik wil daar niet meer binnen. Ik heb nu goede contacten. Ik heb mij al veel laten gaan, en dan zie ik het niet meer zitten. Maar dat helpt toch niet op lange tijd. Als er te veel problemen op elkaar komen… Ik ben een vechter geworden. En daarbij, mijn beestjes zitten daar ook altijd op mij te wachten…. Ik heb veel aan mijn beestjes.
90
Verhalen van Leven met Psychische Problemen
1.2.6. Mo (in samenwerking met Charlotte De Winne) “ Ik zeg nooit ‘nooit’ ”
Een eerste ontmoeting, een eerste kennismaking, een eerste indruk. Ik heb met hem afgesproken in de voorziening waar hij werkt. Bij het onthaal vraag ik naar Chbabi. Die kennen ze daar niet. Ik herhaal de twee namen die ik had opgekregen. “Ah, Mo! Die kun je vinden in de refter nu het middagpauze is!” Een kleine verwarring door een verschillende cultuur... Door de regen haast ik me naar de refter aan de overkant van een binnenkoer. Bij het opendoen van een ietwat knellende deur zie ik een tiental mensen verspreid over verschillende tafels hun middagmaal opeten. Eén man schiet recht, stapt op me af en geeft me zijn hand. Hij heeft een kleurtje waar ik alleen van kan dromen. Zijn zuiders warme doch bedeesde lach zocht contact. “Ik ben Charlotte, blij je te zien!” Ik vertel hem een tikkeltje gegeneerd de vooren achternaam-anekdote. Hij moet lachen. “Je voornaam betekent eigenlijk ‘geschenk van’, is dat juist?” Verwonderd, trots en tegelijkertijd beschaamd kijkt hij op en vraagt me even later of ik koffie wil om op te warmen. We volgen onze neus, de geur van twee dampende koffies achterna, en stappen naar een leeg bureautje. De ontspannen, vertrouwelijke toon is gezet, Mo neemt me mee in zijn verhaal... *** Ik ben geboren in Gent, waar ik een goede jeugd heb gehad. In totaal zijn we met z’n zessen thuis. Mijn ouders komen van Marokko. Zij kunnen geen Nederlands, dat hebben ze nooit geleerd. Toentertijd is mijn vader hier komen werken als gastarbeider om zijn zonen en dochters een betere toekomst te geven naar onder andere onderwijs toe. Mijn lagere school heb ik gedaan in het college, een katholieke school. Mijn vader had dit gekozen omdat er niet veel ‘vreemdelingen’ (zet dat maar tussen haakjes) zaten. Ik ging er graag naar school, maar had er wel problemen met mijn huidskleur en zo. In het begin liet ik dat zo... nadien werd het me sneller te veel en begon ik te vechten en te doen. Het kwetste mij enorm als ze me ‘zwarte’ of ‘makak’ noemden. Toen ik klein was trok ik het mij niet echt aan, het deed mij wel iets... Maar hoe ouder ik werd, hoe meer ik vocht. Toen ik het zesde studiejaar daar afgewerkt had, stuurde mijn vader mij naar de school waar mijn twee broers naar school zijn gegaan: de technische. Hij had het ‘goed’
91
Hoofdstuk 1
(zet dat ook maar tussen haakjes) geregeld: de ene automechanica, de andere hout en ik moest elektricien worden. Maar ìk, ik had geen goesting. Om mijn tijd te vullen, voetbalde ik bij de ‘White Stars’. Ik was daar redelijk goed in. Mijn kameraden van daar gingen allemaal naar dezelfde school, een andere dan die van mij. Ik moest vroeg de bus pakken, dik tegen mijn goesting. Ik heb daar rap andere maten gevonden, meer de verkeerde maten. Gasten die de aandacht trokken en dingen uitstaken die niet mochten. Ik studeerde dan ook niet veel en zat veel buiten. Het was een ritueel van thuis komen, rugzak daar smijten en gaan voetballen. Voetballen was iets van mij, ik wou dat doen en ik geloofde erin dat ik er ging geraken... We brosten veel, de punten zagen er ook niet goed uit en ik had vaak een slecht rapport. Mijn vader was kwaad: “Jij moet stoppen met de voetbal, en studeren!” Zo heb ik een tijdje niet mogen voetballen, wéér iets dat niet mocht. Ook ‘s avonds had ik twee keer per week Arabische les. Ik verstond dat niet goed in die tijd... Ik was toen 14 à 15 jaar. “Waarom pakt hij mijne voetbal af?” Als ik goede punten had, zou ik terug mogen gaan voetballen. In het tweede middelbaar was ik er geraakt en de trainer was komen smeken. Mijn vader keurde het goed, maar vanaf het moment dat de punten weer slecht zijn... Mijn vader laat zich niet graag smeken, dus stond hij het toe. Die slechte kameraden rookten. We moesten binnen de muren van de school blijven tot het derde middelbaar. We vonden het dan ook plezant om eens te ontsnappen. We gingen naar een parkje ernaast, hoewel er niet veel te doen was. “Kom, we gaan een sigaret roken in het geniep, we gaan brossen, we gaan...” Dit herhaalde zich meestal de vrijdag tijdens de laatste uurtjes van L.O. Twee uur brossen en we gingen weg. Dat werd meer en meer... We waren op den duur minder op school dan ergens anders. Tot mijn vader thuis een brief kreeg waarin stond dat hij naar school moest komen met mij. “Het gaat niet meer, ofwel zetten we hem buiten, ofwel zoeken we een oplossing.” Mijn vader was woest. De directeur deed een voorstel: “We steken hem in een instelling.” Mijn vader was hiermee akkoord. Er was iemand meegegaan om de woorden van de directeur te vertalen naar mijn vader toe. Ik was nog nooit zo lang van thuis weggeweest. Mijn moeder had alles ingepakt en ik moest meegaan. Ik ben daar twee maanden verbleven, over het algemeen was het er wel “ça va”. Ik mocht daar ook roken, dat was daar geen probleem. Er waren ook mensen van Antwerpen en overal uit Vlaanderen. In het begin ging ik er niet naar school. Ik kon er sporten en er was regelmatig voetbal.
92
Verhalen van Leven met Psychische Problemen
Biljarten, kickeren en kaarten deed ik ook, om de tijd passeren. ’s Middags moesten wij daar een dutje gaan doen. Ik moet hier nog altijd om lachen, wie slaapt er nu ’s middags? Eerst kreeg ik in het weekend bezoek, dan mocht ik eens voor een tijdje naar huis gaan, en daarna moest ik van daaruit naar school gaan. Dit was een lange rit met de trein en de bus. “Hij doet zijn best.” Na twee maanden was dat dan afgelopen, maar vanaf het moment dat ik daar buiten was, dacht ik: mmmm, terug vrijheid! Vanaf mijn 16, 17 jaar begon ik uit te gaan. Jointjes en drugs had ik wel al gezien, maar ik had alleen nog maar een sigaretje gerookt. Toen ben ik de eerste keer in aanraking gekomen met drugs. Ook op school ging het verder en verder. Iemand van mijn klas had een soort papieren strips mee. “Straks gaan we dat in de les praktijk pakken!” Ik wist niet wat het was... Wat gaat dat geven? We hadden elk een half gepakt. Ik lachte met dingen die er niet waren en had de schaafbank ergens in geschoven, zodanig dat ik iets had kapot gemaakt. De meester was razend! Ik zei dat ik er niet aan was geweest. “Ga maar naar buiten!” Ik vond dat plezant, af en toe pakte ik een halfje. Tot op een avond dat ik er eens slecht van geweest ben... Ik dacht: nooit meer van dat! Drank en XTC gebruikte ik dus wel nog. Op een fuif ben ik ‘par hazard’ iemand tegengekomen. Hij botste tegen mijn maat. We begonnen bijna te vechten, maar we bedaarden. Even laten kwam diezelfde Hollander naar ons, hij gaf ons iets en we waren vrienden... “Oké, pak elk een half en je gaat wel zien.” We probeerden het eens. In het begin vond ik dat een leuke ervaring. Mijn benen begonnen te trillen en te dansen van hun eigen. Ik ben normaal gezien een verlegen jongen en toen praatte ik met iedereen. Van dan af aan kwam die Hollander regelmatig. Ik kocht dat dan aan een goedkoop prijsje. Ik begon stilaan ook zelf te dealen, met een hoogtepunt toen ik 19 of 20 jaar oud was. Samen met een paar kameraden dealde ik cocaïne en heroïne. Ik verkocht het, maar gebruikte toen zelf niets. In 1993 ben ik de eerste keer in ‘t gevang terechtgekomen. Dit voor een diefstal die voor dit alles gebeurd was. Ze hadden geen bewijzen, maar er was iemand anders die uit jaloezie onze namen had doorgegeven. Een vriend die ook dealde en ik werden opgepakt. De andere vrienden waren buiten nog aan het dealen, dus kwam er drugs binnen in de gevangenis via een meisje dat op bezoek kwam. Ik verkocht dan ook verder in de gevangenis. Ik heb in totaal toen drie
93
Hoofdstuk 1
maanden gezeten. Ik ben vrijgelaten in voorhechtenis. Daarna verkocht ik in discotheken en op straat. Toen zijn we in 1994 voorgekomen met 38 mensen. We hebben dan een serieuze straf gehad; ik kreeg drie jaar, voor de verkoop en het verhandelen van drugs. Van die drie jaar heb ik redelijk gebruikt: jointjes om de tijd te passeren, om geen besef te hebben van tijd, om mijn problemen te kunnen verwerken,... In een instelling met open regime heb ik verschillende opleidingen gevolgd. Daar was ook een voetbalploeg, maar ze hebben daar nooit kampoen gespeeld. Daar gebruikte ik heroïne om tijd te passeren. Tot ik mezelf voornam: “Ik ga daar mee stoppen en er een punt achter zetten, ik ga op zoek naar werk.” Drie maanden lang heb ik werk gezocht, ben ik naar de VDAB geweest, heb ik interim-kantoren afgelopen,... niets. Ik krijg toch geen kansen, ik heb een strafblad en ik ben een ‘buitenlander’. Hoewel ik in België geboren ben en dus Belg ben. Dus ik gaf het op. Ik was de moed verloren na drie maanden. Om 28.000 frank te ‘krijgen’ en geen kansen te krijgen om iets te verdienen, daar doe ik het niet voor. Ik ben dan iemand gaan opzoeken uit mijn vroeger milieu en heb dan maar een partij heroïne gekocht. Na een tijd begon ik ‘s avonds te gebruiken. Dit escaleerde van ‘s avonds naar overdag. In die zomer ben ik naar Marokko vertrokken, ik wou van mijn verslaving af. Daar ben ik twee maanden gebleven, zonder gebruik van enige soort drugs. Eens ik terug in België was, heb ik gebruikt van de eerste dag. Daar was er niets te vinden, ik dacht er niet aan. Ik zag geen mensen die er mee bezig zijn... Op een dag had ik nog eens afgesproken met iemand van vroeger in zijn appartement. Ik had 50 gram bij en nog geld van aan iemand te verkopen. Maar ik was getipt bij de politie. Ironisch genoeg pakten ze me rechtover de gevangenis terug op. Ik moest wéér voorkomen: ik kreeg drie jaar plus nog een beetje voorwaardelijk dat ik had staan. Er stond me vier jaar ‘bak’ te wachten. In die tijd dat ik in de gevangenis zat, was mijn zus overleden. Dit gebeurde tijdens de geboorte van haar kind. Ik kon mijn zus niet meer zien. Ze is begraven in Marokko, ik heb geen afscheid kunnen nemen van haar. Van 1998 tot 2002 heb ik die vier jaar uitgezeten. Toen ik vrijkwam heb ik onmiddellijk werk gezocht en bij de VDAB een opleiding gevolgd. Ik ging elke morgen naar daar. Met het openbaar vervoer was dat op den duur niet meer te doen. Ik moest er altijd om 8 uur zijn. Ik kwam altijd laat thuis en moest de dag erop terug om 6 uur
94
Verhalen van Leven met Psychische Problemen
opstaan. Ik gaf het op. Ik zocht werk. Een vriend had een vleesfirma en ik zou daar een vast contract krijgen op voorwaarde dat ik die opleiding had. Ik wou gewoon werken, kan dat dan niet? Ik was van plan om dan wel zelf iets te zoeken, ook al zou ik dan geen attest van een opleiding halen. Ik kon er op dat moment niet over praten met mijn justitieassistent. Want ik werkte gewoon verder, maar werd uiteindelijk opgepakt voor conditiebreuk. Toen heb ik twee jaar in de gevangenis gezeten en mij laten opnemen voor mijn drugsverslaving. De commissie die zou beslissen over mijn voorwaardelijke invrijheidsstelling liet mij wachten, wachten, wachten... “Wij zien geen motivatie in u”, zei de procureur. Maar kan hij dat in godsnaam zien in een gevangenis? “Als je hem nu laat gaan, kunnen we hem binnen de drie maanden terug halen.” Plots begon hij over mijn familie. Ik werd kwaad en had toen zelfs geen goesting om vrij te komen. Ze hebben het dan een maand uitgesteld. Toen babbelden ze over de ‘verleden keer’. Zolang men praat over mij en niet over mijn familie, ga ik akkoord. Men moet daar niet over praten, zìj zijn niet veroordeeld, ìk wel! Ze hebben me toen vrijgelaten begin 2004. Ik was wel verplicht om naar een crisisopvangcentrum te gaan. Ik voelde mij daar niet goed. Ik was toen niet afhankelijk van iets. Dat centrum was voor mensen die aan het afbouwen zijn, die juist van ‘buiten’ kwamen. Na twee weken mocht ik naar de basis gaan. Dat is de tweede fase. De laatste en derde fase is die van oriëntatie. Mijn oriëntatie was sowieso residentieel. Hoewel ik het niet zag zitten om nog eens twee jaar ergens binnen te zitten na x-aantal jaar gevangenis ging ik eens gaan kijken en stemde ik toe. “Je mag dit niet, je mag dat niet, je moet zitten, je moet hier blijven,...” Mijn oriëntatie probeerde ik. Als het me lukt, oké. Zoniet, dan stop ik ermee. Ik kwam daar toe in april 2004. In het begin had ik het er moeilijk, maar fase na fase heb ik heel het programma gedaan. Start – Fase 1 – Fase 2 – Fase 3 (residentieel programma) - naar het tussenhuis en terug komen werken naar hier, waar jij en ik nu zitten. Toen deed ik nog vrijwilligerswerk hier. Nu is dat veranderd naar een artikel 60 van het OCMW. Ken je dat? *** Ik wil gewoon via mijn werk iets nalaten dat goed is. Laten zien dat ik niet helemaal slecht ben... Ik heb dus hier eerst een paar maanden vrijwilligerswerk gedaan. Het was van moeten... Om aan het arbeidsritme gewend te geraken, moest ik van mijn drugvrij programma hier ervaring komen opdoen. Na dat vrijwilligerswerk kreeg ik van het OCMW een artikel 60 aangeboden. Ik zou geld ‘krijgen’ om
95
Hoofdstuk 1
vrijwilligerswerk te blijven doen. Ik deed mijn werk graag hier [initiatief arbeidszorg] dus ben ik hier nog steeds aan het werk. Ik krijg hier veel verantwoordelijkheid. Als er iets kapot is, of er moet iets opgelapt worden, dan breng ik dat in orde. Ik ben de polyvalente kracht hier: iets in elkaar steken, paletten vastbinden, schilderen,... Dat doe ik wel graag. De mensen die hier zitten doen soms moeilijk.. Maar dat trek ik me niet aan... ik kom hier gewoon werken. Ik heb nog steeds contact met de justitieassistent en volg nu ook nog ambulante begeleiding. Als ik onverwachts een brief krijg, moet ik gaan plassen. Dan testen ze mijn urine. Verder doe ik ook aan preventie. Ik geef lezingen over mijn ervaringen met drugs en criminaliteit in lagere en middelbare scholen. Soms vinden de jongeren het moeilijk te geloven, soms herkennen ze stukken van mijn jeugd. Ik probeer hen duidelijk te maken dat het niet oké is om drugs te nemen. Als ik iemand kan helpen, dan doe ik het. Het is niet van graag doen of niet. Ik voel me verplicht hen mijn verhaal te vertellen. Ik voel me daarom niet interessant of zo. Want ik ben allesbehalve trots op mijn verleden... In het weekend werk ik ook met jongeren. Hier verderop in de buurt is er een voetbalpleintje, en daar ga ik wat trainen. Ik begeleid daar dan de jeugd. Met de jongens daar wat voetballen... “Ga je me dat trucje leren, gaan we een matchke spelen,...?” Leutig! Ik speel dan eens met hen mee, we verdelen ons dan. Als ik ze tegenkom op straat, dan hebben ze veel respect voor me, ze luisteren en vertellen. Ze hebben het vaak moeilijk, ik versta hun wel... Als ik die jongens kan helpen om daar te zijn, dan blijven ze tenminste van straat, dat is beter! Dat doe ik wel graag. Arbeidstrajectbegeleiding? Dat ken ik niet. Ik heb volledig zelf mijn traject afgelegd. Ik denk niet dat ik echt psychische problemen heb gehad. Ik weet goed genoeg wat en wanneer ik het gedaan heb, ik besef het volledig wat ik heb gedaan. Ik klasseer mezelf onder gedragsproblemen. Ik wist dat ik kon gestraft worden voor mijn daden. Soms wordt men niet begrepen, ik had geen andere keuze. Ik hielp mezelf, het is een soort van overleven dat ik gedaan heb. Ik kan werken, maar soms als je geen kans krijgt, geef je het snel op. Mijn werk hier zie ik als een springplank. Een springplank naar een nieuw leven, hoewel ik nooit ‘nooit’ zeg. Maar ik ben van plan om iets te doen op mijn eigen, iets zelfstandig. Ik smeedde al plannen met mijn broer om een handel op te starten in tweedehands auto’s. Dit doe ik niet omdat ik denk niet aan werk te kunnen geraken. Ik weet gewoon dat ik capaciteiten heb om niet voor iemand
96
Verhalen van Leven met Psychische Problemen
anders te werken. Het is dan niet meer van moeten, maar van doen. Hoe harder je werkt, hoe meer je zelf verdient. Op dit moment betekent werk veel voor mij. Vroeger zou ik niets gedaan hebben, behalve op straat lopen. Hier verdien ik iets en beteken ik iets. *** Soms doe je dingen omdat je geen keuze hebt. Ik kreeg geen kansen. Ik heb niet altijd de juiste keuzes gemaakt in mijn leven. Soms zit je in die positie en heb je geen uitweg, kan je niet zeggen “ik ga het anders doen.” Ik ken nu nog steeds mensen die bezig zijn in het milieu. Ik heb het moeilijk om ze te kwetsen, omdat ik niet met hen mag ‘klappen’. Het kan er niet in bij mij dat ik nu niet vrij mag kiezen met wie ik omga. Laatst kwam ik iemand tegen, en moest ik onmiddellijk mee naar het politiebureau. “Meneer, ik doe niets! Ik kwam hem toevallig tegen...” Dat gaat er bij mij niet in. Ik ben goed bezig, ik werk, ik ben écht goed bezig. Dat irriteert me. Het werkt demotiverend als men je blijft viseren. Ik durf te wedden, moesten er twee ‘witte’ gestaan hebben, dat ze niet zouden gecontroleerd hebben. Dat wordt hier constant gedaan... Die rellen in Frankrijk? Dat kan hier ook gebeuren. Ik voel mij echt geviseerd. Dat maakt mij kwaad! Toch doe ik mijn best, en toch nog niet genoeg. Soms heb ik goesting om te zeggen: “Ik ga naar een ander land, een nieuw leven beginnen en letterlijk en figuurlijk blanco herstarten” Ik zou soms willen weggaan. Het verleden zou je niet mogen bepalen, het is om weg te vagen. Daar geloof ik niet meer in. Het blijft mij volgen en bepaalt mij op elk moment. Nu doe ik het volledig anders. Ik voel me goed in mijn vel. Ik heb geen drugs meer nodig. Ik geniet van het leven, van alle goede dingen. Ik verzorg mezelf, ik zit goed in mijn vel. Iedereen zijn verleden en toekomst is al lang geschreven. Het is de wil van God, je kan er niet onderuit. In het Wim zeggen we ‘ton destin’. Alles is al opgeschreven. Mijn familie gaat God nooit kwalijk nemen voor wat er gebeurd is... Het is te hopen dat de goden me gunstig gezind zijn.... en jou ook, met je studies. Mijn ouders wonen hier ook in de buurt. Alleen mijn zus woont in Brussel, de rest woont hier. Familie is belangrijk. Ze moeten hun niet schuldig voelen! Wat ik gedaan heb, heb ik zelf gedaan.
97
Hoofdstuk 1
Mijn familie is heel belangrijk voor mij. Wat ik ook deed, ze hebben me altijd gesteund. Een tijdje sprak ik mijn vader niet, omdat hij echt kwaad was. Mijn zus steunt mij ook. Haar dochtertje zie ik ook elke dag. Als je in moeilijkheden zit, is het enkel je familie op wie je nog kan rekenen. Vrienden uit het milieu hebben je nodig voor geld, of om te gebruiken... Maar steun als je in de shit zit, heb je daar niet van. De eerste keer dat ik in de gevangenis zat, had ik het moeilijk. Ik wist niet wat het was. De anderen die je daar binnen zit, ken je toch hè. Automatisch wordt het dan gemakkelijk omdat je die mensen dan kent. Het bezoekmoment is het lastigste. Emoties, verdriet,... In begin kreeg ik veel bezoek, in de andere gevangenissen was dit slechts één keer om de twee weken. Ik belde dan wel elke dag. Financieel steunden ze mij daar ook enorm. Niemand van mijn familie heeft ooit in het gevang gezeten. Ze waren niet content, maar ondanks dat hebben ze me altijd gesteund. Mijn geloof in God heeft me ook geholpen. Als de wil er is... Ik zeg nooit “nooit”. Ik kan nu niet zeggen of ik zou terugvallen in die cirkel. Ik kan het aan mijn eigen en aan niemand beloven. Ik heb goeie voornemens. Het is beter niets te zeggen en gewoon te doen! Het is nu moeilijk voor mij om een andere vriendenkring uit te bouwen. In het centrum zeiden ze dat ik een vereniging moest zoeken, nieuwe vrienden maken. Maar dat vind ik niet zo evident. Misschien is het risico groot dat je hervalt zonder vrienden, maar ik vind het te moeilijk. Ik kan moeilijk babbelen. Nu tegen jou wel. Jij luistert dan ook zonder oordeel. Maar ‘een vlotte met de mond’ ben ik niet echt. Ik moet eerst de mensen beter leren kennen, pas dan kan dat opnieuw groeien. Er zijn twee culturen, ik ben hier een vreemdeling, en in Marokko ben ik ook een vreemdeling. Mijn manier van kleren, mijn manier van praten,... Ze zien dat daar dat ik Europees ben! Ze beschouwen mij als een buitenlander. Om de twee jaar ga ik er drie weken op vakantie. Wij hebben daar nog een huis en grond. Vrienden heb ik daar niet, kennissen wel. Wanneer ik de kans krijg ben ik terug eens naar daar. Het is niet écht lastig. Ik zit gewoon in die situatie, zoals een staatloze. Moest ik écht kunnen herkiezen, zou ik tussen die twee werelden wonen: in Spanje. Langs de ene kant heb ik dan uitzicht op Marokko, langs de andere kant zie ik in de verte het slechte weer. Moest ik iemand tegenkomen die mee wil, zou ik dat wel in mijn hoofd kunnen steken om dat te doen.
98
Verhalen van Leven met Psychische Problemen
Nu ben ik meer bezig met mijn huis. Ik moet nu juist nog verhuizen, misschien dit weekend zit ik al in mijn huis. Dan sta ik er alleen voor. Ik denk dat mijn zus blij zal zijn als ik weg ben.
1.2.6. Brigitte (in samenwerking met Caroline Vandekinderen) Het is niet evident. Het is zeker niet gemakkelijk in deze wereld. En de toekomst… Ik heb geen wit beeld, ik heb eigenlijk een zwart beeld. Tussen grijs en zwart. Ik ben vaak een zwartkijker. Maar ik ben ook realistisch. En ik word ook gewaar met de loop van de jaren wat er allemaal gebeurt rond mij. En dat er heel veel mensen zijn zoals ik… Wees maar gerust, er zijn er heel veel. Ik vind het jammer dat mensen die poten aan hun lijf hebben en die willen werken… dat het niet wil lukken. En hoe komt het? Door wat komt het? Ik hoop dat ze deze mensen kunnen blijven helpen en dat men daar met de tijd nog beter kan op inspelen. Wij willen werken, maar wij moeten ook de kans krijgen. Ook al zijn we niet gediplomeerd, vind ik dat we in de buitenwereld toch de kans moeten krijgen. Ook in andere sectoren. Niet alleen in onderhoud, maar ook bijvoorbeeld in secretariaatswerk. Dan hebben wij ook het gevoel: “Wij doen iets voor de maatschappij.” En ik ben nu een vechter. Ik heb die kracht. Ik bezit ze en ik gebruik ze ook. Dat is mijn sterk punt. Maar niet alle mensen hebben die kracht. Die heb ik wel. [Brigitte krijgt tranen in de ogen]. Ik ben een overlever. Ik overleef, al moet ik het met minder doen. Ik overleef. Ik heb het heel mijn leven al gedaan. En vaak is dat nemen en geven, maar vaak nemen ze meer af dan dat gij in feite neemt. En voor de mensen die achter ons komen, ik weet niet wat dat gaat worden. Hopelijk mag ATB nog lang bestaan en mogen zij nog heel veel mensen helpen. Als ik mijn steentje daartoe kan bijdragen en daarin kan helpen door mijn verhaal te vertellen, dan is dat voor mij geen probleem. Zolang het verteld wordt zoals het werkelijk is. Dat moet je weergeven. Ook al is de realiteit schrijnend, ook als is ze zwart, pikzwart. Ze is er. *** Ik heb zitten nadenken en zou in de toekomst misschien wel opnieuw willen dansen. Ja, de microbekes zijn opnieuw aan het bijten. In het begin dat ik werkte, danste ik de Latijnse dans. Dat deed ik graag. Maar dan zijn die TVseries begonnen en ik ben die beginnen volgen. Maar de microbe komt weer op. Ik denk er ook aan om opnieuw naar school te gaan. In plaats van te dansen misschien toch mijn school verder doen? Ik ben nu al zo ver gekomen. Ik zou mijn computerdingen willen verder doen. Ik heb mijn laptop en ik zou misschien volgend schooljaar, als het allemaal een beetje beter is, verder willen doen.
99
Hoofdstuk 1
Mijn verhuis is ook nog niet concreet gepland. Het zal allemaal een beetje afhangen van mijn financiële toestand. Ik heb zelfs al naar Guy Verhofstadt geschreven. Eén van zijn collega’s, zijn rechterhand waarschijnlijk, schreef in een brief dat ik naar sociale woningen kan gaan. Voila. Maar daar staan ze met wachtlijsten. Mijn maat Jan en ik zijn er al over bezig geweest, of we toch niet samen iets zouden zoeken, een huis of een groot appartement met twee slaapkamers of zo… Iets wat we deftig kunnen huren. En waar er ook plaats is voor onze brommers. Want nu staat mijn duts ik-weet-niet-hoe-ver van hier. En dat begint allemaal aan mij te knagen en dat is niet gezond. Maar wij overwegen het ook vanuit financieel oogpunt in feite. De huren zijn ongelooflijk hoog. Het staat nog niet helemaal vast. Ook mijn huidige vriend Hans is er absoluut niet enthousiast over. Ik denk dat er echt maar concrete plannen zullen komen eens ik mijn geld in mijn handen heb. Ik ga niet eerder iets doen. Ik heb nog niets kunnen sparen. Anders ben ik al aan het sparen voor volgend jaar. Tot nu toe heb ik nog niets kunnen sparen. Ik moet zelfs geld opzij leggen voor volgende maand. Ik ben nu drie dagen in verlof, maar ik heb dus drie dagen geen loon. Daar moet ik nu dus geld voor opzij leggen. Het zijn zware periodes … Ik probeer er zo weinig mogelijk aan te denken en zo zuinig mogelijk te leven. En dan dat werk er nog bij… *** Op mijn werk is mijn kotje waar mijn kuisspullen moeten liggen allesbehalve. Je zou het eens moeten zien! En ik heb nu gehoord dat het niet meer geverfd wordt. Het ziet er afschuwelijk uit: al die buizen en elektriciteit… De vloer is nog het schoonste. Maar het zal hen al te veel geld gekost hebben en ze willen er niets aan doen. Gewoon omdat het voor mij is zeker? En je moet daarvoor meer dan vier jaar voor hen werken. Je moet daarvoor heel die boel opkuisen en dan kunnen ze nog niet eens de moeite doen om dat kotje ook te laten verven. Ik vind dat echt schandalig. Ik ben in mijn gat gebeten. Maar de baas gaat het nog van mij horen, hoe ik erover denk. Ik ga het vragen, en als het niet verandert dan ga ik gewoon mijn bek en mijn pluimen houden en op een slag en een keer zullen ze het wel zien als er verandering in komt. Dan ga ik mijn handen uit mijn mouwen steken en het in een kleur steken dat mijn goesting is. En wees maar gerust: Ik heb hier wat zitten in haar kop… Roze en rood, en het zal tegen de muur hangen, zeker weten! Het in twee kleuren steken, dat zie ik zitten. Het is niet omdat ik daar de laagste in rang ben, dat ik mij moet laten doen. Vergeet dat maar! Dan mag er nog een groten baas voor mijnen neus staan, ik houd mij dan niet in. Nee nee, in het leven zijn zij evenveel waard als ik. Als wij sterven, dan sterven zij ook. Ze zijn evenveel als wij, allemaal gewone stervelingen. Alleen hun diplomaatjes zijn een beetje hoger, dat is het verschil. Maar dan vind ik niet dat ik mij om die reden moet laten doen. Werken in het
100
Verhalen van Leven met Psychische Problemen
onderhoud moet je niet onderschatten, zowel het werk van gewone poetsvrouwen als van industriële kuisvrouwen. Want dat is ook een job waar je eigenlijk weinig respect voor krijgt. Moest ik geen vechter zijn en niet op tijd op tafel kloppen, dan zou ik nog nergens gestaan hebben. En zonder een dikke nek te krijgen, zou ik eigenlijk fier moeten zijn op wat ik gepresteerd heb in die zes jaar. Kijken van het moment dat ik begonnen ben en dan waar ik nu sta. En dat heb ik aan veel mensen te danken. En dat is mijn doel. Altijd naar omhoog, naar omhoog, tot wanneer we niet meer kunnen. Vroeger kon je met mij doen wat je wilde. Nu niet meer. Nu heb ik zelf een mening waar ik voor uit kom. Ik kom meer op voor mezelf. Dat is veranderd met de jaren, met ouder en wijzer te worden en heel veel tegenslagen te hebben… Vroeger werd ik dikwijls gemanipuleerd door mijn goedheid, maar dat is nu gedaan. Het is nu ieder voor zich. Want wat loopt er nu tegenwoordig allemaal rond? Ikke, ikke ikke en de rest kan stikken. En de mensen die wel een beetje sociaal aangelegd zijn, krijgen het deksel op hun neus. Omdat ze te goed zijn en omdat ze het niet over hun hart kunnen krijgen om neen te zeggen. Ik kom dat vaak tegen. Ik zou eigenlijk meer neen moeten zeggen. Ik sukkel daar al jaren mee. Het is al jaren dat het mijn strot uithangt. Af en toe kan ik mezelf vervloeken omdat ik zo ben. De laatste drie, vier jaar ben ik heel veel veranderd. Ook door de zelfstandigheid die mijn werk mij biedt. Je wordt daar op een bepaalde manier door beïnvloed. Als je dan nog een tegenslag langs hier en een tegenslag langs daar hebt, sta je steviger in je schoenen. *** Nu wil ik als een volwaardige medewerker aanvaard worden. Ik laat me niet meer doen. Het spijt me voor de rest van de mensen. Het is niet omdat ik uit zo’n situatie kom, dat ze mij daarvoor moeten kleineren. Ik sta nu op een normaal werk en ik verdien eindelijk mijn eigen geld. Ik sta nu op mijn strepen, wat ik ook verdien. Uiteindelijk werk ik er al meer dan vier jaar. De eerste oktober ben ik daar officieel gaan werken. Ik heb die ervaring en ik weet hoe het draait. Ik vind het schandalig dat ik links gezet word. Het is precies alsof ze je als een klein kind behandelen. En ze weten nochtans godverdomme goed genoeg waartoe ik in staat ben. Maar als je hen iets zegt, gaat dat er langs hun ene oor in en langs het andere weer uit. Ze vragen me niks. Ze laten me gewoon links liggen, terwijl ik nochtans van alles op de hoogte ben. Op den duur ga ik zeggen: “Foert, kust mijn kloten!” Dan doe ik nog juist mijn werk en de rest moeten ze zelf kunnen doen. Gedaan met de goedheid. Ze zullen op mijn werk wel geweten hebben waarom ze me binnengepakt hebben. Mijn werk werd altijd
101
Hoofdstuk 1
goed gedaan en ze konden altijd alles aan mij vragen. Nu sta ik een gebouw van drieduizend vierkante meter te kuisen. Ik heb daar een paar maanden alleen gestaan en ik moest voor alles zorgen. En ze hebben een extra gebouw overgenomen, dus dat stuk komt er nu ook nog bij. Het was de bedoeling dat ze dat gingen laten kuisen door een kuisploeg van buitenaf voor de ‘vuile’ opkuis van de veranderingswerken. Maar uiteindelijk kwam het hen te kostelijk uit. De enigste die nog overbleef, was ik. Ik mocht het doen. En ik kan u beloven, het is keihard werk. En je krijgt er geen extra’s voor, dat is gewoon je loontje. In het begin was ik zeer kwaad. Ten eerste hebben ze er mij niet in gekend. Ten tweede hebben ze mij er niet over aangesproken. Ten derde heb ik geen enkele vergadering mogen bijwonen. Iedereen wist het en ik bleef in de kou staan. En dat vond ik niet eerlijk tegenover mij. Ik vind dat we met z’n allen rond de tafel zouden moeten zitten en zo samen naar oplossingen zouden moeten zoeken. Nu wordt iedere persoon individueel taken toebedeeld. Maar hoe kan dat efficiënt verlopen, als het niet efficiënt georganiseerd wordt? Dat gaat niet. En mij kennende, ik weet het sowieso al, ik ben geen gemakkelijke madam. Bij mij moet alles tot in de puntjes verzorgd zijn, of anders kun je er beter afblijven. Ook mijn karakter… zij doen het niet zoals ik het doe. Maar toch voel ik dat ik het niet meer alleen zal aankunnen… Er komen altijd nieuwe opdrachten bij en mijn eigen werk blijft liggen. Ik kan nooit iets echt goed afwerken volgens mijn planning, zoals ik het zou willen. Ze hebben me gevraagd vast voor hen te komen werken. Dat was eigenlijk een godsgeschenk uit de hemel. Op dat moment zag ik niets meer zitten. Ik heb in die periode zo’n twee jaar aan een stuk de ene tegenslag na de andere gekend. Ik ging toen opnieuw naar school. Ik begon meer voor mezelf op te komen en ik wilde dat onderhoud niet blijven doen. Ik werd een jaartje ouder. Gezondheidsredenen speelden ook een rol bij die beslissing. Ik heb voortdurend last van migraine en spierpijnen. Ik zet door en blijf ermee werken. Omdat ik weet: eens je stopt, ga je enkel nog achteruit en op den duur doe je niets meer. Dus ik geef het niet snel op. Maar ik moet ook aan de toekomst denken. Dus, ben ik twee jaar geleden terug naar de avondschool gegaan, ook wel met een duwtje van een dienst waar ze erkenden dat ik tot meer in staat was. Ik ben eerst naar het volwassenenonderwijs gegaan gedurende een poosje. Ik heb me daar toegelegd op de computer en ook gepoogd mijn Nederlands weer op peil te krijgen. Maar ik ben in een put terecht gekomen en ik ben ermee gekapt. Ik ben een half jaar niet meer naar school geweest, omdat ik het gewoon niet meer aankon. Ik was helemaal over mijn toeren. Dan werd mijn brommertje ook nog
102
Verhalen van Leven met Psychische Problemen
gestolen. Ik wilde absoluut een nieuwe brommer kopen, dus dat was continu geld sparen en de riem toe trekken langs alle kanten. De avondscholen herbeginnen twee maal per jaar en ze hebben mij opgeroepen voor het heraanvangen van de computerles. Ik ben er opnieuw voor gegaan en ben er terug wat bovenop geraakt. We leerden kleine aanzetten van word en excell. Zo is mij dat verder beginnen te boeien. Computer was niet theoretisch, maar je kon dat ook aanpakken. Je kon die materie voelen. Dat is wat ik nodig heb. Die voeling daarmee. Met kuisen is dat net hetzelfde. Iets mondeling uitleggen aan mij heeft weinig zin. Ik snap iets veel beter als je het toont en ik kan het dan ook beter in zijn context zetten. Op die manier moet ik mijn geheugen ook minder belasten. Psychisch zal er misschien wel wat aan de hand zijn. Helemaal normaal ben ik ook niet. Vroeger wou ik dat niet toegeven. Ik heb dat heel lang willen ontkennen. Maar in de loop van de jaren ben ik daarop moeten terug komen en nu begin ik dat beter te begrijpen in feite. Op sommige momenten ben ik zeer traag van begrip. Dus ik heb wel een achterstand tegenover de gewone mens. Sommige momenten kan ik met sommige mensen niet mee. Op het werk word ik dat ook gewaar. Op school heb ik mijn huidige vriend leren kennen. Hij geloofde sterker in mij dan ik in mezelf geloofde. Ik ben een beetje van de oude stempel. In die tijd was je niets waard als je van die scholen kwam. Ook bij het zoeken naar werk werd je daarmee geconfronteerd. Er werd op je neergekeken, omdat je maar een lager beroepsonderwijs had gedaan. In hun ogen is dat het laagste van het laagste. Dat is echt deprimerend en dat is me naar het leven toe altijd een beetje bijgebleven. Nu lijd ik er nog onder. Op sommige momenten kan ik niet in mezelf geloven. Ik zou het nochtans moeten geloven, want anders zou ik er niet komen. Natuurlijk ben ik een vechter en stribbel ik tegen. Die vechtlust, als ik dat niet zou hebben dan zou ik een hoopje niemendal zijn. Ik heb altijd gevochten voor mezelf om nooit te eindigen zoals mijn ouders. Ik wilde ook niet langer aanvaarden wat er vroeger gebeurd was. Van de negatieve wilde ik de positieve richting uit. Dan heb ik mij ingeschreven in een school om de beginbasis van Word te leren. Ik wilde ook voor bureauwerk gaan, meer secretariaatswerk, maar in die school ben je verplicht de combinatie van onthaal en toerisme te volgen. Onthaal alleen was geen optie. Jongens, is me dat een heel spel geweest. Bij bepaalde lessen stond de juffrouw het vooraan allemaal af te rammelen en wij moesten noteren. Dat ging over omgangsvormen, etiquette, over huisstijlen… Maar voor mij betekende dat niets. Ik moet het hebben van doen. Ik stelde voor om eens op proef te gaan bij dat toerisme, om te zien hoe dat daar marcheert in die hotels. Ik zou een stap verder gegaan zijn en praktijk
103
Hoofdstuk 1
willen oefenen in die richting. Maar blijkbaar is het zo makkelijk niet. Eigenlijk moet je eerst je basiskennis hebben. Maar theoretisch ben ik een grote dikke zero. Ik denk dat ik dat al veel vroeger geweten heb, maar dat ik dat nooit heb willen erkennen. Dus wat is nu het probleem? Wel, we hebben dat plan moeten afvoeren. Ik ben daarmee moeten stoppen. Na het eerste gedeelte van het halfjaar zeiden ze: “Brigitte, het spijt ons, maar wij kunnen u dat niet laten verder doen.” Dus ben ik daar moeten mee stoppen. Ik ben toen ook in een serieus zwart gat terecht gekomen. En in mijn Word groep verdomme had ik daar 96,5 op 100 gehaald. Dat was ongelooflijk dat ik dat gehaald had. En dat was gewoon… computer, je bent er mee bezig. Je voelt dat aan. Je zit te typen, en ondertussen zit je zelf te zoeken en te prutsen en te doen. En het is zo dat je het leert. Dat hoofd gaat maar pas mee wanneer die handen mee gaan. Ik ben dan in een zwart gat terecht gekomen en ik moest dan nog mijn cursus Word afwerken. Ik ging toen werken en drie keer in de week, op maandag, woensdag en zaterdag, ging ik naar school. Ik heb afgezien… Ik had niet eens tijd om deftig te eten, want ik kwam dan van mijn werk en dat was hopeloos, dan nog de bus op en naar de avondschool. En dat was zes dagen op de zeven dat ik vroeg uit mijn bed moest. Ik was echt uitgeput. Ik voel nog altijd aan mijn lichaam dat het nog niet in orde is. En dan heb ik ook nog dat tweede gedeelte van mijn cursus Word gedaan. Daarvoor heb ik uiteindelijk nog de moed gevonden. Mijn vriend heeft ook nog een beetje geduwd en getrokken. Hij geloofde in mij, en ik alweer niet. Ik was weer de zwartkijker. Ik ben er toch mee begonnen en heb toch ook wel 85 of zoiets gehaald, de tweede keer. Dus blijkbaar lag me dat. En ik zou daar dus nu in verder gedaan hebben, maar dan is er ook op mijn werk nog extra druk bijgekomen. Die problemen van dat werk komen daar nog eens tussen. Het bedrijf waar ik nu werk, heeft mij gevraagd. Maar ze kenden mijn werk. Ik had al meer dan drie jaar hun bureaus gekuist. Ik kuiste toen ook bureaus in ATB en toen kwam dat nieuw werk er nog bij. Ik heb ook nog op andere plaatsen gekuist. Ik stond nog altijd onder begeleiding. Veel van die organisaties gingen van mijn agenda geschrapt worden en op den duur ging alleen ATB nog overschieten en zou ik de rest van de dagen weer mee gemoeten hebben naar de kerken. Dat werk was te zwaar voor mij en ik zag dat dus niet meer zitten. Ik heb volledig voor het werk gekozen waar ik nu werk, omdat ik wist dat er anders fysieke problemen gingen opkomen. Ik heb in de tijd wel chance gehad met dat kerkproject. En dat Carmen er toen was, want die andere had mij zo zwart gemaakt als een rotte appel laten we maar zeggen. Echt waar, dat zijn zo van die mensen die jou kapot maken. Die breken je af tot op de grond, ook als het niet waar is. Ze hebben het gedaan bij mij en niet bij mij alleen. En toen was ik ook echt kwaad. Maar ik heb wel één
104
Verhalen van Leven met Psychische Problemen
voordeel gehad, dat vrouwmens van dat project zei: “Kijk, ik wil zien wat Brigitte kan. Ik wil zelf ondervinden wat Brigitte kan en ik wil zelf zien of ze capabel is om het te doen. En hetgeen jij hier zegt, dat interesseert me niet.” Daarmee heb ik geluk gehad omdat dat mens haar hart op de juiste plek had. En zo ben ik voor het eerst op stage gegaan. Dat was een soort tussenstap naar echt werk. Vooraleer ik kon beginnen aan die stage moest ik eerst een opleiding onderhoud volgen. Na een proefperiode kon ik op één april beginnen aan mijn officiële opleiding. Ik was al gespecialiseerd in onderhoud, dus dat ging. Maar had ik toen geweten wat ik nu weet, dan was het misschien heel anders gelopen. Maar op dat moment zit je in zo’n situatie waarin het moeilijk is te weten wat je wilt. Ik was al blij dat ik op proef kon gaan en dat ik stages kon doen. Mocht ik mijn keuze opnieuw kunnen maken, dan zou ik graag secretariaatswerk doen. Ik ben wel niet zo’n talenknobbel… Eens ik daar terecht gekomen was, hielpen zij mij verder. De taak van ATB was afgelopen en werd overgenomen door die organisatie. In ATB had ik een trajectbegeleider toegewezen gekregen, die mij verder heeft begeleid naar werk. Ze hebben mij daar altijd goed geholpen. Als er iets was, kon dat daar gezegd worden. Toen mijn migraine erbij is gekomen en mijn fysiek verminderde, als ik vragen had over scholing,… hebben ze mij altijd goed opgevangen. Op de plaats waar ik daarvoor begeleiding kreeg, hebben ze vaak gereclameerd: “Waarom moet je nog bij ATB aankloppen, wij zijn er toch ook, wij kunnen dat toch ook.” Zij kunnen dat niet. Zij kunnen zich niet helemaal in onze leefwereld verplaatsen. En ik ben een koppigaard. Ik weet het, en ik heb ook een grote mond. En als het moet, zal ik zelf vragen wat ik wil, bij wie ik wil. Niet bij hen. En vaak hebben ze zich daar kwaad in gemaakt. Maar ik heb mij daar nooit iets van aangetrokken. Ik ga bij de mensen die ik wil. Ik ben diegene die het vraagt en ik ben diegene die het zoekt. Mijn traject heeft een dikke zes jaar in beslag genomen. ATB was niet echt het startpunt van mijn traject. Na goed zeven jaar werkloos te zijn, kwamen ze van het OCMW zo plots uit de lucht gevallen: “Ah Brigitte, zou je niet weer terug gaan werken?” Zo is de bal aan het rollen gegaan. Zij zouden voor mij een opleiding regelen. Maar dat bleef aanslepen. De opleidingen waren al twee keer uitgesteld en zouden een derde keer worden verzet wegens een gebrek aan kandidaten. Het was mij beu om altijd van pier naar pol gestuurd te worden. Nog goed dat ik nog een beetje verstand heb en mijn vuist kan gebruiken bij wijze van spreken. Ik heb op die tafel geklopt: “Ik wil het zo, en kunnen jullie mij dat niet geven of garanderen, dan ga ik ergens anders aankloppen.” Ja, ik ben altijd al een heftige geweest. Ik ben geen gemakkelijke.
105
Hoofdstuk 1
En zo heb dan zelf de stap gezet naar dat oriënteringscentrum van ATB. Daar heb ik eerst een proefdag gevolgd. Daarna kwam een startersweek, zo’n week waarin je overal naartoe kunt gaan en waarin je jezelf kunt leren kennen. Ze testen je dan om te zien wat je aankunt, wat je niet aankunt, waarmee je problemen hebt… Ik heb een probleem als het te theoretisch is, dan kan ik niet mee. Bij mij moeten ze het in de praktijk brengen, ze moeten het tonen. Dat is veel beter voor mij, dan ben ik er veel rapper mee weg. Ik kan me moeilijk een beeld vormen van een mondelinge uitleg. Mijn verstand volgt wel, maar ik moet eerst met mijn handen kunnen werken. Het oriënteringscentrum heeft mij dan doorgestuurd naar ATB en daar hebben ze me dus op hun beurt doorgestuurd naar de Coupure voor opleiding en stage. Dat is één pot nat, van het één naar het ander en van het ander naar het één. Het oriënteringscentrum en ATB hebben hun verslagen samengevoegd en via hen ben ik opnieuw aan mijn Vlaams Fonds nummer geraakt. Via hen heb ik kunnen bemachtigen wat ik wilde, maar wat het jaar ervoor was mislukt. Voordat mijn traject startte, heb ik al heel wat miserie en gedoe gekend. Op sommige werken kon ik niet beginnen omdat ik te goed was, voor andere was ik dan weer niet goed genoeg. Ik zat op een stoel ertussen. Een jaar voor mijn traject van start ging, ben ik naar dat ander opleidingscentrum van ATB gegaan. Er was toen bij mijn vriendin een plaats vrijgekomen om te kuisen. Maar blijkbaar moest je een Vlaams Fonds nummer hebben. Ik had school gevolgd in het Buitengewoon Beroepsonderwijs. Dat is de laagste van de laagste categorieën, als je diplomagericht kijkt. Als we daarbuiten kwamen, kregen we automatisch een Vlaams Fondsnummer toebedeeld. Maar dat verviel na vijf jaar. Dat wist ik niet. Ik ben dus naar dat opleidingscentrum gegaan om proeven af te leggen en zo opnieuw mijn Vlaams Fonds nummer te krijgen. Maar volgens hen was ik nog veel te goed en ik kreeg geen nummer. Ik kon bij hen niet terecht. Dat was een serieuze slag in mijn gezicht. Ik was er echt van aangedaan, ik had een serieuze huilbui. In die periode dat ik werkeloos was, ben ik ook een paar keer langs geweest bij het opleidingscentrum waar ik in de keuken kon werken, maar dat lag mij niet. Toen zat ik ook verwikkeld in een heel zware periode met mijn vriend van toen. Die klootzak heeft me heel veel geld afgedaan. Ik heb ook vaak kloppen van hem gekregen, hij heeft mij afgeslagen. Hij had een serieus strafblad, van verschillende pagina’s voor het ontvreemden van materiaal, vechtpartijen… Zogezegd woonde hij niet bij mij. Zijn adres stond niet bij mij, maar wel al zijn gerief. Na anderhalf jaar heb ik dan de kans gezien om op een dag toch zijn boel buiten te zetten. Daarna heb ik samen gewoond met Tom. Niet lang, met moeite een maand of twee.
106
Verhalen van Leven met Psychische Problemen
Ik ben eigenlijk aan lager wal geraakt nadat ik een cursus professionele schoonmaaktechnieken gevolgd had bij de VDAB, maar nergens aan de slag kon. Professionele schoonmaaktechnieken was het enigste wat ik kon doen op dat moment. Voor andere opleidingen waren lange wachtlijsten of ik mocht er niet aan beginnen, omdat ik onvoldoende voorkennis had uit vroegere studies. Dat was ook al in mijn verkeerde keelgat geschoten. Ik ben vaak gaan solliciteren in hotels, maar dat ging met heel wat problemen gepaard. Het was toen al duidelijk dat ik dat tempo niet aankon, hoewel ik de technieken zelf heel goed bezat. Ze hadden toen al gezien dat ik dat tempo niet kon volgen. Maar ze hebben me nooit verder geholpen. Het was mijn toenmalige vriend, die me gestimuleerd had bij te studeren via de VDAB. Met Jan heb ik nog altijd contact. We hadden een LAT-relatie en dat ging heel erg goed. We waren alle twee nog jong en onbezonnen. Jan en ik woonden in hetzelfde appartementsgebouw, daar waar Robbe ook woonde. Robbe op het tweede en ik op het derde verdiep, zo kon hij mij nog een beetje in het oog houden. Dankzij Robbe ben ik nog goed terecht gekomen. Ik ben blij dat hij er was. Als het aan mijn moeder had gelegen, dan zou het geen rozengeur en maneschijn geweest zijn. Hij heeft voor mij gezorgd, tot wanneer ik op mijn eigen benen kon staan. Dankzij hem kon ik wat geld bijeensparen van mijn eerste job. Dat was het onderhoud van de juffrouw haar huis. In mijn laatste jaar gezins- en nijverheidstechnieken sprak ze me aan. Ze zocht iemand om bij haar te werken. Dat werd dan mijn eerste vaste werk. Ik heb er vier jaar gewerkt. Maar toen werd rebels. Vanaf mijn 16-17 begon ik te rebelleren, ik wilde dat leven niet langer… Mijn kindertijd, mijn jeugd… ik denk er liever niet meer aan terug, omdat het moeilijk en echt emotioneel was. Dat is een woelige tijd geweest en ik kan hem niet meer terug draaien. Ik kan het niet meer uitwissen. Wat er buiten mijn weten nog allemaal gebeurd is, kan ik niet navertellen. Daar rust zo’n taboesfeer op. Mijn mama vertelt zo nu en dan wel eens iets, maar zij wil er ook niet meer aan terugdenken. Ik neem het haar niet kwalijk, want in feite zou ik het ook liever niet weten. Hoe minder je weet, hoe beter voor jezelf. Voor een stuk is het een levensles en heeft het mij deels gevormd. Verwerk er maar enkele aspecten van in mijn levensverhaal, want het maakt me een stuk tot wie ik ben de dag van vandaag… Ik ben geboren terwijl mijn moeder volop in de scheiding met haar eerste man, de vader van mijn halfzus, verwikkeld was. Mijn moeder is hertrouwd met mijn vader. Toen ik 6 à 7 jaar was is mijn mama voort gegaan en is ons papa overgebleven. Mijn mama vertelt dit en ik vertel dat, en dat zijn twee
107
Hoofdstuk 1
verschillende verhalen. Ik vertel hier het mijne, zoals ik het heb zien gebeuren in de loop van omstandigheden. Mijn papa dronk bijna continu en mijn mama zag dat waarschijnlijk niet meer zitten. Maar ze had toch ook nog mijn jongere broer en ik? In mijn ogen heeft zij ons achtergelaten. Ik heb dingen gezien en ervaren als kind… Toen besefte ik het nog niet goed, ik was nog te jong. Maar ik weet wel wat ik toen gevoeld heb en ik weet wel wat ik meegemaakt heb. Als mijn vader gedronken had, sloeg hij regelmatig de boel kort en klein. Als je hem iets in de weg legde, zeker bij korte drank, dan had je ervan. Ik ben nog onder de tafel gekropen of onder de kasten als ik hem dronken zag binnenkomen. Ik ben ook seksueel mishandeld geweest door mijn vader. Na een paar weken is mémé, de moeder van mijn moeder, zich beginnen te moeien. Tussen mijn zes en zeven jaar heb ik mijn accident gehad. Ik heb een slag gekregen, waardoor mijn geheugen in feite niet meer in orde gekomen is, nu nog niet. Mijn vroegere vriend Louis vertelde me ooit: “Meiske, zorg voor uw eigen, naar iemand anders ga je niet moeten kijken. Naar uw ouders ook niet, want die staan ook niet voor u in. Uw moeder heeft u zelfs nog verkocht voor 9000 frank.” Bij mijn accident was de persoon die mij heeft aangereden in fout. Die was in dronkenschap. Mijn vader zou die papieren nooit getekend hebben, maar mijn moeder heeft getekend voor och arme 9000 frank. Mijn vader heeft dat ooit verteld aan Louis. Dat kwam bij mij als een boksslag aan. Ik ben dan beginnen te schreien natuurlijk, dat lag zeer gevoelig bij mij. Dat zeg je niet en zeker niet van een vreemde. Ook al is het uw vriend, het blijft ergens toch nog altijd ergens een vreemde mens. Ik had zoiets van, kan ik er aan doen? Mijn moeder ziet ook de gevolgen die ik nu draag van dat accident. Mijn geheugenproblemen zullen daar wel ergens mee samenhangen. Toen konden ze niets ontdekken, maar met ouder te worden is het begonnen. En die aanvallen van migraine en pijn in mijn spieren, kwestie vloeit dat daar niet allemaal uit voort. Je draagt dat mee en je probeert daar zoveel mogelijk mee te leven, maar toch… Vroeger ontkende ik alles. Ik wou het gewoon niet geloven. Maar met nu ouder te worden, moet ik het wel accepteren. Ik ging toen naar een echt goed schooltje. Op mijn achtste ben ik dan door mémé naar een PMS-school gestuurd, op internaat. Mijn broertje ook. Hij is vier jaar jonger. Er zaten veel kinderen van gescheiden ouders. De school was goed, maar het zijn vooral de gebeurtenissen met mijn ouders en mijn grootouders die voor mij emotioneel zeer moeilijk liggen. Het gebeurde dat we in het weekend naar huis mochten bij mémé, maar het kwam zeer zelden voor. Ik weet dat er heel veel problemen en ruzies waren, net zoals op de dag dat ik mijn plechtige
108
Verhalen van Leven met Psychische Problemen
communie moest doen. Mijn moeder was toen bij een zwarte. Dat was een heel goede vent. Maar hij wilde trouwen, en mijn moeder wilde niet. Dat is niet mogen blijven duren. Daarna is ze dan bij die postman gegaan en daar zijn we veel slechter vanaf gekomen. Ik was op sommige gebieden wel voor op mijn leeftijdsgenoten. Ze moesten mij toen al niet veel meer wijsmaken. Je ziet veel en daardoor leer je ook sommige dingen, al zijn die niet altijd correct. Je leert zeer vroeg met sommige dingen omgaan en met sommige consequenties. Van sommige dingen leer je dan later beseffen dat je ze gewoon niet mag accepteren. Dat zij dat misschien gedaan hebben…Goed, het zat een beetje in de familie. Ik heb daar stoten meegemaakt… Ik wil ze niet meer herbeleven. Maar als kind zie je dat allemaal. Ik heb dat allemaal voor mezelf gehouden. Er zijn weinig mensen die echt weten wat ik allemaal heb meegemaakt of wat ik gezien heb. Ik heb dat nooit aan iemand verteld. Ik durfde dat niet. Maar nu toon ik eindelijk mijn tanden. Wat zou je willen… heel mijn jonge leven gemanipuleerd… Nooit iets mogen vertellen over de dingen die ze uitstaken en die niet altijd correct waren. Ik heb gezegd: “In mijn leven niet, bij mij is het recht voor de vuist.” Zo heb ik op mijn negen jaar al beslist dat ik geen kinderen wil. Op school keken ze raar en zeiden ze dat ik me daarover nog niet mocht uitspreken. Maar als kind heb ik zelf genoeg meegemaakt, dingen die ik nooit kan vergeten. Vergeven kan ik, maar vergeten… daarvoor zijn de wonden te diep. Ze helen wel, maar ze genezen niet. Trouwen heeft ook nog nooit in mijn levensplanning gestaan. Ik heb genoeg gezien, dat mensen veranderen eenmaal ze getrouwd zijn. Het zijn allemaal lessen die je leert en onbewust sla je ze op en houden ze je bezig. Hoe ik dat ooit gered heb, ik weet het niet. Je moet het mij niet vragen, ik besef het nu nog niet. Ik heb dat gewoon allemaal ondergaan zeker als kind… ik ben wel nog altijd erg op mijn eigen. Vriendinnen en vrienden heb ik bijna niet… zeer zelden en heel weinig. Ze zijn dun bezaaid. Echte vrienden, had ik toen ook niet. Misschien door wat ik gezien en meegemaakt had, was ik erg afstandelijk. En door de dingen die ze met mij uitstaken en zo… Op internaat ben ik ook misbruikt. Er zaten daar veel meisjes, ook grote meisjes. Er zat er ene bij die haar libido niet onder controle had. Ik heb dat eigenlijk nooit tegen niemand verteld. Er zijn weinig mensen die dat weten. Maar het is wel uitgekomen. Het gebeurde ‘s nachts. Toen kwam ze naar de jongere meisjes. De middendeuren waren niet gesloten en je kon van de ene zolder naar de andere. Ze had al bij die andere meisjes geprobeerd. Tot het te warm werd onder hun voeten. Toen kwam ze bij ons. Ik had dat snel door en kon niet meer slapen. Om negen uur kroop ik in bed, maar tegen tien uur, vaak zelfs twaalf uur sliep ik nog niet.
109
Hoofdstuk 1
Ik heb nu nog steeds problemen met slapen. Ik was altijd bang dat ze ging terug komen. Ik hoorde geritsel en van alles. Onmiddellijk als ik voetstappen hoorde, gebaarde ik dat ik sliep. Ik zag dingen die niet helemaal correct waren. Ze hebben het bij mij ook een paar keer geprobeerd. Eén keer was het bijna gelukt, maar ik ben dan wakker geworden. Eerst was ze alleen, maar op een gegeven moment waren ze zelfs met twee. Ze heeft iemand kunnen meesleuren in haar ding. Het enige wat ik kon doen, was zorgen dat die deuren op slot waren om ons veilig te stellen. Ze is van school gestuurd toen enkele kinderen begonnen te praten. Ik durfde niet te praten. Ik had geen zin om dat allemaal opnieuw naar boven te laten komen en dat allemaal opnieuw mee te maken. Ik heb altijd gezwegen en gewoon mijn mond toe gehouden. Ook al hebben ze het ons 2030 keren gevraagd… Uit mij hebben ze nooit iets gekregen, maar ik was wel heel blij dat ze weg was. Dan zijn wij eindelijk rustig beginnen worden. Maar toch, die gevolgen zijn gebleven. Ik heb nooit echt verder vrienden en vriendinnen willen maken. Ik ben erg op mezelf gesteld. Vroeger was ik heel afhankelijk van mensen. Nu niet meer. Nu ben ik zeer zelfstandig. Ik heb eigenlijk niemand nodig. Dat vind ik. Ik heb alles wat ik moet hebben. Ik doe alles wat ik moet doen. Ik heb niemand nodig… Mijn relatie met mijn huidige vriend zit ook niet echt goed. Ik heb hem leren kennen via de avondschool en we zijn ondertussen twee jaar samen. Ik zie hem enkel in het weekend en misschien maar best ook, want hele dagen zou toch niet lukken. Ons karakters liggen niet dicht genoeg bij elkaar. Hij gelooft wel in mijn kunnen en op dat punt steunt hij me wel. Maar op andere gebieden liggen we dan weer zo ver uit elkaar. We zijn echt tegenpolen van elkaar…dat is ongelooflijk. Had ik het eerder beseft, dan bleef ik liever alleen. Niet meer die binding en al die teleurstellingen. Dat ben ik allemaal beu. In mijn ogen is het allemaal ziekelijk. Er is haast geen plaats voor een tweede persoon. Er is ruimte voor zover je niet in hun vaarwater komt. Zo voel ik het aan. En echt, zonder man kan ik gerust leven. Ik heb ze niet nodig. Ik heb ze echt niet nodig. Hoe de meeste vrouwen reageren als hun vent bij een ander loopt… ze maken zich van kant en weet ik wat allemaal. Mij kan dat al niet meer schelen. Ik ga hem zeker niet achterna lopen hoor. Integendeel, ik ga er mijn leven niet voor laten. Dat is iets dat al altijd sterk in mij is opgekomen. Ik voor een vent kruipen? Dat ze dat maar vergeten. Ik kruip niet. Zij kruipen voor mij niet, wel ik kruip ook niet. Daarvoor ben ik te zelfstandig. En met ouder te worden is dat nog erger geworden. Vroeger was ik meer afhankelijk. Nu zou ik gemakkelijker zeggen: “Kust mijn kloten.” Als hij van zijn tram wil maken, dan niet tegen mij! De week daarop heeft hij prijs en blijf ik thuis. Dan is het “Saluut jongen en de kost”. Af en toe verschiet ik wel van mezelf. Maar zo ben ik wel geworden.
110
Verhalen van Leven met Psychische Problemen
De laatste jaren heb ik ook wel het één en het ander meegemaakt met een vriend. We woonden eerst apart en zijn dan samen gaan wonen, maar dan heb ik toch wel mijn lesje geleerd hoor. Als ik vroeger een vriend had, dan moest die van mijn part niet betalen voor de TV, de elektriciteit… je verbruikt het toch sowieso. Maar bij hem was dat geen waar hoor. Alles werd gedeeld door twee. Hij heeft eigenlijk nog een beetje geprofiteerd van mij. Als ik het goed uitrekende, betaalde ik in feite te veel. Ik heb dat een jaar uitgehouden, maar ben dan op een gegeven moment helemaal zelfstandig gaan zoeken naar een appartementje. Dan heb ik ook nog iets moeten doen dat ik niet graag deed. Dat was een grote streep door mijn rekening. Ik moest vier maanden voorschot geven, terwijl ik gerekend had op drie maanden. Ik had gevraagd om dat in februari of maart te kunnen betalen, maar ze wilden niet toestemmen. En ik wist dat mijn vriend af en toe geld opzij legde. Hij had me ooit gezegd dat ik het uit de kast mocht nemen als ik het nodig had. Dus ik heb dat dan een keer gedaan en het heeft er dan dik opgezeten natuurlijk. Ik had het liever niet gedaan, maar niemand kon mij helpen. Al het geld dat ik voorhanden had, had ik reeds gegeven. Ik beloofde hem alles terug te betalen en heb dat ook gedaan. Maar dat heeft me mijn lesje wel geleerd. Ik denk dat het daarmee is, dat ik veranderd ben. De laatste drie, vier jaar ben ik heel veel beginnen te veranderen. Ik sta nu toch wel wat steviger in mijn schoenen. Daarna heb ik iemand anders leren kennen, de vriend van mijn vriendin. Ze was toen net gestorven. We zijn dan een paar keer weggegaan, maar dat was er zo één van de oude stempel: “Een vrouw die werkt moet als ze thuiskomt nog koken, wassen en strijken.” Ik zeg: “Maar ik zie dat hier niet zitten hoor, hier niet met mij.” En op een gegeven moment ben ik dan willen voortgaan. Hij heeft mij dan nog één keer kunnen tegenhouden, maar de tweede keer ben ik voort gegaan. Toen had ik mijn eigen appartementje gehouden, zodat ik kon terugkeren. In de week, als ik van mijn werk kom, heb ik eigenlijk niet veel te doen. Juist mijn beestjes - een cavia en een fret - verzorgen en er mee gaan wandelen of eens gaan winkelen. Als ik iets moet kopen, doe ik dat altijd op zelfstandige basis. Ik heb niemand nodig, want dat corrigeren daar moeten ze bij mij ook niet mee afkomen hoor. Ik durf wel eens af te spreken met mijn mama in de week. Of ik ga eens langs bij Jan of Robbe. Anders zit ik thuis naar mijn TV te kijken. Ik trek best mijn plan alleen. Met mijn papa heb ik minder contact. Als je niet belt, gaat hij niet vlug zelf bellen. Of er zou iets moeten gebeurd zijn dat het dringend is. Ik ben daar ook in
111
Hoofdstuk 1
veranderd hoor. Ik ben daar ook wat harder in geworden. Sommige momenten doet het wel pijn en heb ik daar wel last van. Maar ik heb ook voor mezelf de laatste twee, drie jaar uitgemaakt dat iedereen zijn leven heeft. Iedereen heeft zijn miserie en daarmee basta. Bij mij moeten ze niet meer komen, want je wordt onnozel. Je pakt dit mee, je pakt dat mee. Dan kom je bij je vriend en die accepteert dat niet altijd. Hij heeft daar ook zijn mening rond… Het is niet echt een gezonde situatie. Ook niet voor mezelf. Op een gegeven moment ben ik tot het besluit gekomen: nu is het ieder voor zich. In mijn huis moeten ze zich niet komen moeien. Ik moei me niet in het dat van hen. Mijn ma heeft het al geweten. [lacht] Verleden jaar lag ze eens bijna buiten. Ze kwam hier binnen en al wat ze hier zag staan, stond haar niet aan. “Ja kindje”, zei ze, “het wordt tijd da je een keer wat opruimt hé.” Ik zei: “Kijk moeder, daar is mijn deur, daar kun je gaan hé maat. Hier in mijn kot doe ik wat ik wil, daarbuiten doe jij wat jij wilt. Ieder in het zijne, en als het u niet aanstaat, mij niet gelaten. Daar staat mijn deur en je kunt vertrekken.” Dat was de eerste keer in mijn leven dat ik tegen mijn moeder zoiets gezegd heb. Ik was van mijn eigen verschoten. Dat heeft achteraf wel zoiets waarvan ik denk: “Brigitte toch, alstublieft.” Maar het is gebeurd, het is gezegd. En zij zei niets meer hoor. Met mijn zus heb ik ook geen contact meer sinds dat ene voorval met die beestjes. Luizen om het met de naam te noemen, luizen. En dat was ook het toppunt. Ze is aan mijn moeder gaan vertellen dat ik met luizen was toegekomen en het was geen waar. Ik had ze over gekregen van hen en ik wist het niet. Mijn broertje hoor ik wel af en toe nog. Tot mijn elfde heb ik op die PMS-school gezeten. Ik was daar eigenlijk liever gebleven. Ik had daar ongeveer vijf jaar en een half gezeten. In mijn kinderjaren was ik ook heel veel ziek, dus zo kon ik nooit echt goed mijn lessen volgen. Van gezondheid ben ik wel de zwakste van de drie. Mijn ma heeft altijd al met mij gesukkeld, al van toen ik een baby was. En ik sukkel nu nog. Maar op sommige punten sta ik wel veel sterker in mijn schoenen dan zij allemaal. Dan ben ik naar een andere school gegaan dichter in de buurt. Maar ik heb er eigenlijk ook niet lang gezeten. Mijn broer had heel veel aanpassingsproblemen. Hij stak van alles en nog wat uit, de domste dingen eerst. Door zijn gedrag zijn we dan opnieuw veranderd van school. Ik heb daar een paar jaar gezeten. Daarna zijn we nogmaals verplaatst van school en werden we opnieuw op internaat gestuurd. Mijn broer kon zijn manieren niet houden en mijn moeder heeft zich laten overtuigen om ons op internaat te steken. Ze hebben ons voor twee jaar en een half zo ver mogelijk gestuurd. Ik was ongeveer geëindigd in het vijfde leerjaar. Dat was echt een mengelmoes van dingen, zodat ik het op den duur zelf niet meer goed weet. Alle vijf voeten een andere school. Dat deed mij
112
Verhalen van Leven met Psychische Problemen
ook geen deugd. Ik was maar een matige leerling in feite en dan nog continu ziek voor weken aan een stuk. Door mijn accident is het ook nooit meer goed gekomen. Er zijn bepaalde dingen waar ik waarschijnlijk nu nog de gevolgen van draag. Ik heb eerst nog mijn lagere school afgemaakt. Kort daarop ben ik naar het beroepsonderwijs gegaan. Dat was eigenlijk een jongensschool. Je leerde daar mannenberoepen: metser, houtbewerking… Als meisje hoorde je daar eigenlijk helemaal niet thuis. Maar ik mocht niet naar een school in de buurt om iets anders te leren, en ik heb dus nooit echt de kans gekregen om iets te leren wat ik graag wou. Ik heb altijd dingen gedaan waar ik eigenlijk niet achter stond, maar die ik als kind nooit anders heb kunnen doen. Ik moest gewoon maar volgen. Dat beroepsonderwijs heb ik anderhalf jaar gevolgd. Totdat mijn broer zo lastig deed dat hij naar zijn vader wilde. Die postman had weinig geduld. Ze hebben hem dan naar zijn vader gestuurd en ik ben alleen achtergebleven bij mijn moeder. Dat was de eerste keer in ons leven dat wij tweetjes werden gescheiden. Mijn broer weg… Langs de ene kant was ik wel blij omdat ik vaak gestraft werd voor zijn stommiteiten. Hij heeft eigenlijk een stuk van mijn leven verknoeid. Van de ene school naar de andere school… meneer kon zijn manieren niet houden. Zus zal wel komen… zus moest maar zien dat ze hem onder de duim kreeg. Op den duur liet ik mij ook niet meer doen. Ik begon ook ouder te worden en opstandig. Wat zou je willen, je wordt gestraft voor hem. Ik ben altijd al onrechtvaardig behandeld geweest. Langs de andere kant heb ik ook wel geweend. Tegelijk was het voor mij een kans om mijn vader terug te zien. Maar door die postman mocht dat dan ook niet, want ik droeg zijn naam niet. Dus hij was zogezegd mijn vader niet. Maar in werkelijkheid, in bloedverwantschap wel. Ik draag niet de naam van mijn vader, maar van mijn moeders’ toenmalige echtgenoot. Hij heeft mij nooit officieel afgeschreven. Daardoor heeft mijn echte vader mij nooit kunnen erkennen. Ik ben een betwistbaar punt. Mijn moeder heeft dat allemaal toegestaan. Iets wat ik ook nooit goedgekeurd heb. Ik was zestien jaar, terug thuis en alleen bij mijn moeder. Ik had een leeftijd bereikt waarop ik een beroep moest kiezen. Maar ik kon niet kiezen. Wat wist ik van kiezen? Aangezien ik al anderhalf jaar houtbewerking volgde en technisch tekenen kreeg, had de moeder van de postman er niets beter op gevonden van me naar het buitengewoon beroepsonderwijs te sturen. Daar ben ik terug in mijn tweede jaar begonnen. Dat was een aanpassing voor mij. Je komt van een ‘hoger niveau’ en wordt naar het buitengewoon versmeten. Technisch tekenen, wat ik zeer graag deed, viel weg. We leerden geen beitels meer slijpen, we kregen geen talen…
113
Hoofdstuk 1
Ik heb geen diploma’s kunnen halen in die buitengewone beroepsschool. Van de vakken die ik gedaan heb, heb ik niet één diploma. Ik ben het laagste van het laagste van het laagste zal ik maar zeggen. Maar het is ook niet plezant voor ons, ik heb er nooit iets kunnen aan doen, noch mijn ouders. Het kwam van de scholen uit. Als er te weinig leerlingen waren voor een vak, dan werd dat doorgeschoven naar een specialisatiejaar en afgevoerd. Ik heb mijn specialisatiejaar nooit kunnen doen. Dat is dus een serieuze streep door de rekening als je dat eens bekijkt voor later. Het is vaak schrijnend wat er gebeurt. Je moet vechten. Ik heb gevochten voor waar ik nu sta. En dan nog… Want het is nu nog vaak huilen met tuiten. W worden uitgebuit, omdat we niet hoog geschoold zijn. Ik moest nog achttien worden toen ik voor de eerste keer was afgestudeerd. Ik vond dat het al genoeg geweest was. Ik wilde gaan werken en centen verdienen. Mijn moeder wilde dat niet hebben en ik had nog twee maanden de tijd om een school te zoeken. Ik ben opnieuw naar diezelfde school gegaan en daar heb ik gezins- en nijverheidstechnieken gedaan. Dat was leren het huishouden doen: wassen, koken, strijken en naaien kregen we daar ook als vakken. Je kon een attest behalen na twee jaar. Ik ben dus opnieuw in het vierde begonnen en ben daar achttien geworden. In mijn allerlaatste jaar houtbewerking is er een kanteling gekomen. Er waren perioden dat ik thuis helemaal alleen zat en dan kwam een gewone vriend van mijn moeder, Robbe, op mij passen. Ik kon niet naar buiten, had niets van centjes, ik had met moeite kleren… Ik heb zwarte sneeuw gezien. Robbe is dan stilletjes aan voor mij beginnen te zorgen, tot mijn moeder het in haar bol kreeg voor de grote vakantie te vragen: “Zou jij voor mijn dochter willen zorgen?” De duts kon voor mij opdraaien en mijn moeder had haar handen vrij. Hij heeft nog twee jaar voor mij gezorgd en ik heb van hem nog heel veel geleerd. Maar kun je je dat voorstellen? Een vreemde mens heeft voor mij moeten zorgen. Mijn moeder was erg jaloers van wat ik kreeg van hem en hij nam me overal mee naartoe. Hij werkte op de universiteit toen en iedere woensdag ging ik bij hem op de universiteit, om papieren te sorteren en borden af te wassen… We gingen ook wekelijks samen op bezoek bij zijn vrouw in een home, omdat ze psychisch gestoord was. Zij was altijd content en ontving mij met open armen. Iedere keer als we vertrokken, zat ze te wenen. [Brigitte krijgt tranen in haar ogen] We hadden een goede band en haar dood was zeer pijnlijk voor mij. Ze kon wel eens haar kuren hebben, maar ik heb ze wel graag gezien. Haar eigen dochter zag ze niet veel. Die woonde ver. We waren daar al een paar keer op bezoek geweest, maar die familie keurde het niet goed dat Robbe voor mij zorgde. Ze waren er radicaal tegen, maar Robbe trok zich daar niets van aan en door hem was mijn jonge leven toch nog een beetje aangenaam.
114
Verhalen van Leven met Psychische Problemen
Tja, ik weet het, ik ben een hevig madammeke. En met ouder te worden, begin ik meer op mijn pépé te lijken langs mijn moeders kant. En dat was ook geen gemakkelijke vent. Mijn hevigheid zal ik wel van mijn moeder hebben. En die loomheid heb ik van mijn vader geërfd. Ik ben heel erg zelfstandig net zoals mijn mama, dat voel ik wel. Past op, ik geef ook wel eens graag een centje uit, eerder dan mijn vader en mijn broer. Die impulsiviteit kreeg ik wel van mijn mama. Dat het mij plots in mijn kop schiet. Denken aan iets en het moet gedaan worden. Ik plooi mij een beetje naar een ander. Maar als het mij echt beu wordt, ga ik het wel zeggen. Eens het te veel wordt, is het stop. Dat heb ik altijd in mij gehad en ik denk echt dat ik dat van mijn vader heb.
1.2.7. Francis (in samenwerking met Joke De Brakeleer) Ik ben Francis. Mijn halve eeuw wordt hieronder beschreven. Het eerste, tweede en derde studiejaar ben ik naar school Boterbloem geweest. Dat is een school voor doven, mensen met spraakproblemen en gehandicapten. Ik ben daar naartoe gegaan omdat ik mijn eerste woordjes maar gezegd heb toen ik zes jaar was. Daar heb ik drie jaar op internaat gezeten. Vanaf het vierde leerjaar ben ik naar het BLO geweest. Voor het eerste middelbaar hebben ze mij aangeraden om TSO te doen omdat ik eigenlijk te slim was voor het BLO. Dan heb ik één jaar textiel gedaan. Eigenlijk heb ik daar maar twee trimesters gedaan. Het was niet dat ik niet meekon, maar ik moest er wel heel veel voor doen. Veel meer dan in het BLO. En ik zag dat niet zitten, vooral dat spinnen niet. De leraar zei dat degene die het volgende les niet kon, tien regels moest schrijven. Wie het tegen de les daarna niet kon, moest 20 regels schrijven. We zijn begonnen met drie die niet konden handspinnen. Eén heeft het nog geleerd, maar we zijn met twee overgebleven die het niet konden. De regels straf bleven zo maar bij komen. Op den duur moesten we bladzijden straf schrijven. Dan deed ik dat niet meer natuurlijk. Ik had liever direct weven gedaan. Dan heb ik tegen mijn vader wel gezegd dat ik wou gaan werken. Ik heb dan werk gevonden in een carwash. Dat was mijn eerste werk. Dat heb ik één week gedaan en dan heb ik gezegd dat het niets voor mij was. Ik was nog niet klaar om te gaan werken. Dus dan ben ik terug naar school gegaan. De sociaal assistente van de school heeft mij dan gevraagd wat ik graag wilde doen. Met textiel in mijn gedachten, heb ik dan gezegd dat ik graag voor kleermaker wou leren.
115
Hoofdstuk 1
Ik wou wel terug naar het BLO. Omdat dat toch gemakkelijker was. Dan moest ik kiezen naar welke school. Naar het BLO wou ik niet omdat je daar op internaat moest. Op internaat wou ik niet meer gaan omdat je daar constant met anderen samen zit. Ik slaapwandelde ook toen ik op internaat. Dan legde ik me terug neer in het bed van een vriend. Ik wist dat niet natuurlijk. Die zei dan tegen mij dat ik uit zijn bed moest gaan. En ik zei dan: “Jij moet uit míjn bed.” Ja, ik wist niet dat ik in zijn bed lag. Maar als ik van die school weg was, was het gedaan met slaapwandelen. Toen ik 14 jaar was, ben ik terug naar mijn eerste school gegaan. Daar heb ik voor kleermaker geleerd totdat ik 20 jaar was. Ik zat daar wel niet echt op mijn plaats. Ik heb me daar wel goed geamuseerd. Want ik moest niet studeren. En dan was mijn eerste werk in de beschermde werkplaats. Wat ze daar juist doen? Daar moet ik eerst nog eens goed over denken. Het is ook al lang geleden. Het is een drukkerij, boekbinderij en kartonnage. Daar heb ik ongeveer drie jaar gewerkt. In die periode heb ik ook mijn Duitse vriendin leren kennen. Dat moet in ’77 geweest zijn. Mijn vader was afkomstig van Duitsland, van het Oosten. In die tijd stond de muur er nog. Op kerstavond in ’78 heeft hij een hersenbloeding gehad. Op Nieuwjaar is hij dan gestorven. Hij was nog bij zijn verstand. Hij was wel volledig verlamd Mijn vader was een visser en ieder jaar rond die periode ging hij vissen. Dat was niet zijn beroep, van beroep was hij mijnwerker. Hij heeft zijn beroep niet lang kunnen doen. Hij moest met springstof werken, en hij moest stoppen omdat stof had op zijn longen. Zijn dood was een grote schok voor mij. Mijn verdriet was enorm groot. Nu mis ik hem nog elke dag. Tegen hem kon ik alles vertellen. Bij mijn moeder heb ik dat minder omdat zij zich rapper zorgen maakt. Voor zijn dood ben ik nog naar hem en mijn halfbroer geweest. En toen merkte ik dat hij echt heel fier was op mij, omdat ik naar daar gegaan ben en mijn halfbroer gezien heb. Met mijn halfbroer heb ik nog een tijdje geschreven, maar dat is nu alweer lang geleden. Eigenlijk ben ik wel curieus hoe het nu met hem zou gaan. Eigenlijk zou ik hem nog eens moeten schrijven. Maar wie weet is het adres dat ik heb nog goed? Met mijn vriendin, de schoonzus van mijn schoonbroer, heb ik ook nog lang geschreven. Het was een heel mooi meisje. Ze was toen 17 en ik 22. Ze heeft meegedaan aan kampioenschappen. Ze ging ook naar de Olympische Spelen. Ze deed kogelstoten, discuswerpen en hamerslingeren. Na een tijdje is dat dan gestopt. Drie jaar heb ik met haar geschreven. We verschilden vijf jaar, en zij heeft dan haar man leren kennen. Je weet hoe het gaat.
116
Verhalen van Leven met Psychische Problemen
Mijn vader en moeder zijn eigenlijk gescheiden. Mijn vader heeft ook een gezin in Duitsland. Maar hij mocht daar niet trouwen. Hij moest eerst voor ons zorgen, zijn kinderen in België, tot we volwassen waren en pas dan mocht hij trouwen in Duitsland. Eigenlijk hebben wij daar nooit veel van gezien dat ze gescheiden waren, want hij was iedere dag bij ons thuis, zeker op het einde. Ik heb ook nog één halfzus en pleegzus en een broer. Mijn pleegzus was er al van voor mijn geboorte. Na mijn werk in die beschermde werkplaats, heb ik een opleiding schilder gevolgd in een opleidingscentrum voor mensen met een handicap. Dat heeft 22 maanden geduurd. Dan ben ik begonnen bij Stad Gent, als tewerkgesteld werkloze. Daar heb ik drie jaar gewerkt. Ik moest vooral appartementen schilderen. Eerst kreeg ik contracten voor drie maanden en dan twee keer voor een jaar. Daarna was er geen werk meer. Het was nochtans werk dat ik graag deed. Het is ook een mooie periode geweest. Goed gewerkt en veel plezier gemaakt. Na dat werk heb ik vijf jaar gestempeld. Af en toe ben ik bij vrienden wat gaan helpen. Tijdens die periode heb ik al die mensen op de coupure leren kennen via mijn neef. Mijn neef is nu hondenpsycholoog. Hij heeft het ver geschopt, van bewaker tot hondenpsycholoog. Bij die mensen mocht ik gaan werken. Ik moest daar schilderen, klusjes, zelfs kuisen. Bij die kinesist ben ik begonnen, maar ik ken nu bijna heel die familie. Net zoals bij die verzekeraars, zit ik daar nu wekelijks, voor werkjes en zo. Daarna heb ik werk gevonden bij een industrieel schildersbedrijf. Ze schilderen vooral in fabrieken. Meestal heel grote oppervlakken en heel rap. De helft van de verf lag dan ook op de grond. Dat mocht allemaal. Daar ben ik begonnen in augustus tot en met kerstmis. Dan hebben ze me mijn ontslag gegeven op een belachelijke manier. De baas riep me bij hem en hij zei “Hier, teken dit eens.” Ik vroeg wat het was en hij antwoordde daarop dat het mijn contract was. En dan zei hij “Je moet wel eerst dit tekenen” en dat was mijn ontslagbrief. Pas op, ik heb dan nog twee uur voor hem moeten werken. Zijn magazijn moeten opkuisen. Dan ben ik weer 3 à 4 jaar werkloos geweest, en ben ik daar opnieuw mogen beginnen. Dan heb ik er tien jaar gewerkt. Maar het was zeker geen plezante job. Het tempo lag voor mij te hoog. Ik kon niet zo vlug schilderen als de rest. Ik schilderde veel preciezer, ik morste ook zoveel verf niet. De bazen hadden dat gezien en daarom mocht ik nogal dikwijls de bureaus schilderen, wat toch wat makkelijker is. Vanaf dan werkte ik ook samen met een vaste persoon. Daar kwam ik goed mee overeen. Het was een Wimman. Soms, als we eens ruzie
117
Hoofdstuk 1
hadden, riep hij in het Wim en ik riep in het Nederlands terug. Hij is nu ook al dood. En zijn vrouw spreekt nu nog altijd tegen mij. Zij spreekt wel Nederlands. En pas op, wij wisten zelfs niet dat hij ziek was. Maar zo goed ken ik ze nu ook weer niet. Ik ben daar maar een paar keer binnen geweest om verf af te zetten. De anderen werden dan jaloers, omdat ik altijd de bureaus mocht schilderen, en ze zijn mij beginnen pesten. Op een dag in de winter was het in de namiddag erg beginnen sneeuwen. Ik was met mijn brommer naar het werk gegaan. Toen ik wou vertrekken van het werk, wou mijn brommer niet starten. Ze hadden de bougie afgekoppeld. Doordat het erop geregend en gesneeuwd had, lukte het niet meer om te starten. Nadien, als het weer opgedroogd was, kon ik het wel weer gebruiken. En het was juist vrijdagavond. Ik ben te voet met mijn brommer naar huis moeten stappen. Onderweg ben ik dan gestopt aan een cafeetje om iets warm te drinken. Ik vertelde tegen de baas wat ik voorhad en gelukkig zie die cafébaas dat ik mijn brommer daar mocht laten staan voor het weekend en hem komen halen als het beter weer was. Zo moest ik toch het gewicht van de brommer niet meer meesleuren door de kou. Daarna ben ik wel nog naar dat café geweest omdat die cafébaas toen zo vriendelijk is geweest. Ze hebben ook nog verschillende keren mijn banden plat gezet. Als ze maar één band plat zetten, valt het nog mee. Maar een brommer voortduwen met twee platte banden is echt niet gemakkelijk. Ze hebben me ook dikwijls uitgelachen met mijn stem. Dat is van vroeger al. Ik heb een spraakgebrek. Ik heb mijn eerste woord maar gezegd toen ik zes jaar was. Mijn stem was nogal hoog. Ik heb daar jaren logopedie voor gevolgd. Nu is het beter. Enkel als ik zenuwachtig word, schiet ze weer de hoogte in. Ze hebben nog veel andere dingen uitgestoken, maar daar vertel ik liever niet over. Op den duur was het zo erg dat ik er aan dacht om mezelf van kant te maken. Maar wel voor hun ogen. Ik heb ook echt een keer een strop gemaakt en gezegd dat ik het zou doen. Maar ze bleven me maar uitlachen en zeggen dat ik het niet zou durven. Ik heb het dan ook echt gedaan, maar me nog net op tijd bedacht. Een andere keer heb ik medicijnen genomen samen met drank. Die pillen heb ik wel nog op het werk ingenomen. Daardoor heb ik een auto-ongeluk gehad. Een auto stond geparkeerd op het fietspad, en ik ben er klop opgereden. Waarschijnlijk was ik versuft. Toen ben ik opgenomen in het ziekenhuis. Eigenlijk had ik niets, behalve twee goede tanden die ik kwijt was. Toen hebben ze mij implantaten gegeven. Toen is er een psychiater bij mij gekomen. Ik deed niets anders dan wenen en telefoneren. Mijn telefoonrekening was hoger dan de rekening van de kliniek zelf. Ik kreeg niet veel bezoek, dus ik belde iedereen op, mijn moeder, het werk,… Als ik iemand opbelde was dat voor meer dan een half uur. Die psychiater heb ik maar twee keer gezien in het ziekenhuis.
118
Verhalen van Leven met Psychische Problemen
De baas was het te weten gekomen. Waarschijnlijk uit medelijden heeft hij nog gezegd dat ik kon herbeginnen als ik wou. Ik heb dat ook gedaan, maar ik heb het niet lang meer volgehouden. Een week of twee, drie. De vaste persoon met wie ik werkte, had toen juist zijn ontslag gegeven omdat hij ergens anders kon beginnen waar hij meer verdiende. Toen zeiden de bazen dat ze met mij ook niets meer konden doen. En toen heb ik mijn ontslag gekregen. Maar de baas was bij mijn collega’s rond gaan luisteren, en was ik eigenlijk niet ontslagen. Maar toen heb ik zelf gezegd dat ik liever mijn ontslag wou. Eerst konden ze niets met mij doen en dan hadden ze weer werk voor mij. Ik heb daar wel graag gewerkt. Vooral op het einde werd het erger. Meestal mocht ik ook samen werken met die Wimman. En dat ging goed, totdat hij bij de rest van de groep kwam. Dan deed hij mee met de rest. In het ziekenhuis is Nele mij komen opzoeken, zij is van het Centrum. En zij heeft me echt heel goed geholpen. Het is dankzij haar dat ik er weer ben doorgekomen. Zij is de enigste tegen wie ik alles kan vertellen. Nu werkt ze er niet meer en is er iemand anders. Tegen haar kan ik ook wel veel vertellen, maar toch niet alles. Nele heeft er ook voor gezorgd dat ik meer buitenkom. Ik heb nogal last van drempelvrees. Ik durf moeilijk ergens alleen naar binnen gaan. Nu gaat het al veel beter. Maar dikwijls ga ik eerst drie, vier keer ergens naar toe vooraleer ik ergens binnen durf. Als er een afspraak gemaakt is, gaat het al veel makkelijker. Ik heb niet veel vrienden en Nele vindt het belangrijk om daar iets aan te doen. Met iemand alleen zal ik nog rap contact leggen, maar in groep zal ik mij eerder terugtrekken. Soms zeggen ze van mij dat ik een eenzaat ben, maar dat ben ik niet echt. Ik voel me gewoon niet zo rap op mijn gemak in een groep. Echt veel vrienden heb ik niet, dat vind ik wel spijtig. Eén goede vriend en mijn buddy Gabriel is ook een goede vriend. Maar op mijn werk heb ik geen vrienden. Met Gabriel is voorlopig de begeleiding stopgezet. ‘t Zal wel moeilijk worden zonder hem. Mario, mijn vriend, heeft er ook enorm last mee. Hij durft alles, hij heeft geen schaamtegevoel. We gingen overal, bowling, kinderparadijsje,… Dat mist hij het meest. In die tijd was ik aan het werk bij een vriend van dat ene schildersbedrijf. Ik heb daar dan ook een paar jaar gewerkt, maar in het zwart. Na een tijd wou ik dat niet meer. Pas op, ik werd wel goed betaald en ik moest ‘s middags ook nooit mijn boterhammen meebrengen. Hij trakteerde altijd op restaurant. Na een paar
119
Hoofdstuk 1
maanden heb ik dan gezegd dat ik het niet meer wou doen. Ik was altijd bang om gepakt te worden. Want we stonden ook op beurzen en zo. Nu zie ik hem zoveel niet meer. Af en toe spreken we nog eens af. Dat was wel een goeie vriend dan. Vanaf dat hij mij ziet, spreekt hij mij nog aan. Ik ben één keer naar een organisatie met lotgenoten geweest, maar het beviel me daar niet echt. Het waren daar dan juist allemaal mannen bij elkaar. Ik ben daar direct weer voort gegaan. Dat was wel met Wannes. Hij is er één keer met gestopt. Hij had ook psychische problemen. Dit ben ik te weten gekomen omdat ik hem toevallig gezien heb op TV in een programma over dokters. Hij was ook een goeie kunstenaar, hij schildert op zijde. Ze hebben wel ongelooflijk veel succes. Ik ben ook naar een vrijwilligersorganisatie geweest een aantal jaren. Daar heb ik verschillende uitstappen meegedaan, zoals bijvoorbeeld naar Night of the Proms, een kerstWoutert,… Nu doe ik dat allemaal niet meer. Ik zou wel heel graag teruggaan. Night of the Proms is wel heel goed. Toen ik ging, was het met de Pointer Sisters. Eigenlijk wou ik graag nog eens gaan, toen ze met Natalia zongen. Maar er was niemand die meekon. Ik heb wel een begeleider van metawonen. Nele heeft daar ook voor gezorgd. Mijn eerste begeleider, een gepensioneerde opvoeder. kwam gewoon bij mij thuis en dan hadden we vooral gesprekken thuis en schaakten we. En dat is plotseling weggevallen. Nu heb ik een nieuwe begeleider, het is een gepensioneerde leraar. En hij heeft een Jaguar! Als we samen op uitstap gaan - en dat doen we dikwijls - mag ik altijd meerijden. Chique auto! We zijn al gaan bowlen, gaan minigolven… Ik heb ook nog computerlessen gevolgd. Dat was ook Nele die mij daarmee in contact gebracht heeft. Na een tijd ben ik daarmee gestopt omdat het te zwaar werd. Als ik overdag moest gaan werken en ‘s avonds naar de les was dat toch redelijk veel. Toen ik nog geen werk had, ging dat nog. Op een bepaald moment stonden er mensen aan mijn deur van de televisie, van Jambers. Hoe ze aan mijn adres geraakt zijn, weet ik niet. Ze maakten een programma over pesten op het werk. Ik zou dat misschien wel gedaan hebben om aan iedereen te laten weten hoe erg het kan zijn. Nele heeft het me toen wel afgeraden, en daar ben ik heel content voor. Ik heb de aflevering wel gezien. Er was een postbode die vertelde wat hij allemaal meegemaakt heeft en ik herkende me daar zo in. Toen was ik echt content dat ik niet heb meegedaan. Hoe dat ze aan mijn adres geraakt zijn, weet ik niet. Ik heb het gevraagd hoe ze bij mij terecht gekomen waren, maar ze mochten dat niet zeggen. Beroepsgeheim. Nele heeft ook een afspraak gemaakt met ATB voor mij. Dat is nu ongeveer drie jaar geleden. En zo heb ik mijn trajectbegeleider Pierre leren kennen. De eerste
120
Verhalen van Leven met Psychische Problemen
keer dat ik naar ATB ging was het eerst wel nog iemand anders met wie ik een gesprek gehad heb. Na dat gesprek heb ik een startersweek meegedaan. Daar heb ik verschillende dingen gedaan en gezien: autobewerking, tuinbouw, schilder,… Tijdens die week hebben we eigenlijk van alles gedaan; proeven, vragen beantwoorden. Het was allemaal naar werk toe. We hebben ook verschillende bezoeken en rondleidingen gedaan om de beroepen in het echt te zien. We waren met een stuk of tien. Daarna moesten we wel een opleiding volgen van veertien dagen. Ik heb gekozen voor schilder. Een andere jongen heeft gekozen voor chocolatier. Die kon heel goed schaken trouwens. Hij deed dat zelfs in competitie. Hij had eigenlijk gekozen voor computer, maar dat ging niet voor hem. Ik heb gekozen voor schilder. Je kon ook nog kiezen voor tuinbouw. Maar toen ik die proeven gezien had, zag ik het zeker niet zitten. Daar moest je met een kruiwagen over en weer rijden tegen tijd, waar dat goed voor is? Ik vond het wel belachelijk. Na de opleiding heb ik samen met een werkcoach een paar plaatsen bezocht. Ik heb daar wel verschillende jobcoachen gehad. We zijn naar een wasplaats geweest. Maar daar werkten allemaal vrouwen. Zie je mij al staan tussen al die vrouwen? Dan moest ik ook naar een school gaan. Maar wel alleen. En dan heb ik Pierre leren kennen van ATB. We hadden afgesproken, als ik geen werk vond of als het te lang duurde, dat we dan zouden zoeken naar werk in een beschutte werkplaats. Dan heb ik met Pierre enkele beschutte werkplaatsen bezocht. Eerst zijn we terug naar de beschutte werkplaats gegaan waar ik al eens gewerkt had, 30 jaar terug. Maar daar had ik het moeilijk mee. Ik had een beetje schrik voor wat de mensen dan zouden zeggen. En ik had daar ook problemen met iemand. Er was daar een persoon die meer wilde, en ik wou dat niet. Daarbij kwam dan nog dat hij familie was van de baas. Die baas is ondertussen al een tijdje gestorven. Ik heb daar ook wel goede herinneringen aan. Ik ben daar voor de eerste keer verliefd geworden op een doofstom meisje. Maar begin dat maar eens uit te leggen…dat lukte me niet. Dan zijn we in een andere beschutte werkplaats gaan zien. Daar was het eigenlijk werk dat ik liever zou doen, meer textiel. Een boord aan tapijten zetten bijvoorbeeld, en ook veel meer inpakwerk. Maar dan ben ik terecht gekomen in een andere beschutte werkplaats. We waren daar met drie kandidaten, ik, een slechtziende en iemand die stond vol met tattoos. Die slechtziende man is daar eerst mogen beginnen en na een paar maanden mocht ik daar ook beginnen. Nu zijn al die mensen waar ik mee gestart ben al weg. Ze doen daar van alles met elektriciteit, draden vervangen en zo. Er komen ook apparaten toe voor herstellingen. Op die afdeling werkte ik graag, en er was ook een kleinere afdeling. Daar heb ik in het begin een week gewerkt.
121
Hoofdstuk 1
Nu werk ik op een andere afdeling. Daar werk ik iets minder graag. De groep is groter en dat ligt me niet. Het is niet dat ik een eenzaat ben, want sommige zeggen dat van mij. Ik zou heel graag vrienden hebben, maar in een grotere groep ben ik minder op mijn gemak. Ik zeg dan niet veel en trek me een beetje terug. Als ik met één of twee collega’s moet werken gaat dat altijd goed. We komen dan altijd goed overeen. Maar van het moment dat de groep groter wordt, verandert de sfeer helemaal. Het pesten herbegint ook een beetje. Het is niet zo erg als op mijn ander werk, maar het is toch niet allemaal even plezant. Ik moet zeggen, af en toe plaag ik zelf ook eens graag, en dat vind ik niet erg. Maar ik weet van ophouden en sommige anderen van mijn ploeg niet. Ik heb ook problemen met de hulpmonitor. Het klikt niet tussen ons. Hij geeft mij werk. Hij zit er dan de hele tijd op te kijken en na een tijdje komt hij dan af dat ik het niet goed gedaan heb, dat ik opnieuw moet beginnen. Dat is puur om mij op te jagen. Ik heb echt geen zin meer om de maandag te gaan werken, want dan ben ik alleen met hem. En pas op, als ze tegen mij beginnen te roepen, dan begin ik weer te roepen. Ik voel het weer opkomen zoals toen voor mijn accident. En ik wil niet weer in die situatie belanden. Ik heb eventjes getwijfeld of ik mijn overplaatsing zou aanvragen naar een andere beschutte werkplaats. Maar ik heb gehoord dat je dat allemaal zelf moet regelen. Dat ga ik niet doen. Ik ga gewoon afwachten tot mijn contract is afgelopen, dat is deze zomer al. Ik ga het niet meer verlengen. Daarna ga ik terug bij Pierre van ATB om mij verder te helpen. Ik ben wel nieuwsgierig wanneer ze gaan komen om mij te vragen om het contract te vernieuwen. Nu hebben ze mij verteld dat het zich automatisch hernieuwt. Maar alleen mijn loon is al genoeg om het niet te verlengen. Als ik de huishuur betaald heb, blijft er nog 15 € over. Mijn eerste werk in die beschermde werkplaats, daar zou ik gebleven zijn. Want die persoon waar ik problemen mee had, is daar een paar jaar later ook vertrokken. Van de rest heb ik geen spijt. Om onder ‘t volk te zijn, ben ik wel blij dat ik verschillende mensen leren kennen heb. Door Nele ben ik nu wel meer op mijn strepen gaan staan. Als ze nu zeggen dat ik iets niet mag doen, dan doe ik het nog. Nu durf ik ook al meer zeggen als er iemand iets verkeerd doet naar mijn gedacht.
122
Verhalen van Leven met Psychische Problemen
1.2.9. Katrien (in samenwerking met Tom Van Hoey) “ Bij elke situatie die ik tegenkom, kan ik me wel even laten gaan. Maar uiteindelijk vind ik de wil om eruit te komen. Ik ben geen loser. Ik geef niet op. Ik haal daar weer krachten uit. Ik voer dan een innerlijke strijd om er weer bovenop te komen. Hoe moeilijk het ook is, uiteindelijk zal ik er komen. ”
Na mijn middelbaar begon ik onmiddellijk in de keuken van een tankstation te werken. Ik heb dik tegen mijn goesting snit en naad gedaan. Ik wou graag in de horeca werken. Toen ik van school kwam, schreef ik me in als werkzoekende. Voor mijn periode om te gaan stempelen om was, had ik al werk. Ik moest toen nog 16 jaar worden. Later werkte ik seizoensgebonden in de horeca als dienster. Ik werkte ook nog in een groenten- en fruitwinkel. Dat vond ik heel tof. Nadien heb ik als zelfstandige een café gehad. In die periode had ik een grote vriendenkring. Op vrijdag gingen we altijd uit. Eerst zwemmen met vrienden. Daarna nog iets drinken en een biljartje doen. Op zaterdag en zondag moest ik veel werken in de horeca. In ‘87 trouwde ik met mijn eerste man. Ik trouwde om thuis buiten te zijn, omdat ik van mijn vader veel slagen kreeg en ik een slechte jeugd had. Mijn vader kon niet aanvaarden dat ik in het BLO heb gezeten. Ik had als kind al een minderwaardigheidscomplex. Door verstoten te worden van mijn vader en door de slagen en verwondingen. Toen ik trouwde, moest ik nog achttien worden. Na tien maand gingen we uit elkaar als vrienden. Als we elkaar nu nog tegen komen, zeggen we altijd goeie dag en doen we nog een babbel. We kunnen samen een tas koffie drinken, zonder dat er een verkeerd woord valt. Een aantal jaar later leerde ik mijn tweede man kennen, waarmee ik mijn dochter kreeg. We zijn getrouwd in ‘93 en mijn dochter is geboren in ‘94. Toen ik mijn tweede man leerde kennen, nam ik een café over en ben ik zelfstandige geworden. Op een woensdagavond ging ik met vriendinnen zwemmen. Toen ik terug kwam, hing mijn man aan de tapkraan te zuipen. De problemen stapelden zich steeds verder op en ik ben gestopt met het café.
123
Hoofdstuk 1
Ik was vier jaar met hem samen, waarvan drie jaar getrouwd. Na de tweede dag van ons huwelijk begon hij me te slaan en te terroriseren. Hij sloot me ook vaak op. Een gebroken pink, gebroken kaaksbeen, gebroken ribben … Ik heb alles getolereerd, tot hij mijn dochter begon te slaan. Dan heb ik gezegd: “Nu is het gedaan”. Ik vluchtte weg naar mijn ouders. Die gaven mij een dak boven mijn hoofd en zorgden goed voor mijn dochter. Maar ik zat dan natuurlijk weer met de druk van mijn papa en ik had een grote haat en afkeer tegenover mannen gekregen. Als een man tegen mij alleen al goeie dag zei, begon ik er op te slaan. Het zat heel diep. Ik ben vijf jaar alleen geweest en bij mijn ouders blijven wonen. In die periode ben ik in de psychiatrie terecht gekomen. *** Ik ben graag creatief bezig. Ik maak vriendschapsbandjes. Puzzelen is één van mijn hoofdhobby’s. In een moeilijke puzzel kan ik opgaan. Ik geraak daarin mijn boosheid kwijt en kom daarvan tot rust. Doordat ik mijn volle concentratie op die puzzel zet, neemt het op dat moment mijn agressie en angsten weg. Zo werkt dat ontspannend bij mij. Ik ken nog veel mensen met ADHD die heel graag puzzelen. Met een kruiswoordraadsel heb ik dat ook. Vroeger borduurde, haakte en breide ik. Het mocht geen te fijn werk zijn. Ook al deed ik snit en naad, ik heb nooit kledij gemaakt. Ik had daar echt een hekel aan. Met de gameboy spelen, biljarten en darts deed ik ook graag. Ik was vroeger actief in sporten. Ik deed een periode zeven dagen op zeven judo. Tot ik in ‘86 een verkeersongeval kreeg en van de ene dag op de andere moest stoppen met mijn sport. Mijn knieschijf was op drie plaatsen gebroken. Toen zei de specialist tegen mij dat ik nooit meer zou kunnen lopen. Ik heb toen gezegd: “Dan ken je mij nog niet. Ik ben een vechter en een streber en ik ben te jong om in een rolstoel te zitten.” Ik heb me nooit laten hangen. Ik zat eerst acht maand in een rolstoel en daarna liep ik nog acht maand met krukken met een plaaster van aan mijn lies tot aan mijn enkels. Na die plaaster heb ik nog anderhalf jaar met krukken gelopen en nu loop ik terug gewoon. Ik ben een vechter en dat houdt mij recht. Mijn dochter fietst graag en normaal kon ik niet meer fietsen. In plaats van de brommer of de auto te pakken, ben ik met de fiets naar de bakker beginnen rijden. Zo bouwde ik stelselmatig op en kon ik na een tijd met mijn dochter gaan fietsen. Nu ga ik iedere week netballen en dan draag ik mijn knieverband. Ik let goed op, want als ik één verkeerde beweging maak, riskeer ik een knieprothese. Ik weet
124
Verhalen van Leven met Psychische Problemen
dus waar ik voor sta. Normaal zou ik zelfs geen rechtstaand werk meer mogen doen, maar toch doe ik dat. Als je zeventien jaar bent en je komt zoiets tegen, mag je niet veel meer doen. Dan heb je de keuze. Of je laat je hangen en je legt je erbij neer. Ofwel vecht je om er weer uit te komen. In ‘95 begon ik in een fastfoodrestaurant te werken. Dat deed ik vier jaar. Maar na een tijd kreeg ik extreem veel stress door werkdruk. Daarbij kwam de druk van slagen, verwondingen en terrorisatie binnen mijn huwelijk. Ik kreeg serieuze psychische problemen. Als kind werd al ADHD vastgesteld. Maar daar had ik toen geen last van. Ik had mijn ADHD volledig onder controle, zonder medicijnen. In februari ‘97 werd ik opgenomen in een gewoon ziekenhuis met zenuwcrisissen. De huisarts wist niet meer van waar het kwam. De enige houding waar ik me nog goed in voelde zonder pijn, was in de foetushouding. Voor de rest deed alles pijn en ik crepeerde. Op de spoed hebben ze alles onderzocht en bleek dat ik met zenuwen op mijn hartklep zat. Ik zat dus met een heel zware zenuwinzinking. Waar mijn zenuwinzinking vandaan kwam, wisten ze niet in het ziekenhuis. Ik wist wel dat het van de problemen met mijn man kwam en de druk op het werk. Mijn dochter moest die periode nog bij haar papa gaan in het weekend en ze kwam ieder weekend blauw terug naar huis. Ik kon dat niet meer aan en heb zelfmoord proberen plegen. Ik ging er toen echt onder door. In het ziekenhuis kreeg ik twee baxters van 100 mg valium en nog eens 85 mg tabletjes. Toch bleef ik dag en nacht rondlopen omdat die angsten zo hoog waren. Met niets kregen ze me rustig. Ze moesten die baxters ook om de twee uur versteken omdat ik reageerde op de naalden. Op een bepaald moment wilden ze de naalden in mijn hals steken. Toen heb ik gereageerd, want ik wou dat niet. Ik ben zelf naar de psychiater gestapt, want hij is nooit bij mij op de kamer geweest. Ik zei hem dat hij onmiddellijk naar de hoofdverpleegster moest bellen om te zeggen dat die baxter weg moest. Die zei dat het niet mocht. Ik zei toen: “Nu heb je de keus; ofwel bel je, ofwel draai ik je bureau hier ondersteboven. Maar in mijn nek komt die baxter niet!” Ze heeft dan toch naar boven gebeld en die baxter is weggehaald. Nadien heb ik met een andere dokter wel een goed en open gesprek gehad. Ik zei hem dat ik mijn man wou vermoorden en volledig had uitgeschreven hoe ik dat wou doen. Die dokter vertelde me toen dat de psychiater me wou laten opsluiten. Maar ik wou niet naar de psychiatrie. Ik dacht er niet aan. Die dokter stelde me een alternatief voor. Hij had al met een sociale dienst gepraat en daar stelden ze eventueel een dagcentrum voor. Die dokter raadde me dat wel aan,
125
Hoofdstuk 1
zodanig dat ik kon praten en praten om er terug bovenop te komen. Ik wou het wel proberen en me er voor open stellen. In het ziekenhuis heb ik nog een eerste gesprek gehad met mijn psycholoog. De dag na mijn ontslag in het ziekenhuis ben ik gestart in het dagcentrum. In het dagcentrum startte ik in een heel grote groep, met maar vijf vrouwen en de rest mannen. Ik zat op dat moment met die mannenhaat … . De mannen in het dagcentrum deden niets verkeerd en vroegen gewoon wie ik was. Maar ik kreeg daar onmiddellijk agressiebuien van en sloeg op de muren. Ze wisten niet wat er gaande was en ik kon het niet bespreekbaar maken. Tijdens de gesprekken met mijn psycholoog zat ik heel bekrompen, mijn hoofd naar beneden en knikte alleen ja of nee. Pas na vijf maanden antwoordde ik met ‘ja’, ‘nee’, ‘ik weet het niet’, ‘het gaat wel’, of ‘dat is moeilijk’. Ondertussen bleef ik naar het dagcentrum gaan. De groepsgesprekken in het centrum kon ik niet aan. Ik ging wel mee naar binnen, maar na twee minuten liep ik weg. In het dagcentrum kon je verschillende zaken doen. Houtbewerking, sport, tekenen, schilderen, klei bewerken, zijde schilderen, riet vlechten, borduren, koken … . Ik was tevreden van de activiteiten in het dagcentrum. Enkel de groepsgesprekken waren voor mij teveel. Aan de individuele gesprekken met de psycholoog had ik heel veel, want die haalden me er uiteindelijk door. Bij de individuele gesprekken was mijn eis dat er niets op papier kwam en dat alles tussen de psycholoog en mij bleef. Er mocht niets naar buiten gaan. Die psycholoog heeft me zijn woord gegeven en gehouden. Ik heb geen psychologisch dossier in dat dagcentrum liggen. In november ‘97 stopte ik met het dagcentrum. Ik ging wel nog wekelijks bij mijn psycholoog thuis op individuele gesprekken. Ik startte toen met kleibewerking, twee namiddagen in de week, via de mutualiteit. Ik heb daar veel gemaakt en kon heel veel in kwijt in klei bewerken. Ik deed dat tot ik in 2001 in een snoepfabriek begon te werken. Ondertussen woonde ik nog steeds bij mijn ouders. In ‘98 ging ik nog eens in dagtherapie om een crisis te overbruggen. Na drie weken liep dat weer goed. In 2000 deed ik opnieuw dagtherapie, maar dat duurde maar veertien dagen. Ik ondernam in die periode een zware Co-vergiftiging. Het was op een vrijdag. ‘s Maandags besprak ik dat met mijn psycholoog en op dinsdag werd ik voor drie weken opgenomen op de crisisafdeling. Daar sneed ik verscheidene keren in mijn polsen. Ik bleef pogingen ondernemen. Uiteindelijk ben ik van maart tot mei op die afdeling gebleven. Daarna ging ik tot juni naar de rehabilitatiedienst en nadien naar een dagcentrum tot februari 2001.
126
Verhalen van Leven met Psychische Problemen
Tijdens mijn laatste verblijf in het rehabilitatiecentrum zei een psycholoog dat mijn opname minstens negen maanden zou duren omdat ik geen zelfvertrouwen had. Ik dacht er toen het mijne van en op zes weken was ik buiten. Ik vond mezelf veel te goed om zo lang te blijven. Dit gedicht schreef ik op een nacht tijdens mijn opname in de rehabilitatiedienst. Maneschijn Kijk, zie mij hier nu staan, Onder de hemel van de sterren en de maan, Zolang ik dit nog kan, Geniet ik er nog van, Kijk, zie mij hier nu staan kijken, Naar de zonne- en maneschijn, En, oh, ik vind dit toch zo fijn, Om zo’n zalig gevoel te zijn.
In het laatste dagcentrum startte ik bij het project arbeidszorg en ik deed arbeidstraining. Ik kreeg theoretische cursussen en daarna opleidingen in een activiteitencentrum. Nadien deed ik een aanvraag voor een Vlaams Fonds nummer. Ik stond op invaliditeit en bekeek samen met Mieke tot in detail welke werksituatie (deel-/voltijds, ploegenstelsel, flexibiliteit, werkdruk,…) het best was voor mij. Via de aanvraag van het Vlaams Fonds kwam ATB erbij. Daar kreeg ik eerst ondersteuning maar die ging weg bij ATB en dan kreeg ik opvolging van een andere trajectbegeleider. Via arbeidszorg en ATB startte ik in een snoepfabriek, een privé bedrijf. Ik werkte daar via mijn Vlaams Fonds nummer onder progressieve tewerkstelling. Daardoor moest ik maandelijks naar de adviseur van de mutualiteit, onder andere om mijn uren door te geven. Ik werkte met heel flexibele uren in dat bedrijf. De ene keer moest ik niet komen, dan weer wel. Hierdoor ging het weer naar beneden met mij en die tewerkstelling is gestopt. Daarna zocht mijn trajectbegeleidster van arbeidszorg samen met mij weer naar werk. Inpak- en bandwerk doe ik heel graag. Ik had een gesprek met mijn trajectbegeleidster van arbeidszorg en ATB en er bleek plaats vrij te zijn in een sociale werkplaats in een strijkatelier. Na twee maand daar te werken, had ik weer een gesprek met ATB en de verantwoordelijke van het strijkatelier.
127
Hoofdstuk 1
ATB haalde tijdens het gesprek een aantal problemen aan. Mijn trajectbegeleidster van ATB vertelde dat stressbestendigheid een probleem was bij mij. Ik durf mijn lat te hoog leggen en ze moeten me daarbij intomen. Op de werkvloer werd de druk steeds hoger en hoger. Door de stijgende populariteit van dienstencheques kregen we meer dan dubbel zoveel werk, met dezelfde hoeveelheid personeel. Het was niet meer te doen … We mochten zelfs niet meer praten tegen elkaar. Ik heb het strijkatelier moeten verlaten. Ik ben dan overgeplaatst naar de sorteerafdeling van de sociale werkplaats, waar ik momenteel nog werk. We sorteren er tweedehands kledij. Het loopt daar momenteel ook kantje boordje. Ik heb terug thuis gezeten met een zware angstdepressie – door toedoen van een collega. Ik zit eigenlijk met twee diagnoses. Ik heb zware angsten en ik heb ADHD. Als ik opsta voer ik een oorlog tegen mezelf en ik ga slapen met een oorlog tegen mezelf te voeren. Toch presteer ik. Een tijdje geleden nam ik terug contact op met Mieke van arbeidszorg naar aanleiding van een gesprek met mijn werkgever: de verantwoordelijke personeelsdienst en de verantwoordelijke van de sorteerdienst. Deze verantwoordelijken hadden een aantal doelstellingen opgesteld die ik zal moeten bereiken tegen eind juni. Ik moet van hen vlot kunnen functioneren in een miniteam. Dat is een vergadering met 18 collega’s en zoiets is voor mij niet haalbaar. Ik mag géén mensen meer ondersteunen op de werkvloer. Ik moet dus collega’s negeren en mag hen geen schouderklopje geven. Maar ik kan zoiets niet laten. Dat zijn twee punten waarvan ik weet dat ze voor mij niet haalbaar zijn. Maar ze eisen dat ik het wel doe. Ik heb momenteel geen zekerheid meer op die werkvloer. Daarom ben ik nu met Mieke aan het zoeken naar andere pistes. Ik zie het eventueel zitten om in een beschutte werkplaats, of opnieuw in de privé te gaan werken. In een sociale werkplaats mag je pas werken als je vijf jaar werkloos bent. Er werkt daar niemand die geen sociale problemen heeft. Ik vind het straf dat je niets over je privé mag zeggen. Sommige zaken doe je spontaan en het is toch logisch dat je eens vernoemt dat je dochter ziek is. Zo’n dingen zijn toch normaal. Er moet zeker een grens getrokken worden, maar deze grens moet menselijk blijven. Volgens mij zit er meer achter die opmerkingen van mijn werkgevers. Op de sorteerafdeling kan je werken onder twee statuten. Je hebt het statuut van ‘sociale werkplaats’, met een arbeidsovereenkomst en loon, en je hebt het
128
Verhalen van Leven met Psychische Problemen
statuut van ‘arbeidszorg’ en dat is als vrijwilliger. Je verdient dan een symbolische euro! Tijdens het gesprek met de verantwoordelijken van de sociale werkplaats, werden een aantal punten opgesteld. Volgens hen waren mijn prestaties en de sociale omgang op de werkvloer goed. Ze vonden echter dat ik mentaal niet sterk was en ik mijn job niet aankan… Mijn prestatie is dus goed, maar ik kan mijn job niet aan volgens hen! Ze spreken zichzelf tegen en er zit geen logica in wat ze zeggen. Hun alternatief is een ontslag wegens medische redenen en eventueel een andere werkomgeving. Als ik tegen eind juni niet vaker mijn mening vertel in het miniteam en als ik nog collega’s zou ondersteunen, word ik ontslagen. Maar ik kan het niet laten om een collega eens een schouderklopje te geven. Je moet toch nog mens kunnen zijn. Op die twee aspecten besluiten ze dat ik geen persoon ben voor het statuut ‘sociale werkplaats’ en wel voor het statuut ‘arbeidszorg’. Ik zou achteraf wel dezelfde job kunnen blijven doen. Want de mensen op onze dienst van ‘arbeidszorg’ doen identiek hetzelfde als mij. Voor mij komt het erop neer dat ze mij die job wel willen laten doen, maar dan zonder dat ze me hoeven te betalen. Ik vind dat uitbuiting! Voor dat gesprek had ik zelf een aantal puntjes opgesteld. Ik zou graag de kans krijgen mijn werk te houden en er sterker uit te komen. Ik zou graag mijn dossier bij het Vlaams Fonds aanpassen om in aanmerking te komen voor een beschutte werkplaats. Ik wil oplossingsgericht werken. Indien blijkt dat beschutte werkplaats beter zou blijken voor mij, zou ik hier graag blijven werken, tot ik ander werk heb. Maar naar deze zaken hadden ze geen oor en ze hebben eigenlijk niet eens willen luisteren naar mijn argumenten. Ontslag is voor mij financieel totaal niet haalbaar. Ik ben een alleenstaande moeder met een dochter. Ik heb 800 euro van mijn invaliditeit en daar kom ik niet mee toe. Met mijn werk komt er 545 euro bij. Maar ik ga de job die ik nu doe niet doen voor één euro. Ik ben daar te goed voor en het is pure uitbuiting. Daarnaast zitten nog een aantal zaken scheef. Het strijkatelier zou naar de privé gaan. Twee mensen werken daar halftijds en werken ook bij ons op de sorteerafdeling halftijds. Ze moeten ofwel volledig in de privé werken, ofwel volledig bij ons op de sorteerafdeling. Maar momenteel zijn er geen plaatsen vrij op onze afdeling. Nu zou het strijkatelier eind juni naar de privé gaan en dat is toevallig ook de periode waar ze bij mij de limiet stelden om me te bewijzen dat ik mijn job aankan? En ze sturen bij mij echt aan op een medisch ontslag of een andere werkomgeving.
129
Hoofdstuk 1
Ondertussen heb ik thuis gezeten met een zware angstdepressie en daarvan maken mijn werkgevers een stok om op mij te slaan. Die angstdepressie ontstond door een voorval met een collega. Ze zei letterlijk tegen mij:”Vooraleer ze als moeder je kind afpakken, moet je al heel wat op je kerfstok staan hebben”. Ik had die collega vroeger in vertrouwen genomen en verteld dat mijn dochter naar een home moest omwille van zelfverminking, door toedoen van slagen en verwondingen van haar papa, waar ze zelf geen weg meer mee kon. Ik had eerst hulp gezocht in een therapiecentrum, maar daar kon ze niet meer geholpen worden. Ik nam nadien contact op met bijzondere jeugdzorg, voor de veiligheid van mijn dochter en om haar met haar problemen te helpen omgaan. Dat was dus de reden waarom mijn dochter naar een home is gegaan. Een paar dagen nadat mijn dochter naar een home gegaan was, heb ik een Covergiftiging gestart. Ik had in de garage mijn auto gestart en die van mijn moeder en ik heb me toen tussen die twee uitlaten gelegd. Was mijn broer iets later geweest dan zat ik hier nu niet. Deze zaken had ik allemaal aan mijn collega verteld, in vertrouwen. Mijn collega heeft dat verdraaid en verteld dat mijn kind me niet zou afgepakt worden, als ik geen zelfmoord had proberen plegen. Maar mijn kind was al vier dagen weg, als ik zelfmoord probeerde plegen … . Toen die collega me dat vertelde, ging ik naar buiten en ik kreeg een zware agressieaanval. Als ik weer binnenkwam, vroeg die collega of mijn woede over was. Ik heb toen keihard op tafel geslagen en gezegd :”Nee, want ge hebt godverdomme geen gelijk!”. Ik liep twee maand rond met dat voorval en heb het zelf proberen oplossen, in plaats van erover te praten en hulp te zoeken. Dat heeft geleid tot een zware angstdepressie. Iedere keer als ik die collega onder ogen kwam, moest ik extra valium nemen om het nog aan te kunnen. Het begon met 10 mg en tegen het einde stond ik met 100 mg Valium op de werkvloer om die agressie onder controle te houden. Dan heb ik gezegd dat het zo niet meer verder kon, heb ik ingegrepen en ben naar de dokter gegaan. Ik heb twee maand thuisgezeten. De vrijdag nadat ik het werk hervatte moest ik al naar de bureau en hebben ze me die limiet van eind juni voorgeschoteld. Ze dachten waarschijnlijk dat ik daar mee ging blijven zitten tot het zo ver was. Maar ik nam onmiddellijk contact op met Mieke. De dinsdag nadien om 9 uur stond ik al op het werk met Mieke en dat hadden ze natuurlijk niet verwacht.
130
Verhalen van Leven met Psychische Problemen
Nu ben ik ook met Mieke naar een andere job aan het zoeken. En als ik iets anders heb, geef ik mijn ontslag, zodanig dat ze me niet op straat kunnen zetten. Ik heb eerst 11 maand in het strijkatelier gewerkt. Daarna ben ik overgegaan naar de sorteerafdeling, waar ik 14 maanden werkte tot ik die angstdepressie kreeg. Nu beweert die persoon van de personeelsdienst van de sociale werkplaats dat daar een regelmaat in zit. 11 maanden, 14 maanden … ze zien daar een regelmaat achter! Ik probeerde hen uit te leggen dat die situaties anders waren en niet alleen met de werksituatie te maken hebben, maar ze willen daar niet van weten. Ze zeggen dat ik mijn persoonlijke problemen moet bespreken met mijn psycholoog, want in de sociale werkplaats kunnen zo’n gesprekken enkel doorgaan met mensen die werken onder het statuut van ‘arbeidszorg’. En als ik toch zo’n gesprek wil, dan hoor ik volgens hen niet thuis in een sociale werkplaats. Dat is één van de redenen waarom we nu naar werk zoeken in een beschutte werkplaats. Ze hebben daar wel een sociale dienst, waar je een gesprek kan aangaan als zich iets voordoet. Ik sta ervoor open om in een beschutte werkplaats te gaan werken, maar ik heb er ook een beetje schrik van. De feiten op mijn huidige werk geven me een heel onzeker en beklemmend gevoel. Ik ga nu nog werken om mijn broek te verslijten en om mijn boterham te verdienen. Maar ik ga niet meer met plezier werken. Vroeger zochten ze vaak mensen om kleding te helpen ophalen. Ik was de eerste om me op te geven. Nu doe ik dat niet meer. Volgens Mieke kunnen ze me niet zomaar medisch ontslag geven. Als ze dat doen, moet ik eerst naar de medische adviseur. Bij die dokter kan ik dan mijn verhaal doen. Als die dokter niet achter medisch ontslag staat, kan het niet doorgaan. Dat is voor mij een geruststelling. Ik ben vroeger al eens bij die medische adviseur geweest en het is iemand waar ik goed mee kan praten. Mijn psycholoog heeft me ooit gezegd dat je geheugen een ruimte is met honderd schuifjes, waarvan er zeker tachtig leeg moeten zijn als je wil functioneren. Als er teveel vol zitten, wordt het chaos. Dat beeld heb ik altijd onthouden en ik probeer daar iets mee te doen. Het is belangrijk op tijd een schuifje leeg te maken. Als ik soms belangrijke dingen moet onthouden, schrijf ik die op een papiertje en steek dat in mijn achterzak. Zo blijven er voldoende schuifjes vrij. Na een gesprek met mijn psycholoog, schrijf ik vaak dingen op waar ik iets wil mee doen. Voor mij is dat dan een soort contract dat ik in mijn zakken steek. Ik haal het boven als ik het moeilijk heb en bekijk het dan eens.
131
Hoofdstuk 1
Een tijdje geleden stelde ik met mijn psycholoog een aantal werkpuntjes op, die dagelijks in mijn broekzak steken. Het gaat vaak om werkpunten om mijn eigenwaarde hoog te houden en om positief te kunnen denken dat ik sterk sta. Ik probeer dan te denken dat de personen die mij lastig vallen zelf zwak staan en mij proberen uit evenwicht te halen omdat ze zelf niet aan hun problemen willen werken. Op mijn papiertje staan ook manieren om er concreet mee om te gaan. Ik kan het proberen negeren of het direct noteren en bespreekbaar maken. Ik kan ook antwoorden met woorden zoals ‘werk aan je eigen problemen in plaats van anderen af te breken’. Ik probeer op te komen voor mezelf. Er wordt me ook aangeraden een assertiviteitscursus te volgen. Ik heb deze puntjes al eens opgeschreven voor mijn vriend. Het is niet altijd eenvoudig. Laatst was er op het werk een conflict en in plaats van het bespreekbaar te stellen, ben ik ermee blijven zitten. Ik nam dat probleem mee naar huis, met gevolg dat het pas ‘s avonds tot een uitbarsting kwam. Dan is het eigenlijk te laat en zijn mijn dochter en mijn vriend het slachtoffer. Bij mijn vorige psycholoog werkte ik ook op een dergelijke manier. Ik had een contract wanneer ik drang tot verminking en zelfdoding had. Ik heb een grondige hekel aan poetsen. Als hij merkte dat ik met mijn hoofd tegen de muur had geslagen of mijn handen kapot waren, nam hij contact op met mijn moeder. Dan moest ik bij haar drie kasten uitkuisen. Een tweede keer zou ik vijf kasten moeten uitkuisen. Als ik het nog deed of ik zou krassen, was het heel de living in grote kuis doen. Als die drang opkwam, nam ik mijn contractje. Meestal zag ik het niet zitten om die kasten uit te kuisen. Dat werkte bij mij. Voor mij was dat op zo’n moment een rempunt, een manier om het eens anders te bekijken. In mijn jeugd had ik heel veel aan mijn peter. Ondertussen heb ik die spijtig genoeg verloren. Tijdens heel mijn periode van opnamen en dagtherapieën kon ik maar op één iemand terugvallen en dat was mijn psycholoog. Bij mijn familie kan ik absoluut niet terecht om te praten. Mijn dochter merkt ook heel snel als er iets is en die wil dan met mij praten. Maar ik wil mijn kind daar niet mee belasten. Mijn dochter is altijd al heel belangrijk voor mij geweest. Ze geeft me vaak de kracht om mijn hoofd boven water te houden en te blijven vechten. En naast mijn dochter is mijn vriend heel belangrijk geworden.
132
Verhalen van Leven met Psychische Problemen
Aan Mieke, mijn trajectbegeleidster, heb ik ook heel veel. Ondertussen heb ik een nieuwe psycholoog. Door omstandigheden ben ik moeten veranderen. Ik was daar in het begin heel kwaad om en voelde me in de steek gelaten. Maar vanuit mijn psycholoog zijn standpunt kan ik het wel begrijpen. Mijn huidige psycholoog werkt op dezelfde manier en dat geeft wel vertrouwen. In de toekomst zou ik graag terug een gezin opstarten. Ik wil uit de problemen geraken. We zijn bezig voor een kindje. Ik wil terug een gelukkig gezin en een normale gezinssituatie. Ieder heeft wel eens problemen. Mijn vriend, mijn dochter en ik… we hebben alle drie problemen. Maar als er iets is, bespreken we dat ‘s avonds aan tafel. Zodanig dat alles uitgepraat is en iedereen duidelijkheid heeft. Zo kunnen we samen gelukkig worden en aan onze toekomst bouwen. Met ons gezinnetje gaan we als gezamenlijke hobby dakpannen beschilderen. Daarmee gaan we achteraf op een rommelWoutertje staan. Zo zijn we samen creatief bezig, we hebben plezier en ontspanning en achteraf houden we er nog iets aan over. Anders kijken we altijd naar de TV. We zijn alle drie creatief en we zien dat echt zitten. Ik sluit mijn verhaal af met een gedicht dat ik schreef toen mijn dochter net was opgenomen in een home. Ik schreef het een paar dagen voor mijn zelfmoordpoging. Ik vind het persoonlijk één van mijn mooiste gedichten die ‘ikke’ geschreven heeft. Eerlijk Wees maar goed en lief voor een ander … Zelf blijf je aan de kant. Om rechtvaardigheid te krijgen mag je niet aardig, lief of goed zijn voor de anderen; mag je zeker niet eerlijk zijn want door altijd eerlijk en goed te zijn en te doen word je zelf een slachtoffer zowel van je medemensen als van de maatschappij … Als je in het leven wilt verder gaan en aan je toekomst werkt, word je hierin belemmerd door eerlijk, goed en alles volgens het boekje te doen, zoals wordt verwacht van een eerlijk persoon. Maar personen die liegen en bedriegen, die worden wel rechtvaardig behandeld door de medemens en de maatschappij.
133
Hoofdstuk 1
Is dit nu het leven wat ons in de toekomst doet gaan? Is dit nu echt de toekomst? Zoniet, werk er dan aan zodat je terug recht kan gaan in het leven in plaats van gebogen. Zorg dan dat rechtvaardigheid geschiedt goeden worden beloond voor hun goedheid, eerlijkheid en openheid, maar straf diegenen die oneerlijk, slecht en onrechtvaardig zijn. Geef ons terug ons gelukkig samenzijn vol eerlijkheid en laat ons samen met ons gezin en ons leven zelf leiden in goede en kwade tijden. Samen met zijn allen kunnen we het aan.
1.2.10. Boris (in samenwerking met Griet Roets) “ Als ik niet meer mag leven, wat loop ik hier dan te doen? In feite ben ik altijd zo geweest. Ik mag misschien iets mankeren in mijn kop, en medicatie moeten pakken; maar mijn leven ga ik niet opgeven, nooit. Een leven met veel mensen rond mij. ”
Met mijn familie heb ik geen contact meer. Twee echte vrienden heb ik. Mijn ma en mijn pa hebben mij enorm gesteund. Mijn pa is overleden, en mijn ma zit in een home. Ik ben eigenlijk nu 7 jaar gestabiliseerd. Goed ben ik. Goed zogezegd. Die twee maten nemen de taken over van mijn ouders om mij te steunen. Die ene maat ken ik al 27 jaar. Van mijn 12 jaar. André. Samen leren petanquen. Mijn moeder en vader hebben samen met zijn moeder en vader de petanqueclub opgericht. Wij zetten dat nu verder. Ik ben nu sportleider. Beheerder van de club. Voortzetting van mijn vader. Iedereen wist dat ik op den duur mijn vader ging opvolgen. Eigenlijk doe ik het nog beter dan mijn vader. Mijn ma heeft altijd de toog gedaan. Mijn pa werkte in het bestuur. Ik doe het computerwerk. De competitie leiden. Ik ben ploegkapitein. Onbetaald maar met veel liefde gedaan. André is nu mijn adjunct. Ik heb ook nog samen met André ergens anders gespeeld, maar hij is teruggekomen sinds mijn pa gestorven is. Dieter is mijn andere maat, die is van de voetbal. Ik heb daar via het opleidingscentrum twee maanden stage gedaan. Het is een vriend geworden.
134
Verhalen van Leven met Psychische Problemen
Hij heeft een bedrijf, verkoop van elektronica. Hij is geen dikke nek, hij is voor menselijke waarden. Batterijen, en spanningsbeveiligingen. Hij heeft tegen mij gezegd: liever een vriend zijn dan een werknemer. Eerst kende ik hem van de voetbal; supporters van AA Gent! André is ook AA Gent supporter. Sinds twee jaar hebben André en Dieter de supportersclub overgenomen en zij organiseren dat allemaal. Ik ben hun helpende hand. André de financiën, Dieter de organisatie. Ik heb nog wat vrienden, maar dat zijn geen goede. Wat goede vrienden voor mij zijn? Voor elkaar door het vuur gaan. Elkaar helpen als je in nood zit. Bij de goede en slechte dingen van het leven. En André en ik zijn nog alle twee vrijgezel. Dikwijls als er man of vrouw in het spel komt, is de vriendschap naar de botten. Dieter’s vrouw staat zeer open. Hij mag altijd naar de voetbal gaan, zij klaagt er nooit over. Voor Dieter is voetbal zijn enige ontspanning. Dus laat zij hem dat graag toe. Slechte vrienden? Mensen die het niet goed met u menen. Mensen die proberen misbruik of gebruik van u te maken. Mensen die je niet ziet als je in nood zit. Dat ik al een paar keer in nood gezeten heb, ken ik het verschil ondertussen al. Mijn echte maten hebben ook al in de put gezeten, en dan heb ik hen wat bijstand gegeven. André is al eens zijn werk kwijt gespeeld, en dan was ik er ook voor hem. Ik heb nog slechte dagen. Maar met medicatie is alles onder controle. Ik wist wel goed wat ik wou van werk als ik aan mijn zoektocht ben begonnen. Zo weinig mensen weten wat ze wel kunnen en wat ze niet kunnen. Niet alleen op werkgebied maar in het leven vooral. Ik zeg altijd: iédereen heeft kwaliteiten om een job te doen. Maar ik heb gemakkelijk spreken. Ik wist al wat ik ging doen vóór ik in het oriënteringscentrum binnenstapte. Ik had al vroeger gewerkt als bediende. Ik had al met informatica gewerkt. Ik heb eigenlijk een goede achtergrond ook. Ik heb in het humaniora wiskunde gedaan. Zonder stoefen, maar ik ben er door geraakt zonder een boek open te doen. Aan de universiteit was ik gebuisd. Ik heb daar economie gedaan. Zeer interessant. Bekende proffen gehad. Met mijn moeder had ik de afspraak – naar mijn broer en zus toe – dat ik dan een andere opleiding zou doen als ik er niet door was. Dan heb ik graduaat informatica gedaan. Systeem-analyst/programmeur. Het eerste jaar heb ik ook alweer niet veel gedaan. Ik heb problemen gehad met een leraar en dan is mijn miserie begonnen. Tweede zit. En die leraar bleef mij zoeken. Ik ben ontploft. Opgenomen in de psychiatrie. De eerste keer, ik was
135
Hoofdstuk 1
21. Rond mijn verjaardag. Dat was de eerste keer dat ik het gevoel had dat ik ontplofte. Ik ben in de psychiatrie terecht gekomen, via mijn huisarts. Ik heb een zeer goede huisarts. Ik heb enorm veel bewondering voor mijn huisarts. Mijn psychiater, zo’n ouwe knar. Zo van de oude stempel, die denken dat ze met medicatie alles kunnen oplossen. Ik ben daar drie maand geweest. Dan naar huis. Ik woonde bij mijn ouders in die tijd. Medicatie gelaten, na verloop van tijd. Het volgend jaar terug drie maand opgenomen. Dan medicatie gestart: Haldol in druppeltjes. En dan een middel om bijwerkingen te neutraliseren. Mijn collega had mijn examen afgeschreven. En hij had geen kloot uitgestoken. En die leraar zei dat ík van hém had afgeschreven. En als er één ding is waar ik niet tegen kan, is het tegen onrecht. Ik heb dat in mijn hoofd gestoken. Ik ben eerst nog op reis geweest naar de zee. Blijven meedraaien. Ik begon terug in oktober, en ik kreeg meer en meer wrok tegen die leraar. Ik ging die leraar iets aandoen. Ze hebben mij moeten tegenhouden. Dan komt dat manische naar boven. Dat doet niet anders dan stijgen over een bepaalde periode. Dan moet je opgenomen worden, dan moet je weer naar de aarde gebracht worden. Je loopt dan te zweven. Dan jaren gesukkeld om aan werk te geraken. 23 februari 1987 tot 31 mei ben ik voor de eerste keer opgenomen. Ik kan de datum nog zeggen. De eerste vier weken was het in een gesloten afdeling. Het is een groot verschil, nu in de psychiatrie dan 20 jaar geleden. Ben jij al in de psychiatrie geweest? Ze geven u medicatie zodat uw manische weg gaat. Maar ze hadden het wel niet uitgelegd! Ik wist totaal niet wat ik had. Je ligt daar plat. Je doet niet anders dan slapen van die medicatie. Na die 4 weken moet je zo wat therapie doen. Al die bullshit natuurlijk. Zo’n beetje ergotherapie en van dat soort. Die sport was nog goed. En ik kon toen nog op een PC werken. Maar in die tijd was er nog geen PC. Het was eigenlijk niet zo’n aangename periode. Ik denk dat mijn huisarts daar die psychiater wel kende. In de dokterswereld kent iedereen elkaar. Het heeft wel een goede naam. Maar ik kan vergelijken met waar ik ergens anders gezeten heb, ik kan dat want ik heb er in 3 gezeten. Ik vond het daar niet goed, het was daar ronduit slecht. Die psychiater stond mij niet aan. Die verpleegsters, dat ging nog. Die psychiater was van de oude stempel, van dat soort dat alleen maar medicatie geeft. Die twee opnames beschouw ik als één opname. Mijn tweede opname was van 1 maart tot 31 mei. Ik heb een goed geheugen hé! Dat was exact 3 maanden, in 1988.
136
Verhalen van Leven met Psychische Problemen
Je hebt veel meer nodig dan medicatie. Je hebt die wél nodig, ja. Het is een hulpmiddel. Maar je hebt vooral een ijzeren wil nodig. Doorzettingsvermogen. Anders geraak je er nooit uit. En na die opname, die twee opnames samen eigenlijk, ben ik werk beginnen zoeken. En dan begint het! Werk zoeken. In feite, als je buiten komt uit de psychiatrie ben je een zombie. Ben je psychisch en fysisch gekraakt. Zo ervaar ik dat toch. Mijn moeder, vader, broer en zus en schoonbroer kwamen mij bezoeken in de psychiatrie. En mensen van de petanque ook. Mijn schoonzus kon daar niet tegen. Ze kan niet tegen die psychiatrie. Omdat daar rare mensen zijn. Nu weet iedereen dat ik manisch depressief ben. Mensen in de petanqueclub en al. Ik maak daar geen geheim van. Ik had mijn eerste aanbieding van de RvA. Van 1 juli tot 30 september 1988. Mijn eerste werkervaring. Ik heb daar 3 maand premies uitgerekend voor mijnwerkers. Iets dat mij lag, want het was met cijfers. Alle dagen op en af met de trein. Ik woonde thuis. Dat is de énige job die de VDAB mij ooit heeft aangeboden in heel mijn carrière. Ik moet zoveel van de VDAB niet hebben dus. Ken jij hem? Je moet hem niet kennen ook. Het is toch maar een klootzak. Sorry voor mijn taalgebruik maar het is de waarheid ook. En die mag ik zeggen. Het was een interim. Dat is goed afgelopen. Alles met cijfers en computers, dat doe ik allemaal graag. Dan moet ik in feite mijn zus bedanken. Die heeft mij drie jobs bezorgd. Aangezien mijn zus in het onderwijs werkt, ze is bediende. Dat was met een lange arm dus. De eerste van die drie was als stagiair op drie verschillende scholen, bediende in feite. Dan was het goed, ze waren content van mij. Dan heeft mijn zus loopbaanonderbreking aangevraagd. Dat was van 1 september 1989 tot 31 maart 1991. Dat was 19 maanden. Dat ging allemaal goed. Loonberekeningen voor het onderwijspersoneel. Ik heb dat heel graag gedaan. Goede collega’s ook. De één al wat beter dan de ander dan natuurlijk. Dan ben ik ziek geworden, depressief. Zonder enige aanleiding, raar maar waar. Eigen aan mijn ziekte! Ik ben niét opgenomen geweest, ik ben er door gekomen met medicatie van mijn huisarts.
137
Hoofdstuk 1
En dan heb ik een jaar thuis gezeten. Ik had er via mijn zus om gevraagd om ontslag te krijgen. Ze waren zo vriendelijk om mij dat te geven. Dan ben ik zelf ander werk zitten zoeken. Ik kreeg een contract aangeboden om receptionist te zijn. Ik ben begonnen op 1 juli 1992 tot 24 augustus 1992. Maar ze hadden niet gezegd dat het een vervanging was. De hoofdreceptioniste had haar been gebroken. Het was niet mijn dada, maar het was te doen. Alle dagen met de auto naar Brussel. Dan daarna wederom een zoektocht naar werk op touw gezet. Het is een probleem bij werk zoeken, die gaten in uw CV. Meestal krijg je een brief waarin je feestelijk bedankt wordt. Dan heb ik een beetje in het zwart gewerkt, keukenrobotten verkopen deur aan deur. Vijf maand heb ik dat gedaan, in het zwart. Dat verdiende goed! Je kreeg 8000 frank per robot dat je verkocht had. Ik had daar opgekomen in de Streekkrant. Ik daar naartoe. Maar die vent had geen vast personeel. Zo’n duivenkot! Dat heb ik gedaan van januari 1994 tot mei 1994. Dan weer via mijn zus langs. Mijn vroegere onderbureauchef was ondertussen chef geworden. Ze hadden jobs maar daar moest je twee jaar werkloos voor zijn. Dan ben ik daar begonnen. Dankzij mijn zus had ik weer werk. Ik was echt opgelucht. Ik nam toen nog altijd dezelfde medicatie. Haldol. Ik ging alleen bij mijn huisarts. Ik mocht beginnen op 8 augustus 1994 tot 1 juli 1997. Dat heeft wel een goede tijd geduurd. Ik begon mij wel beter en beter te voelen. Als je ouder wordt, krijg je ook al wat vertrouwen. Soms had ik het wel moeilijk met de ambtenarenmentaliteit. Om 8 uur binnen komen en om 4 uur voortgaan. Ik ben zo niet. Ik heb op 20 mei 1994 mijn vriendin leren kennen. Gaan samen wonen. Auto gekocht, huis gekocht. Ik heb één grote fout gemaakt: ik ben gestopt met mijn medicatie. Werk kwijt, auto kwijt, huis kwijt, vriendin kwijt. Eerst vriendin kwijt feitelijk. Die was het afgetrapt bij mij. Ik was manisch. Je leert uit uw fouten. Ik heb dan 6 maand gedoold. Mijn ouders wilden mij laten opnemen in de psychiatrie maar ik wilde niet. Ik woonde in mijn eigen huis totdat openbaar verkocht werd. Ik had problemen met mijn broer en zus omdat ik mijn ouders terroriseerde. Geen schone tijd. Ik ging compleet door het lint. Ik vroeg mij af: heeft het leven nog nut?
138
Verhalen van Leven met Psychische Problemen
Na mijn ontslag – op 4 augustus 1992 – ben ik op reis gegaan met Wouter. Dat was een toenmalige vriend van mij. Na de reis kregen we te horen dat Wouter zijn ma huidkanker had. Na de behandeling moest ze actief beginnen worden, beweging hebben. Ze ging zwemmen. Wouter zei tegen mij: waarom gaan wij niet mee gaan zwemmen? Dan doen we ook iets. Daar heb ik Ine leren kennen, mijn vriendin, die zwom daar ook. Ze was ooit competitiezwemster geweest en nu zwom ze daar om uit te bollen. We zagen elkaar dus drie keer in de week. Dat was dollen en onnozel doen, je kent dat hé? Ze vroeg eens: waarom gaan we niet eens uit? We gingen uit, we gingen naar de cinema. Bleek dat die smoorverliefd was op mij. Ik had het weer niet door. Dan zijn we een relatie begonnen op 20 mei. Dan was er wel veel druk van mijn pa en ma en van de hare om werk te vinden. Ze ging nog naar school, humaniora. Ze was tien jaar jonger. Zij was 18 en ik 28. Ik heb altijd een zwak gehad voor jongere vrouwen. Ze ging hogeschool doen, huishoudkunde. In december 1995 ben ik een maand ziek geweest. Onze relatie ging vrij goed. Maar na december is er een knak in onze relatie gekomen toen ik een maand bij haar ben gaan wonen En dat werden twee maanden en drie maanden. Ze woonde nog thuis bij haar ouders. Achteraf bleek dat het helemaal verkeerd was. Ik werd opgezet tegen mijn ouders. Ze vonden dat mijn ouders mijn depressies niet goed aanpakten. Toen hebben zij besloten dat Ine ging stoppen met naar school gaan; en dan zijn we samen gaan wonen en hebben we een huis gekocht. Ine wou ook van thuis weg. Ze kwam niet overeen met haar vader. Maar toen ze mij in plan liet, is ze wel weer bij haar ouders gaan wonen. Zij had werk gevonden bij de nonkel van haar nicht. Hij had een bedrijf om vlees te verkopen. Dus ze verkocht vlees aan de toonbank. We hadden een gedeeld inkomen. Toen was ik al gestopt met medicatie; Haldol wel maar Maniprex gestopt. Ik voelde mij goed. We hadden een goed leven samen. Het probleem was dat ik langzamerhand manischer en manischer werd. Dat heeft ongeveer een jaar geduurd. Dat ik weer volledig op het toppunt van mijn manische. Op dat moment denk je dat je àlles aankunt. Dan doe je echt domme dingen. Je wordt agressief. Ik weet niet hoe ik dat moet omschrijven. Je voelt u een Ubermensch, een supermens. Je gaat met iedereen in de clinch, agressief zijn. Je bedriegt uw vrouw. Dat heb ik ook gedaan. Anders zou ik dat nooit niet doen, maar op dat moment [zucht]… Dat was de reden waarom ze weggegaan is. Ik had haar bedrogen. Maar als je nu weet wat iemand mankeert, iemand die je graag ziet, dan moet je daar toch begrip voor kunnen opbrengen? Ze wist dat allemaal. Ik had haar dat in geuren en kleuren verteld.
139
Hoofdstuk 1
Nog iets anders dat ik dan deed was het geld er door draaien al honderd per uur. Ik was agressief tegen haar, ik was dat vroeger nooit geweest. Elk woord dat ik tegen haar zei, werd in mijn geest gewikt en gewogen. Haar vader zei dat ik haar geslagen had, maar ik heb dat nooit gedaan. Hij had de politie op mij afgestuurd. Ik heb hem dan bedreigd, ik had hem gezegd, “ik ga u dooddoen”. Dat was omdat hij altijd de politie op mijn dak stuurde. Haar vader was ook niet echt normaal tegenover mij. Hij was al drie jaar smerig aan het doen achter mijn rug. Het is de eerste keer dat ik dat allemaal vertel aan iemand, behalve tegen André, mijne maat. En aan mijn psychiater, maar dat is iets anders. Tegen iemand die ik niet ken, kan ik dat niet vertellen. Ze is weggegaan uit ons huis, en nooit meer teruggekomen. Ze is dan eens gekomen maar ik was alles aan het vernielen, heel mijn huis kapot aan het maken. VVoor mij viel van de ene dag op de andere heel mijn leven in duigen. Dat huis is openbaar verkocht. Al ons spaargeld, en al het geld dat we er in gestoken hadden, al onze inboedel… Alles was weg. Ik heb er een financiële kater aan overgehouden. Een andere aanleiding waarom ze weg ging, was omdat ze haar werk kwijt was. En heel die winkel, dat heeft er voor gezorgd dat ik mijn werk kwijt was. Misschien dat het maar goed was ook dat ik mijn werk kwijt was! En wie heeft er me geholpen in die periode? Mijn ouders. Dat is echt de zwartste bladzijde uit mijn leven. Mijn ouders steunden mij financieel, die gaven mij eten. Door mijn zus werd dat mijn ouders afgeraden. Maar mijn ma heeft haar toen gezegd: ik laat nog geen hond op straat zonder eten. Sindsdien is die breuk er gekomen met mijn broer en mijn zus, sinds die periode. Ik kon ook niet meer stempelen, omdat ik onwettig afwezig was op mijn werk. Dan heb ik een leefloon gekregen van het OCMW. In december 1998. En dan was het uiteindelijk zo ver gekomen dat ik zei tegen mezelf: nu kan ik niet meer verder. Nu moet er iets gebeuren, nu moet ik mij laten opnemen. Op dat moment had er mij nog nooit iemand uitgelegd wat ik eigenlijk had. Mijn dokter heeft toen voor de eerste keer gezegd dat ik manisch-depressief was. Ik ben er dan in de kliniek over beginnen lezen, over wat het eigenlijk was. Dat doet mij wel iets om dat te vertellen, nu. Dat was echt het zwartste gat in mijn leven. Als ik vergelijk tussen wat ik toen had en met wie ik nu ben, dat is dag een nacht verschil. Voor mij is dat lang geleden, in mijn gevoel. Het is simpel: ik ben nu 39 en ik was toen 31. Voor mij is dat een vierde van mijn leven. Het is ook een reden waarom ik geen nieuwe relatie meer begin. We gingen trouwen het jaar daarna, in 1998. Op 20 juni 1998; de zaal lag vast,
140
Verhalen van Leven met Psychische Problemen
ALLES lag vast. [zucht] Dat was een harde noot om te kraken. Mijn leven viel op één dag, op een paar uur, als een kaartenhuis in elkaar. Op het moment dat ze zei tegen mij: “Ik ga u verlaten.” “Waarom”, zei ik. “Als je dat niet weet?” antwoordde ze, “Ik ben er achter gekomen dat je mij hebt bedrogen, en je bent zo agressief de laatste tijd.” Ik heb mij in mijn zetel gezet, en alles werd zwart voor mijn ogen. Dat zijn momenten in uw leven dat je niet vergeet. Ik zocht mijn moeder en mijn vader. Je moet weten, mijn moeder is ook een beetje aan de depressieve kant. Ik denk dat het van mijn moeders’ kant is dat ik dat heb. In feite. Mijn ma mist sociaal contact. Nadat mijn ma café gehouden heeft, is ze nooit meer dezelfde geweest. Vroeger was ze zo’n gedreven vrouw. Ze is nu nog gedreven maar ze mist iets in haar leven. Uiteindelijk werd ik zodanig manisch dat ze bij mij weggegaan is. Ik heb het huis moeten verkopen en heel onze boel; onze auto… Ze had geen begrip voor mijn ziekte. Als je iemand graag ziet, dan heb je daar toch begrip voor? Ze werd opgestookt door haar vader. Ine had zelf ook een probleem; een oedipuscomplex. Dus ze zag in mij haar vader. Dat verklaart ook het leeftijdsverschil. Op dat moment lag ik met iedereen overhoop: mijn ouders, mijn broer, mijn zus, noem maar op. Dan heb ik nog zes maand gedoold en dan heb ik mij laten opnemen. Dat zijn de 6 zwaarste maanden van mijn leven geweest. Vechtpartijen en zo. Manisch. Het gevoel dat je beter bent dan iedereen. In het begin is dat leuk. Maar na een tijd klapt er niemand meer tegen u. Vertrouwen geven, dat is te zien aan wie. Ik ga eens iets zeggen: ik vertrouw geen enkele vrouw meer. Er zal al redelijk wat moeten gebeuren vooraleer een vrouw mijn vertrouwen krijgt. Er is ook wel de reden waarom ik al acht jaar alleen ben. In werksituaties zie ik dat anders. In december 1995 zei de moeder van mijn ex-vriendin dat ik eens bij een andere psychiater moest gaan. Ik werkte toen nog. Mijn dokter was nog een jonge snotter, maar het was wel een psychiater van de nieuwe lichting. Die heeft mij goed geholpen. Na die 6 maand dolen zei ik: “Dat kan hier toch zo niet verder.” Mijn ouders zeiden het ook. De druk werd nog groter. Op 15 januari 1998 heb ik mij laten opnemen. Bij die dokter. Die is mijn redding geweest. Mijn opname was zelf beslist. Ik was gewoon ‘t eind, ik zat psychisch en fysisch gewoon aan de grond. Opname. Doordat de dokter mij kende, zei hij dat ik niet goed bezig was. Je kunt daar niet buiten, het was een gesloten afdeling. Weer medicatie. Dat is nodig
141
Hoofdstuk 1
want je zweeft gewoon. Na vier weken vroeg hij hoe het zover is kunnen komen want ik zei dat ik het niet meer zag zitten in het leven. Hij heeft pas op dat moment uitgelegd wat ik mankeerde! Er heeft mij nooit iemand willen uitleggen wat ik mankeerde. Ik heb dan in de psychiatrie wat boeken gelezen over mezelf. Ik had er ook nooit om gevraagd. Dat moet ik eerlijk toegeven. Ik dacht gewoon dat ik depressief was. Zo ver had ik het al uitgevist. Die dienst psychiatrie vond ik wel goed. Het was ook een kleinere dienst. Ze verwijzen vooral door naar andere diensten. Het is voor acute gevallen. De dokter heeft mij dan opgevangen. Ik ben daar zes weken verbleven, of iets meer. De psychiatrie, hoe moet je u dat voorstellen? De eerste weken op adem komen, en een beetje therapie. Ergotherapie, een beetje sport; en heel veel uitstappen. Dat was een kleine dienst. Na een gesprek met de dokter werd besloten om mij door te verwijzen naar een grote psychiatrie. Naar de Kobe. Ik heb daar ook een maand of drie vier gezeten voor therapie. De dokter was een vrouw, niet echt een groot licht. Maar ze kende mijn huisdokter goed. Weer dezelfde zever: therapie, en heel de boel. Wel een zeer goede verpleger, die ik kende van in de psychiatrie. Dat was echt een goede. Die had de dagtherapie onder hem. Dan na die vier maand ben ik naar de rehabilitatie gegaan. Daar moest je – zogezegd – “arbeidszorg” doen. Dat is werken in een atelier. Dat moet dan. Maar ik deed dat niet graag. Die vrouw stond daar dan te preken: “Zo apathisch in uw leven, ge gaat nooit niets bereiken in uw leven!” En ik zat daar ondertussen al een maand of vijf, ik was gewoon zo platgespoten of iets. Dan nog een beetje op rehabilitatie verbleven, uitstappen doen, naar de zee en al. Dat was nog te doen. Dan hebben ze een huis gevonden voor mij. In een sociale woonwijk, veel te ver van mijn ouders. Maar ik had daar niet in te kiezen. Ondertussen weer gaan doppen. Ik ben buiten gekomen uit de psychiatrie op 1 oktober 1998. En je komt daar buiten als een zombie, helemaal platgespoten. Dan moet je zelf je leven weer opbouwen. Ik had van mijn dokter de raad gekregen om naar het oriënteringscentrum van ATB te gaan. Hij vroeg wat ik eigenlijk nog wou in het leven? Ik zei: een normaal leven. Een job, geld verdienen, onder de mensen komen. Hij heeft gezegd: als je alles doet wat ik zeg, gaat dat allemaal in orde komen. Ik heb daar gezeten tot 31 maart en ben dan naar het psychiatrisch ziekenhuis gegaan. Ik heb daar gezeten tot 30 september 1998. En dan is het ATB verhaal in mijn leven gekomen. Je moet het eigenlijk alleen doen, maar ik wist wat ik wou. Anders daar altijd maar thuis zitten in uw zetel, en TV kijken. Als je niets doet, ga je ook niet buiten. Bij mijn moeder en mijn vader deed ik dat. Ik heb een probleem met
142
Verhalen van Leven met Psychische Problemen
alleen zijn, ik kan moeilijk alleen zijn. Door die activiteiten heeft je leven meer zin. Je hebt tenminste iets om handen. Ik ben dan aan die opleiding begonnen. Ik ben dan eens niet gekomen. Ik kon gewoon niet uit mijn bed, ik was platgespoten. Dan had ik onder mijn voeten gekregen van tante Annie [lacht, “gij kent die niet zeker?”] Door mijn eerste stage had ik meer zelfvertrouwen gekregen. Die medicatie ben ik blijven nemen. Ik ben al die tijd in die sociale woonwijk blijven wonen. Eerlijk gezegd, ik woonde daar niet graag. Veel te ver van mijn ouders. En dat sociaal publiek. Maar het was goedkoop, en je hebt er een dak boven uw hoofd. In die periode ben ik veel blijven slapen bij mijn ma en mijn pa. Dat gevoel van alleen zijn, dat ging maar niet weg. Tot wanneer ik werk vond. In een basisschool. Dat heeft mij enorm goed gedaan. Mijn collega’s rond mij. En dat je geld verdient, en dat je weer iets kunt opbouwen in je leven. Ik had ondertussen weer mijn activiteiten in de petanqueclub hervat, en was weer naar de voetbal beginnen gaan. En dan heb ik mijn maat Dieter ontmoet, via de voetbal. Hoe hoger uw IQ, hoe meer problemen, zeg ik. Het mijne is 139. Ik werd twee keer getest. Hoe meer testen je doet, hoe hoger uw IQ wordt. Bij die IQ test zijn er 20 vragen. Ja mijn geheugen is ijzersterk. Datums en namen. Ik had de tweede keer 19 vragen juist. Ik geloof niet in god maar mijn geheugen is een geschenk van god. Als ze mij nu, op mijn werk, een achternaam geven, kan ik die voornaam opzeggen. En als ze dan vragen wanneer Guido Gezelle geboren is… ‘t is belachelijk. De waarde is niks. Dat is een waarheid gelijk een koe. Als je zegt: ik heb een hoog IQ, dan lachen ze je uit! Dan zeggen ze dat je een stoefer bent. Ik zou wel naar de unief kunnen, maar leren en studeren dat zit niet in mij. Ik ben veel meer praktijkgericht, dat weet ik. IQ’s zijn niet belangrijk. Een vriend van mij heeft er één van 75, maar ik kom goed overeen met hem. Hij doet zwaar werk, met zijn handen. Maar zo moeten er ook rondlopen op onze aardbol. Dat is frustrerend: toen ik gecrasht ben op mijn 21ste, was mijn schoolloopbaan verleden tijd. Ik volg nu avondonderwijs. Dat is voor de fun. Maar ik heb ook de bedoeling om Spaans te spreken. Als je vijf talen kan spreken, is niet slecht. Ik heb alles mee gekregen van god: een talenknobbel, een wiskundeknobbel. Ik kan mij in vijf talen uit de slag trekken. Ik maak fouten, maar ik trek mij dat niet aan. Dat je mij moest kennen in mijn privé-sfeer, ik heb altijd het hoogste woord! Ik ben een kletsgat! In ‘t Gents: een kletskouse. Maar aan de andere kant doé ik ook veel voor andere mensen. Marie en Wim (mijn collega’s) zeggen altijd tegen mij: jouw leven is gelijk een open boek.
143
Hoofdstuk 1
Ik heb iets met cijfers. Ik weet al de datums van buiten. Toen ik 21 was, ben ik gecrasht op mijn verjaardag. Naar het oriënteringscentrum ben ik doorverwezen door mijn dokter, de psychiater. Ik vroeg wat het juist was. Hij vertelde dat het mensen waren die mij gewoon gingen doorverwijzen naar werk. Een beetje bijscholen. Ik ben in december bij Marie gegaan. Dat zal 1 december 1998 geweest zijn. Ik ben rechtstreeks naar daar gegaan. Marie was de eerste die ik zag. Gelukkig toeval zeker? Een eerste gesprek gehad met Marie. Dan heeft zij uitgelegd wat het centrum doet. Het voorstel gedaan om er een startersweek te gaan volgen. Die week was eind januari, een hele week. Die startersweek is verschrikkelijk goed meegevallen. We zijn met de groep naar verschillende plaatsen op bezoek gegaan. De laatste dag moesten we soep koken. Om het groepsgevoel aan te wakkeren. Dat is wel een beetje moeilijk voor mij. Ik kan niet goed koken. Voor mij persoonlijk was dat wel goed. Er waren ook mensen die niet goed in de groep zaten, die verstikt raken in groep. Ze testen daar ongelooflijk veel. Ik vind dat om mee te lachen. Die testen waren voor mij persoonlijk veel te gemakkelijk. De maandag was meteen een hele dag testen. De vrijdag was soep koken. Ik herinner het me niet veel; het moet zijn dat het geen grote indruk op mij heeft nagelaten. We waren met een man of tien of twaalf. Eigenlijk wist ik al wat ik wilde. Na die week was er een gesprek. In die tijd wist ik niet wie van ATB was. Het centrum had mij dat misschien wel uitgelegd. Maar ik had het niet door wie van ATB was. Dat gesprek was met Marie en die trajectbegeleider van ATB. Marie is mij blijven begeleiden. Ik heb nooit die link gemaakt. Ik dacht eerlijk gezegd dat Marie alleen in het centrum werkte, niet in ATB. Dat was vaag, dat hing allemaal in de mist. Als ik de vergelijking trek tussen nu zes jaar later en toen, is ATB ongelooflijk gegroeid. En ik ook peins ik. Gegroeid in mijn job. Dan heb ik in maart de verkenning gedaan. Dat was na dat gesprek. Dan waren we met vijf. Dat was in maart en april, vier weken. Die proeven zijn echt om mee te lachen. Die rekenproeven, en de post regelen, dat is poepsimpel. Wat kregen we nog? Eerlijk gezegd zaten er wel veel verschillende dingen in. Maar wel op de schoolse manier. Daarna had ik een gesprek met Marie en de lesgeefster van de verkenning. En ik mocht een bediendenopleiding starten. De eerste maand ging de opleiding door in het centrum: ik kreeg Frans, kantoor, Nederlands en informatica. Natuurlijk is informatica mijn interesse, méér dan wat anders. Ik had alleen problemen met Frans. Nederlands was spelling, correspondentie schrijven. In informatica begonnen ze met word. Dat kon ik al natuurlijk voor het grootste deel. Kantoor was facturen verwerken. En dan boekhouden. Dat pakket is
144
Verhalen van Leven met Psychische Problemen
volgens mij gestoeld op lager middelbaar onderwijs. Maar ik had al hoger middelbaar onderwijs gedaan. Het meeste kon ik al eigenlijk. Hoe ik dat noem? Bezigheidstherapie. Maar ik had dat toen nodig, zeiden ze, om mij weer aan de maatschappij aan te passen. In oktober heb ik een stage gedaan van drie weken. Dienst medico en dienst uitkeringen. Samen met die leerkracht zoeken. Ze had veel adressen waar ze mij naartoe kon sturen op stage. Het probleem was dat ze nog nooit van word gehoord hadden, alleen van word perfect. Eigenlijk had ik niets aan mijn opleiding; dus heb ik de brieven en de sjablonen in word gemaakt. Ze hadden wel word, maar alleen op één computer. Ik had daar iemand bij wie ik terecht kon, zowel bij medico als bij dienst uitkeringen. Die mensen waren zeer vriendelijk, echt. Mijn eerste stage was dierengeneeskunde. De universiteit, je weet wel. Ik denk dat het opleidingscentrum een afspraak heeft met de universiteit dat ze daar altijd mensen naartoe sturen. Ik vond het wel interessant, vooral de telefoons ontvangen. Ik ging een dag naar dierengeneeskunde, en een dag op het rectoraat. Eerst in de voormiddag telefoons doen en oppakken, in de namiddag administratie. Daarna heb ik stage gedaan bij mijn maat Dieter, drie maanden. Er was een vacature aan verbonden. Maar hij ging mij zeker niet aanvaarden; dat had hij eind van die eerste week al gezegd. Dat was een job in het magazijn en administratief werk. Dat magazijn zag ik niet zitten. En telefonisch mensen opbellen, en afspraken maken; dat zag ik ook niet zitten. Ik ben daar niet goed in. Ik kende hem al van daarvoor. Na mijn stage is die vriendschap blijven duren, wat het mooie er van is. Ik heb dat eraan overgehouden. Waar heb ik nog allemaal op stage gezeten?! Het was wel veel over-en-weer getsjool. Net alsof ze u allemaal in verschillende bloempotten planten. Die eerste stage was eigenlijk alleen om ritme op te doen. De tweede was een goede stage, daar heb ik een goed gevoel aan over gehouden. Ik had courage om te gaan solliciteren. Ik geloofde meer in mezelf. Misschien omdat ik in een vertrouwde omgeving was. Ik vertrouwde mijn maat. Ik heb dan nog een stage gedaan maar weet niet meer waar. Dan heb ik in oktober een stage gedaan in een boekenwinkel. Allemaal van die katholieke boekjes, over Jesus en al. Dat was wel niet echt mijn ding. Die mensen waren zeer vriendelijk. Maar dat was totaal niet wat ik wilde. Mijn trajectbegeleidster had gezegd: doe dat nu maar, dan ben je nog eens buiten het centrum. Ik heb daar van alles en nog wat gedaan. Ondertussen begon ik de moed te verliezen. Dat ik nu ook nog geen werk zou vinden. Gelukkig kon ik bij
145
Hoofdstuk 1
mijn trajectbegeleidster terecht. Off the record; maar zij heeft het voor u als cliënt of niet. Ze had het wel voor mij. Ondertussen leidde ik nog de cursistenraad. Op aandringen, omdat ik lang in dienst was. We hadden toch niets te zeggen. Dat was elke maand vergadering. Ik moest dat doen en ik mocht die vergadering leiden. De cursisten mochten bij mij komen om te klagen over hun grieven waren. Dat werd dan aan de coördinator van het centrum meegedeeld. Maar er werd niet veel mee gedaan. En altijd hetzelfde antwoord: er was geen geld. Iets veranderen was toch niet te doen. Een voorbeeld. We zijn verhuisd, en er waren veel mensen met een handicap. Dus we zeiden: “Die toegangsdeur is veel te zwaar om open te krijgen”. Maar er is nooit iets aan gedaan. Er was één cursist waar ik mij aan opgetrokken heb; hij was een been kwijt. Die oude lift was gewoon niet veilig voor hem. Die nieuwe lift is er gekomen als hij al weg was. Maar die lift zal een lange procedure gekend hebben. Eerlijk gezegd: dat nieuw gebouw met die schutwanden daartussen vind ik niet ideaal. Je zit daar precies in een groot aquarium opgesloten. Mijn laatste stage was op een basisschool. Dat was een stage waar er een vacature aan vast hing. Ik was daar niet echt happig op. De directeur heeft mij binnen gehaald, hij zei dat ze iemand zoals mij goed konden gebruiken. Ik heb zes weken stage gedaan. De directeur moest iemand hebben die zijn secretaresse verving, die zwanger was. Hij had iemand om ze te vervangen; maar die kon dat werk niet. Ik ben daar als een kip opgesprongen; en hij zei dat het goed was. Het moest nog goedgekeurd worden door de Broeders van Liefde. De secretaresse nam ook ouderschapsverlof. Dat is enorm meegevallen; echt leuke collega’s. Allemaal zeer jonge mensen. En dan kwam mijn eerste werkervaring. Daar werd ik betaald. Toen wist ik dat ik er klaar voor was; voor iets groter werk. Dan ben ik bij Marie gegaan. Dan had ik al door, tegen die tijd, dat ze trajectbegeleider was bij ATB, omdat ik die brieven kreeg van ATB en haar naam daar altijd onder stond. Zij had gezegd: neem eens contact op met de coördinator. Ik heb met hem gebeld maar hij was daar niet. Ik heb terug gebeld en gevraagd wanneer ik terug kon komen voor een sollicitatiegesprek. Dat was op 7 januari 2002. Ik ga dat nooit vergeten. De coördinator zei: “We zitten met een probleem. We zitten met iemand die ziek is, die vervangen moet worden. Maar het is maar voor twee maand, maar misschien drie of meer.” En wat bleek nu? Sven moest mij opleiden - hij werkt nu nog altijd bij ATB - omdat Karen in zwangerschapsverlof was. En dan heeft de coördinator gezegd: “Wanneer kan je beginnen?” Ik heb gezegd: NU! En dan ben ik bij ATB
146
Verhalen van Leven met Psychische Problemen
begonnen. In september heb ik dan een vast contract gekregen. Het werk stapelde zich op, en ze hadden meer en meer mensen nodig. Ik zit daar nu nog altijd en liefst zou ik daar blijven. Ik ben van eenvoudige jobs gegroeid naar jobs met meer verantwoordelijkheid. De grootste uitdaging is nu eigenlijk het uitbouwen van een goed clientvolgsysteem. Dat staat bijna op punt. Ik doe dat samen met Sven, Amy die ik persoonlijk vervangen heb, en Karen. En dan nog iemand anders die extern is, een programmeur. Die ondersteunt ons alleen maar. Want een extern kost veel. Mijn hersenen zijn onderdrukt vandaag. Woensdag die spuit Haldol gekregen. Dat duurt dan vier dagen dat ik zo moe loop. Als je dat aan iemand geeft die niets mankeert, ligt hij een maand in zijn bed. Maar zonder gaat niet. Ik heb dat al geprobeerd. En de vrijdag is een slechte dag want eigenlijk de donderdag ga ik altijd kaarten. Daarop drinken is niet goed, dat werkt daarop. Ik trek dat mij niet aan. Als ik niet meer mag leven, wat loop ik hier dan te doen? Een beetje vermageren dat is niet aan mij besteed. Ik drink bier. Ik heb dat niet in huis. Thuis drink ik in feite niet. Als ik weg ga, drink ik Bacardi Cola. En Havana Black van 7 jaar. Normaal in ’t Spaans is dat: Havana Maron De Sietta Anjos: Bruine Havana Rum van zeven jaar. Ik weet dat goed, ik volg bijles Spaans. Dat is straffe toebak. Dat is echt goed spul. In feite ben ik altijd zo geweest. Ik mag misschien iets mankeren in mijn kop, en medicatie moeten pakken, maar mijn leven ga ik niet opgeven, nooit. Een leven met veel mensen rond mij. Van de psychiatrie heb ik geen hoge hoed op. Die gaan u daarbij niet helpen. Ik ben alleen binnen geweest als ik het echt nodig had. Als je zo manisch loopt, zitten er maar twee dingen op. Ofwel van een brug springen, of u laten opnemen. In het begin werkt die spuit. Dat geeft een steady gevoel voor vier weken. Maar hoe meer die spuit uitgewerkt is, hoe meer ik naar dat manische ga. In het begin van de spuit ben ik rustiger; onderdrukt. En hoe meer ze uitgewerkt raakt, hoe actiever ik ben. Ik voel mij best ergens er tussenin. De strijd in mijn hersenen is nooit gelijk; het gaat altijd op en af. Ook wat er in mijn leven gebeurt, dat speelt mee. De externe factoren, dat heeft er altijd mee te maken. Als er meer problemen zijn, ga je je vlugger down voelen dan als er geen problemen zijn. Als je weet wat er met jou aan het gebeuren is, kan je er beter op inspelen. Het zal bijvoorbeeld goed zijn dat ik vanmiddag nog twee uur kan gaan slapen. Dan kan ik gewoon op mijn bed liggen, gewoon rusten. Want het gaat vanavond en morgenavond weer laat worden.
147
Hoofdstuk 1
Ze helpen u weer op weg om normaal te leven. Maar ze helpen u niet om echt te leven. Men mijn ziekte is er 80 procent die hervalt. Het zijn alleen de sterke die overblijven. Ik heb zoveel meegemaakt in mijn leven dat ik altijd alles van de positieve kant bekijk. Mijn maat Dieter zegt het ook: “Hoe jij dat doet, dat is mij een raadsel”. Maar met ons leven, dat kan niet anders. In 2003 ben ik bij een psychiater geweest. Ik had dat nodig om een papier in mijn rijbewijs te steken dat mij weer gezond verklaarde. Hij heeft toen ook gezegd: “Er zijn er weinig met jouw ziekte die overleven. Jij bent een survivor.” Ik vind dat een mooi woord. Hij zei: “Zolang je die medicatie neemt, ga je een gewoon leven kunnen leiden.” Dat is een psychiater van de nieuwe lichting. Niet zo’n oude knar. Die staat bij mij zeer hoog in mijn achting geschreven. Ik heb een goede jeugd gehad. Mijn ouders waren echt hardwerkende mensen. Mijn moeder heeft een kruidenierswinkel gehad en een café, en mijn vader heeft heel zijn leven in de post gewerkt. Toen ik crashte op mijn 21ste wisten mijn ouders niet wat hen overkwam. “Onze Boris”, “ons lievelingskindje”, ging totaal over de schreef. Na mijn opname zijn ze me komen bezoeken in de psychiatrie. Ze hebben mij goed opgevangen, maar ze zeiden dat ze hun “oude Boris” kwijt waren. De altijd sympathieke, met een goede inborst en helpende handen waren ze kwijt. Ik was veranderd in een agressieve, meedogenloze beuzak, om het zo te zeggen. Ik vond dat toen zelf ook. Na mijn breuk met Ine zeker. Maar toen ik 21 was, wist ik eigenlijk niet wat mij overkwam. Na mijn tweede opname, na 1988, heeft mijn ma er veel van afgezien. Mijn pa was meer de koele man. Hij ging zich nooit uiten. Mijn moeder heeft veel meer haar gedacht gezegd, dat mens heeft er echt van afgezien. Ze hebben mij dan wel voor de tweede keer in huis genomen. Ook al kregen ze kritiek van andere menen. Die zeiden: “Laat die beuzak aan zijn lot over!” Maar mijn pa en ma zagen mij veel te graag. Ze hebben mij verplicht om werk te zoeken, om mijn leven weer op te bouwen. Ze hebben mij financieel gesteund. Ik heb dan gewerkt van 1988 tot 1991. Dan ben ik weer depressief geworden. Mijn moeder zag er meer en meer van af. Haar zoon was terug hervallen. Mijn moeder begon zelf depressieve neigingen te vertonen. Ze lag hele dagen in haar bed. Ze voelde de band tussen moeder en zoon zo dat ze begon te voelen wat ik voelde. En omgekeerd ook. Dat was echt zo. Dan ben ik er terug bovenop gekomen. Plots viel mijn zus weg. Ze hield zich altijd op de vlakte. Ik denk ook niet dat mijn vader goed begreep wat ik had. Na 1988 heeft mijn vader gezegd: als we gaan spelen, petanque, dan gaan we altijd samen. Dat je geen domme dingen uitspookt. Hij had precies zijn vertrouwen in
148
Verhalen van Leven met Psychische Problemen
mij verloren. Het was wel plezant om samen te gaan. We konden goed samen spelen. Nu ga ik niet beginnen uitleggen van de petanque, of we zitten hier morgen nog! In 1994 ben ik weggegaan uit de petanqueclub. Mijn vader vond dat wel spijtig. Maar ik kwam toen echt niet overeen met de voorzitter. Dan heel mijn affaire met Ine, en als ik bij Ine gaan wonen ben heeft mijn ma daar enorm van afgezien. Ze vond dat ze gefaald had. Maar ik vond dat helemaal niet! Integendeel, veel ouders zouden voor mij niet gedaan hebben wat ze deden. Ik heb die periode dat ik bij Ine was mijn ouders links laten liggen. Ze vonden dat slecht van mij. Na de breuk met Ine, ben ik naar het toppunt gegaan van manisch zijn en ben ik hen beginnen terroriseren. Beginnen roepen, en al dat soort dingen. Ze voelden dat hun zoon weer over de schreef gegaan was. Op het moment zelf had ik daar geen gram spijt van. Achteraf wel. Maar op dat moment ben je gewoon jezelf niet. Ik ben dan in de psychiatrie gebleven. Na een maand daar mocht ik in de weekends naar huis. Dan waren ma en pa wel content dat ik terug thuis was. Dan ben ik verhuisd. Maar in feite heb ik meer bij ma en pa geslapen dan in mijn huis. Ik kon gewoon die eenzaamheid niet aan. En ma en pa vonden het wel plezant om hun zoon bij hen te hebben. Dan had mijn psychiater gezegd, ga naar dat opleidingscentrum. Mijn pa stond daar enorm achter. Hij is heel zijn leven een harde werker geweest. En hij zei: “Jij bent toch geen dommerik, je kunt dat aan! En dan zit je niet thuis met je vingers te draaien”. Zij zagen dat in feite als de nieuwe stap in mijn leven. En ze vonden dat er eindelijk eens iemand echt vooruit wou met mij, mij eens écht ging helpen om mijn leven weer in handen te pakken. Die zombieperiode dat ik gans platgespoten was, dat was in feite al een stuk verdwenen. Vooral omdat ik met mijn ouders de band weer hersteld had. Aan de andere kant kreeg ik reacties van mijn broer en zus, die vonden dat ik te veel bij mijn ouders was. Mijn moeder was de spreekbuis van de twee, mijn vader meer het introvert karakter. Zij heeft dan gezegd tegen mijn broer en zus: “Waarom zou ik mijn eigen zoon op straat laten staan? Ik zou nog geen hond op straat laten lopen.” Mijn ouders vroegen altijd: “Hoe is uw werk geweest?” En dan vroegen ze iedere keer: “Wat is de volgende stap?” Dat heeft mij enorm geholpen. Ze deden dingen die weinig ouders zouden gedaan hebben. Dan na de verkenning vroegen ze weer, wat is de volgende stap? En ze wisten eigenlijk wel heel goed dat ik iets met informatica wou doen.
149
Hoofdstuk 1
Toen ik terug kwam uit de psychiatrie heb ik mijn ouders uitgelegd wat ik feitelijk mankeerde. Mijn vader begreep het dan eindelijk ook. Hij was een arbeider, en hij vond dat ik fouten gemaakt had in mijn leven. Dan begreep hij eindelijk dat het aangeboren was en dat ik dat niet allemaal opzettelijk had gedaan. Bij die stage vonden ze het echt goed dat ik stage deed. Ze vonden dat een teken dat ik weer kon gaan werken. Ze hadden nooit gedacht dat ik weer zou kunnen gaan werken. Dan kwam ik zelfs thuis dat ik op die school mocht gaan werken. Mijn moeder en vader waren echt content. Mijn vader heeft toen gezegd: “Ik heb heel mijn leven al geweten dat je het ging kunnen. Je hebt het niet gemakkelijk gehad.” Ze waren in feite dolgelukkig. Ze hebben mij moreel geholpen maar ook anders. Zeg het maar zo: eten gegeven. Met dat stempelgeld en ziektegeld, dat ging allemaal niet vooruit toch. Mijn werkervaring op school werd ook door hen als aangenaam ervaren. Mijn vader wist in feite al dat ik die job had. Hij zei: “Die job is van jou!” Raar misschien, maar dat gevoel had hij. Hij vond ook dat die opleiding en het werk mij hadden gestabiliseerd. Hij vond dat ik weer de oude Boris was. En in feite, was dat ook zo, in mijn aanvoelen ook. Sinds 1998 zijn pa en ik ook weer samen beginnen spelen in de petanqueclub. Op 16 november 2003 komt mijn vader ‘s morgens op bezoek bij mij. Ik moest ’s middags spelen bij een ploeg. Mijn pa komt bij mij en zegt: “Uw ma reageert niet meer”. Ik was daar blijven slapen. Hij zei: “Ze wordt niet wakker”. Ik zag dat mijn ma haar ogen niet normaal stonden. Ik wist dat er iets mankeerde. Ik heb dan onmiddellijk naar de 100 gebeld, die zijn binnen de vijf minuten gekomen. Ondertussen mijn zus gebeld. Ondertussen mijn ma weer wakker gekregen. Ondertussen de petanque verwittigd dat we niet kwamen spelen. Ze hebben voor vervanging gezorgd. Dan naar spoedopname. Ik mocht niet bij mijn ma. Ze lag op intensieve. De dokter zei: “Als het water in haar hersenen niet weggaat, zijn er twee mogelijkheden: ofwel wordt ze een plant, ofwel sterft ze”. Ze had een herseninfarct gehad. Ze heeft vijf weken op intensieve gelegen in het UZ. Ze is dan overgebracht naar het revalidatiecentrum. Na veertien dagen kon ze al wel weer iets zeggen. Er kwam niet veel zinnigs uit. Na twee maanden begon ze de wereld weer te herkennen. Op een avond, de 20ste maart 2004, zei mijn pa dat hij zich niet goed voelde. Hij ging vroeg slapen, maar dat was niet zijn gewoonte. Ik ging slapen om een uur of 1. Om negen uur werd ik wakker, en pa was nog niet op. Dat was niet normaal. Ik ging naar zijn kamer gaan kijken en hij bewoog niet meer. Dan wist ik in feite al dat het gedaan was. Ik heb aan hem geschud, zijn ogen open gedaan. Maar hij was dood. Hartstilstand.
150
Verhalen van Leven met Psychische Problemen
Ondertussen lag moeder nog in de kliniek. Ik heb mijn zus gebeld. En de 100. Maar ik wist dat het te laat was. Ondertussen heb ik aan de dokter gevraagd wat ik moest doen. Hij zei dat ik het ma moest vertellen. Ze wou niet mee naar de begrafenis. In een rolstoel, dat ging niet zei ze. Ik vind het vooral erg dat ze nooit afscheid van elkaar kunnen nemen hebben. Ze gingen in 2004 50 jaar bij elkaar zijn, en in 2006 50 jaar getrouwd zijn. En we waren dat al allemaal een beetje aan het voorbereiden. Wat ik mijn broer en zus verwijt, is dat ze nog voor de begrafenis het appartement beginnen leeghalen zijn. Ik heb daar niet aan mee gedaan. Dan heb ik voor mezelf uitgemaakt, dat ik ze nooit meer wou zien. Ze hebben het leeggehaald. Ze waren allebei al getrouwd. Ik heb de band met mijn broer en zus verbroken. Ik heb van mijn pa zijn dood heel erg afgezien. Ik was mijn houvast kwijt. Ik was in januari terug in de wijk komen wonen, verhuisd om dichtbij pa en ma te wonen. Het heeft niet veel uitgehaald. Ik ben goed opgevangen geweest door mijn vrienden, mensen van de petanqueclub, mensen van ATB, en van mijn stamcafé. Ik heb er van twee geen steun gehad in mijn leven, en het was van mijn broer en mijn zus. Mijn ma is dan verhuisd naar een home. Ik probeer me er aan te houden om 1 keer in de week bij haar te gaan. Mijn ma heeft te veel voor mij gedaan dat ik haar nu zou laten stikken. Het enigste dat ik nu doe is één keer in de week bij haar gaan. Ik heb bij ATB een heel zwaar jaar achter de rug. Mijn pa is overleden in 2004. Het heeft toch een jaar geduurd voor ik zijn dood kan verkroppen. Dat het een beetje weggeëbd is. Om mijn leven verder en beter uit te bouwen. Ik doe mijn werk echt graag, en ik heb goede collega’s. Ik voel me daar thuis. Mijn werk wordt gewaardeerd, en ik zelf ook. *** Mijn leven in 5 zinnen.. een slotconclusie? Op uw 18de kom je buiten van het humaniora. Je bent een goede gast. Ze hemelen u op tot en met. Je komt in een andere omgeving, en dan crash je op uw 21ste … en dan schrijven ze u allemaal af. En na de crash krijg je een label [stempelt op tafel]: PSYCHISCH. Dat draag je gans uw leven mee. Nu staan de mensen daar toch veel meer open voor dan toen ik 21 was. Ik weet wat ik kan. Ik weet wat ik niet kan. Ze hebben mij nochtans in mijn zoektocht naar werk genoeg gedwarsboomd. Eerlijk gezegd: ik vind het goed
151
Hoofdstuk 1
dat ATB bestaat. Dat die dienst in het leven geroepen is. Want die hebben mij voor een groot deel weer op weg geholpen. Dat ik zélf bij ATB mag werken, dat betekent voor mij alles. En als het ATB niet geweest was, was het die school geweest. Leven met mensen rondom mij. Dat is voor mij belangrijk.
152
Nomadisme
HOOFDSTUK 2: Nomadisme
“ We are all guilty of crime, the great crime of not living life to the full ” Deleuze & Guattari (1977) in: Anti-Oedipus: Capitalism & Schizophrenia, p.334
2.1. Nomadisme: lens voor kwalitatieve analyse We verwerken onze inhoudelijke analyse van de levensverhalen aan de hand van het begrip nomadisme (‘nomadische subjectiviteit’, cf. Braidotti 1994, 2002, 2004, 2006). Centraal in onze analyse staat het menselijk subject, dat onderhevig is aan machtsuitoefening van professionele experts in de psychiatrie. Mensen met ‘psychische problemen’ gaan dikwijls geloven wat het voorgeschotelde discours hen als enige waarheid voorschrijft (Baez, 2002, 49): “ …power and knowledge are central to the process by which human beings are ‘made subjects’ and therefore how ‘psychiatric identities’ are produced. ” Roberts (2005), p.33
Onze discoursanalyse focust op deze machtsrelaties en -dynamieken door kritisch te analyseren op welke manieren deze machtsuitoefening samengaat met zowel kennis over subjecten (Lewis, 2000; Belsey, 2002) als met de vorming van subjectiviteit (ofwel ‘asujettissement’; het proces van onderwerping) (Braidotti, 2004, 79). Het fenomeen ‘psychische problemen’ wordt bijgevolg ook gezien als een label, een sociale creatie, een sociaal geconstrueerde realiteit, een discours dat pathologisch gemaakt kan worden in interacties. “ Although mental illness may be “real” in terms of observable behaviour outside the norm of society, they are not pathologic, organic, or biologic (in a scientifically proven sense) (Szasz, 1974, 1987). The fact that these impairments are disabling, or are a disability, are also a social construction. ” Davis (2006), p.1235 Butler (1997) echter, samen met andere (feministische) poststructuralisten (cf. Roberts, 2005), merkt op dat mensen ondanks alle externe invloed van macht, 153
Hoofdstuk 2
toch over een innerlijke sterkte blijken te beschikken die hen in staat stelt gezonde weerstand te bieden aan het professionele geweld. Mensen creëren een complexe en veelgelaagde identiteit omdat ze genoodzaakt zijn existentiële dilemma’s op te lossen in hun leven (Braidotti, 1998). Het subject creëert met andere woorden voortdurend een nieuwe, nomadische subjectiviteit. Het nomadisch bestaan kan gezien worden als “leven tussen leefwerelden in” (Braidotti, 1994); het geeft het subject toegang tot verschillende, zelf gecreëerde leefwerelden waar het gebruik van maakt om te ontsnappen aan het keurslijf van het discours van de psychiatrie (Roets, Reinaart & Van Hove, in press). De persoon wordt als het ware gecreëerd, maar configureert ook zichzelf anders bij verschillende gelegenheden, op verschillende tijden, in verschillende contexten en in relatie met verschillende mensen. Het subject is met andere woorden fragiel, meervoudig, gefragmenteerd en vindt zijn/haar wortels in zijn eigen lichaam: “ The subject is not a substance (…), the subject is a process, made of constant shifts and negotiations between different levels of power and desire, constantly shifting between wilful choice and unconscious drives. (…) There is a fictional choreography of many levels into one socially operational self ” Braidotti (2002), pp.75-76
Het zelf van het menselijk subject wordt zodoende gepercipieerd als in proces zijnde: er bestaat eigenlijk een veelvuldigheid van meerdere versies van het zelf. Het nomadisch subject ondergaat voortdurende metamorfoses (Braidotti, 2004, 40). Het zelf zoekt actief verplaatsingen en overgangen op; waar het voor het nomadische subject om draait is (de mogelijkheid) om te komen en te gaan, om te kunnen inpakken en te vertrekken (Braidotti, 2004, 61), om vrijheid van denken, handelen en geest te verwerven. Het begrip stelt vooral centraal dat mensen (met een label zoals ‘psychische problemen’) over zelf gecreëerde ruimte en veerkracht beschikken om hun eigen leven altijd weer opnieuw vorm te geven, in nauwe wisselwerking met kritische omgevingsfactoren. De kracht die ontwikkeld wordt door het subject op doorreis is cruciaal. Het is de reis die telt. En de reis gaat over het vertellen van verschillende verhalen en verschillende versies van de eigen gevormde identiteit (Braidotti, 2004). Mensen zijn bijvoorbeeld in staat om op een verschillende plaats/tijd sterker (of net minder sterk) in hun schoenen te staan, een proces dat kan ondersteund worden (of net niet) via relaties met anderen. Dit nomadisme geeft het subject energie om gevestigde categorieën te doorbreken en te overschrijven (Braidotti, 2004, 41), zoals bijvoorbeeld een pathologisch begrip van ‘psychische problemen’. Ons narratief onderzoek heeft de intentie ruimte te bieden aan deze andere leefwerelden in de vorm van onwaarschijnlijke ontmoetingen met onverwachte bronnen van geleefde ervaring en kennis. 154
Nomadisme
2.2. Cartografie van leven met psychische problemen “ De beste reizen kunnen soms plaats vinden zonder het huis fysiek te verlaten. ” Braidotti (2004), p.72
Concreet betekent het hanteren van nomadisme als een lens voor kwalitatieve analyse dat we focussen op hoe het hebben van (ernstige) psychische problematiek en vooral het zelfinzicht van de participanten in relatie staat met het hebben/houden van een succesvolle tewerkstelling. We bekijken dit in nauwe wisselwerking met ondersteunende en/of belemmerende factoren uit de omgeving (zoals het wel/niet ondersteunend werken van natuurlijk en/of professioneel netwerk, zoals trajectbegeleiders). Het uittekenen van een cartografie (Bayliss, 2004; Roets, 2006) van leven met ‘psychische problemen’ betekent dat we ook exploreren welk netwerk van sociale actoren betrokken is (Lather, 1991; Haraway, 1991) doorheen verschillende dimensies van tijd, plaats/ruimte. We traceren daarvoor de levensverhalen: “ Our life narrative is reflexive; we both tell and create our reality through our stories, and these stories influence what others believe about us and the actions that are available to us in the future. ” Bruner (1987)
We brengen dit illustratief in kaart aan de hand van momentopnames/ situatieopnames uit het levensverhaal van onze participanten die we op elk moment zien als personen in wording. Binnen het sociaal netwerk van de participant proberen we de processen uit te tekenen van hoe iemand zichzelf (steeds opnieuw) positioneert en configureert. We belichten telkens een aantal thema’s per momentopname, omdat we er via ‘grounded analysis’ (zie Goodley et al., 2004) toe kwamen te zien dat de wisselwerking tussen deze vier topics enorm van tel is voor geslaagde tewerkstellingen:
ziekte-inzicht natuurlijk netwerk professioneel netwerk opleiding/werk
In wat volgt, tekenen we illustratief momentopnames/situatieanalyses uit binnen het levensverhaal van onze tien participanten, telkens twee per participant, van de twee co-onderzoekers meer uitgebreid.
155
Hoofdstuk 2
In Hoofdstuk 4 bespreken we dan de rode draden die te voorschijn komen uit een crossanalyse van de levensverhalen.
156
Nomadisme
2.2.1. Mira
Mira is een vrouw van 53 jaar. Ze is momenteel op pensioen en werkt mee aan ons onderzoeksproject als co-onderzoekster. Mira heeft een verleden van ernstige psychische en fysieke verwaarlozing en mishandeling. Na enkele traumatische en dramatische gebeurtenissen belandt Mira in de gevangenis, waarna ze gedurende een periode van 17 jaar geïnterneerd wordt in de psychiatrie. Ze kampt tot op de dag van vandaag met chronische depressies en crises. Mira is ook echtgenote, zus van, moeder, en grootmoeder.
MOMENTOPNAME: “ Dat waren drie gezusters die ons kweekten. ”
ZIEKTE-INZICHT
Mira’s herinnering gaat terug naar haar harde jeugd, wanneer ze met haar poppen begon te spelen en te praten om overeind te blijven. Ze werd blijkbaar toen al een voorwerp van spot. “ Van in ‘t school pakte ik al altijd mijn poppen mee. Ik zette die op mijn lessenaar. Ik praatte daar toen ook al tegen in de klas. De kinderen lachten mij daarmee uit. Er was eens een kind op school dat mijn pop had weggestoken. ” Ook tijdens het vertellen van haar verhaal krijgt Mira het soms moeilijk als ze terugkeert in haar verleden. Haar poppen brengen haar geest even verlichting, en geven zware momenten even een lichtere wending. “ Ge zit er vandaag maar triestig bij, pop. Uw neuze jeukt, krabt er eens aan. En hij niet te veel commanderen hé! Ge zegt niet veel vandaag. Omdat Ruth hier is zeker? Gij zit ook naar mijn verleden te luisteren zeker? Ge verschiet nogal zeker? ”
NATUURLIJK NETWERK
Mira wordt vrij vroeg uit huis geplaatst vanwege woelige gebeurtenissen aan het thuisfront. Ze heeft nauwelijks contact met haar familie (wat gezien de tijdsgeest geen verwondering hoeft te wekken). De kille, strenge omgeving vormt niet echt een veilige, warme omgeving; ze mist een “nest”. 157
Hoofdstuk 2
“ Voor mijn kleren op mijn plechtige communie heeft mijn papa gezorgd. Ik ga dat nooit vergeten. Ik ging niet alle weekends naar mijn pa. ‘t Is nog geweest dat het 2 maanden duurde. Dat waren drie gezusters die ons kweekten. Wilfrieda, Marina en Annacleta. We hebben veel slagen gehad van die juffrouwen. En ze hebben dikwijls aan mijn haar getrokken. ”
Door de ogen van het kind kijken dat Mira was, leert ons bij momenten zien waar ze haar – voor de outsider – ‘irreële angsten’ vandaan haalt. “ Die drie gezusters waren heel streng. Die straften ons. We sliepen in een grote zaal van dertig. Dertig bedjes. Bij de kinderen. De grote vanaf twaalf jaar lagen in kamerkes apart. Ik had hevig schrik van onweer. Ze hebben mij eens met mijn onderbroek op mijn kop buiten in de gietende regen in het onweer gezet. Het was geweldig aan het gieten, aan het bliksemen en het donderen. Ik had in mijn bed gedaan en ik had beginnen schreien. En juffrouw Annacleta had mij buiten gestoken in het onweer. Ik heb er iets aan over gehouden. Ik zou onder mijn bed kruipen van de schrik als het nu onweert. ”
PROFESSIONEEL NETWERK
Eens geplaatst, als een nummer in de rij, wordt Mira’s jeugd gevuld met een kille leegte. Ze mist warme geborgenheid terwijl ze opgroeit. “ Ik ben dan in een tehuis voor verwaarloosde kinderen terecht gekomen. Bij pater Antonius. Ik was daar met 54 kinders. Allemaal meiskes. En daar ben ik gebleven tot mijn Plechtige Communie. Ik heb dan nog mijn Plechtige Communie gedaan. (…)We moesten alle dagen twee kilometer te voet naar school. Zomer en winter. Er was nog geen vervoer toen. Ons voeten waren soms kapot gevroren. ”
OPLEIDING/WERK
Mira krijgt, terwijl ze opgevoed wordt door de zusters, op geen enkel moment een eerlijke vorm van onderwijs; er wordt niet in haar geïnvesteerd. “ Ik heb tot mijn achttien jaar lager onderwijs gedaan. Ik kon nooit mee met de kinderen. Het was een technische school. Toen was ik op pensionaat bij de nonnen. Van mijn drie tot twaalf. Ik heb een jaar of twee, drie in een kostschool gezeten. ”
158
Nomadisme
MOMENTOPNAME: “ Ik wist niet hoe dat in mekaar zat. ” (eerste huwelijk, 18-23 jaar)
ZIEKTE-INZICHT
In haar getuigenis over de periode tijdens haar eerste huwelijk legt Mira bloot hoe er op haar handicap gereageerd wordt. Haar omgeving is bijzonder hard en wreed in reactie op haar strategie die ze, met een soort perverte creativiteit, al van in haar jeugd hanteert om dingen te verwerken, overeind te blijven en te overleven. Haar met poppen spelen en praten wordt bespot en met agressie beantwoord. “ Mijn Anna en Hanna zijn direct na de geboorte geplaatst. Anna en Hanna hebben ze afgepakt, zonder iets te zeggen. Ik kreeg geen uitleg. Omdat ik gehandicapt ben en omdat mijn man een alcoholieker was zeker? Ik kreeg slagen van mijn man dan. (…) Ik was bij hem ook gelijk bij Hendrik. Ik deed dat ook: met poppen spelen, en graag kleuren. Hij sloeg mij daarvoor. Hij kon dat niet verdragen dat ik met poppen aan het spelen was. Hij kon mijn handicap niet begrijpen. Neen. Ik ben dikwijls belachelijk gemaakt op feestjes. Ze bespotten mij waar iedereen bij was. “Huh, ze zou beter in een zothuis zitten, wat zijt ge met zo’n vrouw!” Ik ben dikwijls beledigd geweest, ook vooral van zijn moeder. Mijn poppen; mijn vorige man kon daar niet tegen. Hij vond dat te kinderachtig. Hij kwam thuis van zijn werk en hij trok ze in stukken. Ik schreide. ”
Langzaamaan sprokkelt Mira puzzelstukken, en legt de puzzel over zichzelf. Ze gaat actief op zoek naar verklaringen om alle gebeurtenissen én haar eigen gedrag te kunnen interpreteren. “ De dokters zeiden dat ik als kind verwaarloosd was, dat ik veel te vroeg getrouwd was, en dat ik lichamelijk en geestelijk niet ontwikkeld was. ”
Ze gebruikt (zelfs tot op de dag van vandaag) de spiegel die anderen haar voorhouden om haar eigen zelfbeeld in te vullen, en gaat op zoek naar hulp. “ Als ze mij geopereerd hadden of de pil gegeven, dan was dat niet gebeurd. En ik deed aardig [bizar]. De geburen zeiden dat ik soms heel aardig kon overkomen. Ik wou zelf hulp zoeken. Ik had een psychiater naar mijn huis laten komen. Gevonden in de telefoonboek. Mijn man was woest; hij zei dat ik alleen maar te jong en te speels was. ” 159
Hoofdstuk 2
Een antwoord op haar eerlijke zoektocht geeft men haar – nadat het uit de hand is gelopen – via een 17-jaar durende internering in de psychiatrie; dit betekent alleen pijnlijke herinneringen en daarna een groot zwart gat in haar leven. “ Dan ben ik geïnterneerd voor zeventien jaar. Er is iets gebeurd in mijn ziekte. Een daad plegen in uw ziekte. Ik was mijn kindje aan het wassen. Anna zat in de kakstoel. Ik ging altijd bij de buren gaan zitten en ik liet de kindjes in hun wiegske liggen. Ik was bang alleen. Ik zei tegen mijn man: “Blijf alstublief thuis, ik ga iets krijgen.” En hij zei: “Gij krijgt alle dagen iets.” En inderdaad, hij was juist naar zijn werk als het gebeurd was. Ik kreeg een crise. Ik ben gevallen en dat kind is in dat water blijven liggen. De buren heb ik geroepen en een ambulance. Ook al peinst mijn dochter dat ik haar wilde vermoorden. Ik ben gewoon niet goed geworden. Ik heb daar lang gelegen. Ze was zes weken, en ze was ver dood. Ze hebben het water uit haar longen gehaald in het ziekenhuis. Ze hebben mij daarvoor geïnterneerd. ”
NATUURLIJK NETWERK
Mira belandt, recht van de schoolbanken, in een avontuur dat in sneltreinvaart voorbij raast. Het belet Mira de kans om ook maar na te denken over bewuste keuzes. Ze raakt op 18-jarige leeftijd ongewild zwanger en moet gedwongen met de vader van haar kind trouwen. “ Mijn eerste man heb ik daar in een dancing leren kennen, ik was maar achttien. Ik was daar nog een fijn popke. En kijk, op die foto was ik 23 jaar. Dat ben ik met mijn twee kinderen. Ik wist niet hoe dat in mekaar zat. Ik wist niet waar de kindjes uit kwamen. Ik dacht dat ze mijn buik gingen opensnijden. Ze hadden mij dat nooit gezegd. ” De enige mensen waarbij ze kan leunen en die actief helpen, zijn de buren. “ De geburen zagen mij heel graag. Mijn man zagen ze niet graag komen. Hij kwam crimineel zat naar huis, een stuk in de nacht. ”
Mira legt zelf de vinger op een belangrijke oorzaak van wat iedereen altijd heeft aangeduid als haar onvermogen om hun leven stabiel te houden. “ Anna is de oudste en Hanna was zes weken als ze weg gegaan zijn. Anna was elf maanden dan. Dan ben ik geïnterneerd voor zeventien jaar. Het zou toch niet te doen geweest zijn met mijn man, 160
Nomadisme
om verder voor mijn kinderen te zorgen. Hij zat tot een gat in de nacht op café. Hij sloeg mij. Hij kwam er gemakkelijk vanaf. Mijn man heeft ook gezeten. Twee, drie maanden in het gevang. “
PROFESSIONEEL NETWERK
Als alle hulp te laat komt, komen politie en psychiatrie echter bijzonder snel in actie. Antwoorden op de vragen die ze stelt, blijven radicaal uit. Ze krijgt zelfs spreekverbod. “ In die tijd waren ze heel streng, in de jaren zeventig. Ik besefte gewoon niet wat er gebeurde. Ik heb daar moeten blijven slapen bij de politie. Ik mocht niet meer praten. Ik was nog heel jong. Dat was wreed, ik mocht zelfs geen goedendag meer zeggen. Ik heb zes maanden in het gevang gezeten. En dan naar de psychiatrie. Ik peins er niet graag meer op. Was dat mijn schuld? ”
Mira wordt als een doortrapte misdadigster afgevoerd, waardoor ook de veilige relaties en het weinige vertrouwen waar ze nog op kon rekenen (bijvoorbeeld met de buren) die ze wél nog had voor het uit de hand liep, worden opgeblazen. “ Ik moest dan alles terug doen in mijn huis. Die reconstructies, met die politie in zwermen rond mij, en alle geburen die kwamen gluren. Die geburen wilden geen contact meer met mij als ik terug thuis kwam. Ben ik nu een slecht mens? ”
OPLEIDING/WERK
Het wordt als evident gezien dat Mira voor de kinderen zorgt. Als ze aangeeft dat ze verdrinkt in deze te zware verantwoordelijkheid voor wat ze kan dragen, wordt ze met de vinger gewezen als een ‘slechte’ moeder. Van verder studeren of gaan werken is er zelfs nooit sprake. “ Het eerste kind is gekomen zonder dat ik wilde. Het tweede volgde er direct op. Ik kreeg de pil niet omdat ik te jong was. Ik had daar wel om gevraagd. Ik kon ze niet aan. Ik werd dat stilaan gewaar. De familie wou mijn kinderen bij hen pakken. Maar mijn man wou dat niet. ”
161
Hoofdstuk 2
MOMENTOPNAME: “ Maar van ’t moment dat ik mijne voet verkeerd zette, staken ze mij binnen in de psychiatrie. ”
ZIEKTE-INZICHT
Mira reageert al haar onverwerkte frustraties af op de momenten dat ze weer voorlopig vrij komt en op kamers gaat, onder strikte controle van het gerecht en de psychiatrie. “ Ik was 28 jaar. Waar ik op die kamer zat, waren er natuurlijk ook jongens. En ik kookte altijd voor al die mensen daar. Op mijn kosten; en ik besefte dat niet. Ik zat rap weer binnen in de psychiatrie, ik stak te veel stoten uit (lacht). Mij zat drinken. Ik wou wraak nemen op mijn eerste man. Wat natuurlijk niet slim was! Want ik stond onder voogdij van het gerecht. Ze kwamen mij controleren. “
Mira krijgt ondertussen nog bijkomende diagnoses, die voor haar echter niet meteen betekenis hebben of krijgen. “ Dan hebben ze mij naar X gestuurd. Daar hebben ze mij licht mentaal gehandicapt verklaard. Ik heb die papieren nog liggen. ”
Om met haar ‘stoornis’ te leren omgaan, krijgt Mira therapie. De vraag is of er ooit dieper ingegaan wordt op de onderliggende gronden en verklaringen. “ Ik moest ook therapie doen. Knutselen en poppen maken. Ik deed liefst poppen maken. Dan kreeg ik die poppen hé. Ik gaf ze een naam. In de psychiatrie begrepen ze mij. Ze lachten niet met mij. ”
Als Mira haar tweede echtgenoot leert kennen, maakt ze kennis met een houding die haar bijna letterlijk in crisis brengt: iemand die in haar gelooft en niet meteen het ‘gestoorde’/de ‘stoornis’ in haar ziet. Haar nabije omgeving is in het begin niet gewonnen voor het idee dat ze een nieuwe relatie heeft met iemand die haar goede kanten wil zien. In de war maar op zoek naar een nieuwe identiteit, reageert ze heftig. “ Mijn moeder maakte mij op tegen Hendrik. En dan deed ik crisissen. Ik sloeg op Hendrik. En Hendrik heeft het nooit opgegeven. “
162
Nomadisme
NATUURLIJK NETWERK
Als Mira eindelijk het alziend oog en de voortdurende controle van de psychiatrie kan afschudden, worden er voorwaarden gesteld tot begeleiding van haar moeder. Jammer genoeg botert het niet echt. “ Maar als ik hem [de dokter] geloofd had, dan was ik geen minuut meer buiten geweest. Ik zag dat niet zitten, en verweerde mij fel. Die dokter is zelf dood van kanker. “Wel”, zei hij, “ge moogt ergens in een huisje gaan wonen mits begeleiding van uw moeder.” Ik trok weg naar mijn moeder, en heb daar dan gewoond. Maar ik had om de vijf voeten ruzie met mijn moeder. Ik weet niet hoe dat kwam. Mijn moeder heeft mij een tijdje begeleid. Mijn moeder en haar man. Maar moeder en ik kwamen nooit goed overeen. ”
Mira neemt het heft in eigen handen en besluit een ‘compagnon de route’ te zoeken, een eigen keuze. “ Dan ben ik zelf een man gaan zoeken. Alleen mocht ik toch niet blijven. Dus heb ik Hendrik gepakt. Mijn moeder kwam elke dag in mijn huis zitten. Ik had haar vroeger niet gekend. Ik kon dat niet verdragen dat ze mij zo commandeerde. Alhoewel ze veel deed voor mij, dat moet ik wel zeggen. ”
PROFESSIONEEL NETWERK
Mira leert snel de wereld van een agressieve psychiatrie kennen, waarbij professionelen hun ‘expertise’ aanwenden (zoals electro-shocks, fixeren, afzonderen en sterilisatie). “ Die psychiater wilde dat ik gesteriliseerd werd. Als het te laat was! Als ik er zelf om gevraagd had, kon het niet. Dan moest ik van de psychiater, er was niets meer te kiezen. Maar het was al te laat. ” “ Maar van ’t moment dat ik mijne voet verkeerd zette, staken ze mij binnen in de psychiatrie. En Hendrik zat toen altijd alleen. In die eerste jaren was dat verschrikkelijk. Ik had zoveel schrik om binnen te gaan. Ze kwamen dan af met die elektroshocks om mijn hersenen wakker te schudden, zeiden ze. Ik zou onder mijn bed gekropen hebben van de schrik. En vastbinden deden ze mij ook. Dan mocht mijn Hendrik niet binnen bij mij. Hij is eens naar de rijkswacht gestapt en zei: “Ik mag niet binnen bij mijn eigen echtgenote. Wat gaan jullie daar aan doen?” Hij moest in het ziekenhuis zijn
163
Hoofdstuk 2
huwelijksakte laten zien, en dan mocht hij toch binnen. In die andere psychiatrie smeten ze mij af en toe zonder reden in de groene kamer [isolatie]. Dan zat ik daar een dag en een nacht, ik had niets om te doen. En dat was alleen omdat ik soms mijn kamer uitkwam om iets te vragen. Dat ik dorst had, en drinken kwam vragen. Er was op dat moment soms maar één verpleegster. ”
Ook als Mira eindelijk vrijuit gaat, blijven haar verleden en het alziend oog van de psychiatrie haar voortdurend achtervolgen. “ De psychiater kwam er in het begin sterk tegen op. Hij raadde dat Hendrik af om met mij een relatie te hebben. We gingen samen naar de psychiater om te zeggen dat we samen wilden wonen, en verder konden. Hij zei tegen hem: “Ze is niet meer in staat om een huishouden te doen.” Hij had liever van niets te zien tussen ons. Hij had liever dat ik voor de rest van mijn leven in een inrichting zat. ” “ We waren eens naar Frankrijk naar Hendrik zijn familie. En mijn moeder had mij aangegeven, dat ik ontvoerd was. En als ik thuis kwam, stond er een ambulance om mij weer binnen te steken. Ik werd daar pas zot van. Die van de psychiatrie kwamen mij halen. En ik moest dan nog tekenen dat ik vrijwillig binnengegaan was. En dat was geen waar! ”
OPLEIDING/WERK
In periodes dat ze voorlopig in vrijheid gesteld word, kan Mira aan de slag bij haar bazinne, iemand die haar onvoorwaardelijk steunt. Het is ongelooflijk belangrijk voor haar dat ze altijd weer welkom is, ook als ze een zware periode achter de rug heeft. “ Ik heb gewerkt, tijdens mijn interneringen heb ik ook nog gaan werken. Kuisen. Bureaus kuisen. Mijn bazinne ken ik nu nog. Het was ‘s avonds van vijf tot zeven. Ik weet nog goed waar. Die madam die het werk regelde is al dood. Ik stak ook stoten uit, zeker! Met emmers smijten en al. We werkten met zeven meiskes. Die bazinne kost dat verdragen dat ik mijn tik kreeg. Die wist dat ik een zatte vent had. Want hij kwam mij halen met zijn zatte kloten. Ze smeet hem buiten! Want hij kwam onnozel doen op mijn werk. Ze heeft nog klacht ingediend bij de politie, dat hij mij mishandelde. Die fles bier sloeg hij op mijn hoofd kapot, de scherven zaten in mijn hoofd en ik heb ze er zelf uitgehaald. Ik durfde zelf niet naar de politie gaan. Ik had vers gekookt, en hij zette het op de grond voor de hond. Ik vond 164
Nomadisme
dat wreed. Die bazinne stond aan mijn kant. Die bazinne zei dikwijls dat ik mij moest laten opnemen. Ze stuurde mij naar de psychiater. Dan zat ik twee of drie maanden binnen. Maar ik mocht altijd terug komen van haar! Ik heb daar acht jaar gewerkt met onderbrekingen.”
De sfeer van een beschutte werkplaats was blijkbaar niets voor haar, een optie die gauw weer afgevoerd wordt. “ Ze hebben mij ook naar een beschutte werkplaats gestuurd om mij daar te proberen. Ik heb daar alles kort en klein geslagen op één dag tijd. Ik heb al die dozen platgestampt. Die baas was niet kwaad. Ze jaagden mij daar op. Heel de tijd opjagen. Ik heb mijn fles cola ook kapot geslagen. ”
Ook bezigheid in het dagcentrum betekent voor Mira een te strak keurslijf. “ Ik ben vier jaar opgenomen in het dagcentrum. De eerste twee jaar wist ik mijn weg niet. Mijn Hendrik heeft mij geleerd de weg te vinden. Daar deden ze dat niet. Ze kwamen mij niet halen. Ik was ‘s avonds niet thuis. Ik moest om zes uur ‘s morgens al opstaan, om zeven uur moest ik mijn bus al hebben. Het was daar wel goed; we hadden veel bezigheid en veel therapie. Knutselen. Nu zou het niet meer gaan. Omdat ik lichamelijk te veel kwalen heb. Ik ben na die vier jaar in dat dagcentrum voortgegaan. Ik kon lichamelijk niet meer mee. Ik moest daar dingen doen waar ik niet meer mee kon. Ik moést gymnastiek doen, ik moést sport doen. Mijn begeleidster heeft er voor gezorgd dat ik naar daar kon. Ik was er eerst content mee, maar nog meer content dat het gedaan was. Ze hadden dikwijls last met mij. Ik begon op mijn Hendrik te peinzen en ik begon te schreien. En dan moest hij mij komen halen. Ik miste hem, dat waren veel te lange dagen. Van acht tot vier, en ik was er al van half acht. Om zes uur al mijn bed uit, dat was vroeg. Hendrik moest mij in de winter naar daar brengen, maar hij moest heel die eind in de kou nog terug komen. ”
Bizar genoeg heeft Mira in de psychiatrie haar waarde kunnen laten zien om te werken. “ Ik mocht wel weer naar huis na een tijd. Mijn eerste man heeft dan op korte tijd drie accidenten gehad in dronkenschap. Kort na elkaar. Dan heb ik weer stoten uitgehaald, omdat ik mijn kinderen niet zag.
165
Hoofdstuk 2
Weer de psychiatrie in. Ik was daar wel graag gezien. Ik was liefst gezien. Ik hielp mee. De oudekes mee in bed stoppen en eten geven. Ik heb daar eigenlijk gewerkt. De verpleegsters hadden mij graag. Ik hielp hen mee.”
MOMENTOPNAME: “ In het begin, als ik weg ging, kwamen ze tegen mijn man zeggen dat ik ontsnapt was. Ik ben zelf bij de geburen gegaan. Ik heb het uitgelegd: het is niet dat ik zot ben, ik heb gewoon hulp nodig. ”
ZIEKTE-INZICHT
Vandaag heeft Mira leren leven met haar verleden en met haar handicap. “ Ik moet een rustig leven hebben, anders ga ik over mijn toeren. Dat weten we nog altijd niet hoe dat gebeurt, dat ontplof ik! En als ik dat langer heb dan drie dagen, dat ik zo crises doe, dan moet ik opgenomen worden. Als ik nu naar een psychiatrie moet, ga ik altijd naar X. Want in de gewone psychiatrie kunnen ze mij niet verzorgen. Mijn lijf wil ook niet meer mee hé Ruth. ”
Het verleden blijft haar wel achtervolgen, haar geest kent nog altijd geen rust. “ De psychiater weet het ook niet wat het is; zegt hij. Volgens hem komt het allemaal voort van mijn kinderjaren. Ik heb geen gelukkige jeugd gehad. Dat kan tellen. Ik droom er soms nog van. Ik zie nog flitsen van mijn papa. Ik zie dat nog terug. Nachtmerries. Ik schiet er van wakker en ik roep. Dan moet Hendrik naar mij komen. Dat gebeurt wel dikwijls een keer. Nu nog altijd. ”
Mira weet heel fijn te verwoorden wat het voor haar betekent iemand aan haar zijde te weten die haar begrijpt zonder woorden. Haar relatie geeft haar rust en veiligheid, iemand die er is (en blijft staan) ook als ze het moeilijk heeft, haar de kracht geeft om op een alternatieve manier haar positieve kanten te blijven zien. “ Ik ben blij dat ik bij Hendrik ben nu. Het verschil met mijn Hendrik en die ex-man is dat Hendrik mij begrijpt. En mijn ziekte ook. Hendrik spreekt ook tegen mijn poppen. Hij doet mee. Alles mee met mij. Ik ben niet lui, ik heb de kracht niet nu. Maar ik zit in de menopauze, zegt de dokter. Dan heb je last van kleine depressies. ”
166
Nomadisme
NATUURLIJK NETWERK
De rust die Mira bij haar tweede echtgenoot heeft gevonden, hebben haar ook anders leren kijken naar andere mensen in haar leven. Op die manier is ze ook in staat om relaties te herstellen. “ En in het begin was mijn moeder tegen mijn huwelijk met hem. We hadden geen schoon leven in het begin. Armoede. Ons beestjes stierven van de kou, onze vogelkes. Moeder had nog geen zakske kolen te veel. Ze heeft op het einde wel eens brood gebracht. Als ze hoorde dat ik altijd op straat liep als Hendrik in zijn bed lag. Nu komt ze nochtans wel overeen met mij. Nu ziet ze mij graag; Ik zou er mee inzitten om ruzie met haar te hebben op het eind van haar leven. Dat ze zo moet sterven. Maar ik ben soms wel nog eens een keer kwaad op haar. ”
Mira heeft zelf de stap gezet om uit te leggen aan de buren dat ze geen “zot” is, maar heeft haar verhaal gedaan over wie ze is en over haar alternatief leven met psychische problemen. Blijkbaar maakt dit het verschil en wordt ze nu aanvaard voor wie en zoals ze is. “ … als ik opgenomen werd in het dagcentrum van de psychiatrie, net nadat we hier kwamen wonen. Ze zeiden in het begin over mij – ik zeg dat niet graag – “zotte”. In het begin, als ik weg ging, kwamen ze tegen mijn man zeggen dat ik ontsnapt was. Ik ben zelf bij de geburen gegaan. Ik heb het uitgelegd: het is niet dat ik zot ben, ik heb gewoon hulp nodig. Nu woon ik hier al tien jaar. (…) Hier in ‘t straat ben ik ook van iedereen aanvaard. Nu dan toch. ”
Toch blijft er bij Mira een eeuwige onrust hangen. Ze beseft misschien dat ze de kracht en het geluk, die ze bij haar tweede echtgenoot gevonden heeft om haar eigen leven vorm te geven, weer snel kan verliezen. “ Waarom ik mijn Hendrik graag zie? Omdat ik hem graag zie. Hij kan veel verdragen van mij. Dat is de hoofdzaak. Hij doet veel voor mij. Hij ziet mij graag! Ook al kan ik op het punt van sex niets meer doen. Hij kan wel nog. Maar hij zegt “Snoes, u zou ik nooit bedriegen. Ook al lopen er nog zoveel schone vrouwkes rond.” Ik heb een man die ik kan verliezen. Ik versta dat andere vrouwen alleen blijven, maar ik kan niet. (…) Als ze zouden komen zeggen dat Hendrik iets tegen gekomen is, zou er iemand mij direct moeten komen opvangen. Ik pleeg zelfmoord. Ik zou al mijn pillen pakken. Subiet. ” 167
Hoofdstuk 2
PROFESSIONEEL NETWERK
Als een echte expert ter zake, weet Mira onderhand haar weg te vinden in het landschap van de psychiatrie. “ Er is veel verschil in die verschillende psychiatrieën. Waar ik nu ga, mag ik zelf binnen gaan om te rusten. In die andere, is het meer om te praten. Dat hielp ook wel. Maar die eerste twee, daar konden ze niets voor mij betekenen. ”
Toch blijft de schrik groot dat ‘ze’ haar weer haar leven gaan afpakken zodra ze weer meer beroep moet doen op de professionelen. “ Ik ben gelukkig nu. Maar ik ben soms zo bang Ruth. Wat zou er gebeuren als er met Hendrik iets gebeurt? Als hij met zijn brommer ergens tegen vlamt? En hij is tien jaar ouder dan ik! Ik ben zo bang dat ze mij alles gaan afpakken. Ik kan hier niet alleen blijven wonen. Ze gaan mijn vogelkes afpakken. En mijn zoon Baziel. Er zou hier ergens een vriendin moeten komen bij wonen. Bestaat dat Ruth, dat ze u opnemen met uw beesten er bij? Ik laat mij altijd te veel doen. Hendrik zegt dat dikwijls, gij hebt u alweer laten vangen hé. Ik heb nog altijd mijn begeleidster die zou moeten mee beslissen. ”
OPLEIDING/WERK
Naar eigen zeggen geniet Mira momenteel van haar pensioen.
168
Nomadisme
2.2.2. Geert
Geert is een man van 34 jaar. Hij werkt momenteel als administratief bediende in een bedrijf. Recent heeft hij een opname in de psychiatrie achter de rug wegens een acute psychose en paranoïde wanen.
MOMENTOPNAME: “Maar een eerlijke uitleg over mijn opname en mijn medicatie kreeg ik niet. (…) Ik ben dat pas veel later te weten gekomen, toen ik een brief van mijn psychiater gekregen heb, die ik moest opsturen naar ik weet niet meer waar. Want die hadden een diagnose nodig. En daar stond in wat het was.”
ZIEKTE-INZICHT
Bij Geert loopt het de eerste keer heel langzaam, eerst bijna onopgemerkt, verkeerd. De problemen uiten zich vooral op zijn werk. “ Ik voelde op het werk een onbehagen, een soort stress. Die bleef zich ophopen, dat verbeterde niet, ik geraakte niet vooruit op mijn werk. Ik deed inspanningen, ik deed mijn best, ik probeerde eens iets te noteren, ik maakte procedures om te werken. Maar dat haalde niets uit. Ik kreeg geen waardering. Ik kwam niet vooruit, het verbeterde niet. Natuurlijk stapelt zich dat na een tijd op en ben ik geblokkeerd. (…) Het is wat geëscaleerd. Van de stress denk ik, werd ik ziek. In de boeken zeggen ze toch dat stress ermee te maken heeft. ”
Tot zijn grote verbazing, bijna ontzetting, wordt Geert zonder veel uitleg in de psychiatrie opgenomen na een gesprek met een psychiater. Hij heeft geen tijd om zelf aan het idee te wennen dat er iets ernstig aan de hand zou kunnen zijn, laat staan om mensen te verwittigen die dicht bij hem staan. “ Het was acuut, dus er was geen andere mogelijkheid. Ik ben dan vijf weken opgenomen. Wat ik daar nadelig aan vond, was het eerste wat ik daar meemaakte. Ze hebben mij met de pikuur platgespoten. Dat was zonder mijn omgeving te verwittigen. Ik moest direct na het gesprek naar een kamertje apart om tot rust te komen en daar kreeg ik een pikuur en onmiddellijk ‘platte rust’. (…) Dat ze mij platgespoten hebben, daar komt het op neer. Ik vond wel dat ze moesten zeggen wat ze gingen doen. Want ik ben er niet van
169
Hoofdstuk 2
overtuigd dat het echt nodig was. Omdat ik nog ergens het besef had wat er gaande was. Ik was niet volledig van de kaart en ik vond geen woorden uit. Ik wist wel dat er problemen waren en ik had alles tot op een zeker niveau in de hand, alleen was het nodig eens gemeenschappelijke hulp in te roepen. ”
Geert blijkt zich wel bewust te zijn van het feit dat er wel degelijk sprake is van problemen, maar ze leven allemaal op zijn werk. Hij ziet nu nog altijd niet echt het nut in van de ingrijpende behandeling. “ Ik dacht dat het een consultatie was en daarna een therapie. Dat ik direct ging binnenvliegen, had ik niet gedacht. Maar ja, het was acuut en dan was het nodig er een paar weken tussenuit te zijn. Ik vond het spijtig dat ze me niet op voorhand verwittigd hebben. Ik had misschien niet alles meer onder controle … een deel wel nog, maar een ander deel niet meer. Ik wist dat er problemen waren op het werk en wat de oorzaken waren. Kritiek van collega ’s en bazen; en ik geraakte niet vooruit. Daar was ik mij heel goed van bewust. Maar van dat platspuiten hadden ze mijn naaste omgeving wel kunnen verwittigen. Ik heb dat ondergaan en ik besefte eerst niet goed wat ze gedaan hadden. Pas achteraf, als ik weer bij mijn positieven was, begon ik te beseffen wat er gebeurd was. ”
Voor Geert was het blijkbaar vooral de druk op het werk die hem te veel werd, en die hij zelf ook problematiseert. Van zodra die stress wegvalt, lijkt hij heel snel tot rust te komen. Misschien kampt hij op dat moment persoonlijk ook met problemen, maar daar hebben de hulpverleners volgens hem geen zaken mee. “ Ik heb gewoon geslapen en ben ik ’s anderendaags wakker geworden en rustig ontwaakt. Geschrokken was ik niet, ik was ontspannen. Ik was van dat werk vanaf en ik kon tot rust komen. Voor de rest was het wel een goede opname vond ik. Ik kon tot rust komen en even afstand nemen van al die problemen. Ik praatte daar niet over mijn eigen problemen. Want toen ik opgenomen was, werd ik weer rustig en ik was van alle problemen vanaf. Alle problemen waren buiten en buiten dat was het werk. ”
NATUURLIJK NETWERK
De plotse opname zorgt duidelijk voor een schokeffect bij mensen die heel dicht bij Geert staan. Opvallend is het feit dat niemand ook echt gemerkt heeft dat er iets ernstig aan de hand was. Blijkbaar hebben de problemen zich alleen op het 170
Nomadisme
werk van Geert gemanifesteerd. Er wordt ook niet meteen uitleg gegeven aan de mensen die als een blok achter hem blijken te staan. “ Mijn ouders wisten dat niet en mijn moeder heeft moeten aanzien dat ik daar met een dikke tong liep. Dat ze mij platgespoten hebben, daar komt het op neer. (…) Thuis vonden ze het ook een nadeel, dat ze geen uitleg in het ziekenhuis kregen. Ze konden wel eens bij de maatschappelijk assistent gaan, maar die kan het niet medisch uitleggen, alleen het maatschappelijke. Mijn ouders konden wel op bezoek komen en de familie is ook langsgekomen. En zelfs mensen van de avondschool zijn op bezoek geweest. ”
Geert en zijn ouders worden verder blijkbaar ook in onwetendheid gehouden eens hij terug naar huis mag. Ze worden door de professionelen met een kluitje in het riet gestuurd. “ Mijn ouders waren vrij bezorgd, omdat ze ook niet wisten hoe ze er moesten mee omgaan. Ze waren wel tevreden dat ik thuis was, dat was al positief. En af en toe stimuleerden ze mij om iets te doen. Kom eens uit je zetel en doe eens iets. Ik ben hier thuis goed opgevangen, want als je er dan alleen voor staat, heb je een zwaar probleem. (…) In het begin had ik vooral contact met mijn ouders. Ze wisten niet goed hoe ze mijn situatie moesten aanpakken naar buiten toe. Ze hebben me zeker niet betutteld, maar zo goed mogelijk behandeld. ”
Dit creëert echter een sterke taboesfeer. Geert kan gewoon aan niemand precies uitleggen wat er gebeurd is, wat er eventueel met hem aan de hand is, en hij kan ook niet leren omgaan met het gebeurde in gesprek met zijn ouders en zijn familie. Alles blijft heel erg vaag en wordt ook zo gehouden. “ Nadien ging ik ook op bezoek bij familie en zie je dat dit ook deugd doet. Ik heb nooit met familie gepraat over mijn probleem, maar het deed al deugd als ze eens vroegen hoe het was. Dat was voldoende voor mij. Ze zijn er ook niet achter komen vragen wat er gebeurd is. Er zijn een paar die weten dat er iets op het werk was. Maar ze vinden het misschien ook moeilijk om daar iets over te vragen. ”
PROFESSIONEEL NETWERK
Geert klopt zelf aan bij zijn huisarts, met wie hij een goede band heeft. Hij kan zijn problemen makkelijker vertellen omdat het iemand is die de situatie niet 171
Hoofdstuk 2
kent, iemand die weet wat luisteren betekent, en dan ook oordeelt dat een doorverwijzing noodzakelijk is. “ Het is wat geëscaleerd. (…) Toen ben ik naar mijn huisdokter gegaan. Ik voelde dat er iets gaande was en ik wou praten met iemand die erbuiten stond. Ik heb zelf de telefoon genomen en heb het hem een beetje proberen uitleggen. Ik ben langs geweest en heb een gesprek gehad. Ik voelde het wel zelf aankomen. Mijn huisdokter heeft mij doorverwezen naar een psychiater. ” “ Ik had een gesprek met mijn huisarts; hij is hier ook eens thuis geweest en heeft mij direct doorverwezen. Mijn gedachtegang was ook al minder gestructureerd dan nu. Mijn dokter kent me wel goed. Hij voelde dat er iets gaande was. Het is iemand die tijd neemt voor zijn patiënten. Als je daar gaat, zal hij je helpen en af en toe eens vragen hoe het gaat. Ook al heeft hij veel patiënten, toch neemt hij zijn tijd. Het is ook een rustig mens. Kort daarna ben ik opgenomen … Toen ik bij de psychiater binnenging, heeft die onmiddellijk vastgesteld dat ik moest opgenomen worden. ”
Geert heeft heel sterk behoefte aan uitleg over wat er met hem aan de hand is, die hij echter niet krijgt. Hij vist een brief op die over hem gaat, niet aan hem gericht, die hij open maakt en waarin hij dan eindelijk leest welke diagnose de psychiater over hem heeft geveld. “ Ook de maatschappelijk assistent waar ik een gesprek met had, heeft dat goed gedaan. Nadat ik ontwaakte, kwam die bij mij langs om eens te praten. Maar een eerlijke uitleg over mijn opname en mijn medicatie kreeg ik niet. Dat heb ik achteraf allemaal via internet proberen opzoeken. Ze mochten me wel ingelicht hebben over medicatie en hoe lang mijn opname ging duren. Dat vind ik wel een nadeel. Ik ben dat pas veel later te weten gekomen, toen ik een brief van mijn psychiater gekregen heb, die ik moest opsturen naar ik weet niet meer waar. Want die hadden een diagnose nodig. En daar stond in wat het was. Het was een acute psychose met paranoïde wanen. Maar dat ben ik dus veel later te weten gekomen. ” De psychiatrie is voor Geert een omgeving waar hij snel contacten legt. Toch blijkt dat hij de taboesfeer ook daar niet kan of wil doorbreken; zelfs al is de omgeving er op gericht. “ Met de verpleegsters deed ik af en toe een praatje over koetjes en kalfjes. Ik zou er misschien nog altijd welkom zijn om even een
172
Nomadisme
praatje te maken. Die tijd namen ze wel. Ik had niet het gevoel dat ze me bespioneerden. Ze lieten me eigenlijk met rust en als ik iets nodig had, moest ik het maar vragen. Met andere mensen samenleven vond ik een positieve ervaring. De groep hing goed samen. Iedereen heeft zijn problemen en sommigen praten daar eens over, anderen minder. Met een aantal had ik een goed contact en ik luisterde al eens naar hen. Ze vonden dat goed. Van mezelf heb ik niets gezegd, maar ik luisterde wel naar hen. ”
Geert verwoordt het belang van professionele hulp. Toch blijkt de psychiater niet echt fundamenteel bij te dragen aan zijn nood om met het gebeurde te leren omgaan. “ Ik ben hier thuis goed opgevangen, want als je er dan alleen voor staat, heb je een zwaar probleem. Het was ook goed dat ik nog bij mijn psychiater kon langsgaan en dat die ook vroeg naar mijn activiteiten. ”
OPLEIDING/WERK
Na een lange periode van bijzonder korte tewerkstellingen, komt Geert na lang zwalpen en veel teleurstellingen terecht in een radiostation als hulpboekhouder. Ook daar wordt de stress hem na een tijd te veel, Geert ervaart het zelf als een lawine die hij niet meer kan tegen houden. “ Maar nadien konden ze me daar geen zekerheid meer geven en dan schakelde ik over naar ander werk, een radiostation. Ook als hulpboekhouder. De facturen inboeken van de presentatoren, de elektriciteitsrekeningen, auto-onderhoud, … . Daar werkte ik van september 99 tot februari 2002. Op 1 februari 2002 werd ik ziek en stopte met werken. Het ging niet meer op het werk. Het was een beetje een puinhoop en ik moest altijd naar de bureau komen. Er was altijd kritiek langs alle kanten van collega ‘s, van die chef en van overal een beetje en de sfeer was niet meer goed. En op den duur werd dat een lawine dat ik niet goed meer wist wat ik nog moest doen om goed te doen. De telefoons opnemen dat deden ze niet, met het gevolg dat de mensen uiteindelijk bij mij terecht kwamen; maar ze waren dan al behoorlijk boos omdat ze al zolang moesten wachten. ” Tijdens zijn opname, wordt er therapie voorzien voor Geert. Hij ervaart dit positief, vooral ook het contact, al doende, met andere mensen die iets voor hem gaan betekenen omdat ze hem steunen. 173
Hoofdstuk 2
“ Tijdens mijn opname kon ik therapie volgen. Ergotherapie, waar we konden knutselen, koken, balsporten, turnen. Het was op een zodanige manier georganiseerd, dat iedereen kon meedoen. Dat was goed voor sfeer onder de medepatiënten. Er was een mevrouw die goed kon tekenen en die heeft voor mij tekeningen gemaakt zonder dat ik dat gevraagd heb. Ik heb die tekeningen nu nog. Als er bezoek kwam ging ik niet naar een activiteit, dat was geen probleem.”
Het plotselinge ‘opgeborgen worden’ in het niemandsland van de psychiatrie, zonder uitleg, maakt het heel moeilijk voor Geert eens hij weer naar huis mag. In de zetel liggen is voor hem een veilig tussenstation, waar hij weer op positieven moet komen vooraleer hij zich weer sterk genoeg voelt om zijn eigen leven weer actief vorm te geven. Gelukkig heeft hij mensen die hem een duwtje geven. “ Eens thuis moesten mijn activiteiten weer opgebouwd worden. In het begin deed ik niet veel. Ik lag toen veel in de zetel. Het was weer zoeken om buiten die beschermde omgeving van het ziekenhuis te functioneren. (…) In het begin was dat moeilijk om uit die zetel te komen. Je bent rustig en moet zelf weer beginnen zoeken wat je buiten het ziekenhuis kan doen. Daar geven ze je een bezigheid en hier moet je het weer zelf gaan zoeken. Maar nadien zie je in dat je je beter voelt door iets te doen. Na drie maand werd het voor mij mogelijk al eens iets te doen. Geleidelijk aan gaven ze me een klein duwtje. Eens op bezoek gaan bij familie, of een andere gelegenheid. Ze hebben me zeker niet gepusht. Ik heb dat wel nodig een duwtje of een stimulans, op alle gebied. Als dat er is, probeer ik er wel iets mee te doen. ”
MOMENTOPNAME: “ Ja, ik wil altijd vooruit geraken, al van jongs af aan. En ik ben er uiteindelijk wel geraakt. ”
ZIEKTE-INZICHT
Jaren later gaat Geert nog altijd op zoek naar wat er aan de hand was met hem. Hij probeert in zijn geheugen terug te blikken en in zijn verleden te traceren hoe lang en welke signalen er waren, en hoe hij die kan interpreteren. “ Misschien was die ziekte toen al bij mij begonnen. Op die leeftijd kan dat op school al problemen geven, maar ik had er nog geen last van. Je beseft dat dan nog niet. Als u dat overkomt, besef je niet dat het stilletjes aan opkomt en vat begint te krijgen op je leven. Volgens 174
Nomadisme
ik erover gelezen heb is het mogelijk dat dit al invloed kan gehad hebben op school – en werkprestaties. Ik kan studeren, maar traag en grondig, niet rap. Dat ging niet goed en nu nog niet. Ik doe liever iets grondig, maar door herhaling gaat het wel sneller op de duur. ”
Toch kijkt hij nu met zelfvertrouwen tegen de wereld aan, duidelijk trots op zijn courage en doorzettingsvermogen. “ Als ik de kans krijg om iets bij te leren, motiveert me dat wel … al zijn het kleine dingen … ” “ Ja, ik wil altijd vooruit geraken, al van jongs af aan. En ik ben er uiteindelijk wel geraakt. ”
NATUURLIJK NETWERK
Geert houdt wel heel erg van mensen die hem er vanzelfsprekend bij halen, zoals familie. Hij geniet duidelijk van in dialoog gaan met mensen die hem tot niks verplichten, als een stille genieter van het vertrouwen en van de verhalen die deze mensen met hem delen. Hij is ook geïnteresseerd om horizon te verruimen op die manier. “ Sommige mensen van mijn familie zie ik wekelijks en anderen zie ik minder, maar dat wil niks zeggen, want ik apprecieer die evenveel. Als ik mijn familie nodig heb, zullen die me helpen, dat weet ik. Maar ik vind het wel belangrijk iemand te hebben om bij te gaan en eens een babbel mee te slaan. En om naar te luisteren, want dat kan ik ook goed. Tijdens familiebezoek zeg ik soms niet veel, maar ik luister wel wat die personen tegen elkaar zeggen. Dat gaat dan over koetjes en kalfjes en soms over serieuzere dingen. Daar luister ik graag naar, probeer er iets mee te doen en in me op te nemen. Ik vind dat wel interessant, want van iemand anders zijn moeilijkheden en zijn positieve ervaringen of successen kan je leren. Die hebben soms een andere invalshoek om de dingen te bekijken. Af en toe de blik verruimen, dat probeer ik wel te doen. ”
Geert houdt er niet van om de spotlight op zijn persoon gericht te zien. Hij maakt niet graag veel woorden vuil aan wat er gebeurd is. Nabijheid van mensen voor wie hij er zonder meer bij hoort is ongelooflijk belangrijk voor hem. “ Er waren ook familieleden die gewoon eens vroegen hoe het was. Dat vond ik wel voldoende. Ik ben niet de persoon die al “zijn 175
Hoofdstuk 2
miserie” gaat overbrieven aan iemand anders. Dat heeft geen enkel nut voor mij. En is ook niet goed voor mijn eigen zelf. Daarbij, het is nog goed gekomen. De buren zeiden ook aan mijn ouders dat het wel in orde kwam. Ik ga ook wekelijks op bezoek bij mijn tante en nonkel. Ook bij mijn vader zijn ouders ga ik bijna wekelijks, vooral de zondag. En dan is er nog de broer van mijn vader die af en toe eens komt. Die mensen ken ik al gans mijn leven. ”
Zijn ouders, die hem door en door kennen en hem steunen door dik en dun, geven hem stevigheid. “ Mijn ouders kennen me goed en ik kan steeds op hen rekenen. Ze weten dan ik een pietje precies ben en ik alles goed wil doen en dat daar wat tijd in kruipt. Maar eens ik het door heb, loopt het zeer goed. ”
Geert kent zijn eigen manier van doen onderhand goed. Hij zal zichzelf nooit snel opdringen, contact leggen gebeurt weloverwogen. Hij schuwt onzekerheden, maar spreekt zichzelf in dat licht wel moed in omdat hij inziet dat dit soms voor gemiste kansen zorgt. “ Wanneer ik lang iemand niet meer gezien heb, krijg ik soms het gevoel dat ik me opdring. Ik zou korter op de bal moeten spelen, vind ik nu van mezelf. Als ik twee maand niets van iemand hoor, zou ik eens moeten bellen, maar ik wacht dan te lang en dan verwatert dat contact. Dat is niet altijd evident; het kan goed verlopen, maar ik vrees dat het zou kunnen tegenvallen. Eigenlijk heb ik niets te verliezen. Een ‘nee’ heb je, een ‘ja’ kun je krijgen. ”
Dit wordt bijvoorbeeld sterk weerspiegeld in de contacten die hij had en nu is kwijtgespeeld met jonge mensen, die hij kende van de avondschool. Zoals Geert zelf verwoordt, “contact opnemen is niet mijn beste vak”. Hij heeft echter wel inzicht in de dingen waarin hij een beetje tekort schiet. “ Ik heb wel nog wat contact gehad met vrienden van de avondschool, via mail, die vroegen hoe het ging, maar dat contact is wel afgestorven. Ik heb het zelf ook niet meer onderhouden, ik wou mezelf niet opdringen. Ik vind het wel spijtig dat ik leeftijdsgenoten of jongere gasten minder zie. Niet dat ik daar ruzie mee heb, ik zie ze gewoon minder. Die hebben ook een druk leven. Maar ja, ze weten mij ook wonen hé en ze zijn altijd welkom. Weer contact opnemen is
176
Nomadisme
niet mijn beste vak. Men moet er soms zelf wat voor doen om contacten te onderhouden. Ik doe dat te weinig, maar van de andere kant wil ik mijn eigen dan ook weer niet opdringen. Ik probeer wel de kontakten die ik heb, te koesteren en te onderhouden. Het zijn er niet zoveel maar ze zijn wel belangrijk. ”
PROFESSIONEEL NETWERK
Het nodige duwtje in de rug, dat Geert blijkbaar zo hard nodig heeft, wordt hem met de nodige voelsprieten en omzichtigheid gegeven door de adviserende arts van de mutualiteit. De uitdaging komt op het juiste moment, en Geert neemt deze met zijn twee handen aan. “ Op een bepaald moment werd ik opgeroepen door de adviserende arts van de mutualiteit en die heeft me voorgesteld om stappen naar werk te ondernemen. Dat was ongeveer tweeënhalf jaar na mijn opname, in januari 2004. Hij vroeg me in te schrijven bij de VDAB, ATB en CADOR. Ik vreesde altijd dat hij zou zeggen, “hier stopt de uitkering, omdat u al zolang thuis bent”. Maar die adviserende arts was heel vriendelijk en zei nooit een verkeerd woord. Hij pushte mij niet, zelfs als hij mij voorstelde om stappen naar werk te zetten, heeft hij dat heel voorzichtig gedaan. ”
Zijn psychiater is eerder sceptisch en wil vooral het doemscenario in de verf zetten. Toch blijkt Geert, eens hij ergens vertrouwen in hem voelt zoals van zijn adviserend arts, eerder geneigd te zijn de stap te zetten. “ Ik vind het raar dat niet mijn psychiater, maar de adviserende arts mij op weg heeft gezet naar werk. Mijn psychiater ging ermee akkoord omdat er misschien een mogelijkheid was dat ik aan werk geraakte. Doch moest eigenlijk afwachten of het goed ging verlopen. Maar tot hiertoe ben ik aan het werk, dus verloopt dat goed. Mijn psychiater heeft wel een keer gezegd dat het een straatje zonder einde zou kunnen worden en dat ik in een molen zou terechtkomen.”
Geert beschrijft hoeveel onzekerheden en nieuwigheden er in het begin waren. De trajectbegeleiding doet hem echter duidelijk deugd. “ In het begin was het moeilijk om het bos door de bomen te zien. Maar eens het begint te lopen en stappen worden gezet werd het duidelijk. Vooral als de jobcoach begint, is de begeleiding heel duidelijk. Die mensen van die organisaties doen hun best. Ze komen 177
Hoofdstuk 2
samen op vergaderingen en dan bespreken ze mijn geval. Zo verwijzen ze mij door naar de volgende stap. ”
Het creëren van duidelijkheid samen met zijn trajectbegeleidster blijkt voor Geert heel belangrijk. Hij wil voorbereid zijn op wat hem te wachten staat, zijn motivatie is groot en de trajectbegeleiding speelt daar heel fijn op in. Op die manier kunnen ook de verwachtingen die leven op elkaar afgestemd worden. “ In september en oktober zocht Sofie naar een stageplaats. Sofie had vooraf gepeild naar mijn interesses. Zij heeft er rekening mee gehouden dat transportbedrijven, informaticabedrijven en mediabedrijven mij wel interesseerden. Het transportbedrijf heeft ze er kunnen uitpikken. Terwijl Sofie zocht, kreeg ik mailtjes van haar, over de stand van zaken. Wanneer een bedrijf toehapte, stuurde een volledige beschrijving van het bedrijf met hoeveel werknemers, hoe ze daar werken, wat ze daar deden. Zo had ik vooraf al een profiel van het bedrijf. ”
Geert wordt ook tijdens zijn nieuwe ‘avonturen’ op de voet gevolgd. Hij houdt van de positieve bevestiging die de trajectbegeleidster hem geeft. Op die maner vindt hij zelfs ‘werkpunten’ zinvol als die duidelijk gemaakt worden voor hem. “ Tijdens mijn stage kwam Sofie ongeveer om de twee weken langs om te luisteren hoe het ging met mij en de werkgever. Ze vroeg wat de werkgever dacht, wat de werkpunten waren. Ze zei nooit negatieve punten, wel werkpunten en wat er goed ging en of er evolutie was. Ik stuurde haar vooraf altijd een mail met daarin wat ik gedaan had de laatste twee weken. Dan wist ze of ik iets nieuws geleerd had. Ik probeer vaak iets op voorhand voor te bereiden. Voor mij heeft dat zijn nut. ”
Gaandeweg zoekt Geert uit vrije wil ambulante begeleiding op bij zijn psychiater. De frequentie van de bezoeken is langzaam maar zeker ook een beetje afgebouwd. Hij vindt ook daar de vertrouwensband ondertussen belangrijk. “ Ik ging ook op gesprek bij de psychiater of zijn assistente. Hij is een heel rustige mens. Hij stelt niet veel vragen, maar wel heel gericht. Hij vraagt altijd hoe het gaat, wat mijn activiteiten zijn en hij geeft er een beoordeling bij. Hij doet dat niet teveel en niet te snel, maar op een rationele manier. Ik vond dat goed, want dan wist ik als hij het zei, dat ik effectief een stap vooruit was. Ik ben eens bij zijn collega
178
Nomadisme
geweest en dat vond ik niet zo aangenaam. Die was veel te afstandelijk. Tijdens mijn opname had ik wekelijks een afspraak met mijn psychiater en nadien was dat maandelijks. Nu is het geëvolueerd naar om de twee maand. ”
OPLEIDING/WERK
Nadat Geert een duwtje in de rug heeft gekregen, en zijn drempelvrees heeft overwonnen, neemt de trajectbegeleiding voortvarend zijn traject op. “ Ik ben eerst bij CADOR geweest. Daar deed ik een inleidend gesprek met de psychologe en dan een dag testen om te bepalen of ik recht heb op een nummer bij het Vlaams Fonds. Kort nadien ging ik naar ATB voor een intake. Die overliepen mijn CV en vroegen allemaal gegevens over mijn werk. Op die tijd was ik ook ingeschreven bij de VDAB, als vrije werkzoekende, maar met een speciale code (die aangaf dat ik beperkt inzetbaar ben). ”
Opvallend doorheen heel het relaas van Geert’s traject, is zijn negatieve ervaringen met het getest worden. Hij voelt het vooral aan alsof ze al zijn beperkingen daarmee extra in de verf zetten. “ In februari werd een begeleidingsovereenkomst opgemaakt met CADOR. Een maand later hebben ze mij uitgenodigd voor testen. Een ganse dag met één uurtje pauze. Dat waren allerlei testen (psychologische, vaardigheidsproeven, rekenproeven, begrijpend lezen,…). Zo een beetje vergelijkbaar met PMS -testen. Ik vond ze aannemelijk maar wel vervelend, omdat ik daar niet zo een voorstander van ben. De testen waren gewoon om te kijken wat er nog mogelijk was en hoe ik functioneerde. Ze hebben die bijgehouden en naar het Vlaams Fonds opgestuurd om mijn nummer aan te vragen. ”
Nu Geert een vaste job heeft, en zelfvertrouwen heeft kunnen winnen, vindt hij zelf dat er wel beperkingen zijn, maar dat er vooral waarde in hem schuilt als werknemer. “ Ze moeten ook weten, ik ben misschien wel iets beperkter inzetbaar, maar ik moet mij daarvoor niet gaan opsluiten. Ik kan nog werken. ”
179
Hoofdstuk 2
De stabiliteit die voortkomt uit een vaste job, die hij goed aankan, geven Geert nu veel voldoening en motivatie. “ Ik werk nog steeds bij dat bedrijf, ondertussen al meer dan een jaar. Ik ben daar zeer tevreden. Als administratief bediende doe ik de details van de facturen, de telefoons, transportdocumenten maken voor de chauffeurs, hun lonen ingeven, hun rusttijden, soms eens in het magazijn helpen…. Ik heb er eigenlijk al wat van alles gedaan. Mijn enige zorg is mijn werk goed doen en niet naar ander werk moeten zoeken. Een stuk zekerheid, een stuk stabiliteit en dat brengt verandering in je leven teweeg. ”
Bovendien wordt er ook financieel een fair spel gespeeld door zijn werkgevers. Dit zorgt er voor dat Geert heel veel motivatie kan opbrengen voor zijn job, er zelfs energie uit haalt. “ Ik ben nu overgestapt van een kleine uitkering naar een inkomen. De werkgever betaalt een halftijdse wedde en de mutualiteit blijft nog een stuk bijbetalen. In totaal kom ik aan het inkomen van een voltijdse. Ik heb dus een volwaardig inkomen, het loon van een voltijdse, doordat de mutualiteit nog een stukje bijlegt. Ik werk van 14 uur tot 18uur, van maandag tot vrijdag. Af en toe probeer ik wat langer te blijven, omdat ik ondervind dat het wat drukker wordt. Dan probeer ik de zaken af te werken en blijf ik een half uurtje langer. Daar kijk ik niet meer naar. ”
180
Nomadisme
2.2.3. Karen
Karen is een jonge vrouw van 31 jaar. Ze had eerst een job als administratief bediende in een bibliotheek. Recent vond ze aangepaste tewerkstelling in het Ministerie. Karen heeft verschillende beperkingen: naast een fysieke beperking, heeft ze een slecht gehoor en diabetes. Ze werd nog niet zo lang geleden opgenomen in de psychiatrie vanwege ernstige depressies en psychoses.
MOMENTOPNAME: “ Ik voelde me daar eigenlijk zoals een gevangene in de gevangenis. Omdat je daar vastgebonden wordt, en ook weg van de buitenwereld, opgesloten, niets mogen doen. ”
ZIEKTE-INZICHT
Karen spartelt door verschillende moeilijkheden heen vooraleer ze echt kopje onder gaat. Ze is slechthorend waardoor haar schooltijd niet makkelijk loopt; haar lichaam is spastisch aan één zijde. Toch blijkt ze een doorzetter te zijn. “ Dat jaar heb ik ook mijn rijbewijs trachten te halen. Dat was niet simpel. Ik had speciale pedalen en een speciaal stuur nodig, aangezien mijn volledige rechter lichaamshelft spastisch is. Na veel moeite heb ik ook dat behaald. Met dit alles op zak ben ik werk beginnen zoeken, dat heeft bijna een jaar geduurd. Januari 1999. Ik heb toen een autoaccident gehad. ”
Het geluk is echter niet aan haar zijde, ze heeft op een bepaald moment een autoaccident. “ Het dak was volledig ingestort, de motor was blijven draaien,... gevolg: auto per totale. Ik zat daardoor in een diepe put. Ik kon het niet verwerken, ook door mijn schoolverleden en zo. Ik reageerde dat thuis af, ik riep tegen mijn ma. Zij ving de eerste aanval op. Ik raakte kompleet over mijn toeren van al hetgeen gebeurd was ... ”
Het lijkt wel alsof Karen ‘stapelt’ doorheen haar leven. Er komen gaandeweg steeds gebeurtenissen/factoren bij die haar uit evenwicht brengen, omdat ze ook alle vorige dingen meedraagt, die op die manier zwaar blijven wegen. Op die
181
Hoofdstuk 2
manier raakt ze steeds meer over haar toeren, kan ze niet meer relativeren, met alle gevolgen van dien. Haar omgeving kan dit niet zomaar accepteren. “ Ik voelde op mijn werk die tijd van de pesterijen van vroeger weer aan. Eén van mijn taken daar was klasseren en algemene administratie. Ik dacht dat ze mijn urenlange werk moedwillig terug door elkaar hadden gehaald... “t Is niet waar, hé”. Ik heb dat direct tegen mijn chef gezegd. De manier waarop kon niet door de beugel. Ik ben beginnen roepen en zo... En toen bleek dat het niet waar was. “Kom eens mee, alles wat jij gedaan hebt ligt schoon hieronder.” Dan heeft men intern een nota geschreven. Ik kreeg nog een laatste kans om er te blijven. ”
Plots wordt ook vastgesteld dat Karen suikerziekte heeft. Dit zorgt in het begin voor veel nieuwe onrust in haar leven, en turbulente schommelingen in haar humeur. “ Ik begon veel zoetigheden te drinken. Het zou het begin zijn van suikerziekte, maar dat wisten we toen nog niet. Ik vermagerde ook fel. Daarbij kwam dat ik enorm humeurig begon te zijn. (…) Op dat moment ben ik ook samen met mijn vader naar Griekenland op reis geweest. Door die beginnende suikerziekte hadden we ook vaak ruzie, omdat ik veel begon te drinken. ”
Voor Karen blijkt haar suikerziekte de spreekwoordelijke druppel te zijn die de emmer doet overlopen. De bom barst, alle schouderlasten samen worden haar te veel en veroorzaken ook haar psychose. “ Toen ik mijn diagnose van suikerziekte kreeg, dacht ik eerst aan die collega en was het alsof de wereld op ontploffen stond. Ik dacht dat ik ging sterven... Was dit een complot tegen mij? Ik voelde zo iets aan, dat kan louter een gevoel zijn van mij... eind juli begon ik ook dingen te zien die ik niet mocht zien. Ik omschrijf het als prikkels van buitenaf waar ik last van had. Ik was op een gegeven moment totaal verward. Mijn suiker stond toen ook nog niet op punt. Ik ben dan terug naar de kliniek geweest. We kwamen bij de psychiatrie terecht. ” Eens Karen in de psychiatrie terecht komt, reageert de hulpverlening op een repressieve en agressieve manier.
182
Nomadisme
“ Ze hebben me daar vastgebonden op een bed, omdat ik al die dossiers op de grond gesmeten had, zonder dat ik dat besefte. Dan hebben ze me dan doorverwezen. Ze hebben er mij naar toe gevoerd. Ik werd daar gedurende drie of vier dagen in een isoleercel gestoken, met enkel een bed en een wc. Ook mijn ouders mochten mij niet zien. ”
Snel gaat het van kwaad naar erger. Karen verliest de controle over haar werkelijkheid. Hulpverleners laten haar ook niet toe om die zelf te bepalen (ofwel wordt ze geïsoleerd, ofwel platgelegd met medicatie), wat haar nog verder elk gevoel van controle doet verliezen. “ Ik begon mij van alles in te beelden... daar moest ik medicatie pakken waar ik niet goed van was, waardoor ik dingen zag die er niet waren... Ik begon ervan te schudden, en viel op de grond. Ik dacht dat ik veranderde in een aap ‘s nachts. In de isoleercel wist ik ook niet of het dag of nacht was. Eens uit de isoleercel mocht ik naar de gesloten afdeling gaan. Ze hebben me medicatie gegeven, veel medicatie. Daardoor lag ik het meeste van mijn tijd op bed. Die medicatie maakte van mij een echte zombie. Ik mocht ook al eens naar de cafetaria. In totaal ben ik daar een maand gebleven. ”
De periode in de psychiatrie eist een zware tol van Karen; ze heeft nu wel helemaal haar gemoedsrust kwijtgespeeld. “ Toen ik net uit de psychiatrie kwam kon je met mij niet meer buiten. Omdat ik constant last had van prikkels van buitenaf. Ik had zo rare dwangbeelden en -gedachten op die moment. Ook reclameborden: als er rood op staat is dat verbod. Dat was voor mij zoiets als ‘da’s verboden om dat te doen...’ Zo ben ik eens naar een tentoonstelling van de guillotine geweest, waarbij mensen hun gezicht afgehakt werden, armen, benen,... In plaats van te denken aan de oorlog, dacht ik dat ik dat persoonlijk nam. Ik kon daar niet tegen. Ik kon dat niet plaatsen in de geschiedenis, ik voelde mij daar heel slecht bij. Bijvoorbeeld: bij plakkaatjes nooduitgang. Te veel, verwarrend,... ik was totaal verward. ” Karen moet leren wennen aan de idee dat ze met veel verschillende dingen tegelijkertijd moet rekening houden. De grootste opdracht op dat moment blijkt voor haar de verwachting te zijn dat ze op haar eigen benen moet staan en het allemaal alleen moet beredderen. Ze is zich sterk bewust van haar verschillende beperkingen.
183
Hoofdstuk 2
“ Zo had ik ooit in een toilet tegelijkertijd een embleem gezien van handicap én een sticker om niet te roken. Ik legde de link: “Als ik mijn suikerziekte en handicap overwin dan gaat mijn moeder kunnen stoppen met roken. En dan gaan we gezond blijven en blijven leven.” Dat was een psychisch beeld van mij. Ik had eigenlijk een psychose. Er is waarschijnlijk een verband met mijn suikerziekte en mijn handicap. Ik besefte door mijn suikerziekte dat ik plots op alle gebied zelfstandig moest zijn. Dat zorgde voor een enorme druk en chaos rondom mij. Ik zou moeten kunnen een appel kopen wanneer ik een hypo heb [te lage bloedsuikerwaarden, zorgt voor verwarde toestand, duizeligheid,…], maar hoe moest ik dat doen? Ik had toen nog nooit geld afgehaald!? Mijn grootste schrik was niet de suikerziekte te aanvaarden, maar wel mijn zelf zien te beredderen! Andere mensen reageerden ‘ze kan haar suikerziekte niet aanvaarden’, maar eigenlijk was dat niet mijn grootste angst. Zo moest ik papieren zien bij te houden, opmerken dat de insuline niet vervalt, ... ”
NATUURLIJK NETWERK
Karen trekt eerder zelden op met leeftijdsgenoten, vrienden. Daarom worden haar ouders des te belangrijker. Als er iets ergs met hen gebeurt, kan ze het dan ook niet relativeren. “ In augustus van datzelfde jaar is mijn vader van zijn fiets gevallen. Toen heeft hij een hersenbloeding gemaakt. Het waren te veel gebeurtenissen op elkaar. Mijn vader was volledig verlamd, ik kon daar niet mee omgaan. Ik heb dan al weinig vriendinnen ... ”
Karen’s ouders, vooral haar moeder, blijken heel bepalend te zijn voor haar doen en laten, maar ook voor haar welzijn. Als Karen er zelf niet meer uit raakt, trekt haar moeder – terecht – aan de alarmbel. “ Na dat accident heeft mijn moeder mij verplicht met iemand te gaan praten. Mijn moeder heeft naar mijn huisarts gebeld. Op die manier ben ik terecht gekomen bij een maatschappelijk assistent. Dat was gewoon praten, zonder medicatie. Maar daarmee bleven mijn gevoelens niet uit. Ik was ondertussen ook werkloos. ”
Als Karen in de psychiatrie opgenomen wordt, worden haar ouders echter niet gevraagd, noch op de hoogte gehouden.
184
Nomadisme
“ Mijn ouders konden niets mee beslissen of ik in de isoleercel kwam of niet, dat was dokter die dat allemaal besliste. Ze lieten het wel weten, maar men kon er toch niets meer aan doen ... ”
Haar ouders laten zich echter gelukkig niet buiten spel zetten. Haar vader zoekt een andere psychiatrie omdat Karen, in de eerste psychiatrie waar ze opgenomen wordt, heel erg kopje onder gaat en gestraft wordt voor dingen waar ze net in geholpen moet worden. “ De avond voor ik naar huis mocht, moest ik kiezen tussen een dagof nachtspuit... maar ik werd terug in de isoleercel gestoken, omdat ik ’s nachts naar buiten geweest was, ik was verward... Het verdict was dus: blijven! Op dat moment is mijn vader met een nonkel naar het UZ in Gent geweest. Daar heeft men een intake gedaan met een dokter, voor een gesprek. Enkele dagen later mocht ik daar dan binnen. ”
PROFESSIONEEL NETWERK
Karen ervaart zichzelf in de psychiatrie als “een gevangene in de gevangenis”, de controle is allesoverheersend. “ In de psychiatrie daar zitten mensen van alle soorten, ik had het gevoel dat ik er niet bij hoorde. Ik voelde me daar eigenlijk zoals een gevangene in de gevangenis. Omdat je daar vastgebonden wordt, en ook weg van de buitenwereld, opgesloten, niets mogen doen. Heel strikte regels, samen eten, daarna pillen nemen, we moesten onze mond opendoen, zodat ze ons konden controleren,... En ‘s nachts komen ze kijken met een zaklamp om te kijken of je wel aan het slapen bent. Met een zaklamp in de ogen, zou jij zo kunnen slapen? ” De opname, en vooral de isolatie, binnen de psychiatrie trekken Karen compleet los van de realiteit. Voor Karen creëert de isolatiecel zelfs bijna de effecten die ze eigenlijk moet bestrijden. “ Op het moment dat je in de isoleercel zie je nog meer dingen die er niet zijn. Ik ‘zag’ bijvoorbeeld dat ik mijn werk ging verliezen. Je bent van alles weggerukt en je denkt dat je alles kan verliezen... Ik liep altijd rond en hoorde dan bijvoorbeeld een trein omdat ik dacht dat ik met de trein naar mijn werk moest. Ik mocht daar niets hebben, geen boeken, niets, zelfs de medicatie voor mijn suikerziekte niet. Je kan
185
Hoofdstuk 2
je niet meer concentreren op de dingen die je moet doen in de werkelijkheid. ”
OPLEIDING/WERK
Voor Karen’s eerste opname, heeft ze al een diploma op zak en een eerste werkervaring achter de rug. Ze reflecteert op fouten die ze daar maakte, maar waar ze meteen ook weer nieuwe dingen uit geleerd heeft die ze niet in haar opleiding kon mee krijgen. Karen kan doorbijten, ze is een vechter. “ Na de middelbare school heb ik graduaat bibliotheek geprobeerd en geleerd met andere mensen om te gaan. Dat eerste jaar werd een fiasco, wat studie betreft. Ik heb dan beslist over te gaan naar eenjarige opleiding: initiatie tot bibliotheekbediende. Dat heb ik behaald. (…) Ik kreeg een voltijdse job in dezelfde bibliotheek voor bepaalde duur. Het was een vervanging van iemand anders. Tijdens het werk moest ik een onderscheid maken tussen de baas en collega’s, daar had ik het moeilijk mee. Er is een verschil tussen gedrag en persoon, maar dat wist ik toen nog niet. Ik had nog nooit in het werkmilieu gestaan. (…) Het contract was afgelopen en ik was werkloos tot december. ”
MOMENTOPNAME: “ Nu beheerst dat niet echt meer mijn leven, vroeger wel. Nu kan ik genieten van de dingen en naar de toekomst kijken. ”
ZIEKTE-INZICHT
Karen is actief zelf op zoek gegaan naar een zinvolle betekenis van alle labels die men haar al voorgeschoteld heeft. Ze relativeert ook sterk, kan duidelijk weinig vertrouwen stellen in het veto van psychiaters, maar laat haar leven er ook niet langer door bepalen. “ Dé diagnose? Die stoornis in mij was achterdochtig, paranoia, hysterisch... Dat was niet Karen. Dat waren geen karaktertrekken van mij. Mijn diagnose was: schizofrenie. Maar dat is later ontkracht. Misschien manisch-depressief? Maar daar echt een naam op geplakt hebben ze niet gedaan. Ik voelde dat ik anders was. In feite was er niets aan de hand hè... Ik heb dan wel van alles zitten lezen over schizofrenie en ik heb ook enorm veel zitten opzoeken over Asperger Syndroom en autisme. Ik heb altijd van mezelf gedacht dat ik een lichte vorm van autisme had. Ik ben er van overtuigd dat de psychiater weet dat ik dat heb, maar om wille van het
186
Nomadisme
beroepsgeheim niets mag zeggen. Wat denk jij? Denk jij dat ik autisme heb? Nu beheerst dat niet echt meer mijn leven, vroeger wel. Nu kan ik genieten van de dingen en naar de toekomst kijken. ”
De psychiatrie, maar ook alle ervaring met tegenslagen, zijn voor Karen een harde leerschool geweest. Ze heeft zelfs haar trots, fierheid en zelfvertrouwen een beetje verworven omdat ze sterk uit al die dingen teruggekomen is. “ Heel dat verleden heeft de basis gelegd voor mijn later zelfbeeld. Je moet content zijn met de dingen die je zelf doet, en daar gelukkig mee zijn. En je geluk niet laten afhangen van anderen. Ik vind van mezelf dat ik heel hard veranderd ben door hetgeen ik meegemaakt heb. Ik ben blij dat ik uit de psychiatrie ben, ik voel me zelfverzekerder nu. ”
NATUURLIJK NETWERK
Karen beschrijft haar sterk ambivalente gevoel over haar sterke afhankelijkheid van haar ouders. Enerzijds blijven deze mensen haar volgen en rugsteunen zelfs al zit ze in een zwart gat in haar leven. Anderzijds wil Karen op een bepaald punt/moment ook op haar eigen benen staan, haar vleugels uitslaan. “ Tijdens mijn psychose had ik (…) dan gevoelens van “ik ga hier nooit meer uitgeraken. Ik wil gewoon dood als dit hier zo gaat blijven duren”. In januari 2004 heb ik zelfs aan mijn moeder gevraagd me te vermoorden. Ik woonde nog bij mijn ouders en kon voor mezelf geen mooi leven zien. “Wat gaat er gebeuren als mijn ouders er niet meer zijn?” Ik ben altijd een beetje te veel bij mijn ouders alleen geweest. Een beetje overbeschermd. Ik moet meer onder de mensen komen. ” Nu Karen heeft leren omgaan met al haar problemen, maar ook heeft ontdekt dat ze eigenlijk een sterke vrouw is die kan doorbijten als het nodig is, ziet ze de toekomst weer helder, zelfs ook zonder haar ouders. “ Vooraleer ik ben beginnen naar de psychiater te gaan of hulp te zoeken, had ik geen doel in mijn leven. Er is niets voor mij geregeld, en als mijn ouders komen te sterven,... Daar voelde ik mij slecht bij. Dat bepaalde mijn toekomst, het feit dat ik er zo zwart over dacht. Ik wou absoluut niet meer leven als mijn ouders er ook niet meer waren. “ik moet zeker doodgaan voor mijn ouders doodgaan”. Ik wou dat dat de realiteit niet was, dat je ouders voor je sterven. Nu voel ik me veel beter met het feit dat het allemaal voor me geregeld is. Dat heb ik nu niet meer. (…) Vroeger zou ik niet meer kunnen genieten 187
Hoofdstuk 2
van de dingen moesten mijn ouders er niet meer zijn. Nu zou ik dat wel kunnen. ”
PROFESSIONEEL NETWERK
Karen doet bewust beroep op een psychiater, in wie ze vertrouwen heeft en die haar nauwgezet, regelmatig opvolgt en ook bepalende adviezen uitspreekt over hoe ze haar leven het best vorm kan geven. “ Uiteindelijk heeft mijn psychiater beslist dat ik maar halftijds mocht gaan werken en heb ik mijn overplaatsing gevraagd van Brussel naar Aalst. Mijn psychiater pleit er voor halftijds te werken en halftijds op de ziekenkas te staan. Hij raadt me aan niet te veel te werken, want ik ben niet stressbestendig. Ik voel wel dat ik om de drie maanden een psychiater nodig heb ... ”
OPLEIDING/WERK
Karen heeft aangepast werk op een plaats waar ze haar kennis en diploma kan aanwenden. Haar werk betekent ongelooflijk veel voor haar, ze haalt er duidelijk haar energie, zelfvertrouwen en trots uit. Ze leert ons ook dat het sociale aspect en de toon van de sociale interacties – bij haar positief – heel veel gewicht in de schaal leggen. “ Om mijn werk goed te moeten hangt het er niet alleen af, van welk werk ik moet doen, en of ik dat effectief kan. Het gaat er ook om, hoe mijn omgeving reageert en of mijn collega’s aangenaam zijn. Dit maakt ook of ik mij op mijn werk goed kan concentreren en mijn werk goed doe. Wanneer een collega vriendelijker is en een babbeltje komt slaan, kan ik me veel beter concentreren dan als dat niet het geval is. ”
Bovendien zorgt goed, betaald werk voor financiële zekerheid en nieuwe kansen, zodat er andere perspectieven in haar leven mogelijk worden (bijvoorbeeld alleen gaan wonen). “ Het werk dat ik nu doe op het Ministerie van Financiën is voornamelijk administratief: klasseren, facturen en kopieën maken, maar geen telefonisch werk. Mijn collega neemt het me niet kwalijk dat ik aangepast werk doe. (…) Ik heb mijn werk, dat is iets van mij en daar ben ik fier op. Gisteren heb ik zelfs een uniform gekregen, een lichtblauw bloesje met een donkerblauwe broek, daar ben ik zo
188
Nomadisme
mogelijk nog fierder op! In vergelijking met vroeger kan ik nu op mijn eigen benen staan. Het feit dat ik alleen kan gaan wonen, dat ik op mijn gemak ergens kan gaan zitten, alleen. Daar ga ik van genieten!”
189
Hoofdstuk 2
2.2.4. Michel
Michel is 46 jaar en heeft een vaste job als verpleegkundige in een rust- en verzorgingstehuis. Hij heeft een ernstige alcoholverslaving overwonnen, en zijn identiteitsvorming verliep vrij woelig vanwege zijn homoseksualiteit. Hij heeft periodiek last van depressies en stemmingsschommelingen.
MOMENTOPNAME: “ Ik moet het je niet vertellen zeker, als je altijd zo een beetje kort gehouden werd en je hebt daar opeens die geweldige vrijheid voor u, dat je eigenlijk eens wat ademruimte hebt voor jezelf. Tja, van studeren is dat jaar zeker niks terecht gekomen. Ik geloof dat ik voor de examens geen boek had opengedaan, zelfs tijdens de blok niet. Ik heb een heel jaar de bloemetjes buitengezet. Natuurlijk veel gedronken en veel ziek geweest ’s anderdaags, met katers opgestaan … ”
ZIEKTE-INZICHT
Michel heeft in de loop van zijn leven vooral te kampen met een zware alcoholverslaving. Als hij terugblikt op het verloop van zijn verslaving, kan hij heel goed aangeven hoe onschuldig het begon maar hoe zwaar het uit de hand is gelopen. “ Natuurlijk, dat heeft zich altijd progressief vermeerderd bij mij. Dat was zelfs zo dat ik in het laatste jaar van het middelbaar, toen ik mijn honderd dagen vierde, dat ik een hele black-out gehad heb. Ik kende al min of meer geen maat meer. Ik kon niet alle dagen drinken, dat was meer occasioneel een keer, maar als ik de kans had, had ik wel bijna iedere keer prijs. Op feestjes kon ik heel erg uit de bol gaan als ik iets gedronken had, en toen werd dit geaccepteerd. Ik was een ‘leutigaard’. Maar toen ze zagen dat ik het drinken voortzette buiten de feestjes en zo … ”
Michel verklaart zijn niet verwerkte frustraties uit zijn jeugd als oorzaak voor zijn alcoholverslaving omdat die trauma’s hem parten spelen, maar daarnaast definieert hij alcohol ook vooral als een drug. “ Hoe het occasionele drinken is kunnen evolueren tot een alcoholverslaving? Als er moet een uitleg gegeven worden, dan zou ik zeggen dat het ergens was uit frustraties die ik niet kwijt kon, dat ik
190
Nomadisme
op de alcohol gestort heb. Het effect van alcohol is dat alles veel mooier lijkt dan het in werkelijkheid is. En je vergeet… Dat is de enige uitleg die ik eraan kan geven. Blijvende frustraties vanuit mijn jeugd. En op den duur is dat alcoholgebruik niet meer voor één of andere reden, maar gewoon voor het effect, de roes. Het begint misschien met één of andere oorzaak, maar eens je echt zo ver bent, moet je niet meer verder zoeken naar oorzaken… het is een drug. ”
Michel is ook getekend door een hersenbloeding in zijn jeugd, waarvoor hij een operatie onderging maar er ook een blijvende achterstand aan overhield. “ Ik ben op mijn veertiende geopereerd van een aneurisma cerebri, een hersenbloeding. (…) Ik heb daar wel één jaar moeilijkheden gehad, toen ik geopereerd was van die hersenbloeding. Ik had daar een serieuze leerachterstand door. ”
NATUURLIJK NETWERK
Michel groeit op in een klimaat dat bepaald wordt door een autoritaire vader; dit zorgt voor een gevoel van sociaal isolement. “ Toen ik één jaar oud was, zijn we ingetrokken in de gevangenis. Mijn vader was er hoofdbewaker en bijgevolg moesten we er onze intrek nemen. Ik ben er (toeval of niet) dus in opgegroeid. Toen ik op vakantie ging bij een tante of zo, miste ik de tralies voor de vensters want dat gaf tenslotte toch een veilig gevoel…Er waren natuurlijk ook nadelen aan verbonden. Er mochten nooit vriendjes komen spelen en zelf mochten we ook nooit ergens gaan spelen. Een sociaal leven als kind had ik praktisch niet. Ik heb mijn vader altijd gezien als iemand die erg autoritair was. We zijn met zijn zevenen thuis. Ik heb drie broers en drie zussen, en ik ben de vijfde in de rij. En iedereen had dat wel van ons, dat we pa altijd, om het erg uit te drukken, als ‘de tiran’ gezien hebben. ”
Hij verwoordt hoe hij in die periode het gevoel kreeg het ‘zwart schaap van de familie’ te zijn, maar zegt ook in de kantlijn dat het misschien ook deels te maken had met zijn eigen interpretatie van de situaties. “ Sommige periodes uit mijn jeugd zijn mij erg bijgebleven. Ik heb me altijd een beetje gezien als het zwarte schaap van de familie. Ik weet niet of het ook allemaal toeval is. Zoals mijn Plechtige Communie. Al 191
Hoofdstuk 2
mijn broers en zussen kregen een fiets toen ze hun Plechtige Communie deden. Ik kreeg geen. Ik weet niet waarom. Iedereen werd voor die gelegenheid in het nieuwe gestoken. Ik niet. Ik moest het pak dragen van mijn oudere broer, 4 jaar voordien. De 21ste verjaardag werd normaal uitbundig gevierd met familie. Mijn ouders waren zelfs niet thuis op deze dag. Ook, ik ben op mijn veertiende geopereerd van een aneurisma cerebri, een hersenbloeding. Het enige wat ik er mij nog kan van herinneren, behalve de periode in het ziekenhuis, zijn hun uitlatingen tegenover familieleden van hoeveel hen dat wel gekost had! ”
De frustraties en het vroeg in contact komen met alcohol zorgen ervoor dat Michel behoorlijk snel in een vicieuze cirkel van alcoholgebruik en -misbruik terecht komt. “ Ik ben in feite erg vroeg in contact gekomen met de alcohol. Bij ons was dat zo, tja, ik ga niet zeggen de gewoonte, maar als je 12 – 13 jaar was, mocht je al een keer een pintje drinken. Als man mocht dat wel. En dat is eigenlijk gebeurd toen we, ik weet wel niet meer juist welk jaar, op reis waren. Mijn pa vond toen dat ik eigenlijk de leeftijd had om eens een pintje mee te drinken. Dat gebruik werd dan ook een beetje voortgezet thuis. In plaats van uit te gaan op zaterdagavond, werd in plaats daarvan wat alcohol geconsumeerd thuis. En zo is die gewoonte gegroeid bij ons. Natuurlijk, dat heeft zich altijd progressief vermeerderd bij mij. ”
Michels’ alcoholgebruik blijft niet overal zomaar onopgemerkt, in die zin dat ook zijn vriendenkring na een tijdje alert wordt en hem dreigt te vermijden. “ Op feestjes kon ik heel erg uit de bol gaan als ik iets gedronken had, en toen werd dit geaccepteerd. Ik was een ‘leutigaard’. Maar toen ze zagen dat ik het drinken voortzette buiten de feestjes en zo …”
Niet lang na zijn mislukte poging om een opleiding te volgen, gaat Michel werken. Op dat moment wordt zijn alcoholgebruik en -misbruik thuis opgemerkt, alhoewel hij het nog altijd poogt te verbergen. “ Mijn alcoholmisbruik was al een tijdje aan de gang alvorens mijn ouders iets opmerkten. Mijn ouders zijn er achtergekomen in de tijd dat ik al ging werken. In de weekends ging ik naar huis en ze
192
Nomadisme
vermoedden dat het volume van de flessen uit de barkast verminderde . Ze hadden een héél groot vermoeden, want ze zetten gewoon streepjes op de flessen. Er werd over gebabbeld. Nu ja, gebabbeld… in één richting dan. Ik onderging het gesprek. Dan probeerden ze wel te peilen of ik ergens problemen had. Ik zat toen ook op het einde van de relatie met een meisje. Maar ze wisten zelfs niet dat ik een relatie had … ”
PROFESSIONEEL NETWERK
Michel maakt op dit punt in zijn verhaal nergens melding over hulpverlening. Zijn alcoholgebruik en -misbruik blijft behoorlijk verborgen, maar loopt wel uit de hand.
OPLEIDING/WERK
Als Michel na het middelbaar onderwijs aan zijn verdere opleiding begint, een keuze die voor hem gemaakt wordt door zijn vader, is hij al niet bijzonder gemotiveerd. Zijn alcoholgebruik, dat ook steeds meer uit de hand begint te lopen, helpt niet echt mee in de goede richting. “ Het laatste jaar heb ik ook niet speciaal een probleem gehad, maar ik stond dan wel voor de keuze, ik moest weten wat ik later ging doen. Ze kwamen daarvoor testen doen op school van het PMS. Ik had mijn studiekeuze zo een beetje opgegeven hé, ik was graag sociaal assistent geworden. Maar onder de druk van mijn pa is die keuze ook moeten veranderen. Hij zag in mij dé ideale verpleegkundige. Ik heb eerst A1 geprobeerd. Ik ga nu misschien een beetje een grote sprong maken, maar… Dat was het eerste jaar dan dat ik op kot ging. En ja, ik moet het je niet vertellen zeker, als je altijd zo een beetje kort gehouden werd en je hebt daar opeens die geweldige vrijheid voor u, dat je eigenlijk eens wat ademruimte hebt voor jezelf… Tja, van studeren is dat jaar zeker niks terecht gekomen. Ik geloof dat ik voor de examens geen boek had opengedaan, zelfs tijdens de blok niet. Ik heb een heel jaar de bloemetjes buiten gezet. Natuurlijk veel gedronken en veel ziek geweest ’s anderdaags, met katers opgestaan … ”
Het drankgebruik doorkruist ook zijn sociaal leven, en saboteert, in wisselwerking met een dwingend thuismilieu, zijn doorzettingsvermogen om zijn opleiding tot een goed einde te brengen. Ook zijn sociale contacten en zijn relatie lijden onder het hele gebeuren.
193
Hoofdstuk 2
“ Op het einde van dat jaar resulteerde dat in het feit dat ik halfweg de eerste zit gestopt ben. Ik ben dan schoorvoetend – ik weet het nog goed – naar huis gegaan: eerst gebeld naar huis om te zeggen dat ik gestopt was, en tegen dat ik thuis kwam zat mijn pa al gereed. Ik heb daar zo een hele zedenpreek gehad. En ja, ik ben verzeker maar 10 minuten beneden geweest, want ik vloog naar mijn kamer. We hebben dan enige dagen niet meer gesproken tegen elkaar, mijn pa en ik, totdat hij op een dag vroeg aan mij “Ge gaat toch nog uw tweede zit mee doen?” Ik heb gewoon gezegd van ja, ik had eigenlijk niet veel keuze want die vraag klonk eigenlijk als een bevel! Natuurlijk, ze hadden alweer eens een financieel verlies geleden. Tja , mijn kot en al betaald en dan een zoon die alles zomaar verbrast en doet… Die tweede zit is ook op een sisser uitgelopen, want veel gestudeerd heb ik toen niet. Ik had toen wel een relatie ook met een meisje van daar. Ik had dat meisje leren kennen tijdens het eerste jaar. Zij was er ook niet door in eerste zit, maar is toen wel geslaagd in tweede zit. Dat kon ik ook niet goed verkroppen, dat zij er wel door was en ik niet. Onze relatie is dan al gauw op de klippen gelopen een keer dat ik in de A2 zat. ”
Nadat Michel er niet in slaagt om zijn A1 opleiding succesvol af te werken, volgt hij een A2 opleiding. Dit laatste kost hem weinig inspanningen, en zorgt ervoor dat hij zijn alcoholmisbruik zonder problemen kan verder zetten. De schooldirecteur, die hem goed gezind is, helpt hem bovendien aan werk zodra hij de schoolbanken verlaat. “ Ik heb dan mijn drie jaar A2 gedaan, zonder enig probleem. Ik studeerde zo goed als niet, enkel voor de examens. Maar het heeft mij niet echt moeite gekost. Voor mijn laatste jaar ben ik veranderd van locatie, omdat ik psychiatrie wilde studeren. Dat was wel weer een grote overgang. Ik moest terug van het kotleven naar het internaat. Mijn alcoholgehalte hoefde echter niet te zakken, want er was een bar voor de internen. Ik kon mij dus op regelmatige basis laven. Het nadeel was wel dat de directeur altijd op de hoogte bleek van mijn uitspattingen. Ik heb daarvoor uren in de bureau van de directeur gezeten, omdat hij mij wilde overhalen, ten eerste om minder te drinken en ten tweede wilde hij mij overtuigen dat ik broeder moest worden. Nu ik moet zeggen, na mijn studies ben ik eigenlijk direct aan de slag gekund dankzij hem. Zelfs terwijl ik nog examens deed, had men al contact opgenomen met de school om te weten wat voor student ik was. ”
194
Nomadisme
MOMENTOPNAME: “ Ik ben vorige week nog bij de psychiater geweest. En hij was erg tevreden dat het allemaal zo goed ging. ”
ZIEKTE-INZICHT
Momenteel heeft Michel zijn leven, en alles wat hem ooit heeft parten gespeeld om tot de nodige stabiliteit te komen, onder controle. Hij heeft voor zichzelf op een rijtje hoe al zijn frustraties en moeilijkheden op een complexe manier interfereren. Hij ontdekt dat zijn frustraties deels ontstaan zijn omdat hij er na lang zoeken achter komt dat hij nooit zijn echte seksuele geaardheid heeft kunnen uiten. Hij benadrukt daarbij echter heel sterk de sociale constructie van homoseksualiteit als ‘afwijken van de norm’, omdat andere mensen het zo benadrukken. “ Iedereen zegt dat ze het aanvaarden, maar als het hun eigen kind is… Ik moet daar erg mee lachen. Dat is ook de reden waarom ik het moeilijk heb om mij in die hoedanigheid te “outen”. Meestal zeggen ze dat ze er geen probleem mee hebben, maar als je dan hoort wat er achter de rug wordt verteld… Ik loop daar niet meer in. Niemand op mijn huidig werk weet het en je zou ze eens moeten bezig horen, hoe mijn andere collega’s erover praten. Ik heb het daar verdomd lastig mee. Op mijn ander werk wist iedereen het en ze maakten geen grapjes over homo’s als ik erbij was. En nu weet niemand het en hoor je eens hoe ze daarmee omgaan. Het is meestal weinig goeds. ”
Michel legt uit dat hij niet gelooft dat homoseksualiteit onderhand aanvaard wordt, en dat hij bijgevolg niet snel zijn kaarten zomaar bloot op tafel legt. Hij voelt zich beschaamd over zijn geaardheid. “ Dus als ze nu beweren dat het algemeen aanvaard is in onze maatschappij, dan zou ik daar zeker mijn handen niet voor in het vuur durven te steken. Hans trekt zich dat niet aan, maar ik heb daar een soort van schuldgevoel over. Ik weet niet hoe ik het anders moet noemen. Een beetje een gêne, maar het is nu eenmaal zo. Dat is al van het begin zo en dat zal wel niet meer veranderen. ”
Michel geeft zeker niet snel zijn vertrouwen, omdat hij niet goed met het gevoel overweg kan dat hij afgewezen wordt. “ Ik heb het een stuk moeilijk daarmee en het is daardoor ook dat mijn contacten een stuk beperkt zijn. Ik heb altijd schrik dat ze me 195
Hoofdstuk 2
aanvaarden zolang ze het niet weten, maar hoe zal de reactie zijn eens ze het weten? Dus ik begin er al niet aan om contacten te zoeken. Het is natuurlijk een gemakkelijke oplossing, maar dan ga ik geen ontgoochelingen tegenkomen ook hé. Je kunt het misschien een beetje zien als een vorm van zelfbescherming? Ik kan moeilijk om met ontgoochelingen. ” Sinds Michel een vaste vriend heeft die in staat is hem rust en veiligheid te geven, heeft hij ook de kracht gevonden om zijn alcoholverslaving achter zich te laten op het moment dat zijn verslaving als een zwarte schaduw over zijn relatie hing en deze dreigde kapot te gaan. “ Mijn alcoholprobleem heeft echter een 2-tal jaar terug bijna het einde betekend van ook deze relatie. Hans stelde me zelfs niet meer voor de keuze. Hij kende geen minuut rust meer als hij weer eens de weg op was. Voor mijn partner hoefde het niet meer. Voor hem was eigenlijk het punt al gezet. Ik kreeg nog juist een week om mijn boeltje te pakken en te verhuizen, want hij kon dat gewoonweg niet meer aan. Diezelfde avond belde ik nog een goeie kennis op, die we hebben leren kennen toen we hier kwamen wonen, met de vraag wat ik nu moest doen. Diezelfde avond heb ik nog mijn auto gepakt en ben mij moed gaan indrinken. Gelukkig is die vriendin mij ’s anderendaags komen ophalen en heeft ze mij naar de instelling gebracht waar ik mijn laatste ontwenningskuur gevolgd heb. Sinds die behandeling voel ik mij opperbest. Ik sta nu bijna 2 jaar droog en lichamelijk voel ik me heel goed. ”
Op het moment dat Michel zijn verslaving eindelijk de baas wordt, leert hij ook goed zien wie hij is en welk karakter hij heeft. Hij neemt zijn verslaving ernstig. Hij respecteert onderhand wel heel erg andere mensen die met humor omgaan met hun verslaving. “ Want, dat is mij ook wel opgevallen in de inrichting, dat ik mij zodanig ga afschermen dat de anderen waarschijnlijk gaan denken dat ik geen contact wil, dat ik een beetje een zonderling ben.. Maar, ja, ik heb dat niet in mij, dat direct sociaal gaan doen en lachen en moppen vertellen. (…) Soms ben ik jaloers op iemand die dat wel kan. Tijdens mijn opname waren er die daar maar één dag zaten – de meeste waren daar voor een alcoholprobleem – en die waren al moppen aan het tappen over hun alcoholprobleem. Ik dacht toen “Met wat ben je bezig? Je zit hier voor een alcoholprobleem en je gaat er al een beetje de lol mee houden.’” Naar mijn gevoel waren dat de mensen (ik dacht dat toen) die het niet ernstig namen, al is
196
Nomadisme
dat zeker niet waar. Ik zou dat ook wel graag kunnen, zo een beetje meer in de belangstelling staan. ”
Toch heeft zijn verleden een zwarte tol geëist. De stemmingsschommelingen waaraan hij bij momenten ten prooi valt, blijven in zijn kleren hangen. “ Wel heb ik nog steeds te kampen met depressieve stemmingen waarvoor ik de nodige medicijnen slik, waardoor die min of meer kunnen onder controle gehouden worden. Die stemmingsschommelingen uiten zich vooral door neerslachtigheid en het mij nog meer isoleren. Waar ik wel op let, is dat mijn werk er niet onder lijdt. ”
NATUURLIJK NETWERK
Michel ontdekt, na een aantal misgelopen heteroseksuele relaties, dat hij zich veel beter in zijn vel voelt in homoseksuele relaties. In het begin blundert hij er echter op los. De veiligheid die hij nooit gevonden heeft, jaagt hij in het begin extreem na. “ Dat is misschien ook de fout geweest, in mijn eerste relatie met een jongen, dat ik mij direct te veel bind, zodanig dat je de ander geen vrijheid meer gunt en dat je ze als het ware versmacht. Want als je er zodanig beslag op legt, als je ze te veel voor je eigen wilt, word je heel vlug jaloers. ”
Er volgt een onherstelbare breuk met zijn ouders. Tot op de dag van vandaag heeft hij het heel moeilijk om dit van zijn ouders, en vooral van zijn vader, te vergeven en te vergeten. Zijn huidige vriend Hans probeert het een positieve wending te geven. “ Echt uitbundig is die relatie, vooral met mijn pa, niet meer geweest. Ik zit daar nog mee gewrongen, met al die gebeurtenissen. Mijn huidige vriend, Hans, zegt dat ik dat uit mijn hoofd moet zetten, omdat het al zo lang geleden is. Ja, van die rechtszaak is het al maar eventjes drieëntwintig jaar geleden, maar dat kan ik gewoonweg niet. Er is altijd nog iets wat er voor zorgt dat ik met een wrang gevoel blijf zitten. In de contacten die ik nu heb met mijn ouders wordt niet meer over deze periode gesproken, maar dat zijn dingen die ik nooit ga vergeten. Hans zegt dan dat ik twee zo’n goeie ouders heb, dat het een droom is. Voor hem misschien, maar niet voor mij. ” 197
Hoofdstuk 2
Michel’s natuur en verleden zorgen ervoor dat sociale contacten leggen hem niet altijd even vlot afgaan. Hij beschrijft zichzelf als afwachtend en aftastend. Hechte banden leggen en houden met mensen is een opdracht voor hem. “ Ik heb hetzelfde nu ook voor, in de laatste inrichting waar ik gezeten heb voor mijn verslaving. Ze hadden daar een kliekje gevormd waarbinnen ze nu nog regelmatig afspraken maken om een keer een uitstapje te doen naar hier en naar daar. Ik ga echter nooit in op die uitnodigingen. Ik moet zeggen… op die paar maanden tijd… de relatie die je hebt met die mensen is ook niet zo stevig en aangezien ik al iemand ben die eerst afwachtend en aftastend is… (…) Je hebt er die jou maar één keer moeten zien en het is alsof ze je al jaren kennen, hé. Zelfs als je nu ziet, de relatie met mijn broers en zussen… Zo dikwijls zie ik ze niet. ”
Het slopende verloop van een ernstige alcoholverslaving eist jammer genoeg ook zijn tol van een vriendschapsrelatie met een vrouw die Michel jarenlang onvoorwaardelijk heeft gesteund. “ Eén vriendschapsrelatie die ik erg mis, is die met Heike van mijn vroeger werk. Dat is een vriendschap geweest van éénentwintig jaar. Vanaf de eerste moment klikte dat tussen ons. Als haar kinderen klein waren, ondertussen zijn ze al afgestudeerd, ging ik daar thuiswachten. Ze betrouwde mij voor alles. Zelfs op het laatste, toen haar kinderen geen thuiswacht meer nodig hadden, en ze gingen weg naar ergens waar de hond niet mee mocht, ging ik voor de hond gaan zorgen. Ik ging toen dagelijks gaan wandelen met de hond. En ik zie nu, met mijn laatste opname geweest… heeft ze mij laten vallen. Misschien was het voor haar ook de druppel die de emmer deed overlopen. Ze had mij al zoveel gesteund. Achteraf gezien is het spijtig he, deze keer dat het wel gelukt is. Ik heb ze onlangs wel één keer gezien in ’t stad. Ze vloog rond mijn nek en maakte de belofte dat ze me binnenkort eens zou uitnodigen. Ze zei ook dat ik er goed uitzag. Maar sindsdien heb ik niets meer gehoord en dat vind ik spijtig… Maar aan de andere kant doe ik ook geen moeite om zelf een keer toenadering te zoeken. Ik verwacht eigenlijk altijd het initiatief van de anderen. En dat is niet uit gemakzucht, maar er is precies iets wat me tegenhoudt. ”
Michel vindt op dit moment rust aan de zijde van zijn vriend, hij noemt het zijn “eigen nest”.
198
Nomadisme
“ De gedachte om ooit een eigen nestje te hebben, spookte allang door mijn hoofd maar had nog nooit concrete vormen aangenomen. Met Hans aan mijn zijde kwam, na 3 jaar, die idee terug de kop opsteken. Een huis komt natuurlijk niet zomaar in de schoot gevallen en onze financiële middelen waren ook wel beperkt, maar we hebben hier en daar eens geïnformeerd. Zo hebben we deze goedkopere formule gevonden ‘sleutel-op-de-deur’. ”
PROFESSIONEEL NETWERK
Michel kadert waarom het niet zomaar eender is hoe professionele hulpverlening voor hem vorm gegeven wordt. Het heeft voor hem veel te maken met zijn achtergrond, zijn problematiek, en dat hij ruimte moet krijgen om te ademen. “ Op het moment dat ik mijn ouders hoor praten over het feit dat ik hen zoveel geld gekost heb. Als je dat hoort, is dat echt heel pijnlijk. Dat ze dat als volwassenen… het is haast niet te begrijpen. Een kind zet je op de wereld om graag te zien en voor een kind heb je alles over en als je dat dan hoort zeggen tegen familie, van: “Weet je hoeveel die operatie ons gekost heeft?” Ik heb ze niet horen zeggen “Weten jullie hoe blij wij zijn dat onze zoon hier nog rondloopt?” Ik denk, op zo’n moment, dat je tot veel in staat bent. ” ” Dat is volgens mij ook deels de reden waarom het tijdens mijn laatste opname wel is gelukt en bij vroegere opnames niet. Ik vind dat het belangrijk is om een individuele benadering te krijgen buiten die groepsbenadering, omdat je dan de indruk krijgt dat je toch nog iets betekent. In vroegere behandelingen werd je – tenzij je zelf de stap zette om eens te praten, al vind ik dat ze er niet echt tijd voor uittrokken – meestal in groep benaderd. Onderwerpen, die werden aangehaald door de patiënten, werden besproken tijdens groepssessies en waren dan over het algemeen vaag, niet concreet. Tijdens mijn laatste opname was die individuele benadering heel intensief. Je werd ook toegewezen aan een persoon gedurende de volledige behandeling. Op de duur had je voor uw buddy geen geheimen meer. De drempel wordt ook verlaagd voor iemand die het niet zo gemakkelijk heeft om naar iemand toe te stappen. ”
Bovendien geloven ze rotsvast dat hij ook nog nieuwe horizonten in zijn leven kan ontdekken, zoals bijvoorbeeld nieuw werk zoeken en vinden dat bij hem past.
199
Hoofdstuk 2
“ In die laatste inrichting kreeg ik veel morele steun in mijn zoektocht naar werk, zowel van de psychologe (we oefenden sollicitatiegesprekken) als van de sociale dienst. ”
Michel vertelt met enige trots dat ook zijn psychiater momenteel heel tevreden is met de stabiliteit die hij bereikt heeft. De vorm van individuele hulpverlening, en de mogelijkheid om een hechte vertrouwensrelatie op te bouwen, blijkt bij Michel heel goed aan te slaan. “ Ik ben vorige week nog bij de psychiater geweest. En hij was erg tevreden dat het allemaal zo goed ging. Hij vertelde dat er maar 30% is die van de eerste keer een katharsis bereiken. Ik vind dat mijn “buddy” daar echter een heel grote rol heeft in gespeeld. Ze benaderen u niet alleen individueel, maar staan ook echt achter u. Ze verdedigen uw belangen ten opzichte van de groep van hulpverleners. Als er klachten zijn of zo… Zij verwoorden u naar de groep toe binnen de instelling, bijvoorbeeld naar de psychologen. ”
OPLEIDING/WERK
Dankzij een vruchtbare samenwerking van ATB met iemand op de werkvloer met wie Michel een sterke vertrouwensband kon uitbouwen, heeft Michel eindelijk werk gevonden dat hem helemaal ligt. “ Momenteel werk ik als een verpleegkundige in een rust- en verzorgingstehuis in het gewone circuit. Dat is gekomen door ATB. Maar ook een stuk door mezelf. Beschouw het als een goede samenwerking. (…)De hoofdverpleger heeft mij eigenlijk enorm goed opgevangen. Natuurlijk, een keer dat ik een contract had, kon hij dat niet meer zoveel tijd spenderen aan mij ten opzichte van zijn ander personeel. Maar, hij heeft mij nu soms nog wel feedback, als er een keer een minder druk moment is. Mijn stage werd opgevolgd door mijn trajectbegeleidsters. Ze zijn een tweetal keer komen praten met de hoofdverpleger en mij. Ze vroegen hoe het evolueerde, hoe het ging… Er werd altijd eerst naar mijn mening gevraagd en toen geluisterd naar de mening van de hoofdverpleegkundige. ”
In zijn werk kan hij zijn levenswijsheid aanwenden. Hij valt terug op al zijn ervaringen in zijn werk met bejaarden vanuit zijn positie als hulpzoekende die in machtsrelaties terecht komt en daarin bij momenten verstrikt raakte.
200
Nomadisme
” Het zijn allemaal vrouwen op mijn werk, behalve de hoofdverpleger en ik. Er zijn twee collega’s met wie het goed klikt. We zijn een beetje van hetzelfde standpunt, we hebben ongeveer dezelfde ouderdom, wat zeker meespeelt, want soms voel ik mij al een beetje de nestor , daar veel collega’s jonger zijn en ze, vind ik, vanuit een heel ander opzicht komen werken. Ze hebben heel andere waarden, waarmee ik het soms moeilijk heb. Maar dan denk ik: “Het zou wel eens kunnen dat ik misschien in het begin dat ik ging werken ook zo was.” Ze komen louter werken om geld te verdienen. Dat is alles, de rest telt niet. Ik vind wel dat ik er me een stuk bewuster van geworden ben dat we met mensen werken. Het is geen vaas die je in de hoek zet en die blijft staan totdat jij hem weer verzet. Het zijn mensen met een eigen wil, een eigen leven achter hen en ik vind dat je daar rekening moet mee houden. Mijn omgang met de mensen is wel een stuk veranderd, vind ik. Het is misschien met ouder te worden…of met de ervaring die ik zelf gehad heb. Ik stel mij meer in de plaats van… Ik denk dan dat ik in die zetel zou zitten en iets zou moeten vragen aan een persoon van wie ik afhankelijk ben… Wat zou ik dan willen? Dat ze erop ingaan of dat ze me links laten liggen en vlug de kamerdeur dichttrekken en zich van niks meer aantrekken. Ik denk dat ik nu genoeg ondervonden heb wat het is om zich in een afhankelijkheidspositie te bevinden. ”
201
Hoofdstuk 2
2.2.5. Els
Els is een ondernemende vrouw van 44 jaar en werkt momenteel twee halve dagen per week in een zetelfabriek. Ze heeft chronische depressies en moet veel trauma’s verwerken. Daarnaast is ze in behandeling (geweest) vanwege stemmingsschommelingen, eetproblemen, relatieproblemen en somatische overbezorgdheid.
MOMENTOPNAME: “ Die vriend waar ik bij was, die sloeg mij alle dagen bont en blauw. Ik dacht dat het normaal was. Ik wist niet beter. ”
ZIEKTE-INZICHT
Els gaat in het leger op vrij jonge leeftijd, terwijl ze nog bittere herinneringen moet verwerken van een vorige werkervaring en een moeilijke tijd op school. Op school werd ze al genadeloos gepest. Op haar werk begint het opnieuw, vooral door vrouwen. “ Ik heb dat graag gedaan. Maar in het begin werd ik wreed veel gepest. Dat stopte niet dat pesten! Dat was in X zo, en in Y ook weer zo. Het kwam weer van de vrouwen, niet van de mannen. Dat waren in X allemaal vrachtwagenchauffeurs, en het waren allemaal lesbische! Die konden dat niet verdragen dat ik met de jongens uitging, zeker? Die smeten mijn kamer ondersteboven, en van die dingen. Ik ging altijd met het mannenvolk weg. Ik amuseerde mij wel goed. Eigenlijk was dat pesten opgehouden in Y van het moment dat de vrouwen daar weg waren. In het wapenmagazijn werkten er geen vrouwen meer. ” Els is weinig weerbaar, zowel thuis als op het werk. Ze probeert ten einde raad zelfmoord te plegen. Ze ziet geen uitweg meer. “ Ik ben dan iets tegen gekomen thuis, privé. Ik kon dan een half jaar niet gaan werken. Dat was van glas. Mijn zenuwen af, mijn pezen af. Dat was een stommiteit van mij. Ik zat zo in de put dat ik door een ruit had willen slaan. Kwaad zijn hé. Op uzelf en op heel de wereld. (…) Als ik 25 jaar was, ben ik voor de eerste keer opgenomen in de psychiatrie. Dan zijn ze mij komen bezoeken van het werk. Dan waren ze zo geschrokken dat ze mij niet meer gepest hebben. Eerst mij zo pesten, en dan zo draaien als een blad in de wind … Je
202
Nomadisme
verstaat u daar niet aan! Ik deed een paar zelfmoordpogingen. Die vriend waar ik bij was, die sloeg mij alle dagen bont en blauw. Ik dacht dat het normaal was. Ik wist niet beter. ”
Els besluit om een andere wending aan haar leven te geven, maar lijkt van de regen in de drop terecht te komen. “ En dan, op een zekere keer heb ik gezegd: nu is het gedaan. En gedaan is gedaan bij mij. Dan is het spelletje uit. En ik heb mij diezelfde week al een andere gepakt. Dat is iemand waar ik vier jaar bij geweest ben; iemand die twaalf jaar ouder was dan mij. In die periode heb ik ook veel thuis gezeten van het werk: blaasontstekingen, en opnames in de psychiatrie. Ik geraakte nooit van die depressies af. ”
NATUURLIJK NETWERK
In het leger blijkt Els niet veel ruimte te hebben om contact met familie en vrienden te houden, laat staan om nieuwe vrienden te maken. “ Dat leger, dat sprak mij aan. Dat was in X. Een week daar blijven. Ik bleef slapen in de kazerne. Eerst in X, een maand of vijf, en dan in Y. Heel in het begin was dat de zondagavond optrekken. We gingen ons eerst allemaal zat gaan drinken. We moesten voor twaalf uur binnen zijn. Dat was dan tot de vrijdagavond. Soms moesten we eens een weekend blijven. Ik had wel een huis. ”
Van het moment dat Els niet meer als intern in het leger moet blijven, mishandelt haar vriend haar. Ze verweert zich niet. Ze is eraan gewoon van in haar kindertijd, met alle gevolgen vandien. “ Die vriend waar ik bij was, die sloeg mij alle dagen bont en blauw. Ik dacht dat het normaal was. Ik wist niet beter hé. Tevoren van mijn ma slagen hele dagen. Daarvoor had ik ook eens een vriend gehad, ik woonde daar niet bij. Maar ik kreeg daar ook slaag van. Dus ik vond dat normaal. Dan hebben ze mij bij de politie doorgestuurd naar een begeleidingscentrum. Er moet iets gebeurd zijn, maar ik weet niet meer wat. Dat slaan, dat was erg. ” Ondertussen raakt Els onverwachts zwanger. In het leger maken ze het haar in elk geval niet makkelijk. Ze heeft ondertussen leren incasseren, Els blijft maar
203
Hoofdstuk 2
dingen slikken, ze leert vallen en opstaan en trekt op dat moment voor zichzelf geen grenzen wanneer het haar gewoon te veel is. “ In het leger maken ze u, of ze kraken u. Mij hebben ze gekraakt. Ik ben dan nog eens een week gestraft geweest. Ik was zwanger. Ze wisten dat op de medische dienst. Ik was twee maanden ver. Er moesten er een paar binnen blijven, ik ook. Ik zei: “Ik ben zwanger”. Maar ik moest een briefje voorleggen van de huisdokter, zeiden ze. Deze die gestraft waren, riepen ze op. En dan moesten we lopen met rugzakken en al. Tegen het einde van de week had ik altijd maar bloedingen. En hoe meer dat ik dat zei, dat ik mij niet goed voelde, hoe meer dat ik moest lopen. Die vent van de medische dienst, die pleitte voor mij bij die luitenant. Maar dat was geen avance. En ik had dan een miskraam. Die meisjes van mijn dienst gingen nochtans kleertjes maken voor mijn baby. Ze gingen mij helpen. Ik was zwanger van die vriend die vier jaar bij mij geweest was. ”
Ondertussen heeft Els in het leger met haar collega’s wel een hechte band opgebouwd. Ze verwondert er zichzelf bijna over dat mensen haar toch belangrijk blijken te vinden. “ Als ik afscheid ging nemen van mijn collega’s, hadden ze een afscheidsreceptie georganiseerd zonder dat ik ervan wist. En een kadootje gekocht: een tinnen bord met mijn sterrenbeeld er op, een grote bloempot en een levende cavia. En achteraf heb ik ze nooit meer gehoord of gezien. Raar, eerst mij zo gepest, en dan… En toch heb ik nog altijd schone herinneringen aan het leger. Ik heb daar veel meegemaakt, maar toch … ”
PROFESSIONEEL NETWERK
Els toont eerst bijzonder veel weerstand om professionele hulp te aanvaarden. Ze ziet er gewoon niet echt het nut of de noodzaak van in. Eens ze over die drempel heen is, ervaart ze de psychiatrie wel als een goede omgeving om van alle trauma’s te herstellen. “ Ik stond al in de psychiatrie ingeschreven. Ik had een rondleiding gekregen in de psychiatrie. Dat was de politie die mij daar gestuurd had, met al dat slaan. Ik wilde daar niet binnengaan. Maar die dokter zei: “Jij hebt meer nodig dan praten, je zou eigenlijk binnen moeten”. Ik had een rondleiding gehad, mijn ma was mee geweest. Maar ik wilde nog niet binnen gaan. Maar na dat incident in dat café, ben ik zelf binnengegaan. Die wisten al van de dokter dat het kon gebeuren 204
Nomadisme
dat ik binnen ging. De tweede dag dat ik in de psychiatrie was, kwam mijn vriend daar toe, strontzat. Ze zijn er allemaal naartoe gevlogen en ik moest een valium krijgen. Ik was daar graag, ik had daar veel vrienden. Dat is nochtans raar, hé, in de psychiatrie. ”
OPLEIDING/WERK
De eerste werkervaring van Els laat een bittere smaak achter. Ze komt in een gezin terecht als huishoudster en kindermeisje als ze nog heel jong is, maar vertrekt met slaande deuren omdat ze haar onterecht beschuldigen van diefstal. “ Ik heb tot mijn 23 jaar gewerkt. Op het laatste dat ik werkte, heb ik mij ingeschreven in het leger. Dat duurde een maand of zeven vooraleer ik bericht kreeg. Ondertussen was ik al gestopt met werken. Ik had daar zwaar ruzie gehad. Ze beschuldigden mij van diefstal; maar ik had daar nooit iets gepakt. Ze zeiden dat ik nooit ergens anders aan werk ging geraken. Ze wilden mij niet laten gaan. Maar ik heb dan zelf mijn boel gepakt. Ik heb ze een proces aangedaan, omdat ze mij te weinig betaald hadden. Dan hebben ze mij van één jaar moeten uitkeren. Dat was veel die tijd, honderdduizend frank. Mijn moeder is dan mee geweest naar het syndicaat. Zij zeiden dat ik diefstal pleegde. Dat ik koffie meepakte en met winst verkocht. Dat was een huisgezin, heel rijke mensen. Een architect en een binnenhuisarchitect met drie grote kinderen. ”
Els gooit haar leven over een andere boeg. Ze wil een opleiding en een carrière in het leger. Ze zoekt een bikkelharde omgeving op; de compleet tegenovergestelde richting van haar vorige werk (van de zachte sector naar de harde sector). Het loopt niet van een leien dakje. “ En een tijdje later kreeg ik bericht dat ik drie dagen in het leger mocht doen. Dan zat ik nog een paar maanden thuis en dan mocht ik naar X. Eerst kreeg ik een opleiding in het leger, chauffeurs van camions. Dat is heel slecht afgelopen. Ik heb mijn rijbewijs een paar dagen gehad, en na een paar dagen was dat weer inleveren. Na die drie maanden opleiding, heb ik dan in het wapenmagazijn gezeten. Ik moest wapens overhandigen aan de miliciens, wapens kuisen, kleren uitdelen aan de gasten, meegaan ’s middags om eten te gaan dragen als ze in de bossen zaten, koffie zetten voor de grote bazen…. Die vrouwen die met mij een opleiding hadden gehad, waren er allemaal door. Ik was in het wapenmagazijn de enige vrouw. Die andere heb ik niet veel meer gezien, die moesten dan
205
Hoofdstuk 2
naar Luxemburg en zo. Ik heb in dat magazijn gewerkt tot ik mijn overplaatsing kreeg naar Y. ”
Na vier jaar loopt de carrière van Els in het leger af. Ze komt tot het besef dat het een te harde, weinig ondersteunende omgeving is voor haar. “ Ze kwamen mij halen en ik had daar niets aan te zeggen. Je mocht u privé laten behandelen, maar als dat te lang duurde dan moest je naar het militaire hospitaal. Als ik thuiskwam, moest ik voor een raad komen vol met mannen. Dan heb ik mij laten afkeuren. En ben ik op pensioen gesteld. Ik mocht niets zeggen van mijn advocaat, geen woord. Ik ben dan in pensioen gesteld als ik 27 jaar was. Ik was 23 als ik binnen ging in het leger. Dat is niet mijn schoonste periode geweest. ”
MOMENTOPNAME: “ Ik ben iemand die erg zenuwachtig is. Ook een beetje angstig voor alles. En heel veel minderwaardigheidscomplexen. Mezelf altijd onderwaarderen.”
ZIEKTE-INZICHT
Na een lange weg, met veel vallen en opstaan, doet Els levenswijsheid op en is haar zelfkennis enorm gegroeid. Ze verwoordt zelf haarscherp waar haar kwetsbaarheid vandaan komt, maar weet ondertussen ook al goed onder woorden te brengen waar ze haar moed en wilskracht vandaan haalt, wat haar sterke punten zijn. “ Wie ben ik? Ik ben iemand die erg zenuwachtig is. Ook een beetje angstig voor alles. En heel veel minderwaardigheidscomplexen. Mezelf altijd onderwaarderen. Ik voel mij tegenover een ander altijd minderwaardig. Er zijn misschien wel wat goede dingen aan mij ook zeker? Ik ben wel behulpzaam, iedereen zegt dat ik sociaal ben. Maar ik vind van niet. Ik mijd de mensen. Het zijn de anderen die zeggen dat ik sociaal ben. Ik ben een beetje op mijn eigen, ik heb wel een speciaal karakter. Op den duur word je zo. Van wat je tegengekomen bent in je leven. Ik heb weinig vertrouwen in de mensen. ” Haar toegenomen zelfvertrouwen reflecteert zich ook heel sterk in haar leven. Els laat niet meer zomaar “de vloer dweilen” met zichzelf; haar weerbaarheid is fel toegenomen. Els heeft ook leren overeind blijven en kan met het nodige
206
Nomadisme
gevoel voor humor haar moed putten uit de kleine dingetjes in het leven (een nieuwe fiets, haar cavia en parkiet,…). “ Ze [lesgever in initiatief ATB] zei vlakaf dat het in een gewoon bedrijf toch niet gaat lukken. “Iemand zoals u moeten ze daar niet hebben”, zei ze. Als ik later mijn werk van nu had, had ik zin om een kaartje te sturen. Ik deed niets anders dan blèten. Je begint, vol goede moed, dan wordt dat weer afgebroken. Ze zat dan in een beschutte werkplaats met mij, maar dat lag mij ook niet. Ik vroeg: “Is er hier geen bureauwerk voor mij?” Maar dan zei ze vlakaf dat ik daar niet bekwaam genoeg voor was. Mij altijd zo afbreken. De dag nadien wilde ze naar een andere BW met mij. En ik zei: “Ik ga niet meer mee!” Dat was precies of ze met mij de vloer aan het dweilen was! Dan heb ik gezegd dat ik er mee stopte. Ik ben in die periode ook weggelopen. Ik zat dan enorm depressief. Ik moest dan een maand bekomen. Ik had een nieuwe fiets gekocht, en die fiets heeft mij er door geholpen. (…) En ik zie echt graag dieren. Ik zie liever dieren dan mensen. Ik weet niet waarom. Ik heb altijd graag dieren gezien. Nu heb ik drie cavia’s en een parkiet. Ze misdoen mij niets (en met een schalkse glimlach: “ze durven alleen eens bijten”). ”
NATUURLIJK NETWERK
Vrij recent sterft de moeder van Els. Voor haar draagt de verbondenheid die ze met haar moeder voelt veel betekenis. Alhoewel Els en haar zus hun moeder nooit echt serieus genomen hebben omwille van bijgelovigheid, blijkt het voor Els toch betekenis te krijgen. Het is alsof ze in het reine komt met haar moeder op het moment dat ze sterft. “ De volgende klap was dat mijn ma gestorven is. Mijn moeder heeft twee jaar met kanker gelopen. In september 1989 is ze dan gestorven. Ik was er bij en mijn twee zusters waren er ook bij als ze stierf. Dat was wel zwaar, die laatste maanden. Nog kerstavond gevierd. Dan zei ze al: “Het is de laatste keer dat ik kerstavond vier”. En dan moest ze kort na Nieuwjaar naar het ziekenhuis in Leuven, en dan is ze altijd achteruitgegaan. Het rare aan het verhaal, is dat mijn moeder echt bijgelovig was. Als er iets ging gebeuren, zei ze, kwamen de eksters haar waarschuwen. Wij geloofden dat niet, wij lachten daarmee. Ze zei, als ik dat met mijn hand (zelfmoordpoging) had mee gemaakt, dat ze het al wist. En als ze op haar sterfbed lag, hebben mijn zuster en ik gezien dat er een ekster op het venster kwam kloppen. Die ekster kwam echt tegen het venster tikken. Wij hadden daar altijd mee gelachen, en nu gebeurde dat weer! De sirene ging de eerste donderdag van de maand, van tijdens de 207
Hoofdstuk 2
oorlog is dat. En mijn moeder stierf, en de sirenes begonnen te loeien. Ik praat daar af en toe nog met mijn zuster over. ”
Haar zus neemt – zonder daarover in gesprek te gaan – de “zorg” voor Els over. Els ziet op dat moment echter geen nood aan “zorgen voor haar”, ook al omdat ze op dat moment, na lang weerstand te hebben getoond, toch beroep doet op professionele hulp. “ Mijn oudste zus zei: “Nu ben ik uw moeder, nu zal ik voor u zorgen”. Dat is mij zuur opgebroken. Ik heb veel miserie gehad met mijn oudste zuster in al die jaren. Met dat geld en al. En ze is vals! Ik was op dat moment opgenomen in de psychiatrie. Ik heb het er wel heel moeilijk mee gehad. ”
Els heeft haar verleden voor een groot stuk geplaatst en laat de mensen en gebeurtenissen die negatieve energie vragen, liefst voor wat ze zijn. “ Wat ik van thuis meekreeg, dat heeft met uw verdere toekomst veel te maken. Thuis mochten we niets. Ik heb twee zusters en een broer. Ik heb met een zuster nog goed contact, en met de rest wil ik zo weinig mogelijk te maken hebben. Er is veel te veel gebeurd. ”
Els heeft verschillende manieren gevonden om met haar problemen om te gaan zodat ze niet eindeloos zit te piekeren. Haar rusteloze aard sust ze met sporten. Toch kent ze zichzelf erg goed nu. “ Ik doe nu wel graag fitness. Omdat ik veel problemen had met mijn familie, en met dat werk. Je peinst ondertussen aan niets anders, en je voelt u daarachter fit. Ik ben daar twee uur geweest vanmorgen! Ze zeiden: “Ben je nu nog bezig?” Maar ik ben in alles zo: ik wil altijd meer en meer . Met werk, met fitness, binnenkort gaan fietsen. Ik ben zo! Ik wil altijd meer en meer! Dat is niet altijd goed, hé? ”
Els zoekt gericht contacten met mensen met wie ze het goed kan vinden en die haar positieve energie teruggeven. Ze wikt en weegt veel sterker dan vroeger op welke manier het voor beide partijen geven en nemen wordt. “ Ik ben gisteren op bezoek geweest bij een vriendin van de psychiatrie. Ik heb een cake gebakken en niet te lang blijven zitten. Ze was echt content! Ze vroeg: “Gaan we eens naar X gaan om te
208
Nomadisme
fietsen?” Maar ik wil dat liever alleen doen die dingen. Ik stel dat altijd maar uit, maar dat moet je eigenlijk niet doen. Morgen ga ik met mijn vriend naar Knokke. We gaan er een uitstap van maken. Ik heb de neiging om de zondag veel te veel op het werk te peinzen. ”
Voor Els is het blijkbaar heel belangrijk dat ze haar trots hoog kan houden. “ Ik heb nu wel een vriendin bijvoorbeeld, maar die babbelt altijd over anderen. Dus ik peins: als ze weggaat met anderen, dan babbelt ze over mij ook. Ik steek dat allemaal weg, dat ik geen zelfvertrouwen heb. De mensen zien dat niet aan mij. Ik zou niet willen dat ze medelijden hebben met mij. ”
PROFESSIONEEL NETWERK
Els heeft leren doorbijten als het even moeilijker gaat. Ze benoemt het als “vechten tegen mij laten gaan, en dan zie ik het niet meer zitten”. Het leunen op psychiatrische hulpverlening heeft haar geleerd dat ze haar leven op lange termijn toch altijd weer zelf vorm moet en wil geven. “ De laatste vier jaar ben ik niet meer in de psychiatrie geweest. Ik weer mij dat ik daar niet meer naartoe moet. Ik peins: dat is het leven. Ik wil daar niet meer binnen. Ik heb nu goede contacten. Ik heb mij al veel laten gaan, en dan zie ik het niet meer zitten. Maar dat helpt toch niet op lange tijd. Als er te veel problemen op elkaar komen… Ik ben een vechter geworden. En daarbij, mijn beestjes zitten daar ook altijd op mij te wachten…. Ik heb veel aan mijn beestjes. ”
OPLEIDING/WERK
Als Els bij ATB aanklopt, blijkt dit een schot recht in de roos te zijn. Ze kan heel snel aangeven en aanvoelen wat haar wel ligt of net niet. “ Meer dan drie jaar geleden kwam er iets anders. Dan zag ik daar briefjes liggen van ATB. Die sociaal assistente belde naar Mia (trajectbegeleidster). Die twee gingen soms eens samen eten. Ik had dat tegen haar gezegd. Dus zo ben ik eerst in (initiatief oriëntering ATB) terecht gekomen. Drie dagen. Dat was daar echt plezant, dat wel. Ik mocht daar kiezen, een dagje keuken doen. Ik heb een dag daar in een school in de keuken geholpen, broodjes doen. Dat was mij veel te zwaar. Schotels doen, machines uitkuisen, schuren. Ik
209
Hoofdstuk 2
was kapot tegen dat het avond was. Die drukte van die school er nog bij, dat was niks voor mij. Dan ben ik in X. (initiatief begeleiding op de werkvloer) terecht gekomen. Dat deed ik erg graag. Ik deed de opleiding bedienden. Ik had nog nooit een computer gezien, en dat ging echt goed. ”
Met de trajectbegeleidster op de plaats van oriëntering klikt het blijkbaar enorm goed. Het traject van Els loopt zeker niet vlekkeloos, maar gelukkig leent Mia (trajectbegeleidster) haar altijd graag een luisterend oor. Op die manier is Mia in staat om ook actief mee richting te helpen geven aan de motivatie van Els, ook op momenten dat het verkeerd loopt in de vertrouwensrelatie met haar trajectbegeleidster op de werkvloer. “ Maar wel problemen met mijn begeleidster gekregen, want op een gegeven moment mocht ik niet meer voort leren! Ik zat al aan het derde deel van Word. En plots mocht ik niet meer, en moest ik buiten. Ik heb het nooit duidelijk geweten waarom. Maar ik deed dat oneindig graag! Ze zei: “Je moet er zelfs niet op rekenen dat je in een beschutte werkplaats werk gaat hebben”. Ik heb nooit de reden geweten. Een andere cursist zei dat ze gewoon te veel cursisten hadden, en dat er een paar buiten moesten. Ik had twee jaar gekregen om veel bij te leren, en na negen maanden moest ik al buiten! Dan moest ik naar dat kringloopcentrum. Ik moest daar schotels wassen en al. Ik zei tegen mezelf: “ik heb hier geen opleiding bedienden gevolgd om schotels te staan wassen”. De cursisten zeiden allemaal dat ze schrik hadden van die begeleidster. Dan plots stond er ook op die papieren dat ik in geen enkel normaal bedrijf ooit aan werk zou geraken. Dan ben ik daar weggelopen. Dan hebben ze me op een dag tien keer of meer proberen bereiken. Ze hadden schrik dat ik domme dingen zou doen. Dan heb ik achteraf alles wel verteld aan Mia (trajectbegeleidster). Maar als ik toen bij haar moest komen, kon ik niets zeggen, alleen maar schreien. Achteraf belde die slechte begeleidster dan regelmatig. Ik verstond dat ook niet. Ze wilde mij daar buiten en dan doet ze weer poeslief. Ik heb het gezegd aan Mia ook, dat ik nog tot op de dag van vandaag niet weet waarom. ”
Eens het traject op het goede spoor zit, is Els iemand die het onderste uit de kan haalt, en op dat moment ook veel zelfvertrouwen opbouwt. Dit trekt zich door naar haar werk.
210
Nomadisme
“ In april ben ik via het centrum algemeen welzijn waar ik mijn psychologe had, bij X. (initiatief arbeidszorg) terecht gekomen. Dan heb ik mijn gesprek gehad, en in augustus mocht ik al beginnen in de kaarsenfabriek. Dat is rap gegaan! Het was wel niet betaald. Vijf maanden in de kaarsenfabriek. Dat deed ik écht graag. Ze hadden mij daar allemaal echt graag. Ik was echt rap! Het was alsof er iemand achter mij zat. Als ik er zoveel deed per uur, wilde ik er altijd maar meer en meer. Die baas had mij ook graag. Veel leute gehad. ”
Els blijkt haar karaktertrek – altijd meer en meer willen – alle eer aan te doen als ze een tijdje in arbeidszorg werkt. Ze vindt het grootste probleem het financiële aspect van arbeidszorg. Toch blijkt na een tijdje ook haar betaalde job niet zoveel op te leveren als ze zich had voorgesteld. Dit plaatst Els weer voor een dilemma. “ Dan was er een vacature vrij, daar waar ik nu zit! Ik mocht de week voor Nieuwjaar gaan kijken. Ik kreeg dan wel de griep zeker! En de tweede week na Nieuwjaar mocht ik beginnen. Een maand stage, en de maand daarna mocht ik beginnen. Het eerste jaar deed ik dat echt graag. We gingen eens eten, eens een feestje vieren. Toen ik daar een jaar werkte, mocht ik maar een halve dag in de week meer werken. Maar dat brengt geen inkomen binnen. Nu werk ik twee halve dagen en dat is niet genoeg om mijn pacht te betalen. Dat is elke maand miserie. Ik heb nog een beetje geld van de ziekenbond. Dus tegen dat ik mijn geld van de ziekenbond krijg, sta ik al echt in het rood. Ik zou nu graag iets zoeken voor vijf halve dagen. Wat ik nu doe, doe ik niet meer graag. Ik krijg geen schoon werk. Zetels kapot maken. Knippen doe ik daar graag, met stof waarmee de zetels bekleed worden. Patronen knippen. Maar altijd met die zaagmachines en die messen, dat is voor mij te gevaarlijk. En toch wil ik niet zonder werk vallen. ”
Anderzijds werkt het heel confronterend om te moeten vaststellen dat ze ook niet echt nóg meer kan werken dan ze nu al doet. “ Nu ga ik de maandag en dinsdag gaan werken, en in de namiddag ben ik zo uitgeteld dat ik niks meer kan doen, zelfs niet meer nadenken! ”
211
Hoofdstuk 2
2.2.6. Mo
Mo is 31 en heeft Marokkaanse roots. Hij doet momenteel vrijwilligerswerk onder artikel 60 in een initiatief arbeidszorg. Uit eigen motivatie is hij actief binnen de drugspreventie bij jongeren. In zijn jeugdjaren vielen verschillende diagnoses, zoals gedragsproblemen, identiteitsproblemen. Mo heeft ernstig drugmisbruik, dealen en herhaaldelijke gevangenisstraffen (met als gevolg een ernstig strafblad) achter de rug. Hij koestert op dit moment veelbelovende toekomstplannen.
MOMENTOPNAME: “ Ik krijg toch geen kansen, ik heb een strafblad en ik ben een ‘buitenlander’ (hoewel ik in België geboren ben en dus Belg ben). ”
ZIEKTE-INZICHT
Mo komt op jonge leeftijd in aanraking met drank en drugs. Hij wordt er bij het uitgaan en op school in meegesleurd: wie gebruikt en experimenteert, hoort er bij. Vanuit nieuwsgierigheid en meedoen met de ‘zware’ jongens, slaat het van vrij onschuldig gebruik al vrij snel – bijna ongewild – over naar meer ernstig gebruik. Al gauw merkt Mo dat het allemaal niet zo onschuldig is als iedereen beweert en probeert hij het gebruik terug te schroeven. “ Vanaf mijn 16, 17 jaar begon ik uit te gaan. Jointjes en drugs had ik wel al gezien, maar ik had alleen nog maar een sigaretje gerookt. Toen ben ik de eerste keer in aanraking gekomen met drugs. Ook op school ging het verder en verder. Iemand van mijn klas had een soort papieren strips mee. “Straks gaan we dat in de les praktijk pakken!” Ik wist niet wat het was... wat gaat dat geven? We hadden elk een half gepakt. Ik lachte met dingen die er niet waren en (…) Ik vond dat plezant, af en toe pakte ik een halfje. Tot op een avond dat ik er eens slecht van geweest ben... nooit meer van dat! Drank en XTC gebruikte ik dus wel nog. ”
In het uitgaansmilieu botst Mo, die open staat voor experimenteren, samen met zijn vriend echter opnieuw tegen een drugsdealer aan. De drugs helpt hem van zijn verlegenheid af en alles lijkt op het moment dat hij drugs heeft genomen wel vanzelf te gaan rollen.
212
Nomadisme
“ Op een fuif ben ik ‘par hazard’ iemand tegengekomen. Hij botste tegen mijn maat. We begonnen bijna te vechten, maar we bedaarden. Even laten kwam diezelfde Hollander naar ons, hij gaf ons iets en we waren vrienden... “Pak elk een half en je gaat wel zien...” We probeerden het eens. In het begin vond ik dat een leuke ervaring. Mijn benen begonnen te trillen en te dansen van hun eigen. Ik ben normaal gezien een verlegen jongen en toen praatte ik met iedereen. Van dan af aan kwam die Hollander dan regelmatig. Ik kocht dat dan aan een goedkoop prijsje.”
In een razend tempo staat alles in Mo’s leven in het licht van drugs. “ Ik begon stilaan ook zelf te dealen, met een hoogtepunt op mijn 19 of 20. Samen met een paar kameraden dealde ik cocaïne en heroïne. Ik verkocht het, maar gebruikte toen zelf niets. In 1993 ben ik de eerste keer in ‘t gevang terechtgekomen. ”
Het milieu waarin hij zich begeeft is bikkelhard. Hij wordt opgepakt omdat iemand uit het milieu hem verklikt, maar men kan hem alleen maar beschuldigen van diefstal. “ In 1993 ben ik de eerste keer in ‘t gevang terechtgekomen. Dit voor een diefstal die voor dit alles gebeurd was. Ze hadden geen bewijzen, maar er was iemand anders die uit jaloezie ons namen had doorgegeven. Ik en een vriend die ook dealde werden opgepakt.”
Op een leeftijd dat de meeste jonge mensen normaal gezien studeren of zich ontwikkelen op het gebied van werk, bestaat Mo’s belangrijkste activiteit eruit drugs te dealen, zowel in de gevangenis als daarbuiten. “ De andere vrienden waren buiten nog aan het dealen, dus kwam er drugs binnen in de gevangenis via een meisje dat op bezoek kwam. (…) Ik ben vrijgelaten in voorhechtenis. Daarna verkocht ik in discotheken en op straat. ”
Mo loopt echter opnieuw tegen de lamp, en krijgt drie jaar gevangenis voorgeschreven.
213
Hoofdstuk 2
“ Toen zijn we in 1994 voorgekomen met 38 mensen. We hebben dan een serieuze straf gehad: ik drie jaar, voor de verkoop en het verhandelen van drugs. Van die drie jaar heb ik redelijk gebruikt: jointjes om de tijd te passeren, om geen besef te hebben van tijd, om mijn problemen te kunnen verwerken, ... ”
NATUURLIJK NETWERK
Mo is zich heel sterk bewust van zijn achtergrond, van de hoge verwachtingen die hij moet waar maken voor zijn vader, en tegelijkertijd ook van de duidelijke lijnen waarbinnen hij moet lopen. “ Ik ben geboren in Gent, waar ik een goede jeugd heb gehad. In totaal zijn we met z’n zessen thuis. Mijn ouders komen van Marokko. Zij kunnen geen Nederlands, dat hebben ze nooit geleerd. In die tijd is mijn vader hier komen werken als gastarbeider om zijn zonen en dochters een betere toekomst te geven naar onder andere onderwijs toe. ”
Misschien zet dit alles té veel druk op de ketel voor Mo. Hij raakt in een negatieve spiraal terecht, van meelopen met vrienden die drugs gebruiken. Zijn vader, die wellicht een enorme teleurstelling moet verwerken, grijpt op voorstel van de directie van school zwaar in. Mo wordt zonder pardon naar een instelling gestuurd en blijft als verdoofd achter. “ We waren op den duur minder op school dan ergens anders. Tot mijn vader thuis een brief kreeg waarin stond dat hij naar school moest komen met mij. “Het gaat niet meer, ofwel zetten we hem buiten, ofwel zoeken we een oplossing.” Mijn vader was woest. De directeur deed een voorstel: “We steken hem in een instelling.” Mijn vader was hiermee akkoord. Ik was nog nooit zo lang van thuis weggeweest. Mijn moeder had alles ingepakt en ik moest meegaan. Ik ben daar twee maanden verbleven. ”
PROFESSIONEEL NETWERK
In de instelling vindt Mo het niet slecht, maar hij blijft vooral hangen in een sfeer van onverschilligheid. Er worden ook niet echt verwachtingen naar hem gesteld, hij wordt vooral bezig gehouden. Na een korte periode wordt beslist dat hij weer zijn gewone gang kan gaan. Het blijkt niet veel indruk op hem gemaakt te hebben, integendeel.
214
Nomadisme
“ Ik ben daar twee maanden verbleven, over het algemeen was het er wel ça va. Ik mocht daar ook roken, dat was daar geen probleem. Er waren ook mensen van Antwerpen en overal uit Vlaanderen. In het begin ging ik er niet naar school. Ik kon er sporten en er was regelmatig voetbal. Biljarten, kickeren en kaarten deed ik ook om de tijd passeren. ’s Middags moesten wij daar een dutje gaan doen (hij moet hier nog altijd om lachen: “Wie slaapt er nu ’s middags?”). Eerst kreeg ik in het weekend bezoek, dan mocht ik eens voor een tijdje naar huis gaan, en daarna moest ik van daaruit naar school gaan. Dit was een lange rit met de trein en de bus. “Hij doet zijn best.” Na twee maanden was dat dan afgelopen, maar vanaf het moment dat ik daar buiten was: ‘Mmmm, terug vrijheid’. ”
Het is vrij frappant dat Mo tijdens de periode dat alles zo radicaal escaleert op geen enkele hulpverlening beroep doet of kan doen. De enige die hem een ‘stop’ toeroept is het gerecht, die hem gewoon ‘veilig’ achter slot en grendel steken (maar schijn bedriegt). “ Ik verkocht dan ook verder in de gevangenis. Ik heb in totaal toen drie maanden gezeten. ”
OPLEIDING/WERK
Mo’s studiekeuze wordt al vrij vroeg gemaakt door zijn vader. Hij voelt echter geen motivatie voor zijn studie. “ Toen ik het zesde studiejaar daar afgewerkt had, stuurde mijn vader mij naar de school waar mijn twee broers naar school zijn gegaan: de technische. Hij had het ‘goed’ (zet dat ook maar tussen haakjes) geregeld: de ene automechanica, de andere hout en ik moest elektricien worden. Maar ik had geen goesting. ” Hij vult zijn tijd met lanterfanten op straat. Voetballen is zijn passie, daar kan hij helemaal in opgaan. “ Om mijn tijd te vullen, voetbalde ik bij de ‘Stars’. Ik was daar redelijk goed in. Mijn kameraden van daar gingen allemaal naar dezelfde school, een andere dan die van mij. (…) Het was een ritueel van thuis komen, rugzak daar smijten en gaan voetballen. Voetballen was iets van mij, ik wou dat doen en ik geloofde erin dat ik er ging geraken... We brosten veel, de punten zagen er ook niet goed uit en ik had vaak een slecht rapport. ”
215
Hoofdstuk 2
Op vlak van opleidingen komt Mo in een negatieve spiraal terecht: zijn drugmisbruik escaleert en overschaduwt elke kans die hij zou kunnen grijpen om zich te ontplooien. “ In een instelling met open regime heb ik verschillende opleidingen gevolgd. Daar was ook een voetbalploeg, maar ze hebben daar nooit kampioen gespeeld. Daar gebruikte ik heroïne om tijd te passeren. ”
Op het moment dat Mo zich ernstig wil herpakken, achtervolgen zijn verleden en zijn achtergrond hem meteen. Hij hervalt in zijn oude manier van vluchten, als oplossing voor de bergen problemen waaruit hij toch geen uitweg kan vinden. “ Tot ik mezelf voornam: “Ik ga daar mee stoppen en er een punt achter zetten, ik ga op zoek naar werk.” Drie maanden lang heb ik werk gezocht, ben ik naar de VDAB geweest, heb ik interim-kantoren afgelopen,... niets. Ik dacht: “Ik krijg toch geen kansen, ik heb een strafblad en ik ben een ‘buitenlander’ (hoewel ik in België geboren ben en dus Belg ben.)” Dus ik gaf het op. Ik was de moed verloren na drie maanden. Om 28.000 frank te ‘krijgen’ en geen kansen te krijgen om iets te verdienen, daar doe ik het niet voor. Ik ben dan iemand gaan opzoeken uit mijn vroeger milieu en heb dan maar een partij heroïne gekocht. ”
MOMENTOPNAME: “ Ik zeg nooit ‘nooit’. Ik kan nu niet zeggen of ik zou terugvallen in die cirkel. Ik kan het aan mijn eigen én aan niemand beloven. Ik heb goeie voornemens. Het is beter niets te zeggen en gewoon te doen! ”
ZIEKTE-INZICHT
Mo blikt terug op de keuzes die hij – dan wel dan niet helemaal gewild/bewust – gemaakt heeft. Hij zet in de verf dat het op sommige momenten geen kwestie was van verkeerde keuzes maken, maar van geen eerlijke kansen krijgen. “ Ik denk niet dat ik echt psychische problemen heb gehad. Ik weet goed genoeg wat en wanneer ik het gedaan heb, ik besef het volledig wat ik heb gedaan. Ik klasseer mezelf onder gedragsproblemen. Ik wist dat ik kon gestraft worden voor mijn daden. Soms wordt men niet begrepen, ik had geen andere keuze. Ik ‘hielp’ mezelf, het is een soort van overleven dat ik gedaan heb. Soms als je geen kans krijgt... dan geef je het snel op. (…) Soms zit je in die positie en heb je geen uitweg van ‘ik ga het anders doen’. ”
216
Nomadisme
Mo getuigt eerlijk van het sterk ambivalente gevoel waarmee hij worstelt. Zijn verleden kan hij niet uitgommen. “ Toch doe ik mijn best, en toch nog niet genoeg. Soms heb ik goesting om te zeggen: “Ik ga naar een ander land, een nieuw leven beginnen en letterlijk en figuurlijk blanco herstarten”, ik zou soms willen weggaan. Het verleden zou je niet mogen bepalen, het is om weg te vagen. Daar geloof ik niet meer in. Het blijft mij volgen en bepaalt mij op elk moment. Nu doe ik het volledig anders. Ik voel me goed in mijn vel. Heb geen drugs meer nodig, ik geniet van het leven, van alle goede dingen. Ik verzorg mezelf. ”
Hij wil zijn leven anders invullen maar blijft - met een gezonde portie levenswijsheid - altijd een bepaalde nuance in zijn voornemens leggen. “ Ik zeg nooit “nooit”. Ik kan nu niet zeggen of ik zou terugvallen in die cirkel. Ik kan het aan mijn eigen én aan niemand beloven. Ik heb goeie voornemens. Het is beter niets te zeggen en gewoon te doen!”
NATUURLIJK NETWERK
Mo toont een onvoorwaardelijke loyaliteit voor zijn familie, in respons voor de steun die hij op zovele moeilijke momenten kreeg. Zijn familie blijkt ook heel aanwezig te zijn in zijn huidige leven, nu hij zich verzoend heeft met een constructieve levensstijl. “ Mijn ouders wonen hier ook in de buurt. Alleen mijn zus woont in Brussel, de rest woont hier. Familie is belangrijk. Ze moeten hun niet schuldig voelen! Wat ik gedaan heb, heb ik zelf gedaan. Mijn familie is heel belangrijk voor mij, wat ik ook deed, ze hebben me altijd gesteund. Een tijdje sprak ik mijn vader niet, omdat hij echt kwaad was. Mijn zus steunt mij ook. Haar dochtertje zie ik ook elke dag. Als je in moeilijkheden zit, is het enkel je familie op wie je nog kan rekenen. Vrienden uit het milieu hebben je nodig voor geld, of om te gebruiken... Maar steun als je in de shit zit, heb je daar niet van. ”
Mo ondervindt moeilijkheden om terug contacten aan te knopen met vrienden van vroeger. Het ‘bijt’ vooral omdat nieuwe vrienden zoeken helemaal niet zo evident is voor hem. “ Ik ken nu nog steeds mensen die bezig zijn in het milieu, ik heb het moeilijk om ze te kwetsen, omdat ik niet met hen mag ‘klappen’. (…) 217
Hoofdstuk 2
Het is nu moeilijk voor mij om een andere vriendenkring uit te bouwen. In X (initiatief behandeling drugmisbruik) zeiden ze dat ik vereniging moest zoeken, nieuwe vrienden maken, maar dat vind ik niet zo evident. Misschien is het risico groot dat je hervalt zonder vrienden, maar ik vind het te moeilijk. ”
In het weekend gaat Mo een vrijwillig engagement aan met jongeren, aan wie hij een luisterend oor leent, met wie hij optrekt om hen heel gericht te helpen niet verloren te lopen zoals hij. “ In het weekend werk ik ook met jongeren. Hier verderop in de buurt is er een voetbalpleintje, en daar ga ik wat trainen. Ik begeleid daar dan de jeugd. Met de jongens daar wat voetballen... “Ga je me dat trucje leren, gaan we een matchke spelen,...?” Leutig! Ik speel dan eens met hen mee, we verdelen ons dan. Als ik ze tegenkom op straat, dan hebben ze veel respect voor me, ze luisteren en vertellen. Ze hebben het vaak moeilijk, ik versta hun wel... Als ik die jongens kan helpen om daar te zijn, dan blijven ze tenminste van straat, da’s beter! Dat doe ik wel graag. ”
PROFESSIONEEL NETWERK
Mo kan het voyeurisme van politie en professionelen helemaal niet appreciëren. “ Het kan er niet in bij mij dat ik nu niet vrij mag kiezen met wie ik omga. Laatst kwam ik iemand tegen, en moest ik onmiddellijk mee naar het politiebureau. “Meneer, ik doe niets! Ik kwam hem toevallig tegen...” Dat gaat er bij mij niet in. Ik ben goed bezig, ik werk, ik ben écht goed bezig. Dat irriteert me. Het werkt demotiverend als men je blijft viseren. Ik durf te wedden, moesten er twee ‘witte’ gestaan hebben, dat ze niet zouden gecontroleerd hebben. Dat wordt hier constant gedaan... Die rellen in Frankrijk? Dat kan hier ook gebeuren. Ik voel mij echt geviseerd. Dat maakt mij kwaad! ”
Hij krijgt ambulante begeleiding, hij heeft bijvoorbeeld nog steeds contact met het initiatief dat hem à la limite heeft geholpen om zijn drugsverslaving achter hem te laten. Dit irriteert hem niet, omdat hij akkoord ging met die behandeling. “ Ik heb nog steeds contact met de justitieassistent en volg nu ook nog ambulante begeleiding in X (initiatief behandeling drugmisbruik). Als ik onverwachts een brief krijg, moet ik gaan plassen. Dan testen ze mijn urine. ” 218
Nomadisme
OPLEIDING/WERK
Tijdens de periode dat Mo weer greep op zijn leven krijgt, omdat hij afkickt van grote afhankelijkheid van drugs, wordt hij verplicht in een initiatief arbeidszorg te werken. Dit bevalt hem erg goed, omdat er hem veel verantwoordelijkheid gegeven wordt. Bovendien biedt het OCMW hem via artikel 60 een betaalde job aan voor dezelfde inhoud. Na een tijdje blijft hij daar werken, omdat zijn motivatie enorm gegroeid is. “ Ik heb dus hier eerst een paar maanden vrijwilligerswerk gedaan. Het was van moeten. Om aan het arbeidsritme gewend te geraken, moest ik van mijn drugvrij programma in X hier ervaring komen opdoen. Na dat vrijwilligerswerk kreeg ik van het OCMW een artikel 60 aangeboden. Ik zou geld ‘krijgen’ om vrijwilligerswerk te blijven doen. Ik deed mijn werk graag hier in C [initiatief arbeidszorg], dus ben ik hier nog steeds aan het werk. Ik krijg hier veel verantwoordelijkheid. Als er iets kapot is, of er moet iets opgelapt worden, dan breng ik dat in orde. Ik ben de polyvalente kracht hier: iets in elkaar steken, paletten vastbinden, schilderen,... Dat doe ik wel graag. De mensen die hier zitten, doen soms moeilijk.. Maar dat trek ik me niet aan... ik kom hier gewoon werken. ”
In tussentijd heeft Mo ook veel nagedacht over zijn toekomstplannen en – dromen. Het enthousiasme en de energie om écht te werken en op die manier zijn eigen baas te zijn, straalt van hem af. “ Mijn werk hier zie ik als een springplank. Een springplank naar een nieuw leven, hoewel ik nooit ‘nooit’ zeg. Maar ik ben van plan om iets de doen op mijn eigen, iets zelfstandig. Ik smeedde al plannen met mijn broer om een handel op te starten in tweedehands auto’s hier in Gent. Dit doe ik niet omdat ik denk niet aan werk te kunnen geraken. Ik weet gewoon dat ik capaciteiten heb om niet voor iemand anders te werken. Het is dan niet meer van moeten, maar van doen. Hoe harder je werkt, hoe meer je zelf verdient. Op dit moment betekent werk veel voor mij. Vroeger zou ik niets gedaan hebben, behalve op straat lopen. Hier verdien ik iets en beteken ik iets. ”
Verder kan Mo zijn energie kwijt in vrijwilligerswerk, dat hij met hart en ziel doet. Hij geeft op die manier zijn levenswijsheid door aan jonge mensen die makkelijk in hetzelfde straatje kunnen belanden als hijzelf. “ Verder doe ik ook aan preventie bij vzw De Eenmaking. Ik geef lezingen over mijn ervaringen met drugs en criminaliteit in lagere en 219
Hoofdstuk 2
middelbare scholen. Soms vinden de jongeren het moeilijk te geloven, soms herkennen ze stukken van mijn jeugd. Ik probeer hen duidelijk te maken dat het niet oké is om drugs te nemen. Als ik iemand kan helpen, dan doe ik het. Het is niet van graag doen of niet. Ik voel me verplicht hen mijn verhaal te vertellen. Ik voel me daarom niet interessant of zo. Want ik ben allesbehalve trots op mijn verleden ... (…) Ik wil gewoon via mijn werk iets nalaten dat goed is. Laten zien dat ik niet helemaal slecht ben ... ”
220
Nomadisme
2.2.7. Brigitte
Brigitte is een levenslustige vrouw van 37 jaar. Ze werkt nu al een tijdje bij de onderhoudsploeg van een firma, met een vast contract. Ze benoemt haar problematiek met ‘trager zijn’, ‘psychisch zal er wel wat aan de hand zijn, helemaal normaal ben ik ook niet’, en ‘gezondheidsproblemen’.
MOMENTOPNAME: “ Ik ging toen opnieuw naar school. ”
ZIEKTE-INZICHT
Brigitte maakt blijkbaar levenskeuzes die afgestemd zijn op ‘luisteren naar haar eigen lichaam’. “ Ik ging toen opnieuw naar school. Ik begon meer voor mezelf op te komen en ik wilde dat onderhoud niet blijven doen. Ik werd een jaartje ouder en ook gezondheidsredenen speelden een rol bij die beslissing. Ik heb voortdurend last van migraine en spierpijnen. Ik zet door en blijf ermee werken, omdat ik weet: eens je stopt, ga je enkel nog achteruit en op den duur doe je niets meer. Dus ik geef het niet snel op. Maar ik moet ook aan de toekomst denken. ”
Opnieuw naar school gaan betekent een stap in het ongewisse zetten, dit vraagt courage om opnieuw te beginnen en veel energie van Brigitte. Ze kent vele ups en downs, maar haar nieuwe ambities helpen haar om haar moed terug te vinden. “ Ik ben eerst naar X (opleidingscentrum) geweest gedurende een poosje. Ik heb me daar toegelegd op de computer en ook gepoogd mijn Nederlands weer op peil te krijgen. Maar ik ben in een put terecht gekomen en ik heb ermee gekapt. Ik ben een half jaar niet meer naar school geweest, omdat ik het gewoon niet meer aankon. Ik was helemaal over mijn toeren. Dan werd mijn brommertje ook nog gestolen. Ik wilde absoluut een nieuwe brommer kopen, dus dat was continu geld sparen en de riem toetrekken langs alle kanten. De avondscholen herbeginnen twee maal per jaar en ze hebben mij opgeroepen voor het heraanvangen van de computerles. Ik ben er opnieuw voor gegaan en ben er terug wat bovenop geraakt. ”
221
Hoofdstuk 2
Toch eist de investering een zware tol, ze moet zich op dat moment bijna volledig concentreren op haar opleiding. Brigitte blijft echter doorbijten. “ Ik ben dan in een zwart gat terecht gekomen en ik moest dan nog mijn WORD afwerken. Ik ging toen werken en drie keer in de week maandag, woensdag en zaterdag - naar school. Ik heb afgezien… Niet deftig kunnen eten, want ik moest dan van mijn werk komen en dat was hopeloos, de bus op en naar de avondschool. Dat was ook zes dagen op de zeven dat ik vroeg uit mijn bed moest. Ik was echt uitgeput. Ik voelde nog altijd aan mijn lichaam dat het nog niet in orde was. ”
Brigitte blijkt meer ziekte- en zelfinzicht te verwerven, wat een positieve wisselwerking geeft met haar werkervaringen. “ Psychisch zal er misschien wel wat aan de hand zijn. Helemaal normaal ben ik ook niet. Vroeger wou ik dat niet toegeven. Ik heb dat heel lang willen ontkennen. Maar in de loop van de jaren ben ik daar moeten op terugkeren en nu begin ik dat beter te begrijpen in feite. Op sommige momenten ben ik zeer traag van begrip. Dus ik heb wel een achterstand tegenover de gewone mens. Sommige momenten kan ik met sommige mensen niet mee. Op het werk word ik dat ook gewaar. ”
Verschillende keren benadrukt Brigitte ook haar vechtersnatuur, die haar op veel momenten heeft vooruit geholpen. “ Natuurlijk, ik ben nogal een beetje van een vechter en een tegenstrubbelaar. Die vechtlust… moest ik dat niet hebben, ik zou een hoopje niemendal zijn. Ik heb altijd gevochten voor mezelf, om nooit te eindigen als mijn ouders. Ik wilde ook niet langer aanvaarden wat er vroeger gebeurd was. Van die negatieve wilde ik die positieve richting uit. ”
NATUURLIJK NETWERK
Brigitte praat heel moeilijk over haar jeugd. Ze heeft duidelijk dat deel van haar leven achter haar gelaten en afgesloten. “ Er zijn weinig mensen die echt weten wat ik allemaal heb meegemaakt of wat ik gezien heb. Ik heb dat nooit aan iemand verteld. Ik durfde dat niet. Dus ja, nu toon ik eindelijk mijn tanden. 222
Nomadisme
Wat zou je willen… heel mijn jonge leven gemanipuleerd… Nooit iets mogen vertellen over de dingen die ze uitstaken en die niet altijd correct waren. Ik heb gezegd: “In mijn leven, moet het recht voor de vuist zijn. ”
De relatie met haar ouders ligt blijkbaar heel gevoelig; omdat haar ouders nauwelijks naar haar omkeken. Af en toe laat ze weer een glimp zien, vooral als ze positieve herinneringen kan koesteren. “ Maar kun je u dat voorstellen? Een vreemde mens heeft voor mij moeten zorgen. Mijn moeder was daar erg jaloers van, van wat ik kreeg van hem en dat hij me overal mee naartoe nam. Hij werkte op de universiteit toen en iedere woensdag ging ik bij hem op de universiteit, om papieren te sorteren en borden af te wassen en zo… We gingen ook wekelijks samen op bezoek bij zijn vrouw in een home, omdat ze psychisch gestoord was. Zij was altijd content en ontving mij met open armen. Iedere keer als we vertrokken, zat ze te wenen [trillende stem, tranen in de ogen]. We hadden een goede band en haar dood was zeer pijnlijk voor mij. Ze kon wel eens haar kuren hebben, maar ik heb ze wel graag gezien. Haar eigen dochter zag ze niet veel. Die woonde ver. ”
Brigitte heeft een aantal woelige relaties achter de rug. Dit geeft haar niet veel stabiliteit. “ Toen zat ik ook verwikkeld in een heel zware periode met Maarten. Die klootzak heeft me heel veel geld afgedaan. Ik heb ook vaak kloppen van hem gekregen, hij heeft mij afgeslagen. Hij had een serieus strafblad, van verschillende pagina’s zoals ontvreemden van materiaal, en vechtpartijen… Zogezegd woonde hij niet bij mij, zijn adres stond niet bij mij, maar wel al zijn gerief. Maar na anderhalf jaar heb ik dan de kans gezien om op een dag gewoon toch zijn boel buiten te zetten. ”
Ze lijkt van de ene woelige relatie in de andere te tuimelen. “ Daarna heb ik samen gewoond met Thomas. Niet lang, met moeite een maand of twee. ”
223
Hoofdstuk 2
Op het moment dat Brigitte al haar moed bij elkaar raapt en een nieuwe opleiding start, komt ze iemand tegen die haar duidelijk een hart onder de riem kan steken. Ze lijkt wel erg gevoelig te zijn voor de mening die anderen over haar hebben, omdat ze weinig zelfvertrouwen heeft. “ Op school heb ik mijn huidige vriend leren kennen. Hij geloofde sterker in mij dan ik in mezelf geloofde. (…) Op sommige momenten kan ik niet in mezelf geloven. Ik zou het nochtans moeten geloven, want anders zou ik er niet komen. (…) En dan heb ik ook nog dat tweede gedeelte van mijn Word gedaan. Daarvoor heb ik uiteindelijk nog de moed gevonden. Mijn vriend heeft ook nog een beetje geduwd en getrokken, want hij geloofde in mij, ik alweer niet, want ik was weer de zwartkijker. ”
PROFESSIONEEL NETWERK
Opvallend - doorheen het hele verhaal van Brigitte - is hoe weinig ze de rol van professionelen en trajectbegeleiders vernoemt. Even opmerkelijk is het feit dat, als ze die noemt, ze haar meestal een duwtje in de goede richting gegeven hebben. “ X [bedrijf] heeft me gevraagd vast voor hen te komen werken via Y [bedrijf]. Dat was eigenlijk een godsgeschenk uit de hemel. Op die moment zag ik niets meer zitten. Ik heb in die periode zo’n twee jaar aan een stuk de ene tegenslag tegen de andere gekend. ” “ Dus, ben ik twee jaar geleden terug naar de avondschool gegaan, ook wel met een duwke van [opleidingsinitiatief], waar ze erkenden dat ik tot meer in staat was. ”
OPLEIDING/WERK
Brigitte zet in de verf dat een gevolgde opleiding en een verworven diploma heel veel kunnen bijdragen (of net niet) aan de zoektocht naar werk. “ Ik was zestien jaar, terug thuis en alleen bij mijn moeder. Ik had een leeftijd bereikt, waarop ik een beroep moest kiezen. Maar ik kon niet kiezen. Wat wist ik van kiezen? Aangezien ik al anderhalf jaar houtbewerking volgde en technisch tekenen kreeg, had moeder er niets beter op gevonden van me naar het Buitengewoon Beroepsonderwijs te sturen. Daar ben ik terug in mijn tweede jaar begonnen. Dat was een aanpassing voor mij. Je komt van een hoger niveau en wordt naar het buitengewoon versmeten. Technisch
224
Nomadisme
tekenen, wat ik zeer graag deed, viel weg, we leerden geen beitels meer slijpen, we kregen geen talen… Ik heb geen diploma’s kunnen halen in die buitengewone beroepsschool. Van de vakken die ik gedaan heb, heb ik niet één diploma. Ik ben het laagste van het laagste van het laagste zal ik maar zeggen. (…) In die tijd was je niets waard, als je van die scholen kwam. Ook bij het zoeken naar werk werd je daarmee geconfronteerd. Er werd op je neergekeken, omdat je maar een lager beroepsonderwijs had gedaan. In hun ogen is dat het laagste van het laagste. Zeer deprimerend en dat is naar het leven toe altijd een beetje bijgebleven. En nu nog, ik lijd er nu nog onder. ”
Brigitte heeft, na enkele ervaringen, goed inzicht in hoe ze best leert, in wat ze graag doet en goed kan: ze is geen hoogvlieger voor de theoretische luiken, maar leert al doende. Dat inzicht is ook heel erg bepalend voor haar beroepskeuze. “ Bij bepaalde lessen, stond de juffrouw het vooraan allemaal af te rammelen en wij moesten noteren. Maar voor mij betekende dat niets. Ik moet het hebben van doen. Ik stelde voor om daar eens op stage/proef te gaan bij dat [bedrijf], om te zien hoe dat daar marcheert in die hotels. Ik zou een stap verder gegaan zijn en praktijk willen oefenen in die richting, maar blijkbaar is het zo makkelijk niet. Eigenlijk moet je eerst uw basiskennis hebben. Maar theoretisch ben ik een grote dikke zero. Ik denk dat ik dat al veel vroeger geweten heb, maar dat ik dat nooit heb willen bekennen/erkennen. Dus wat is nu het probleem? We hebben dat plan moeten afvoeren. Ik ben daar moeten stoppen. Na het eerste gedeelte van het halfjaar zeiden ze: “Brigitte, het spijt ons, maar wij kunnen u dat niet laten verder doen”. Ik ben toen ook in een serieus zwart gat terecht gekomen. ” “ En in mijn Word-groep verdomme had ik daar 96,5 op 100 gehaald. Dat was ongelooflijk, dat ik dat gehaald had. En dat was gewoon… computer, je bent daar mee bezig, je voelt dat aan. Tik-tik-tik; en ondertussen zit je zelf te zoeken en te prutsen en te doen. En het is zo dat je het leert. Dat hoofd gaat maar pas mee wanneer dat die handen meegaan. ” “ We leerden kleine beginsels van WORD en EXCELL. Zo is mij dat verder beginnen boeien. Computer was niet theoretisch, maar Je kon dat ook aanpakken; Je kon die materie voelen. Dat is wat ik nodig heb. Die ‘feeling’ daarmee. Met kuisen is dat net hetzelfde. Iets
225
Hoofdstuk 2
mondeling uitleggen aan mij, heeft weinig zin. Ik snap iets veel beter als je het toont en ik kan het dan ook beter in zijn context zetten. ”
MOMENTOPNAME: “ Vroeger kon je met mij doen wat je wilde, nu niet meer, nu heb ik meer zelf een mening waar ik voor uit kom. Ik kom meer op voor mezelf. Dat is veranderd met de jaren, met ouder en wijzer te worden en met heel veel tegenslagen te hebben… Daardoor sta je steviger in je schoenen. ”
ZIEKTE-INZICHT
Brigitte toont in haar verhaal aan dat haar angsten van vandaag niet ‘out of the blue” komen dwarrelen, maar heel sterk kunnen verklaard worden vanwege dingen die ze moeilijk kon verwerken als kind/jong meisje. “ In X ben ik ook misbruikt. Er zaten daar veel meisjes, ook grote meisjes. Er zat ene bij die haar libido niet onder controle had. Ik heb dat eigenlijk nooit echt verteld, tegen niemand. Er zijn weinig mensen die dat weten. Maar het is wel uitgekomen. Het gebeurde ’s nachts. Toen kwam ze naar de jongere meisjes. De middendeuren waren niet gesloten en je kon van de ene zolder naar de andere. Ze had al bij die andere meisjes geprobeerd. Tot het te warm werd onder hun voeten. Toen kwam ze bij ons. Ik had dat snel door en kon niet meer inslapen. Om negen uur kroop ik in bed, maar tegen tien uur, vaak zelfs twaalf uur sliep ik nog niet. Ik heb nu nog steeds problemen met slapen. Ik was altijd bang dat ze ging terug komen. Ik hoorde geritsel en van alles. Onmiddellijk als ik iemands voetstappen hoorde, gebaarde ik dat ik sliep. Ik zag dingen die niet helemaal correct waren. ”
Brigitte kent zichzelf goed als een perfectionist tot in de kist, waarmee ze het zichzelf soms ook wel heel moeilijk maakt. “ En mij kennende, ik weet het sowieso al, ik ben geen gemakkelijk meiske. Bij mij moet alles tot in de puntjes verzorgd zijn, of anders kun je er beter afblijven. En ook mijn karakter… zij doen het niet zoals ik het doe. Maar toch voel ik, dat ik het niet meer alleen zal aankunnen… Er komen altijd nieuwe opdrachten bij en mijn eigen werk blijft liggen. Ik kan nooit iets echt goed afwerken volgens mijn planning, zoals ik het zou willen. ”
226
Nomadisme
Daarnaast omschrijft Brigitte de lange weg die ze heeft afgelegd om haar eigen mening te kunnen vormen, en stevig in haar schoenen te staan. “ En ik ben een koppigaard. Ik weet dat en ik heb een mond, en als het moet, zal ik het zelf vragen waar ik wil. Niet bij hen. En vaak hebben ze zich daar kwaad in gemaakt. Maar ik heb mij daar nooit iets van aangetrokken. Ik ga bij de mensen die ik wil. Ik ben diegene die het vraagt en ik ben diegene die het zoekt. Vroeger kon je met mij doen wat je wilde, nu niet meer, nu heb ik meer zelf een mening waar ik voor uit kom. Ik kom meer op voor mezelf. Dat is veranderd met de jaren, met ouder en wijzer te worden en met heel veel tegenslagen te hebben … Daardoor sta je steviger in je schoenen. ”
Brigitte heeft haar positieve en negatieve trekjes leren kennen: ze is een oneindige zwartkijker, maar ook een vechter. “ Het is niet evident, het is niet gemakkelijk. Het is zeker niet gemakkelijk in deze wereld. En de toekomst… Ik heb geen wit beeld, ik heb eigenlijk een zwart beeld. Tussen grijs en zwart. Ik ben vaak een zwartkijker. ” “ En ik ben nu een vechter. Ik heb die kracht. Ik bezit ze en ik gebruik ze ook. En dat is mijn sterk punt. Maar niet alle mensen hebben die kracht. Die heb ik wel. (tranen in de ogen) Ik ben een overlever. Ik overleef, al moest ik het met minder doen, ik overleef. Ik heb het heel mijn leven al gedaan. ” “ Moest ik geen vechter zijn en niet op tijd op tafel kloppen, dan zou ik nog nergens gestaan hebben. En in feite, zonder een dikke nek te krijgen, zou ik fier moeten zijn op wat ik gepresteerd heb in die zes jaar, van het moment dat ik begonnen ben en waar ik nu sta. En dat heb ik aan veel mensen te danken. En dat is mijn doelstelling. Altijd naar omhoog, naar omhoog, tot wanneer we niet meer kunnen. ”
NATUURLIJK NETWERK
Brigitte wil heel graag een eigen stek, maar haar financiële perikelen beletten haar dat. Creatief in het zoeken naar oplossingen, zoekt ze een alternatief in samen gaan wonen met andere mensen bij wie ze zich goed voelt. Toch blijkt iets huren een zware dobber te blijven voor haar financiële draagkracht. “ Mijn verhuis is ook nog niet concreet gepland. Het zal allemaal een beetje afhangen van mijn financiële toestand. Ik heb zelfs al naar 227
Hoofdstuk 2
Guy Verhofstadt geschreven. Eén van zijn collega’s, zijn rechterhand waarschijnlijk, schreef in een brief dat ik naar sociale woningen kan gaan. Voila. Maar ja, daar staan ze met wachtlijsten. Mijne maat Jan en ik zijn er al over bezig geweest, of we toch niet samen iets zouden zoeken…een huis of een groot appartement met twee slaapkamers of zo… Iets wat we deftig kunnen huren. (…) De huren zijn ongelooflijk hoog. Het staat nog niet helemaal vast. Ook mijn huidige vriend is er absoluut niet enthousiast over. ”
Brigitte vond veel steun op haar levenspad bij vrienden. “ Het was Jan, mijn toenmalige vriend, die me gestimuleerd had bij te studeren via de VDAB. Met Jan heb ik nog altijd contact. We hadden een LAT-relatie en dat ging heel erg goed, maar we waren alle twee zo nog wat jong en onbezonnen. Jan en ik woonden in hetzelfde appartementsgebouw, daar waar mijn vriend die op de universiteit werkte ook woonde. Hij op het tweede en ik op het derde verdiep, zo kon hij mij nog een beetje in het oog houden. Dankzij hem ben ik nog goed terecht gekomen. Ik ben blij dat hij er was, want had het aan mijn moeder gelegen, dan zou het geen rozengeur en maneschijn geweest zijn hoor. Hij heeft voor mij gezorgd, tot wanneer ik op eigen benen kon staan. Dankzij hem, kon ik wat geld bijeensparen van mijn eerste job. ”
Brigitte zoekt op dit moment heel weloverwogen contact met haar familie. Ze wikt en weegt nu goed af hoeveel ze zelf kan dragen en probeert te doseren, om zo weinig mogelijk emotionele last van anderen op haar te nemen. Op die manier houdt ze de relaties ook gezond. “ Op een gegeven moment ben ik tot het besluit gekomen: nu is het ieder voor zich. In mijn huis moeten ze zich niet komen moeien. Ik moei me niet in het hunne. Mijn ma heeft het al geweten hoor. (Gelach.) Verleden jaar lag ze bijna eens buiten van mij. Ze kwam hier binnen en al wat ze hier zag staan, dat stond haar niet aan hé. “Ja”, zei ze, “het wordt een keer tijd kindeke da ge een keer wat opruimt hé.” Ik zei: “Kijk hé moeder, daar is mijn deur, daar kunt ge gaan hé maat. Hier in mijn kot doe ik wat ik wil, daarbuiten doe gij wat gij wilt hé. Ieder in het zijne hé, en als het u niet aanstaat, mij niet gelaten hoor daar staat mijn deur en ge kunt vertrekken.” Dat was de eerste keer in mijn leven dat ik tegen mijn moeder zoiets gezegd heb. Ik was van mijn eigen verschoten. Dat is dat achteraf
228
Nomadisme
wel zoiets waarvan ik denk: “Brigitte toch, alstublieft.” Maar ja, het is gebeurd, het is gezegd en ze zei niets meer hoor. ” “ Ik durf wel eens af te spreken met mijn mama in de week. Of ik ga eens langs bij Jan of René. Ja, dat is zo… anders zit ik thuis naar mijn tv te kijken. Ik trek best mijn plan alleen. Met mijn papa heb ik minder contact. Als je zelf niet belt, gaat hij ook niet rap bellen, of er zou iets moeten gebeurd zijn dat het dringend is. Ik ben daar ook in veranderd hoor. Ik ben daar ook wat harder in geworden. Sommige momenten doet het wel pijn en heb ik daar wel last van. Maar ik heb ook voor mezelf de laatste 2-3 jaar uitgemaakt, dat iedereen zijn leven heeft. Iedereen heeft zijn leven, iedereen heeft zijn miserie en daarmee basta. Bij mij moeten ze niet meer komen, want je wordt daar onnozel van. ” “ Mijn zus … met haar heb ik ook geen contact meer, sinds dat ene voorval met die beestjes. Luizen om het met de naam te noemen, luizen. En dat was ook zo het toppunt hé. Ze is aan mijn moeder gaan vertellen dat ik met luizen was toegekomen en het was geen waar. Ik had ze over gekregen van hen en ik wist het niet hé. Mijn broertje hoor ik wel af en toe nog. ”
PROFESSIONEEL NETWERK
Brigitte heeft een eigen manier van werken gevonden waarbij ze zich goed in haar vel voelt, en dat laat ze de trajectbegeleiders ook op tijd zien en horen. “ Nu werk ik niet meer voor X, maar voor Y zelf en nu wil ik als een volwaardige medewerker aanvaard worden. Het spijt me, ik laat me niet meer doen. Het is niet omdat ik uit zo een situatie kom, dat ze mij daarvoor moeten kleineren hé. Ik sta nu op een normaal werk laten we zeggen en ik verdien eindelijk mijn eigen geld. Ik sta nu op mijn strepen, wat ik ook verdien, want uiteindelijk werk ik er al meer dan vier jaar. ”
OPLEIDING/WERK
Brigitte koestert nog toekomstdromen; ze wil zich ook nog ontplooien op andere gebieden dan alleen in functie van werk. Haar zelfvertrouwen is groter dan voorheen, en er komen ook nieuwe uitdagingen boven water. “ Ik heb zitten nadenken en zou in de toekomst misschien wel opnieuw willen dansen. Ja, de microbes zijn opnieuw aan het bijten.
229
Hoofdstuk 2
In het begin dat ik werkte, danste ik de Latijnse dans. Dat deed ik graag. Maar dan zijn die tv-series begonnen en ik ben die beginnen te volgen. Maar de microbe komt weer op. Ik denk er ook aan om opnieuw naar school te gaan. In plaats van te dansen misschien toch mijn school verder doen? Ik ben nu al zo ver gekomen. Ik zou mijn computercursussen willen verder doen. Ik heb mijn laptop en ik zou misschien volgend schooljaar, als het allemaal een beetje beter is, verder willen doen. ”
230
Nomadisme
2.2.8. Francis
Francis is 44 jaar. Hij werkt in een beschermde werkplaats, na enkele werkervaringen. Francis heeft een verstandelijke beperking. In het verleden werd hij zwaar gepest op het werk en deed hij een paar zelfmoordpogingen.
MOMENTOPNAME: “ Op den duur was het zo erg dat ik er aan dacht om mezelf van kant te maken. Maar wel voor hun ogen. ”
ZIEKTE-INZICHT
Francis gaat terug in de tijd naar een periode dat hij als schilder gewerkt heeft (zonder begeleiding van ATB) in een bedrijf waar hij het onderwerp van pesterijen werd na verloop van tijd. Het loopt niet van een leien dakje. De bazen gaan vrij respectloos met hem om, maar dat lijkt hij niet meteen te problematiseren door zijn gebrek aan eigenwaarde. “ En dan heb ik werk gevonden bij een industrieel schildersbedrijf. Ze schilderen vooral in fabrieken. Meestal heel grote oppervlakken en heel rap. Maar ja, de helft van de verf lag dan ook op de grond. Dat mocht allemaal. Daar ben ik begonnen in augustus tot kerstmis. Dan hebben ze me ontslaan op een belachelijke manier. (…) Dan ben ik weer eventjes werkloos, 3 à 4 jaar, geweest en ben ik er opnieuw mogen beginnen. Dan heb ik er tien jaar gewerkt. Maar het was zeker geen plezante job. ”
Francis heeft enerzijds meer extra tijd nodig dan alle anderen, maar kan daarentegen wel verrassend uit de hoek komen. Op die manier wordt er een soort ‘werk op maat avant à la lettre’ voor en met hem op touw gezet. “ Het tempo lag voor mij te hoog. Ik kon niet zo vlug schilderen als de rest. Ik schilderde veel preciezer, ik morste ook zoveel verf niet. De bazen hadden dat gezien en daarom mocht ik nogal dikwijls de bureaus schilderen, wat toch wat makkelijker is. Vanaf dan werkte ik ook samen met een vaste persoon. ” Voor Francis is de omgeving waarin hij terecht komt, enorm bepalend. Als zijn omgeving niet erg ondersteunend werkt, staat hij minder stevig en kan zijn omgeving ook weer meer reden vinden om hem daarop te pakken.
231
Hoofdstuk 2
“ Ze hebben me ook dikwijls uitgelachen met mijn stem. Dat is van vroeger al. Ik heb een spraakgebrek. Ik heb mijn eerste woord maar gezegd toen ik zes jaar was. Mijn stem was nogal hoog. Ik heb daar jaren logopedie voor gevolgd. Nu is het beter. Enkel als ik zenuwachtig word, schiet ze weer de hoogte in. Ze hebben nog veel andere dingen uitgestoken, maar daar vertel ik liever niet over. ”
Op die momenten dat Francis zich helemaal in de steek gelaten en - in zijn ogen - voor aap gezet voelt, wil hij vrij radicaal ingrijpen om er een eind aan te maken. “ Op den duur was het zo erg dat ik er aan dacht om mezelf van kant te maken. Maar wel voor hun ogen. Ik heb ook echt een keer een strop gemaakt en gezegd dat ik het zou doen, maar ze bleven me maar uitlachen en zeggen dat ik het niet zou durven. Ik heb het dan ook echt gedaan, maar me nog net op tijd bedacht. ”
In periodes dat Francis alles donker inziet, gaat hij compleet over zijn toeren. “ Een andere keer heb ik medicijnen genomen samen met drank. Die pillen heb ik op het werk genomen. Daardoor heb ik een autoongeluk gehad. Een auto stond geparkeerd op het fietspad, en ik ben er klop opgereden. Waarschijnlijk was ik versuft. Toen ben ik opgenomen in het AZ. ”
Hij zoekt vooral steun en aandacht bij mensen in zijn omgeving, die hem het gevoel geven dat hij iets waard is. “ Ik deed niets anders dan wenen en telefoneren. Mijn telefoonrekening was hoger dan de rekening van de kliniek zelf. Ik kreeg niet veel bezoek, dus ik belde iedereen op: mijn moeder, het werk,… Als ik iemand opbelde was dat voor meer dan een half uur. ”
NATUURLIJK NETWERK
Voor Francis is zijn vader een ankerfiguur bij wie hij altijd terecht kan, maar die echter net in deze moeilijke periode wegvalt. “ Op kerstavond in ’78 heeft hij een hersenbloeding gehad in Zeebrugge. Op nieuwjaar is hij dan gestorven, hij was wel bij zijn verstand. Hij was wel volledig verlamd. Mijn vader was een visser en ieder jaar rond die periode ging hij vissen in Zeebrugge. Dat was wel 232
Nomadisme
niet zijn beroep, van beroep was hij mijnwerker. Hij heeft wel zijn beroep niet lang kunnen doen. Hij moest met springstof werken, en hij is moeten stoppen omdat hij stof had op zijn longen. Zijn dood was een grote schok voor mij. Mijn verdriet was enorm groot. Nu mis ik hem nog elke dag. Tegen hem kon ik alles vertellen. Bij mijn moeder heb ik dat minder, omdat zij zich rapper zorgen maakt. ”
PROFESSIONEEL NETWERK
De persoon die hem ondersteunt op de werkvloer, gaat al gauw ook meer voor hem betekenen, en dat is blijkbaar wederzijds. “ Vanaf dan werkte ik ook samen met een vaste persoon. Daar kwam ik goed mee overeen. Het was een fransman en soms als we eens ruzie hadden, riep hij in het Frans en ik in het Nederlands. Hij is nu ook al dood. En zijn vrouw spreekt nu nog altijd tegen mij. ”
Tijdens zijn opname komt er een psychiater aan te pas, maar het is slechts een heel kortstondig contact. “ Toen is er een psychiater bij mij gekomen. (…) Die psychiater heb ik maar twee keer gezien in het ziekenhuis. ”
In het ziekenhuis wordt er ambulante begeleiding opgezet voor Francis. Hij voelt zich blijkbaar erg goed bij deze niet-intrusieve hulpverlening. Dit helpt hem over heel wat drempels heen. “ In het ziekenhuis is Nele mij komen opzoeken, zij is van het Centrum [CGGZ]. En zij heeft me echt heel goed geholpen. Het is dankzij haar dat ik er weer ben doorgekomen. Zij is de enigste tegen wie ik alles kan vertellen. Nu werkt ze er niet meer en is er iemand anders. Tegen haar kan ik ook wel veel vertellen, maar toch niet alles. N. heeft er ook voor gezorgd dat ik meer buitenkom. ”
OPLEIDING/WERK
Francis mag terugvallen op een beetje extra ondersteuning en op aangepast werk, maar moet door het onbegrip van collega’s veel pesterijen verduren op zijn werk in het industrieel schildersbedrijf. Hij is een gemakkelijke prooi voor pesterijen.
233
Hoofdstuk 2
“ De anderen werden dan jaloers, omdat ik altijd de bureaus mocht schilderen, en ze zijn mij beginnen pesten. Op een dag in de winter was het in de namiddag erg beginnen sneeuwen. Ik was met mijn brommer naar het werk gegaan. Toen ik wou vertrekken van het werk en mijn brommer wou starten lukte dit niet. Ze hadden de bougie afgekoppeld. Doordat het erop geregend en gesneeuwd had lukte dit niet meer. (…) Ze hebben ook nog verschillende keren mijn banden plat gezet. Als ze maar één band plat zetten, valt het nog mee. Maar een brommer voortduwen met twee platte banden is echt niet gemakkelijk. ”
Nadat Francis hersteld is van de wonden die de pesterijen geslagen hebben, mag hij in datzelfde bedrijf terug aan het werk. Jammer genoeg valt de persoon die hem dat beetje extra ondersteuning en veiligheid biedt, op dat moment weg. “ De baas was dit te weten gekomen. En uit medelijden waarschijnlijk heeft hij nog gezegd dat ik kon herbeginnen als ik wou. Ik heb dat ook gedaan, maar ik heb het niet lang meer volgehouden, een week of twee, drie. De vaste persoon met wie ik werkte, had toen juist zijn ontslag gegeven omdat hij ergens anders kon beginnen waar hij meer verdiende. Toen zeiden de bazen dat ze met mij ook niets meer konden doen. En toen heb ik mijn ontslag gehad. ”
MOMENTOPNAME: “ Als ik met één of twee collega’s moet werken gaat dat altijd goed. We komen dan altijd goed overeen. Vanaf het moment dat de groep groter wordt, verandert de sfeer helemaal. Het pesten herbegint ook een beetje. ”
ZIEKTE-INZICHT
In tussentijd weet Francis al veel preciezer waar bij hem het schoentje wringt en voor welke dingen hij erg gevoelig is. Hij weet nu ook al beter hoe hij zijn problemen kan overwinnen en op wie hij daarvoor een beroep kan doen. “ Ik heb nogal last van drempelvrees. Ik durf moeilijk ergens alleen naar binnengaan. Nu gaat het al veel beter. Maar dikwijls ga ik eerst drie, vier keer ergens naar toe, vooraleer ik ergens binnen durf. Als er een afspraak gemaakt is, gaat het al veel makkelijker. Ik heb niet veel vrienden en Nele vindt het belangrijk om daar iets aan te doen. (…) En pas op, als ze tegen mij beginnen te roepen, dan begin ik terug te roepen. Ik voel het weer opkomen zoals toen voor mijn accident. En ik wil niet weer in die situatie belanden. ”
234
Nomadisme
Francis voelt zich snel bedreigd in een (grote) groep mensen. Daar komt hij dan ook – naar eigen zeggen – niet echt goed tot zijn recht. “ Alleen met iemand, zal ik nog rap contact leggen, maar in groep zal ik mij eerder terugtrekken. Soms zeggen ze van mij dat ik een eenzaat ben, maar dat ben ik niet echt. Ik voel me gewoon niet zo rap op mijn gemak in een groep. (…) Nu werk ik op een andere afdeling. Daar werk ik iets minder graag. De groep is groter en dat ligt me niet zo. ”
Francis probeerde al aan te sluiten bij een organisatie die werkt aan belangenbehartiging voor mensen met allerlei psychische problemen, maar daar voelt hij zich niet thuis. Hij haakt dan ook snel af, alhoewel het wel zijn interesse heeft gewekt. “ Ik ben één keer naar een inloophuis geweest, maar het beviel me daar niet echt. Het waren daar dan juist allemaal mannen bij elkaar. Ik ben daar direct weer voortgegaan. Dat was wel met de Walter. De voorganger van Gilles. Hij is er één keer mee gestopt. Hij had ook psychische problemen. Dit ben ik te weten gekomen doordat ik hem toevallig gezien heb op tv, een programma over dokters. ”
NATUURLIJK NETWERK
Sinds zijn vader overleden is, zijn de banden met zijn natuurlijke familie niet bijzonder hecht. Ook hier heeft Francis eigenlijk last van drempelvrees. Een duwtje in de rug, of contact dat gelegd wordt door de andere partij, zou hem kunnen goed doen. Het is in elk geval iets dat hij graag wil. “ Met mijn halfbroer heb ik nog een tijdje geschreven, maar dat is nu al een tijdje geleden. Eigenlijk ben ik wel curieus hoe het nu met hem zou gaan. Eigenlijk zou ik hem nog eens moeten schrijven. Maar ja, wie weet is het adres dat ik heb nog goed. ”
Francis heeft niet veel echte vrienden. Waar hij woont, wordt er een buddywerking georganiseerd. Daar vindt hij goed gezelschap bij iemand die veel met hem optrok maar die nu jammer genoeg ook weer weggevallen is. “ Echt veel vrienden heb ik niet, dat vind ik wel spijtig. Eén goede vriend en Gerard, mijn buddy, is ook een goede vriend. Maar op mijn werk heb ik geen vrienden. Met G. is voorlopig de begeleiding stopgezet. ‘t Zal wel moeilijk worden zonder hem. ” 235
Hoofdstuk 2
Francis heeft behoefte aan iemand die hem weet ‘uit zijn kot te lokken’. Op die gelegenheden geniet hij er enorm van. Dat maakt hem anderzijds ook weer enorm afhankelijk van de goede wil van andere mensen die in hem willen investeren. “ Ik ben ook naar X (vrijetijdsorganisatie) geweest een aantal jaren. Daar heb ik verschillende uitstappen meegedaan zoals bijvoorbeeld naar Night of the Proms, een kerstmarkt, … Nu doe ik dat allemaal niet meer. Ik zou wel heel graag teruggaan. Night of the Proms, dat is wel heel goed. Toen ik geweest was het met de Pointer Sisters. Eigenlijk wou ik graag nog eens gaan, toen ze met Natalia zongen. Maar ja, er was niemand die meekon. ”
Een georganiseerde vorm van vrijwilligerswerk blijkt voor beide partijen een succes te worden. “ Ik heb wel een ambulante begeleider. Nele heeft daar ook voor gezorgd. Mijn eerste begeleider, een gepensioneerde opvoeder. die kwam gewoon bij mij thuis en dan hadden we vooral gesprekken thuis en schaken. En dat is plotseling weggevallen. Nu heb ik een nieuwe begeleider, het is een gepensioneerde leraar. En hij heeft een Jaguar, als we samen op uitstap gaan, en dat doen we dikwijls, mag ik dan altijd meerijden. Chique auto! We zijn al gaan bowlen, gaan mini-golfen in Waarschoot,… Gerard werkt ook in iets voor oudere mensen. ”
PROFESSIONEEL NETWERK
De begeleiding die hem normaal gezien geboden zou moeten worden op het werk in de beschutte werkplaats, bevalt Francis niet echt. Francis ziet ondersteuning eerder als ‘geven en nemen’. “ Ik heb ook problemen met de hulpmonitor [begeleider in beschermde werkplaats]. Het klikt niet tussen ons. Hij geeft mij werk. Hij zit er dan de hele tijd op te kijken en na een tijdje komt hij dan af dat ik het niet goed gedaan heb, dat ik alles mag herbeginnen. Dat is puur om mij op te jagen. Ik heb echt geen goesting meer om de maandag te gaan werken, want dan ben ik alleen bij hem. ”
236
Nomadisme
OPLEIDING/WERK
Met ondersteuning van ATB raakt Francis uiteindelijk aan het werk in een beschermde werkplaats. Het werk en de omgeving bevallen hem op het eerste zicht heel sterk. “ Dan ben ik terecht gekomen in de beschutte werkplaats. We waren daar met drie kandidaten, ik, K., een slechtziende en R., die stond vol met tattoos. R. is daar eerst mogen beginnen en na een paar maanden mocht ik daar ook beginnen. Nu zijn al die waar ik mee gestart ben al weg. Ze doen daar van alles met elektriciteit, draden vervangen en zo. Ook de apparaten van Banksys komen daar toe voor herstellingen. Op die afdeling werkte ik graag. Het was ook een kleinere afdeling. Daar heb ik in het begin een week gewerkt. ”
Ondertussen zit er alweer veel spanning in zijn omgeving. Het probleem ligt deels verscholen in de manier waarop Francis zich bijzonder snel bedreigd voelt, en mensen uit de omgeving die dat ongelooflijk sterk aanvoelen. Misschien zou enige bemiddeling wel op zijn plaats zijn. “ Ik zou heel graag vrienden hebben, maar in een grotere groep ben ik minder op mijn gemak. Ik zeg dan niet veel en trek me een beetje terug. Als ik met één of twee collega’s moet werken gaat dat altijd goed. We komen dan altijd goed overeen. Vanaf dat de groep groter wordt, verandert de sfeer helemaal. Het pesten herbegint ook een beetje. ‘t Is niet zo erg als op mijn ander werk, maar het is toch niet allemaal even plezant. Ik moet zeggen, af en toe plaag ik zelf ook eens graag, en dat vind ik niet erg. Maar ik weet van ophouden en sommige anderen van mijn ploeg niet. ”
Voor Francis is zijn werk momenteel alweer een verloren zaak. Hij heeft de moed opgegeven om nog te investeren. Hij heeft wel ongelooflijk veel vertrouwen in de begeleiding van ATB om hem terug verder te helpen. “ Ik ga gewoon afwachten tot mijn contract is afgelopen, dat is deze zomer al. Ik ga het niet meer verlengen. Daarna ga ik terug bij mijn trajectbegeleider om mij verder te helpen. ” Als we hem vragen wat hij graag naar de toekomst toe wil doen, blijkt Francis daar al grondig over nagedacht te hebben, en gaat hij niet meer onbesuisd in nieuwe avonturen vliegen.
237
Hoofdstuk 2
“ Ten eerste niet daar [beschermde werkplaats] gaan werken, dat zou wel wegvallen. Ik voel me daar niet op mijn gemak. Ik ben wel nieuwsgierig wanneer dat ze afkomen om te vragen om het contract te vernieuwen. Nu hebben ze mij verteld dat het zich automatisch hernieuwt. Alleen mijn loon al. Als ik de huishuur betaald heb, blijft er nog 15€ over. ”
238
Nomadisme
2.2.9. Katrien
Katrien is 37 jaar en kreeg op jonge leeftijd de diagnose ADHD. Na een heleboel traumatische ervaringen met herhaaldelijke opnames in psychiatrische ziekenhuizen tot gevolg, is ze nog altijd enorm stressgevoelig. Ze werkt momenteel in een sorteerafdeling van tweedehands kledij in een sociale werkplaats.
MOMENTOPNAME: “ Maar ik wou niet naar de psychiatrie, ik dacht er niet aan. ”
ZIEKTE-INZICHT
Katrien geeft aan dat vooral het samenvallen van veel verschillende gebeurtenissen en de opeenhoping van externe factoren, die de overdosis stress uitlokken, haar de eerste keer hebben laten crashen, met een opname als gevolg. “ In ’95 begon ik in een fastfoodrestaurant te werken. Dat deed ik vier jaar. Maar na een tijd kreeg ik extreem veel stress door werkdruk. Daarbij kwam de druk van slagen, verwondingen en terrorisatie binnen mijn huwelijk. Ik kreeg serieuze psychische problemen. Als kind werd al ADHD vastgesteld. Maar daar had ik toen geen last van. Ik had mijn ADHD volledig onder controle, zonder medicijnen. In februari ’97 werd ik opgenomen in een gewoon ziekenhuis met zenuwcrisissen. De huisarts wist niet meer van waar het kwam. De enige houding waar ik me nog goed in voelde zonder pijn, was in de foetushouding. Voor de rest deed alles pijn en ik crepeerde. Op de spoed hebben ze alles onderzocht en bleek dat ik met zenuwen op mijn hartklep zat. Ik zat dus met een heel zware zenuwinzinking. ”
Katrien komt over als iemand die voor zichzelf – misschien wel beter dan de dokters en professionelen aan wie ze weinig vertrouwen kan geven om al haar problemen bloot te leggen - het geheel weet te ontrafelen. Op bepaalde momenten ziet ze echter zelf ook geen uitweg meer. “ Waar mijn zenuwinzinking vandaan kwam, wisten ze niet in het ziekenhuis. Ik wist wel dat het van de problemen met mijn man kwam en de druk op het werk. Mijn dochter moest die periode nog bij haar papa in het weekend en ze kwam ieder weekend blauw terug
239
Hoofdstuk 2
naar huis. Ik kon dat niet meer aan en heb zelfmoord proberen plegen. Ik ging er toen echt onder door. ”
NATUURLIJK NETWERK
Katrien trouwt als ze piepjong is voor een eerste keer, vrij snel daarna met haar tweede man met wie ze ook vrij snel een dochter krijgt. Haar tweede man begint haar, zodra ze getrouwd zijn, zwaar te misbruiken. Katrien blijft alles dragen, totdat haar dochter ook een direct slachtoffer dreigt te worden van het misbruik. “ Een aantal jaar later leerde ik mijn tweede man kennen, waarmee ik mijn dochter kreeg. We zijn getrouwd in ’93 en mijn dochter is geboren in ’94. (…) Ik was vier jaar met hem samen, waarvan drie jaar getrouwd. Na de tweede dag van ons huwelijk begon hij me te slaan en te terroriseren. Hij sloot me ook vaak op. Een gebroken pink, gebroken kaaksbeen, gebroken ribben … Ik heb alles getolereerd, tot hij mijn dochter begon te slaan. Dan heb ik gezegd: “nu is het gedaan”. Ik vluchtte weg naar mijn ouders. Die gaven mij een dak boven mijn hoofd en zorgden goed voor mijn dochter. ”
Katrien gaat weg bij haar man, om terug in te trekken bij haar ouders. Haar oorspronkelijk thuismilieu is in haar gevoel ook niet helemaal de omgeving waar ze het meest ademruimte heeft. Een keer dat ze dan toch een beetje op adem komt (in vergelijking met haar tweede huwelijk), komen de trauma’s ook boven drijven. “ Maar ik zat dan natuurlijk weer met de druk van mijn papa en ik had een grote haat en afkeer tegenover mannen gekregen. Als een man tegen mij goeie dag zei, begon ik er op te slaan. Het zat heel diep. Ik ben vijf jaar alleen geweest en bij mijn ouders blijven wonen. In die periode ben ik in de psychiatrie terecht gekomen. ”
PROFESSIONEEL NETWERK
Katrien wordt acuut opgenomen in het ziekenhuis. Ze voelt zich onderworpen aan wat de dokters haar voorschrijven en hoe ze haar behandelen, tot de behandeling in haar gevoel écht te ver gaat. “ In het ziekenhuis kreeg ik twee baxters van 100 mg valium en nog eens 85 mg tabletjes. Toch bleef ik dag en nacht rondlopen omdat die angsten zo hoog waren. Ze kregen me met niets rustig. Ze moesten die baxters ook om de twee uur versteken, omdat ik
240
Nomadisme
reageerde op de naalden. Op een bepaald moment wilden ze de naalden in mijn hals steken. Toen heb ik gereageerd, want ik wou dat niet. ”
Op dat moment komt Katrien heel kritisch op voor zichzelf, wat zelfs professionelen doet plooien voor haar wil. “ Ik ben zelf naar de psychiater gestapt, want hij is nooit bij mij op de kamer geweest. Ik zei hem dat hij onmiddellijk naar de hoofdverpleegster moest bellen om te zeggen dat die baxter weg moest. Die zei dat het niet mocht. Ik zei toen: “Nu heb je de keus; ofwel bel je, ofwel draai ik je bureau hier ondersteboven. Maar in mijn nek komt die baxter niet!” Ze heeft dan toch naar boven gebeld en die baxter is weggehaald. ”
Voor Katrien is het gevoel heel belangrijk dat ze vertrouwen kan hebben als ze zich in handen moet geven van dokters en professionelen. Ze heeft voor zichzelf een drempel ingebouwd: ze vertelt niet zo makkelijk aan eender wie over hoe ze zich voelt en wat ze over zichzelf denkt. Eens dat ze dit kan/doet, blijkt ze behoorlijk veel inzichten te hebben en krijgt ze nieuw krediet van professionelen. Praten blijkt bovendien voor haar een heel belangrijk medium, bijna een voorwaarde, voor herstel. “ Nadien heb ik met een andere dokter wel een goed en open gesprek gehad. Ik zei hem dat ik mijn man wou vermoorden en volledig had uitgeschreven hoe ik dat wou doen. Die dokter vertelde me toen dat de psychiater me wou laten opsluiten omdat ik gevaarlijk was. Maar ik wou niet naar de psychiatrie, ik dacht er niet aan. Die dokter stelde me een alternatief voor. Hij had al met een sociale dienst gepraat en daar stelden ze eventueel een dagcentrum voor. Die dokter raadde me dat wel aan, zodanig dat ik kon praten en praten om er terug bovenop te komen. Ik wou het wel proberen en me er voor open stellen. In het ziekenhuis heb ik nog een eerste gesprek gehad met mijn psycholoog. De dag na mijn ontslag in het ziekenhuis, ben ik gestart in het dagcentrum. ”
Katrien krabbelt weer terug overeind uit de hele diepe put waarin ze zat. Opmerkelijk is dat ze dit op haar eigen tempo en manier doet, en vooral als ze weer uit de psychiatrie is.
241
Hoofdstuk 2
“ Tijdens de gesprekken met mijn psycholoog zat ik heel bekrompen, mijn hoofd naar beneden en knikte alleen ja of nee. Pas na vijf maanden antwoordde ik met ‘ja’, ‘nee’, ‘ik weet het niet’, ‘het gaat wel’, ‘dat is moeilijk’. Ondertussen bleef ik naar het dagcentrum gaan. De groepsgesprekken in het centrum kon ik niet aan. Ik ging wel mee naar binnen, maar na twee minuten liep ik weg. ”
Ze heeft daarbij heel goed voor zichzelf op een rijtje hoe er met haar gewerkt kan/moet worden door de professionelen aan wie ze groen licht geeft om haar daarbij te steunen. “ [In het dagcentrum] Enkel de groepsgesprekken waren voor mij te veel. Aan de individuele gesprekken met de psycholoog had ik heel veel, want die haalden me er uiteindelijk door. Bij de individuele gesprekken, was mijn eis dat er niets op papier kwam en dat alles tussen de psycholoog en mij bleef. Er mocht niets naar buiten gaan. Die psycholoog heeft me zijn woord gegeven en gehouden. Ik heb geen psychologisch dossier in dat dagcentrum liggen. ”
OPLEIDING/WERK
Tijdens de periode dat Katrien haar trauma’s – waar ze zich heel sterk van bewust is, en die ze erg scherp onder woorden kan brengen voor zichzelf – verwerkt, doet het dagcentrum haar blijkbaar erg goed als veilige omgeving waarin er niet te veel druk op haar uitgeoefend wordt, en waar er op zich niet té veel van haar gevraagd wordt. “ In het dagcentrum startte ik in een heel grote groep, met maar vijf vrouwen en de rest mannen. Ik zat op dat moment met die mannenhaat … . De mannen in het dagcentrum deden niets verkeerd en vroegen gewoon wie ik was. Maar ik kreeg daar onmiddellijk agressiebuien van en sloeg op de muren. Ze wisten niet wat er gaande was en ik kon het niet bespreekbaar maken. ”
Opvallend is dat ze niet zonder problemen functioneert als het op werken aan komt, maar wel blij lijkt dat ze iets om handen heeft als het voor haar gaat om te werken. Ook de variëteit waaruit ze kan/mag kiezen en de vrijheid die ze daarvoor krijgt, doen haar goed. “ In het dagcentrum kon je verschillende zaken doen. Houtbewerking, sport, tekenen, schilderen, klei bewerken, zijde
242
Nomadisme
schilderen, riet vlechten, borduren, koken … . Ik was tevreden van de activiteiten in het dagcentrum. ”
Eens Katrien weer een beetje op haar pootjes is terecht gekomen, stopt ze met het dagcentrum, op zoek naar nieuwe dromen en uitdagingen om haar talenten te kunnen ontwikkelen. Daarna wil ze wel weer aan het werk in het reguliere circuit en neemt bewust het risico om onder hoge werkdruk te werken. “ In november ’97 stopte ik met het dagcentrum. Ik ging wel nog wekelijks bij mijn psycholoog thuis op individuele gesprekken. Ik startte toen met kleibewerking, twee namiddagen in de week, via de mutualiteit. Ik heb daar veel gemaakt en kon heel veel in kwijt in klei bewerken. Ik deed dat tot ik in 2001 in een snoepfabriek begon te werken. ”
MOMENTOPNAME: “ Het loopt momenteel ook kantje boordje. ”
ZIEKTE-INZICHT
Katrien weet heel gedetailleerd te beschrijven hoe bepaalde gebeurtenissen haar innerlijk evenwicht kunnen verstoren. Ze is heel gevoelig voor wat anderen over haar zeggen en denken, vooral als die anderen zich daarbij niet rechtvaardig tegenover haar opstellen en haar vertrouwen beschamen. “ Een paar dagen nadat mijn dochter naar een home gegaan was, heb ik een Co-vergiftiging gestart. Ik had in de garage mijn auto gestart en die van mijn moeder en ik heb me toen tussen die twee uitlaten gelegd. Was mijn broer iets later geweest, dan zat ik hier nu niet. Deze zaken had ik allemaal aan mijn collega verteld, in vertrouwen. Mijn collega heeft dat verdraaid en verteld dat mijn kind me niet zou afgepakt worden, als ik geen zelfmoord had proberen plegen. Maar mijn kind was al vier dagen weg, als ik zelfmoord probeerde plegen … Toen die collega me dat vertelde, ging ik naar buiten en ik kreeg een zware agressie-aanval. Als ik weer binnenkwam, vroeg die collega of mijn woede over was. Ik heb toen keihard op tafel geslagen en gezegd: ‘Nee, want ge hebt godverdomme geen gelijk!’. ”
Ze komt er ook achter dat ze – eens ze te diep zakt – niet op eigen houtje en met experimenteren uit de problemen raakt. Cruciaal blijkt bij Katrien het belang
243
Hoofdstuk 2
dat ze zélf de stap naar de hulpverlening zet. De drempel blijft echter hoog en ook daar moeten mensen haar vertrouwen waard zijn. “ Ik liep twee maand rond met dat voorval en heb het zelf proberen oplossen, in plaats van erover te praten en hulp te zoeken. Dat heeft geleid tot een zware angstdepressie. Iedere keer als ik die collega onder ogen kwam, moest ik extra valium nemen om het nog aan te kunnen. Het begon met 10 mg en tegen het einde stond ik met 100 mg Valium op de werkvloer, om die agressie onder controle te houden. Dan heb ik gezegd dat het zo niet meer verder kon, heb ik ingegrepen en ben naar de dokter gegaan. ”
Katrien staat even stil om te reflecteren. Haar psychische problemen zijn voor haar op dit moment open bespreekbaar. Ze brengt heel scherp onder woorden hoe dit innerlijk toch een eeuwige strijd is en zal blijven, die ze dan vooral lijkt te winnen omdat haar vechtlust de bovenhand haalt. “ Ik zit eigenlijk met twee diagnoses. Ik heb zware angsten en ik heb ADHD. Als ik opsta voer ik een oorlog tegen mezelf en ik ga slapen met een oorlog tegen mezelf te voeren. Toch presteer ik (…) Bij elke situatie die ik tegenkom, kan ik me wel even laten gaan, maar uiteindelijk vind ik de wil om eruit te komen. Ik ben geen loser. Ik geef niet op en haal daar weer krachten uit. Ik voer dan een innerlijke strijd om er weer bovenop te komen. Hoe moeilijk het ook is, maar uiteindelijk zal ik er komen. ”
Daarbij maakt ze ook duidelijk dat ze, met alle besef van haar beperking, toch haar eigenwaarde en zelfvertrouwen hoog houdt. “ Ik ga die job die ik nu doe, niet doen voor één euro. Ik ben daar te goed voor en het is pure uitbuiting. ”
NATUURLIJK NETWERK
Katrien bepaalt heel duidelijk haar prioriteiten in haar leven. Haar dochter is altijd een lichtpuntje geweest, recent ook haar vriend. “ Ontslag is voor mij financieel totaal niet haalbaar. Ik ben een alleenstaande moeder met een dochter. (…) Tijdens heel mijn periode van opnamen en dagtherapieën kon ik maar op één iemand terugvallen en dat was mijn psycholoog. Bij mijn familie kan ik absoluut niet terecht om te praten. Mijn dochter merkt ook heel snel 244
Nomadisme
als er iets is en die wil dan met mij praten. Maar ik wil mijn kind daar niet mee belasten. Mijn dochter is altijd al heel belangrijk voor mij geweest. Ze geeft me vaak de kracht om mijn hoofd boven water te houden en te blijven vechten. Naast mijn dochter is mijn vriend heel belangrijk geworden. ”
Katrien weet heel goed dat ze het de mensen die haar meest nabij staan, soms ook moeilijk maakt. Tegelijkertijd heeft ze ook op een hele wijze manier leren denken over haar eigen grenzen en bij wie ze eigenlijk terecht kan en moet voor wat. “ Een tijdje geleden stelde ik met mijn psycholoog een aantal werkpuntjes op, die dagelijks in mijn broekzak steken. (…) Op mijn papiertje staan ook manieren om er concreet mee om te gaan. Ik kan het proberen negeren of het direct noteren en bespreekbaar maken. Ik kan ook antwoorden met woorden zoals ‘werk aan je eigen problemen in plaats van anderen af te breken’. Ik probeer op te komen voor mezelf. Er wordt me ook aangeraden een assertiviteitscursus te volgen. Ik heb deze puntjes al eens opgeschreven voor mijn vriend. Het is niet altijd eenvoudig. Laatst was er op het werk een conflict en in plaats van het bespreekbaar te stellen, ben ik ermee blijven zitten. Ik nam dat probleem mee naar huis, met gevolg dat het pas ’s avonds tot een uitbarsting kwam. Dan is het eigenlijk te laat en zijn mijn dochter en vriend het slachtoffer. ”
Voor Katrien vormen haar dochter en haar nieuwe vriend in zekere zin haar toekomst, waarin ze vooral wil investeren. “ In de toekomst zou ik graag terug een gezin opstarten. Ik wil uit de problemen geraken. We zijn bezig voor een kindje … . Ik wil terug een gelukkig gezin en een normale gezinssituatie. Ieder heeft wel eens problemen. Mijn vriend, mijn dochter en ik … we hebben alle drie problemen. Maar als er iets is, bespreken we dat ’s avonds aan tafel. Zodanig dat alles uitgepraat is en iedereen duidelijkheid heeft. Zo kunnen we samen gelukkig worden en aan onze toekomst bouwen. ”
PROFESSIONEEL NETWERK
De trajectbegeleiding van ATB komt vrij snel – en ook op het juiste moment – in het verhaal van Katrien. De ATB-begeleider doorbreekt het taboe en benoemt
245
Hoofdstuk 2
haar belangrijkste probleem op een manier die voor Katrien hout snijdt. Ze trekt de analyse van haar situatie zelf door en vindt herkenning in haar realiteit. “ Via de aanvraag van het Vlaams Fonds kwam ATB erbij. Daar kreeg ik eerst ondersteuning van Guido, maar die ging weg bij ATB en dan kreeg ik opvolging van Kaat. ATB haalde tijdens het gesprek een aantal problemen aan. Kaat vertelde dat stressbestendigheid een probleem was bij mij. Ik durf mijn lat te hoog leggen en ze moeten me daarbij intomen. Op de werkvloer werd de druk steeds hoger en hoger. Door de stijgende populariteit van dienstencheques kregen we meer dan dubbel zoveel werk, met de zelfde hoeveelheid personeel. Het was niet meer te doen … we mochten zelfs niet meer praten tegen elkaar. Ik heb het strijkatelier moeten verlaten. ”
ATB en de trajectbegeleiding vanuit arbeidszorg werken gecoördineerd samen om met Katrien werk te zoeken dat haar echt ligt. Ze volgen ook nauwgezet op hoe het loopt. “ Daarna zochten X [initiatief arbeidszorg] en ik weer naar werk. Inpak -en bandwerk doe ik heel graag. Ik had een gesprek samen met X en ATB en er bleek plaats vrij te zijn in een sociale werkplaats in een strijkatelier. Na twee maand daar te werken, had ik weer een gesprek met ATB en de verantwoordelijke van het strijkatelier. ”
In de relatie met haar trajectbegeleidster heeft Katrien blijkbaar een band van onvoorwaardelijk vertrouwen opgebouwd die wederzijds geldt. Haar trajectbegeleidster staat als een blok achter haar en verdedigt haar belangen, geen moeite is haar te veel. “ Ik heb twee maand thuisgezeten. De vrijdag nadat ik het werk hervatte moest ik al naar de bureau en hebben ze me die limiet van eind juni voorgeschoteld. Ze dachten waarschijnlijk dat ik daar mee ging blijven zitten tot het zo ver was. Maar ik nam onmiddellijk contact op met Mieke X [initiatief arbeidszorg]. De dinsdag nadien, om 9 uur stond ik al op het werk met Mieke en dat hadden ze natuurlijk niet verwacht. Nu ben ik ook met Mieke naar een andere job aan het zoeken. En als ik iets anders heb, geef ik mijn ontslag, zodanig dat ze me niet op straat kunnen zetten. ”
Katrien haalt – eens ze een vertrouwensband heeft met een professioneel, zoals hier bijvoorbeeld haar psycholoog – het onderste uit de kan om actief iets met
246
Nomadisme
de hulpverlening te doen. Ze leert bijvoorbeeld zelf omgaan met haar problemen. “ Mijn psycholoog heeft me ooit gezegd dat je geheugen een ruimte is met honderd schuifjes, waarvan er zeker tachtig leeg moeten zijn als je wil functioneren. Als er teveel vol zitten, wordt het chaos. Dat beeld heb ik altijd onthouden en ik probeer daar iets mee te doen. Het is belangrijk op tijd een schuifje leeg te maken. Als ik soms belangrijke dingen moet onthouden, schrijf ik die op een papiertje en steek dat in mijn achterzak. Zo blijven er voldoende schuifjes vrij. Na een gesprek met mijn psycholoog, schrijf ik vaak dingen op waar ik iets wil mee doen. ”
OPLEIDING/WERK
Katrien heeft een kritische ingesteldheid. Vooral ze het gevoel krijgt dat ze niet menselijk behandeld wordt, haakt ze af. “ In een sociale werkplaats mag je pas weken als je vijf jaar werkloos bent. Er werkt daar niemand die geen sociale problemen heeft. Ik vind het straf dat je niets over je privé mag zeggen. Sommige zaken doe je spontaan en het is toch logisch dat je eens vernoemt dat je dochter ziek is. Zo’n dingen zijn toch normaal. Er moet zeker een grens getrokken worden, maar deze grens moet menselijk blijven. ”
Eens de vertrouwensrelatie afbrokkelt en Katrien voelt dat haar krediet gesmolten is als sneeuw voor de zon, kan ze ook zelf onmogelijk nog investeren. “ Ondertussen heb ik thuis gezeten met een zware angstdepressie en daarvan maken mijn werkgevers een stok om op mij te slaan. (…) De feiten op mijn huidige werk geven me een heel onzeker en beklemmend gevoel. Ik ga nu nog werken om mijn broek te verslijten en om mijn boterham te verdienen. Maar ik ga niet meer met plezier werken. Vroeger zochten ze vaak mensen om kleding te helpen ophalen. Ik was de eerste om me op te geven. Nu doe ik dat niet meer. ”
Katrien blijft toch heel toekomstgericht nadenken en nieuwe uitdagingen zoeken in haar werk.
247
Hoofdstuk 2
“ Ik zie het eventueel zitten om in een beschutte werkplaats of opnieuw in de privé te gaan werken. (…) Ik zou graag de kans krijgen mijn werk te houden en er sterker uitkomen. Ik zou graag mijn dossier bij het Vlaams Fonds aanpassen om in aanmerking te komen voor een beschutte werkplaats. Ik wil oplossingsgericht werken. Indien blijkt dat beschutte werkplaats beter zou blijken voor mij, zou ik hier [initiatief arbeidszorg] graag blijven werken, tot ik ander werk heb. ”
248
Nomadisme
2.2.10. Boris
Boris is 39 jaar en werkt mee aan ons onderzoek als co-onderzoeker. Hij kreeg nog niet zo erg lang geleden eindelijk te horen dat men hem de diagnose ‘manisch depressief’ heeft gegeven. Hij werkt al een tijdje met een fulltime contract bij een initiatief in het netwerk van arbeidstrajectbegeleiding.
MOMENTOPNAME: “ In feite, als je buiten komt uit de psychiatrie ben je een zombie. Ben je psychisch en fysisch gekraakt. ”
ZIEKTE-INZICHT
Bij Boris blijkt op vrij jonge leeftijd aan het licht gekomen te zijn dat er iets aan de hand was. Hij blijft echter lang in het duister tasten. Niemand legt hem uit wat er gebeurt. Hij weet nauwelijks wat hem overkomt. “ Aan de universiteit was ik gebuisd. Ik heb daar economie gedaan. (…) Dan heb ik graduaat informatica gedaan. Systeemanalyst/programmeur. Het eerste jaar heb ik ook alweer niet veel gedaan. Ik heb problemen gehad met een leraar en dan is mijn miserie begonnen. Tweede zit. En die leraar bleef mij zoeken. Ik ben ontploft. Opgenomen in de psychiatrie. De eerste keer, ik was 21. Rond mijn verjaardag. Dat was de eerste keer dat ik het gevoel had dat ik ontplofte. ” “ (…) [Dan] ben ik voor de eerste keer opgenomen. Ik kan de datum nog zeggen. De eerste vier weken was het in een gesloten afdeling. Het is een groot verschil, nu in de psychiatrie dan 20 jaar geleden. Ben jij al in de psychiatrie geweest? Ze geven u medicatie zodat uw manische weg gaat. Maar ze hadden het wel niet uitgelegd! Ik wist totaal niet wat ik had. Je ligt daar plat. Je doet niet anders dan slapen van die medicatie. ”
NATUURLIJK NETWERK
Boris vindt op dat moment steun bij zijn familie en vrienden, maar hij kan niet overal terugvallen op onvoorwaardelijk begrip. “ In feite, als je buiten komt uit de psychiatrie ben je een zombie. Ben je psychisch en fysisch gekraakt. Zo ervaar ik dat toch. Mijn moeder,
249
Hoofdstuk 2
vader, broer, zus en schoonbroer kwamen mij bezoeken. En mensen van de petanque. Mijn schoonzus kon daar niet tegen. Ze kan niet tegen die psychiatrie. Omdat daar rare mensen zijn. ”
PROFESSIONEEL NETWERK
Boris wordt doorverwezen door zijn huisarts naar een psychiater die in zijn beleving “van de oude stempel” is, in wie hij niet veel vertrouwen kan stellen. Bijgevolg houdt hij ook, meteen nadat hij uit de psychiatrie komt, op met medicatie innemen. “ Ik ben in de psychiatrie terecht gekomen, via mijn huisarts. Ik heb een zeer goede huisarts. Ik heb enorm veel bewondering voor mijn huisarts. Ik denk dat mijn huisarts daar die psychiater wel kende. In de dokterswereld kent iedereen elkaar. Mijn psychiater, zo’n ouwe knar. Zo van de ouwe stempel. Die denken dat ze met medicatie alles kunnen oplossen. Ik ben daar drie maand geweest. Dan naar huis, ik woonde bij mijn ouders in die tijd. Medicatie gelaten, na verloop van tijd. ”
OPLEIDING/WERK
Alhoewel Boris, opgeladen na zijn opname en behandeling (maar wel weer gestopt met medicatie), vol goede moed opnieuw investeert in zijn opleiding, spelen zijn psychische problemen hem snel weer parten. “ Ik heb dat in mijn hoofd gestoken. Ik ben eerst nog op reis geweest naar de zee. Blijven meedraaien. Ik begon terug in oktober, en ik kreeg meer en meer wrok tegen die leraar. Ik ging die leraar iets aandoen. Ze hebben mij moeten tegenhouden. Dan komt dat manische naar boven. Dat doet niet anders dan stijgen over een bepaalde periode. Dan moet je opgenomen worden, dan moet je weer naar de aarde gebracht worden. Je loopt dan te zweven. ”
MOMENTOPNAME: “ De zwartste bladzijde uit mijn leven. ” In dit moment in het leven van Boris blijken alle problemen heel nauw met elkaar verbonden te zijn; het is bijna onmogelijk om te achterhalen wat nu precies het ene of het andere heeft veroorzaakt. Boris belandt in een negatieve spiraal van zich ophopende problemen.
250
Nomadisme
ZIEKTE-INZICHT
Terugblikkend beschrijft Boris hoe het manische de bovenhand haalt. Hij kan op dat moment echter niet zelf aan de alarmbel trekken, gezien niemand hem tevoren heeft uitgelegd wat er precies aan de hand is en hoe hij de signalen kan vertalen. “ Toen was ik al gestopt met medicatie. Ik voelde mij goed; je weet wel. We hadden een goed leven samen. Het probleem was dat ik langzamerhand meer manisch werd. Dat heeft ongeveer een jaar geduurd. Dat ik weer volledig op het toppunt van mijn manische was. Op dat moment denk je dat je alles aankunt; dan doe je echt domme dingen. Je wordt agressief. Ik weet niet hoe ik dat moet omschrijven. Je voelt u een Ubermensch, een supermens. Je gaat met iedereen in de clinch, agressief zijn, je bedriegt uw vrouw; dat heb ik ook gedaan. Anders zou ik dat nooit niet doen, maar op dat moment [zucht]. ” “ Nog iets anders dat ik dan deed was het geld er door draaien al honderd per uur. Ik was agressief tegen haar, ik was dat vroeger nooit geweest. Elk woord dat ik tegen haar zei, werd in mijn geest gewikt en gewogen. Haar vader zei dat ik haar geslagen had, maar ik heb dat nooit gedaan. Hij had de politie op mij afgestuurd. Ik heb hem dan bedreigd, ik had hem gezegd, ik ga u dooddoen. Dat was omdat hij altijd de politie op mijn dak stuurde. ” “ Dat zijn de 6 zwaarste maanden van mijn leven geweest. Vechtpartijen en zo. Manisch. Gevoel dat je beter bent dan iedereen. In het begin is dat leuk. Maar na een tijd, dan klapt er niemand meer tegen u. ”
NATUURLIJK NETWERK
In de periode dat Boris zelf nog geen inzicht heeft in alles wat hem overkomt, gaat zijn leven in een extreem tempo uit de bocht. Zoals hij zelf aangeeft; “voor mij viel van de ene dag op de andere heel mijn leven in duigen”. “ Ik heb dan eerst mijn vriendin leren kennen. Gaan samen wonen. Auto gekocht, huis gekocht. Ik heb één grote fout gemaakt: gestopt met medicatie. Werk kwijt auto kwijt, huis kwijt, vriendin kwijt. Eerst vriendin kwijt feitelijk. Die was het afgetrapt bij mij. Ik was manisch. ” “ Ze is weggegaan uit ons huis, en nooit meer teruggekomen. Ze is dan eens gekomen maar ik was alles aan het vernielen, heel mijn
251
Hoofdstuk 2
huis kapot aan het maken. Maar voor mij viel van de ene dag op de andere heel mijn leven in duigen. Dat huis is openbaar verkocht. Al ons spaargeld, en al het geld dat we er in gestoken hadden, al onze inboedel: alles was weg. Ik heb er een financiële kater aan overgehouden; laat het mij maar zo zeggen. ”
Op het moment dat Boris alle vertrouwde dingen in zijn leven kwijt speelt, reageert hij zijn frustratie vooral sterk af op mensen uit zijn onmiddellijke omgeving waarvan hij weet dat ze er altijd zijn voor hem. “ Ik heb die periode dat ik bij mijn vriendin was, mijn ouders links laten liggen. Ze vonden dat slecht van mij. Na de breuk ben ik naar het toppunt gegaan van manisch zijn, en ben ik hen beginnen terroriseren. Beginnen roepen, en al. Ze voelden dat hun zoon weer over de schreef gegaan was. Op het moment zelf had ik daar geen gram spijt van. Achteraf wel. Maar op dat moment ben je gewoon jezelf niet. ”
Alhoewel Boris zelf eerst niet wil toegeven dat hij professionele hulp nodig heeft, volgt hij na een tijd toch het advies van zijn ouders. Ze steunen hem tijdens de moeilijke periode door dik en dun, ook op het “lege” moment dat hij terug uit de psychiatrie komt. Zijn nieuw verworven ziekte-inzicht blijkt ook voor de meest nabije mensen uit zijn natuurlijk netwerk – zijn ouders – ongelooflijk belangrijk te zijn om alles veel beter te kunnen kaderen. “ Ik heb dan 6 maand gedoold. Mijn ouders wilden mij laten opnemenin de psychiatrie maar ik wilde niet. Ik woonde in mijn eigen huis, tot dat openbaar verkocht werd. Ik had problemen met mijn broer en zus, omdat ik mijn ouders zo’n beetje terroriseerde. Geen schone tijd. Ik ging compleet door het lint. Ik vroeg mij af: heeft het leven nog nut? En wie heeft er me geholpen in die periode? Mijn ouders. Dat is echt de zwartste bladzijde uit mijn leven. Mijn ouders steunden mij financieel, die gaven mij eten. Door mijn zus werd dat mijn ouders afgeraden. Maar mijn ma heeft haar toen gezegd: ik laat nog geen hond op straat zonder eten! Sindsdien is die breuk er gekomen met mijn broer en mijn zus, sinds die periode. ” “ Ik ben dan in de psychiatrie gebleven. Na een maand daar mocht ik in de weekends naar huis. Dan waren ma en pa wel content dat ik terug thuis was. Dan ben ik verhuisd naar Nieuw Gent. Maar in feite heb ik meer bij ma en pa geslapen dan in mijn huis. Ik kon gewoon
252
Nomadisme
die eenzaamheid niet aan. En ma en pa vonden het wel plezant om hun zoon bij hen te hebben. ” “ Als ik terug gekomen ben uit de psychiatrie, heb ik mijn ouders uitgelegd wat ik feitelijk mankeerde. Mijn vader begreep het dan eindelijk ook! Hij was een arbeider, en hij vond dat ik fouten gemaakt had in mijn leven. Dan begreep hij eindelijk dat het aangeboren was, en dat ik dat niet allemaal opzettelijk had gedaan. ”
PROFESSIONEEL NETWERK
Op het moment dat Boris echt op de dool is, laat hij zich ten einde raad opnemen in een psychiatrisch ziekenhuis waar hij tevoren nog niet is geweest. De psychiater (als persoon) laat een andere indruk achter, en legt eindelijk aan Boris uit wat er met hem aan de hand is. “ Dan heb ik mij laten opnemen. Bij die dokter. Die is mijn redding geweest. Dat opnemen, dat was zelf beslist. Ik had gezegd tegen mezelf; nu kan het zo niet meer verder. Ik was gewoon aan het eind van mijn Latijn, ik zat psychisch en fysiek gewoon aan de grond. (…) Dat is een opname, je kunt daar niet buiten, gesloten afdeling. Dan weer medicatie gegeven. Dat is nodig want je zweeft gewoon. Na vier weken, vroeg hij hoe het zover is kunnen komen? Ik zei; ik zie het niet meer zitten in het leven. Hij heeft pas op dat moment uitgelegd wat ik mankeerde, dat ik manisch-depressief was! Er heeft mij nooit iemand willen uitleggen wat ik mankeerde! Ik heb dan in de psychiatrie wat boeken gelezen over mijn eigen. Ik had er ook nooit achter gevraagd. Dat moet ik eerlijk toegeven. Ik dacht gewoon dat ik depressief was. Zo ver had ik het al uitgevist. ”
OPLEIDING/WERK
Voordat Boris weer hervalt, toont hij dat – zolang hij zijn medicatie inneemt – hij zijn werk goed kan inschatten. “ Dan ben ik begonnen bij de Stad Gent, daar aan de zuid. Dankzij mijn zus had ik weer werk. Ik was echt opgelucht. Ik nam toen nog altijd dezelfde medicatie. Haldol. Ik ging alleen bij mijn huisarts. Dat heeft wel een goeie tijd geduurd. Ik begon mij wel beter en beter te voelen. Als je ouder wordt, krijg je ook al een beetje meer vertrouwen. ”
253
Hoofdstuk 2
Plots blijkt zijn leven echter als een kaartenhuis in elkaar te storten, het ene probleem sleurt hem mee in het andere. “ Ik heb dan eerst mijn vriendin leren kennen. Gaan samen wonen. Auto gekocht, huis gekocht. Ik heb één grote fout gemaakt: gestopt met medicatie. Werk kwijt auto kwijt, huis kwijt, vriendin kwijt. Eerst vriendin kwijt feitelijk. Die was het afgetrapt bij mij. Ik was manisch. ”
Als Boris dit keer weer uit de psychiatrie komt, wordt hij door zijn psychiater heel gericht doorverwezen. “ Ik had van mijn dokter de raad gekregen om naar het [initiatief arbeidstrajectbegeleiding] te gaan. Hij zei, wat wil je eigenlijk nog in het leven? Ik zei: een normaal leven. Een job, geld verdienen, onder de mensen komen. Hij heeft gezegd: als je alles doet wat ik zeg, gaat dat allemaal in orde komen. ” “ Je moet het eigenlijk alleen doen, maar ik wist wat ik wou. Anders daar altijd maar thuis zitten in uw zetel, en TV kijken. Als je niets doet, ga je ook niet buiten. Bij mijn moeder en mijn vader deed ik dat. Ik heb een probleem met alleen zijn, ik kan moeilijk alleen zijn. Door die activiteiten in [initiatieven arbeidstrajectbegeleiding] heeft je leven meer zin. Je hebt tenminste iets om handen. ”
Ook door zijn ouders wordt hij echt gesteund om terug aan het werk te gaan, ergens een richtsnoer om zijn leven weer op te bouwen. Het zoekende karakter van zijn leven eist echter veel energie. “ Mijn ouders vroegen altijd: “Hoe is uw werk geweest?” En dan vroegen ze iedere keer: “wat is de volgende stap?” Dat heeft mij enorm geholpen. Ze deden dingen die weinig ouders zouden gedaan hebben. Ze hebben mij verplicht om werk te zoeken, om mijn leven weer op te bouwen. Ze hebben mij financieel gesteund. Dan ben ik weer depressief geworden. ”
MOMENTOPNAME: “ Als ik niet meer mag leven, wat loop ik hier dan te doen? In feite ben ik altijd zo geweest. Ik mag misschien iets mankeren in mijn kop, en medicatie moeten pakken; maar mijn leven ga ik niet opgeven, nooit. Een leven met veel mensen rond mij. ”
254
Nomadisme
ZIEKTE-INZICHT
Boris komt er na veel donkere periodes en ups en downs eindelijk achter dat hij manisch depressief is, en reflecteert over de manier waarop hij heeft leren met zijn problemen omgaan. “ Ik voel mij best ergens er tussenin. De strijd in mijn hersenen is nooit gelijk; het gaat altijd op en af. Ook wat er in mijn leven gebeurt, dat speelt mee. De externe factoren noemt dat. Dat heeft er altijd mee te maken. Als er meer problemen zijn, ga je je vlugger down voelen dan als er geen problemen zijn. Als je weet wat er met u aan het gebeuren is; kan je er beter op inspelen. ” “ Ik ben eigenlijk nu 7 jaar gestabiliseerd. Goed ben ik. Goed zogezegd. Ik heb nog slechte dagen. Maar met medicatie is alles onder controle. ” “ Nu weet iedereen dat ik manisch depressief ben. Mensen in de petanqueclub en al. Ik maak daar geen geheim van. ” “ Als ik niet meer mag leven, wat loop ik hier dan te doen? In feite ben ik altijd zo geweest. Ik mag misschien iets mankeren in mijn kop, en medicatie moeten pakken; maar mijn leven ga ik niet opgeven, nooit. Een leven met veel mensen rond mij. ” “ Je hebt veel meer nodig dan medicatie. Je hebt die wél nodig, ja. Het is een hulpmiddel. Maar je hebt vooral een ijzeren wil nodig. Doorzettingsvermogen. Anders geraak je er nooit uit. ”
NATUURLIJK NETWERK
Boris weet haarfijn te benoemen wie hij vandaag als “échte vrienden” beschouwt en waarom. “ Met mijn familie heb ik geen contact meer. Twee echte vrienden heb ik. Mijn ma en mijn pa hebben mij enorm gesteund. Mijn pa is overleden, en mijn ma zit in een home. Die twee maten nemen de taken over van mijn ouders om mij te steunen. ” “ Die ene maat ken ik al 27 jaar. Van mijn 12 jaar. Samen leren petanquen. Mijn moeder en vader hebben samen met zijn moeder en vader de petanqueclub opgericht. Wij zetten dat nu verder. Ik ben nu sportleider. Beheerder van de club. Voortzetting van mijn vader.
255
Hoofdstuk 2
Iedereen wist dat ik op den duur mijn vader ging opvolgen. Eigenlijk doe ik het nog beter dan mijn vader. ” “ Mijn andere maat is van de voetbal. Ik heb daar [eerst] via het UCBO twee maanden stage gedaan. Het is een vriend geworden. Hij heeft een bedrijf, verkoop van elektronica. Hij is geen dikke nek, hij is voor menselijke waarden. Hij heeft tegen mij gezegd: liever een vriend zijn dan een werknemer. ” “ Ik heb nog wat vrienden, maar dat zijn geen goede. Wat goede vrienden voor mij zijn? Voor elkaar door het vuur gaan. Elkaar helpen als je in nood zit. Bij de goede en slechte dingen van het leven. (…) Slechte vrienden? Mensen die het niet goed met u menen. Mensen die proberen misbruik of gebruik van u te maken. Mensen die je niet ziet als je in nood zit. Dat ik al een paar keer in nood gezeten heb, ken ik het verschil ondertussen al. Mijn echte maten hebben ook al in de put gezeten, en dan heb ik hen wat bijstand gegeven. Dan was ik er ook voor hen. ”
OPLEIDING/WERK
Voor Boris was de nieuwe zoektocht naar werk, samen met ATB, een weloverwogen keuze. “ Ik wist wel goed wat ik wou van werk als ik aan mijn zoektocht ben begonnen. Zo weinig mensen weten wat ze wel kunnen en wat ze niet kunnen. Niet alleen op werkgebied maar in het leven vooral. Ik zeg altijd: iedereen heeft kwaliteiten om een job te doen. Maar ik heb gemakkelijk spreken. Ik wist al wat ik ging doen voor ik in het [initiatief arbeidstrajectbegeleiding] binnenstapte. Ik had al vroeger gewerkt als bediende. Ik had al met informatica gewerkt. Ik heb eigenlijk een goede achtergrond ook. Ik heb in het humaniora wiskunde gedaan. Zonder stoefen, maar ik ben er door geraakt zonder een boek open te doen. ”
Boris heeft momenteel een fulltime job met een vast contract. Hij doet gegevensverwerking op zijn werk. “ Dan ben ik bij Marie gegaan. Dan had ik al door, tegen die tijd, dat ze trajectbegeleider was bij ATB, omdat ik die brieven kreeg van ATB en haar naam daar altijd onder stond. Zij had gezegd: neem eens contact op met Jo. Ik heb met Jo gebeld; die was daar niet. Ik
256
Nomadisme
heb terug gebeld; en gevraagd wanneer ik terug kon komen voor een sollicitatiegesprek. ” “ Dat was 7 januari 2002; ik ga dat NOOIT vergeten. Jo zei: “We zitten met een probleem. We zitten met iemand die ziek is, die moet vervangen worden. Maar het is maar voor twee maand, misschien drie of meer.” En wat blijkt nu? Sven moest mij opleiden; die werkt nu nog altijd; omdat Karen in zwangerschapsverlof was. En dan heeft Jo gezegd: “Wanneer kan je beginnen?” Ik heb gezegd: NU. En dan ben ik daar begonnen. In september heb ik dan een vast contract gekregen. Het werk stapelde zich op, en ze hadden meer en meer mensen nodig. Ik zit daar nu nog altijd; en liefst zou ik daar blijven! ”
Boris toont dat hij zelfvertrouwen heeft gewonnen, en verdere ambities heeft. “ Ik ben van eenvoudige jobs gegroeid naar jobs met meer verantwoordelijkheid. De grootste uitdaging is nu eigenlijk het uitbouwen van een goed clientvolgsysteem. Dat staat bijna op punt. Ik doe dat samen met Sven, Annie, die ik persoonlijk vervangen heb, en Karen. En dan die andere is een externe, een programmeur. Die ondersteunt ons alleen maar. Want die externe kost veel. ”
Bovendien vertelt Boris ons dat hij ook nog altijd andere talenten en toekomstplannen wou ontplooien, die hij niet alleen koestert maar ook waar maakt. “ Dat is frustrerend. Toen ik crashte op mijn 21ste was mijn schoolloopbaan verleden tijd. Ik volg nu avondonderwijs. Dat is voor de fun. Maar ik heb ook de bedoeling om Spaans te spreken. Als je vijf talen kan spreken, dat is niet slecht! Ik heb alles mee gekregen van God: een talenknobbel, een wiskundeknobbel. Ik kan mij in vijf talen uit de slag trekken. Ik maak fouten, maar ik trek mij dat niet aan. ”
257
Krijtlijnen van recovery-georiënteerde trajectbegeleiding
HOOFDSTUK 3: Krijtlijnen van recovery-georiënteerde trajectbegeleiding “ Our greatest blessings come to us by way of madness ” Socrates, quoted in Dr. Tom Shakespeare’s Coral & Pearls (2000), p.20
3.1. Vooronderzoek + vervolgonderzoek = dominostenen Vooraleer we voorlopige conclusies formuleren, bespreken we enkele verbanden tussen het onderzoeksopzet van het vooronderzoek en het vervolgonderzoek om inzichten uit te werken die vanuit beide gegroeid zijn. De initiële probleemstelling van het vooronderzoek (Roets, Ramboer, Verstraeten, Vanderplasschen, De Maagd & Van Hove, 2005) groeide vanuit de praktijk. De sterke uitval van mensen met psychische problemen uit de arbeidstrajectbegeleiding werd geproblematiseerd. Het was de bedoeling om te reflecteren op de arbeidstrajectbegeleiding, uitgaande van het recht op arbeid in het regulier circuit van alle mensen. Onze aandacht ging vooral uit naar de kritieke keerpunten in de trajecten van de cliënten: we brachten knelpunten in kaart vanuit hun insiders perspectief om oorzaken van uitval te achterhalen, met de bedoeling kritisch te reflecteren op de aangeboden trajectbegeleiding. De conclusies en aanbevelingen van het vooronderzoek waren geënt op het referentiekader van case management. Evaluatie van de praktijk van arbeidstrajectbegeleiding als methodiek voor mensen met psychische problemen toonde weinig positieve effecten aan. We plaatsten onze bevindingen in de verschillende modellen van case management (cf. Roets et al., 2005, p. 97-106). In onze conclusies stelden we dan ook dat trajectbegeleiders een té beperkt mandaat hebben. Uit onderzoek blijkt dat case management met kortdurende contacten en een beperkt mandaat vooral gericht moet worden ingezet om effectief te zijn. Meer intensieve vormen van case management blijken doorgaans meer positieve resultaten te leveren (cf. McLellan et al., 1999; Ziguras & Stuart, 2000). Na een analyse van de bestaande arbeidstrajectbegeleiding voor mensen met psychische problemen, zagen we vooral veel potentieel schuilen in het ‘strengths based’ model van case management. Om niet zonder meer een blinde kopie van deze vorm van trajectbegeleiding te maken, was onze eerste voorwaarde voor vervolgonderzoek het raadplegen van de ervaringen van (ex-)cliënten als bron van kennis. In het vervolgonderzoek, waarover we nu rapporteren, ging onze aandacht weer uit naar kritieke
259
Hoofdstuk 3
keerpunten in de trajecten van mensen met psychische problemen. We gingen heel gericht trajecten van mensen met een ernstige, chronische problematiek belichten omdat ze heel sterk gepercipieerd worden als ‘onbruikbaar voor de reguliere arbeidsmarkt’. We brachten succesverhalen van zeldzame hoogvliegers retrospectief in kaart om kritische factoren te achterhalen die het succes bepalen van hun trajecten, op zoek naar krijtlijnen voor de verdere implementatie van recovery-georiënteerde trajectbegeleiding. We frissen eerst de inzichten en aanbevelingen van het vooronderzoek op (cf. 3.2. Inzichten en bouwstenen van het vooronderzoek) om op basis daarvan verder te bouwen aan de inzichten van het vervolgonderzoek (cf. 3.3. Inzichten en bouwstenen van het vervolgonderzoek: krijtlijnen van recovery-georiënteerde trajectbegeleiding). We ronden af met enkele voorlopige conclusies (cf. 3.4.).
3.2. Bouwstenen van het vooronderzoek Tijdens de laatste decennia zien we in Vlaanderen enkele innovatieve tendensen in de zorg voor mensen met psychische problemen (Lissens et al., 2002). De geestelijke gezondheidszorg evolueert mee met de samenleving (Vanderplasschen, Lievens & Roets, 2006). Het geheel van veranderingen wordt vermaatschappelijking genoemd (Kal, 2001): de zorg in geïsoleerde instituten wordt getransformeerd naar ondersteuning en inclusie in de samenleving. Nieuwe maatschappelijke waarden liggen hieraan ten grondslag, zoals volwaardig burgerschap, keuzevrijheid, gelijkwaardigheid en participatie (Vermoesen, Bouwen & Plessers, 2001). Sleutelbegrippen van deze evolutie die recent uit internationaal onderzoek en literatuur binnen waaien zijn ‘empowerment’ en ‘recovery’ (Chamberlin, 1997, 1998). Empowerment kan beschouwd worden als een proces van interpersoonlijke en politieke macht. Als een proces van geven en nemen kan empowerment plaatsvinden bij en tussen mensen in verschillende vormen (Van Hove & Roets, 2000). Activisten getuigen van problemen die zich situeren in de hen omringende sociale barrières, die hen beletten hun stem te laten horen en sterk in hun schoenen te staan (Chamberlin, 1997, 1998): “ This perspective tackles the practice of blaming victims for their own circumstances. Instead, it identifies inaccessibility of resources, inequalities of opportunity and other environmental influences as important sources of powerlessness. ” Miller and Keys (1996), p.314
260
Krijtlijnen van recovery-georiënteerde trajectbegeleiding
De lang stilgehouden stem van ervaringsdeskundigen laat een nieuw licht schijnen (Wykes, 2003). Recent gaan ervaringsdeskundigen wereldwijd op de barricades staan en getuigen dat leven met (ernstige) psychische problemen niet a priori inhoudt dat ze levenslang alleen maar tot ‘zieken’ en ‘patiënten’ kunnen gereduceerd worden. Als veerkrachtige mensen tonen deze survivors aan dat alternatieve interpretaties en invullingen van hun leven van tel zijn (Russinova, 1999; Deegan, 2003, Saleebey, 1997). “ Recently the old assumption gets challenged that disability precludes growth and development and prevents people in attaining full citizenship in their communities. ” Farkas (1996), p.6 In dat verband wordt het begrip recovery recent geïntroduceerd vanuit de internationale ‘psychiatric system survivors’/‘recovery’ beweging (McNamarra, 1996; Chamberlin, 1997, 1998; Beresford et al., 2000; Wilson & Beresford, 2002; Jacobson & Greenley, 2001; Deegan, 2003). We geven eerst een beknopte definiëring van het begrip ‘recovery’, gebaseerd op recent onderzoek (cf. Borg & Kristiansen; 2004; Kristiansen, 2005a, 2005b). Gemeenschappelijke betekenissen en elementen van het proces van recovery worden als volgt geïdentificeerd en beschreven:
Recovery betekent dat we er a priori van uitgaan dat mensen met (ernstige) psychische problemen op de eerste plaats in staat zijn zelf controle te hebben/houden over hun eigen levenstraject. Op hun eigen, unieke manier kunnen deze mensen (leren) omgaan met de brede aspecten van leven met een psychische beperking. Recovery betekent dat we er van uitgaan dat mensen willen en moeten thuis horen in de samenleving, wat beslist méér inhoudt dan enkel ‘overleven’ op de rand van de maatschappij. Recovery betekent dat mensen gezien worden als inter-afhankelijk van elkaar. Mensen met psychische problemen worden gezien als veerkrachtige mensen, die in staat zijn op elk moment controle te (her)winnen over hun eigen leven. Dit mensbeeld bevat de doorvoelde perceptie van empowerment als een proces van geven en nemen (zie Van Hove en Roets, 2000). Recovery moet gezien worden als een levenslang permanent proces met eerlijke ups en downs, niet als einddoel op zich. Recovery wordt gezien en ervaren als een proces dat dag en nacht kan verschillen van persoon tot persoon. Net als mensen en hun leven, is dit proces een unieke ervaring. Dit wordt in traditionele benaderingen dikwijls net niet gezien, omdat men daar vooral op zoek gaat naar het categoriseren van stoornissen en het ‘genezen’ van ‘patiënten’.
261
Hoofdstuk 3
Bij recovery ontkent men niet dat mensen met psychische problemen wel degelijk moeten rekening houden met hun beperking. Men zet vooral in de verf dat deze beperking(en) dagelijkse realiteit zijn voor mensen die dit als een inherent deel van hun leven kunnen gaan beschouwen. Men gaat er vooral van uit dat mensen best hun eigen realiteit bepalen in dialoog met anderen. Mensen met psychische problemen worden gezien als ervaringsdeskundigen en experts over hun eigen leven. Zij kunnen ons best zélf informeren over de ondersteuning die nuttig is in hun ogen.
De geestelijke gezondheidszorg in Vlaanderen heeft nog een lange weg te gaan om te voldoen aan de principes van ‘empowerment’ en ‘recovery’. Het proces van deïnstitutionalisering kwam voor het eerst geformaliseerd op gang bij de reconversiebeweging van 1990 (Lissens et al., 2002). Het vernieuwende aspect binnen deze evolutie lag in 1990 op het vlak van beschut wonen en psychiatrische verzorgingstehuizen. De tweede reconversiebeweging in 1998 sloot aan bij de eerste en pleitte voor het uitbouwen van de zorgfuncties activering (arbeidsrehabilitatie) en psychiatrische thuiszorg (Claeys & Lievens, 2003; SPIL, 2004). Dit leidde tot het opstarten van verschillende nieuwe diensten en werkvormen ter vervanging van de bezigheidstherapie in grote totaalinstituten (Goffman, 1961) en ging en gaat gepaard met een nog steeds toenemende differentiatie en fragmentatie in de gezondheids- en welzijnszorg (Vanderplasschen, Lievens & Broekaert, 2001). Mensen met een psychische arbeidshandicap kunnen voor screening en trajectbegeleiding voortaan terecht bij initiatieven arbeidszorg en arbeidstrajectbegeleiding. De lokale werkwinkels van de VDAB kunnen ook voor de toeleiding zorgen. Initiatieven arbeidszorg stellen mensen te werk in een zeer verscheiden aanbod van activiteiten, omkadering en sectoren (algemeen welzijnswerk, gehandicaptenzorg, geestelijke gezondheidszorg, sociale werkplaatsen, begeleid werken en onafhankelijke initiatieven). ATB begeleidt werkzoekenden met een arbeidshandicap die een extra duwtje in de rug nodig hebben naar de arbeidsmarkt. De doorstroming kan verlopen naar het normaal economisch circuit, de beschutte werkplaats en initiatieven arbeidszorg (Heene & Van Hove, 1998a, 1998b). In een notendop kunnen we dus stellen dat arbeidstrajectbegeleiding van mensen met psychische problemen nog een vrij nieuw en zeker een actueel gegeven is in Vlaanderen. Daarom vinden we het zinvol om, na de eerste experimenten en implementaties tijdens het afgelopen decennium, de praktijk te evalueren en terug te koppelen naar courante modellen van trajectbegeleiding (case management) die in onderzoek en literatuur voor handen zijn. Ondanks de wijdverspreide toepassing en populariteit van case management bestaat er geen consensus over de definitie ervan. Case management is niet het terrein van één bepaalde discipline of beroepsgroep (van Riet & Wouters, 1996). Vanwege de vele definities, kan deze interventie beter geduid worden in termen van haar
262
Krijtlijnen van recovery-georiënteerde trajectbegeleiding
basisfuncties, te meer omdat hierover wel overeenstemming bestaat (Moxley, 1989; SAMHSA, 1998; van Riet & Wouters, 1996). De trajectbegeleider (case manager) staat in voor: 1. 2. 3. 4. 5. 6.
de beoordeling van problemen, behoeften en mogelijkheden van cliënten (assessment); de planning, inclusief het opstellen van doelen en een zorgplan (planning); de toeleiding naar, koppeling aan en coördinatie van diensten en opvang (linking); het volgen, evalueren en bijstellen van de zorg (monitoring); belangenbehartiging (advocacy), het actief zelf contact leggen met, en zelfs traceren van cliënten (assertive outreach); dit wordt echter niet altijd tot de basisfuncties van case management gerekend (Vanderplasschen & Wolf, 2005). Outreach wordt vooral beschreven in relatie tot moeilijk te bereiken en verborgen doelgroepen.
Verder kent elke toepassing andere doelstellingen en bepalen contextuele factoren, zoals het bestaande zorgsysteem en de doelgroep waarmee gewerkt wordt, mee de definiëring van case management. De voorgaande beschrijving maakt vooral duidelijk dat case management geen duidelijk afgebakende methodiek is, maar veeleer een continuüm vormt van verschillende modellen. Toch liggen een aantal belangrijke werkprincipes ten grondslag aan alle modellen van case management, die een gemeenschappelijke noemer hebben: ze onderstrepen vooral het belang van een goede werkrelatie tussen cliënt en case manager (cf. tabel 4). Tabel 4: Belangrijke werkprincipes van case management (SAMHSA, 1998; Vanderplasschen et al., 2001)
is cliënt-georiënteerd en werkt vanuit de behoeften en mogelijkheden van de cliënt; betrekt de cliënt bij de hulpverlening; is pragmatisch, begint “waar de cliënt is” en biedt praktische hulp, ook als ingang voor eventueel andere vormen van hulpverlening; is pro-actief en anticipeert door gerichte actie op geobserveerde veranderingen in de toestand en/of leefsituatie van cliënten; is flexibel en past zich aan de veranderende behoeften en problemen van cliënten aan; is sensitief voor en sluit aan op verschillen qua etnische afkomst, cultuur, religie, geslacht en leeftijd; biedt cliënten in de persoon van een case manager één enkel contactpunt met andere instanties en voorzieningen.
263
Hoofdstuk 3
Door de zichtbaar grote toepasbaarheid vonden we het zinvol om de praktijk en de kwaliteit van de arbeidstrajectbegeleiding te toetsen aan de principes en kenmerken van case management zoals deze in de Vlaamse en Nederlandse literatuur geïntroduceerd worden (cf. Kroon, 1996; Wolf, 1995; van Riet & Wouters, 1996; Hoogendam & Versteeg, 2002; Maes et al., 2003; Vandenbempt, 2001; Vanderplasschen, 2004). Uit het vooronderzoek blijkt vooral dat trajectbegeleiders een té beperkt mandaat hebben voor de trajectbegeleiding van mensen met psychische problemen (Roets et al., 2005, p103 e.v.). We vallen vooral terug op de basisfuncties van de trajectbegeleider (assessment, planning, linking, monitoring, advocacy, en assertive outreach) om onze uitspraak te motiveren: (1) ATB-begeleiders hebben een permanente ‘case load’ van gemiddeld 120 cliënten. Dit nijpende personeelstekort vormt een belangrijke oorzaak van het (te) beperkte contact met de cliënt en de jobcoach (één overleg om de drie maanden) en de beperkte duur van dit overleg (30 à 45 minuten). De contacten tussen case manager en cliënt zijn kortdurend en er kan vooral te weinig aandacht besteed worden aan opvolging (monitoring), belangenbehartiging (advocacy) en het zelf contacteren van cliënten (assertive outreach). Von Grumbkow en Ramaekers (2001) geven bovendien aan dat een zware case load weinig ruimte laat voor de ontwikkeling van een vertrouwensrelatie met de betrokken cliënten. Daardoor worden bepaalde aspecten, cruciaal voor het welbevinden van cliënten en het slagen van hun traject, soms te laat opgemerkt door de ATBbegeleider. Het mandaat van de trajectbegeleider verliest zijn kracht omdat het overleg vaak niet-preventief geïnitieerd wordt door de jobcoach wanneer het traject minder vlot loopt. De case manager fungeert nu vooral als een soort poortwachter (linking), die de cliënt enkel in contact brengt met de voorzieningen (Vanderplasschen et al., 2001, 2005). (2) Bij het oriëntatie- en planningsproces (assessment en planning) haalt de aandacht voor problemen, pathologie, stoornissen, dingen die mensen niet kunnen, … vaak de bovenhand of overschaduwt zelfs helemaal de focus op mogelijkheden, intacte leefgebieden, en zaken waar cliënten in uitblinken. Saleebey (2006, p. 3-4) beschrijft dit proces als volgt: “ Social work has constructed its theory and practice around the supposition that clients become clients because they have deficits, problems, pathologies, and diseases; that they are, in some essential way, flawed or weak. (…) The diction and symbolism of weakness, failure, and deficit shape how others regard clients, how clients regard themselves, and how resources are allocated to groups of clients. ”
264
Krijtlijnen van recovery-georiënteerde trajectbegeleiding
Als gevolg van dit gangbare lexicon van pathologie ziet Saleebey (2006, p. 4) twee attitudes in het werk van trajectbegeleiders sluipen: de persoon die tegelijkertijd cliënt is wordt snel gereduceerd tot ‘probleem’ in de ogen van de trajectbegeleider én de houding van trajectbegeleiders is gekleurd met professioneel cynisme, pessimisme en twijfel. (3) De veeleisende doorstroomnormen opgelegd door het normaal economisch circuit zorgen ervoor dat mensen zeer snel ‘object’ van de dienstverlening – ‘de [onpersoonlijke] cliënt’ – worden. In dezelfde lijn is er een grote discrepantie merkbaar tussen de aandacht van trajectbegeleiders die vaak vooral uitgaat naar het aspect ‘werk’ en de bekommernis van cliënten die andere gebeurtenissen/verwikkelingen op andere levensgebieden evenveel of zelfs meer van tel vinden. Voor de participanten is de beleving van ‘werk’ sterk ingebed in hun dagelijks leven en succes in het zoeken, hebben en houden van werk gaat vaak gepaard met een zekere stabiliteit op andere levensgebieden.
Op basis van het vooronderzoek wordt dus duidelijk dat mensen met psychische problemen nood hebben aan een meer intensieve vorm van trajectbegeleiding dan mensen uit andere kansengroepen. Een intensieve vorm van case management kan bijzonder geschikt zijn voor cliënten die met verschillende diensten in contact komen en/of tussen de mazen van het professioneel netwerk (dreigen te) vallen (SAMHSA, 1998). Door het typisch fluctuerende verloop van het herstelproces is het belangrijk om continuïteit te bieden in de begeleiding, als tegengewicht voor het discontinue karakter van het herstel en het bijgevolg steeds opnieuw moeten investeren in het traject. Voor het opbouwen van een vertrouwensband en de nodige motivatie is het funest om mensen na een periode van uitval steeds terug van nul te laten herbeginnen met nieuwe begeleiders in nieuwe voorzieningen. Het opbouwen van een vertrouwensrelatie vergt bovendien vaak erg veel tijd en het is niet ongewoon als de case manager pas na vele contacten wordt geaccepteerd. Het kan onvoorstelbaar veel drempelvrees wegnemen als cliënten op dat moment weer kunnen aankloppen bij een vertrouwd iemand (trajectbegeleider). Een flexibele vorm van (traject)begeleiding is dan ook noodzakelijk. Een meer intensieve en respectvolle vorm van case management voor onze doelgroep vormt het ‘strengths based’ model van case management (Saleebey, 2006; Rapp, 2006; Vanderplasschen et al., 2001). Dit model biedt geen oplossing voor alle vastgestelde problemen, maar kan een zinvolle bijdrage leveren in functie van de samenhang, continuïteit en toegankelijkheid van het zorg- en begeleidingsaanbod voor doelgroepen met een complexe problematiek (Vanderplasschen et al., 2001, 33). Vijf basisprincipes staan centraal in deze benadering (cf. Siegal et al., 1995; Rapp, 1997):
265
Hoofdstuk 3
Het stimuleren van cliënten om een beroep te doen op de hulpbronnen in hun omgeving en op hun eigen mogelijkheden voor het versterken van hun probleemoplossend vermogen en als vehikel voor het verkrijgen van gepaste ondersteuning; Cliënten bepalen de doelstellingen van de hulpverlening en worden aangemoedigd bij hun zoektocht naar dergelijke hulpbronnen, Het bevorderen van een goede relatie tussen case manager en cliënt is belangrijk als randvoorwaarde voor een goede coördinatie van de hulpverlening; De maatschappij wordt niet als een barrière beschouwd, maar wel als een aangrijpingspunt voor verandering. Case managers gaan samen met cliënten op zoek naar hulpbronnen in de omgeving en fungeren als rolmodellen; Case management gebeurt niet vanachter het bureau, maar men benadert de cliënt in zijn eigen leefomgeving. Hierdoor leert de case manager beter de leefsituatie van zijn cliënten kennen en de problemen waar ze mee te maken hebben.
Het vooronderzoek ligt dan ook ten grondslag aan de keuze om het ‘strengths based’ model van case management (cf. Vanderplasschen, 2004; Saleebey, 2006; Rapp; 2006) verder te exploreren. Zoals we al hebben gesteld, was onze eerste voorwaarde voor vervolgonderzoek het raadplegen van de ervaringen van (ex-)cliënten als bron van kennis om niet zonder meer een blinde kopie van deze vorm van trajectbegeleiding te maken. Binnen de speelruimte van het onderzoek (cf. Inleiding) was het onmogelijk om het ‘strengths based’ model van case management al te implementeren en daaraan gekoppeld te evalueren aan de hand van wetenschappelijk onderzoek. We brachten in plaats daarvan succesverhalen van zeldzame hoogvliegers retrospectief in kaart om kritische factoren te achterhalen die het slagen van hun trajecten bepalen, op zoek naar krijtlijnen voor de verdere implementatie van recovery-georiënteerde trajectbegeleiding.
3.3. Inzichten en bouwstenen van het vervolgonderzoek: Krijtlijnen voor recovery-georiënteerde trajectbegeleiding De speelruimte van het vervolgonderzoek beslaat vooral het ontdekken en identificeren van kritische factoren voor succes op basis van het perspectief van zeldzame hoogvliegers die er in slagen een succesverhaal te maken van hun traject en van hun tewerkstelling. Om deze krijtlijnen voor (de implementatie van) recovery-georiënteerde trajectbegeleiding te identificeren, maakten we een ‘joint venture’ als wetenschappelijk onderzoekers (die via inductief kwalitatief onderzoek een bottom up-benadering hanteerden om inzichten te laten rijpen) met actieve arbeidstrajectbegeleiders (die konden terugvallen op talrijke
266
Krijtlijnen van recovery-georiënteerde trajectbegeleiding
ervaringen en uit de praktijk gerijpte inzichten). De stuurgroep van het Platform Arbeidszorg Oost-Vlaanderen (PAOV) volgde de ontwikkelingen van het onderzoek en vond het zinvol om een tiental bouwstenen te distilleren. We geven eerst de tien factoren voor succes weer die groeiden uit het vervolgonderzoek, waarna we ze meer in detail toelichten. 1. Kritische deconstructie van het pathologisch begrip van ‘psychische problemen; 2. Begrip van de psychiatrie als een niemandsland; 3. Het doorbreken van taboe en stigma; 4. Het verschil h/erkennen tussen chronische problematiek en ‘even uitvallen’ bij oriëntatie; 5. Geloof in veerkracht aan de hand van het begrip van nomadisme; 6. Gecoördineerde trajectbegeleiding met zicht op gerelateerde levensgebieden; 7. Zelfkennis en verregaand ziekte-inzicht; 8. Het centraal stellen van het recht op arbeid in het regulier circuit als finaliteit van het traject, ook in arbeidszorg; 9. Netwerkontwikkeling; 10. Ervaring opdoen in het regulier circuit tijdens de trajectbegeleiding (‘direct job placement’)
3.3.1.
Kritische deconstructie van het pathologisch begrip van ‘psychische problemen’
Uit ons vooronderzoek (cf. Roets et al., 2005; Roets, Kristiansen, Van Hove & Vanderplasschen, 2007) blijkt dat een allesoverheersend pathologisch begrip van ‘psychische problemen’ bijzonder veel mogelijkheden overschaduwt, kansen ondermijnt en keldert. Het dominant aanwezige psychiatrisch discours werkt als een gif voor mensen gelabeld met ‘psychische problemen’: mensen worden snel gepercipieerd als ‘gevaarlijk’, ‘ziek’, ‘deviant’, ‘passief’, ‘object’. Het stigma dat op die manier ontstaat, fungeert als een ernstig obstakel zelfs vooraleer ze starten aan hun zoektocht naar tewerkstelling. Dit beïnvloedt niet alleen – en vooral onbewust sluimerend - de perceptie, de attitudes en het handelen van trajectbegeleiders, maar ook van de mensen zelf (cf. Saleebey, 2006; Borg & Kristiansen, in press). Participanten getuigen vaak over het verlies van het geloof in eigen mogelijkheden/kansen op zeer jonge leeftijd. Bovendien riskeert men dat het stigma op termijn altijd groter wordt, mensen dragen hun verleden mee. Mensen internaliseren de vicieuze cirkel waarbij anderen aannemen dat hun psychische beperking de oorzaak is van alles wat niet lukt (ook in de trajectbegeleiding). Bijgevolg verliezen mensen op die manier hun krediet en hun zelfvertrouwen nog vooraleer ze starten aan hun traject naar tewerkstelling.
267
Hoofdstuk 3
In plaats daarvan kan het fenomeen ‘psychische problemen’ ook gezien worden als een sociale constructie (cf. Davis, 2006), of zelfs verdergaand als een sociale creatie: zonder te ontkennen dat er sprake is van problemen/problematiek, staat de definiëring van het hebben van ‘psychische problemen’ op elk moment open voor de- en reconstructie. Het ‘zelf’ ondergaat constant processen van verandering en re/configureert verschillende versies van het ‘zelf’ (“becoming as potentia”, cf. Deleuze & Guattari, 1987; Braidotti, 2006). Mensen zijn op elk mogelijk moment – eender welke ontologische waarheid op hun ‘zijn’ geplakt wordt en hoe biologisch gedetermineerd ze ook beschouwd worden (zoals ‘deviant’, ‘ziek’, ‘gevaarlijk’, ‘gestoord’) – object én subject in proces; mensen zijn met andere woorden constant in wording. Deze visie geeft ruimte aan hoop op verandering, en geeft ademruimte voor de beleving van een constant proces van herstel (‘recovery’). Deze visie van het fragiele, doch veerkrachtige ‘zelf’ verklaart tegelijkertijd waarom externe omgevingsfactoren bepalend werken. Ze geven mee vorm aan deze processen van wording. Mensen kunnen ook uit balans gebracht worden. In die zin is het erg zinvol dat mensen goede en ondersteunende relaties opbouwen met trajectbegeleiders én met ondersteunende figuren op hun werk. Relaties met ondersteunende sleutelfiguren zijn enorm belangrijk. Daarnaast kan alleen al het hébben van werk positieve effecten hebben op het ‘recovery’ proces en op de status van de problematiek (Borg & Kristiansen, in press). De bijna allergische (tegen)reacties van bepaalde participanten op psychiatrische hulpverlening en ‘bezigheid’ mogen daarbij niet uit het oog verloren worden. Ook moet in rekening gebracht worden dat werkloos thuiszitten zelfs een negatieve invloed heeft op het psychisch welzijn van mensen zonder expliciet benoemde ‘psychische problemen’ (Borg en Kristiansen, in press).
3.3.2.
Begrip van de psychiatrie als een niemandsland
Nadat een (eerste) diagnose gesteld wordt, volgt meestal een (lange) periode van inactiviteit en hospitalisatie. In de psychiatrie zijn betekent voor veel participanten in een niemandsland leven: mensen worden meestal “platgelegd” met medicatie bij opname, er wordt beperkt of geen uitleg gegeven (omdat professionelen soms zelf nog geen diagnose kunnen stellen en zoekend zijn), mensen getuigen over het subjectieve gevoel dat ze als objecten behandeld worden. Recent streven psychiatrische ziekenhuizen, en vooral de acute diensten, ernaar te voorzien in psycho-educatie; een interventie waarbij cliënten en/of hun familie en andere betrokkenen worden geïnformeerd over de problematiek en de behandeling van psychische problemen. De bedoeling is om de betrokken persoon en zijn omgeving meer kennis en inzicht te laten verwerven, zodat mensen zelf beter met de problematiek weten om te gaan en zodoende ook zelf het behandelingsproces positief kunnen beïnvloeden. Sommige verhalen moeten ook in de context van deze ontwikkelingen gelezen
268
Krijtlijnen van recovery-georiënteerde trajectbegeleiding
worden. Eén van onze participanten benoemt dit met een ‘zombie-gevoel’: als hij uit de psychiatrie komt, voelt hij zich psychisch en fysiek gekraakt. De overgang van deze sterk gecontroleerde, geïsoleerde en gestructureerde omgeving naar een totaal nieuwe omgeving/situatie zonder veel ondersteuning verloopt bij veel participanten bruusk (cf. Roets, Kristiansen, Van Hove & Vanderplasschen, 2007). Mensen worden als het ware in het water gegooid met zware druk om het op eigen houtje te redden; ze hebben het gevoel dat ze kunnen kiezen tussen zwemmen of zinken. Bovendien staan cliënten dikwijls lange tijd op de wachtlijst voor ambulante dienstverlening (psychiatrische thuiszorg, dagactivering, beschut wonen, CGGZ) vooraleer ze het wachtstation van de psychiatrie kunnen verlaten. Wel valt met zekerheid te zeggen dat deze ambulante dienstverlening heel positief ervaren wordt door cliënten. Na de periode in het niemandsland van de psychiatrie, zijn banden met het sociaal netwerk vaak verbroken. Vaak getuigen onze participanten van een eenzaamheid die in hun beleving onoverkomelijk lijkt. Een duwtje in de rug kan dan nodig zijn om hen over die drempel van eenzaamheid te laten stappen. Nazorg die op touw gezet wordt vanuit de GGZ met aanknopingspunten met de trajectbegeleider blijkt van enorm belang, bijvoorbeeld een steunfiguur in de nabijheid brengen via een buddydienst (cf. Vanderplasschen, Lievens en Roets, 2006).
3.3.3.
Het doorbreken van taboe en stigma
Op het moment dat mensen uit de psychiatrie ontslagen worden, wordt van hen verwacht dat ze op eigen houtje hun leven weer vorm geven. Het kan bijzonder ondersteunend werken als ondersteuners op dat moment (maar ook daarvoor) het taboe doorbreken – dat leven met psychische problemen ook léven omhelst – en het label bespreekbaar maken (Goodley & Roets, in press). Dit blijkt noodzakelijk te zijn om het giftig stigma van psychische problemen de wereld uit te helpen. De meest krachtige manier om dit te doen blijkt als mensen in hun omgeving zélf de stilte doorbreken en laten horen dat ze met veel wijsheid omgaan met hun verleden, heden en toekomst én met hun beperking(en). Enkele participanten vertellen ook schrijnende verhalen over het zelf moeten ontdekken van hun diagnose, als ze bijvoorbeeld brieven open maken of te lezen krijgen die niet direct voor hen bestemd zijn. Trajectbegeleiders kunnen in dat opzicht hun gewicht in goud waard zijn. Het bespreekbaar stellen van het noodzakelijke gebruik van medicatie en van de problematiek wordt meestal als sterk ondersteunend ervaren door de participanten.
269
Hoofdstuk 3
3.3.4.
Het verschil h/erkennen tussen chronische problematiek en ‘even uitvallen’ bij oriëntatie
Het benadrukken en h/erkennen van de grote verscheidenheid aan psychische en andere problematiek blijkt bij nader inzien noodzakelijk. Alhoewel cliënten met ‘psychische problemen’ bij beslissingen over tijdsinvestering, in te zetten middelen en personeel allemaal onder dezelfde vlag geregistreerd worden, zit er veel verschil in de nood aan/intensiteit van ondersteuning. Bij oriëntatie zou veel meer aandacht besteed moeten worden aan een inschatting van de nood aan ondersteuning vooraleer de trajectbegeleiding opgezet wordt, om ook tijdens het proces van trajectbegeleiding goed te kunnen inspelen op noden van cliënten (cf. Rapp, 2006). Trajectbegeleiders maken een zeer belangrijk onderscheid tussen intensiteit en termijn van ondersteuning van mensen die in de psychiatrie terecht komen wegens een periodieke labiliteit, bijvoorbeeld ontreddering bij echtscheiding, depressie, overlijden,….; of wegens een ernstige, chronische problematiek met co-morbiditeit of multiple problematiek. We merkten in veel verhalen van participanten een zeer vervlochten karakter van de problematiek op, waarbij een beperking voor grotere (emotionele) kwetsbaarheid heeft gezorgd van de cliënt en hij/zij bijgevolg te kampen heeft met het verwerken van trauma’s (bvb. bij pestgedrag, psychische en fysieke mishandeling,…) en soms ook vervalt in vluchtgedrag (bvb. drugsmisbruik, alcoholverslaving,…). Het inschatten van de nood aan therapeutische hulpverlening is erg belangrijk. Het mandaat van de trajectbegeleider moet gewikt en gewogen worden en samenwerking met andere hulpverleners moet opgezet worden, indien nodig. Trajectbegeleiders hebben geen direct mandaat om therapeutisch te gaan werken, bijvoorbeeld bij trauma’s die nog niet verwerkt zijn en steeds opnieuw de kop opsteken; en vervullen dus best een complementaire rol. Uit ervaring vertellen trajectbegeleiders ons ook dat mensen met een chronische problematiek bijna altijd om een blijvende begeleiding vragen, terwijl cliënten met periodieke psychische problemen vaak geen beroep meer doen op trajectbegeleiding nadat ze werk gevonden hebben.
3.3.5.
Geloof in veerkracht aan de hand van het begrip van nomadisme
Onze cartografische analyses illustreren meer gedetailleerd het nomadenbestaan van onze participanten. Als experts in het oplossen van existentiële dilemma’s in hun leven, creëren ze als survivors een complexe, nomadische subjectiviteit en een veelgelaagde identiteit (Braidotti, 1994, 2002, 2006). Ondanks alle externe invloed van macht, blijken mensen met ‘psychische problemen’ toch over een innerlijke veerkracht te beschikken die hen in staat stelt gezonde weerstand te bieden aan het professionele geweld. De persoon wordt als het ware gecreëerd, maar configureert tegelijkertijd ook zichzelf bij verschillende gelegenheden, op verschillende tijden, in verschillende contexten
270
Krijtlijnen van recovery-georiënteerde trajectbegeleiding
en in relatie met verschillende mensen (Roets, Reinaart & Van Hove, in press). Mensen kunnen op een bepaald moment in hun leven compleet aan de grond zitten, als zombies rondlopen; om op andere momenten hun leven onder controle te hebben en als hoogvliegers te functioneren. Het nomadisch bestaan kan bovendien gezien worden als “leven tussen leefwerelden in” (Braidotti, 1994). Het symbolisch reizen geeft het subject toegang tot verschillende, zelf gecreëerde leefwerelden waar het gebruik van maakt om te ontsnappen aan het keurslijf van het repressieve discours van de psychiatrie. Het is in die zin frappant dat participanten heel sterk hun ‘eigen realiteit’ kunnen construeren, maar in onze ogen en in die van ervaren trajectbegeleiders verdienen ze al ons respect omdat dit voor hen een actieve strategie is om te overleven. Het au sérieux nemen van mensen op élk moment, ook al wijken hun verhalen soms heel erg af van de subjectieve én objectieve realiteit van de trajectbegeleiding is een gegeven waar met respect en een vleugje humor naar gekeken moet worden. De subjectief gevoelde perceptie van de trajectbegeleiding en realiteit van de cliënt moeten au sérieux genomen worden. Saleebey (2006) benadrukt het belang van het ondersteunen van de cliënt bij het definiëren van zijn eigen situatie: “It is particularly important to assist clients in telling their stories. The client owns that story, and if the social worker respects that ownership, the client will be able to more fully share it.” Meegaan in het verhaal van de client brengt het hebben van macht in de begeleidingsrelatie in balans. De participanten getuigen net van het feit dat ze sterk kunnen afhaken op het moment dat ze het gevoel krijgen niet (meer) als volwassen en volwaardig behandeld worden; als er niet écht naar hen geluisterd wordt. Dit inherent subjectief gevoel, dat leeft in de relatie tussen cliënt en trajectbegeleider, blijkt zeer bepalend voor het slagen van het traject. Uit de verhalen van onze participanten blijkt bovendien dat, eens het vertrouwen gewonnen is en de band hecht genoeg geworden is, trajectbegeleiders ruimte krijgen om ook actief mee vorm te geven aan de beleving van hun realiteit. Als twee subjecten in dialoog kunnen cliënt en trajectbegeleider samen werken aan een traject naar tewerkstelling (Rapp, 2006). Onze cartografische analyses tonen bovendien het complex samenspel aan dat gaande is tussen externe gebeurtenissen en innerlijke processen, die allen in verband staan met gebeurtenissen op verschillende levensgebieden. De analyses dwingen ons om de rol van werk an sich te relativeren, zonder daarnaast het belang van waardevol werk uit het oog te verliezen. Het te sterk gefocust zijn op werk alleen zonder rekening te houden met ontwikkelingen op gebied van relaties, wonen, vrije tijd,… kan net extra druk op de schouders van de cliënt leggen. Het is met andere woorden van groot belang dat trajectbegeleiders zicht hebben en houden op wat zich afspeelt op de verschillende levensgebieden van de cliënt, op de wel/niet aanwezige hulpbronnen in diens omgeving, en dat ze indien nodig hulpbronnen, steunfiguren, en hulpverlening mobiliseren.
271
Hoofdstuk 3
3.3.6.
Gecoördineerde trajectbegeleiding met zicht op gerelateerde levensgebieden
De cliëntgerichte beoordeling van deze verschillende leefgebieden, het selecteren van de voornaamste aandachtspunten en het formuleren van doelstellingen met bijhorende subdoelen door de cliënt en de case manager vormen de basis voor het opstellen van het begeleidingsplan tijdens een ‘strengths based assessment’ (Vanderplasschen et al., 2001; Cowger et al., 2006). In functie van een ‘strengths based assessment’ worden vooral sterke, maar ook zwakke punten nagegaan op verschillende leefgebieden. Deze innovatieve werkwijze biedt – ons inziens – nieuwe openingen voor trajectbegeleiding naar tewerkstelling voor mensen met ‘psychische problemen’. Het impliceert wel dat er moet nagedacht worden over de beschikbare ruimte en tijd én over het mandaat van trajectbegeleiders zoals de trajectbegeleiding in ATB op dit moment wordt georganiseerd volgens het makelaarsmodel. Het te beperkt mandaat van ATB-begeleiders bleek al uit ons vooronderzoek. Arbeidstrajectbegeleiders moeten bijvoorbeeld veel tijd investeren in administratie en registratie, en kunnen bijgevolg minder tijd spenderen met hun cliënten. Dit inzicht wordt nog scherper als we vergelijken met het mandaat van trajectbegeleiders die verbonden zijn aan initiatieven arbeidszorg. De mogelijkheden voor trajectbegeleiding in arbeidszorg zijn oneindig veel groter dan in ATB: arbeidszorg is nog niet erkend en hoeft dus geen verantwoording af te leggen (d.w.z. subsidiëring wordt niet toegekend op basis van doorstroomnormen). Hierdoor hebben trajectbegeleiders in arbeidszorg een ruimer mandaat om zich te engageren in de soms levenslange zoektocht van cliënten naar stabiliteit en werk. Het idee van levenslange carrièreontwikkeling (Pumpian et al., 1997) werkt in dat licht heel verlichtend: het vinden van een job wordt niet gezien als eindstation van de trajectbegeleiding, maar de cliënt heeft ook ruimte om te experimenteren met het uitoefenen van jobs en kan zonder veel problemen opnieuw in trajectbegeleiding worden opgenomen.
3.3.7.
Zelfkennis en verregaand ziekte-inzicht
Een bevinding die als een rode draad doorheen alle succesverhalen absoluut centraal staat, is de openheid van de participanten om over hun beperkingen te praten. Bovendien hebben participanten het succes van hun traject vooral te danken aan zichzelf, omdat het succes bij alle mensen komt tijdens en na een periode in hun leven waarbij ze op een eigen unieke manier leerden omgaan met de brede aspecten van leven met een psychische beperking. Mensen gaan, zelfs al heerst er een dwingende taboesfeer, actief op zoek naar de oorzaken en betekenissen van hun beperking. Het spreekt voor zich dat het ‘recovery’ proces soms een moeizaam, zelfs levenslang proces is dat dag en nacht kan verschillen van persoon tot persoon, met eerlijke ups en downs. Ook vanuit de
272
Krijtlijnen van recovery-georiënteerde trajectbegeleiding
‘recovery’ beweging en literatuur daaromtrent waait het inzicht binnen dat survivors niet willen ontkennen dat ze wel degelijk rekening moeten houden met hun beperking (cf. Farkas, 1996; McNamarra, 1996; Russinova, 1999; Saleebey, 1997; Chamberlin, 1997, 1998; Beresford et al., 2000; Wilson & Beresford, 2002; Jacobson & Greenley, 2001; Deegan, 2003; Borg & Kristiansen; 2004; Kristiansen, 2005a, 2005b; Borg & Kristiansen, in press). Tenslotte vormt het hebben van een psychische beperking voor hen een dagelijkse realiteit en is het vooral een opdracht voor de survivors om dit als een inherent deel van hun leven te gaan beschouwen. Mensen met ‘psychische problemen’ moeten dus gezien worden als ervaringsdeskundigen en experts over hun eigen leven. Mensen bepalen best hun realiteit in dialoog met anderen. Zij kunnen ons best zélf informeren over de ondersteuning die nuttig is in hun ogen. Daarom is het van het grootste belang zelfkennis te laten rijpen en cliënten vanuit hun ziekte-inzicht te laten spreken en richting te laten geven aan alle stappen die worden ondernomen in functie van arbeidstrajectbegeleiding, ook al omdat een veilige uitvalsbasis (een ondersteunende, open relatie met een trajectbegeleider) dan ruimte kan creëren om te experimenteren en eigen mogelijkheden te exploreren. Trajectbegeleiding die geënt is op het ‘strenghts based’ model van case management laat cliënten bepalen welke de doelstellingen van de trajectbegeleiding zijn, samen met de trajectbegeleider (cf. Saleebey, 2006; Rapp, 2006). Bovendien wordt er op termijn gefocust op het ontdekken van capaciteiten, talenten en nog te ontwikkelen vaardigheden. Trajectbegeleiders vertellen ons dat het uitvoerig opdoen van (werk)ervaringen (zowel positieve als negatieve) noodzakelijk is, zodanig dat ook de negatieve ervaringen heel erg bespreekbaar kunnen worden gesteld. Dit stelt cliënten in staat te leren uit ondervinding.
3.3.8.
Het centraal stellen van het recht op arbeid in het regulier circuit als finaliteit van het traject, ook in arbeidszorg
Concrete krachtlijnen voor het actief implementeren van mensenrechten kunnen worden gedistilleerd uit en aangewend op basis van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (VN, 10 december 1948). Ook het Europese Verdrag tot Bescherming van de Rechten en Fundamentele Vrijheden van de Mens (EU, 4 juni 1950) heeft een directe werking in alle Europese lidstaten en is dus afdwingbaar. Wanneer we echter het begrip ‘mensenrechten’ ten aanzien van mensen met beperkingen (ook mensen met ‘psychische problemen’) willen verfijnen, begeven we ons op glad ijs (Van Hove, 2000). Daartoe werden voor onze doelgroep in het bijzonder, de ‘Principles for the protection of persons with mental illness and the improvement of mental health care’ (VN, Resolutie 46/119, 17 december 1991) ontwikkeld. De Verenigde Naties verbinden zich via al het voorgaande plechtig tot het opnieuw bevestigen van hun vertrouwen in de
273
Hoofdstuk 3
fundamentele rechten, de waardigheid en de waarde van de mens en in de gelijke rechten van mannen en vrouwen. Ze beogen om sociale vooruitgang en een hogere levensstandaard in grotere vrijheid te bevorderen. Wat vooral onze aandacht trekt, is het laatstgenoemde. We willen niet geïnterpreteerd worden als ‘extreem’, en benadrukken dus de noodzaak om het recht op arbeid in het regulier circuit te vrijwaren en in te vullen voor, door en met mensen met ernstige psychische problemen. In het verleden werden zij te snel afgeschreven alsof ze onbruikbaar zijn als nutteloze werklozen (cf. Ducket, 2000; Beresford, 2001). Trajectbegeleiding die opgezet wordt in ATB en/of in arbeidszorg moet dit recht kunnen vrijwaren. Dit wordt nog altijd weerspiegeld in het feit dat trajectbegeleiders in arbeidszorg nog steeds geen officieel mandaat hebben om te begeleiden naar het regulier circuit als finaliteit van het traject. Gezien trajectbegeleiders in arbeidszorg momenteel een ruimer mandaat hebben dan trajectbegeleiders verbonden aan ATB, en dus meer ruimte hebben om al het voorbereidende werk met cliënten op te zetten, en een meer intensieve en blijvende begeleiding op te zetten, zorgt dit bij trajectbegeleiders in arbeidszorg voor frustraties. Op het moment dat cliënten er aan toe zijn om te experimenteren met jobs en hun mogelijkheden willen exploreren op de reguliere arbeidsmarkt, zijn ze verplicht aan te kloppen bij de ATB-dienst. Uit ons onderzoek alleen al, en de actieve samenwerking tussen trajectbegeleiders arbeidszorg en ATB in onze intervisiegroep, blijkt dat deze werkingen al doende sterk naar elkaar toegegroeid zijn, maar toch klopt de redenering niet helemaal. Bovendien wil de overheid recent ook meer en meer cliënten naar beschermde arbeidsplaatsen oriënteren, doch dit wordt door trajectbegeleiders betreurd. Kansen moeten open blijven voor mensen met ernstige, chronische psychische problemen om op de reguliere arbeidsmarkt een waardevolle rol als werknemer in te vullen.
3.3.9.
Netwerkontwikkeling
Netwerkontwikkeling beslaat voor ons enerzijds de structurele zorgcoördinatie, en anderzijds de individuele afstemming en coördinatie van de zorg. We zullen beide elementen in wat hierna volgt belichten. We zien via ons vooronderzoek een verkokerde, geëchelonneerde dienstverlening aan het werk waarbij wordt voorbijgegaan aan de noden van mensen en hun eigen mogelijkheden en problemen. Het zou goed zijn ook op structureel niveau het ‘op het eigen eiland werken’ van organisaties te doorbreken, de samenwerking te verstevigen en mensen dichter bij elkaar te brengen. In die zin is het aangewezen met het hele netwerk op een min of meer eenvormige manier de trajectbegeleiding te implementeren en goede afspraken te maken omtrent mandaten. Recent worden ook inspanningen geleverd vanuit het beleid en stuurt men aan op een reorganisatie van de geestelijke
274
Krijtlijnen van recovery-georiënteerde trajectbegeleiding
gezondheidszorg via de uitbouw van regionale zorgcircuits voor bepaalde doelgroepen (Knapen & Van Holsbeke, 1997; Aelvoet & Vandenbroucke, 2001). Modules en zorgtrajecten (een aaneenschakeling van modules) vormen de voornaamste bouwstenen van een dergelijk zorgcircuit en kunnen worden omschreven als een geglobaliseerd zorgaanbod dat een globaal antwoord biedt voor een bepaalde problematiek (bv. tewerkstelling) of voor de problemen van een bepaalde doelgroep (bv. chronisch psychiatrische patiënten) (Vanderplasschen et al., 2005). Zorgtrajecten dienen gezamenlijk aangeboden te worden door een netwerk van zorgeenheden, die hiertoe een formele verbintenis aangaan. Zo zal een zorgtraject ‘tewerkstelling’ alle noodzakelijke modules (bv. ‘oriëntatie’, ‘opleiding’, ‘stage’) omvatten die iemand nodig heeft/kan hebben op zijn traject naar werk. Een goede taakafbakening zal nodig zijn om bevoegdheidsconflicten met andere betrokken hulpverleners te voorkomen. Voor een goede afstemming en communicatie tussen de betrokken zorgeenheden zal tevens een zekere mate van standaardisering (bv. procedures, protocollen, registratiesysteem) noodzakelijk zijn (SAMHSA, 1998). Volgens de trajectbegeleiders uit onze intervisiegroep, die dagelijks op barrières botsen in samenwerking met andere initiatieven en diensten, zouden alvast een aantal functies als een initiatief van een netwerk van organisaties samen opgenomen kunnen worden binnen de geest van deze zorgcircuitgedachte. Vooreerst noemen actieve trajectbegeleiders het warm maken van werkgevers voor het in dienst nemen van mensen met psychische problemen als volwaardige werknemers. De arbeidsmarkt is (nog) niet echt afgestemd op het in dienst nemen van mensen met chronische problematiek. Het stigma, schrik, en terecht meer kans op periodieke uitval worden genoemd als ervaren bronnen van aarzeling. Er is met andere woorden nog veel werk aan de winkel. Op dit punt geven trajectbegeleiders aan dat ze met hun energie en ruimte binnen hun bestaande mandaat te kort schieten. Het vraagt enorm veel inspanningen om de cliënt op de reguliere arbeidsmarkt aan werk te helpen en daar eventueel ook het netwerkproces op te volgen, maar het geeft wel nét die final touch aan een traject. Nu gebeurt het contacteren van potentiële werkgevers eerder ‘ad hoc’, terwijl trajectbegeleiders aangeven dat het vooral kwestie is een goede ‘match’ te maken van de juiste persoon op de juiste plaats. Als tweede op te nemen functie van netwerkontwikkeling opperen trajectbegeleiders ook het werken aan individuele, gericht gecoördineerde trajectbegeleiding. We zien bij de verschillende hulpverleners die (zouden moeten) werken rond eenzelfde cliënt vaak een verschillende visie op de cliënt en zijn problemen. Dikwijls wordt deze visie bepaald vanuit de discipline of de organisatie van waaruit men werkt. Het is van belang om te benadrukken dat tegengestelde visies altijd ondergeschikt horen te zijn aan het belang van de cliënt en diens reële noden. De vermeende vraagstelling van de organisatie mag niet primeren op die van de cliënt. Om de individuele coördinatie van de
275
Hoofdstuk 3
begeleiding beter af te stemmen op de noden van de cliënt, is het sterk aanbevolen om de relatie van de cliënt met één trajectbegeleider te verstevigen (cf. Rapp, 2006). Passend in de contouren van het model van ‘strengths based’ case management kan het mandaat van de trajectbegeleider worden uitgebreid, zodat hij/zij als een ‘luis in de pels’ kan functioneren, en wordt erkend om de belangen van de cliënt te verdedigen bij alle bevoegde instanties. Trajectbegeleiders geven op dit moment aan dat hun mandaat te kort schiet, bvb. om contacten te leggen met centra voor geestelijke gezondheidszorg (CGGZ) omdat dit nu meestal alleen maar telefonisch kan, om af te stemmen met betrokken therapeuten uit het psychiatrisch ziekenhuis,… Om belangenbehartiging op individueel niveau van de cliënt te verzekeren, is naast de veelbelovende methodiek van ‘strengths based’ assessment, de verwante methodiek van persoonlijke toekomstplanning het vernoemen waard (‘person centered planning’ cf. Butterworth et al., 1997; O’Brien en O’Brien, 2002). Beide methodieken en invalshoeken zijn er op gericht om het sociaal netwerk – waarbij zowel het natuurlijk netwerk als het professioneel netwerk horen – rond de cliënt te mobiliseren. Uit de succesverhalen blijkt bovendien het onmiskenbaar belang van de steun van sleutelfiguren uit het sociaal netwerk. Het (her)opbouwen en/of benutten van het natuurlijk netwerk kan immers een sterk ondersteunende rol spelen en de rol van het professioneel netwerk beperken. Het is vaak de gezonde wisselwerking tussen sleutelfiguren uit het sociaal netwerk als totaliteit die mee het succes maken van de trajectbegeleiding.
3.3.10. Ervaring opdoen in het regulier circuit tijdens de trajectbegeleiding (‘direct job placement’) Ervaringen opdoen in het reguliere circuit tijdens de trajectbegeleiding wordt bijzonder positief ervaren door participanten en heeft ook duidelijk een positief effect op het traject. Mensen met een ernstige, chronische psychische problematiek hebben immers vaak zeer veel capaciteiten. De ‘pointe’ is dat het soms vooral een lange en lastige zoektocht is om die capaciteiten tot hun recht te laten komen op de arbeidsmarkt. Maar eens participanten hun traject achter de rug hebben en zich ingebed weten in een reguliere werkomgeving met veel sociale contacten, is de investering zeker de moeite waard. Zeer veel mensen die zich aanmelden blijken bovendien net op zoek te zijn naar een nieuwe uitdaging in hun leven, omdat ze dreigen vast te lopen in een stereotiep patroon en dikwijls zwaar worden onderschat als (potentiële) werknemers. Het valt bij hen dan ook niet snel in goede aarde om zonder meer te oriënteren naar het beschermde circuit. Mensen komen net naar ATB en arbeidszorg omdat ze graag nieuwe kansen willen krijgen, om zich bij te scholen en zich verder persoonlijk te ontwikkelen. Bovendien speelt ook het loon dat ze krijgen bij velen een grote rol als symbool voor onder/waardering van hun werk. Werken in het beschermde circuit betekent vaak dat mensen het minimumloon krijgen. Onze
276
Krijtlijnen van recovery-georiënteerde trajectbegeleiding
participanten vertoonden bijgevolg vaak ‘allergische’ reacties ten opzichte van alle voorstellen omtrent oriënteringen, stages en tewerkstellingen die ook maar enigszins ‘ruiken’ naar bezigheid/beziggehouden worden. In recent onderzoek komt naar voor dat de setting waarin cliënten investeren in oriënteringen, stages en tewerkstellingen een zeer bepalende factor is voor succes; ‘direct job placement’ in reguliere werkomgevingen geeft cliënten de openheid om op hun eigen tempo het ijs te breken, vertrouwensbanden te laten groeien, de eventuele intensiteit van ondersteuning uit te klaren en nieuw zelfvertrouwen te winnen (cf. Bond et al., 2001; Secker et al., 2001; Borg & Kristiansen, in press). Bond et al. (2001) vonden in dit opzicht dat: “What the informants strongly portrayed was the centrality of the work setting in their recovery process, if arenas provided flexible, supportive and safe spaces, and signalled that the work done was a contribution.” Ook blijken reguliere werkomgevingen waarin mensen met psychische problemen ingebed raken en zich sociaal geaccepteerd voelen, dikwijls heel bepalend te zijn voor de continuïteit van de job. Onze participanten houden hun job op lange termijn en groeien in hun rol als werknemers, ook vanwege een hogere motivatie.
3.4.
Voorlopige conclusies
In het vervolgonderzoek was het ons doel om kritische factoren te identificeren voor trajectbegeleiding naar werk die mensen met ernstige en chronische psychische problemen naar betaald werk leidt. We brachten succesverhalen van tien zeldzame hoogvliegers retrospectief in kaart, en werkten bij de analyse nauw samen met actieve en ervaren trajectbegeleiders. We kunnen stellen dat er vooral veel potentieel zit in de werk- en vertrouwensrelatie tussen de cliënten en de trajectbegeleiders om het dominant aanwezige psychiatrisch discours te ontgiften en het pathologisch begrip van ‘psychische problemen’ kritisch te deconstrueren. Recovery-georiënteerde trajectbegeleiding h/erkent het proces van ‘recovery’ in die zin dat het doorbreken van taboe en stigma centraal staan in de relatie tussen trajectbegeleider en cliënt. Vooral ondersteuning bieden bij het leren benoemen van beperkingen én eigen mogelijkheden blijkt een opgave te zijn voor trajectbegeleiders als cliënten uit het niemandsland van de psychiatrie komen. Op die manier worden ziekte-inzicht en verregaande zelfkennis van cliënten gestimuleerd. Mensen met psychische problemen zetten in ons onderzoek in de verf dat hun beperking(en) dagelijkse realiteit zijn, maar dat ze dit ook als een inherent deel van hun leven willen en kunnen beschouwen. Ons onderzoek brengt vooral inzichten aan het licht over hun nomadisme als strategie om te overleven. Cliënten moeten dus op elk moment gezien worden als ervaringsdeskundigen en experts over hun eigen leven. Cliënten moeten de kans krijgen hun eigen realiteit te bepalen in dialoog met hun trajectbegeleiders, werkgevers, collega’s en ruimer met hun naaste omgeving. Ze kunnen trajectbegeleiders best zélf informeren over de
277
Hoofdstuk 3
ondersteuning die nuttig is in hun ogen. Recovery wordt bovendien gezien en ervaren als een proces dat dag en nacht kan verschillen van persoon tot persoon. Arbeidstrajectbegeleiding wordt dus best gezien als een levenslang proces van carrièreontwikkeling met eerlijke ups en downs, niet als einddoel op zich. We durven bijgevolg stellen dat er op dit moment een opdracht ligt bij en tussen organisaties die in het netwerk van arbeidstrajectbegeleiding en arbeidszorg actief zijn, zodat er extra ruimte kan gecreëerd worden om het mandaat van trajectbegeleiders van mensen met ernstige, chronische psychische problemen uit te breiden en het werk van trajectbegeleiders op elkaar af te stemmen.
278
Speech van Boris
EPILOOG: Speech van Boris, vrijdag 1 september 2006
In onze verhalen zitten er heel wat rode draden. Alles begint op het moment dat je uit de psychiatrie komt. Eerst en vooral ben je gecrasht. Soms heb je zo’n hevige voorgeschiedenis dat je wel in de psychiatrie moét belanden. Eens je in de psychiatrie belandt, krijg je van de buitenwereld en alle mensen rondom u een label opgeplakt. Je bent ‘psychisch’. De buitenwereld wil een beperking traceren. Ik heb leren omgaan met mijn beperking. De meeste van ons zijn allemaal op onze poten terecht gekomen. Onze succesverhalen zijn misschien verhalen van witte raven. Na veel vallen en opstaan komen we allemaal terecht. In de psychiatrie kennen ze volgens mij maar één middel: platspuiten van zodra je binnen komt, tot je weer buiten gaat. Als je een beetje bijkomt, krijg je therapie voorgeschoteld om u bezig te houden. Afstompend werk dat een averechts effect heeft. En als je buitenkomt, gebruik ik graag het woord zombie. “The curse of the living dead” Je bent voor de rest van uw leven dood op dat moment. Als je buitenkomt, word je volledig aan je lot overgelaten. Als je op zo’n moment per toeval niet de juiste mensen rondom u hebt, kan je bijna niet anders dan hervallen. Terug naar af. Terug naar de psychiatrie. En dan verwonderd zijn dat wij er als mensen niet of nooit uit geraken. In feite moet je een sterke wil hebben, En soms mensen die u een beetje kunnen pushen om uiteindelijk op eigen houtje iets van uw leven te maken. Op eender welk moment dat we uitleg vragen, krijgen we geen woord. Op het moment dat je binnen gaat, weet je niet wat er mankeert. Ze geven maar een summiere uitleg.
279
Epiloog
Ze vergeten dat we achteraf toch alles te weten komen. Ik kwam alles te weten bij mijn derde opname. Toen pas kreeg ik uitleg. En omdat ik zelf op zoek ging. Ik wil weten wat ik zelf mankeer. Een “mankement” is een typisch Gents woord. Dat is omdat mijn leven er met mijn mankement gans anders uitziet. Anders stond ik nu bijna fin de carrière en op een ander niveau. Mijn leven is nu ook rijk op een andere manier. Hoe dan ook, het blijft een ziekte. Met mijn medicatie heb ik nu een stabiel leven opgebouwd met een redelijk normaal psychisch leven. Ik ben niet Boris De Psychische nu. Ik ben Boris De Verschrikkelijke. Ik ben een levensgenieter. Ik was daarvoor ook al een genieter. Ik ben dat gans mijn leven geweest. Ik ga graag eten en drinken en plezier maken met mensen rondom mij. Ik kan heel moeilijk alleen zijn. Ik heb het zelf gekeerd. Ik zocht mensen. Dus mensen zoeken mij. De mensen vertoeven graag in mijn gezelschap. Waarom….? Dat weet ik niet. Misschien omdat ik met een zeer gezonde dosis humor door mijn leven ga. Gemotiveerd. Er zijn in de wereld mensen die het veel slechter hebben dan wij. Het is niet omdat je een mankement hebt dat je niet het beste van uw leven kunt maken. In feite mankeren we allemaal iets. Je komt er sterker uit. Zou dat ander leven een beter leven geweest zijn? Niemand weet, ook ik niet, wat best is.
280
Speech van Boris
Ik zou niet het werk doen dat ik nu doe. Ik zou misschien meer geld verdiend hebben. Maar misschien ook niet. Ik ben een verantwoordelijk man. Ik neem verantwoordelijkheden op mijn werk. Ik heb altijd eergevoel gehad. Als ik iets doe, dan doe ik het goed. En anders doe ik het niet. In de petanque draag ik ook verantwoordelijkheid. Petanque is een stuk van mijn leven. Ik doe het al dertig jaar. Mijn hobby bij uitstek. En mijn vriendenkring is ook mijn leven. Ik heb nooit veel aan mijn broer en zus gehad in mijn leven. Die hebben me vanaf mijn 21 veroordeeld. Ik kan er een heel boek over schrijven. Maar ik heb goede vrienden in de plaats. Geen goede vrienden, fantastische vrienden. ATB heeft voor veel van ons iets betekend. Het komt terug in ons leven maar niet nadrukkelijk. ATB levert goed werk. Ze zetten ons op het goede spoor. Zodat mensen het gevoel krijgen dat ze geholpen worden als het in het leven niet werkt. Als je geen werk hebt in het leven. Je moet toch ook van je leven kunnen genieten. Werk hebben, en een beetje geld hebben om weer buiten te laten rollen. Soms houdt ATB weinig rekening met onze achtergrond. Er zou een uurtje meer tijd aan ons gegeven moeten worden. Dat die mensen ons eens laten praten. Ons laten uitpraten. Ons verhaal telt. Bij ons zit het niet in één probleem. Mijn collega ziet niet goed. Dat is zijn probleem. Klaar en duidelijk. Bij psychische problematiek is het meer een kwestie van levensverhaal.
281
Epiloog
Het is niet éénduidig. Volgens mij worden alle handicaps te veel over dezelfde kam geschoren. Dat is niet goed want in feite… Omdat ik zelf bij ATB werk, wil ik maar zeggen dat onze problematiek zeker niet eenvoudig is. Als je veel hebt meegemaakt, blokkeert een mens soms. Mensen zeggen: bel mij gewoon terug. Maar ik kon niet terugbellen. Ik wou wel maar kon gewoon niet. Ik blokkeerde gewoon. Er ontbreekt tijd in ATB. En dat is ook een mankement op zich. Ik wil graag afsluiten met gevleugelde woorden voor jullie allemaal. In het leven moet je altijd vooruit kijken. Niet achteruit kijken. Maak van uw leven het beste, ook al heb je een mankement. Kijk in de toekomst, leef niet in het verleden. Ik doe het zo, en dan heb ik ook weinig last van het verleden. Elke dag is een nieuwe dag. Een mooie dag om van te genieten. Carpe Diem.
282
Referenties
REFERENTIES Aelvoet, M. & Vandenbroucke, F. (2001). De psyche: mij een zorg?! Geestelijke gezondheidszorg door participatie en overleg (Beleidsnota voor geestelijke gezondheidszorg van Magda Aelvoet, Federaal minister voor Volksgezondheid, Consumentenzaken en Leefmilieu in samenwerking met Frank Vandenbroucke, Federaal Minister voor Sociale Zaken en Pensioenen). Ministerie van Volksgezondheid, Consumentenzaken en Leefmilieu, Brussel. Aspis, S. (1997) Self-advocacy for People with Learning Difficulties: does it have a future? Disability & Society, 12, 4, 647-654. Aspis, S. (1999) What they don’t tell disabled people with learning difficulties, 171-182, in: Corker, S., French, S. (Eds.) Disability Discourse. Open University Press, Buckingham. Atkinson, D., Walmsley, J. (1999) Using Autobiographical Approaches with People with Learning Difficulties. Disability & Society, 14, 2, 203-216. Baez, B. (2002) Confidentiality In Qualitative Research: Reflections on Secrets, Power and Agency. Qualitative Research, 2, 1, 35-58. Atkinson, D. (2005) Research as Social Work: Participatory Research in Learning Disability, British Journal of Social Work, 35, 425-434. Barnes, C., Mercer, G. (2003) Disability. Polity Press, Cambridge. Bayliss, P. (2004) Sam. Paper presented at the British Disability Studies Association 2nd Annual Conference. Lancaster. Belsey, C. (2002) Poststructuralism: A Very Short Introduction. New York: Oxford University Press. Beresford, P. (2000) What Have Madness and Psychiatric System Survivors Got to Do with Disability and Disability Studies? Disability & Society, 15, 1, 167-172. Beresford, P. (2001) Service users, social policy and the future of welfare. Critical Social Policy, 21, 4, 494-512. Besluit van de Vlaamse Regering betreffende Arbeidstrajectbegeleiding voor personen met een handicap, Vlaams Ministerie van Cultuur, Gezin en Welzijn (minister Luc Martens), verschenen in het Staatsblad van 3 december 1996. Bleeker, H., Mulderij, K. (1984) Pedagogiek op je knieën. Aspecten van kwalitatief pedagogisch onderzoek. Boom Meppel, Amsterdam. Bochner, A.P. (2001) Narrative’s Virtues. Qualitative Inquiry, 7, 2, 131-157.
283
Referenties
Bogdan, R., Taylor, S.J. (1989) Relationships with Severely Disabled People: the social construction of humanness. Social Problems, 36, 2, 135-148. Bogdan, R., Biklen, S.K.(1998) Qualitative Research for Education. An introduction to theory and methods. Allyn and Bacon, Boston. Bond GR, Becker DR, Drake RE, Rapp CA, Meisler N, Lehman AF, Bell MD, Blyler CR. Implementing supported employment as an evidence-based practice. Psychiatric Services, 2001; 52:313-322. Booth, T. (1996) Sounds of still voices: issues in the use of narrative methods with people who have learning difficulties, in: Barton, L. (Ed.) Disability & Society: Emerging Issues and Insights. Longman Sociology Series. Booth, T., Booth, W. (1994) Parenting under Pressure: mothers and fathers with learning difficulties. Open University Press, Buckingham. Booth, T., Booth, W. (1996) Sounds of Silence: narrative research with inarticulate subjects. Disability & Society, 11, 1, 55-69. Borg, M., Kristiansen, K. (2004) Recovery-oriented professionals: Helping relationships in mental health services. Journal of Mental Health, 13, 5, 493-505. Borg, M., Kristiansen, K. (2007) Working On The Edge: Everyday life research from Norway on the meaning of work for people recovering in psychosis. Journal of Rehabilitation Research and Development Braidotti, R. (1994) Nomadic Subjects. New York: Colombia University Press. Braidotti, R. (2002) Metamorphoses. Towards a Materialist Theory of Becoming. Cambridge: Polity Press. Braidotti, R. (2004) Op Doorreis. Nomadisch denken in de 21ste eeuw. Amsterdam, Boom. Braidotti, R. (2006) Transpositions. On Nomadic Ethics. Cambridge: Polity Press. Brun, C., Rapp, R.C. (2001) Strengths Based Case Management: Individual’s Perspectives on Strengths and the Case Manager Relationship. Social Work, 46, 3, 278-289. Bruner, J. (1987) Life as narrative. Social Research, 54, 11-32. Butler, J. (1997) The Psychic Life of Power: theories in subjection. Stanford: Stanford University Press. Butterworth, J., Steere, D.E., Whitney-Thomas, J., (1997) Using Person-Centered Planning to Address Personal Quality of Life, 5-23, in: Schalock, R.L., Siperstein, G.N.
284
Referenties
(Eds.) Quality of Life. Volume II. Application for Persons with Disabilities. American Association for Mental Retardation (AAMR), Washington DC. Chamberlin, J. (1997) A Working Definition of Empowerment. Psychiatric Rehabilitation Journal, 20, 4, 43-46. Chamberlin, J. (1998) Speaking Out. Citizenship Rights and Psychiatric Disability. Psychiatric Rehabilitation Journal, 2, 4, 405-408. Chappell, A.L. (1998) Still Out in the Cold: People with Learning Difficulties and the Social Model of Disability. In Shakespeare, T. (Eds.) The Disability Reader. Social Sciences Perspectives. Cassell, London. Claeys, P., Lievens, K. (2003) Zorgcircuits st(r)ikken in netwerken. Ervaringen en dromen vanuit een overlegplatform geestelijke gezondheidszorg. Versie 12.5.2003. Clough, P., Barton, L. (1998) Articulating with difficulty. Research voices in inclusive education. Paul Chapman Publishing, London. Corker, M. (1998) Disability Discourse in a Postmodern World, in: Shakespeare, T. (Ed.) The Disability Reader: social sciences perspectives. Cassell, London. Corker, M. (1999) Differences, Conflations and Foundations: the limits to ‘accurate’ theoretical representation of disabled people’s experience? Disability & Society, 14, 5, 627-642. Corker, S., French, S. (1999) Reclaiming discourse in disability studies, 1-11, in: Corker, M., French, S. (Eds.) Disability Discourse. Open University Press, Buckingham. Corker, M., Shakespeare, T. (2002) Disability/Postmodernity. Embodying Disability Theory. Continuum. London/New York. Corrigan, P. (2004) Don’t Call Me Nuts: an international perspective on the stigma of mental illness. Acta Psychiatrica Scandinavica, 109, 403-404. Cowger, C.D., Anderson, K.M., Snively, C.A. (2006) Assessing Strengths: The Political Context of Individual, Family and Community Empowerment, 93-99, in: Saleebey, D. (Ed.) The Strengths Perspective in Social Work Practice, 4th Edition, Pearson, Boston. Danforth, S. (1997) On What Basis Hope? Modern Progress and Postmodern Possibilities. Mental Retardation, 35, 2, 93-106. Danforth, S. (2001) A Deweyan Perspective on Democracy and Inquiry in the Field of Special Education. Journal of the Association for Persons with Severe Handicaps, 26, 4, 270-280. Davis, C.S. (2006) Sylvia’s Story: Narrative, Storytelling, and Power in a Children’s Community Mental Health System of Care. Qualitative Inquiry, 12, 6, 1220-1243.
285
Referenties
De Brakeleer, J. (2006) Een exploratief onderzoek naar de invloed van een job op de identiteit van personen met een psychische handicap. Scriptie ingediend tot het behalen van licentiaat in de pedagogische wetenschappen, optie Orthopedagogiek, Promotor Prof. Dr. Geert Van Hove, begeleidster Lic. Griet Roets. Deegan, G. (2003) Discovering Recovery. Psychiatric Rehabilitation Journal, 26, 4, 368376. Deleuze, G., Guattari, F. (1987) Mille Plateaux Capitalisme et Schizophrenié 2. Paris: Ed. De Minuit. Devlieger, P., Rusch, F., Pfeiffer, D. (2003) Rethinking Disability. The Emergence of New Definitions, Concepts and Communities. GARANT, Leuven/Apeldoorn. Doloughan, F.J. (2006) Narratives of Travel and the Travelling Concept of Narrative: Genre Blending and the Art of Transformation, 134-144, in: M. Hyvärinen, A. Korhonen, J. Mykkänen (Eds.) The Travelling Concept of Narrative, Studies across Disciplines in the Humanities and Social Sciences 1, Helsinki: Helsinki Collegium for Advanced Studies. Ducket, S. P. (2000) Disabling Employment Interviews: warfare to work. Disability & Society, 15, 7, 1019-1039. Farkas, M. (1996) Recovery, Rehabilitation, Reintegration: words vs. meaning. WAPR Bulletin, 8, 4, 6-8. Ferguson, P.M., Ferguson, D.L., Taylor, S.J. (1992) Interpreting Disability. A qualitative reader. Teachers College Press, New York. Ferguson, P.M., Ferguson, D.L. (1995) The interpretivist view of special education and disability: the value of telling stories, in: T. M. Skrtic (Ed.) Disability and Democracy. Reconstructing (special) education for postmodernity. Teachers College Press, New York. Ferguson, D.L., Ferguson, P.M. (2000) Qualitative Research in Special Education: notes toward an open inquiry instead of a new orthodoxy? JASH, 25, 3, 180-185. Foucault, M. (1965) Madness and civilization. Random House, New York. Foucault, M. (1978) The History of Sexuality, Volume I. New York: Vintage Books. Freire, P. (1972) Pedagogie van de Onderdrukten. Anthos, Baarn. Goffman, E. (1961). Asylums. Essays on the Social Situation of Mental Patients and Other Inmates. Penguin Books, Middlesex. Goodley, D. (1996) Tales of Hidden Lives: a critical examination of life history research with people who have learning difficulties. Disability & Society, 11, 3, 333-348.
286
Referenties
Goodley, D. (1998) ‘Stories about writing stories’: Reappraising the notion of the ‘special’ informant with learning difficulties in life story research. In Clough, P., Barton, L. (Eds.) Articulating with difficulty. Research voices in inclusive education. Paul Chapman Publishing, London. Goodley, D. (1999) Disability Research and the “Researcher Template”: Reflections on Grounded Subjectivity in Ethnographic Research. Qualitative Inquiry, 5, 1, 24-46. Goodley, D. (2000a) Self-advocacy in the Lives of People with Learning Difficulties: the politics of resilience. Open University Press, Buckingham. Goodley, D. in collaboration with Downer, J., Burke, P., Kershaw, J., Page, L., Souza, A. (2000b) Collecting the Life Stories of self-advocates: crossing the boundary between researcher and researched, 159-176, in: Brigham, L., Atkinson, D., Jackson, M., Rolph, S., Walmsley, J. (Eds.) Crossing Boundaries. Change and Continuity in the History of Learning Disability. BILD Publications,Plymouth, UK. Goodley, D. (2001) ‘Learning Difficulties’, the Social Model of Disability and Impairment: challenging epistemologies. Disability & Society, 16, 2, 207-231. Goodley, D., Lawthom, R., Clough, P., Moore, M. (2004) Researching Life Stories. Method, theory and analyses in a biographical age. RoutledgeFalmer, London/New York. Goodley, D., Van Hove, G. (2005) Another Disability Studies Reader? People with Learning Difficulties and a Disabling World. Antwerpen/Apeldoorn: Garant. Goodley, D. (2005) Self-advocacy: forming reliable alliances. Paper presented at the ASSID 40th Annual Conference, 10th October 2005, Auckland, Aotearoa. Goodley, D., Roets, G. (in press) Impairment Talk in Disability Studies: Against Compromise. Submitted. Haraway, D. (1991) Simians, Cyborgs and Women: the Reinvention of Nature. London: Free Association Books. Heene, L., Van Hove, G. (1998a) ArbeidsTrajectBegeleiding: evaluatie van een experiment. Rapport I: Onderzoeksresultaten. Niet gepubliceerd document, Universiteit Gent, Vakgroep Orthopedagogiek. Heene, L., Van Hove, G. (1998b) ArbeidsTrajectBegeleiding: evaluatie van een experiment. Rapport II: Beleidsaanbevelingen. Niet gepubliceerd document, Universiteit Gent, Vakgroep Orthopedagogiek. Hoogendam, S., & Vreenegoor, E. (2002). Intensief casemanagement & complexe meervoudige problemen. Bussum: Coutinho.
287
Referenties
Jacobson, N., Greenley, D. (2001) What Is Recovery? A Conceptual Model and Explication. Psychiatric Services, 52, 4, 482-485. Kal, D. (2001) Kwartiermaken: Werken aan ruimte voor mensen met een psychiatrische achtergrond. Boom, Meppel. Kiernan, W.E., Marrone, J. (1997) Quality of Work Life for Persons with Disabilities: Emphasis on the Employee, 63-77, in: Schalock, R.L., Siperstein, G.N. (Eds.) Quality of Life. Volume II. Application for Persons with Disabilities. American Association for Mental Retardation (AAMR), Washington DC. Knapen, J. & Van Holsbeke, J (1997). Een masterplan voor de organisatie en inhoudelijke vernieuwing van de geestelijke gezondheidszorg. Situering van en toelichting bij twee adviezen van de nationale raad voor ziekenhuisvoorzieningen. Hospitalia, 41(4), 148-154. Knox, M., Mok, M., Parmenter, T.R. (2000) Working with the Experts: collaborative research with people with an intellectual disability. Disability & Society, 15, 1, 49-61. Kristiansen, K. (2005a) Owners of chemistry, hope and evidence. In: Gustavsson, A., Sandvin, J., Traustadóttir, R., Tossebro, J. (Eds.) Resistance, Reflection and Change. Nordic Disability Research. Studentlitteratur, Lund. Kristiansen, K. (2005b) Madness, Badness and Sadness: ontology control in ‘mental health land’, chapter 16, in: Kristiansen, K., Traustaddóttir, R. (Eds.) Gender and Disability Research in the Nordic Countries. Studentliteratur, Lund. Kroon, H. (1996). Groeiende zorg: ontwikkeling van case management in de zorg voor chronisch psychiatrische patiënten. Utrecht: Nederlands Centrum Geestelijke Volksgezondheid. Lather, P. (1991) Getting Smart. Feminist Research and Pedagogy with/in the Postmodern. New York: Routledge. Lawrence-Lightfoot, S., Davis, J. H. (1997) The Art and Science of Portraiture. JosseyBass Publications: San Francisco. Lewis, B. (2000) Psychiatry and Postmodern Theory. Journal of Medical Humanities, 21, 2, 71-84. Lissens, G., Verbeek, A., Lievens, J., Marroyen, P., Eeckhout, D. (2002) Geestelijke gezondheidszorg en arbeidszorg. Hospitalia, 3, 126-132. Maes, B., Bruyninckx, W., & Goffart, K. (2003). Trajectbegeleiding voor personen met een handicap. Acco, Leuven/Leusden.
288
Referenties
McLellan, A.T., Hagan, T.A., Levine, M., Meyers, K., Gould, F., Bencivengo, M. et al. (1999). Does clinical case management improve outpatient addiction treatment? Drug and Alcohol Dependence, 55, 91-103. McNamarra, J. (1996) Out of Order: madness is a feminist and a disability issue, 194205, in: Morris, J. (Ed.) Encounters with Strangers Feminism and Disability. Women’s Press, London. Michon, H.W.C., van Weeghel, J. (1995) De werking van De Schalm: een evaluatieonderzoek naar een arbeidsrehabilitatieprogramma. Tijdschrift voor Psychiatrie, 37, 5. Michon, H., Ten Cate, P. van Erp, N. (1999). Arbeidsintegratie van mensen met ernstige psychische beperkingen binnen bedrijven. Aandachtspunten voor werkgevers. Trimbos Instituut, Utrecht. Miller, A.B., Keys, C.B. (1996) Awareness, Action and Collaboration. How the Selfadvocacy Movement is Empowering for Persons with Developmental Disabilities. Mental Retardation, 34, 5, 312-319. Moore, M. (2000) Insider Perspectives on Inclusion. Raising voices, raising issues. Philip Armstrong Publications, Sheffield. Moxley, D. (1989). The practice of case management (Sage Human Services Guides Vol. 58). Sage publications, Newbury Park. O’Brien, J., O’Brien, C.L. (2002) Implementing person-centered planning. Voices of experience. Inclusion Press. Parker, I. and the Bolton Discourse Network (1999) Critical Textwork: an introduction to varieties of discourse and analysis. Open University Press, Buckingham. Pfeiffer, D. (2003) The Disability Studies Paradigm, 95-106 in: Devlieger, P., Rusch, F., Pfeiffer, D. (Eds.) Rethinking Disability. The Emergence of New Definitions, Concepts and Communities. GARANT, Leuven/Apeldoorn. Pumpian, I., Fisher, D., Certo, N., Smalley, K.A. (1997) Changing Jobs: An Essential Part of Career Development. Mental Retardation, 35, 1, 39-48. Rapp, R.C. (2006) Strengths-Based Case Management: Enhancing treatment for persons with severe substance abuse problems, 128-140, in: Saleebey, D. (Ed.) The Strengths Perspective in Social Work Practice, 4th Edition, Pearson, Boston. Rinehart, R.E. (2006) The “Eddie Scissons Syndrome” and Fictionalized Public Confessionals. Embellishment, Storytelling, and Affecting Audience in Recall Narrative. Qualitative Inquiry, 12, 6, 1045-1066. Rioux, M.H. (1997) Disability: the place of judgement in a world of fact. Journal of Intellectual Disability Research, 41, 2, 102-111.
289
Referenties
Roberts, M. (2005) The production of the psychiatric subject: power, knowledge and Michel Foucault. Nursing Philosophy, 6, 33-42. Roets, G., Van Hove, G. (2003) ‘The Story of Belle, Minnie, Louise & the Sovjets. Throwing light on the dark side of an institution. Disability & Society, 18 (5), 599-624. Roets, G., Ramboer, I., Verstraeten, M., Demaagd, M., Van Hove, G., Vanderplasschen, W. (2005) Op zoek naar werk mét mensen met psychische problemen. Verslag van een vooronderzoek in de Provincie Oost-Vlaanderen. Orthopedagogische Reeks, 22. Roets, G. (2006) Cartographies of Feminist Nomadic Epistemologies: exploring Marie’s lived experiences of self-advocacy. Paper presented at the British Disability Studies Association 3rd Annual Conference. Lancaster. Roets, G., Goedgeluck, M. (2007) Daisies On The Road. Tracing the political potential of our postmodernist feminist approach to life story research. Qualitative Inquity, 13 (1): 58-84. Roets, G., Kristiansen, K., Van Hove, G., Vanderplasschen, W. (2007) Living Through Exposure To Toxic Psychiatric Orthodoxies. Exploring Narratives of Survivors who are Seeking Employment in The Open Labour Market. Disability & Society, 22 (3). Roets, G., Reinaart, R., Van Hove, G. (in press) Intersecting The Disciplinary Character of Gender Studies and Disability Studies: Discovering a sense of nomadic subjectivity throughout Rosa’s Life Story. Submitted to Journal of Gender Studies. Roets, G., Adams, M., Adams, R., Adams, L. (forthcoming) The Pointer Sisters. Drawing cartographies of nomadic epistemologies of ‘learning difficulties’. Submitted to Journal of Contemporary Ethnography. Russinova, Z. (1999) Providers’ Hope-Inspiring Competence as a Factor Optimizing Psychiatric Rehabilitation Outcomes. Journal of Rehabilitation, 16, 4, 50-57. Saleebey, D. (1997) The Strenghts Perspective in Social Work Practice. Longman Publishers, USA. Saleebey, D. (2006) The Strengths Perspective in Social Work Practice, 4th Edition, Pearson, Boston. Samenwerking Psychiatrische Initiatieven Limburg - SPIL (2004) Zorgvernieuwing in de GGZ: ‘Activering’ – ‘Begeleiding van psychiatrische patiënten in de thuissituatie’. Verslag van studiedag 17 juni 2003. SAMHSA (Substance Abuse and Mental Health Services Administration) (1998). Comprehensive case management for substance abuse treatment (Treatment Improvement Protocol (TIP) Series 27). Rockville: US Department of Health and Human Services, Center for substance abuse treatment.
290
Referenties
Secker, J., Membrey, H., Grove, B., Seebohm, P. (2002) Revovering from Illness or Recovering your Life? Implications of Clinical versus Social Models of Recovery from Mental Health Problems for Employment Support Services. Disability & Society, 17, 4, 403-418. Shakespeare, T. (2000) Coral & Pearls. Bill Quay. Siegal, H.A., Rapp, R.C., Kelliher, C.W., Fisher, J.H., Wagner, J.H., & Cole, P.A. (1995). The strengths perspective of case management: a promising inpatient substance abuse treatment enhancement. Journal of Psychoactive Drugs, 27(1), 67-72. Skrtic, T.M. (1995) Disability and Democracy. Reconstructing (special) education for postmodernity. Teachers College Press, New York. Taylor, S.J., Bogdan, R., Lutfiyya, Z.M. (1995) The Variety of Community Experience: qualitative studies of family and community life. Paul Brookes Publishing, Baltimore. Taylor, S.J. (1996) Disability Studies and Mental Retardation. Disability Studies Quarterly, 16, 3, 4-13. Tregaskis, C., Goodley, D., (2005d) 'Towards a relational model of research: exploring the disabled/non-disabled interface', International Journal of Social Research Methodology, vol.8(5), 363-374. Van Audenhove, C., Jordens, K., Van den Troost, A. (Eds.) Ontwikkeling en evaluatie van een methodiek van arbeidstrajectbegeleiding voor psychiatrische patiënten: E.C.HO.project (European Community Horizon). GARANT, Leuven/Apeldoorn. Vandenbempt, K. (2001). Casemanagement: “de nieuwe kleren van de keizer” ? Cliëntoverleg tussen systeemoplossing en zorginhoudelijke ontwikkeling: een literatuurstudie. Leuven: Hoger Instituut voor de Arbeid (HIVA). Vanderplasschen, W., Lievens, K., Broekaert, E. (2001) Implementatie van een methodiek van case management in de drughulpverlening. Orthopedagogische Reeks Gent, OOBC vzw, Nr. 14. Vanderplasschen, W. (2004). Implementation and evaluation of case management for substance abusers with complex and multiple problems. Orthopedagogische reeks, OOBC vzw, Nr. 17. Gent: Universiteit Gent, Vakgroep Orthopedagogiek. Vanderplasschen, W., Wolf, J., Rapp, R.C., & Broekaert, E. (2005). Is Case Management an Effective and Evidence Based Intervention for Helping Substance Abusing Populations? In M. U. Pedersen, V. Segraeus & M. Helleman (Eds.) Between "Evidence Based Practice? Challenges in Substance Abuse Treatment. Helsinki: NADpublication 47, 137-155.
291
Referenties
Vanderplasschen, W. & Wolf, J. (2005). Case management bij drugsverslaafden: ABC voor implementatie en praktijk. Verslaving: Tijdschrift over Verslavingsproblematiek, 1, 66-78. Vanderplasschen, W., Lievens, K., Roets, G. (2006) Opvang en behandeling van kinderen en jongeren en van volwassenen met verstandelijke beperkingen binnen de geestelijke gezondheidszorg, in: Vanderplasschen, W., Vandevelde, S., Claes, C., Broekaert, E., Van Hove, G. (Eds.) Orthopedagogische werkvelden in beweging: organisatie en tendensen. Garant: Antwerpen/ Apeldoorn. Verenigde Naties (1991) “Principles for the protection of persons with mental illness and the improvement of mental health care”. Official Records of the General Assembly, Forty-sixth Session, Supplement No. 49 (A/46/49), vol. 1, chap. VII, General Assembly resolution 46/119 of 17 December 1991 < http://www.unhchr.ch/html/menu3/b/68.htm>. van Drenth, A. (2007) Caring Power and Disabled Children: The rise of the educational élan in the United States and Europe, in particular in Belgium and the Netherlands, in Gabel, S., Danforth, S. (Eds.) International Handbook on Disability Studies in Education. Van Hove, G. (1999) Coöperatief Onderzoek met personen met een verstandelijke handicap. Tijdschrift voor Orthopedagogiek, Kinderpsychiatrie en Klinische Kinderpsychologie, 24, 24-33. Van Hove, G. (2000) Nieuwe tendensen in de orthopedagogiek. Anders werken met mensen met een verstandelijke handicap: emancipatie of empowerment? Gewoon weer opnemen van gemiste kansen of complete revolutie? in: Broekaert, E. (Ed.) Bijzondere Orthopedagogiek. Garant, Leuven. Van Hove, G., Roets, G. (2000). ‘Empowerment’ en volwassenen met een verstandelijke beperking, Tijdschrift voor Orthopedagogiek, 39, 12, 41-52. Van Hove, G., Roets, G., Goodley, D. (2005) Disability Studies: about relationships, power and knowing as form of participation, in: Goodley, D., Van Hove, G. (Eds.) Another Disability Studies Reader? People with Learning Difficulties and a Disabling World. GARANT, Leuven/Apeldoorn. van Riet, N. & Wouters, H. (1996). Casemanagement: een leer- en werkboek over de organisatie en coördinatie van zorg-, hulp- en dienstverlening. Van Gorcum, Assen. Van Weeghel, J. (1997) Voorwoord, 11-14, in: Van Audenhove, C., Jordens, K., Van den Troost, A. (Eds.) Ontwikkeling en evaluatie van een methodiek van arbeidstrajectbegeleiding voor psychiatrische patiënten: E.C.HO.-project (European Community Horizon). Garant, Leuven/Apeldoorn. Van Weeghel, J., Michon, H. (2001) Opnieuw aan het Werk: Arbeidsrehabilitatie van mensen met ernstige psychische problemen. Sociale Interventie, 1.
292
Referenties
Vermoesen, E., Bouwen, A., Plessers, M. (2001) Zorgfunctie activering: een eerste oriëntering. Tijdschrift voor hulpverleners in de geestelijke gezondheidszorg, 77, 5, 241-350. Von Grumbkow, J., Ramaekers, E., (2001). Vertrouwen: de cruciale factor in trajectbegeleiding. Samenvatting van een onderzoeksverslag. Verenigde Naties (1991) “Principles for the protection of persons with mental illness and the improvement of mental health care”. Official Records of the General Assembly, Forty-sixth Session, Supplement No. 49 (A/46/49), vol. 1, chap. VII, General Assembly resolution 46/119 of 17 December 1991 < http://www.unhchr.ch/html/menu3/b/68.htm>. Whitley, R., Crawford, M. (2005) Qualitative Research in Psychiatry. Can J Psychiatry, 50, 2, 108-114. Wilson, A., Beresford, P. (2002) Madness, Distress and Postmodernity: Putting the Record Straight. 143-158, in: Corker, M., Shakespeare, T. (Eds.) Disability/Postmodernity. Embodying Disability Theory. Continuum, London/New York. Wolf, J. (1995). Zorgvernieuwing in zorgvernieuwingsprojecten. Utrecht: Volksgezondheid.
de GGZ: Nederlands
Evaluatie van achttien Centrum Geestelijke
Woods, P. (1999) Successful Writing for Qualitative Researchers. Routledge, London. Wykes, T. (2003) Blue Skies in the Journal of Mental Health? Consumers in Research – Editorial. Journal of Mental Health, 12, 1, 1-6. Ziguras, S.J., & Stuart, G.W. (2000). A meta-analysis of the effectiveness of mental health case management over 20 years. Psychiatric Services, 51, 1410-1421.
293