Wil Duitsland terugkeren van de derde weg? Philippe Van Parijs De Morgen 23 mei 2012, pp. 8-9
Philippe Van Parijs is professor aan de Université de Louvain (Hoover-leerstoel voor Economische en Sociale Ethiek) en aan de Rechtenfaculteit van de Oxford-universiteit. Oud-kanselier Gerhard Schröder was onlangs in Brussel om er de balans van zijn diepgaande hervorming van de Duitse welvaartstaat te bespreken. Van Parijs werd door het Royal Egmont Institute for International Relations gevraagd hem van repliek te dienen. 8 juni 1999. Na een oppositiekuur van bijna twee decennia zijn Tony Blair en Gerhard Schröder in het Verenigd Koninkrijk en de Duitse Bondsrepubliek aan de macht. Ze publiceren samen een document met de titel "The Third Way". Het ambieert de contouren te schetsen van een geloofwaardig alternatief voor zowel het neoliberalisme als een sociaaldemocratie die ze te conservatief vinden. Een alternatief dat Europees links eindelijk in staat zal stellen om de uitdaging van de mondialisering aan te gaan. Nog meer dan de politiek van New Labour zal de diepgaande hervorming van de Duitse sociale staat door de tweede regering Schröder (2002-2005) deze modernisering van de Europese sociaaldemocratie gestalte geven. De hervorming, officieel "Agenda 2010" genoemd, staat beter bekend als "Hartz IV", naar het laatste en belangrijkste van vier hervormingspakketten uitgewerkt door een commissie onder leiding van Peter Hartz, de directeur Human Resources van Volkswagen. Ze lokte in heel Duitsland protestbewegingen uit. Ze veroorzaakte zelfs een breuk in Gerhard Schröders eigen partij. En ze heeft ongetwijfeld ook bijgedragen tot de nederlaag van Schröder in de vervroegde federale verkiezingen van november 2005. Agenda 2010 bestaat uit een complex geheel van maatregelen, met als belangrijkste: 1. de inkrimping van de duur van de werkloosheidsuitkeringen van 32 naar 12 maanden, 2. de vergemakkelijking van het ontslag van bepaalde categorieën werknemers, 3. de samensmelting van de twee oude bijstandsstelsels tot één enkel, dat de werklozen sterker dan vroeger onder druk zet om werk te zoeken en te aanvaarden, en 4. de mogelijkheid om een werkloosheidsuitkering geheel of gedeeltelijk met een laag betaalde baan te combineren.
Welke gevolgen hebben deze maatregelen gehad? Ik zal er hier slechts een
1
vermelden. Uit een OESO-rapport van december 2011 blijkt dat in geen enkel ander groot land van de OESO in het voorbije decennium de ongelijkheid zo sterk is toegenomen als in Duitsland. De inkomens waren in Duitsland lange tijd gelijker verdeeld dan in Frankrijk, maar sinds 2003 is de situatie omgekeerd. De verdeling van de primaire inkomens is in Frankrijk nog altijd ongelijker dan in Duitsland, maar — hoe paradoxaal ook — de welvaartstaat van Chirac en Sarkozy herverdeelt veel meer van de rijken naar de armen dan de Duitse welvaartstaat na Gerhard Schröder. Toch hebben we goede redenen om de kanselier proficiat te wensen, tenminste als het over niets anders gaat dan de competitiviteit van de Duitse economie. Gerhard Schröder heeft immers gelijk wanneer hij de relatief lage werkloosheid in zijn land, en de meer dan comfortabele situatie in termen van handelsbalans, staatsfinanciën en de rente op de overheidsschuld voor een groot gedeelte aan zijn hervormingen toeschrijft.
Een helse spiraal Helaas hebben die ontegensprekelijke verbeteringen onvermijdelijk een impact op de handelspartners van Duitsland. Een competitiever Duitsland betekent noodzakelijk dat die partners het moeilijker krijgen om hun eigen producten in Duitsland, op andere markten en zelfs in eigen land aan de man te brengen. De regels van de eenheidsmarkt beletten de Europese partners echter om met protectionistische maatregelen op die toestand te reageren (en er zijn genoeg economische argumenten om te verklaren dat zulks een goede zaak is). Nog belangrijker: de invoering van een gemeenschappelijke munt verhindert de lidstaten van de eurozone om zich soepel aan de relatieve daling van hun competitiviteit aan te passen door hun munt te devalueren. Het Verenigd Koninkrijk kan dat wel, en heeft het pond sterling sinds de lancering van de euro met ongeveer twintig procent in waarde laten dalen. Volgens sommige — vooral Amerikaanse —economen waaronder Paul Krugman is dat onvermogen om te devalueren een handicap en zelfs de reden waarom de euro economisch gezien een grote blunder was. Om de kern van hun argument te begrijpen volstaat het ons de volgende vraag stellen: hoe zijn de Verenigde Staten erin geslaagd om al twee eeuwen lang ondanks een gemeenschappelijke munt met de sterk verschillende economische evoluties van hun staten te kunnen leven? Ze hebben dat in essentie kunnen doen dankzij twee krachtige mechanismen die een groot gedeelte van de verschillen automatisch compenseren. Het eerste is de migratie van de minder welvarende naar de meer welvarende staten. Het tweede is het mechanisme van de financiële transfers over de staatgrenzen, dankzij een voornamelijk op federaal niveau georganiseerde directe fiscaliteit en sociale zekerheid. Maar, zegden de economen die de mislukking van de euro voorspelden, in Europa zijn dergelijke mechanismen bijna onbestaande. Enerzijds is de migratie tussen de 2
lidstaten van de EU veel bescheidener (nu ongeveer zeven keer kleiner dan in de VS) en maken de taalverschillen het onwaarschijnlijk dat ze beduidend zou toenemen. Anderzijds werd volgens de toenmalige schattingen een daling van het BBP van een staat van de VS voor 40 % door een automatische aanpassing van de netto transfers gecompenseerd, terwijl de automatische compensatie binnen de EU nog geen 1 % bedraagt. Dat dubbele en grote verschil, zeggen de critici van de euro, zal fataal blijken. Want wanneer een belangrijke economie, bijvoorbeeld Duitsland, haar competitiviteit tegenover de andere landen sterk verbetert, zullen de andere snel geconfronteerd worden met een handelstekort en een dreigende werkloosheid. Net als de staten van de VS zullen zij niet kunnen reageren door hun munt te devalueren. Maar anders dan die staten, kunnen zij er niet op rekenen dat de migratie van grote aantallen werklozen naar meer welvarende staten de schok zal verzachten. En bij gebrek aan een sociale zekerheid op Europese schaal, moeten ze geen beduidende financiële compensatie vanwege de meer competitieve landen verwachten. In Europe helpt de sociale zekerheid niet om een crisis in een lidstaat op te vangen. Ze maakt ze integendeel erger, want de dalende belastinginkomsten en de stijgende sociale uitgaven ondermijnen de nationale begroting, zodat de groeiende overheidsschuld – met argusogen in de gaten gehouden door de ratingbureaus – de toestand nog meer onhoudbaar maakt. Wat kunnen landen met een veel lagere productiviteit dan Duitsland in deze context doen? Ze hebben weinig keuze. Ze moeten abrupter en brutaler doen wat Agenda 2010 in Duitsland heeft gedaan: de soms al erg relatieve gulheid van hun sociale zekerheid terugschroeven, de arbeidsmarkt flexibeler maken, een groot aantal werkenden in de precariteit dringen en de ongelijkheid tussen de gezinnen beduidend vergroten. En wanneer die landen met ontslagen, ontmantelingen, pijnlijke hervormingen, volksprotesten en politieke crisissen moeizaam hun handelsbalans hebben hersteld, zal Duitsland, bang om weer “de zieke man Europa” te worden, noodgedwongen de buikriem nog wat verder aanhalen om zijn competitiviteit te verbeteren.
Utopisch durven zijn De bovenstaande analyse is een vereenvoudiging op basis van hypothesen die nuancering verdienen. Ze vertrekt van hypothesen die nuancering verdienen. Maar in haar geheel is ze degelijk genoeg om te mogen oordelen dat de impact van Agenda 2010 op de eurozone helemaal niet rooskleurig is. Degelijk genoeg om aan te nemen dat we in een helse spiraal gevangen zitten als we het roer niet radicaal omgooien. Maar dat kunnen we, en Gerhard Schröder heeft zelf de weg gesuggereerd.
3
Van deze weg zal ik twee aspecten vermelden, naar mijn gevoel de belangrijkste en ook de radicaalste. Eerst moeten we erkennen dat er geen duurzame eurozone kan bestaan zonder een sociale bescherming die gedeeltelijk op het niveau van de Europese Unie of toch ten minste van de eurozone gefinancierd wordt. Gerhard Schröder heeft ons die koers aangewezen toen hij onomwonden verklaarde dat de Europese Unie een Transferunion is, en dat we geen gemeenschappelijke monetaire ruimte kunnen hebben zonder een gemeenschappelijk economisch en sociaal beleid. Maar het moet duidelijk zijn dat de leefbaarheid van onze monetaire unie transfers veronderstelt die veel verder gaan dan garanties van overheidsschulden, noodhulp, investeringssteun of zelfs een Finanzausgleich tussen de nationale begrotingen. Alleen interpersoonlijke transfers over de staatsgrenzen, zoals in de VS of de Bondsrepubliek, kunnen de leefbaarheid verzekeren. Dat is het eerste kenmerk. Maar welke vorm kunnen die transfers krijgen? Op de schaal van de EU of de eurozone georganiseerde en gefinancierde personenbelastingen, pensioenstelsels, werkloosheidsuitkeringen, werkgelegenheidssubsidies enz., zijn op Europees niveau ondenkbaar. Het stelsel van interpersoonlijke transfers dat de leefbaarheid van de eurozone zal verzekeren, moet veel eenvoudiger, veel grover zijn. Het mag bovendien niet uitsluitend op de werklozen gericht zijn, om te voorkomen dat zij in een afhankelijkheidsval verzanden. Naar het voorbeeld van Hartz IV zullen ook werknemers met een laag loon recht op een uitkering moeten hebben. Te gelijker tijd moet men de perverse gevolgen voorkomen waarop Gerhard Schröder zelf wijst: we mogen niet toelaten dat de werkgevers het systeem misbruiken om goedkope arbeidskrachten te verplichten om precair werk te aanvaarden dat geen opleiding aanbiedt of vooruitzicht op verbetering. We zullen dus een systeem tot stand moeten brengen – als sokkel, niet als vervanging van de nationale stelsels – dat sterk lijkt op een voorstel dat in Duitsland, precies als reactie op Hartz IV, de jongste jaren de wind in de zeilen heeft: een onvoorwaardelijk basisinkomen waarop men recht heeft wanneer men werkloos is en dat men behoudt wanneer men werk aanvaardt. Net als Harz IV kan een dergelijk systeem als een subsidiëring van betaald werk worden beschouwd, maar met het grote verschil dat (potentieel) werkenden er onvoorwaardelijk aanspraak op kunnen maken. Ze verkeren dan in een positie waarin ze laag betaald werk kunnen aanvaarden als het echte opleidingskansen biedt, en kunnen weigeren als het slechts vermomde slavernij is, pure uitbuiting door de werkgever van de kwetsbaarheid van de werknemer. Zijn een basisinkomen voor alle Europese burgers en, meer algemeen, een stelsel van transnationale interpersoonlijke transfers, geen utopieën? Natuurlijk, maar nog niet zo lang geleden waren ook de Europese Unie zelf en de gemeenschappelijke munt loutere utopieën. Vandaag is het onze plicht nieuwe utopieën te bedenken en waar te maken. Als we daar niet in geloven, als we daar niet aan werken, leggen we ons neer bij
4
het somberste scenario, het scenario dat ons nu aan het wurgen is. Ik geloof dat we economische welvaart en sociale rechtvaardigheid beter met elkaar kunnen verzoenen. Maar om dat te doen, moeten we de realiteit onder ogen zien, de diepste oorzaken van de crisis van de eurozone onder ogen zien en de moed opbrengen om radicale oplossingen te vinden – de enige die ons kunnen redden. En vooral moeten we de moed hebben om het egoïstische populisme en de kortzichtige publieke opinie te trotseren om het moreel noodzakelijke politiek mogelijk te maken.
5