Wijsbegeerte Lieven Van Belleghem 1ste kandidatuur Industrieel Ingenieur Academiejaar 2001-2002
Inhoudsopgave 1 Hoorcolleges 1.1 Opmerking contactles . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.2 Het geheugen volgens Sigmund Freud . . . . . . . . . . . . . . . . 1.2.1 Enkele praktische zaken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.2.2 Het geheugen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.3 Fundamentele ethiek . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.4 Materi¨ele en niet-materi¨ele dimensies . . . . . . . . . . . . . . . . 1.5 In de loop der eeuwen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.6 Socrates en Plato . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.7 De idee¨enwereld volgens Plato . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.8 Aristoteles . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.8.1 Inleidend intermezzo . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.8.2 Substantie & accidens – materie & vorm – act & potentie 1.8.3 De biologische verklaring volgens Aristoteles . . . . . . . . 1.9 Ptolemaeus . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.10 De orthodoxie in het christendom . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.11 Het geloof van Basilides . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.12 Kritieken van Clemens en Origines . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.13 Tijdens de Middeleeuwen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.14 Brahe, Bruno, Galilei en Kepler . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.15 Descartes, Newton en Feuerbach . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.16 Opkomst van het marxistisch gedachtegoed . . . . . . . . . . . . 1.17 Nietzsche, Freud en Camus . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
2 2 2 2 2 3 4 5 8 9 10 10 11 12 12 14 15 16 17 18 20 21 22
2 Woordverklaring (alfabetisch)
25
3 Mini-encyclopedie (alfabetisch)
32
Opmerkingen: ? Gelieve fouten door te zenden naar
[email protected]. ? ? Suggesties tot verbetering van de documenten of van de site zijn uiteraard steeds welkom! ?
1
Wijsbegeerte
1
Lieven Van Belleghem
Hoorcolleges
1.1 Week Week Week Week
1.2
Opmerking contactles 40: 44: 50: 51:
02 30 11 18
oktober 2001: geen contactles wegens afwezigheid van docent. oktober 2001: geen contactles wegens afwezigheid van docent. december 2001: geen contactles wegens uitleg examenreglement. december 2001: bespreking zelfstudiepakket re¨ıncarnatie.
Het geheugen volgens Sigmund Freud
Week 39: 25 september 2001 1.2.1
Enkele praktische zaken
Tijdens de hoorcolleges is er opname van absentie. Zij die de cursus op zichzelf willen doornemen, hoeven op het mondelinge examen geen hulp te verwachten van de examinator. De cursus telt mee voor 2/3 van de punten, terwijl het overige deel kan behaald worden als volgt: ? wekelijks werken in een werkgroep rond een welbepaald thema, om het geheel op het einde van het jaar op de campus naar voren te dragen in een presentatie. ? door een filosofisch boek te lezen, nl “Profielen van ethiek van Aristoteles tot Levinas (ISBN: 9062-838499)”. Op het mondeling examen wordt hierover ´e´en vraag gesteld wat de bespreking van een hoofdstuk inhoudt. Bovendien wordt er verwacht, zoals in voetnoot 1 beschreven staat, dat steden zoals Rome, Athene, Sparta, Alexandri¨e (Nijldelta), . . . op een blinde kaart kunnen aangeduid worden. Het examen omvat een drietal hoofdvragen en de antwoorden hierop worden best gestructureerd naar voren gebracht. 1.2.2
Het geheugen
Het is zo dat mensen over bepaalde onderwerpen (bv seks) niet durven praten omwille van ´e´en of meerdere remmende factoren. Sigmund Freud, die zich toelegde op ´e´en welbepaald thema, nl seks, trachtte deze rem weg te werken door gebruik te maken van de droomanalyse (eveneens mogelijk is hypnose). Nu kan men zich de vraag stellen: hoe komt het dat Freud weet waar wij mee bezig zijn in onze dromen? Dit heeft alles te maken met het geheugen. Mensen abstraheren verschillende zaken in het dagdagelijkse leven om er greep op te kunnen hebben. Neem bv wiskunde, wat niet meer is dan een belangrijk (geheugen)spel. In wezen “bestaat” wiskunde niet en heeft het niets met de werkelijkheid te maken (tracht maar eens −3, 7 voor te stellen) maar niettemin is het onmisbaar om tal van zaken te verklaren. Freud heeft een theorie ontwikkeld omtrent het menselijk geheugen. Er bestaan twee types geheugen, namelijk een kortetermijn geheugen en een langetermijn geheugen. In het eerste kunnen bepaalde zaken opgeslagen worden voor een korte termijn, maar de vraag rijst: “Hoeveel kunnen we hierin opslaan?” Dit hangt uiteraard af van de intellectuele capaciteit van de desbetreffende persoon. We slaan bv een telefoonnummer op voor een korte periode door deze steeds te herhalen. In het langetermijn geheugen echter wordt alles (volstrekt automatisch) opgeslagen. Alles wat we ooit hebben gezien, gehoord, . . . wordt hierin opgestapeld, maar de enige, grote moeilijkheid bestaat erin de opgeslagen informatie opnieuw te kunnen raadplegen. Door gebruik te maken van organisatie en structurering of door middel van verbanden te leggen tussen de verschillende items (niet noodzakelijk wetenschappelijk onderbouwd, als men er maar in slaagt het op deze manier terug uit het geheugen te halen) is het mogelijk op effici¨ente wijze (veel) informatie op te slaan en te gebruiken. Structuren verbinden het inhoudelijke, inhoudstabellen groeperen aaneensluitende thema’s en aldus is het mogelijk (na oefening) een veertig `a vijftigtal items te onthouden (bv adhv een welbepaald parcours door je huis waarbij je op elk voorwerp een ‘te onthouden item’ plaatst). Het is n´ıet door herhaling dat gegevens in het geheugen worden gepompt vermits er een massa energie moet geleverd worden (tijdverlies) bij deze werkmethode en omdat het quasi onmogelijk is om nadien het geheugen aan te vullen bij gebrek aan ‘kapstokken’. Volgend voorbeelden geven een beeld omtrent de organisatie van het geheugen: ? indien er iets nieuws zou verteld worden over jouw persoonlijke hobby, dan onthoud je dit over het algemeen vrij goed, omdat het je aanbelangt en omdat je er reeds het ´e´en en ander over weet. Met andere woorden, het geheugen is omtrent dit onderwerp vrij gestructureerd en op deze manier is het eenvoudiger om nieuwe zaken in je geheugen bij te plaatsen. 2
Wijsbegeerte
Lieven Van Belleghem
? statistisch gezien is een vierde van de vrouwen slachtoffer van seksueel geweld en is er in ´e´en op acht Vlaamse huisgezinnen sprake van incest. Deze beide feiten zijn voor de mens moeilijk te plaatsen in het geheugen omdat het ongeloofwaardig klinkt en we er nauwelijks mee te maken hebben. Dit kan dan ook een reden zijn waarom we er over blijven dromen, juist omdat het niet (of moeilijk) geplaatst kan worden ⇒ het blijft in processing. ? examenstress is iets wat sterk bedreigend overkomt maar waartegen we ons kunnen verweren, maar bij sommigen lukt dit niet meer. Getuige hiervan zijn nare dromen in de aard van: – er wordt op jou geschoten, maar je hebt ook een pistool. Het is echter niet mogelijk om terug te schieten of het is reeds te laat. – je bent aan het rijden en je wilt remmen, maar je remmen werken niet. Gevolg: je crasht tegen een muur.
1.3
Fundamentele ethiek
Week 41: 09 oktober 2001 Bij fundamentele ethiek rijzen de vragen over goed en kwaad, over het ‘waarom’ en vormt men als dusdanig een eigen mening door argumentering. Toch zijn deze argumenten niet de eigen mening, maar deels opgedrongen en/of be¨ınvloed door anderen. Opvoeding en eigen ervaring zijn hiervan duidelijke voorbeelden. De ethologie (ethos: gedrag; logie: leer, zeden, gewoonte), ie studie van het gedrag van levende wezens (zowel dieren als mensen). Ethologie maakt ons duidelijk dat wij, mensen, niet kunnen leven zonder elkaar, zelfs niet overleven en dit zowel omwille van fysische en psychische redenen. Op grondslag hiervan beweerde Desmond Morris, zo¨oloog (bekend omwille van zijn boek “De Naakte Aap”), dat de mens op dezelfde manier moet bestudeerd worden als een ander zoogdier. Immers, is de mens superieur door zijn gedragingen tov de chimpansee of de bonobo’s ? Deze interessante invalshoek van beschouwing lokt verscheidene meningen uit. Niettemin is er een verschil waar te nemen tussen de zoogdieren, nl groepsdieren en kuddedieren. Tot de laatste behoren paarden en runderen (bizons, gnoes, . . .) die zich pas veilig voelen wanneer ze veel soortgenoten rondom zich hebben. Er is ook een minder uitgesproken sociaal-persoonlijke relatie aanwezig in vergelijking met de groepsdieren, waar er een sterke hi¨erchie heerst. Grote families en een complex netwerk van sociale relaties kenmerken bv de hondachtigen maar ook de mens, dit in tegenstelling tot de egels die slechts eenzaten zijn. Onderstel een mens op een onbewoond stuk grondgebied, overgelaten aan zichzelf en aan de natuur. Door de eenzaamheid en de vraag “wat zit ik hier te doen” gekweld, zal hij dieren trachten tam te maken, om affectie te delen, elkaar te ondersteunen en zodoende te overleven. De zin van het leven bestaat er nu enkel en alleen in de dieren in leven te (proberen) houden. Mocht hij daarentegen geen levende wezens vinden, dan zou hij sterven door eenzaamheid. Om terug te keren naar de eigen mening, is het niet mogelijk te kiezen in welk gezin we terecht komen, wie de ouders, broers en zussen zijn. Dit is een eerste groep waarin we bovendien verzorgd werden en opgegroeid zijn. In elk zulke groep is er een bepaalde sfeer en gedragscode aanwezig en instinctief passen we ons daaraan aan. De opvoeding heeft ons leren functioneren in die groep. Echter, wanneer de biologische geslachtsrijpheid eraan komt, gaan we op zoek naar andere groepen, enigszins verplicht daar ooit de ouders zullen sterven en bij de broer(s) en/of zus(sen) geen toekomst is (incest; westerse maatschappij). Zo komen we onbewust terecht bij vrienden, niet door inschrijving, maar door interesses, waarde-oordeel (astrologie, sport, . . .) ed. In iedere groep heerst eveneens een bepaalde sfeer, waar je niet alles kan doen wat je wil (aanpassen) omwille van de angst om te worden uitgestoten (‘je bent niet tof’). Deze sfeer kan zich onder andere uiten door middel van kledij, haartooi, schoenen, . . . die een duidelijk signaal geven naar de buitenwereld toe als identificatie van een bepaalde groep. Om deze reden is het ook dat jongeren vaak ‘moeilijk’ doen over kledij, maar daar kun je als ouder niet veel aan doen vermits de band met de vriendengroep vrij sterk is. Zo kan er mettertijd een spanning groeien tussen de waarden van het gezin en deze van de vriendengroep (profilering). Hierin is het mogelijk zich als ouder hardnekkig te verzetten. Alhoewel de aanvaarding en respect van keuze (altijd deur open) het steeds verder brengt op het moment wanneer de vriendengroep omslaat ⇒ mogelijkheid tot kritisch denken. Zich aanpassen aan de situatie waarin je je bevindt, is allerminst hypocriet (zaterdagavond bij vrienden ⇔ zondagnamiddag bij grootmoeder). Maar soms kan het vragen oproepen zoals “wie ben ik?”. Is de houding slechts een meelopen met de groep? Wat is er van mij en wat is er van de groep ? Er is moed vereist om eerlijk te zijn: bestaat de werkelijkheid uit niet meer dan materie (massa, ruimte) of is er m´e´er dan enkel materie? Kunnen wij meer zijn dan alleen maar mensen? Wat is dat ‘meer’ ?
3
Wijsbegeerte
Lieven Van Belleghem
Materie kan dimensies aannemen, zoals een vierkant oppervlak dat kan zijn van lichamen. Materie heeft een smaak, geur, . . . maar wij hebben de mogelijkheid om niet-materi¨ele dimensies waar te nemen. Hoe is dit te verklaren? Enkel en alleen via het materialisme? Liefde kan materialistisch worden verklaard: elektrochemische processen in de hersenen, maar hoe verklaart men het onderscheid tussen ware en valse liefde? Dit is allerminst materialistisch! Om de liefde te tonen bestaat er geen maat. Is een kus ‘liefde’ ? Eveneens het eigen lichaam, bloemen of bv edele metalen hebben als materi¨ele waarde geen belang. Wanneer we bv een roos geven aan onze geliefde en deze wordt onmiddellijk vertrapt door hem/haar, dan stellen we de vraag: “Zie je me niet meer graag?” en niet: “Waarom heb je ze vertrapt?” Dit getuigt dat de roos drager is van niet-materi¨ele dimensies. Zo wordt deze bv gedurende de ganse relatie gedroogd op de schouw. Echter, wanneer de relatie stuk is, moet de roos weg, al bestaat ze zuiver uit materie. Idem dito met edele metalen die weg moeten vermits ze getuigen van valsheid. Zo kan men drie hypotheses vooropstellen vervat in volgende twee items: ? de werkelijkheid heeft niet-materi¨ele dimensies maar heeft materi¨ele dimensies nodig om zich kenbaar te maken. ? de materi¨ele dingen veranderen substantieel wanneer ze drager worden van niet-materi¨ele werkelijkheid. Tot slot een verhaaltje waarin bovenstaande in zit verweven: op de leeftijd van twaalf jaar krijgt An van haar grootmoeder een massief gouden uurwerk, wat bepaalde waarden symboliseert. Echter wanneer Ans grootmoeder jaren later sterft, treurt An maar kan enige troost vinden bij het geschenk dat zij vroeger had gekregen: het gouden uurwerk. Tijdens de periode dat An op kamp is, wordt er ingebroken bij de familie en wordt het pronkstuk gestolen, maar niettemin maken haar ouders een exacte kopie zodat de symboolwaarde blijft. Gedurende haar gehele leven is An in de waan het originele te hebben tot het moment zij te weten komt dat dit ‘slechts’ een kopie is. Hierdoor is zij hevig ontzet dat zij het uurwerk niet meer wil, omdat het voor haar niets meer symboliseert. Uit dit verhaal blijkt dat de materie met niet-materi¨ele waarde, grote dimensies kan aannemen en dat de geschenkwaarde allerminst kan afgemeten worden aan de materi¨ele waarde. Toch laten wij dikwijls deze dimensie achterwege, telt enkel de materialiteit en doen we weinig of geen moeite om te achterhalen wie de andere persoon juist is en wat hij/zij leuk vindt. Geld geven aan een jarige getuigt van dit puur materialistisch feit.
1.4
Materi¨ ele en niet-materi¨ ele dimensies
Week 42: 16 oktober 2001 Bestaat de mens uit enkel materie of is hij ook drager van niet-materi¨ele dimensies? Is er een relatie tussen de ziel en het lichaam? Er kan gesteld worden dat ons lichaam de drager is van een niet-materi¨ele dimensie (= ‘ziel’) die constant aanwezig is. De relatie ziel-lichaam is eerder symbolisch: een werkelijkheid die een andere werkelijkheid aanwezig stelt (bv rood licht = symbool van bepaald gedeelte van wettekst). De mens is m´e´er dan alleen werkelijkheid, als het ‘volle zijn’, het totale aspect wordt bekeken, want immers, waarop worden wij verliefd? Dit is niet enkel het lichaam, maar ook bv het denken, de totale mens. In dat opzicht zijn langdurige relaties beter omdat je dingen samendoet en op die manier naar elkaar toe groeit. Na verloop van tijd ben je elkaars ‘gelijkgezielde’ of ‘gelijkgestemde’ en kom je in de vicieuze cirkel terecht: “Je wordt wat je doet en je doet wat je bent.” Hoe meer je samen dingen gaat beleven en opbouwen in een relatie, hoe spontaner en gemakkelijker dit zal worden na enige tijd. Dit staat diametraal tegenover wat bereikt wordt in kortstondige relaties, waar iedereen blijft hoe hij was. Gaan we eventjes in op voorgaande uitspraak met een aantal situatieschetsen. Als we iets verkeerd doen, worden we daarop dikwijls gewezen, wat ons het gevoel geeft dat we ‘samenvallen’ met die daad. De natuurlijke reactie hierop is te reageren en te verzetten uitmondend in een relaas wat je w´el goed gedaan hebt. Onderstel volgend voorbeeld: je steelt eenmalig iets, wat je doet samenvallen met de daden van een dief, maar daarom ben je nog niet noodzakelijk een dief. Begin je niettemin meer te stelen, dan zal je na enige tijd w´el een dief zijn. Zo bepalen wij wie of wat we zijn, doch is het niet mogelijk te zeggen ‘hij is zo’. Diezelfde stelende persoon kan tegelijkertijd dief zijn, maar eveneens een ‘lieve papa’. Elke mens heeft de kans om te maken van zichzelf wat hij is. Het is mogelijk ‘eerlijk zijn’ in je leven. Dit is allesbehalve eenvoudig en hierbij kom je niet ver vooruit naar wereldse maatstaven (beter: doen alsof eerlijk zijn). De vraagstelling “Wie zou ik willen zijn?” kan je op weg helpen naar een welbepaald doel in het leven, maar misschien nog beter de volgende gedachte: “Wanneer de dag aanbreekt dat ik kom te sterven, wie moet er (me) bijstaan en wat moeten ze zeggen?” Als het materi¨ele lichaam verdwijnt, ben ‘jij’ ook weg (lichamelijkheid) maar er kan sprake zijn van voltooiing, als we ons voorbeeld opnieuw beschouwen, in de zin van ‘ik heb altijd geprobeerd om eerlijk te zijn.’ Wanneer onze partner bv sterft, dan is het stoffelijk overschot 4
Wijsbegeerte
Lieven Van Belleghem
niet meer dan een symbool en kunnen we moeilijk zeggen dat je houdt van dat ‘lijk’ (nuancering in onze taal tussen levend en niet-levend wezen). Dit sterven kan een doorgroeien zijn naar een nieuw leven, zoals uit een graankorrel ´e´en korenaar ontstaat. Dit doorgroeien trachten sommigen zich als volgt voor te stellen: een foetus voelt zich goed en veilig in moeders buik tot het moment komt dat ie ‘er plots uit’ moet. Dit is allerminst leuk omwille van het verlaten van een vertrouwde omgeving, maar eenmaal er uit komt het besef dat het in de nieuwe omgeving zo slecht nog niet is. Zo vergaat het misschien ook met de dood. Niemand gaat er graag door, maar eenmaal we aan de andere kant zijn, zal het allemaal wel best meevallen. Terug aangekomen bij de eerste zin van deze paragraaf, kan elke mens zichzelf realiseren aan de hand van daden (bv eerlijk zijn). Tijd heeft hierbij geen belang. Ben je nu zestien jaar en je bent steeds eerlijk geweest, of je bent zesennegentig, dit maakt niet in wezen niet uit, zolang je maar kiest v´oo´r de dood om te zijn wie je wil. Kies niet later, want er komt misschien geen later, de dood komt ‘als een dief in de nacht’, vandaar de woorden ‘Bekeer U’ in het gebed van een Christen (spelen op zekerheid). Zo stelde Albert Camus zich de vraag: “Wat was de zin van het leven van de soldaten die vochten voor de bevrijding van het vasteland bij de stranding in Calais?” Voor het christendom is de zin van het leven niet van wezenlijk belang, maar de keuze die je (ooit) gemaakt hebt. Eveneens zijn materi¨ele geschenken zoals bedrijfsauto, verzekering, gsm, enz slechts fabelachtig die het genieten van het leven in de weg staan. De vaste kosten in onze huidige maatschappij zijn zeer hoog waar we uiteindelijk ook de tol van moeten dragen (gsm? tv? auto’s?). Een (liefst doordachte) keuze maken of we al dan niet bij de groep willen horen, of dit haalbaar en/of zinvol is, . . . Om deze kritische zin aan te scherpen bekijken we een aantal opties, gesuggereerd door bepaalde denkers uit het Westen. Deze verhalen hun levensovertuiging: visie op God, mens en werkelijkheid (= wereld). Deze zijn coherent aan elkaar zoals blijkt uit volgende vraag: ‘Wat vind je over de doodstraf?’ ? Je moet eerst een verklaring over de wereld hebben. ? Aan de hand daarvan kan je een oordeel vellen over bv de doodstraf. ? Aanvaarden dat andere mensen andere visies hebben.
1.5
In de loop der eeuwen
Week 43: 23 oktober 2001 Wanneer we een gedeelte van de geschiedenis willen bestuderen, is het noodzakelijk de tijdsgeest en de bestaande politieke en sociaal-economische waarden goed voor ogen te houden om de toenmalige denkwijzen en visies ten volle te kunnen begrijpen. Een aantal eenvoudige criteria hiervoor zijn: ? Waar en wanneer heeft hij geleefd (tijd en ruimte)? ? Hoe waren de wetenschappelijke inzichten (bv voortplanting)? ? Wat vond men in die tijd goed of slecht ? ? Inzicht in de werkelijkheid afhankelijk van de tijd (bv Plato kende Kants werken niet) Hieruit kunnen we reeds besluiten dat het nuttig is de achtergrond van de denkers te kennen, zoals ook het tijdskader waarin ze leefden om een oordeel te kunnen vellen. Nu rijst de vraag: waar in de geschiedenis gaan we beginnen? Een eerste mogelijkheid leidt ons naar prehistorie (ontbreken van geschreven bronnen), naar de Neanderthalers. Via de paleo-antropologie (paleos: oud; antropos: mens; logos: leer) weten we reeds heel wat meer omtrent hen, weliswaar onnauwkeuriger te reconstrueren dan wanneer er geschreven bronnen te vinden zijn (details). Aan vondsten kan men zien of mensachtigen werden begraven: zelfde houding (foetushouding), zelfde richting (bv naar het oosten gericht), gebruiksvoorwerpen, bloemen, enz. Grafgiften en andere zaken kenmerken toch een bepaald geloof (de zon werd dikwijls als Godheid aanzien) en een leven na de dood. Immers, wezens gaan op een andere manier om met dode lichamen. Toch moet er nog worden aan toegevoegd dat er iets is als ‘gelijktijdige ongelijktijdigheid’. Dit betekent dat er vandaag de dag nog steeds volkeren zijn die niet kunnen schrijven (prehistorisch leven, maar niet minderwaardig; andere prioriteiten) of mensen die leven zonder elektriciteit. Verder ook nog de kritische bemerking dat er geen alfabetisatie van het volk vereist is om geschreven bronnen te hebben. Als ´e´en iemand kan schrijven en de bronnen nalaat, is dit voldoende. De eerste geschreven bronnen zijn veelal wetteksten opgesteld voor een groep samenlevende mensen. Hierin zijn bepaalde regels beschreven zodat er niet kan gehandeld worden naar willekeur. Op deze manier is iedereen gelijk behalve dat er verschillende interpretatiemogelijkheden zijn.
5
Wijsbegeerte
Lieven Van Belleghem
In de tijd van de pr´e-socratici (bv Pythagoras) werd er ook reeds geschreven, maar er zijn geen boeken of werken teruggevonden vermits deze tussen 0 en 476 (val van Rome, onder gezag van Romulus Augustus, laatste keizer Romeinse Rijk, en tevens val van het West-Romeinse Rijk door de inval van de Wisigoten onder leiding van Odoaker) verloren zijn gegaan. Wel zijn er stukken in andermans werken teruggevonden die getuigen dat er werd geschreven. Deze teloorgang is toe te schrijven aan het niet tijdig kopi¨eren van de werken (geschreven perkament) en mede de terugdringing van de kennis in de abdijen (Middeleeuwen: eeuwen van de middelmatigheid). Stellen we een tijdschema op (zie volgende pagina) waarin de belangrijkste data met hun gebeurtenissen staan vermeld (niet lineaire verdeling!). De eerste denker die in aanmerking komt en waarvan we nog tal van zaken weten uit de kopie¨en van kopie¨en van kopie¨en, is Socrates. Deze wordt geboren in het Griekenland in de vijfde eeuw voor Christus in het toenmalige Athene (↔ Sparta). Het staatsbestel dat er heerste was een stadstaat met een volksdemocratie waar iedereen die lid was van de volksvergadering, ie elke vrije man (niet slaven, vrouwen of niet-vrijen), kon aan deelnemen. Plato was een van zijn trouwste leerlingen en nam tal van zijn idee¨en over (Wat is van Socrates en wat van Plato?).
6
Wijsbegeerte
.. . → 750
Lieven Van Belleghem
´-socratici – – Begin: Pre Denkers in Griekenland (natuurfilosofen)
→ 509
Geboorte Socrates
→ 470
´-socratici – Begin: Democratie – – Einde: Pre
→ 427
Geboorte Plato
→ 57
Keizerrijk ≈ vorm van democratie Kelten (“De Bello Gallico” van Julius Caesar)
→0
Geboorte Jezus Christus
→ 476
– Einde: Democratie – Val van het West-Romeinse Rijk – Begin: Feodaliteit –
→ 1453
Val van het Oost-Romeinse Rijk
→ 1488 → 1492
Opvatting van Columbus: aarde = rond; kompas staat op punt ⇒ Spaanse handelsroute (peper ↔ duur) recht door zee naar Indi¨e ⇒ Uit Amerika: aardappel (↔ hongersnood); goud; . . .
→ 1543
Nicolaus Copernicus: “De Revolutionibus Orbium Coelestium”
→ 1789
– Einde: Feodaliteit – Franse Revolutie: libert´e (feodaalstelsel), fraternalit´e et ´egalit´e Van 1789 - 1795: onder bewind van de Habsburgers (Oostenrijkers)
→ 1795
– Begin: Democratie –
→ 1830 → 1856
Charles Robert Darwin: “On the origin of species by means of natural selection, or the preservation of favoured races in the struggle for life”
→ 2001 .. .
7
Wijsbegeerte
1.6
Lieven Van Belleghem
Socrates en Plato
Week 45: 06 november 2001 Beide filosofen leefden in het toenmalige Athene, een stadstaat (een staat met slechts de grootte van de stad) met als staatsbestel een volksdemocratie. Iedere vrije man had de mogelijk om in de volksvergadering plaats te nemen en het woord te voeren. Er was (uiteraard) nog geen sprake van vertegenwoordigde democraten1 daar de massa mensen niet gigantisch groot was. Het oude Griekenland en Rome was gebaseerd op een slavenmaatschappij: de handel draaide bijna volledig rond de slaven (bv werk op de boerderijen (zelfvoorzienende entiteiten), schrijven, . . .). We kunnen de antieke slaven in zekere zin vergelijken als inwonende dienstbodes (vrije burger; ze konden doen en laten wat ze wilden in hun vrije tijd) waarvan hun leven bepaald werd door het karakter van hun heer. Doch, ze hadden een menswaardig bestaan, dit itt de plantageslaven in Amerika rond de 17de eeuw. Niettemin waren er ook slaven werkzaam in de koper- en tinmijnen of als roeiers op de galeien maar deze vormden eerder een uitzondering (strafkampen). Vrije mannen daarentegen hadden de tijd om met politiek bezig te zijn daar deze geen handenarbeid moesten verrichten. Geestelijke arbeid (politiek, filosofie, wiskunde, . . .) was dan ook een aangelegenheid van welstellende burgers, verhevener en meer hoogstaand dan de handenarbeid (vergelijking met bediende- en arbeidercontract). In dit kader van rijke burgers pasten ook Socrates en Plato, dit in tegenstelling met bv Immanuel Kant die als professor aan de universiteit moest werken voor zijn geld en een sober leven leidde. De levenswijze be¨ınvloedt dan ook in sterke mate het denken. Het feit dat er werd neergekeken op handarbeid kenmerkt Plato als een filosofisch idealist: de niet-materi¨ele zaken, de Idee¨en, het Gedachtegoed. Indertijd kwamen deze welstellende burgers regelmatig, maar op vrijblijvende basis, samen om over bepaalde thema’s te discussi¨eren (=‘school’). De tegenpartij van Socrates en Plato waren de sofisten. Dit waren rondtrekkende ‘wijzen’ die tegen betaling bepaalde zaken aanleerden. Volgens hen: “D´e waarheid bestaat niet.” want “Dat iets waar is” → wat is de betekenis hiervan? Van wat kan je zeggen dat het waar is? ? “Ik leef” → materi¨ele vorm ? “Ik denk dat ik leef” → materi¨ele en niet-materi¨ele vorm ? “Dit is een ware boom/mens” → zinloze uitspraak zonder betekenis. Slechts wat voldoet wat wij beschouwen (definitie). ? Het ´echte ware, goede, schone = allemaal hetzelfde? Doordat ze rondtrokken zagen ze verschillende handelswijzen doorheen de Griekse cultuur (die zich strekte tot de stadstaten aan de Middellandse kustzee: zelfde samenleving, bouwstijl, . . .), die elk hun voor- en nadelen hadden, maar waar geen enkel de voorkeur genoot. Zo brachten de sofisten hun eigen, eerlijke overtuiging (geen bedriegers) over aan anderen: bv hoe ze in de volksvergadering de meerderheid voor zich konden krijgen, niet door argumentering van de ‘beste’ regeling (ze bestaat toch niet), maar door manipulatie van mensen om zoveel stemmen te krijgen. Het waren allerminst lessen over het goede, het schone of het ware, maar eerder over de retorica: het inhoudelijke, de redeneerskunst. Deze visie stond lijnrecht tegenover deze van Socrates en Plato, die dachten dat ‘D´e waarheid’ wel bestaat en men genoodzaakt was erachter te blijven zoeken. De theorie van Socrates en Plato inzake kosmologie was eerder beperkt tot hetgene zij konden waarnemen met hun eigen gezichtsvermogen (geen versterking) en met behulp van een passer en gradenboog (ongeveer op punt). ? de hemellichamen lijken op bollen, de ene al wat groter dan de andere ? de sterren bewegen niet tov elkaar 1 Kiesstelsel
in ons land (evolutie):
? cijnskiesrecht: de staat beslist over het geldwezen. Hoe meer belastingen je moest betalen, hoe meer stemmen je kreeg (liberaal systeem) ? algemeen meervoudige kiesstelsel: iedere meerderjarige man krijgt ´ e´ en stem. Wie veel belastingen betaalde kreeg ´ e´ en extra stem. Op die manier waren er veel meer kiesgerechtigden (voordeel voor de sociale partijen) ? algemeen enkelvoudig kiesstelsel: afschaffing meervoudig kiesstelsel ⇒ iedereen slechts ´ e´ en stem ? algemeen enkelvoudig kiesstelsel, uitgebreid voor vrouwen: vanaf 1949 krijgen ook vrouwen stemrecht
8
Wijsbegeerte
Lieven Van Belleghem
Hun denkwereld bestond uit een doorzichtige koepel (bol) rondom de aarde (middelpunt), met daaraan verschillende lichtputen, de sterren. Verder bevonden er zich hemellichamen die dichter stonden dan de koepel en bewogen tov de vaste sterren maar omtrent hun volgorde bestonden er nog discussies (zeker was: maan, zon, mars, . . .). Het was dus een heel beperkt heelal met een bolvormige(!) aarde in het midden met de mens als hoogste wezen. Buiten de koepel was de plaats van God (God is in de hemel, Hij heeft een perfecte plaats ↔ nu?) die beschouwd werd als oorzaak van de zelfstandige beweging van de planeten. Demiurg is de enige God maar Socrates werd op aanklacht nieuwe goden te hebben ingevoerd en de jeugd te hebben gecorrumpeerd, ter dood veroordeeld (godslastering) door het drinken van een gifbeker.
1.7
De idee¨ enwereld volgens Plato
Week 46: 13 november 2001 Plato stelde zich volgend probleem: hoe komt het als nooit iemand een cirkel of een bol heeft gezien, dat wij deze begrippen kennen en begrijpen, rekening houdende met bv de definitie van een cirkel: de cirkel is een meetkundige plaats waarbij de afstand van alle punten tot het middelpunt even groot is. Echter hebben we steeds te maken met concentrische cirkels daar de lijndikte niet verwaarloosbaar is. Hier komen we in het vakgebied van de epistemologie: waar komt de menselijke kennis vandaan? Deels doen we kennis op uit eigen ervaring, uit datgene wat we ooit hebben meegemaakt, maar anderzijds is er ook kennis verworven door eigen interpretatie. De waarneming wordt sterk gekleurd door de interpretatie (wij zijn geen neutrale maar interpreterende observatoren) en kennis (we zien maar wat we kennen). Zo is de aanschouwing van een bos voor een leek verschillend dan die van een botanicus. Zo besloot ook Plato dat we dingen zien die er in wezen niet zijn (we zien ± ongeveer cirkels), het zijn idee¨en die zich afspelen in het hoofd. Vandaar dat hij geloofde in de volmaakte Idee¨en, puur idee-matige zaken zonder materi¨ele dimensies zoals bv een schaap, een paard, een mens, . . . Plato trachtte ook de brij van de volmaakte Idee¨en en de Demiurg een materi¨ele dimensie te geven door ze buiten de koepel te plaatsen. Echter moet er bij vermeld worden dat de materie en godheid in de Griekse traditie werden aanzien als eeuwig2 dit itt de visie bij de christenen (alleen God is eeuwig). De bolvorm was immers de volmaaktheid zelve (voor de Grieken), want het kent geen begin noch einde, onveranderlijk zoals de eenparige cirkelvormige beweging met constante snelheid. Het volmaakte kon dus niet meer veranderen, want als het veranderde, dan was het nog niet volledig volmaakt. Het heelal was dus een weerspiegeling van het bijna volmaakte: de aarde was een bolvormig (volmaaktheid!) hemellichaam gemaakt door de volmaakte Demiurg, de hemellichamen door de minder-Goden en weliswaar iets minder volmaakt. Alles wat zich binnen de sfeer van de maan (het ondermaanse) bevond, verging na zekere tijd, omwille van het feit dat het gemaakt was door de minder-Goden. Ook de mens (sterfelijk) was gemaakt door hen, echter Demiurg voegde er een ziel (eeuwig) aan toe. Deze laatste kwam van buiten de koepel, dronk uit de Bron der Vergetelheid en na het sterven keerde deze ziel terug naar Demiurg. Dit was een vorm van re¨ıncarnatieleer. Volgens Plato en Socrates was onderwijs hetzelfde als maieutiek (vroedkunde < Socrates’ vrouw). Het onderwijs moest een idee vormgeven en iets uitleggen aan de hand van voorbeelden. Op die manier kwam de herinnering tot stand, immers de ziel wist ‘alles’ maar had gedronken uit de Bron der Vergetelheid. Eenmaal herinnerd weet je het voor altijd hier tijdens het aardse leven. De ´ene, ware kennis achterhalen was dan ook niets anders dan een poging om de volmaakte Idee¨en te achterhalen, echter de sofisten beweerden dat d´e waarheid niet bestond. De visie op de mens was eveneens bijzonder daar deze bestond in een vergankelijk (minder-Goden) en een onvergankelijk deel (Demiurg). De rest van het universum bestond ´ofwel in een vergankelijk ´ofwel in een onvergankelijk deel. De oersoep bestond uit vier elementen die in elkaar konden overgaan, met uitzondering van de aarde: ? aarde – kubus 2 Hier
belanden we in de syllogistiek: doordat we niet duidelijk genoeg zijn tegenover elkaar en doordat er meerdere interpretaties en betekenissen bestaan, ontstaan er misverstanden. Zo is bijvoorbeeld een koe voor de ene een runderkoe, voor de ander dan weer een walviskoe. Op die manier is ook ‘eeuwig’ enigszins dubbelzinnig. Hier neemt het de betekenis aan van ‘zonder begin en einde’ en staat ‘buiten de tijd’. A
=
B
waar
B
=
C
waar
A
=
C
zeker ook waar
9
Wijsbegeerte
Lieven Van Belleghem
? vuur – piramide ? lucht – octa¨eder ? water – icosa¨eder (20) → benadert dicht de bolvorm We kunnen in principe spreken over een anachronisme (iets wat voor die tijd bestond) in de zin van: Plato’s tabel van Mendeljev bestond uit vier elementen. In de allegorie van de grot toont Plato de schrik van mensen om de ware kennis te ontdekken en te geloven. Wanneer ´e´en van de mensen gezeten beneden in de grot schaduwen van mensen met voorwerpen zou zien op de wand voor hen, eventueel gepaard gaande met geluid, zich moest omdraaien en tegen het licht in kijken (verblind), dan zag hij niet meer dan contouren (verblind). Tracht je hem tevens te overtuigen dat dit de engie werkelijkheid is en n´ıet de schaduwen op de wand, dan gelooft die man je mogelijks niet: ‘ik zie toch wat ik zie?’ Hieruit blijkt dat de mensen niet alles steeds in vraag willen stellen en met rust willen gelaten worden, want anders is er hen geen leven meer beschoren. Dit is ook een reden waarom veel mensen niet houden van filosofie. Socrates stelde eveneens zulke moeilijke vragen waardoor anderen zich belachelijk voelden. Na de dood van Plato in de 5de eeuw voor Christus ontstond er een discussie in de school van Plato. Hier trad Aristoteles (384-322) naar voren als een vrij welstellende burger, opvoeder van Alexander de Grote. Na diens dood in 347, na het verdelen van Alexanders gebied onder zijn generaals, keerde Aristoteles terug naar Athene, ondertussen geen stadsstaat meer (viel onder gezag van Alexander de Grote). Aristoteles, behorende tot de school van Plato, sloeg hierbij een andere weg in dan Plato’s volgelingen, die nog steeds trouw bleven aan de Idee¨en en mathematisch te werk gingen. Hij besefte dat ze met dit steriel denken niets konden aanvangen om de werkelijkheid ten volle te begrijpen. Echter wel moesten ze de ‘verandering’ kennen, de zaken begrijpen in hun veranderlijkheid. Zo beschreef hij de zaken biologisch in plaats van mathematisch. Hij laste tevens begrippen in (iets dat wij in onze hersenen invoeren en uiten door klanken of non-verbale communicatie; we verwijzen ermee naar de werkelijkheid maar soms ook naar verschillende werkelijkheden wat kan leiden tot misverstanden) en begrippenparen in: ? substanti¨ele eigenschappen (substantie) zijn eigenschappen die niet kunnen of mogen veranderen zonder dat het ding ophoudt te bestaan met wat het is (´echte verandering). Je hebt te maken met iets anders. ? accidenti¨ele eigenschappen (accidens) zijn eigenschappen die w´el kunnen of mogen veranderen zonder dat het ding ophoudt te bestaan met wat het is. Ze bepalen niet de kern of je hebt niet te maken met andere zaken of wezens. Zo blijft na het slijpen van een diamant de naam diamant. Zo is bv de kristallijne structuur van diamant een substanti¨ele eigenschap (want anders was het grafiet ⇒ je weet al heel wat!). Echter de kleur van ogen, de kleur van het haar, de huidskleur of het verschil tussen een Romaanse of een Germaanse voet zijn accidenti¨ele eigenschappen. Het geslacht is substantieel of accidentieel?
1.8
Aristoteles
Week 47: 20 november 2001 1.8.1
Inleidend intermezzo
We kunnen ons allen de vraag stellen: “Hoe komt dat we er ‘zijn’ ?” Hierbij zijn een aantal mogelijke antwoorden: ? behoefte van ouders om zich voort te planten. ? biologische interactie tussen ei- en zaadcel. ? ontstaan van organisch materiaal. ? ... Wat de verklaring ook is, steeds komen er nieuwe vragen opduiken waar we het raden (tot dusver) naar hebben. De kern van de vraagstelling leidt ons tot de ‘allereerste oorzaak’ waarbij drie potenti¨ele verklaringen zijn:
10
Wijsbegeerte
Lieven Van Belleghem
1. Doordat we te beperkt zijn in ons intellectuele, zintuigelijke, . . . vermogens, kunnen we het totale concept niet bevatten. A←B←C←D←∞ 2. Alles is oorzaak van zichzelf. Er is sprake van een vicieuze cirkel, veelal inspirerend voor re¨ıncarnatiestromingen. A←B←C←D←A 3. De oorzaak is te zoeken bij God, echter God zelf is oorzaak van/uit zichzelf. A ← B ← C ← D ← God De derde verklaring was voor Aristoteles het meest logisch en waarschijnlijk (Godsbewijzen). 1.8.2
Substantie & accidens – materie & vorm – act & potentie
? Substantie en accidens Dit begrippenpaar werd reeds vroeger besproken (zie boven). ? Materie en vorm Het hul´e-morfisme (stof – vorm) is de vorm die aan de materie gegeven wordt (materie en God = eeuwig). Volgens Aristoteles was het vormprincipe omtrent de oersoep door God reeds gegeven. Hier is de opsplitsing in elementen (aarde, vuur, water en lucht) een eerste vormprincipe in de materie. Elk element beschikt over een tweetal eigenschappen waarvan ´e´en eigenschap kan aangaan met een ander element (van rechtsboven naar linksonder): – aarde: droog & koud – water: koud & vochtig – lucht: vochtig & warm – vuur: warm & droog Bovendien sommeert Aristoteles nog vier mogelijke oorzaken van verandering (bv: pottenbakker ↔ vaas), echter in de keten van de oorzakelijkheden stond God bovenaan: – stofoorzaak, bv: de vaas bestaat uit een bepaalde hoeveelheid materie. – vormoorzaak, bv: de vormgeving is deels bepaald omdat het klei is. – werkoorzaak, bv: juist die pottenbakker, met eigen werkmethode, interpretatie, vorm van hand, . . . – doeloorzaak, bv: de reden waarom ze gemaakt wordt (ruilmiddel, geschenk, . . .) vermits dit de vaas ‘anders’ kan maken. ? Act en potentie Volgens Aristoteles was het beter act (gerealiseerde mogelijkheid) dan potentie (ongerealiseerde mogelijkheid) te hebben. De dingen verschillen van elkaar door hun mogelijkheden en onderling verschillen we in mogelijkheden omdat we een mogelijkheid kunnen actualiseren. Zo bezit de mens de mogelijkheid om vreemde talen te leren, dit itt bv honden. Eveneens kunnen we niet veranderen in vliegende wezens. God is hierin echter volmaakt, daar Hij de oneindige/eeuwige act van mogelijkheden is (alle potenties bezitten + gerealiseerd). De dingen moeten veranderen (verandering = beweging) om volmaakt te zijn, maar deze visie verschilt met die van Plato waar het volmaakte niet bestaat. Op die manier tracht Aristoteles de beweging van de maan te verklaren (oorzaak). God speelt hierin de rol van de onbewogen beweger: Hij beweegt zelf niets maar niettemin doet Hij alles bewegen. De koepel wil uit zichzelf zijn zoals God (liefde van de koepel op God) en begint derwijze te draaien (ecb) wat aanleiding geeft voor de draaibeweging van onderliggende sferen. Niettemin zijn er ook een aantal doorzichtige tussensferen die geen planeet bevatten, maar die wel de beweging doorgeven. Op die manier waren er 55 sferen, waarvan 7 met een planeet. Zo ontstond een polythe¨ıstisch beeld: evenwaardige Goden (onbewogen bewegers) die naast elkaar zaten. Aristoteles kent in wezen twee soorten bewegingen. De natuurlijke beweging ontstaat door de elementen zelf als er niets op inwerkt. De gedwongen beweging bestaat uit elke soort beweging zodat de elementen niet zijn op hun natuurlijke plaats. Aan de hand hiervan verklaart Aristoteles bv de valbeweging van een peer. Het element aarde situeert zich in het centrum van het heelal, met daarop 11
Wijsbegeerte
Lieven Van Belleghem
(daarrond) water, daarboven lucht en uiteindelijk rondom alles het element vuur. De peer bestaat op zich uit een bepaalde hoeveelheid aarde en water (indien vuur → zweven). Wanneer de peer valt, dan haalt de natuurlijke beweging het van de gedwongen beweging, vermits de hoeveelheid aarde in de peer terug wil keren naar (het element) aarde. Tijdens het rottingsproces ‘ontsnappen’ de elementen water en lucht (dampen) in een rechtlijnige beweging omhoog. Hieruit werd er besloten dat de voorwerpen in het ondermaanse bewogen door hun samenstellling, echter de sfeer van het bovenmaanse bestond niet uit vier maar vijf elementen: quintessens (aether → zuiver) vermits de hemellichamen anders een eindige beweging zouden maken. De astrologie, het voorspellen van de toekomst door de stand van de hemellichamen (sterrenbeeld), is een zinvolle en betekenisvolle wetenschap in het wereldbeeld van Aristoteles daar alles perfect te verklaren valt (al geloofde Aristoteles er zelf niet in: we hebben wel invloed op de toekomst door bv onze verantwoordelijkheid. De mens heeft vrijheid om te doen en laten wat hij wil, want anders was er ook geen ethiek (goed en kwaad): alles was reeds van tevoren beslist). In het wereldbeeld dat we vandaag de dag hebben, is astrologie een wetenschap zonder grondslag (niet zo zinvol). 1.8.3
De biologische verklaring volgens Aristoteles
Wanneer de vraag ‘Wat maakt levende wezens tot levende wezens?’ gesteld wordt, kunnen opnieuw tal van antwoorden worden gegeven: ? andere samenstelling van bepaalde elementen. ? mogelijkheid tot voorplanten (boom ↔ steen). ? groeien uit zichzelf (boom ↔ steen, uitzondering: stalagmieten en stalactieten). ? ... Een plantaardige ziel (vormprincipe van materie) kenmerkt zich over het algemeen tot de mogelijkheid om zich te voeden en voort te planten, een dierlijke ziel (levend wezen) onderscheidt zich hierin doordat zintuigelijke waarneming en beweging in de ruimte (auto-mobile) mogelijk zijn. De menselijke ziel daarentegen bevat alle voorgaande kenmerken met als onderscheiding de ‘ratio’ of het menselijk denken. Wat voortkomt uit de soort, is een soort (uit mens → mens; is dit een mens? Ja, als ouders ook mensen waren). Individuen vergaan en ontstaan, soorten niet.
1.9
Ptolemaeus
Week 48: 27 december 2001 Ptolemaeus, een filosoof met interesse voor kosmologie, ziet niet meer of minder dan diegene die hem zijn voorafgegaan. Hij concludeert dat de theorie niet meer overeenstemt met de materialistische dimensie: als de volmaakte God iets maakt, dan is het ook volmaakt, echter de aarde beschrijft echter geen perfecte ecb. Vermits het quasi onmogelijk was het paradigma (grote uitgangspunt met daarrond verschillende theori¨en) ad hoc te veranderen (omdat de ecb verandert, is er nog geen behoefte om een nieuw paradigma op te stellen, immers de vergankelijkheid van de dingen in het ondermaanse en de valbeweging kunnen met het toenmalige paradigma verklaard worden; er komen in de geschiedenis niet veel paradigmawissels voor, daar communicatie met andere denkcentra veel tijd vergde; heden ten dage levert communicatie weinig problemen op, vandaar ook een snellere wisseling), zoekt Ptolemaeus een andere aannemelijke verklaring. Door hun excentrisch middelpunt gaan de hemellichamen af en toe verder en dan opnieuw een beetje dichter. Dit verklaart dat het zomerhalfjaar 9 dagen langer duurt dan het winterhalfjaar (in Alexandri¨e; indien zomerhalfjaar even lang zou duren als het winterhalfjaar, dan zou de aarde stil staan); de deferens van de zon valt dan ook niet samen met het middelpunt van de aarde. Het centrum van de aarde valt allesbehalve samen het centrum van het heelal. Daarenboven beweert Ptolemaeus dat de zon epicykels (cirkels waarvan het middelpunt op de deferens van de zon ligt) maakt, waarvan de gecombineerde baan een lus oplevert. Hier is er geen schade aan het oude wereldbeeld, meer nog, het nieuwe beeld is volmaakter: cirkels op cirkels. Verder constateert hij dat de hoeksnelheid steeds constant blijft (vereffeningspunt). Op deze manier is het mogelijk om bv de baan van Mars vrij nauwkeurig te beschrijven met het blote oog! Later zal Copernicus met zijn streefdoel ‘het eenvoudigste prefereert’ een gedetailleerde wiskundige beschrijving geven waarbij hij enkele epicykels mijdt, dat op zich weken rekenwerk uitspaart.
12
Wijsbegeerte
Lieven Van Belleghem
Bij de overgang van de Oudheid naar de Middeleeuwen (wel interessante periode daar er een pak denkwerk is gebeurd, echter vrij langzame evolutie mede door de transportmogelijkheden. Veel voorbereidend werk zoals de koepel des hemels bestaat niet, aarde is niet het centrum van het heelal, menselijke ziel, . . .) is de Romeinse periode van cruciaal belang vermits een aantal belangrijke zaken naar voren komen: 1. De ontwikkeling en de werking van de Romeinse democratie. Rome ontstaat rond 750 v.C. (Romulus en Remus, vondeling, wolvin) waarschijnlijk omdat Rome een gunstige, Etruskische havenplaats was, gelegen op zeven heuvels. In 509 v.C. ontstaat de republiek (vorm van democratie; res publica: zaak van het volk → ze besturen volledig zichzelf) met een senaat voor senatoren: volksvertegenwoordigers die de wetten maken, gerepresenteerd door de rijke, vrije Romeinen, later ook voor de arme Romeinen toegankelijk, volkstribunen genaamd. Er komt ook een vetorecht (vetare = verbieden) voor de volkstribunen (eenvoudige en meervoudige meerderheid: 1/2 en 2/3; belang van kiesstelsel en stemverdeling). De diensttijd in het Romeinse leger is ook veel langer dan in andere legers in die tijd, namelijk 20 jaar waardoor er een groot, sterk en goedgetraind leger ontstaat. Hierbij kregen ze kost en inwoon en na hun diensttijd bekwam elk een stuk grond uit de veroverde gebieden. De drie gescheiden machten waren de quastoren die de financi¨en regelden, de ministers die dienaars waren van het volk (vertegenwoordigers van het volk) die uitvoerden wat door het parlement (maakt wetten) is beslist. Echter nooit voor lange tijd aangesteld (6 maanden, is relatief weinig!) omwille van de machtsposities. Ten laatste zijn er ook nog de praetoren, de rechtsprekende macht.
p
In de Verenigde Naties (VN) hebben China, Rusland, Frankrijk, Engeland en Duitsland een vetorecht. Hierbij is elk land vertegenwoordigd door slechts ´e´en vertegenwoordiger. Redenen voor toekenning van een vetorecht zouden kunnen zijn: grote populatie, sterke kapitaalkracht, belangrijk aandeel in de wereldeconomie, . . . Elk dezer landen wordt van in het begin bij een zaak betrokken omdat ze juist zo invloedrijk zijn. Op deze manier is er een volwaardige steun bij het zoeken naar oplossingen (wetenschappelijk onderbouwd).
x
2. Dictatuur in het Romeinse Rijk (in bepaalde omstandigheden). Het zwakke punt van een democratie is de traagheid door het eindeloze gepalaver (substanti¨ele eigenschap). De vertegenwoordigers verdedigen de belangen van het volk die voor hen kiezen door compromissen te sluiten. Een goed compromis deugt niet maar er valt mee te leven; een slecht compromis daarentegen is voor de ene partij goed maar voor de andere partij eerder slecht. 3. Recht tot spreken. Iedereen heeft recht om te spreken en wetsvoorstellen te doen. Een cordonne sanitaire is hierdoor zwaar ondemocratisch. De democratie kan ten onder gaan door bedreiging, maar eveneens als het merendeel van de mensen zich tegen de democratie keert en ze niet meer wenst. In de loop der Romeinse geschiedenis is gebleken dat de Romeinen quasi onoverwinnelijk waren omwille van hun Romeinse legioen dat bestond uit een staand leger: full-time leger dat professioneel was op gebied van wapens, uitrusting, . . . Bovendien was het leger bijzonder gestructureerd: centurion, deca?; . . . Ze kwamen voor elkaar op en vochten om elkaar levende te houden. Echter toen de Carthagers onder leiding van Hannibal via Spanje, de strijd aanbonden met hele reeks olifanten tegen het toenmalig knooppunt Rome, sloegen de Romeinen in paniek daar ze zulk groot en grof geweld (olifanten) nooit tevoren hadden gezien, maar erger, daar Hannibal een pact zou kunnen slaan met de Kelten. Er ontstaat echter geen pact met de Kelten (bewoners van het Iberische schiereiland die evenals konden fungeren als gidsen → veel strijdolifanten verloren). Op die manier was er slechts een klein en onuitgerust leger dat overbleef. Rome ontving reeds de berichtgeving toen Hannibal onderweg was in Iberi¨e. Om weerstand te kunnen bieden, was de democratie die iedereen aan het woord liet, veel te traag. Vandaar dat er een democratische dictator werd aangesteld, dit voor de duur van enkele dagen tot een paar weken. Deze bezat de absolute volmacht zonder nadien enige verantwoording te hoeven afleggen. Weliswaar werd hiervoor niet de bekwaamste, maar wel onderscheiden persoon gekozen, om de democratie niet in gevaar te brengen. De Romeinse republiek evolueert naar een triumviraat, een (soort) permanente dictatuur, echter bij het laatste triumviraat moordde de een de ander uit zodat een keizerrijk ontstond. Belangrijke keizers waren Augustus Octavianus, Iberius, Caligula, Clausius, Nero (brand in Rome), Constantijn I (Christendom = staatsgodsdienst; 312-337 v.C.) Theodosius I (splitst Rome op; 379-395 v.C.), . . . tot in 476 n.C. de Germanen (Odoaker) de laatste keizer Romulus Augustus afzetten. De val van het West-Romeinse Rijk kondigt het begin van de Middeleeuwen aan. 13
Wijsbegeerte
Lieven Van Belleghem
Wat betekent orthodoxie (ware leer) in het christendom? Dit was het christendom dat als algemene staatsgodsdienst werd gekozen door Constantijn I in Rome. Rond het jaar 0 van onze tijdrekening werd er in Isra¨el (Palestina) een jongetje geboren, die heel veel invloed had op wereldvlak (bv jaartelling). Bij de geboorte waren er herders aanwezig, die in die tijd werden aanzien als messentrekkers, die bovendien niet binnen mochten in de stad. De Verloren Zoon was er voor iedereen, zelfs voor diegene waar niemand moest van weten. Hij hechtte zich niet aan de materi¨ele dimensie van de werkelijkheid. Bij Zijn geboorte kwam er een ster aan de hemel bij, een absolute onmogelijkheid, nog nooit waargenomen: God ‘plaatste’ voor deze gelegenheid, voor deze belangrijke persoon een ster erbij.
1.10
De orthodoxie in het christendom
Week 50: 11 december 2001 Het ontstaan van de orthodoxie (ware leer; katholicisme = wat de paus zegt in Rome) in het christendom begint bij de geboorte van Jezus Christus. Vanaf deze periode hebben we bronnen van zijn optreden, maar naar de precieze geboorteplaats, wie er het eerst bij was en welke tekens er te zien waren, hebben we het raden naar. Eveneens over zijn jeugd weten we eigenlijk zo goed of niets, net als de periode net v´o´or zijn geboorte. Hierin is de exegetische visie belangrijk, want er is immers een verschil tussen historische waarheid en een verhaal. Een verhaal is niet noodzakelijk een historische waarheid, maar daarom mag het nog niet worden geklasseerd als een leugen. Zo geloven de exegeten niet dat dat Christus in een stal is geboren, echter wel geloven ze in de persoon waarover sprake in de verhalen, namelijk de Zoon van God. Eveneens de onbevlekte ontvangenis en maagdelijke geboorte lijkt vrij onwaarschijnlijk (welke God doet zoiets?), maar het ´ıs mogelijk. Normaalgezien had Maria reeds al langer kinderen moeten gehad hebben, maar ze bleef tot op dat moment onvruchtbaar, tot de goddelijke tussenkomst (typisch voor joodse traditie). Dit blijkt hier om een typeverhaal te gaan, een verhaal nadien geconstrueerd om aan te duiden dat het reeds in den beginne duidelijk was dat men had te maken met een belangrijk persoon. De grote bron begint bij het publieke optreden, waar het ene verhaal al sterker is dan het andere, maar is dit allemaal uit de duim gezogen?
p
Hier verwijzen we naar de Coca-Colacrisis in ons land niet zo lang geleden. Het imago werd hierbij geschaad, echter werd er toxicologisch nooit iets vastgesteld. Toch kan dit fenomeen verklaard worden aan de hand van massapsychose, iets wat denkelijk ook reeds in Christus’ tijd bestond.
x
Jezus Christus had vermoedelijk een groot charisma dat een gigantische indruk had op de mensen. Op die manier is het te verklaren dat hij in staat is dingen te doen die toen nog niet mogelijk waren. Psychosomatische problemen kunnen door zijn sterke indruk en inspiratie genezen zodat het niet ondenkbaar is dat mensen opnieuw kunnen zien of lopen. Op een bepaald moment echter vormt hij een dreigend gevaar voor de joodse overheid doordat hij het gezag zou kunnen overnemen. Dit vloeit voort uit de aanhang die hij had vermits hij werd beschouwd als hersteller van het koninkrijk. Daar hij beweerde Zoon van God te zijn, was dit een doorn in het oog van de vrome joden, die hem aanschouwden als een godslasteraar. In de toenmalige polythe¨ıstische wereld was de verkondiging van ´e´en en slechts ´e´en God onaanvaardbaar, met als gevolg dat de joden hem wilden doden, maar niet konden omdat ze leefden onder de Romeinse bezetter (in wezen zachtaardige overheersers . . .). Deze laatste paste de taktiek van ‘divide et impera’ toe, zodat alles in het gebied hetzelfde bleef, enkel dat de belastingen ditmaal naar de keizer gingen in plaats van aan de vroegere vorst. Aan sommigen werd het Romeinse burgerschap toegekend opdat er verdeelde meningen zouden heersen en zo de totale, gezamenlijke weerstand gebroken was. De rechtspraak bleef eveneens hetzelfde, maar de doodstraf was een Romeinse aangelegenheid. Christus werd naar Pilatus gestuurd waarbij de joden de aanklacht formuleerden dat hij de Romeinen zou buitenzetten en zelf koning der joden wou worden (voor godslastering werd hij niet ter dood veroordeeld). De straf die voor opstand werd uitgesproken was wreedaardig van aard (. . . maar traden hard op tegen repressie): kruisiging op een zichtbare plaats, opdat iedereen het zou zien. Het voordeel aan het nagelen is een snelle dood, maar deze kan tegengewerkt worden door een voetsteuntje om het langer te rekken wat uiteindelijk tot verstikking leidt daar het doorhangen de ademhaling onmogelijk maakt. Daar het daags nadien sabbat is voor de joden, vragen zij aan Pilatus om niemand te kruisigen. Daarop stuurt Pilatus bottenbrekers om de benen te breken, echter Christus is reeds dood, wat verwonderlijk is voor zo’n jongeman (infectie door doornenkroon, tetanus). Christus wordt in een graf gelegd in een rots (historisch onwaarschijnlijk want dit is een adelgraf) maar ’s anderendaags is de steen voor het graf verschoven en het lijk ligt er niet meer. Nadat hij als tuinman wordt aanzien in de verschijningsverhalen, wordt hij ten hemel opgenomen 14
Wijsbegeerte
Lieven Van Belleghem
(gedaan met verschijning) en leeft hij verder verhaalsmatig (Jezus leeft!). De kern van het christendom ligt hier bij de verrijzenis en de Blijde Boodschap (= als een God bestaat die individueel bekommerd is om ons geluk → er is m´e´er dan lijden). Na de dood van Jezus waren er mensen die alles achterlieten en vertrokken naar overal in de wereld om over hem te vertellen. Zo ontstonden in de havensteden (veiliger) kleine groepjes mensen, christelijke kringen en eerste kerken werden aldus opgericht. Marcus (50 n.C.) en Johannes (90-110 n.C.) schreven alles op wat ze wisten uit verhalen over hem, maar zoals velen hadden ook zij problemen en onopgeloste vragen. Zo was er bv de vraag of het eten van offervlees werd toegestaan of niet. Immers priesters werden onderhouden door de gemeenschap door offervlees, waarbij de rest werd verkocht op de markt (indien teveel) daar het niet bewaarde. Toen de apostelen stierven, ontstonden er episcopes (bisschoppen, maar toen nog geen landelijke structuren) die adviezen kreeg vanuit andere streken (een zekere maar geen erkende invloed want er was nog geen orthoxie!) maar uiteindelijk zelf besliste over bepaalde kwesties. Het christendom werd aanzien als staatsgevaarlijk, daar de keizercultus niet aanvaard werd door hen omdat de keizer werd verheven tot een godheid opdat de wetten meer slagkracht zouden bekomen (verbinding tussen keizer en ‘godsdienst’). De Romeinen leefden in een polythe¨ıstische samenleving, niettemin bleven de joden trouw aan hun Goden, want ze lieten hen niet in de steek. Een Godheid (de keizer) meer of minder vereren kwam er voor de joden niet op aan, maar de christenen wilden niet buigen voor het keizerbeeld (ultieme test, want de joden bogen zich wel → polythe¨ıst, anders christen). Dit is dan ook de reden waarom er in het ontstaan van het christendom zoveel martelaren zijn (bloed vergieten voor zijn/haar geloof). In 312 n.C. werd Constantijn I keizer, zelf een christen, en legde het christendom als staatsgodsdienst (vraag: hoe zit het christendom in elkaar?) op. Hier situeert zich het ontstaan van de orthodoxie (de ware leer): het christendom is datgene wat geloofd wordt in Rome (geen beelden van de Godheid). Voor de polythe¨ısten was dit geen enkel probleem, echter voor de christenen betekende dit een grote stap. De val van het West-Romeinse Rijk door de Germanen (Odoaker) heeft als gevolg dat enkel de christelijke kerk over blijft waardoor de machtspositie toeneemt (wereldlijke macht) vermits de Germanen deze kerk overnemen (bekering van Clovis). De verschillende schisma’s brengen met zich mee een verdeling van het christendom in protestantisme, anglicanisme, . . . met onder het protestantisme de calvinisten, de babtisten, . . . Vaticaanstad (protocol; staatshoofd ↔ paus) is een onafhankelijk gebied (staat) wat niet meer is van de inkrimping van het grote rooms-katholieke Rijk. In 1789 (tot nu), met de Franse Revolutie, is er opnieuw een scheiding tussen Kerk en Staat die evenwichtiger is, maar daarom niet rechtvaardiger. De confisquatie van de kerkelijke goederen door de staat wordt vandaag de dag gerechtvaardigd door het betalen van de huidige kerkdienaars uit de staatskas.
1.11
Het geloof van Basilides
Week 51: 18 december 2001 Om de vraag ‘hoe kan het dat christenen in re¨ıncarnatie kunnen geloven?’ te beantwoorden, moeten we teruggrijpen naar het ontstaan van de orthodoxie in het christendom (zolang er geen orthodoxie is, kan iedereen zeggen dat hij een christen is, er was immers geen rechte lijn). Dit ontstaan situeert zich in de 3de-4de eeuw na Christus. Ieder probeerde op zijn manier christen te zijn, daar er nog geen geschriften of ‘voorgeschreven regels’ waren om het christendom te belijden. E´en van die vele uitingen is het gnostische christendom.
p
Gnostische visie: de werkelijkheid is een vermenging van het rijk van het goede (licht) en van het rijk van het slechte (duister), zo ook moeten wij de werkelijkheid zien als een rijk met goede en slechte dingen. Christelijke visie: we kunnen het lijden of de ellende ontkennen (Leibzig), echter op deze manier valt het niet op te lossen. Het lijden kan komen door God, maar eveneens door de mensen onderling (onrecht, wereldhandel, . . .), maar hiermee halen we het eveneens niet daar er vulkaanuitbarstingen, orkanen en andere natuurrampen overblijven. Nu moet de gelovige niet enkel het lijden zien, maar ook het goede, om op die manier de mensen aan te zetten om goed te zijn. Vandaar ook de verschillende parabels in de bijbel: God is daar aan het werk. De ongelovige ziet ook het goede, maar dit gaat teniet omdat het niet op kan tegen al het lijden dat hij ziet.
x
Niettemin de verschillende godsdiensten, bleef er veel lijden en miserie in de wereld, maar dit probleem werd door God niet opgelost (oud en nog steeds onopgelost probleem). Zo kijken de gelovige en de ongelovige naar dezelfde werkelijkheid: sommigen offeren hun eigenbelang op om anderen te helpen, maar dit is niet te verklaren door de ‘harde’ werkelijkheid. Vanuit deze visie is de leer van Basilides ontstaan. Basilides was een christen die in re¨ıncarnatie (om het lijden te verklaren) geloofde en leefde in de 1ste eeuw na Christus, zoals 15
Wijsbegeerte
Lieven Van Belleghem
Ptolemaeus, in Alexandri¨e (Nijldelta), het grote denkcentrum in de laat antieke wereld. Volgens hem is er w´el een goede en rechtvaardige God maar hij verklaart het lijden als een rechtvaardige straf voor de dingen die de mens zelf tijdens zijn aardse leven heeft gedaan. Bij vele slechte daden in het vorige leven zul je deze gevolgen ook dragen in het volgende leven (straf). Op deze manier poogt Basilides Gods goedheid en rechtvaardigheid te verklaren. Zijn hoofddoel bestaat uit het aantonen dat de wereld niet goed is, maar dat dit niet Gods schuld is, want zelfs als iedereen goed is voor elkaar, zal er toch nog geleden worden. Er bestaat slechts ´e´en soort ziel (↔ Aristoteles: plant, dier en mens) waarbij er aanhangsels zijn die uitgroeien naarmate de mens zich gedraagt in zijn leven naar die bepaalde aanhangsels (potentie voor elke mogelijk levend wezen). Bv als een persoon zich in zijn hele leven eens gedraagt zoals een aap (apekuren), een schaap (schaapachtig), maar hoofdzakelijk een ezel (ezelachtig), dan zal hij na zijn dood re¨ıncarneren als een ezel. De hoofdgedachte gaat ervan uit dat alle levende wezens een zelfde ziel bezitten.
1.12
Kritieken van Clemens en Origines
Week 9: 26 februari 2002 Volgens Origines3 is de menselijke ziel niet gelijkwaardig met bv een ziel van een varken. De menselijke ziel is hierbij de hoogste ziel, immers God is een mens (Jezus) geworden en g´e´en varken (interpretatie?). We komen hier uit op een antropocentrisch beeld (!), typerend aan het christendom. Uit het christendom volgt dat de mens het meest verwezenlijkt hier op aarde en dus ook de grootste verantwoordelijkheid toebehoort (mensen kunnen de wereld naar hun hand zetten, dieren niet ⇒ hoe meer macht, hoe meer verantwoordelijkheid). Immers, als men niet antropocentrisch ingesteld is, dan mag men in principe geen dieren doden om zelf op te eten. Eindbesluit: wat Basilides beweert, kan hoegenaamd niet waar zijn. Clemens daarentegen beweert dat (1) de mensen vrij zijn te kiezen wat ze zelf willen zijn, want indien volgens Basilides heeft men anders de uitvlucht: ‘Ik kan er niet aan doen dat ik deels een varken ben’. Verder wordt er in het christendom gewerkt met (2) rechtvaardige straffen, dit is de manier waarop God met de mensen omgaat. Dit verloopt niet volgens het christendom niet met wraakstraffen (eerder pedagogische straffen) zodat de mensen niet worden berecht omwille van wat ze hebben gedaan in hun vorige leven (geen wrekende God). Een korte evolutie wat betreft ‘wraaknemen’: ? Ongebreidelde wraak : (totaal) indien iemand jou of je vrienden, familie, . . . iets heeft misdaan, dan is het de plicht dat je iets terugdoet en het liefst zo hard mogelijk zodat ze het nooit meer durven en zullen vergeten (machogedrag). Indien je vreest dat je er zelf het eigen leven zult bij inschieten, dan ben je een lafaard. ? Tallionwet: (beperkt) oog om oog, tand om tand, wat reeds een inperking betekent van de wraak: je mag strikt niet meer doen dan wat je strikt is aangedaan. ? Vergiffenis schenken (geen wraak, geen compensatorische maatregelen) zoals dit in het christendom het geval is, want anders raakt de ellende en het lijden nooit de wereld uit. Je verlaagt je dus niet tot het niveau van de ander en altijd preventief lijden voorkomen (je moet wel rechtzetten wat kan rechtgezet worden) bv gevangenisstraf omwille van de veiligheid voor de maatschappij te waarborgen, liefst met begeleiding (!) en uiteraard vergiffenis te schenken. In de 1ste eeuw waren er (3) talloze christenvervolgingen met vele slachtoffers als gevolg. Martelaren (mensen die gestorven zijn om hun levensovertuiging, in alle godsdiensten terug te vinden) werden het meest gewaardeerd in de hemel en verkregen aldus de beste plaatsen. Opnieuw strookt dit niet met de rechtvaardigheid in het christendom: God heeft in het aardse leven gestraft omdat de martelaar in zijn vorig leven slecht was. Het is dan ook niet mogelijk dat je nadien ook de beste plaats krijgt. Als laatste kritiek (4) heeft Clemens het over het geloven in de verrijzenis van het lichaam (lichaam = slechts omhulsel): christenen geloven niet dat het lichaam zomaar te vevangen is en enkel de ziel telt. Wat is het christendom? Dat trachtten de mensen uit te zoeken en te proberen, echter het christendom in Rome = orthodoxie. Leg uit: Het christendom zit in slechte papieren vandaag? Dit heeft te maken met het oude en nieuwe wereldbeeld, waarbij er geen plaats meer is voor God in het nieuwe wereldbeeld waar dat vroeger wel het geval was. 3 Er
is nog steeds geen orthodoxie.
16
Wijsbegeerte
1.13
Lieven Van Belleghem
Tijdens de Middeleeuwen
Week 11: 12 maart 2002 Het begin van de Middeleeuwen (eeuwen van de middelmatigheid) wordt aangekondigd door de val van het West-Romeinse Rijk, echter het einde is heel wat vager maar wordt algemeen genomen wanneer de Renaissance zijn intrede doet. De periode van de Renaissance begint weliswaar voor quasi elk land op een ander tijdstip.
p
Het einde van de Middeleeuwen kan worden gekenmerkt door de ontdekking van Amerika (1492), de val van het Oost-Romeinse Rijk (niet de val zelf, maar wel die periode, 1453), publicatie van Copernicus waarin hij verklaart dat niet de aarde, maar wel de zon in het centrum staat van het heelal (halfweg de 16de eeuw, 1543). In de Renaissance komt er een opbloei van de klassieke taal.
x
In de Middeleeuwen4 is er een lichte achteruitgang op vlak van kunst en cultuur vermits het denken teruggedrongen wordt in de abdijen en kloosters (lezen en schrijven), uitzonderlijk bij welgestelde burgers. Het gewone volk had de handen reeds vol met voedselvoorziening (tot 1875: graanoogst uiterst belangrijk; eind 19de eeuw: aardappel, Europa uit hongersnood), de krijgsheren met de veiligheid van het land zodat er geen tijd meer vrijkwam om te leren of te lezen. Er wordt dan ook niet meer gesproken over Aristoteles. Voor Thomas van Acquino, 13de eeuw, is de christelijke ethiek verbonden met het christendom. De platoonse filosofie werd met het christendom verbonden (neo-platoons): rijk van de volmaakte idee¨en, waar de ziel thuishoort. Het lichaam is hier minder van belang. Belangrijke veranderingen die zich voordeden: 1. Dualisme lichaam – geest. In het begin van de Middeleeuwen had men een platoonse visie: de ziel was belangrijk, maar naar het einde van de Middeleeuwen was deze visie eveneens aristotelisch be¨ınvloed: naast de eigen ziel werd nu ook het eigen lichaam belangrijk en moest aldus ge¨eerd en gewaardeerd worden. De materi¨ele dimensie van de werkelijkheid neemt toe. 2. Universali¨enstrijd of nominalisme. Abstracte begrippen zoals ‘een mooie, rode roos’ bestaan volgens Plato niet, wel: ‘het mooie’, ‘het rode’ en ‘de roos’, waarbij de rest slechts afspiegeling is. Op het einde van de Middeleeuwen komt de materi¨ele dimensie naar boven en wordt Plato’s visie in twijfel getrokken. God is echter ook een abstract begrip waaraan geen werkelijkheid verbonden is, maar er zijn voldoende aanwijzingen die bewijzen dat Hij toch bestaat. 3. Desacralisering van de kosmos. In de Oudheid was de kosmos goddelijk zoals bv bij Plato: het perfecte wereldbeeld of bij Aristoteles: de wereld van het volmaakte met het 5de element. Volgens de christenen bestaat het volmaakte van de wereld niet. Er is maar ´e´en God (volmaakt), dus zijn de hemellichamen door God gemaakt. Door de introductie van Galilei’s valwetten, zijn we alles gaan beschouwen als voorwerpen en niet meer als personen of goden. Dit opent de mogelijkheid om met de wereld op een minder respectabele manier om te gaan. Zo zijn er natuurbewegingen die het christendom ervan verwijten van de teloorgang van de natuur omwille van de desacralisering. Immers, beschouwt men een rivier als een nimf of als een ordinaire sleuf, dan wordt in het laatste geval er minder respect aan gegeven. De mens heeft de opdracht gekregen om te heersen over de wereld, waaronder ook de verantwoordelijkheid valt om voor het welzijn ervan te zorgen. Waarom de mens? Volgens het christendom (antropocentrisch wereldbeeld) is op de voorlaatste dag de mens geschapen (naar Zijn gelijkenis) en aan hem werd de opdracht gegeven: ‘Overheers, onderwerp, vertrap haar’ ⇒ vrij spel; rekenschap afleggen aan de hemelpoort: ‘heb je ingestaan voor het ware welzijn waarover je verantwoordelijkheid had?’ 4. Ontvoogding van de wetenschap. Wie de bijbel heeft gelezen, weet alles het best, daar het door God is geschreven. Na kritisch onderzoek zijn er sommige dingen die niet altijd exact overeenstemmen met hetgeen in de bijbel vermeld staat, echter je kan het toch niet beter weten dan God? Vandaar dat men ervan uitgaat om het beter te verstaan door het met eigen verstand en inzicht te benaderen (zoeken en proberen) van hetgeen in de bijbel staat. 4 Vandaar
de uitdrukking ‘de duistere Middeleeuwen’: weinig ontwikkelde tijd
17
Wijsbegeerte
Lieven Van Belleghem
Het oude wereldbeeld klopte volgens Copernicus niet meer: alles is volmaakt, verandering is niet mogelijk, de aarde draait in 24 uur rond haar eigen as, maar hoe zijn de supernova’s (ontstaan van nieuwe sterren) te verklaren? Dit is niet mogelijk daar in het bovenmaanse niets verandert, op de ster van Bethlehem na. Perfecte bolvormige lichamen draaien om hun eigen as: Copernicus, wiens interessegebied zoals Aristarchos kosmologie was, weet er geen uitleg voor. Vandaar dat Copernicus opteerde voor een centrale, maar stilstaande zon waarrond de aarde. Op deze manier had hij enkele epicykels minder en was er nog steeds een eenparige cirkelvormige beweging. Door deze beschouwing kreeg hij kritiek: ? vanuit wetenschappelijke hoek: een paar epicykels minder zorgde voor wekenlang minder rekenwerk, echter dit was een spectaculaire vereenvoudiging5 die hij voorstelde. Verder was er de valbeweging van Aristoteles die voor problemen zorgde: indien de zon centraal stond, dan zouden alle vallende lichamen naar de zon vallen. Eveneens de aarde die in 24 uur zou ronddraaien, zou stormwinden veroorzaken . . . ? vanuit theologische hoek: de bijbel wordt geschreven door mensen die onder inspiratie van Gods Geest stonden: ze stelden als het ware hun hand ter beschikking. Elk woord vanuit de bijbel is juist, want God heeft het zelf geschreven. In de bijbel staat geschreven: – ‘Hij die de aarde gegrondvest heeft op zuilen’ (Babylonische visie) ⇒ hoe kan zoiets dat op zuilen staat, dan draaien? – een verhaal omtrent Palestina en de joden waarin voorkwam ‘. . . de zon die stilstaat . . .’ ⇒ hoe kan de zon dan draaien? Slechts een minderheid van de bevolking kende de theorie van Copernicus (gewone volk: voedselvoorziening!), dewelke Osiander heeft uitgegeven in een boekje De revolutionibus orbium coelestium libri VI na zijn dood in 1543. In het voorwoord wordt vermeld dat het slechts een hypothese betreft, daar het anders op de index (door kerkelijke instantie: door die slechte gedachtes beland je anders in de hel) wordt geplaatst, wat uiteindelijk in 1616 toch gebeurt.
1.14
Brahe, Bruno, Galilei en Kepler
Week 13: 26 maart 2002 Tycho Brahe, astronoom van de keizer, beschikte over een professionele sterrenwacht zodat hij de beste meetresultaten in die tijd had. Echter onder die best mogelijke apparatuur zat nog g´e´en telescoop! Hij kent eveneens het werk van Copernicus en weet dat zijn visie correct is, maar Brahe kent eveneens de kritieken. In Denemarken heeft hij evenwel geen last van de inquisitie, toch doet hij een compromisvoorstel die de voordelen van de 2 systemen combineert (vallen van de stenen naar de aarde en de copernicaanse visie): de aarde staat stil, maar valt binnen de deferens van alle planeten. De zon beweegt om de aarde heen, met rond de zon alle planeten, wiens baan omheen de aarde ligt. Op deze manier kan Brahe de berekeningswijze van Copernicus volgen zonder enige kritiek. Het voorstel hield niet lang stand, want na zijn dood werd er meer studiewerk verricht (niet zo sacraal meer). Giordano Bruno, een dominicanenpater, trekt rond in Itali¨e, Engeland, . . . en predikt bovenal in de volkstaal, de taal die het gewone volk verstaat, want voor wie niet kan lezen of schrijven, is het Latijn totaal onbegrijpelijk. Wie niet heeft gestudeerd, heeft ook geen kritisch vermogen omwille van de onkennis van de oude theorie¨en van bv Aristoteles of Ptolemaeus. Bruno verkondigt dat Copernicus gelijk heeft: de koepel des hemels bestaat niet en steunt enkel op de theorie van de theologie. Bovenal, een oneindig en almachtig volmaakte God schept geen eindig heelal of een koepel, maar maakt de wereld oneindig (2e helft 16de eeuw: ‘Het past beter bij God dat . . .’). Nu was er in ´e´en werkelijkheid twee oneindigheden (= alles), namelijk God en het heelal, maar er bestaat enkel ´e´en oneindigheid ⇒ dat kan niet bestaan. De oplossing hierop was dat het heelal werd aanschouwd als het lichaam van God, de veruitwendiging (= panthe¨ısme) waardoor men respect moest opbrengen voor de materie. Dit gedachtegoed viel echter niet in de smaak in Rome en Bruno werd opgepakt door de inquisitie. Zijn reactie hierop was: ze vervolgen mij omdat ze het zelf niet verstaan (na¨ıviteit?): de aarde staat niet stil en de koepel des hemels bestaat niet. Op die manier werd Bruno veroordeeld tot de brandstapel om op die manier van de dwaalweg van het geloof af te komen, want anders ga je naar de hel. De (goede) bedoeling hiervan was te laten voelen wat het betekent ‘voor eeuwig branden’ om op het laatste nippertje te kunnen bekeren. 5 Vandaar
de uitdrukking ‘copernicaanse revolutie’: radicale standpunten
18
Wijsbegeerte
Lieven Van Belleghem
Galilei, ongetwijfeld de grootste denker uit zijn tijd, leefde in Firenze, als een vroom en overtuigd katholiek man. Af en toe kwam hij op het Vaticaan. Op een bepaald moment las hij het werk van della Porta omtrent het bol slijpen van glas (reeds mogelijk vanaf de 13de eeuw) zodat het h´e´el dun werd (nieuw). Aan de hand hiervan construeerde hij een telescoop, wat uitermate doeltreffend was in de strategie en de krijgskunst, echter Galilei gebruikte de telescoop om naar de maan te kijken. Hierdoor zag hij dat het oppervlak van de maan bestond uit kraters en dus niet volmaakt bolvormig was. Ook de manen van Jupiter werden aldus ontdekt en uit het feit dat Venus eveneens verschillende standen heeft als de maan, besloot Galilei dat Copernicus wel gelijk had.
p Galilei leefde ten tijde van de Reformatie (Luther verzet zich tegen de aflaathandel) en de Contra-Reformatie.
Deze laatste was een tegenreactie op de Reformatie en verzette zich tegen alles wat niet katholiek was (onder Filips II). Daardoor ontstond er een vlucht uit het Habsburgse rijk naar Nederland toe (per schip). In de 18-19de eeuw werd Nederland een koloniale mogendheid, mede dankzij de vlucht van de intelligentsia naar Nederland: het denken ging er veel sneller vooruit.
x
Galilei deelde zijn nieuwe bevindingen aan zijn collega’s mee waarop deze laatste verweten dat die telescoop een ‘duivels tuig’ was vermits deze dingen toonde die er niet waren. De gedachtegang van Galilei verschilde hierop want indien de maan werkelijk niet bolvormig was, dan was de kans ook klein dat de ethische wereld (bovenmaanse: oneindige bewegingen) bestond. Dus wanneer niet bolvormig ⇒ ook niet volmaakt en gold er een andere bewegingsleer. Immers, de beweging in het ondermaanse was dezelfde als die in het bovenmaanse (maan ook onderhevig). Op deze manier ontstonden de eerste proeven met een loden bol op een hellend vlak om de aarde om de zon en de beweging van de hemellichamen te verklaren. Galilei was de eerste die experimenteerde met proefopstellingen en zijn besluiten naar buiten toe extrapoleerde. In de optiek van de Oudheid was het ondenkbaar om zulke ‘gewaagde’ uitspraken te uiten, daar het waarnemen van de val van een loden bol verschillend is van die van een appel en die van de appel op zijn beurt anders dan die van een peer. Een loden bol heeft eigenlijk een ‘eigen val’. Met Galilei deed de moderne wetenschap zijn intrede: het uitproberen en zelf ingrijpen werd een feit. De gestelde waarnemingen samen met zijn telescoop gaven Galilei het inzicht dat Copernicus overschot van gelijk had en in 1610 gaf hij zijn bevindingen uit waarin hij de copernicaanse visie verdedigde. Nu was Galilei reeds de derde, op Copernicus en Bruno na, ophefmakende persoon, echter in Rome konden ze hem niet zomaar veroordelen omdat hij ´e´en van hen was (kwam soms op het Vaticaan). Vandaar dat ze de copernicaanse visie op de index plaatsten, zodat het verboden was te schrijven ofte beweren dat de zon stil zou staan, dat de zon in het centrum van het heelal zou staan. In 1623 kwam de paus te overlijden en Barberini werd Urbanus VIII, een vrij werelds en breeddenkend man die niet zou muggenziften. Daarop poogde Galilei opnieuw een boekje uit te geven, echter ditmaal aan de hand van een dialoogstijl om problemen te vermijden. Hierin zitten drie vrienden bij elkaar, waarbij ´e´en van hen vraagt: ‘ik zou wel eens willen weten hoe de hemellichamen bewegen’ waarop de andere twee antwoorden, de ene met een ptolemaeuse en de andere met een copernicaanse visie. De dialoog wordt vaag besloten in de zin van ‘ik ga er nog eens over nadenken’ waardoor Galilei zich onttrok aan enig oordeel. Juist in die periode waren er spanningen in het Vaticaan waarbij de jezu¨ıeten pleitten dat de indianen w´el een menselijke ziel hadden. Hierdoor werd Galilei de bliksemafleider: het proces van Galilei kwam op gang (hypothese). Bellarminus, een goede vriend van Galilei, had hierbij de functie van kerkelijk, juridisch voorzitter, gesteund door twee conservatieve bijzitters. Nu stonden de priesters en religieuzen sterk in hun schoenen, daar ze fulltime met hun werk bezig waren (idealisme) en strategisch hadden voorbereid (niet dom, maar wel soms met oogkleppen). De eerste vraag die Bellerminus aan Galilei tijdens zijn proces stelde: ‘Waarom bent u ongehoorzaam geweest? Ik heb u toch een brief geschreven . . .’ Op deze manier trachtte Bellarminus het publiek te overtuigen dat het menens was, terwijl aan de andere kant hij reeds nuanceerde: enkel ongehoorzaam. Uit het akkoord dat Galilei ondertekende (‘ik heb nooit geloofd . . .’) volgde niet de brandstapel, maar wel huisarrest. Galilei had kort na zijn proces reeds veel spijt, daar hij heel zijn leven lang had gezocht naar hetgeen hij nu moest ontkennen. Liever had hij de brandstapel gehad, maar koos toch voor die enkele jaren langer leven, jaren vol met spijt. Johannes Kepler, een tijdgenoot van Galilei, kreeg allerhande wetenschappelijke informatie van Galilei (per briefuitwisseling). Door verdere nauwkeurige observatie en beschrijving (dit is de oude manier van wetenschap bedrijven ↔ experimenten) van de banen van de planeten, kon hij een aantal wetten opschrijven: ? De aarde beweegt in een ellipsvormige baan rond de zon waarbij de zon in een van de brandpunten staat 19
Wijsbegeerte
Lieven Van Belleghem
van de ellips ⇒ elke baan is bijgevolg anders, dit itt wat Aristoteles zei: een groot kosmologisch jaar. Alles werd opnieuw hetzelfde, in dezelfde volgorde als de eerste keer, alles herbegint ⇒ de bewegingen worden doorgegeven in het ondermaanse. ? De perkenwet: in een zelfde tijdsoppervlak doorloopt de planeet gelijke perken. ? Hoe verder een planeet zich van de zon bevindt, hoe trager deze zich op de baan beweegt: A3 = cte T2 met A de halve grote as. De tijd die de aarde nodig heeft om rond de zon te draaien noemen we een aardjaar. Evenzo hebben we een maanjaar, een marsjaar, . . .
1.15
Descartes, Newton en Feuerbach
Week 17: 23 april 2002 Descartes (1596-1650) maakte zich zorgen wat de filosofie betrof: immers, wat bleef er van de filosofie nog over? Vroeger was de filosofie gelijk aan de wetenschap, waarbij men als hulpmiddelen de wiskunde, de musicologie, de geometrie, de alchemie en dergelijke meer aanwendde. Na de Middeleeuwen kwam er een splitsing van de wetenschappen: biologie, wiskunde, chemie, fysica, . . . Doorheen deze veranderingen vond Descartes dat de filosofie de mathematica (spelregels) moest zijn van het denken, met andere woorden: het denken moest de logica volgen. De enige logica in die tijd was de syllogistiek (bv koffer ↔ pyama, overhaaste generalisering → een bepaalde Turk is een dief → alle Turken zijn dieven). Hierbij wordt de techniek van inductie toegepast, niet zoals in het bv van de Turk (deductie). Descartes was een logisch deductist (dit kan eigenlijk niet): hij had steeds een methodische twijfel6 , want alles is twijfelbaar. Er zijn geen eerste zekerheden want als ik twijfel omdat ik twijfel, dan twijfel ik nog . . . Vandaar zijn gekende uitspraak: ‘cogito ergo sum’ → ik ben een denkend wezen (eerste zekerheid). Zijn tweede zekerheid was: ‘God bestaat’. Hiervoor is de reden te vinden in de klassieke logica: het gevolg kan de oorzaak nooit overtreffen, bv water kan niet warmer worden dan het vuur. Ook in deze wereld moet ergens een volmaakt wezen zijn dat ons de idee¨en geeft en dit is God. De materi¨ele en de geestelijke wereld hebben niets met elkaar te maken, maar zijn gesynchroniseerd aan elkaar. Op ´e´en bepaalde plaats is er een brug (n´ıet Giordano Bruno) tussen die twee werelden, namelijk in de epifyse (overgang tussen de kleine en de grote hersenen, speelt een rol in de hormonenhuishouding): kleine mannetjes krijgen vanuit de geestelijke wereld een sein en vertrekken zodoende naar de betreffende plaats om daar aan een spier te trekken ⇒ beweging van menselijk lichaam.
p
Descartes leefde ten tijde van Vesalius, hij die ’s nachts heimelijk lijken ging stelen om ze aldus open te snijden en te bestuderen. Hij maakte de eerste aantekeningen wat het menselijke lichaam betreft en besloot dat de mens niet meer was dan een supercomplexe marionet.
x
Op deze manier bereidde Descartes het denken van het filosofisch materialisme (vooral 18de-19de eeuw) voor: enkel in de mens is er een brug tussen deze twee werelden (mogelijkheid tot filosofisch materialisme). Vandaar dat heden ten dage nog steeds het denken van Descartes in de kijker wordt gezet (en bekritiseerd) door dierenwelzijnorganisaties: tussen dieren en kasseien bestaan er geen verschillen daar beiden uitsluitend uit materie bestaan. Indien men een hond zou openrijten, dan komt er geen geestelijk gevoel aan te pas, alhoewel de hond ongetwijfeld zal janken. De hond heeft geen toegang tot het geestelijk vermogen, niettemin het ook een zenuwstelsel heeft. Isaac Newton was de eerste die werkte met vectoren, wat onmiddellijk een spectaculaire vereenvoudiging was in zijn werk omdat hij veel werkte met krachten (gravitatie). Zodoende had hij er ook veel greep op en beheerste hij zijn discipline goed. Met behulp van de fysica van Newton was het mogelijk de planetenbeweging te verklaren zonder enige goddelijke tussenkomst (gravitatiekracht), echter de newtoniaanse fysica bevatte niets over tijd en ruimte. De de¨ısten gebruikten echter de newtoniaanse fysica als verklaring dat God wel bestond, maar niet tussenkwam (Descartes, Voltaire: horlogemaker). Newton was kwaad omdat de de¨ısten misbruik maakten van zijn werk. Zelf was hij van mening aangedaan dat God het assenkruis was van tijd en ruimte, want indien hij dat een moment niet zou zijn, dan is er geen tijd en ruimte ⇒ er is niets meer over 6 Dit
is niet hetzelfde als een existenti¨ ele twijfel = bestaanstwijfel
20
Wijsbegeerte
Lieven Van Belleghem
van de realiteit. Volgens Kant kwamen tijd en ruimte enkel voor in de materie. Via de relativiteitstheorie van Einstein is er een verband tussen tijd en ruimte: er is geen tijd als er geen ruimte is. De tijd is de afstand tussen gebeurtenissen en de ruimte is de afstand tussen de voorwerpen, waarbij telkens gebruik wordt gemaakt van referentiepunten. Volgens de God-is-dood-filosofie heeft God nooit bestaan. God was slechts een hypothese, men deed enkel of het zo was. Vandaag echter weten we beter en heeft de hypothese afgedaan (zoals aarde is centrum van het heelal). De hypothese heeft desalniettemin goede diensten bewezen, maar laten vanaf nu achter ons. Ludwig Feuerbach, een leerling van de Duitse filosoof Hegel (filosofisch idealist: materi¨ele en niet-materi¨ele dimensie, waarvan de laatste het belangrijkst bv Plato met de volmaakte Idee¨en; filosofisch materialist: de werkelijkheid bestaat enkel en alleen uit materie → alles is onvoorwaardelijk te herleiden naar materi¨ele zaken), wordt later empirist (tak uit de kenleer of episteomologie waarbij we kunnen enkel met zekerheid kennen wat we waarnemen: horen, zien, voelen, smaken en ruiken → Descartes) en tevens materialist. Hiertegenover staan de agnosten die beweren dat we over de niet-materi¨ele werkelijkheid niets kunnen leren, want we weten niet of het al dan niet bestaat (strikte empiristen). Feuerbach, zelf agnost ondertussen, botste hierbij op een empiristisch en agnostisch probleem, namelijk God. Hij vroeg zich het volgende af: ‘Wat is het dan waarover mensen zolang gesproken hebben?’ God was niet meer dan een projectie van de mensen en deze projectie was door de mensen zelf gecre¨eerd. De goede, vervolmaakte eigenschappen van de mensen werden verenigd in God zodat deze oneindig goed en rechtvaardig was. Op deze wijze vervreemden de mensen van zichzelf, wat niet mag, immers, er steken ook goede eigenschappen in de mens. Men moest ophouden te beweren dat de mensen slechte wezens zijn en op deze manier zou de wereld ook verbeteren. Vandaar dat Feuerbach verklaarde om God op die manier terug te geven aan de mensen. Theologie wordt hierbij antropologie: de leer over God is de leer van de mens van zijn schoonste eigenschappen (kant).
1.16
Opkomst van het marxistisch gedachtegoed
Week 19: 7 mei 2002 Naar aanleiding van de ontdekking van Amerika in het jaar 1492 was de hongersnood in de 17de-18de eeuw flink gedaald omwille van de invoering van de aardappel. Als gevolg daarvan waren er tal van minder epidemie¨en waardoor de bevolkingsaantallen gestadig stegen. Het voordeel van aardappelen ten opzichte van graan is de minder intensieve onkruidbestrijding, de grotere opbrengst per kilo, het eenvoudige bewaren zonder kleine belagers als knaagdieren. Wanneer de hongersnood zijn intrede deed, tussen de winter en lente, kon er beroep worden gedaan op de voorraden aardappelen. Ook baby’s en oudere mensen, tot dan toe niet in staat zichzelf te behelpen, kregen hierdoor ook meer kansen om te overleven. Door de betere voeding bouwde men ook een betere weerstand op zodat ziektes als pest, cholera, griep, . . . minder kans kregen zich te ontwikkelen. Op deze manier steeg het bevolkingsaantal en ging men het landgoed en de bossen verder ontginnen. Vandaar dat men tussen 1750 en 1820 in onze streken een grote ontginningsgolf had. Op het einde van de 18de, begin van de 19de eeuw was alles wat met de toenmalige mogelijkheden mogelijk was, ontgonnen. Er kwamen nu emigratiegolven naar Amerika en naar de steden toe. In deze cultuurgeschiedenis speelt zich het leven van Marx (1818-1883) af: steeds meer bevolking waarvoor steeds minder plaats. Na Engeland speelde zich in Belgi¨e een industri¨ele revolutie met de opkomst van de stoommachines. Deze stoomgeneratoren dreven treinen en weefgetouwen aan, echter met ´e´en stoomgenerator konden meerdere weefgetouwen aangedreven worden. De nieuwe rijken (zonder grond, politieke macht of een adellijke titel) konden deze toestellen aankopen en zochten zich een goed gelegen plaats voor de aan- en afvoer van wol en geweven stoffen, bij voorkeur steden zoals Gent die aan de Schelde en de Leie lag met tevens een groot hinterland. Vroeger kostten kleren handenvol geld daar deze arbeidsintensief waren gemaakt op een handweefgetouw. Deze nieuwe rijken startten aldus de eerste fabrieken op, gekenmerkt door de zaagtanddaken, en trokken op deze manier mensen aan. Door de emigratievlucht naar de stad toe was de vraag naar arbeid groter dan het aanbod met als gevolg dat de lonen zakten: deze zakten tot die mate totdat het verdiende loon de energie op het werk kon compenseren. Verder bouwden de nieuwe rijken sites rondom de fabriek zodat de arbeiders minder lang moesten stappen naar de fabriek. Echter, de meeste arbeiders hadden nog een stukje grond waarop ze nog een aantal gewassen verbouwden en een kleine bijkomende opbrengst hadden. Eenmaal in de site hadden ze meer tijd ’s avonds en bijgevolg steeg het drankverbruik bij de mannen (piekeren?). Naast de site werden er in de fabriekswinkel tal van producten aan de arbeiders aangeboden die deze konden kopen met behulp van bonnetjes. Deze bonnetjes waren plaatsvervangers van het loon dat ze ontvingen in de fabriek zodat ze zich niet in de drank konden storten. Het voordeel aan de fabriekswinkels waren de grote 21
Wijsbegeerte
Lieven Van Belleghem
aankopen door de nieuwe rijken waardoor de verkoop ook over het algemeen goedkoper was voor de arbeiders. Het kwam er op neer dat de arbeiders steeds meer en meer afhankelijk werden van de fabriek. Daarenboven hadden de arbeiders geen sociale zekerheid: geen minimumloon of ziekteverzekering. Hoe meer kinderen, hoe meer zekerheid men heeft wanneer men ontslagen wordt → weg uit huisje van de site → bij oudste zoon inwonen. Marx ziet deze problematiek van de gewone arbeider en hij had de moed, de durf en de wil om daarvoor op te komen. Hij was de enige die op kwam, zelfs de Kerk durfde (wilde?) niet. Hij stelde zich de vraag: ‘wat is een rechtvaardig loon? Door zijn publieke schrijven werd hij achtereenvolgens uit Duitsland, Frankrijk en Belgi¨e gezet en overleed hij uiteindelijk in Engeland. Het gewone volk begreep zijn schrijven niet, maar de nieuwe rijken des te meer. Hij klaagde de uitbuiting van de arbeid aan, want uitbuiting is: het loon van de arbeider is lager dan de meerwaarde die hij genereert. Stel nu volgende gedachtegang: je hebt planken, scharnieren, hamer, spijkers (productiemiddelen : alles wat je nodig hebt behalve je eigen lichaam) en de eigen arbeid cre¨eren in totaal een deur. De totale som min de kosten geeft dan de meerwaarde (= arbeid) → de arbeid genereert de meerwaarde. De meerwaarde moet toekomen aan diegene die de arbeid verricht heeft, zoniet spreekt men van uitbuiting. Vandaar dat Marx pleitte voor het in gemeenschap stellen van de productiemiddelen zodat de bekomen winst kan gedeeld worden door het aantal personen. Op die manier hebben de investeerders geen recht om meer te verdienen dan de anderen, daar ze niet hebben bijgedragen aan de effectieve arbeid. Marx ontkent de menselijke vrijheid daar deze volgens hem bepaald is door de economie omdat deze de grondslag vormde van de maatschappij. Zo zal een arbeider van zijn werkgever denken dat het een ‘rotzak van een baas’ is en dat hij enkel en alleen zoveel mogelijk winst wil halen uit zijn arbeiders. Deze denkwijze en houding is te wijten niet aan de persoonlijke gedachten van de arbeider zelf, maar is een fenomeen dat bij alle arbeiders terug te vinden is en op die manier bepaald is door de economie. Het zogenaamde economisch determinisme is ingedeeld in verschillende sociale klassen, dit op grond van de verhouding ten opzichte van de productiemiddelen (economie is grondslag van de maatschappij: kern), niet op grond van rijkdom of andere bezittingen. Marx ziet (voorspelt?) de evolutie naar een tweeklassenmaatschappij, waarin enerzijds de bezitters van de productiemiddelen, de bourgeoisie genaamd en anderzijds degene die de productiemiddelen n´ıet bezitten, het proletariaat (hun enige bezit waren hun kinderen, die tevens hun sociale zekerheid waren). De eersten streven ernaar zo weinig mogelijk loon te geven terwijl de laatsten veel loon willen en de productiemiddelen in handen krijgen. Reeds in de Middeleeuwen was er sprake van verschillende klassen: meesters, leerjongens, . . . De geschiedenis is eigenlijk niet meer dan een belangenstrijd (visie op uitbuiting): wat goed is voor de ene, is slecht voor de andere. Vanuit dit standpunt ijvert Marx voor het in gemeenschap stellen van de productiemiddelen. Hij spreekt hierbij van onteigenen, niet van ‘afnemen’ wat zou resulteren dat het proletariaat zelf bourgeoisie wordt. Marx, een filosofisch materialist (overtuigt dat de materie . . .), is zelf ongelovig, maar niet fanatiek tegen de godsdienst. Hij verkondigt hierbij dat godsdienst ‘opium van het volk’ is, want het gewone volk vergeet door de godsdienst wel eventjes hoe de werkelijkheid is, maar ze verandert er niets aan. Alles blijft het oude. Verder is het ook zo dat de godsdienst, meer bepaald het christendom (in het Westen), de mensen lange tijd klein en dom heeft gehouden. Dit is een godlasterlijk misbruik om de kleine man klein te houden, de grote man groot (schande van de godsdienst). Marx voegt er tevens aan toe dat de godsdienst noodzakelijk deze verdrukking voor doel heeft, maar dit kan ter discussie worden gesteld. Voor sommige mensen is het wel zo dat godsdienst als steun of toeverlaat kan dienen (gedicht in cursus door van het Reve).
1.17
Nietzsche, Freud en Camus
Week 20: 14 mei 2002 Nietzsche, geboren in een familie met domineetraditie (bedieners van het protestantisme), bezat werkelijk een uitzonderlijk verstand maar eveneens een zwakke gezondheid. Hij was eerlijk en consequent in zijn denken wat later de oorzaak was van zijn krankzinnigheid: de kloof tussen zijn verstand en zijn gevoel groeide steeds en maakte hem waanzinnig. Toen hij studeerde aan de universiteit ging zijn voorkeur uit naar klassieke filologie, maar omwille van de vraag van zijn moeder en de traditie studeerde hij ook nog theologie. Hij slaagde voor beide richtingen, maar de theologie (aan een calvinistische faculteit) stak hem tegen en, eerlijk als hij was, zei hij dit aan zijn moeder en studeerde hij enkel filologie verder. Als eindwerk schreef hij over de Dionysoscultus: alles doen wat je leuk vindt, volop genieten van de materi¨ele dingen. Eenmaal afgestudeerd, kon hij direct aan de slag als professor aan de universiteit (mede omdat hij zo brilliant was), maar door zijn frequente ziekte gaat 22
Wijsbegeerte
Lieven Van Belleghem
hij na 10 jaar reeds op emeritaat. Daar startte zijn eigenlijke onderzoeken die aan de grondslag lagen van zijn grote werken. Een hele tijd later wordt hij opgenomen in de psychiatrie: er was toen geen doeltreffende medicatie voorhanden, maar als remedie gebruikten ze dwangbuizen, koude baden, . . . Niettemin hij ongeneeslijk was, werd hij rustiger en besloot zijn moeder (en later zijn zus, na haar overlijden) hem verder te verzorgen. Nietzsche was helemaal niet van plan om te bewijzen of God al dan niet bestaat, daar het in het verleden al was uitgewezen dat hij niet bestaat. Wat hij w´el doet, is consequent doordenken dat God niet bestaat, immers: ‘hoe geef je zin aan het leven als God niet bestaat?’ De mensen zeggen wel dat hij niet bestaat, maar je moet Hem bijgevolg ook wegdenken in al je doen en laten, maar hier stootte hij op twijfel: de smartelijke ervaringen uit zijn oude kindergeloof kwamen naar boven. Het ontbreken van een vrouw en het overlijden van zijn minnelijke tantes doen hem heimwee krijgen naar vroegere opvattingen. De verleiding om te denken dat hij zijn tantes in de hemel opnieuw zal ontmoeten is groter dan het eigenlijke wegrotten. Voor Nietzsche is er enkel materie, en al degene die bovenmenselijke dingen verkondigen zijn gifmengers in zijn ogen, of zij het weten of niet. Nietzsche geloofde niet in de evolutieleer, maar wel in een bruisende materie die vanalles ¨ maakte, maar niets dat bleef. De mens kan hierbij bewust genieten van deze materie. In zijn Ubermensch (6= nazisme) geniet de materie van zichzelf wat tevens het hoogste is wat de materie ooit kan bereiken. D´ıt is de zin van het leven. Eveneens in de moraal schiep hij een volledige omkering van de waarden. Zo zou het zorgen voor de armere medemens in de vroegere Godsvisie een hoogstaand gebaar zijn, maar in de visie van Nietzsche (of beter in de consequente argumentatie) hoefde dit niet. Het ware beter tijd te besteden aan het genieten van de materie en daarbij mag niets de mens tegenhouden, ook de armere medemens niet, want hij is ¨ ‘ook maar’ materie en wordt door de bruisende materie opnieuw verzwolgen. De Ubermensch is dus een mens die zin aan zijn leven kan geven en een moraal kan opbouwen. Echter Nietzsche haalt het niet met zijn visie: het zou toch veel schoner zijn mocht het anders zijn . . . Freud, grondlegger van de psycho-analyse, had de opleiding van arts, meer bepaald neuro-fysioloog (zwakstroom, elektro- en biochemie). Op deze manier kwam hij in contact met pati¨enten, echter bij het merendeel van hen kon hij niets afwijkends vaststellen. Vandaar dat hij met zijn pati¨enten praatte om op deze manier de oorzaak te kunnen opsporen. De interne (centraal zenuwstelsel + zenuwbanen) en de externe prikkels worden immers gegeven door jezelf. Indien je deze prikkel niet meer wil, is dit niet zonder meer mogelijk. Dit heeft te maken met de wil om te stoppen: waarom wordt deze prikkel in stand gehouden? Waarom wil je het niet stoppen, of vanwaar komt de drang dat deze niet te stoppen valt? Langs deze weg trachtte Freud de mensen te benaderen op een andere manier. Het probleem van de mensen valt te herleiden naar seksualiteit (staat centraal). Om dit probleem te ontdekken, beschikte Freud over een drietal technieken: 1. de droomanalyse: wat er zich in de dromen afspeelt, is niet meer dan een herhaling van wat er die dag is gebeurd en wat niet kan geplaatst worden in het langetermijn geheugen (bv slachtoffer van incest: dit kan moeilijk worden verwerkt). 2. door middel van hypnose vallen alle remmen weg. 3. vrije associatie: je toont allerlei lijnen en krommen en onmiddellijk moet de persoon in kwestie antwoord geven op wat hij daar ziet. Eenmaal de oorzaak gevonden, moest hij een manier vinden om het verlangen te bevredigen, hetzij rechtstreeks, hetzij door sublimatie (onrechtstreeks en maatschappelijk verantwoord, bv pyromaan wordt brandweerman) want enkel op deze manier verdwijnt het eigenaardig gedrag. Dit psychisch determinisme kon hij eenvoudig oplossen door therapie, maar Freud ging nog iets verder (te ver?) en beschreef dat de persoonlijkheid draaide om het ‘ik’ van de persoon, wat bestond uit de seksuele verlangens. In de mens zit er volgens Freud niet meer ¨ dan dat. Verder is er nog een Uber-ich waarin de ge¨ıntereseerde waarden steken van de omgeving waarin je leeft, die fungeerde als filter voor de ‘ik’. Wat er uiteindelijk door de filter heen komt, is niet meer dan een gesublimeerde bevrediging van de seksuele verlangens van de mensen. Kunnen deze verlangens niet worden bevredigd of worden deze verdrongen, dan zoekt dit verlangen een andere weg wat kan resulteren in eigenaardig gedrag. Later in zijn leven ziet Freud in dat er niet ´e´en soort passie is, maar twee: de eros (seksualiteit) en de thanatos (dood, vernietiging). Op godsdienstig vlak is Freud ongelovig, omdat het voor te mooi is om waar te zijn en tevens dat hij er niet in gelooft dat de arme, onwetende voorouders reeds een antwoord wisten op moeilijke vragen, terwijl sommige eenvoudige vragen onopgelost bleven. Religie geeft antwoord op de moeilijke vragen. Bv bedriegers kunnen het maken maar niettemin verschijnt iedereen eens voor de hemelpoort. Dit 23
Wijsbegeerte
Lieven Van Belleghem
biedt enige troost. Religie is niet meer dan een illusie omdat de problemen te groot zijn. Bij Camus staan de vragen ‘wat is de zin van het leven?’ en ‘is het leven waard om geleefd te worden?’ centraal. Zijn antwoord hierop is ja, indien je een doel voor ogen hebt, al bereik je dat niet volledig. Hierbij haalt hij de Sisyfosmythe aan als voorbeeld (Sisyfos is een gelukkig man). Het doel, de zin van het leven dat hij voor ogen heeft, is het zich verzetten tegen het onrecht. Indien het leven waard is om geleefd te worden, stelt hij de vraag ‘waarom?’, indien dit niet zo is, kun je je evengoed direct ophangen. In zijn boek ‘La Peste’, dewelke symbool staat voor de oorlog, werkt hij zijn idee¨en verder uit.
24
Wijsbegeerte
2
Lieven Van Belleghem
Woordverklaring (alfabetisch) [A]
allegorie: (Gr. < allegoria = het anderszeggen) weergave van een idee, een abstract begrip d.m.v. een beeld, een schilderij, een persoon; literair of kunstwerk dat deze voorstellingswijze toepast. anachronisme: (Gr. < chronos = tijd) het samenbrengen van gebeurtenissen die niet in een zelfde tijd thuishoren, fout tegen de tijdrekening; iets dat niet meer in de huidige tijd past. anglicanisme: offici¨ele godsdienst in Engeland sedert de regering van Elizabeth I na de scheuring van Hendrik VIII met Rome (1534) apathie: (Gr. < apatheia) gevoelloosheid, onverschilligheid arianisme: leer van Arius en zijn volgelingen die het mysterie van de Heilige Drie¨eenheid ontkent en bijgevolg ook de goddelijkheid van Jezus Christus (het werd veroordeeld door de concilies van Nicea [325] en van Constantinopel [381]). astrologie: (Gr. < logos = leer) leer die een samenhang aanneemt tussen de standen van de hemellichamen en het leven op aarde, inzake dat van de mens, sterrenwichelarij. astronomie: (Gr. < nomos = wet) sterrenkunde. autarkie: (Gr. < arkein = genoeg zijn) het streven van een staat om op economisch gebied voor zichzelf te zorgen.
[B] baptisme: leerstelling volgens welke het doopsel alleen aan volwassenen moet worden togediend die openlijk het geloof en het berouw belijden. boeddha: titel door het boeddhisme gegeven aan wie, dankzij de uitdoving van ieder verlangen, tot de volmaakte kennis komt en zodoende definitief van de zielsverhuizing is bevrijd; beeld van een boeddha. boeddhisme: leer en godsdienstige gemeenschap in Indi¨e, China, enz. waarvan de boeddha Sjakjamoeni de grondlegger is. (De dogma’s van het boeddhisme zijn deels ontleend aan het brahmanisme, waaruit het gegroeid is. De mens aan de cyclus van de wedergeboorte ontsnappen en het nirwana bereiken door kennis en goede werken). bourgeois: (Fr.) burger, inzake iemand uit de middenstand, in tegenstelling tot aristocratie, arbeiders en proletari¨ers. bourgeoisie: burgerstand, burgerij. brahmanisme: Indische godsdienst, verbonden met een sociale organisatie, die berust op een systeem van erfelijke kasten; de ontelbare godheden van het brahmanisme worden geleid door de drie voornaamsete: Brahma, Visjnoe en Sjiva. Hun eredienst wordt gekenmerkt door gevarieerde riten, die berusten op een gebedspraktijk vergezeld van rituele gebaren (moedra). Het brahmanisme volgt op het vedisme en steunt op teksten die jonger zijn dan de Veda, namelijk de Brahmana en de Oepanisjad (800-600 v.C.?). Zij gaven aanleiding tot talrijke commentaren en tot de vorming van sekten (tantrisme, sjaktisme, enz.). De sociale organisatie, gebaseerd op de verdeling in kasten, heeft zich van uit de godsdienst ontwikkeld (1ste-8ste eeuw) en is thans in theorie opgeheven.
[C] 25
Wijsbegeerte
Lieven Van Belleghem
calvinisme: een der hoofdichtingen binnen het protestantisme, gesticht door Calvijn charisma: (Gr. = genadegeschenk) bepaalde genadegave van God; speciale gave om anderen te inspireren en te leden uit kracht van de eigen boeiende persoonlijkheid. christendom: Christelijke leer en godsdienst; het christendom, ontstaan in Judea en eerst in het Oosten verspreid, werd na de dood van Christus door de Apostelen in het Middellandse Zeegebied gepredikt. Petrus was de eerste bisschop van Rome, maar de eigenlijke grondlegger van de Kerk was Paulus, die de nieuwe leer in Klein-Azi¨e, Griekenland en Itali¨e verkondigde. Na een periode van vervolging werd het christendom onder Constantijn I als staatsgodsdienst erkend (edict van Milaan, 313). In de Middeleeuwen vond het christendom in vele landen ingang, maar het schisma van 1054 scheidde de Byzantijnse Kerk van de Latijnse. Het christendom had tevens met dwaalleren af te rekenen, zoals het arianisme en het maniche¨ısme. In de 16de eeuw scheurde het protestantisme zich af van de Romeinse Kerk, die er in de 17de eeuw in slaagde een hervorming door te voeren. Van de 18de eeuw af moest het christendom zich tegen het rationalisme weren, het voornaamste element van de hedendaagse secularisatie. Door het werk van de missies werd het christendom in de 19de eeuw in alle werelddelen verspreid en omvat deze godsdienst het grootste aantal gelovigen. confisqueren: gerechtelijk in beslag nemen ten voordele van de schatkist, verbeurdverklaren conglomeratie: (Lat. < conglomerare) stad met haar voorsteden en haar omliggende gemeenten constellatie: (Fr. < Lat. < constellatio) onderlinge stand van de hemellichamen; toestand, stand van zaken. contingent: (Fr. < Lat. < contigens van contingere = te beurt vallen) troepen, door een bepaald land geleverd; legerlichting; toevallig, voorwaardelijk. contingenteren: de invoer, productie of uitvoer van regeringswege beperken.
[D] Demiurg: (Gr. < demioergos = vakman) Scheppende God (in het platonisme); in de Timaeus van Plato de creatieve goddelijke geest die, naar het voorbeeld van de onzichtbare wereld van de Idee¨en, de zichtbare wereld schept. In de leer van het gnosticisme is de Demiurg een zoon van een van de hoogste god afgevallen hemelwezen; hij is de schepper van de wereld, daar de hoogste god niet voor deze waarneembare wereld, die slecht is, verantwoordelijk kan worden gesteld. democratie: (Gr. < demos = volk & kratos = kracht) staat of bestuursvorm gebaseerd op het principe van gelijkheid, waarbij het volk de soevereine macht heeft. deontologie: (Gr. < deonta = wat moet & logos = leer) plichtenleer. determinisme: (filosofie) beginsel dat vooropstelt dat alles een oorzaak heeft en dat, onder dezelfde omstandigheden, dezelfde oorzaken steeds dezelfde gevolgen hebben, waaruit volgt dat al wat gebeurt, beheerst wordt door noodzakelijke en universele wetten. dialectiek: (Gr. < dialektike) filosofie: redeneerkunde; beweging en zoeken van de geest naar de waarheid via opeenvolgende en voortschrijdende momenten; doordachte redenering dominicaan: monnik van de orde van St.-Dominicus, in 1215 te Toulouse gesticht om de ketterij der albigenzen te bestrijden, predikbroeder, -heer. dualisme: Religieus, filosofisch of fysisch systeem waarin twee beginselen worden aanvaard, zoals stof en geest, lichaam en ziel, goed en kwaad, waarvan men veronderstelt dat ze steeds in strijd zijn met elkaar; tweeslachtigheid; het naast elkaar bestaan van twee politieke stelsels, machten, enz.
[E] 26
Wijsbegeerte
Lieven Van Belleghem
edict: (Lat. < edictum) openbaar vorstelijk besluit; bevelschrift. emeritaat: (Lat. < emerere = uitdienen) rustend, gepensioneerd inzake van een predikant en hoogleraar. empathie: (Gr. < empatheia) het zich (kunnen) inleven in de gevoelens van een ander episcopaal: (Lat. < episcopales) bisschoppelijk; met betrekking tot het episcopalisme; lid van een episcopaalse kerk. episcopaat: waardigheid van een bisschop; bestuursperiode van een bisschop; al de bisschoppen. episcopalisme: theorie in de room-katholieke kerk die het kerkgezag voooral bij het episcopaat legt. epistemologie: (Gr. < episteme = wetenschap & logos = leer) filosofische studie van de grondslagen der wetenschap; filosofische studie van de kennis in het algemeen en van de diverse kennisgebieden. esoterisch: (Gr. < esoteros = verder naar binnen) alleen voor ingewijden bestemd en begrijpelijk. ethologie: (Gr. < logos = leer) leer die het gedrag van mens en dier in hun natuurlijk milieu bestudeert. ethos: (Gr.) deel van de retoriek dat de zeden behandelt; zedelijke motivatie van een persoon of groep, als tegehanger van de ethiek als wetenschap. eudemonisme: (Gr. < daimoon = demon) moraaltheorie gebaseerd op de gedachte dat geluk van het individu als het hoogste goed moet worden beschouwd. excentrisch: buiten het middelpunt liggend. exegeet: bijbel-, schriftverklaarder; uitlegger van een tekst in het algemeen. excessief: (Fr. < excessif) buitensporig, overdreven, overdadig. existentie: (Lat. < existere) het bestaan, het zijn; het leven in al zijn aspecten
[F] filologie: (Gr. < filologia) taalstudie d.m.v. geschreven documenten; studie van de teksten en van hun overlevering. filosofie: (Gr. < filosofia = liefde tot de wijsheid) geheel van opvattingen en overtuigingen m.b.t. het wezen van mensen en dingen en de verhouding mens-wereld, wijsbegeerte; filosofisch stelsel; opvatting, idee, denkbeeld; wetenschap die wijsgerige stelsels bestudeert, wijsbegeerte.
[G] genealogie: wetenschap van de oorsprong, opvolging en verwantschap van families, geslachtkunde; resultaat van die wetenschap, stamboom, geslachtslijst. gnosis: (Gr. = kennis) boven het gewone kennen of geloven uitgaande kennis die op goddelijke openbaring berust. gnosticisme: algemene naam voor godsdienstige leerstelsels die een inzichtelijke, volledige kennis van alle dingen tracht te verwerven.
[H] hindoe¨ısme: latere ontwikkeling van het brahmanisme, in India.
27
Wijsbegeerte
Lieven Van Belleghem
humanisme: geestesstroming in de 15de-16de eeuw, gekenmerkt door een hernieuwde belangstelling voor de Griekse en Romeinse cultuur; levensbeschouwing die de waardigheid van de mens centraal stelt en niet gebaseerd is op het geloof in een persoonlijke God. hypothese: (Gr. < hypothesis) veronderstelling die door nadere bewijsvoering moet worden geconfirmeerd of tegengesproken.
[I] impasse: (Fr.) doodlopende straat; figuurlijk: moeilijke toestand waar men niet uit raakt inquisitie: (Fr. < Lat. < inquisitio = onderzoek) eertijds kerkelijke rooms-katholieke rechtbank tot onderzoek van misdrijven tegen geloof en zeden; wegens de vermeerderingen van de ketterijen vanaf de 12de eeuw trad de paus hiertegen steeds meer op. Innocentius III paste de inquisitoriale procedure toe tegen de albigenzen en Gregorius IX richtte een speciale rechtbank op (ca. 1231), die door dominicanen werd geleid. De methode van de inquisitie bestond in de systematische ondervraging van de bevolking. Levenslange opsluiting en doodstraffen kwamen veelvuldig voor. De inquisitie bleef tot het begin van de 16de eeuw in Spanje en Portugal voortbestaan. institutioneel: (Eng. < institutional) werkend d.m.v. instellingen; instelling die op de kapitaalmarkt met het geld van derden opereert (spaarkassen).
[J] jezu¨ıet: (Lat. < jesuita) lid van de Societasjesu (soci¨eteit van Jezus), gesticht in 1540 door Ignatius van Loyola; arglistige mens, bedrieger; de orde der jezu¨ıeten is hi¨erarchisch gestructureerd en wordt bestuurd door een voor het leven gekozen generale overste. Haar apostolaat is zeer verscheiden: in het being was de orde een groep missionarissen die zich ter beschikking van de paus stelde; in 1547 kreeg zij het onderwijs als opdracht. Howel dit een van de machtigste middelen was voor de katholieke Reformatie in de 16 en de 17de eeuw, ondervonden de jezu¨ıeten hevig verzet, onder andere van de jansenisten en gallicanen en werd de orde in 1773 opgeheven. In 1814 werd zij hersteld maar tegenstand bleef bestaan. In 1977 telde de soci¨eteit 24100 leden. jezu¨ıtisch: met betrekking tot de (leer van de) jezu¨ıeten; dubbelhartig, sluw
[K] kosmogonie: (Gr. < logos = leer) leer van het ontstaan van de kosmos. kosmologie: (Gr. < logos = leer) leer van de opbouw van de kosmos. kosmopoliet: (Gr. < polites = burger) persoon die zich in de hele wereld thuisvoelt, wereldburger; organisme dat bijna overal ter wereld voorkomt
[M] manco: (It.) onderwicht, tekort. maniche¨ısme: gnostische religie die in de 3de eeuw door Mani werd gesticht en uitgaat van het dualisme: de eeuwige strijd tussen goed en kwaad.
28
Wijsbegeerte
Lieven Van Belleghem
martelaar: (Lat. < Gr. < martys, martyron) iemand die om zijn overtuiging (inzake om zijn geloof) marteling of dood ondergaat, bloedgetuige; (figuurlijk) iemand die lijdt voor een goede zaak. martyrologium: kalender waarin de feestdagen van de martelaars staan opgetekend. Middeleeuwen: tijdvak tussen de Oudheid en de Nieuwe tijd (begin 5de eeuw – einde 15de eeuw).
[N] nominalisme: (filosofie) richting die stelt dat de universali¨en slechts een product va nde rede zijn en dat alleen het individuele erkelijkheidswaarde bezit; (economie) opvatting volgens welke de warde van het geld niet afhankelijk is van het metaal waaruit het vervaardigd is. notie: (Fr. < Lat. < notio) begrip, voorstelling, idee, denkbeeld.
[O] ontologie: (Gr. < on, ontos = het zijnde & logos = leer) wetenschap, leer van het zijn. orthodox: (Gr. < doxa = leer) rechtzinnig volgens de beginselen van een bepaalde leer; behorend tot de oosterse kereken die sinds 1054 de gemeenschap met Rome verbroken hebben. orthodoxie: het orthodox zijn, rechtzinnigheid; de gezamenlijke oosterse kerken die zich sinds 1054 van de Rooms-Katholieke kerk hebben afgescheiden.
[P] paradigma: (Gr. < paradeigma) voorbeeld; model. pendant: (Fr.) persoon of zaak die op een andere gelijkt en er een paar mee vormt of zou kunnen vormen, of tegenhanger. polis: (Gr. Oudheid) uit ´e´en enkele stad met het daaromheen liggende land bestaande staat, stadstaat. pragmatiek: (Fr. < Gr. < pragmatikos) pragmatisch pragmatisch: noemt men een handelwijze die niet van vooraf vastgelegde idee¨en of theorie¨en, maar van de feitelijke werkelijkheid uitgaat praxis: (Gr. = handeling) praktijk. premisse: (Fr.) elke van de twee eerste stellingen van een syllogisme waaruit de conclusie getrokken wordt; vooropgestelde stelling. proletariaat: (Romeinse Oudheid) laagste bevolkingsklasse die vrijstelling van belasting en legerdienst genoot en slechts dienstbaar was door de talrijke kroost (proles) die zij voortbracht; geheel van bevolkingslagen die verstoken zijn van elk bezit der procutiemiddelen en gedwongen zijn hun arbeidskracht in de vorm van loonarbeid te verkopen. promulgeren: (Lat. < promulgare) afkondigen, inzake van wetten in de rooms-katholieke kerk protestantisme: gemeenschappelijke naam voor alle kerken en gemeenschappen ontstaan uit de Hervorming van Luther, Calvijn en andere; geheel der levensopvattingen die op de beginselen van de Hervorming berusten; de voornaamste stromingen van het protestantisme zijn het lutheranisme (onder andere in Duitsland en Scandinavi¨e), het calvinisme (onder andere in Frankrijk, Zwitsterland, Nederland, Schotland en de Verenigde Staten) en het anglicanisme (vooral beleden in Groot-Britanni¨e en waarbij zich nog 29
Wijsbegeerte
Lieven Van Belleghem
verschillende skten onder zeer uiteenlopende benamingen gevoegd hebben). In het algemeen verschilt het protestantisme van het katholicisme in de volgende punten: 1. volstrekte autoriteit van de bijbel in geloofszaken, gesteund op het innerlijk getuigenis van de Heilige Geest; 2. rechtvaardiging van de de zondaar enkel door het geloof; 3. vrije interpretatie van de bijbel door de gelovigen onder de leiding van de Helige Geest; 4. slechts twee sacramenten, doopsel en avondmaal, ingesteld door Christus; 5. eredienst die uitsluitend gericht is op God (en niet op Maria, de heiligen, hun relikwie¨en, enz.); 6. afschaffing van de private biecht, de kerkelijke hi¨erarchie (de protestantse kerken worden in het algemeen bestuurd door raden, verkozen door de gelovigen), het celibaat van de priesters en de kloostergeloften prudentie: (Lat. < prudentia) voorzichtigheid; beleid; gezond oordeel. psychosomatisch: lichaam en ziel als geheel beschouwend; psychosomatische ziekte is een lichamelijke aandoening die door psychische problemen is veroorzaakt puritanisme: (Lat. < puritas = reinheid) streng calvinistische of presbyteriale beweging die een belangrijke plaats inruimde aan het gezag van de bijbel en de predestinatieleer en die van 1564 tot 1689 grote invloed had op het kerkelijk en politiek leven van Engeland en de Verenigde Staten; streven naar een zuiver en aan God gewijd leven puritein: aanhanger van het puritanisme; iemand die strenge morele principes heeft en grote soberheid betracht puriteins : met betrekking tot de puriteinen; streng godsdienstig, met strenge morele principes
[Q] quaestor: (Lat.) Magistraat belast met de staatsfinanci¨en; penningmeester; (Belgi¨e) lid belast met het intern beheer van Kamer of Senaat.
[R] reflectie, reflexie: (Lat. < reflexio = ombuiging) weerkaatsing; beschouwing; (filosofie) het nadenken, inzake over mogelijkheden, beperkingen van het denken zelf. re¨ıncarnatie: nieuwe incarnatie, wedergeboorte, het opnieuw een lechamelijke gestalte aannemen (in de leer van de zielsverhuizing). renaissance: (Fr.) herleving (in het algemeen); hernieuwde bloei; stijlvernieuwing; litteraire, artistieke en wetenscappelijke beweging tussen 1450 en 1550 die voral werd teweeggebracht door een herniuwde studie van de Klassieke Oudheid. republiek: (Lat. < res publica = algemene zaak) gemenebest; staat die niet gereggeerd wordt door een constitutionele monarchie, maar door een door het volk (on)middellijk verkozen president. retorica: leer van de welsprekendheid, redekunst. retrospectief: terugziend in het verleden.
[S] sceptisme: filosofische doctrine gebaseerd op het betwijfelen van waarheden en kennis; neiging tot twijfelen schisma: (Gr.) scheuring, afscheiding van een kerkgemeenschap; diepgaand meningsverschil. stadstaat: zelfstandige staat, gevormd door een stad met omliggend gebied bv de Oud-Griekse stadstaten. 30
Wijsbegeerte
Lieven Van Belleghem
stalactiet: (Gr. < stalaktos = het druppelen) neerhangende druipsteenkegel; bouwkundig ornament in deze vorm. stalagmiet: (Gr. < stalagmos = druppel) omhooggerichte druipsteenkegel die zich onder een stalactiet bevindt. sofist: sofoi: de wijzen, sofos : de wijsheid. sto¨ıcijn: aanhanger van het sto¨ıcisme; (figuurlijk) onverschillig, onverstoorbaar. sto¨ıcisme: filosofische leer, door Zenoon rond 300 v.C. onderwezen in de stoa (zuilengang); (figuurlijk) onverstoorbaarheid, onverschilligheid; het sto¨ıcisme is een vorm van panthe¨ısme dat als kern der dingen een subtiel vuur stelt, dat tegelijkertijd materie en kracht is. Het is vooral bekend om zijn moraal die de inspanning als hoogste goed erkent, alleen aan de rede dient gehoorzaamd te worden en men moet onverschillig blijven tov uiterlijke omstandigheden als bezit, gezondheid, pijn. syllogisme: (Gr. < syllogismos) denkproces met drie stellingen (major, minor, besluit) waarbij het besluit via de minor uit de major is afgeleid, sluitrede: Alle mensen zijn sterfelijk (major), jij bent een mens (minor), dus jij bent sterfelijk (besluit).
[T] teleologie: (Gr. < teleios = voltooid & logos = leer) leer van de doelmatigheid in de schepping; het gericht zijn op een doel.
[U] utilitarisme: moreel (en politiek) stelsel dat het persoonlijk en algemeen nut als norm van ons handelen aanvaardt.
[V] velijn: fijn perkament; fijne gladde papiersoort. veto: (Lat. < veto = ik verbied) verbod. vetorecht: recht, bevoegdheid om een veto uit te spreken.
[Z] zeloot: bij de oude joden benaming voor degene die voor de wet ijverden; blind ijveraar voor religieuze of ethische denkbeelden; een groepering onder de joden in de 1ste eeuw nC, die sterk ijverde voor het behoud van het jodendom en met name de nationale zelfstandigheid. Zij waren het vooral die aanleiding hebben gegeven tot de grote opstand tegen de Romeinen (66-71 nC).
31
Wijsbegeerte
3
Lieven Van Belleghem
Mini-encyclopedie (alfabetisch) [A]
Acquino, Thomas van: (heilige) Italiaans theoloog (kasteel van Roccasecca 1225 – Fossanuova 1274). Doceerde als dominicaan en als magister in de theologie voornamelijk te Parijs. Het wezenlijke van zijn onderricht schrijf hij uit ins zijn Summa theologiae, waarin hij alles samenbrengt rond het centrale thema van harmonie tussen geloof en rede. Het thomisme is een solide vorm gebleven voor het christelijk denken. Tot kerkleraar verheven. Feestdag 7 maart. Alexander III de Grote: in het Grieks Alexandros (356-323 v.C.), koning van Macedoni¨e (336-323 v.C.), zoon van Filippos II en Olympias; leerling van Aristoteles. Hij onderwierp Griekenland, liet zich door de Korinthische bond tot strateeg der Grieken uitgeroepen en stak de Hellespont over. Hij overwon de troepen van Darios III (Granikos, 334 en Issos 333), veroverde Tyrus en Egypte (333-332). Hij stichtte Alexandri¨e, stak de Tigris en de Eufraat over en versloeg het laatste Perzische leger in Arbela (331). Daarna ging het in razende vaart; hij bezette bijna gelijktijdig Babylon, Soesa en Ekbatana, verbrandde Persepolis en bereikte de Indus, doch zijn vermoeide troepen dwongen hem naar Babylon terug te keren waar hij zijn hofhouding installeerde. Hier werkte hij aan de organisatie van zijn veroveringen en ijverde hij voor de vermenging van overwinnaars en overwonnenen. Hij stier na een hevige koortsaanval. Na zijn dood werd zijn rijk verdeeld onder zijn generaals. Aristoteles: Grieks filosoof (Stagira, Macedoni¨e, 384 – Chalkis, Euboia, 322 v.C.). Hij was een der meest universele geesten van alle tijden. Hij was de opvoeder van Alexander de Grote en de stichter van de peripatetische school. Zijn systeem beschrijft de natuur als een onmetelijke inspanning van de materie om zich tot de gedachte en het verstand te verheffen. Hij is de auteur van een groot aantal tractaten over logica, politiek, biologie en natuurkunde. Zijn oevre ligt aan de basis van het thomisme en de scholastiek. Hij is de grondlegger van de formele logica (Organon) en trachtte de deugd te bepalen (Ethika Nikomacheia). Athene (oude): Hoofstad van Attika en belangrijkste stad van het antieke Griekenland. Oorspronkelijk op de rots van de Akropolis gevestigd, breidde zich onder Kekrops geleidelijk uit. Aanvankelijk werd het door de eupatriden bestuurd en later door Soloon (594 v.C.) georganiseerd. Het kwam tot bloei onder Peisistratos (541-527 v.C.) en kreeg door toedoen van Kleisthenes democratische instellingen. In het begin van de 5de eeuw v.C. was het met Sparta een der voornaamste Griekse steden. Het had toen het dubbele karakter van handelsstad (met de havens van Piraeus en Faleron) en van democratisch centrum terwijl Sparta militair en aristocratisch ingericht was. De overwinning op de Perzen (Perzische oorlogen) maakte Athene in de 5de eeuw tot eerste stad van Griekenland. De periode die daarop volgede, was de bloeiendste van zijn geschiedenis. Het was meester op zee, leidster van de Delisch-Attische zeebond en beleefde onder Perikles (449-429) een nooit gekende bloei. Tijdens de eeuw van Perikles kreeg de Akropolis prachtige monumenten (Parthenon). De werken van Feidias en de tragedies van Aischylos en van Sofokles schonken Athene een universele faam. Sparta’s naijver veroorzaakte de Peloponnesische Oorlog (431-404): Athene verloor zijn politieke machten ten gunste van Sparta, terwijl zijn intellectueel en artistiek overwicht gehandhaafd bleven. Na het schrikbewind der Dertig Tirannen, toen Thebe Sparta in 362 versloeg, herwon Athene zijn vrijheid en grootheid. Onder Demosthenes bond het de strijd aan tegen Filippos van Macedoni¨e. Het werd te Chaironea verslagen (338 v.C.) en trachtte tevergeefs het verzet tegen Alexanders opvolgers te organiseren. Daarna kwam Athene met geheel Griekenland onder Romeinse heerschappij (146). Het bleef echter het intellectuele centrum van de antieke wereld.
[B] Bentham, Jeremy: Engels filosoof en jurist (Londen 1748 – ibid. 1832). Zijn utilitaristische moraal berust op het afwegen van de verschillende genoegens (‘morele rekenkunde’) Brahe, Tycho: Deens sterrenkundige (Knudstrup 1546 – Praag 1601). Brahe’s waarnemingen van de beweging van de planeet Mars stelden Kepler in staat de beroemde wetten over de beweging der planeten op te stellen. 32
Wijsbegeerte
Lieven Van Belleghem
Brahma: god van de Hindoes, personificatie van het absolute en schepper. Later werd in het brahmanisme Brahma verbonden van Visjnoe, de behouder, en met Sjiva, de vernieler van de wereld. Bruno, Giordano: Italiaans filosoof (Nola 1548 – Rome 1600). Hij bestreed de scholastiek en het aristotelisme. Werd tot ketter verklaard en stierf op de brandstapel.
[C] Calvijn, Johannes: (eigenlijk Jean Cauvin of Calvin), Frans protestants kerkhervormer (Noyon 1509 – Gene`eve 1564). Hij vestigde zich te Gen`eve (1541), waar hij een theocratische republiek organiseerde die volgens de principes van zijn leer bestudeerd werd. Het Calvinisme, een uitsluitend theocentrische doctrine, onderscheidt zich vooral van de andere protestantse doctrines vooral door de leer der predestinatie. De Calvinistische cultus is gebaseerd op de primitieve chirstelijke eenvoud. De sacramenten zijn beperkt tot het doopsel en de eucharistie, die slechts een symbolische waarde behouden. Calvijn is de auteur van de Institutio christianae religionis (1536). Het Calvinisme is in Zwitserland, Frankrijk, Nederland, Engeland en Schotland verbreid. Uit het presbyteriaans calvinisme zijn de sekte der puriteinen en diverse non-conformistische kerken in Noord-Amerika voortgekomen. Camus, Albert: Frans schrijver (Mondovi, Algerije, 1913 – verongelukt te Villeblevin, Yonne, 1960). Essays, romans (L’´etranger, La peste) en toneelstukken (Caligula, Les justes). Sterk be¨ınvloed door het existentialisme: stelt de absurditeit van het lot van de mens vast maar streeft naar een moraal waarin de hoogste morele en geestelijke waarden bewaard blijven. Nobelprijs in 1957. Carthago: stad in Noord-Afrika, in de 9de eeuw door de Fenici¨ers gesticht op een schiereiland bij het huidige Tunis. Carthago werd al spoedig de hoofdstad van een machtige republiek van zeevaarders, verdrong Tyrus in het oosten, stichtte kolonies in Sicili¨e en Spanje en bevoer de Atlantische Oceaan. jaranlang voerde ze een verbitterde strijd tegen Rome (Punische oorlogen, 264-146 v.C.). Ondanks Hannibals inspanningen werd ze op het einde van de 2de Punische oorlog door de Romeinen, o.l.v. Scipio Africanus, gedwongen de Romeinse voorwaarden aan te nemen. De 3de Punische oorlog liep uit op de verwoesting van Carthago door Scipio Aemilianus (146 v.C.). Als Romeinse kolonie werd Carthago de ware hoofdstad van Rome en later van christelijk Afrika. In 439 door de Vandalen en in 698 door de Arabieren ingenomen waarna de stad in toenemend verval geraakte. Christus: (Lat. < Gr. < christos = gezalfde) de gezalfde, de naam van Jezus. (Het Gr. christos is een vertaling van het Hebreeuws Masjiah (messias), gezalfde) Clovis I: (465 - Parijs 511), na de dod van zijn vader Childerik I, koning der Franken (481 – 511). Hij werd koning van de Salische Franken te Doornik. Overwon Syagrius (Soisson 486), de Alamannen (496), de Bourgondie¨ers (500) en de Westgoten (Vouill´e, 507). Als stichter van de Frankische monarchie en koning van heel Galli¨e, bevorderde hij het katholicisme en riep in 511 een concilie te Orl´eans samen. Hij werd te Reims (496 door St.-Remigius gedoopt en werd de eerste katholiek barbaarse koning. Na zijn dood werd zijn rijk onder zijn vier zonen (Diederik, Clodomir, Childebert en Clotharius) verdeeld. Contra-Reformatie: naam die de Duitse geschiedschrijvers gaven aan de rooms-katholieke hervorming die volgede op de protestantse Reformatie van de 16de eeuw. Zijn doelstellingen waren: de geestelijke herleving van de kerk in overeenstemming met dogma en traditie en het herwinnen van afgescheiden gebieden en personen. De inquisitie werd weer opgericht, het concilie van Trente samengeroepen, kloostergemeenschappen hervormd en de jezu¨ıetenorde in het leven geroepen. Copernicus, Nicolaus: Pools sterrenkundige (Tor´ un 1473 – Frauenburg 1543). Hij bewees dat de planeten rond hun as en rond de zon wentelden; publiceerde enkele maanden voor zijn dood De revolutionibus orbium coelestium libri VI waarin hij het heliocentrisme in de plaats van het geocentrisme stelde.
[D]
33
Wijsbegeerte
Lieven Van Belleghem
Descartes, Ren´ e : Frans filosoof en mathematicus (La Haye, Touraine, 1596 – Stockholm 1650). Uitgaande van de methodische twijfel leidde hij het bestaan van God en de buitenwereld af uit de vaststelling dat hij door te twijfelen denkt, en dus bestaat (Cogito ergo sum). Voerde een rigoreuze scheiding in tussen geest en lichaam waardoor hij de natuur los van elke metafysische verklaring ging onderzoeken. Grondlegger van de analystische meetkunde; legde de beginselen vast van het fysische en biologische determinisme. Zijn werken waren van grote betekenis voor het latere Westers denken.
[F] Feuerbach, Ludwig: Duits wijsgeer (Landshut 1804 – Rechenberg, bij Neurenberg, 1872). Hij verliet het Hegeliaans idealisme en verdedigde een materialistische metafysica. Franse Revolutie: (1789 – 1799), geheel van revolutionaire bewegingen in Frankrijk die een eind maakten aan het Ancien R´egime. Filosofen van de Verlichting (Montesquieu, Voltaire en Rousseau) hadden reeds het koninklijk absolutisme aangevochten. Op 14.7.1789 nam het volk, dat vreesde dat de koning die de StatenGeneraal had samengeroepen, toch geen hervormingen zou tot stand brengen, de Parijse Bastille, symbool van het absolutisme, in. Spoedig slog het Parijse oproer naar andere steden over. Op 26.8.1789 keurden de Staten-Generaal, die zich tot wetgevende nationale vergadering hadden uitgeroepen, de D´eclaration des droits de l’homme et du citoyen goed. Daarin werd de afschaffing van het feodale regime aangekondigd, werden nieuwe wetten in verband met het bestuur, rechtspraak en financi¨en uitgevaardigd en werden kerkelijke goederen aangeslagen. Frankrijk verklaarde de oorlog aan Oostenrijk, dat bondgenoten zocht. Op 21.9.1792 riep de Nationale Conventie de republiek uit; Lodewijk XVI werd terechtgesteld (1793). De regering kwam in handen van het Comit´e de salut public dat, beheerst door Robespierre, de strijd tegen de tegenstanders van de revolutie aanbond. Het schrikbewind (Terreur) van Robespierre werd door de overwinningen op de coalitie overbodig en het werd omvergeworpen. Robespierre werd terechtgesteld. Daarna begon de revolutie in Frankrijk aan kracht in te boeten terwijl zij in de rest van Europa aan haar opgang begon. Het Directoire nam de leiding: de weer aan de macht gekomen gematigden (girondijnen of thermidoriens) slaagden erin een samenzwering van de extremisten (sansculotten en montagnards) te verijdelen. De republiek evolueerde naar de dictatuur van Napoleon (29.12.1799). Freud, Sigmund: Oostenrijks neuroloog en psychiater (Freiberg [thans Pribor], Moravi¨e, 1856 – Londen 1939). Ontdekte de psychoanalyse, een methode om door het onderzoek naar iemands mentale verleden en door het tot bewustzijn brengen van de emotionele oorzaak, te genezen van hysterie en andere neurosen. De droom stelt hij voor als de onbewuste manifestatie van een diep verdrongen verlangen. Bestudeerde ook de seksuele aberraties. Schreef o.a. Die Traumdeutung, Drei Abhandlungen zur Sexualtheorie en Massenpsychologie und Ich-Analyse.
[G] Galilei, Galileo: Italiaans natuur- en sterrenkundige en filosoof (Pisa 1564 – Arcetri, bij Florence, 1642). Grondlegger van de proefondervindelijke methode. Ontdekte dat de schommelingen isochroon waren, stelde de wetten van de vrije val op, bewees dat projectielen zich in de ruimte volgens parabolen bewegen en gaf het beginsel van de traagheid en de samenstelling van de snelheden aan. Maakte een kijker met een divergerend oculair, waarmee hij o.a. de libraties van de maan waarnam. De door hem onderwezen stellingen van Copernicus wekten weerstand op en Galilei kreeg opdracht zich van het onderwijzen ervan te onthouden. Maar terug te Florence, publiceere hij een bescheiden verdediging van het nieuwe stelsel. Door de inquisitie werd hij gedwongen zijn leer af te zweren.
[H] Hannibal: Carthaags generaal en staatsman (Carthago 247 – Libyssa 183 v.C.), zoon van Hamilcar Barca. Legeraanvoerder in 221 v.C. Bracht Spanje tot rust; viel vervolgens Saguntum aan waardoor de tweede 34
Wijsbegeerte
Lieven Van Belleghem
Punische oorlog tegen Rome uitbrak. Stak vanuit Spanje de Alpen over, viel Itali¨e binnen en versloeg de Romeinen bij het Trasimeense meer (217) en bij Cannae (216), maar slaagde er niet in Rome te verrassen. Teruggeroepen naar Carthago (203) en verslagen te Zama (202). Vluchtte naar het oosten, waar hij in dienst van Antiochos III van Syri¨e trad. In Bithyni¨e vergiftigde hij zich om niet aan de Romeinen overgeleverd te worden. Hegel, Georg Wilhelm Friedrich: Duits filosoof (Stuttgart 1770 – Berlijn 1831). zijn filosofie (het hegelianisme) verenigt het Zijn en de Gedachte in ´e´en principe, de Absolute Geest, die zich in drie tijden ontwikkelt: these, Antithese en Synthese. Hij schreef o.m. Phanomenologie des Geistes, Wissenschaft der Logik, Grundlinien der Philosophie des Rechts. Hervorming of Reformatie: religieuze beweging die in de 16de eeuw het ontstaan gaf aan het protestantisme en een deel van Europa aan de macht van de paus onttrok. Hoewel religieuze motieven de grondslag va nde Hervorming waren, werd haar opgang naar gelang van het betrokken land en het tijdstip bevorderd of geremd door politieke overwegingen. De leiders van de Hervorming en hun volgelingen gingen ervan uit dat het christendom zijn oorspronkelijke zuiverheid moest terugvinden; hiervoor moest de aflaathandel afgeschaft worden en moesten de kerkelijke besluiten en tradities ondergeschikt blijven aan de Heilige Schrift. Martin Luther meende aanvankelijk de Hervorming binnen de kerk te kunnen houden. In 1520 werd hij in de ban gedaan en hij weigerde zijn stellingen te herroepen. Op de rijksdag van Augsburg (1530) werden Luthers stellingen nader uitgewerkt; de voornaamste punten waren het opperste gezag van de Heilige Schrift in alle geloofsaangelegenheden en het verkrijgen van de rechtvaardiging door het geloof. De Duitse adel nam deze stellingen over, waardoor het mogelijk werd kerkelijke goederen in beslag te nemen en het gezag van de katholieke Oostenrijkse keizers af te wijzen (Liga van Schmalkalden). Na Luthers dood (1546) werden de protestantse vorsten te M¨ uhlberg verslagen (1547), maar ze konden de erkenning van het lutheranisme in Duitsland afdwingen (vrede van Augsburg, 1555). Vanuit Saksen breidde het luttheranisme zich uit tot Pruisen en de Slavische provincies aan de Baltische Zee; de leer van Luther werd ook overgenomen door Denemarken, Zwitserland, Noorwegen en IJsland (1523-1537). In Zwitserland werd de Hervorming verbreid door Zwingli en in Frankrijk door Calvijn. Deze laatste moest achtereenvolgens naar Bazel, Straatsburg en Gen`eve vluchten (1536-1541). De leer van Calvijn legt de nadruk op de absolute soevereiniteit van God en de voorbeschikking van uitverkorenen en verdoemden; de enige geloofsregel is de Heilige Schrift. Biecht, priestercelibaat en kloostergeloften werden afgeschaft; de eredienst, in de spreektaal gehouden, richt zich uitsluitend tot God. Onder Hendrik II verwierf het calvinisme veel aanhangers in Frankrijk. Het bloedbad dat de katholieke hertog van Guise te Wassy aanrichtte (1562), ontketende de Franse godsdienstoorlogen. Het calvinisme breidde zich uit in de Zwitserse kantons, in Schotland (John Knox), en ook in Vlaanderen en in de Nederlanden, ondanks de vervolgingen van Filips II. Engeland maakte zich in 1531 onder Hendrik VIII van Rome los en voerde onder Edward VI (1547-1553) het anglicanisme in, een gematigd calvinisme dat als een compromis tussen het lutheranisme en het katholicisme beschouwd kan worden. Maria Tudor trachtte het katholicisme te herstellen, maar onder Elizabeth I nam het anglicanisme zijn definitieve vorm aan. Hume, David: Schots wijsgeer en historicus (Edinburgh 1711 – ibid. 1776). Ontwerper van het fenomenisme. Auteur van An enquiry concerning human understanding.
[J] Jezus: volgens het christelijk geloof de zoon van god en de door de profeten voorzegde Messias. Zijn leven en optreden zijn bekend door de evangeli¨en. Jezus werd geboren te Bethlehem, waarschijnlijk in het jaar 7 of 6 voor onze jaartelling. Bedreigd door de tiran Herodes, vluchtten Jozef en Maria met de pasgeboren Jezus naar Egypte om aan de kindermoord te ontkomen. Na hun terugkeer vestigden zij zich te Nazaret in Galilea, waar Jezus zijn jeugd doorbracht. Zijn openbaar leven begon toen hij ongeveer 30 jaar was. Hij verkondigde zijn leer eerst in Galilea en later in Jeruzalem, waar hij het voorwerp werd van een groeiende vijandigheid van de zijde der farizee¨ers. Jezus diende zich niet aan als stichter van een nieuwe godsdienst, maar hij wilde aan de wetten van Mozes en de leer van de profeten hun volle betekenis geven; het koninkrijk dat hij voorstond was van geestelijke aarde. Een van zijn apostelen, Judas verraadde hem voor 30 zilverlingen. Na de viering van het paasmaal en de instelling van de eucharistie, werd hij eerst voor de joodse hogepriester Ka¨ıfas geleid en dan aan de Romeinse stadhouder Pontius Pilatus overgeleverd; de joodse overheid beschuldigde hem van godslastering. Pilatus veroordeelde hem met 35
Wijsbegeerte
Lieven Van Belleghem
tegenzin tot de doodstraf en liet hem op Golgota tussen twee rovers kruisigen. Hij werd door toedoen van Jozef van Arimatea begraven, maar de derde dag verrees hij uit de doden en op de veertigste dag, steeg hij op ten hemel. Vervuld van zijn Geest, trokken zijn leerlingen de wereld in en predikten de blijde boodschap van het evangelie, waarmee het christendom zijn verbreiding begon. Johannes: (evangelie van), canoniek bijbelboek uit het Nieuwe Testament, geschreven door de apostel Johannes, hoewel sommige exegeten zijn auteurschap bestrijden; (handelingen van), apocrief Grieks geschrift uit de 2de eeuw, ontstaan in Klein-Azi¨e; (Openbaring van) of Apokalyps van de Heilige Johannes, bijbels lakoniek boek, dat voornamelijk uit symbolische visioenen bestaat en tot doel had de christenen tijdens de vervolgingen (ca. 95) te bemoedigen.
[K] Kant, Immanuel: Duits filosoof (Koningsbergen 1724 – ibid. 1804). Publiceerde: Kritik der reinen Vernunft, Kritik der Urteilskraft en Grundlegung zur Metaphysik der Sitten. Als kritisch idealist, beweert Kant dat de dingen ons als fenomenen bekend zijn, in zover zij ons in de ruimte en in de tijd gegeven worden als vormen van de sensibiliteit. Voor zover de dingen in zich zijn (het noumenale) zijn zij geen voorwerp van kennis. De morele wet daarentegen vooronderstelt vrijheid, onsterfelijkehdi en het bestaan van God. Kelten: naam van een Indogermaanse volksgroep, waarvan het stamland het gebied tussen de Rijn, de Main en de Donau was. Verspreidden zich over Galli¨e, Ierland, Engeland, Schotland en Spanje. Kwamen omstreeks 600 in contct met de Griekse cultuur. Namen in 390 v.C. Rome in. Vestigden in 300 v.C. het rijk der Galaten in Klein-Azi¨e. Door romanisering en germanisering verdwenen de Kelten op het vasteland, behalve in Bretagne en Ierland. De Kelten waren de dragers van de Hallstattcultuur en van de La T`enecultuur. Kepler, Johannes: Duits sterrenkundige, een der scheppers van de moderne sterrenkundige (nabij Weil, W¨ urttemberg 1571 – Regensburg 1630) Ondernam een stelselmatige nauwkeurige studie van de planeet Mars en formuleerde zogenaamde wetten van Kepler, die het Newton mogelijk maakten de universele aantrekking te ontdekken: 1. iedere planeet beweegt in een ellipsvormige baan om de zon, die in ´e´en van de brandpunten staat; 2. de voerstraal zon-planeet beschrijft in gelijk tijdsintervallen sectoren van gelijke oppervlakte; 3. de kwadraten van de omlooptijden van de planeten verhouden zich als de derde machten van hun afstanden tot de zon. Kierkegaard, Søren Aabye: Deens wijsgeer en theoloog (Kopenhagen 1813 – ibid. 1855). Auteur van Begrebet aengst (1844; Het begrip angst); volgens hem is heel het bestaan bepaald door angst, die des te dieper is naarmate de mens oorspronkelijker is. Zijn eindbestemming bereikt de mens via drie stadia: het esthetische, het ethische en het religieuze.
[L] Luther, Maarten of Martin: Duits protestants theoloog en kerkhervormer (Eisleben 1483 – ibid. 1546). Zoon van een mijnwerker, magister artium aan de universiteit van Erfurt (1505), augustijner eremiet, priester (1507), doctor in de theologie. Hij verzette zich, in naam van de doctrine van de Heilige Paulus en van het door het geloof verkregen heil tegen de aflaathandel. Op 21.10.1517 hing hij te Wittenberg de 95 stellingen uit, die het begin der reformatie inluidden. In 1520 verbrandde hij de bul die hem verzocht zijn stellingen te herroepen. In 1521 in de ban geslagen. Hij werd op de rijksdag van Worms vogelvrij verklaard (1521). Gedurende 10 maanden bleef hij in de Wartburo te Eisenach ondergedoken en vertaalde er de bijbel in het Duits. Hij huwde in 1525. Hij verzette zich tegen de aanbaptisten en de boerenopstanden. De geloofsbelijdenis der lutherse kerken in twee akten geresumeerd, die door Melanchton en Luther voorbereid en goedgekeurd werden: de Confessie van Augsburg en de Schmalkadische Artikelen. De lutherse hervorming wilde de kerk gronden op het gezag van het schrift en de getuigenis van de oudchristelijke kerk (het episcopaat bv) en verwierp al wat daarmee in strijd was.
36
Wijsbegeerte
Lieven Van Belleghem
[M] Marcus: evangelist en heilige (Jeruzalem ? Egypte ? ca. 67). Vergezelde Paulus en later Petrus; zijn ervaringen werden opgenomen in het tweede evangelie. Zijn lichaam zou van Alexandri¨e overgebracht zijn naar Veneti¨e waarvan hij de patroon is. Feestdag 25 april. Marx, Karl Heinrich: Duits filosoof en econoom (Trier 1818 – Londen 1883). Samen met Engels stelde hij het Communistisch Manifest op (1848). Medestichter van de Eerste Internationale, zette zijn leer uiteen in Das Kapital (1847). marxisme (1): het marxisme gaat uit van een materialistische verklaring van de economische en historische feiten. Het stelt dat de concentratie van de productiemiddelen in de handen van enkelen, aan het kapitalisme niet mogelijk maken zal aan de aanvallen van de verenigde en georganiseerde arbeierdersklasse te weerstaan; in een collectivistische maatschappij zal deze zich meester maken van productie- en ruilmiddelen. marxisme (2): leer van Karel Marx en Friedrich Engels; het wijsgerig aspect van het marxisme, of het dialectisch materialisme, was een heftige reactie tegen de idealistische en dualistische wijsgerige stromingen die, volgens het marxisme, ideologie¨en zijn om de positie van de heersende klassen (bourgeoisie) te bevestigen en de strijd van de uitgebuite klassen (proletariaat) te verzwakken. De voornaamste stellingen van het dialectisch materialisme zijn: er bestaat geen andere substantie dan de materie; de oorsprong van het denken wordt verklaard uitgaande van de materie; het denken is bewust geworden materie; de wereld wordt opgevat als een voortdurende evolutie door een opeenvolging van omwentelingen (dialectiek). Deze filosofische analyse werd voor de aanhangers van het marxisme een leidraad voor het denken en handelen dat zich uitstrekt over alle domeinen van het kennen. Het historisch materialisme past het dialectisch materialisme toe op het sociale leven: in dit perspectief is de geschiedenis gedetermineerd door de tegenstellingen tussen de productiemiddelen en de voortgebrachte productiegoederen (vormen van eigendom), tegenstellingen die merkbaar worden in de klassenstrijd. Het economisch aspect heeft de waardentheorie als gevolg: de waarde is de uitdrukking van de kwantiteit sociale arbeid die nodig is voor het tot stand komen van een productiegoed; met sociale arbeid wordt bedoeld de noodzakelijke tijd die gemiddeld nodig is voor de procuctie van een goed op een bepaald ogenblik. De meerwaarde wordt bepaald door het verschil tussen de waarde die door de arbeider tijdens zijn werkuren werd voortgebracht en het bedrag van de lonen die worden uitbetaald voor de arbeidskracht van de proletari¨ers; zijn prijszetting staat in het kapitalistisch systeem dus in functie van de voortdurende uitbuiting van de arbeider. Deze analyse dient als basis van een politiek, het communisme, die als doel heeft via de dictatuur van het proletariaat, de bourgeoisie het kapitaal te ontnemen en de productiemiddelen aan de staat over te dragen. Matte¨ us: (heilige), apostel en evangelist (1ste eeuw). Schreef het eerste Evangelie. Feestdag 21 september.
[N] Newton, sir Isaac: Engels wis- en natuurkundige en astronoom (Woolsthorpe, Lincolnshire, 1642 – Kensington, Middlesex 1727). Stelde een theorie over de samenstelling van wit licht op (1669) en ontdekte de wetten van de algemene aantrekkingskracht (1687). Op hetzelfde tijdstip als Leibniz vond hij de differentiaalrekening uit. Nietzsche, Friedrisch Wilhelm: Duits wijsgeer (R¨ocken, Saksen, 1844 – Weimar 1900). In zijn hoofdwerk Also sprach Zarathustra verkondigt hij de Uebermensch, de mens van de toekomst, die totaal vrij zal zijn van de overgeleverde opvattingen van godsdienst en moraal. Hij verwerpt alle Jenseitsmoral en roept op tot trouw aan deze aare, waaraan hij het geloof aan de eeuwige terugkeer verbindt. V´o´or alles zou de Uebermensch een wilsheros moeten zijn. In zijn Antichrist komt zijn haat tegen het christendom en de democratie tot uiting.
37
Wijsbegeerte
Lieven Van Belleghem
[P] Petrus: (Brieven van), 2 bijbelboeken. De eerste van beide zendbrieven van het Nieuwe Testament is gericht aan christenen in Klein-Azi¨e en wordt aan Petrus toegeschreven. Bijzonderheden uit de 2de brief, doen hem in de 2de eeuw dateren. Plato(on): Grieks filosoof (Athene 427 v.C. – ibid. 347 v.C.). Leerling van Socrates en leermeester van Aristoteles. Is de auteur van de dialogen: Kritoon, Faidoon, Faidros, Gorgias, Symposion, Politeia, enz., waarin hij Socrates laat spreken. Zijn in de vorm van het leergesprek uiteengezette filosofie, bereikt zijn hoogtepunt in de theorie van de idee¨en: de waarheid, die het opbject van het kennen is, berust niet op de veranderlijke dingen in onze wereld, maar op de herinnering aan de onveranderelijke eid`e (idee) in de bovenzinnelijke werkelijkheid. De idee¨en zijn metafysische entiteiten, werkelijk bestaande in een slechts door het denken bereikbare plaats; de hoogste idee is het goede. Ptolemaeus, Claudius: Egyptisch sterrenkundige (waarschijnlijk Prolema¨ıs Hermioe, Opper-Egypte, 2de eeuw n.C.). Zijn Megale syntaxis (of Almagest) en zijn werk over geografie bleven referentiewerken in de Middeleeuwen en tijdens de Renaissance. Volgens hem was de aarde het centrum van het heelal. Punische oorlogen: naam van de lange strijd tussen Rome en Carthago, die na drie hardnekkig gevoerde oorlogen (264-146 v.C.) op de verwoesting van Carthago uitliep. De voornaamste oorzaak van de Punische oorlogen lag in het Romeinse streven naar het bezit van Sicili¨e dat deel uitmaakte van of be¨ınvloed werd door Carthago. Sicili¨e was dan ook het strijdtoneel van de eerste Punische oorlog (264-241 v.C.). Na de overwinningen van de Romeinen bij Palermo (260), Eknomos (256), Panormos en de Aegatische eilanden werd het eiland de facto een Romeinse provincie. De tweede Punische oorlog (218-201 v.C.) was vooral het werk van Hannibal. Hij belegerde het in Spanje gelegen Saguntum, dat met Rome verbonden was. Hij verscheen in Galli¨e, stak de Alpen over en viel Itali¨e binnen: de Romeinse troepen werden bij de Trebia (218) en bij het Trasimeense meer (217) verpletterd verslagen. Onder Fabius Cunctator behaalde de Romeinen enkele plaatselijke successen maar vermeden een grote confrontatie. Toen zij die tactiek opgaven leden zij bij Cannae (216) opnieuw een catastrofale nederlaag. Maar door het uitblijven van hulp uit Carthagoe kon Hannibal zijn overwinning niet uitbuiten. Scipio landde in Afrika en de uit Itali¨e teruggeroepen Hannibal werd in de slag bij Zama (202) verslagen. Carthago moest een vernederende vrede aanvaarden. De derde Punische oorlog was kort en beslissend. Onder impuls van Hannibal had Carthago zich versterkt, wat in Rome ongerustheid verwekte (Delenda est Carthago ! ‘Carthago moet vernietigd worden’, uitspraak van Cato). Aanvoerend dat Carthago het vredesverdrag verbroken had door tegen Masinissa oorlog te voeren zonder toestemming van Rome verschenen de Romeinse legionen van de stad die na een lang beleg met de grond gelijk gemaakt werd. Pythagoras: Grieks filosoof en wiskundige (Samos, 6de eeuw v.C.). Er is weinig over zijn leven bekend. Hij zou de sekte van de Pythagoree¨ers gesticht hebben. GEloofde in de zielsverhuizing; huldigde een strenge moraal en verplichtte zijn leerlingen een sober leven te leiden. Waarschijnlijk zijn de wiskundige ontdekkingen die aan hem worden toegeschreven, in feite aan de Pythagore¨ısche school toe te schrijven (o.a. het tiendelig stelsel, de stelling van Pythagoras).
[R] Remus: broer van Romulus, de eerste koning van Rome, die hem doodde. Renaissance: benaming voor de literaire, artistieke en wetenschappelijke vernieuweing in Europa in de 15de en 16de eeuw. Er werd teruggegrepen naar de cultuur van de Klassieke Oudheid terwijl de mens en de aardse werkelijkheid centraal werden gesteld. De ontwikkeling van de Renaissance werd vergemakkelijkt door de ontdekking van de boekdrukkunst en van de gravure, waardoor de werken uit de Oudheid op grote schaal verspreid konden worden. Het vroegst brak de Renaissance door in de Italiaanse letterkunde (Ariosto, Bembo, Machiavelli, Tasso, Trissino). Ook de schilderkunst en de bouwkunst kenden een grote bloei (Fra Angelico, Brunellschi, Donatello, Della Robbia, da Vinci, Rafa¨el, Michelangelo, Bramante enz.) wat onder meer begunstigd werd door de mecenaspolitiek van pausen (Julius II, Leo X) en vorsten. Ook op wetenschappelijk gebied werd vooruitgang geboekt. De Renaissance verspreidde zich parallel met het humanisme in heel Europa. In de Zuid-Nederlanden was Pieter Breugel de Oude de grote vernieuwer 38
Wijsbegeerte
Lieven Van Belleghem
in de schilderkunst. Ook in de bouwkunst was er enige invloed merkbaar (stadhuis te Antwerpen). De humanistische gedachte ontwikkelde zich rond Erasmus (1469-1536) en Justus Lipsius (1547-1606). De Renaissance eindigde met de Reformatie, de godsdienstoorlogen en de daaropvolgende Contra-Reformatie die de Barok inluidde. Rome (oude): geschiedenis: Rome ontstond door de samenvoeging van een aantal Latijnse en Sabijnse dorpen die op enkele heuvels gevestigd waren. Door hun technische begaafdheid droegen de Etrusken (7de-6de eeuw v.C.) veel tot de stedelijke ontwikkeling bij. Weldra werd Rome de hoofdstad van een onmetelijk rijk: de stad zelf telde onder de keizers ´e´en miljoen inwoners. In de 3de eeuw moesten onder druk van de barbaren verdedigingswerken worden aangelegd; toch werd Rome in de 5de eeuw herhaaldelijk verwoest. De keuze van Konstantinopel als hoofdstad van het Oost-Romeinse keizerrijk en de verdwijning van het West-Romeinse keizerrijk versnelden het verval van Rome; de ontvolkte stad bezat nog enkel het statuut van religieuze hoofdstad. Tijdens de renaissance herkreeg Rome dank zij de pausen een zekere pracht. De demografische en economische groei die er op de waardige hoofdstad van het moderne Itali¨e zou maken, dateert van de eenmaking van Itali¨e (1870). Ook het herwonnen prestige van het pausdom kwam de stad ten goede. Rome, benaming voor een van de belangrijkste staten in de oudheid. Volgens traditie zouden er bij het bgin van de Romeinse geschiedenis zeven koningen zijn geweest. Bij de val van het koningschap in 510 v.C. bezat Rome reeds een aantal instellingen; de patricische gentes waren de enige die aan het politieke leven deelnamen; het plebs bezat geen politieke rechten, noch een juridisch statuut. De godsdienst was doordrongen van bijgeloof. Het invoeren van de republikeinse staatsvorm bracht nieuwe staatsvormen met zich mee, zoals het consulaat en de dictatuur. In een eerste periode was dit aanleiding tot een regelrechte confrontatie tussen patrici¨ers en plebs; ca. 300 v.C. slaagde het plebs erin toegang te krijgen tot alle staatsambten. Nadat de interne structuren stevig gevestigd waren, begon Rome te streven naar uitbreiding van zijn territorium. Tussen 496 en 272 werd de rest van Itali¨e veroverd. Na de eerste twee Punische oorlogen kwam Rome tussenbeide in het oosten, werd Carthago verwoest (derde Punische oorlog, 149-146) en werd Griekenland een Romeinse provincie (verwoesting van Korinthe, 146), die op cultureel gebied de overheerser diepgaand zou be¨ınvloeden. Vervolgens maakte Rome zich meester van Klein-Azi¨, Syri¨e, Judea, Spanje en Galli¨e (2de-1ste eeuw v.C.). De republiek werd echter ten val gebracht door interne twisten (rivaliteit tussen Marius en Sulla; triumviraat van Caesar, Pompeius en Crassus, rivaliteit tussen Pompeius en Caesar na de verovering van Galli¨e; dictatuur van Caesar, die in 44 v.C. vermoord werd; rivaliteit tussen Octavianus en Antonius). Octavianus, de neef en de pleegzoon van Caesar, versloeg Antonius bij Actium (31 v.C.) en bleef als enige leider over. Hij regeerde onder de naam Augustus en nam de titel imperator aan. Hierdoor wist hij de republiekeinse schijn op te houden, maar in feite trok hij alle macht aan zich (nl. de funcitie van tribuun, van proconsul en het hogepriesterschap). Zijn politiek was gericht op vrede en voorspoed. Hij gaf het ontstaan aan de Julisch-Claudische dynastie (Tiberieus, Caligula, Claudius, Nero, Galba, Otho, Vitellius)[27 v.C.-69n.C.]. Zij werd opgevolgd door de Flavi¨ers (Vespasianus, Titus, Domitianus)[69-96] en de Antonijnen (Nerva, Trajanus, Hadrianus, Antoninus, Marcus Aruelius, Verus en Commodus)[92-192]. Na de dood van Commodus volgde de periode van de Severi (193-235) en van de Illyrische keizers (268-284). In deze periode vierde het militarisme hoogtij en beslisten de pretorianen over aanstelling of afzetting van de keizers. Diocletiaan (284-305) voere de tetrarchie (284-310) in, waarbij twee keizers (augusti) met elk een specifieke territoriale bevoegdheid, door twee onderkeizers (caesares) werden bijgestaan. Onder Konstantijn (306-337), de stichter van Konstantinopel, werd het christendom de offici¨ele godsdienst en het verval van het rijk werd voorlopig tegengehouden. De volgende keizers hadden minder succes; zij moesten toezien hoe aan de grenzen van het rijk de barbaren steeds moeilijker te stuiten waren. Bij de dood van Theodosius I (379-395) stond Rome weerloos tegenover invallen en verwoestingen. Het keizerrijk was in een westers en oosters gedeelte gesplitst. Het Oost-Romeinse keizerrijk zou tot in 1453 standhouden. Het West-Romeins keizerrijk verdween reeds in 476. Romulus: stichter en eerste koning van Rome. Naar hem is de stad genoemd. Oorlogszuchtige vorst, gehaat door de aristocratie; hij zou tijdens een wapenschouwing midden een onweer verdwenen zijn.
[S] Socrates: Grieks filosoof (Athene ca. 470 v.C. – ibid. 399), zoon van de beeldhouwer Sofroniskos. Hij onderwees op onregelmatige tijdstippen en schreef geen boeken. Hij was gekant tegen elk dogmatisch 39
Wijsbegeerte
Lieven Van Belleghem
onderwijs. Zijn methode bestond hierin zijn toebehoorders tot de waarheid te brengen door hun vragen te stellen (ironie) en hen daardoor bewust te maken van hun tegenspraken. Hij was een tegenstander van de sofistiek, onder meer van Protagoras en Gorgias. door zijn grote invloed op de aristocratische jeugd en zijn verzet tegen de tirannie van Kritias werd hij door Anytos, Melitos en Lykoon van goddeloosheid beschuldigd. Hij werd gevangengezet en veroordeeld tot het dringen van de gifbeker. Itt de vroegere naturalistische filosofen nam Socrates de mens als specifiek onderwerp van de filosofie; hij legde zich toe op de verklaring van het menselijk gedrag en van de principes die daaraan ten grondslag liggen. Zijn persoonlijkheid en zijn filosfie zijn voornamelijk bekend door de Dialogen van zijn leerling Platoon, De wolken van Aristofanes en de Memorabilia van Xenofoon. Steiner, Rudolf: Oostenrijks filosoof (Kraljevi´c 1861 – Dornach 1925). Grondlegger van de antroposofie, een wijsheidsleer die Steiner beschrijft als ‘de weg die het geestelijke in ’s mensen wezen naar het geestelijke van het heelal wil leiden’.
40