Wijzigingsplan i.c. bestemmingsplan "Hurdegaryp, Fûgelweide (wijzigen bestemming Maatschappelijk Onderwijs naar Wonen)
2014
NL.INRO.0737.13BPIIWP02
Toelichting Wijzigingsplan i.c. Bestemmingsplan "Hurdegaryp, Fugelweide (nieuwbouw woningen)”
1 Inleiding Er is medewerking gevraagd aan de bouw van 14 twee-onder-één-kapwoningen op het terrein van de voormalige basisschool aan de Fûgelweide te Hurdegaryp. In hoofdstuk 2 wordt het planologische beleidskader geschetst op gemeentelijk niveau. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de ruimtelijke en functionele karakteristiek van het gebied. Hoofdstuk 4 behandelt de relevante omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 en 6 komen achtereenvolgens de juridische planopzet en de uitvoerbaarheid aan de orde.
2 Beleidskader Aan het betreffende perceel is in het geldende bestemmingsplan "Hurdegaryp 2010" de bestemming
"Maatschappelijk
-
onderwijs"
toegekend.
Verder
rust
er
een
wijzigingsbevoegdheid ex artikel 3.6 Wro op deze bestemming. Door toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid kan de bestemming worden gewijzigd in 'Wonen -B1', Wonen - C1' en 'Tuin' alsmede de oppervlakte van de bouwvlakken worden vergroot, dan wel de ligging van het aangegeven bouwvlak wordt gewijzigd, mits: 1. de te bouwen woningen in overeenstemming zijn met het, op moment van wijziging vigerende gemeentelijk en provinciaal woningbouwbeleid met in achtneming van de aanwezige, juridisch geregelde woningbouwcapaciteit in hurdegaryp; 2. de geluidsbelasting van de geluidsgevoelige objecten niet hoger is dan de geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grneswaarde; 3. rekening wordt gehouden met de structuur en het karakter van de omgeving (dorpskern, dorpsuitlopers of landelijk gebied) en de oppervlakte, de ligging en de afmetingen van de gebouwen op de aangrenzende bouwpercelen.
3 Beoordeling 3.1 Project Het project heeft betrekking op het wijzigen van de bestemming en de ligging van het bouwvlak ten behoeve van de realisering van 14 twee-onder-één-kapwoningen op het terrein van de voormalige basisschool aan de Fûgelweide te Hurdegaryp.
3.2 Ruimtelijke inpasbaarheid Ad. 1. Wat betreft het wonen geldt dat Hurdegaryp met name de plaatselijke woningbehoefte kan opvangen, dat wil zeggen de reeële woningbehoefte die voorkomt uit de directe omgeving van het dorp zelf. Vanwege de ligging in het bundelingsgebied kan in Hurdegaryp naast de opvang van de plaatselijke woningbehoefte woonkwaliteit worden worden ontwikkeld aanvullend op het woningaanbod in Leeuwarden. Daarnaast zijn er voor Hurdegaryp als treinkern extra contingenten beschikbaar. Woningbouw in de nabijheid van treinstations draagt duurzaam bij aan het terugbrengen van het autogebruik. De inbreidingslocaties in Hurdegaryp (waaronder de locatie Fûgelweide) zijn geïntegreerd in het gemeentelijk woningbouwprogramma 2008 - 2016. Ad. 2. Op
basis
van
de
berekeningsresultaten
(zie
bijlage
1,
akoestisch
onderzoek
wegverkeerslawaai woningen Fûgelweide Hurdegaryp) blijkt dat op geen van de nieuw te realiseren bouwvlakken de voorkeursgrenswaarde van 48 dB als gevolg van het wegverkeer op de Westeromwei wordt overschreden. Er hoeven dan ook geen hogere waarde te worden vastgesteld. Omdat er in onderhavig geval geen hogere waarde hoeven te worden vastgesteld, dient het plan slechts te voldoen aan de basiseis artikel 3.2 waarbij een minimale geluidwering van 20 dB wordt geëist. De hoogste berekende gecumuleerde waarde bedraagt 51 dB. Pas bij een berekende waarde van meer dan 53 dB zijn mogelijk aanvullende gevelmaatregelen noodzakelijk. Omdat de berekende geluidbelasting lager is, kan met de minimale geluidwering van 20 dB het binnenniveau van 33 dB voldoende worden gewaarborgd. Ad. 3. Het terrein is gelegen in een woonwijk en zal mede daarom worden herontwikkeld voor de bouw van woningen.
3.3 Functionele inpasbaarheid De betreffende locatie ligt in een wijk met hoofdzakelijk woonbestemming. Wij achten de realisatie van een de gevraagde woningen op de betreffende locatie, gelet op het voorgaande, functioneel inpasbaar.
3.4 Conclusie Op grond van het voorgaande is de conclusie dat wordt voldaan aan de uitgangspunten van het bestemmingsplan "Hurdegaryp 2010".
4 Omgevingsaspecten Naast stedenbouwkundige uitgangspunten en bestaand ruimtelijk beleid dient er ook rekening te worden gehouden met de volgende omgevingsaspecten: ecologie, archeologie, bodemgesteldheid, water, geluid, externe veiligheid, luchtkwaliteit. Deze aspecten komen in dit hoofdstuk aan bod.
4.1 Ecologie De Flora— en faunawet regelt de bescherming van wilde dier— en plantensoorten. In deze wet zijn de voormalige jacht— en Vogelwet opgenomen, alsmede de soortbescherming — paragrafen uit de Natuurbeschermingswet. Tevens is daarin een deel van de verplichtingen op grond van de Europese Vogel— en Habitatrichtlijn opgenomen. Dat betreft de inheemse dieren en planten die genoemd worden in bijlage IV van de Europese Habitatrichtlijn en vrijwel alle vogels op grond van de Vogelrichtlijn. De betreffende locatie is, na de sloop van de basisschool, ingezaaid met gras en ook als grasveld onderhouden. Het is, gelet hierop dan ook onwaarschijnlijk dat op de betreffende locatie beschermde Flora of Fauna aanwezig is. Nader onderzoek in het kader van Flora en Fauna achten wij dan ook niet nodig.
4.2 Archeologie In 1992 ondertekende Nederland het Verdrag van Valletta/Malta. Samen met de in 2007 gewijzigde Monumentenwet heeft de zorg voor het archeologisch erfgoed daarmee een prominentere plaats gekregen in het proces van de ruimtelijke planvorming. Uitgangspunten van het verdrag zijn het vroegtijdig betrekken van archeologische belangen in de planvorming, het behoud van archeologische waarden ter plaatse en de introductie van het zogenaamde ‘veroorzakerprincipe’. Dit principe houdt in dat degene die de ingreep pleegt financieel verantwoordelijk is voor behoudsmaatregelen of een behoorlijk onderzoek van eventueel aanwezige archeologische waarden. Dit is vertaald in de Wet op de archeologische monumentenzorg (WAMZ) die in september 2007 in werking is getreden. Vooral de Monumentenwet is door de WAMZ gewijzigd en gaat nu concreet in op de bescherming van archeologische waarden in bestemmingsplannen. Binnen het plangebied dient rekening te worden gehouden met mogelijk aanwezige archeologische waarden. Om dit te op een eenvoudige wijze te kunnen beoordelen heeft de provincie Fryslân
de
Friese
Archeologische
Monumentenkaart Kaart Extra
(FAMKE)
ontwikkeld. Voor de periode Steentijd – Bronstijd geeft de FAMKE kaart deels karterend onderzoek 2 en deels karterend onderzoek 3 aan.
In het gebied met de waarde karterend onderzoek 2 kunnen zich op enige diepte archeologische lagen uit de steentijd bevinden, die zijn afgedekt door veen- of kleidek. Mochten zich hier archeologische resten bevinden, dan zijn deze waarschijnlijk goed van kwaliteit. De provincie beveelt daarom aan om bij ingrepen van meer dan 2500 m² een karteren (boor) onderzoek uit te laten voeren. In het gebied met de waarde karterend onderzoek 3 kunnen zich op enige diepte archeologische lagen bevinden uit de steentijd, die zijn afgedekt door een veen- of kleidek. Mochten zich hier archeologisch resten bevinden, dan zijn deze waarschijnlijk goed van kwaliteit. De provincie beveelt daarom aan om bij ingrepen van meer dan 5000m² een karterend (boor)onderzoek uit te laten voeren. Het advies van de FAMKE kaart voor de periode IJzertijd – Bronstijd is: karterend onderzoek 3. In deze gebieden kunnen zich archeologische resten bevinden uit de periode ijzertijd middeleeuwen. Het gaat hier dan met name om vroeg en vol-middeleeuwse veenontginningen. Daarbij bestaat de kans dat er zich huisterpjes uit deze tijd in het plangebied bevinden. Ook de wat oudere boerderijen kunnen archeologische sporen of resten afdekken, hoewel de veengronden eromheen al afgegraven zijn. De provincie beveelt aan om bij ingrepen van meer 5000m² een historisch en karterend onderzoek te verrichten, waarbij speciale aandacht moet worden besteed aan eventuele Romeinse sporen en/of vroeg-middeleeuwse ontginningen.
Na raadpleging van de FAMKE-kaart komen wij tot de conclusie dat er geen nader archeologisch onderzoek hoeft plaats te vinden omdat het nieuw te vormen bouwperceel binnen het gebied met de waarde karterend onderzoek 2 kleiner is dan 2500m² en het gehele terrein ook kleiner is dan 5000m². Indien er tijdens graafwerkzaamheden toch onverwachte archeologische resten worden aangetroffen blijft in alle gevallen nog altijd een wettelijke meldingsplicht voor archeologische vondsten bestaan.
4.3 Bodemonderzoek De conclusie van het verkennend bodemonderzoek ter plaatse van een perceel aan de Fûgelweide in Hurdegaryp (zie bijlage 2) is als volgt. Op basis van het verhoogd gemeten gehalte aan PCB's in het mengmonster van de ondergrond en de verhoogd gemeten concentratie aan benzeen in het grondwater dient de hypothese, een onverdachte locatie, formeel gezien te worden verworpen. Duidelijke oorzaken voor het licht verhoogd gemeten gehalte aan PCB's en de licht verhoogd gemeten concentratie aan benzeen zijn niet aan te geven. De gemeten gehalten en concentraties zijn echter dusdanig (alleen overschrijding van de achtergrondwaarde of streefwaarde) dat een aanvullend onderzoek naar deze parameters niet noodzakelijk is. Tevens vormen de gemeten gehalten en concentraties geen aanleiding milieuhygiënische beperkingen te stellen aan het gebruik van de locatie.
4.4 Watertoets Op grond van artikel 3.1.6 uit het Besluit ruimtelijke ordening dient in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen waarin wordt aangegeven hoe rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. In deze paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate het plan in kwestie gevolgen heeft voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater. Het is een schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: “het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten”. Het doel van de watertoets is het waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Door middel van de watertoets wordt in een vroegtijdig stadium aandacht besteed aan het wateraspect. Voor het voorliggende plan is een watertoets aangevraagd. Hieruit blijkt dat het plan een beperkte invloed heeft op de waterhuishouding en de afvalwaterketen. Hierdoor kan de korte procedure worden gevolgd voor de watertoets.
Dit betekent dat de beperkte invloed van het plan kan worden opgevangen met standaard maatregelen. Deze maatregelen staan in bijlage 3, het standaard wateradvies.
4.5 Geluid De Wet geluidhinder, en het hierop gebaseerde Besluit geluidhinder, bevatten normen en regels ter voorkoming of beperking van geluidhinder ten gevolge van wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai afkomstig van een gezoneerd industrieterrein. Aangegeven wordt welke objecten geluidsgevoelig worden geacht. Op
basis
van
de
berekeningsresultaten
(zie
bijlage
1,
akoestisch
onderzoek
wegverkeerslawaai woningen Fûgelweide Hurdegaryp) blijkt dat op geen van de nieuw te realiseren bouwvlakken de voorkeursgrenswaarde van 48 dB als gevolg van het wegverkeer op de Westeromwei wordt overschreden. Er hoeven dan ook geen hogere waarde te worden vastgesteld. Omdat er in onderhavig geval geen hogere waarde hoeven te worden vastgesteld, dient het plan slechts te voldoen aan de basiseis artikel 3.2 waarbij een minimale geluidwering van 20 dB wordt geëist. De hoogste berekende gecumuleerde waarde bedraagt 51 dB. Pas bij een berekende waarde van meer dan 53 dB zijn mogelijk aanvullende gevelmaatregelen noodzakelijk. Omdat de berekende geluidbelasting lager is, kan met de minimale geluidwering van 20 dB het binnenniveau van 33 dB voldoende worden gewaarborgd.
4.6 Externe veiligheid De provincie Fryslân heeft een zogenoemde risicokaart gemaakt waarop verschillende zogenoemde risicobronnen en risico-ontvangers zijn weergegeven (http://www.externeveiligheidfryslan.nl )Op de risicokaart staat informatie over risico’s zoals risicoveroorzakende bedrijven (inrichtingen) die gevaarlijke stoffen gebruiken, produceren of opslaan maar ook het transport van grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen. Gevaarlijke stoffen zijn in dit geval stoffen die een schadelijke invloed hebben op de gezondheid en het milieu. In het kader van het aspect externe veiligheid is de risicokaart van de provincie Fryslân geraadpleegd. Gezien het feit dat in de (directe) nabijheid van het plangebied geen inrichtingen, buisleidingen en/of transportroutes van gevaarlijke stoffen voorkomen, zijn, voortvloeiend uit het aspect externe veiligheid, geen belemmeringen voor de voorgestane ontwikkeling aanwezig.
4.7 Luchtkwaliteit Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing).
Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wet milieubeheer in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. Ook projecten die ‘niet in betekenende mate’ (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Veranderingen in de luchtkwaliteit worden grotendeels veroorzaakt door de toename van het verkeer. Als aannemelijk is dat er geen sprake is van feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmeringen voor het project. In dit geval is er van een feitelijke of dreigende overschrijding geen sprake. In de provincie Fryslân zijn de achtergrondconcentraties PM10 en NO2 laag. De afgelopen jaren zijn berekeningen uitgevoerd voor verschillende provinciale wegen met de hoogste verkeersintensiteiten. De uitkomsten hiervan geven aan dat de grenswaarden niet worden overschreden. Nu op de drukste wegen in onze provincie de grenswaarden niet worden overschreden, kan gelet op de verkeersintensiteit die het onderhavige projectmet zich meebrengt worden geconcludeerd dat een overschrijding van de grenswaarden niet te verwachten is.
4.8 Conclusie De diverse omgevingsaspecten staan de gewenste ontwikkeling niet in de weg.
5 Toelichting op de regels Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied. De wijze waarop deze regeling juridisch is vormgegeven, wordt in grote lijnen bepaald door de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Met dit bestemmingsplan wordt aan de betreffende locatie de bestemmingen ‘Wonen -B1’ (twee onder één kap), 'Verkeer en verblijf' en ‘Tuin’ toegekend. In de planregels is bepaald dat gronden met de bestemming ‘Wonen -B1 (twee onder één kap)’ bestemd zijn voor gebouwen en overkappingen ten behoeve van het wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis. Gronden met de bestemming ‘Verkeer
en
verblijf’
zijn
bestemd
voor
(woon)straten,
pleinen,
paden
en
parkeervoorzieningen. De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor o.a. tuinen en erkers.
6 Uitvoerbaarheid In dit hoofdstuk worden de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid beschreven. De maatschappelijke uitvoerbaarheid heeft als doel om aan te tonen dat het bestemmingsplan maatschappelijk draagvlak heeft.
6.1 Economisch De uitbreiding die met dit wijzigingsplan mogelijk wordt gemaakt, is een particuliere zaak. In financiële zin heeft de gemeente hiermee geen bemoeienis. Met de verzoeker is een planschadeverhaalsovereenkomst gesloten.
6.2 Maatschappelijk Op de voorbereiding van een wijzigingsplan is Afdeling 3. Awb van toepassing. Vanaf 29 december 2014 heeft het ontwerp plan voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen ingediend. Tijdens de ter inzage termijn is wel gebleken dat de infrastructuur van het plan moet worden aangepast, wat heeft geleid tot een herverkaveling van de westelijk gelegen bouwvlakken. Het plan is, met het oog op het voorgaande, gewijzigd vastgesteld.