KaHo St.-Lieven Departement Industrieel Ingenieur
Opleiding Bouwkunde Lid associatie K.U.Leuven
Technologiecampus Gent Gebroeders Desmetstraat 1 B-9000 GENT Tel.: +32-9-265 86 12 Fax: +32-9-265 86 36
Master in de industriële wetenschappen: Bouwkunde Landmeten
Korte inhoud van de masterproeven
Promotie 2009
I.
Promotoren:
M. Bekaert H. Breesch I. De Cubber M. De Nul S. De Seranno V. De Swaef R. Klein G. Kips J. Lobeau P. Minne S. Pillaert F. Plasschaert R. Saey M. Santana M. Spegelaere K. Thooft P. Van den Broeck L. Vanhooymissen K. Van Nimmen A. Versele B. Wauman
II.
Master in de industriële wetenschappen: Bouwkunde
III.
Voorwoord: Het Departement Industrieel Ingenieur organiseert binnen de KaHo Sint-Lieven de opleiding tot INDUSTRIEEL INGENIEUR (Master in de industriële wetenschappen). In deze brochure vindt u de beknopte inhoud van de masterproeven van de opleidingen master in de industriële wetenschappen bouwkunde en landmeten (industrieel ingenieur). De begeleiding van elk eindwerk is toevertrouwd aan leden van het docentenkorps van de KaHo Sint-Lieven, Departement Industrieel Ingenieur en aan promotoren uit het bedrijfsleven. We hopen dat deze brochure kan bijdragen tot een ruimere verspreiding van de mogelijkheden die KaHo Sint-Lieven, Departement Industrieel Ingenieur, biedt op het vlak van dienstverlening en toegepast wetenschappelijk onderzoek. Het departementsbestuur van het Departement Industrieel Ingenieur bestaat uit: ir. L. Vanhooymissen
Departementshoofd
dr. C. Van Keer Adjunct departementshoofd
IV.
AERTS THIERRY EN VANHOPPLINUS PETER ONTWIKKELING VAN PROEFOPSTELLINGEN VOOR DE STUDIE EN DE VISUALISATIE VAN HET DYNAMISCH GEDRAG VAN BOUWKUNDIGE CONSTRUCTIES – DYNAMICA VOOR DUMMIES Op een bouwkundige constructie komen naast statische lasten ook tijdsafhankelijke (dynamische) lasten voor, zoals wind, een aardbeving en zware machines. Door de gebrekkige kennis in dit vakgebied gaf dit in het verleden soms problemen. Een bekend voorbeeld is de Tacoma Narrow Bridge. Door de evolutie naar steeds complexere en lichtere structuren wordt het dynamisch aspect van de constructie steeds belangrijker. Deze masterproef heeft als doel de interesse in het vak _Dynamica van constructies_ te vergroten door een 1D, 2D en 3D modulaire proefopstelling te ontwerpen die kan gebruikt worden in deze lessen als didactisch materiaal. Ook kunnen deze constructies gebruikt worden bij introducties van het vak om een visueel beeld te geven van de theoretische principes waarop gesteund wordt. Deze proefopstellingen zijn in dit boek volledig gedocumenteerd zodat studenten die een masterproef in dynamica opnemen de mogelijkheid hebben de denkpistes en keuzes die vooraf gingen aan het ontwerp van de proefopstellingen te gebruiken en hierop verder te bouwen. Het eerste gedeelte van dit boek behandelt het ontwerp en de theoretische berekening van de constructies. Deze berekeningen zijn gebaseerd op de modale superpositie. Het tweede gedeelte behandelt de metingen uitgevoerd op deze constructies. Hierbij worden deze vergeleken met de theoretisch berekende resultaten. Deze theoretische berekening worden ondersteund door een modellering van de proefopstellingen in Scia Engineer. De metingen uitgevoerd op de constructie en de theoretische berekeningen komen hierbij goed overeen.
ANSEEUW FLOOR EN PLOVIE FREDERIK ANALYSE VAN HET ZOMERCOMFORT IN EXTREEM LAGE ENERGIEKLASLOKALEN: VERGELIJKING VAN BOUWSYSTEMEN In 2009 zullen 24 passiefscholen in Vlaanderen en Brussel gebouwd worden, maar het passief-concept toegepast op schoolgebouwen staat nog in zijn kinderschoenen. Daarom wordt op Kaho Sint-Lieven onderzoek gevoerd. Er zal een testgebouw verwezenlijkt worden op de campus, bestaande uit 4 extreem lage energie leslokalen die elk een ander bouwsysteem (baksteen, silicaat, houtskelet en betonskelet) vertegenwoordigen. In deze thesis zal via statische analyse en dynamische simulaties in TRNSYS nagegaan worden hoe een comfortabel binnenklimaat gecreëerd kan worden in deze extreem lage energie leslokalen, wat de impact is van verschillende parameters zoals glasoppervlakte en –oriëntatie, interne warmtewinsten, topkoeling,… en er zal een vergelijking gemaakt worden tussen deze bouwsystemen. Er wordt specifiek gekeken naar het zomercomfort, daar oververhitting één van de meest voorkomende problemen is bij zeer lage energiegebouwen. Het comfort wordt beoordeeld aan de hand van het aantal overschrijdingsuren (operatieve temperatuur <20°C en >26°C). Voor desbetreffend gebouw zal een goed binnencomfort behaald worden door de raamoppervlaktes te beperken tot 35% van het geveloppervlak en buitenzonnewering te voorzien. Tevens dient er bovenop de basisventilatie ook nachten weekendventilatie (5 h-1) te worden toegepast, alsook koeling (7.5kWh/m².a in een gemiddelde zomer en 11.68kWh/m².a in een warme zomer). Een stijging van de interne warmtewinsten zorgt, net zoals grote raamoppervlaktes op het Zuidwesten, voor een hoger aantal overschrijdingsuren, wat het comfort niet ten goede komt. Nacht-en weekendventilatie in combinatie met thermische capaciteit blijkt dan weer het zomercomfort wel ten goede te komen. Er blijkt ook dat tijdens een warme periode het leslokaal uit houtskelet het minst snel voldoet aan een comfortabel binnenklimaat. In het goed ontwerp blijkt het silicaatleslokaal 68%, het baksteenlokaal 62% en het betonskeletlokaal 42% minder overschrijdingsuren te hebben dan het houtskeletlokaal.
V.
BALLIAUW PIETER BESPREKING VAN BESTAANDE TYPES KAAIMUREN EN CASESTUDIE PALM COVE CANAL IN DUBAI In deze masterproef worden de bestaande types kaaimuren besproken en met elkaar vergeleken. Van de types die in België frequent worden toegepast is een uitvoeringsstudie gemaakt op basis van werfbezoeken aan fase 4 van de Leiewerken in Kortrijk (damwand), de uitbreiding van het Verrebroekdok in de Antwerpse haven (combiwand met MV-palen) en de uitbreiding van het Kluizendok in de Gentse haven (diepwand). Bij de casestudie van het Palm Cove Canal in Dubai wordt aan de hand van de vooren nadelen van de verschillende types kaaimuren gemotiveerd waarom onder de specifieke omstandigheden in het Midden-Oosten gekozen werd voor een blokkenmuur. De stabiliteit van deze blokkenmuur wordt gecontroleerd en er wordt dieper ingegaan op de eisen die aan het gebruikte beton gesteld worden en de maatregelen die hiervoor genomen zijn. Tenslotte worden de logistieke problemen bij de prefabricatie van de blokken en de opbouw van de blokkenmuur kort bekeken.
BOSSUYT TOM EN KETELS MELANIE BEREKENING VAN STAALVEZELGEWAPEND BETON Het doel van deze eindverhandeling was de invloed onderzoeken van de hoogte van balken, uitgevoerd in staalvezelbeton, op het maximaal opneembaar buigmoment. Theoretisch wordt deze invloed ingerekend d.m.v. een vormfactor κh. Hiervoor werd in eerste instantie een rekenmodule geprogrammeerd, die gebaseerd is op Rilem TC 162TDF (σ - ε methode). Dit programma werd gebruikt om een voorspelling te maken van de kracht bij breuk. Vervolgens werden vervormings- en krachtgestuurde proeven uitgevoerd op balken met verschillende hoogtes (100mm, 400mm en 700mm). Na verwerking van de proefresultaten werd vastgesteld dat de theoretische vormfactor systematisch te streng was. Het negeren van deze factor gebeurt echter niet zonder risico. Bij hogere balken is ook een hogere spreiding van de resultaten waarneembaar. Verder onderzoek bij grotere hoogtes (>125mm) is zeker nodig.
CHRISTIAEN LIESELOT SEVERAL DEFINITIONS OF ZERO-ENERGY BUILDINGS DEPENDING ON CALCULATION PROCEDURE AND BOUNDARY CONDITIONS In functie van het land, de geografische ligging, weersomstandigheden, gebruikte meetmethodes,… bestaan er verschillende definities van nul-emissie of nul-energie gebouwen. Met elke definitie heb je specifieke energiesystemen, die daarnaast ook afhangen van de verschillende toegepaste randvoorwaarden. Er zijn verschillende manieren om het energieverbruik van en in gebouwen op te meten. In deze masterproef wordt een grondige vergelijking van het gebruik van hernieuwbare energie in België en Polen uitgewerkt. Ondanks de vergelijkbaarheid van beide klimaten en de geografische ligging, hebben ze beiden een andere focus wat betreft hernieuwbare energiebronnen. Dit is echter eenvoudig te verklaren aan de hand van de verschillen in het gevoerde energiebeleid.
VI.
CHRISTIAENS FREDERIC EN LOBELLE ROBIN STRUCTURELE HERSTELLING VAN DE SINT BARTHOLOMEUSKERK TE NIEUWMUNSTER Naar aanleiding van de vele scheuren optredend in de Sint Bartholomeuskerk te Nieuwmunster (Zuienkerke), stellen we een analyse op waaruit de oorzaken moeten blijken. Na het vinden van deze worden enkele mogelijke oplossingen geformuleerd. De analyse bestaat uit een volledige opmeting van de scheuren en hun inplanting in de kerk, ook gebeurden enkele waterpassingen, deformatiemetingen en bepalingen van vochtgehaltes. Uit deze analyse volgt dat men een funderingsverbetering moet doorvoeren in de vorm van funderingspalen, meer in detail de micro schroefpaal: Heli Pile. Daar een groot vochtgehalte vastgesteld werd in de muren, dienden deze ook behandeld te worden. Als oplossing hiervoor wordt hydrofoberen aangereikt. Waar het metselwerk hevige scheuren vertoont, worden deze structureel hersteld met het Heli Bar systeem.
CLARYSSE TOM EN NOLLET THIJS ONTWERP VAN TUNED MASS DAMPERS (TMD) VOOR DE REDUCTIE VAN DE TRILINGEN VAN BOUWKUNDIGE CONSTRUCTIES Dit eindwerk handelt over het ontwerp van een Tuned Mass Damper (TMD) voor een verend opgehangen stalen profiel. Deze TMD dient zodanig te worden ontworpen en vervaardigd dat de trillingen die het stalen profiel negatief beïnvloeden, worden gereduceerd. Vertrekkende van proeven, en de daaruit volgende transferfuncties, wordt het dynamisch gedrag van de opgehangen balk bestudeerd. Op basis van het gedrag van de balk worden de optimale parameters van de TMD bepaald. Aan de hand van deze parameters komt men uiteindelijk tot een praktisch ontwerp van de TMD. De beoogde resultaten zijn in de praktijk moeilijk te behalen. Dit probleem wordt opgelost door de TMD te tunen. Tot slot wordt het effect van de TMD op de trillingen van het stalen profiel experimenteel bepaald. Als resultaat bekomt men een TMD die de trillingen van het stalen profiel bij de bepaalde eigenfrequentie dempt. De invloed van de TMD die theoretisch werd voorspeld, komt niet overeen met wat men in praktijk bekomt. De TMD werkt in op de juiste eigenfrequentie, maar geeft niet het meest gunstige resultaat door een te lage demping.
COCQUYT GERT RESEARCH FOR THE DETERMINATION OF A LONG-TERM MONITORING CONCEPT FOR THE FRIENDENSBRÜCKE-SUED (STRAßENBRÜCKE) In het eindwerk wordt de huidige toestand van de ‘Friedensbrücke Süd’ te Magdeburg (Duitsland) vastgesteld, door middel de bepaling van de dynamische parameters. Deze parameters, de eigenfrequenties met overeenstemmende eigenmodes en de dempingskarakteristieken, zijn op 2 verschillende manieren berekend, nl. door het uitvoeren van een modaalanalyse op een eindige elementen model (EEM) van de brug in ANSYS Benchwork en door het uitvoeren van een meting met sensoren op de brug terwijl ze belast wordt door diverse lasten zoals o.a. vrachtverkeer en wind. De resultaten worden met elkaar vergeleken en een update van het EEM vindt plaats door middel van een gevoeligheidanalyse. Hierbij wordt gebruik gemaakt van optiSLang, wat o.a. een parameteridentificatie, optimalisatie en stochastische analyse omvat. Het resultaat van het onderzoek is een voorstel van een concept voor een langdurige meting als extra informatiebron voor het controleren van de brug, waarbij gesteund wordt op het opgestelde digitale model van de brug in zijn huidige toestand. Aanvullend hierbij wordt een vergelijking gemaakt tussen de Duitse norm DIN 1076 voor de visuele controle van ingenieursbouwwerken en de Belgische richtlijnen voor het beheer van de kunstwerken en dit concreet toegepast op de ‘Friedensbrücke Süd’. Proeven of inspecties, die ontbreken in het ‘Bauwerksbuch’ volgens de Duitse norm in vergelijking met de Belgische voorschriften, zijn uitgevoerd.
VII.
COENEN STIJN EN DE VROEDE JOKE ENERGIEVRAAG VOOR KOELING IN KANTOORGEBOUWEN VOLGENS DE PASSIEFHUISSTANDAARD: ANALYSE VAN BEREKENINGSMETHODES Voor het verkrijgen van een passiefhuiscertificaat moet men aan de grens van 15 kWh/m²a voor verwarming voldoen. In kantoorgebouwen creëren echter interne warmtewinsten en zonnewinsten een belangrijke vraag naar koeling, waarvoor nog geen criteria voorhanden is. Dit in tegenstelling tot scholen, waar de eis gelijk is aan deze voor verwarming. Deze netto koelvraag wordt in dit eindwerk geëvalueerd aan de hand van twee kantoren die voldoen aan de passiefhuisstandaard, met name het Havenbedrijf te Gent en het CIT Blaton te Schaarbeek. De koelvraag wordt berekend met twee softwarepakketten, namelijk PHPP (PassiefHuis ProjecteringsPakket) en TRNSYS (TRaNsient SYstems Simulation), respectievelijk een statisch rekenpakket en een dynamisch simulatieprogramma. Hiertoe wordt een typeverdieping van de twee kantoren in beide ingevoerd, waarbij variatie in de rand-voorwaarden wordt gecreëerd door het opleggen van drie mogelijke bezettingsgraden bij een gemiddeld en extreem warm buitenklimaat. Om vervolgens de verkregen resultaten van beide programma’s te kunnen interpreteren, worden ze naast elkaar geplaatst en wordt er dieper ingegaan op de berekende warmteverliezen en winsten. Hierbij worden ook de resultaten uit EPB-software aangeraakt. Uit alle situaties blijkt dat TRNSYS een lagere waarde, tot maximaal 30% verschil, voor de koelbehoefte voorziet, waarbij het verschil tussen beide bij een hogere bezetting steeds toeneemt. Dit valt onder andere te verklaren doordat PHPP ook in de weekends aanwezigheid rekent, de uitgebreidere ingave in TRNSYS, de zonering, de binnentemperatuur,… Er kan dus gesteld worden dat PHPP veilig tracht te rekenen door een overschatting te maken van de koelvraag.
COPPIETERS EVELIEN EN CHARLOTTE WAUTERS DUURZAME WEGENBOUW: ENERGIE LIGT OP STRAAT Onder invloed van de zonnestraling warmen asfaltoppervlakken tijdens de zomer gemakkelijk op tot temperaturen van 50°C of meer. Deze temperatuur ligt vaak boven het verwekingspunt van de bitumen, waardoor het asfalt deformeert en er spoorvorming optreedt. Een wegcollector kan deze warmte in de zomer aan het asfalt onttrekken. Hiervoor heeft men de keuze tussen 3 systemen: collectorbuizen in een betonlaag (Winnerway©), collectorbuizen in asfalt (Road Energy Systems®) en water dat rechtstreeks door open-asfalt stroomt (Zonneweg®). Deze systemen werken volgens het omgekeerde principe van vloerverwarming. De temperatuur van het wegdek wordt in de zomer verlaagd waardoor er minder schade optreedt, wat de levensduur van het wegdek verlengt. De onttrokken warmte kan via een warmtewisselaar seizoenaal opgeslagen worden in de ondergrond. Men kan kiezen tussen een grondwatersysteem of verticale bodemwarmtewisselaars. In de winter kan zo’n 20% van de opgeslagen warmte gebruikt worden om het wegdek ijsvrij te houden. Dit heeft naast het positieve effect op het asfalt (verminderde scheurvorming) ook voordelen voor de verkeersveiligheid. Bijkomend worden strooizouten overbodig, zo zijn er ook voordelen voor het milieu. Met de overgebleven 80% kan men ook gebouwen verwarmen. Aangezien het om lage temperatuurswarmte gaat, moet men gebruik maken van een warmtepomp. Deze masterproef beschrijft de verschillende collectorsystemen en de mogelijkheden voor ondergrondse energieopslag gekoppeld aan uitgevoerde projecten.
VIII.
DE BLOCK STIJN EN HEYVAERT ANNELIES KOSTPRIJSCALCULATIE VAN STALEN HALLEN De staalsector is momenteel erg competitief, mede door de relatief dure kostprijs van het materiaal staal. Daarom wordt de inschatting van de kostprijs van stalen constructies steeds belangrijker. De bedoeling van dit eindwerk is om na te gaan op welke manier de kostprijs ingeschat wordt, en hoe het drukken ervan invloed heeft op de berekening van stalen constructies. De kostprijs van een stalen hal is onder andere afhankelijk van zijn overspanning, kolomhoogte, spantenafstand en gordingenafstand. Het eerste deel van het onderzoek bestaat erin te bepalen, in welke mate verandering van deze parameters, de totale kostprijs van een stalen hal beïnvloedt. Daarom is het interessant een studie uit te voeren naar een algemene spantenafstand, die economisch gezien het meest rendabel is. Het concluderen van een optimaal resultaat bleek echter niet mogelijk, waardoor het aangewezen blijft om per individueel geval na te gaan, welke afstanden zorgen voor de goedkoopste constructie. Het tweede deel van het onderzoek bestaat erin na te gaan, vanaf welke overspanning een vakwerk rendabeler wordt. Vooreerst wordt er uit een aantal vakwerkmodellen bepaald dewelke economisch het meest interessant is. Daarna wordt er een vergelijking gemaakt tussen vakwerk en ligger. Uit de berekeningen blijkt dat vanaf een overspanning van 10 à 15m een vakwerk constructief lichter is, afhankelijk van zijn kolomhoogte. Wat betreft de kostprijs, is het moeilijker de meerkost van een vakwerk te bepalen, aangezien deze afhankelijk is van de expertise van het desbetreffende staalbedrijf. Dit verhindert ons een definitief besluit te trekken, maar de in praktijk aangenomen overspanningafstand van 25 à 30m voor vakwerken blijkt betrouwbaar.
DE BRUYN DIEDRICH EN DE COENSEL BARBARA BRANDVEILIG ONTWERPEN VAN GEBOUWEN Deze masterproef beschrijft de belangrijkste ontwerpregels van gebouwen bij brand. Enerzijds wordt de wetgeving hieromtrent besproken, met de bedoeling om een beeld te schetsen van de huidige stand van zaken van de Belgische voorschriften versus de Europese wetgeving. Anderzijds wordt de passieve en actieve brandbeveiliging van gebouwen besproken. Dit eindwerk legt vooral de nadruk op de passieve beveiliging, daar dit meer aansluit bij het constructieve ontwerp van een gebouw. Verder worden de specifieke accenten besproken bij het brandveilig ontwerpen van beton-, staal-, en houtstructuren. Er wordt beschreven hoe de materialen zich gedragen bij hoge temperaturen alsook welke constructieve oplossingen mogelijk zijn. Als toepassing op de voorgaande hoofdstukken worden twee praktijkvoorbeelden uitgewerkt.
DE BRUYNE KRISTOF EN DE GREZ TOON OPTIMALISATIE VAN EEN BESTAANDE BAMBOECONSTRUCTIE: HET ZONNECAFÉ Het gebruik van bamboe voor constructieve doeleinden komt in de westerse samenleving meer en meer aan bod. In het kader van die opmars is dit eindwerk een analyse van een bestaande bamboeconstructie. Tegelijk is het een optimalisatie van de constructie, met als resultaat een nieuw ontwerp waarvan de praktische uitvoering reeds achter de rug is en die hier verder grondig zal worden besproken. Het wordt echter snel duidelijk dat de manier waarop de verschillende constructieonderdelen met elkaar worden verbonden zeer nauw samenhangt met de fysische en mechanische eigenschappen van het materiaal. Het kiezen van de juiste verbindingstechniek, waarbij de sterke eigenschappen van het materiaal efficiënt worden aangewend, vormt dan ook één van de belangrijkste probleemstellingen van deze thesis.Het staat vast dat bamboe in de toekomst de nodige aandacht verdient om zich voort te kunnen ontplooien tot volwaardig constructiemateriaal.
IX.
DECOCK HANNES EN LOYSON BERT EVALUATIE VAN DE AARDE-LUCHT WARMTEWISSELAAR IN HET MILIEU- EN NATUURCENTRUM DE BOURGOYEN’ De thesis ‘Evaluatie van de Aarde-Lucht Warmtewisselaar in het Milieu- en Natuurcentrum De Bourgoyen’ bestudeert de prestaties van de grondbuis in een passiefgebouw. De methode die daarvoor gehanteerd werd, is gebaseerd op het bepalen van de statische effectiviteit, op basis van de grond-, lucht- en buiseigenschappen, en de dynamische effectiviteit op basis van metingen. De statische effectiviteit bedraagt 70,79% en de dynamische effectiviteit 79,5% in de zomer en 66,6% in de winter. Hieruit leidt men af dat de grondbuis meer bijdraagt tot koeling in de zomer, dan voorverwarming in de winter. Daarnaast werd een kosten-batenanalyse opgesteld. Er werd een terugwintijd berekend, door de meerkost van een alternatieve installatie te delen door het bedrag van de uitgespaarde energie op jaarbasis. De terugwintijd ligt tussen 15 en 33 jaar, wat een negatief beeld geeft over deze energiezuinige investering. Dit resultaat wordt genuanceerd omwille van de aannames die gemaakt werden tijdens de berekening.
DECOUTERE LIES, VAN COMPERNOLLE BRECHT EN VAN SPEYBROECK CHARLOTTE RENFORTS DE STRUCTURES EN BETON PAR DES PROFILES METALLIQUES Bij de bestemmingsverandering/renovatie van een bestaand gebouw heeft men soms te maken met een toename van de gebruiksbelasting en een toename van de permanente lasten. In dit geval wordt overgegaan tot het versterken van de betonnen structuur in het gebouw.Eén van de versterkingsmethoden is het bevestigen van stalen profielen. Er wordt bekeken wat het effect is van de verbinding profiel – balk / profiel – kolom wat betreft de verdeling van de krachten. Men constateert dat bij de verbinding profiel – balk alle bouten werken, terwijl bij de profiel – kolom verbinding de eerste bout zorgt voor de krachtsoverdracht. Bij het berekenen wordt in een eerste geval de verbinding tussen betonnen elementen en profiel als volledig stijf beschouwd. In een tweede geval is er sprake van speling ter hoogte van de verbinding profiel – kolom. Ook de bouten worden gedimensioneerd naar deze resultaten. Alles wordt eerst theoretisch onderzocht om daarna toe te passen op voorbeelden.
DECROOS SARAH COMPARISON OF FLEMISH AND FINNISH ELEMENT HOUSING PROJECTS Bouwen met geprefabriceerde elementen is een belangrijk deel van de bouwkunde, in heden en toekomst. In Finland wordt deze methode reeds breder toegepast dan in Vlaanderen. Naast snelheid en lage kosten heeft “element building” ook een grote sociale invloed. Sociale huisvesting is veruit de meest gebruikte vorm voor gebouwen met geprefabriceerde elementen. In deze thesis worden de voor- en nadelen van “element building” gegeven. Er worden drie hoofdmaterialen gebruikt: beton, hout en staal. De bespreking van alle drie geeft een goed beeld welk materiaal gebruikt kan worden in verschillende situaties. Als resultaat van dit onderzoek worden enkele voorbeelden toegelicht voor elk materiaal en elk land. “Element housing” biedt snelle oplossingen. Dit vraagt om heel wat modulaire productie, maar dat is niet noodzakelijk negatief. Modulaire systemen hebben reeds bewezen dat zij even uniek en origineel kunnen zijn als een éénmalig ontwerp uitgevoerd in situ.
X.
DE GROOTE EVERT EN VAN DEN BROECKE JOKE UITBREIDING WATERZUIVERINGSSTATION VAN BASSE-WAVRE. ONTWERP VAN TWEE GROTE CONSTRUCTIES I.S.M. DE NV JAN DE NUL Dit eindwerk handelt over de uitbreiding van een waterzuiveringstation te Basse-Wavre en gebeurt in samenwerking met de firma Jan De Nul. Het doel van deze thesis bestaat erin om twee constructies van deze uitbreiding (een betonnen slibbezinkingsbekken en een loods waarvan de onderbouw in beton is en de bovenbouw in staal) te dimensioneren en te berekenen. Deze verhandeling is opgedeeld in vier grote stukken. Het eerste inleidende hoofdstuk handelt over de werking van het waterzuiveringstation en de behandeling van slib afkomstig uit rioleringen. Het tweede hoofdstuk behandelt een aantal uitvoeringsdetails van de plaatsing van het betonnen slibbezinkingsbekken. Het derde deel omvat de stabiliteitstudie van het slibbezinkingsbekken. Het vierde en laatste hoofdstuk behandelt de stabiliteitsstudie van de loods. Voor het slibbezinkingsbekken wordt er gestart van een basisplan en een aantal basisgegevens. Deze constructie wordt aan de hand van het eindig elementenprogramma (Scia Engineer) uitgerekend. Aan de hand van de bekomen interne krachten in het beton worden de wapeningssecties handmatig berekend. Met het resultaat van deze berekeningen worden tenslotte de wapeningsplannen en typedoorsneden getekend. De berekening van de loods is opgesplitst in twee delen. In het eerste deel wordt de bovenstaande staalstructuur gedimensioneerd door middel van het eindige elementen programma (Scia Engineer). Aan de hand van de bekomen gegevens wordt in het tweede deel de onderstaande betonstructuur eveneens via het eindige elementen programma uitgerekend. Wederom worden de resultaten van de interne krachten in het beton die hieruit voortvloeien gebruikt voor het handmatig berekenen van de wapeningssecties. Met de berekende wapeningssecties wordt dan uiteindelijk ook voor deze structuur een wapeningsplan en typedoorsneden opgesteld.
DE JAEGER STIJN ANALYSE ENERGIEVERBRUIK VOOR VERWARMING IN SCHOOLGEBOUW: VERGELIJKING EPBSOFTWARE - ENERGIEBERATER (NEDERLANDSE VERSIE) De Europese richtlijn 2002/91/EC vermeldt dat iedere lidstaat een rekenmethode moet ontwikkelen ter bepaling van de energieprestatie van een gebouw. In dat opzicht wordt de Vlaamse rekenmethode van EPB-software vergeleken met de Duitse rekenmethode (DIN V 18599) van Energieberater. De vergelijking beperkt zich tot het primair energieverbruik voor verwarming en wordt toegepast op blok D van KaHo SintLieven, technologiecampus Gent. In dit schoolgebouw schatten EPB-software en Energieberater het eindenergieverbruik voor verwarming resp. 2,77 en 1,87 maal groter dan het werkelijk verbruik. De betere benadering met Energieberater is enerzijds te wijten aan een opsplitsing van het gebouw in zones en een meer gedetailleerde ingave van de gegevens i.v.m. het gebruik van het gebouw. Met Energieberater wordt de kostenefficiëntie van volgende energiebesparende maatregelen onderzocht: extra isolering van dak (10, 15 en 20 cm isolatie), extra gevelisolatie (6, 8 en 10 cm isolatie) en het vervangen van de vensters. Hieruit volgt dat geen enkele energiebesparende maatregel terugverdiend wordt voor blok D binnen 30 jaar. Daarnaast toont een analyse van het binnenklimaat aan dat de luchtkwaliteit, in de meeste lokalen van blok D gedurende 50% van de dag, niet voldoet. Dit doordat geen ventilatiesysteem voorzien is. De verlichtingssterkte voldoet wel in de meeste lokalen, echter de verlichting is niet energiezuinig.
XI.
DENUTTE STIJN DE GELIJKVORMIGHEIDS- EN PRODUCTIECONTROLE ALS STURENDE ELEMENTEN VOOR HET OPTIMALISEREN VAN BETONSAMENSTELLINGEN Om aan de nieuwe opgelegde eisen van de normen NBN EN 206 - 1 en NBN B15-001 (specificaties, eigenschappen, vervaardiging en conformiteit) een antwoord te kunnen bieden moeten de betoncentrales streven naar een fundamentele aanpak voor het berekenen van betonsamenstellingen.Kort samengevat is het doel van deze thesis ten eerste betonsamenstellingen te optimaliseren door de resultaten van proeven (hier specifiek van de druksterkteproeven) in te geven in een computerprogramma. Aan de hand van dit rekenprogramma kan de gebruiker dan de conformiteitscontrole van de druksterkte op eenvoudige en snelle manier uitvoeren en dit zowel voor één afzonderlijke betonsamenstelling als voor een betonfamilie.Een tweede doelstelling van de thesis is een poging ondernemen om alle nodige informatie van de norm NBN EN 206-1 , de Belgische aanvulling NBN B 15-001 en het toepassingsreglement TRA 550 te bundelen tot één geheel zodanig dat de lezer een duidelijk beeld krijgt van de principes en eisen die gesteld worden om een conformiteitscontrole (op de druksterkte) op een betonsamenstelling of een familie van betonsamenstellingen te kunnen uitvoeren.De resultaten die het programma gaf werden voor verschillende combinaties van betonfamilies gecontroleerd aan de hand van Excel en correct bevonden. Hierbij dient wel opgemerkt te worden dat de norm NBN 206-1 niet altijd even duidelijk is over de juiste manier van werken. Vooral volgende punten belemmeren een uniforme werkmethode: de juiste wijze voor de bepaling van de standaardafwijking tijdens het vervolgonderzoek is nog aan verduidelijking toe (daar er nu meerdere mogelijkheden zijn), bij het bevestigingscriterium vermeldt de norm ook niet wat er moet gebeuren indien er meer dan 6 testresultaten beschikbaar zijn, bovendien kan men uit de norm ook niet afleiden wat de correcte manier is om te herleiden naar een referentiebeton en als laatste het feit dat men verschillende normen en aanvullingen moet raadplegen, in plaats van één referentienorm. Doordat de norm nogal vaag is over deze punten bepaalt iedereen zijn eigen werkwijze, wat niet echt gunstig is om resultaten te vergelijken. Desondanks biedt het familieconcept ook heel wat voordelen, de belangrijkste hiervan zijn: het beheer van initiële proeven en de productiecontrole worden vereenvoudigd, doordat een groter aantal (druksterkte)resultaten als één groep wordt beoordeeld, wordt ook een grotere bemonsteringsfrequentie en continuïteit in de controleresultaten verkregen, eventuele veranderingen in eigenschappen worden sneller gedetecteerd en de testresultaten optimaler benut.
DEPRAETERE DAVE EN SINGIER LAURENCE EVALUEREN EN TOEPASSEN VAN DE HANDELEIDING “WAARDERING VAN KANTOORGEBOUWEN, OP WEG NAAR EEN DUURZAME HUISVESTING VOOR DE VLAAMSE OVERHEID” Duurzaamheid wordt in onze huidige samenleving een steeds belangrijker gegeven. Omdat de kantoren van de Vlaamse overheid nadrukkelijk aanwezig zijn in onze maatschappij moesten ook deze geëvalueerd kunnen worden op vlak van duurzaamheid. Daarom stelde de Vlaamse overheid de handleiding: ‘Waardering van kantoorgebouwen, op weg naar een duurzame huisvestiging voor de Vlaamse overheid’ op. Aan de hand van deze beoordelingsmethode is het mogelijk een kantoorgebouw te evalueren op verschillende vlakken van duurzaamheid. Ieder criterium waaraan een duurzaam kantoorgebouw moet voldoen krijgt een score van 0 tot 4. In deze eindverhandeling werd de beoordelingsmethode onderzocht en geëvalueerd. Na het ontleden van de handleiding werd er overgegaan tot een case-study nl. de kantoorgebouwen van Callens&EMK in Waregem. Aan de hand van deze praktische toepassing was het mogelijk de mankementen van de handleiding op te sporen en opmerkingen te formuleren. Hieruit bleek dat verschillende indicatoren geoptimaliseerd konden worden en dat het maximale ambitieniveau van sommige indicatoren zeker aangepast kon worden.Toch bleek de handleiding een goed instrument om de duurzaamheid van een gebouw te beoordelen daar alle aspecten van duurzaam bouwen aan bod komen.
XII.
DE WAELE LISELOTTE EN VANDEBURIE MATHIAS LITERATUURSTUDIE OVER DE VERSCHILLENDE FUNDERINGSTECHNIEKEN BIJ OFFSHORE WINDTURBINES EN EEN VOORONTWERPBEREKENING VAN DE FUNDERINGSTECHNIEK ‘TRIPOD’ In de nabije toekomst wordt de windenergie één van de belangrijkste hernieuwbare energiebronnen. De vooruitstrevende technieken zorgen ervoor dat de windturbines alsmaar groter en efficiënter worden. We hebben op basis van een literatuurstudie een overzicht gemaakt van de beschikbare funderingstechnieken die momenteel wereldwijd gebruikt worden voor offshore windmolens. De mogelijke technieken werden vanuit de uitvoerbaarheid en geschiktheid bij een bepaalde zeewaterdiepte geanalyseerd. Vervolgens hebben we voorontwerpberekeningen gemaakt voor de funderingstechniek “tripod” bij drie verschillende waterdieptes en bij drie verschillende grondprofielen. We zijn begonnen met het optimaliseren van de bovengrondse stalen tripodconstructies. Aan de hand van de krachten die via deze stalen tripodconstructies naar de drie funderingspalen worden doorgegeven, konden we de funderingspalen dimensioneren zodanig dat een geotechnisch evenwicht werd bekomen. Op basis van de dimensies van en de krachten op de palen konden we de veerconstantes van de grond in alle mogelijke richtingen bepalen. Als besluit kunnen we stellen dat de tripodconstructies vooral rendabel zijn in middelgrote waterdieptes.
DHAESE DAVY EN VAN ACKER POL RESTORATION OF THE CENTRE VAULT OF THE CHURCH SANT JULIÀ DE VALLFOGONA Het onderwerp van deze thesis betreft de kerk “Sant Julia de Vallfogona” die zich in het Catalaanse dorpje, Vallfogona del Ripollès bevindt. In de loop der jaren liep de kerk ernstige schade op door hevige wind, aardbevingen, onweren, hevige sneeuwval in de winter, burgeroorlogen … In de afgelopen jaren zijn de renovatie werken van de kerk begonnen, maar ook hierbij is er schade opgelopen en is één van de drie kruisgewelven boven het middenschip ingestort. Deze thesis behandelt de studie en de berekening van dit gewelf. Eerst worden de constructiemethode en de sterkte-eigenschappen van de gewelven in het algemeen besproken. Nadien worden twee technieken bekeken om het gewelf te reconstrueren. In geval van de eerste techniek wordt gebruik gemaakt van de traditionele bouwstenen die gebruikt in de oorspronkelijke gewelven. De tweede techniek maakt gebruik van metselwerk. Ons project zal zich concentreren op de studie van het ontwerp en op de berekening van het gewelf. We zullen hierbij gebruik maken van een eindige elementen methode om de structuur te analyseren. Het kerkgebouw bestaat uit twee verschillende bouwstijlen. Ten eerste is er het Romaanse deel, dat de voorkant van de kerk vormt. Dit deel is gebouwd tussen de tiende en de twaalfde eeuw. In de achttiende eeuw is de kerk uitgebreid met een nieuw deel. Voor dit nieuw stuk werd de Barok stijl gebruikt. Deze bouwstijl was niet erg populair in deze streek en daarom zijn er bijna geen bouwwerken in deze bouwstijl bewaard gebleven in Catalonië. Deze combinatie van bouwstijlen zorgt ervoor dat deze kerk uniek is in Catalonië. Daarom is de kerk van Sant Julià de Vallfogona een opmerkelijk stuk van het cultureel erfgoed in Catalonië en is het belangrijk dat ze in al haar glorie hersteld wordt.
XIII.
DHOORE MAXIME ONDERZOEK NAAR HET SPATGEDRAG VAN NORMALE STERKTE BETON, GETEST ONDER VERSCHILLENDE DRUKKEN EN MET VERSCHILLENDE HOEVEELHEDEN POLIPROPYLEEN VEZELS In dit onderzoek worden verschillende parameters die het spatgedrag van beton gedurende een brand beïnvloeden, onderzocht. Dit wordt gedaan door proefstukken te gebruiken die bestaan uit verschillende betonsamenstellingen: met kalksteen, met riviergrind en met verschillende hoeveelheden PP-vezels. Vervolgens wordt ieder proefstuk getest onder een verschillende druk die gaat van 0 tot 15 N/mm2. Doel van het onderzoek was om te zien welke betonsamenstelling in welke omstandigheid (onder een gegeven druk en een gestandaardiseerde brandkromme) spatgedrag vertoonde. De resultaten konden geen uitsluitsel geven over welke betonsamenstelling gunstig is voor het toepassen van passieve brand bescherming in tunnels. Niettegenstaande is het onderzoek een aanzet om in de toekomst het spatgedrag van beton onder verschillende drukken met verschillende hoeveelheden PP-vezels verder na te gaan.
DUYVER RUBEN EN VICTOR PHILIPPE HET EFFECT VAN EEN JET-BOOSTER OP HET VACUÜM VÓÓR EEN CENTRIFUGAAL BAGGERPOMP Voor een baggeraar is het halen van een zo groot mogelijke productie één van de, zo niet de belangrijkste doelstelling tijdens het baggerproces. Vaak is de cavitatie van de onderwaterpomp de beperkende factor. Om de grens van cavitatie in een aantal specifieke gevallen te verleggen, ontstond het idee om een jetbooster te installeren vóór de onderwaterpomp. Deze thesis bevat in een eerste deel de achtergrondstudie van pompen en leidingen bij baggertoepassingen. In een tweede deel wordt een theoretisch model opgesteld voor de jet-booster. Aan de hand van het model wordt de invloed van de jet-booster op het vacuüm vóór de baggerpomp onderzocht. Uit simulatie met het model blijkt dat de NPSHA-curve naar boven verschuift waardoor de grens van cavitatie verlegd wordt. Een groot neveneffect van het inschakelen van de jet-booster is een daling van de densiteit van het mengsel door het injetten van water. Ondanks deze onmiddellijke daling verschuiven de productiecurven toch naar boven. Mits een grondige voorstudie en dimensionering van de jet-booster, bestaat de mogelijkheid dus om een grotere productie te behalen met een jet-booster.
GEERTS WANNES EN VAN DEN CRUYS THOMAS VERGELIJKEND ONDERZOEK NAAR DE VERSCHILLENDE “TRAJECTEN” BIJ DE ELASTISCHE BEREKENING VAN SCHRANKENDE STALEN CONSTRUCTIES VOLGENS EN 1993-1-1 In dit onderzoek worden mogelijke “trajecten” van elastische stabiliteitsberekeningen voor eenvoudige schrankende raamwerken onder de loep genomen. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen eerste-orde en tweede-orde berekeningen waarbij deze nog onderverdeeld worden in verscheidene andere methoden. Deze trajecten worden gestaafd door de Europese norm EN 1993-1-1 en toegepast op verschillende eenvoudige spanten. Voor de berekeningen wordt gebruik gemaakt van Scia Engineer. Om tot een conclusie te komen, wordt er op een verantwoorde werkwijze een vergelijking gemaakt tussen de eenheidscontrole van de verschillende elementen. De bedoeling is op die manier het eenvoudigste en/of meest efficiënte traject te achterhalen. De conclusie luidt dat elementen berekend volgens de eerste-orde methode over gedimensioneerd worden. Constructies berekend volgens tweede-orde bevatten daarentegen minder staal. Hierbij dient vermeld te worden dat deze conclusies zeer voorzichtig moeten geïnterpreteerd worden aangezien ze getoetst zijn op een beperkt aantal constructies.
XIV.
HAERENS KRISTOF EN HENDRICKX NICHOLAS BIM EN REVIT MEP Aan de hand van het softwarepakket REVIT MEP wordt onderzocht welke mogelijkheden er zijn om technieken in een Building Information Model (BIM) te implementeren. Hiertoe wordt het volledige aanmaakproces van een verlichtingssysteem doorlopen met als streefdoel de meest efficiënte oplossing op visueel en informatief vlak. Aansluitend hierop wordt bestudeerd hoe de beschikbare informatie uit het BIM-model gehaald kan worden, zodat deze gebruikt kan worden in andere aspecten van het bouwkundig proces. Hiertoe worden de nodige applicaties geschreven waarmee enerzijds informatie uit het model geëxporteerd wordt en anderzijds deze informatie verwerkt wordt tot een bestektekst. Hieruit kan besloten worden dat het mits enige planning mogelijk is dat meer fabrikanten hun producten digitaal ter beschikking stellen, zodat ze op deze manier kunnen gebruikt worden door studiebureaus en architecten. Anderzijds zal het ook mogelijk zijn één digitaal model te gaan gebruiken gedurende de hele levensduur van een gebouw en dit model eveneens te gebruiken om diverse analyses uit te voeren.
HELLYN DAVID EN VAN DE VELDE TIJL ONDERZOEK NAAR VEREENVOUDIGEN IN HET BEREKENEN VAN STALEN KNOOPVERBINDINGEN VOLGENS EN 1993-1-8 In deze eindverhandeling wordt de omslachtige methode van het berekenen van stalen knoopverbindingen volgens EN 1993-1-8 vereenvoudigd. Wanneer men rekening houdt met minimale en maximale steekmaten en eind- en randafstanden mag men de vereenvoudigde methode toepassen. Hierdoor kan de component op trek, met één enkele effectieve lengte per rij bepaald worden. Door de opgestelde regels wordt de berekening van de groepen geëlimineerd. Het bepalen van de dikte van de lassen wordt ook vereenvoudigd. Met behulp van enkele eenvoudige formules kan onmiddellijk de dikte van de las bepaald worden. Er worden ook formules opgesteld om de dikte van de kopplaat aan te passen zodat deze niet meer bepalend is en dus niet meer moet nagerekend worden. Ook wordt de berekeningsmethode van SCIA Enigneer geanalyseerd. Met behulp van Excel werd een rekenmodule gemaakt waarin de vereenvoudigde methode wordt vergeleken met de methode van de norm.
HOEBEKE FREDERIK EN VAN DEN BROECK RUBEN ZETTINGSBEREKENINGEN OP LANGE TERMIJN: VERGELIJKING VAN DE ‘ANGELSAKSISCHE’ EN ‘NEDERLANDSE’ REKENMETHODE Deze thesis maakt de vergelijking tussen het huidig ‘Angelsaksisch’ en ‘Nederlandse’ rekenmodel wat betreft de zettingsberekeningen op lange termijn. Het voornaamste verschil tussen deze rekenmodellen bevindt zich in de situering van de kruip. Waar de ‘Angelsaksische’ methode er van uitgaat dat de kruip pas plaatsvindt nadat de consolidatie is voltooid, stelt de ‘Nederlandse’ methode dat het kruipverschijnsel gelijktijdig met de consolidatie begint. Deze thesis maakt duidelijk dat de kruip en consolidatie inderdaad op hetzelfde tijdstip begint wat heeft geleid tot een verdere uitwerking van het ‘Nederlandse’ model, het a,b,c-isotachenmodel. Aan de hand van case studies hebben wij, met behulp van het programma MSettle, geconcludeerd dat de restzettingen berekend volgens het isotachenmodel veel dichter bij de realiteit aanleunen dan de voorgaande rekenmodellen.
XV.
HOSTE DRIES EN TAVERNIER TIM EVALUATIE LAGE ENERGIE INSTALLATIES POLITIEHUIS LONDERZEEL De laatste jaren is de vraag naar energetische optimalisatie niet meer weg te denken. Om aan de vraag tot energiebesparing te voldoen, werd het nieuwe politiehuis te Londerzeel uitgerust met enkele lage energie installaties: GB (grondbuizen) en een BEO-veld met warmtepomp. Deze masterproef evalueert de verschillende systemen en maakt een theoretische benadering van de energieprestatie. Na het opstellen van een basisgebouw, dit is K-L-M met een klassieke installatie, wordt de energieprestatie van elk systeem berekend gebruik makend van de EPB-software. Als laatste wordt een experimentele analyse van de installaties uitgevoerd in de winterperiode. Het BEO-veld heeft een aanzienlijke energetische winst. De winsten afkomstig van de grondbuizen daarentegen zijn minder duidelijk. De resultaten van de experimentele analyse dienen met enige voorzichtigheid benaderd te worden, maar kunnen niettemin gebruikt worden om aanbeveling te geven naar commissioning van toekomstige projecten.
HUYSENTRUYT LUDOVIC PROGRAMMA VOOR DE TRILLINGSCONTROLE BIJ HET ONTWERP VAN VLOERPLATEN, ONDER DE BELASTING VAN WANDELENDE PERSONEN Het controleren van een ontwerp van een constructie naar de dynamica, biedt de ontwerper de mogelijkheid om het ontwerp aan te passen alvorens het wordt verwezenlijkt. In de huidige normgeving betreffende dynamica van constructies, wordt een minimale eigenfrequentie geëist. Wanneer hieraan is voldaan, hoeft er geen dynamische controleberekening uitgevoerd te worden. Indien een vloerplaat echter een lagere eigenfrequentie heeft, ontbreekt de informatie over hoe de controle van de gebruiksgrenstoestand ‘Trillingen’ moet gebeuren. Dit eindwerk heeft als doel om een gebruiksvriendelijke omgeving te creëren waarin de dynamische controle kan worden uitgevoerd. Deze dynamische controle maakt gebruik van recente onderzoeksresultaten van mensgeïnduceerde trillingen van vloeren. Aan de hand van R-waarden wordt voor de constructie bepaald of ze al dan niet voldoet aan een bepaald gebruiksniveau. Het programma berekent de versnellingen en de R-waarden van de constructie, waardoor interpretatie mogelijk is. Het beschikbaar stellen van gemakkelijk te interpreteren resultaten in een gebruiksvriendelijke omgeving, verlaagt de drempel om een dynamische controle uit te voeren, waardoor ook niet-gespecialiseerde studiebureaus een controle kunnen uitvoeren.
JANSSENS STIJN EN VAN BOUCHAUTE IWEIN ONDERZOEK NAAR HET GEBRUIK VAN GEPROFILEERDE PLATEN ALS ONDERDEEL VAN SCHORENDE SYSTEMEN VOLGENS EN1993
. Deze thesis handelt over een onderzoek naar het gebruik van geprofileerde metalen platen als onderdeel van een schorend systeem in een stalen constructie. Na het uitvoeren van een literatuurstudie, werd het werk opgedeeld in drie grote delen: schijfwerking van metalen geprofileerde dakplaten, rekenregels voor geprofileerde beplating en bespreking computerprogramma:” berekening schijfwerking”. In het eerste deel leggen we vooral uit hoe schijfwerking werkt met de daarbij horende figuren en belangrijke definities. In het tweede deel bespreken we zeer gedetailleerd van hoe we schijfwerking nu gaan uitrekenen. Hier bespreken we de verschillende formules en varianten waarop we schijfwerking gaan uitrekenen. In het derde en laatste deel gaan we ons Excel - programma bespreken. Hier gaan we verschillende handelingen bespreken, deze moeten dan lijden tot de gewenste resultaten. Men kan dan afleiden of we ons schorend systeem mogen weglaten en gebruik maken van schijfwerking van de geprofileerde platen.
XVI.
LEBBE JOACHIM EN STERCKMANS ANN MODELLEREN VAN FLASH FLOODS IN ARIDE OMGEVINGEN: CASE STUDIE WADI WATIER, EGYPTE Flash floods zijn een van de meest verwoestende natuurlijke krachten op aarde, deze stortvloeden verschijnen uit het niets, verplaatsen zich snel en krachtig naar lager gelegen gebieden en verwoesten allen wat op hun baan ligt. De laatste decennia heeft de stad Nuweiba in Wadi Watier, Egypte erg te kampen met dit fenomeen. Deze toeristische trekpleister ligt tussen het Sinaïgebergte, waar de vloedstroom ontstaat, en de Golf van Aqaba. Het project Life/FlaFloM tracht een waarschuwingssysteem te ontwerpen, oplossingen te zoeken om de impact te beperken en een opslagmethode voor het water voor te stellen. Een van de taken binnen het Life/FlaFloM project is het simuleren van de stroombaan, dat een potentiële flash flood zou volgen, aan de hand van het softwarepakket InfoWorks RS. Op deze stroombaan kunnen simulaties uitgevoerd worden waaruit debiet, waterpeilen en overstromingskaarten afgeleid kunnen worden. Deze gecreëerde stroombaan en verkregen overstromingskaarten bieden bovendien een hulpmiddel ter verbetering van bestaande digitale hoogtemodellen (DEM).
LEUS WOUTER EN VAN DEN BERGE NATHALIE SEISMIC ANALSIS AND DESIGN OF HIGH RISE REINFORCED CONCRETE SHEAR WALL TYPE BUILDING Het onderwerp van ons project omvat het ontwerp van een hoog gewapend beton kantoorgebouw. Deze berekening focust zich voornamelijk op dynamische analyse. Het hoofddoel van de studie is de toepassing van de criteria van Eurocode 8 op een gewapende betonstructuur met ‘shear walls’. De structuur wordt berekend adhv de software ETABS, deze bekomen respons wordt vergeleken met de voorgeschreven respons spectrum van de Eurocode 8. Een risico-analyse voor seismische analyse van ‘shear walls’ vormt het objectief van ons project. ‘Shear walls’ zijn in eerste instantie componenten welke resistent zijn tegen horizontale krachten. De beschouwde methoden zijn gebaseerd op zowel de bekende ontwerpmethoden als op de ‘performancebased’ concepten voor seismisch ontwerp. Voor de eigenlijke dimensionering van de ‘shear walls’, fundamenten, vloerplaten en ‘coupling beams’ wordt de ‘capacity design’ procedure gebruikt. Specifieke subobjectieven: (1) het gedrag van de ‘shear wall’ en de contributie van de seismische krachten voorspellen en evalueren adhv de software ETABS; (2) de karakteristieken van de bekomen respons spectra analyseren; en (3) de ontwikkeling van een risico-analyse voor ‘performance-based’ ontwerp voor ‘shear walls’.
LIEVERS EVELIEN SIMULATIE VAN HET ENERGIEVERBRUIK VOOR KOELING IN SCHOLEN Deze masterproef beschrijft eerst een referentiekader voor dynamische simulaties van het energieverbruik bij Vlaamse scholen. Dit is gebaseerd op normen, de gebruiken in Vlaanderen en de ervaring met het dynamisch simulatieprogramma EnergyPlus. In een volgend hoofdstuk worden energiesimulaties met verschillende software uitgevoerd op een zelfde typeverdieping van een Vlaamse school. De gebruikte programma's zijn de epb-software Vlaanderen, het PassiefHuis ProjecteringsPakket en EnergyPlus. Bij de berekeningen van het energieverbruik voor verwarming worden vooral de transmissieverliezen en de inwendige warmtewinsten overschat, de benuttingsfactor daarentegen wordt onderschat. Wanneer het energieverbruik voor koeling bekeken wordt, zijn alle deelstromen in de epb-software Vlaanderen opmerkelijk groter dan bij de andere programma's. In een laatste hoofdstuk wordt dit nogmaals geïllustreerd aan de hand van een bestaande Vlaamse school.
XVII.
LONCKE OLIVIER EN PEELMAN FREDERIK METSELWERKWANDEN IN PASSIEFHUIZEN Passiefhuizen zijn vooral gekend in de wereld van de houtskeletbouw. In deze masterproef wordt de uitdaging aangegeaan om de passiefhuisstandaard toe te passen op de traditionele woningbouw, het zogenaamde massief-passief concept. In een eerste deel wordt dieper ingegaan op de passiefhuisstandaard zelf. De principes waarop deze standaard gebaseerd is en de algemene richtwaarden en eisen hieromtrent worden uiteengezet. Om de toepasbaarheid van de passiefhuisstandaard in de traditionele bouwmethode aan te tonen, zijn de belangrijkste constructiedetails van een woning uitgewerkt. Het uitgangspunt van het ontwerp van deze detailtekeningen is het voldoen aan de normen die voorgeschreven worden door de standaard. Aan de hand van het softwarepakket Flixo wordt dan ook nagegaan of de details aan de vooropgestelde richtwaarden voldoen. Deze onderwerpen komen ruimschoots aan bod in het tweede deel. Omdat het massief-passief concept nog in zijn kinderschoenen staat, brengt deze bouwmethode in de praktijk nog heel wat problemen met zich mee. De pijnpunten van deze bouwmethodiek worden besproken in het derde deel. Dit aan de hand van een leidraad bij de praktische uitvoering van de constructiedetails. Deze handleiding wordt zoveel mogelijk geïllustreerd, onder andere via beeldmateriaal van werken in uitvoering.
MEERSSCHAERT MATTHIAS EN QUINTELIER BERT BEREKENING VAN EEN BETONSTRUCTUUR Dit eindwerk handelt over de stabiliteit van een betonnen structuur. Via een uitgebreide lastendaling en het gebouw verdiep per verdiep te bekijken, worden de krachten verkregen die inwerken op de constructie-elementen. Door gebruik te maken van programma’s als ConCrete, PowerPlate en Diamonds worden deze elementen geanalyseerd en berekend. Het doel van een stabiliteitsstudie is het dimensioneren van de verschillende constructie-entiteiten, waarbij uiteindelijk een wapeningsplan bekomen wordt. Aanvullend worden ook de nodige controles uitgevoerd, zowel naar de stabiliteit van het gebouw als naar het comfort van de inwoners. Door de resultaten grondig te bestuderen, kunnen we besluiten dat de keuzes van het studiebureau in verband met de dimensionering voldoen.
OUIFAK NOUREDDINE EN VERHELST DAVID OVERSLAG BIJ BREDE ZEEDIJKEN: RUWHEID EN BREEDTE VAN DE KRUIN Om zowel de mens, de economie en de ecologie te beschermen in laaggelegen gebieden, is het nodig om onderzoek naar dijken te verrichten om zo het risico op catastrofale overstromingen bij stormvloeden te beheersen. Deze thesis situeert zich binnen het ‘Geïntegreerd kustveiligheidsplan’, één van de ‘Focused actions’ van het SafeCoast-project. Er bestaat reeds een formule voor het overslagdebiet ter hoogte van de buitenkruinlijn van een dijk, nl. de formule van van der Meer. Deze houdt echter geen rekening met de kruin van de dijk. Bedoeling van de thesis is het vinden van een verband tussen de ruwheid en de breedte van de kruin en het overslag debiet ter hoogte van de binnenkruinlijn. In het Waterbouwkundig Laboratorium Antwerpen werd een fysisch schaalmodel gebouwd van de dijk van Oostende in een golfgoot. Deze golfgoot laat toe om specifieke golven te creëeren (simulaties van drie mogelijke superstormen) om ze dan over een voorland naar een dijk te sturen. Het overslagdebiet wordt bepaald bij verschillende kruinbreedtes (0m, 15m, 30m, 60m, 120m, 180m) en bij verschillende ruwheden (r0, r1, r2). Na een gegevensverwerking met een zelfgemaakt vba-programma werden er grafieken opgesteld waarin duidelijk te zien was dat het overslagdebiet daalde met een toename van de kruinbreedte. Wat betreft de ruwheid merkt men op dat het overslagdebiet daalt met een toenemende ruwheid, maar dat deze afname begrensd is. Praktisch gezien, betekent dit dat een verbreding van de kruin van een zeedijk gunstige – schadebeperkende - gevolgen zal hebben. Ook het gebruik van een ruwheid zal een reductie van het overslagdebiet tot gevolg hebben, al moet men beseffen dat er vanaf een bepaalde ruwheid geen verdere reductie mogelijk is.
XVIII.
ROLUS BRAM ONTWERPEN VAN EEN UNIVERSELE SOFTWAREMODULE: BEREKENEN VAN GEOMETRISCHE EIGENSCHAPPEN VAN EEN WILLEKEURIGE DWARSDOORSNEDE BIJ VOORGESPANNEN BETONELEMENTEN Beton weerstaat zeer goed aan drukspanningen, maar is daarentegen zeer slecht bestand tegen trekspanningen. Op dit vlak onderscheidt voorgespannen beton zich van normaal beton. Voorgespannen beton is zodanig ontworpen dat elke dwarsdoorsnede steeds onderworpen is aan drukspanningen, zodat scheurvorming tot een minimum beperkt blijft. Het manueel ontwerpen van een voorgespannen betonligger is enorm tijdrovend; opstellen van de traagheidsgrootheden van elke dwarsdoorsnede en het 4-lijnendiagramma, controles in de bezwijkgrenstoestanden, enz. Daarom klonk vanuit het departement Bouwkunde van de opleiding Industrieel Ingenieur de vraag naar het ontwerpen van een softwarepakket voor de totaalberekening van liggers uit voorgespannen beton. Dit softwarepakket bestaat uit een reeks universele softwaremodules, elk met hun eigen taak, die probleemloos met elkaar samenwerken. Deze masterproef is de eerste softwaremodule uit het pakket, nl. het berekenen van de geometrische eigenschappen van een willekeurige dwarsdoorsnede bij voorgespannen betonelementen. De softwaremodule is geschreven in VB.NET. In een eerste fase worden de formules van de traagheidsgrootheden opnieuw opgesteld, vertrekkende van de algemene vergelijking van een rechte, met 2 gekende punten. Hierna wordt de algemene gedachtegang uitgelegd voor het berekenen van homogene en heterogene dwarsdoorsneden. Ook programmeerwerk wordt van dichtbij bekeken, waarbij een handleiding zeker onontbeerlijk is. Ten slotte worden verschillende voorbeelden zowel manueel als met de module uitgewerkt, waarbij de tijdsbesparing en het gemak van uitvoering van de softwaremodule tot uiting komen.
ROMAN LISELOT ZELFSTUDIEPAKKET AKOESTIEK Wat is een zelfstudiepakket? Aan welke voorwaarden moet het voldoen? Theorie op papier is belangrijk, audio-visueel materiaal geeft het een grote meerwaarde. Hierin schuilt de kracht van digitale multimedia zelfstudiepakketten. Leerstof komt als het ware tot leven en vraagt om interactie met de student. Oefeningen en toepassingen vervolledigen het tot een volwaardig leerpakket. Het eindwerk is daarom ingedeeld in drie grote delen. Een theoretisch gedeelte beschrijft de voornaamste begrippen binnen de akoestiek. Een tweede luik bevat de praktijk, waar mijn persoonlijke inbreng naar voorkomt. Het bevat de verwerking van meetresultaten van muziekschool Ozma en basisschool Virgo Sapientiae Instituut. Het laatste en meest tijdrovende deel bestaat uit het zelfstudiepakket gemaakt met Lectora. Een ware zoektocht naar de balans tussen het theoretisch en praktisch gedeelte, doorspekt met interactief audiovisueel materiaal. Hopelijk kan dit eindwerk een meerwaarde bieden binnen de wetenschappelijke studie Akoestiek en het domein van de zelfstudiepakketten.
XIX.
TAGHON ROBIN EN VAN DER BRACHT JO NACALCULATIE VAN EEN BETONNEN SPOORWEGBRUG MET VOORGEBOGEN EN VOORGESPANNEN LIGGERS De bedoeling van het eindwerk is om een nacalculatie uit te voeren van de spoorwegbrug over de Dender in Lessen, België. De brug wordt gebouwd volgens de preflexie techniek. We gebruiken hiervoor het programma Diamonds. De brug wordt gebouwd in verschillende fasen en dus moeten we ook in het programma Diamonds verschillende modellen ingeven. De spanningen en vervormingen worden verkregen door het principe van superpositie toe te passen. De bedoeling is dan om later de berekende doorbuigingen te testen aan de werkelijkheid. We komen realistische waarden uit voor doorbuigingen en spanningen.
VANDE CASTEELE YANNICK ZERO-ENERGY BUILDING: DIFFERENT METHODS AND MATERIALS TO ACHIEVE A ZERO-ENERGY BUILDING Een nul-energie gebouw is een algemene term voor gebouwen met een netto nul energie verbruik of nul emissie. Dit onderzoek start met een korte inleiding over het globaal energie gebruik in gebouwen, gevolgd door een algemene methode om tot een nul-energie gebouw te komen. De algemene methode is opgesplitst in twee grote fasen: eerst verminderen van de benodigde energie en pas daarna wordt op zoek gegaan naar alternatieve duurzame productie van de vereiste energie. (Trias Energetica) Vervolgens wordt ook het materiaalgebruik bij de bouw een nul-energie gebouw besproken. Ook hier ligt de focus op duurzaamheid. Als laatste worden er enkele voorbeelden van nulenergiewoningen besproken.
VAN DEN BERGHE BRAM EN VAN HIJFTE FREDERIK BIO-ECOLOGISCH ONTWERP VAN EEN SCHOOLGEBOUW IN ECUADOR: STUDIE VAN MATERIAALKEUZE, BINNENKLIMAAT EN STABILITEIT Het doel van deze masterproef is te onderzoeken in welke mate het mogelijk is bio-ecologisch te bouwen in het Zuiden. Daarna behandelen we als praktijkcase een ontwikkelingsproject in Ecuador. Het project omvat het ontwerp van een schoolgebouw op vlak van stabiliteit en bouwfysica, met de bioecologische gedachtegang in het achterhoofd . Er wordt vertrokken vanuit de kennis van het bioecologisch bouwen in België om zo de overgang te maken naar een subtropisch klimaat. Hierbij wordt vooral gelet op materiaalgebruik, lokale technieken en klimaat, maar ook tal van andere factoren worden in rekening gebracht. Via het dynamisch simulatieprogramma Trnsys wordt een studie van het binnenklimaat uitgevoerd. Stabiliteit wordt gecontroleerd met het rekenprogramma Scia Engineer volgens de Europese norm. Uit deze studie blijkt dat bio-ecologisch bouwen in het Zuiden mogelijk is, zeker op het vlak van materiaalgebruik en navolgbaarheid door de plaatselijke bevolking. Er moet echter voldoende aandacht besteed worden aan de ontwerpvoorwaarden zoals klimaat, ligging,… zodat de juiste keuzes gemaakt kunnen worden. Als resultaat geeft dit eindwerk een overzicht van de mogelijkheden en toepassingsgebieden van bioecologisch bouwen in Ecuador en meer algemeen in het Zuiden.
XX.
WANTE CHRISTOPHE THERMAL CHARACTERISTICS OF A RESIDENTIAL HOUSE Energieproblemen worden vandaag de dag steeds groter, daar energiebronnen alsmaar schaarser worden. Daarenboven zorgt het opwekken van energie voor luchtvervuiling waardoor energiebesparende maatregelen een absolute must geworden zijn. Nooit tevoren zijn thermische prestaties in gebouwen dan ook zo belangrijk geweest. Elke energiebesparende maatregel moet worden genomen om verder opwarming van de aarde tegen te gaan. Een wijze selectie van bouwmaterialen kan het energieverbruik voor verwarmen en koelen drastisch doen dalen. De straling van de zon zorgt voor de opwarming van een gebouw. Daar deze straling de buitenste schil van het gebouw opwarmt, ontstaat een thermisch potentiaal met de binnentemperatuur. Deze potentiaal is de drijvende kracht voor conductie warmteuitwisseling doorheen de wand. De warmte aan de binnenkant van de wand verwarmt dan weer de binnenlucht via straling. In dit naslagwerk wordt dieper ingegaan op dit proces. Om warmtewinning- en verlies in een residentieel gebouw te meten werden binnen- en buitentemperatuur bijgehouden. Om de globale thermische weerstand te bepalen werden twee elektrische verwarmingstoestellen gebruikt om de meetruimte tot een evenwichtstemperatuur te verwarmen. Deze werd later ook analytisch bepaald via een elementen methode. Een studie omtrent de constructie van de gebruikte materialen schoof de geprefabriceerde wandpanelen naar voor als zwakke punt voor warmteverlies. Een grondig onderzoek naar de samenstellende componenten van de panelen resulteerde in de aanwezigheid van beton en cementgebonden hout fiber. Stalen van beide werden genomen voor thermodynamisch labonderzoek om hun specifieke warmtecapaciteit te bekomen. Na het combineren van deze waarden met de thermische conductiviteit en de dichtheid is het mogelijk een temperatuursverloop doorheen de wand op te stellen en de thermische inertie van het gebouw te berekenen. Deze waarden werden ook analytisch bepaald en gemodelleerd in een RC systeem. Op de temperatuursgrafieken kunnen we een duidelijk dag-nacht ritme zien. Het valt op dat het gebouw sneller opwarmt dan dat het zijn warmte terug afgeeft in de nacht. Een temperatuurscurve doorheen het thermisch zwak element stelt de zwakke isolatie verantwoordelijk voor de warmteverliezen. In deze studie kunnen we ook concluderen dat externe schaduwvormende panelen de nodige hoeveelheid koelenergie kunnen verminderen door het infiltreren van zonlicht te limiteren.
XXI.
Master in de industriële wetenschappen: Landmeten
XXII.
DHAEYERE MICHAEL FOTOGRAMMETRIE MET LUCHTFOTO’S VOOR ARCHEOLOGISCHE TOEPASSINGEN Deze thesis heeft als hoofddoel het ontwikkelen van een methodologie voor het vervaardigen van kaartmateriaal voor archeologische toepassingen aan de hand van (lucht)foto’s. Hierbij wordt de haalbare nauwkeurigheid steeds nauwlettend in de gaten gehouden. Noodarcheologie en korte campagnes in het buitenland betekenen voor archeologen dat er snel, goedkoop, maar ook voldoende nauwkeurig moet gewerkt worden op het terrein. Via deze thesis worden enkele mogelijkheden aangereikt om deze verwachtingen in te lossen. De luchtfoto’s, genomen met behulp van een Helikite, worden verwerkt met fotogrammetrische pakketten zoals “Strabo & Orbit GIS 4.3” en “PhotoModeler Pro 5.0”. Deze zijn respectievelijk gebaseerd op de ‘stereophotogrammetry’ en ‘multi-image photogrammetry’. Beide software-pakketten leunen zeer dicht bij elkaar aan zowel wat betreft de aanmaak als het afleveren van nauwkeurige plannen. Om binnen “Strabo & Orbit GIS” nauwkeurige resultaten te behalen is het van groot belang dat de fotobasis voldoende groot is (goed stereozicht) en dat de gebruiker karteert op de juiste hoogte (ervaring vereist). Voor “PhotoModeler” is enkel een voldoende spreiding van de foto’s noodzakelijk.
KRÖHLE PIETER-JAN HAALBARE NAUWKEURIGHEDEN EN MOGELIJKE TOEPASSINGEN VAN AUTOMATIC TARGET RECOGNITION (ATR) IN COMBINATIE MET TAPE TARGETS (STICKERS) In deze thesis werd geprobeerd alle eigenaardigheden van ATR, vooral dan in de combinatie met stickers, op te sporen en hun invloed op de metingen te onderzoeken. Parameters die onderzocht werden waren, afstand tot de sticker, vorm van de sticker, invloed van de sticker zelf (elke sticker is uniek), het draaien van de sticker rond de assen van de sticker, grootte van de sticker en plaats van de tekst op de sticker. Om deze parameters te onderzoeken werden tal van proeven uitgevoerd. Voor twee parameters, grootte van de sticker en oriëntatie, werd getracht op een systematische wijze te werken.. Voor de andere parameters werden wel resultaten vastgesteld maar eerder verkennend zonder wetenschappelijke methodologie. Als conclusie kon men onder meer stellen dat de grootte van de sticker een belangrijke invloed heeft op de meting. Ook het draaien van de sticker beïnvloedt de kwaliteit van de metingen. Er werd gemeten met 2 toestellen van Leica, de TCRA1101 en de TCRP1201.
MOERMAN KELLY VERGELIJKENDE STUDIE VAN 3D-MODELLERINGSSOFTWARE VOOR GROOTSCHALIGE PUNTENWOLKEN In dit werk werd onderzoek verricht naar verschillende soorten softwarepakketten die in staat zijn om grootschalige puntenwolken om te vormen naar een 3D-model. Na een studie naar bestaande modelleringstechnieken (polyfaces, polynomen en splines) werd onderzocht wie de eigenlijke gebruikers zijn van puntenwolken en wat zij beogen als eindresultaat. Op basis van dit profiel werd een oplijsting gemaakt naar de eisen van de software, wat resulteert in een softwareprofiel. Parallel werd een marktonderzoek uitgevoerd naar de voornaamste beschikbare softwarepakketten. Door het toepassen van het softwareprofiel op de voornaamste softwarepakketten werden drie pakketten geselecteerd zijnde Cyclone, RealWorks en Rhinoceros met Pointools4Rhino. De programma’s werden getest op snelheid, gebruiksvriendelijkheid en de mogelijkheid tot het modelleren van een woning en lantarenpaal. Het pakket dat het meest geschikt is voor citymodelling, werd gebruikt voor een praktische toepassing, namelijk het modelleren van enkele straten van Oostende.
XXIII.
SNOECK EVELIEN STEDENBOUWKUNDIG PROJECT TE AALTER. HERBESTEMMING VAN EEN BEDRIJVENSITE IN EEN WOONGEBIED Deze masterproef behandelt een stedenbouwkundig project te Aalter-Brug, een deelgemeente van Aalter. In het centrum van deze dorpskern is een zone voor ambachtelijke industrie gelegen waar de gebouwen van een vroegere meubelmakerij gelegen zijn. Na het faillissement van dit bedrijf in 2006 werden de gebouwen verkocht aan een projectontwikkelaar. De gemeente zag door dit ongelukkig voorval de kans om de gebouwen en/of de site van een nieuwe bestemming te voorzien. Deze wijziging kan doorgevoerd worden door middel van een gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan. In deze masterproef wordt bekeken waarmee rekening gehouden moet worden bij het ontwerp van zo een ruimtelijk uitvoeringsplan en hoe verschillende visies leiden tot een aanvaardbaar compromis.
SPANHOVE SIEGFRIED PROEFONDERVINDELIJK ONDERZOEK VAN DE GROUNDTRACER Dit eindwerk kadert in het onderzoek naar het karteren en detecteren van ondergrondse kabels en leidingen. De Groundtracer, één van de mogelijke detectiemethodes, wordt onderworpen aan een praktijkproef. Hierin is het de bedoeling om drie types van de Groundtracer (frequentie 300, 500 en 900MHz) te gaan vergelijken op hun nauwkeurigheden en detectiemogelijkheden. Eveneens worden twee positiebepalingsystemen voor de Groundtracer vergeleken, namelijk GPS en totaalstation. In de praktijkproef worden kabels en leidingen uit verschillende materialen, diameters en op verschillende diepten precies gelokaliseerd en ingegraven en achteraf volgens verschillende frequenties opgemeten met de groundtracer. Er wordt getracht tot praktische aanbevelingen te komen voor de inzetbaarheid en de te verwachten nauwkeurigheid. Een bijkomende doelstelling is een meer systematisch proefvoorstel uit te werken om de problematiek op een meer wetenschappelijk verantwoorde wijze aan te pakken.
TROUBLEYN DOMINIQUE VERKENNENDE STUDIE VAN DE SOFTWARE NOVAPOINT IN FUNCTIE VAN WEGONTWERP Dit eindwerk is een verkennende studie van nieuwe landmeetkundige software, waarvan een onderdeel specifiek ontworpen is voor wegontwerp. Aangezien Novapoint ook een applicatie is op AutoCAD, zou dit programma op termijn kunnen ingeschakeld worden in de lessen wegontwerp ter vervanging van of als aanvulling op andere landmeetkundige software, zoals bijvoorbeeld Geopus. Het doel van dit eindwerk is in een eerste fase de haalbaarheid en gebruiksvriendelijkheid testen van deze software en in een volgende fase het schrijven van een gebruiksvriendelijke handleiding met het oog op het implementeren in de lessen wegontwerp. In deze handleiding worden de modules Novapoint Base en Road Professional besproken, die respectievelijk gebruikt worden voor de verwerking van de bestaande toestand van een terrein en het uiteindelijke ontwerp van de weg.
XXIV.
VAN GEYTE ELLEN HET SINT – ALEXIUSBEGIJNHOF IN DE WERELD VAN GOOGLE EARTH. In Vlaanderen werden dertien begijnhoven door UNESCO, de Organisatie voor Onderwijs, Wetenschappen en Cultuur van de Verenigde Naties, als werelderfgoed erkend. Ook het Sint – Alexiusbegijnhof van Dendermonde behoort tot het wereldpatrimonium. In een eerste deel wordt dieper ingegaan op de geschiedenis en de cultuur van de begijnen en hun woonst op het hof. Daarna duiken we in de wereld van het begijnhof van Dendermonde. Hiervan wordt een 3D – model aangemaakt met behulp van het softwareprogramma Google SketchUp 6. Dit model zal daarna verschijnen op de wereldbol van Google Earth, net zoals verschillende andere geografische gegevens van het Sint – Alexiusbegijnhof. Zo krijgt het begijnhof van Dendermonde ook haar verdiende plaats in de digitale wereld.
VERFAILLIE TIM STUDIE VAN DE TRIMBLE GEOXH GPS-plaatsbepaling is in de landmeetkunde al lang bekend. Stilaan worden specifieke GPS-ontvangers gebouwd in combinatie met mobiele dataloggers voor GIS-toepassingen. De Trimble GeoXH is zo’n toestel dat een hoge nauwkeurigheid claimt. In dit eindwerk wordt de nauwkeurigheid, gebruiksvriendelijkheid en transparatie van dit toestel onderzocht. Om hierover op een wetenschappelijk verantwoorde manier een uitspraak te kunnen doen werd een meetcampagne opgezet waarbij in verschillende modes GPS-metingen uitgevoerd werden op controlepunten waarvan de coördinaten reeds gekend waren.(RTK, DGPS en statisch), Na analyse van de resultaten wordt de geclaimde nauwkeurigheid vergeleken met de werkelijk behaalde.
WILLEN JAN ONTWERP VAN EEN UNIVERSELE BATHYMETRISCHE MONTAGEKIT GEO.XYZ is een topo- en hydrografisch landmetersbureau dat regelmatig bathymetrische surveys verricht in het buitenland. Aangezien de meetapparatuur ingewerkt is in de eigen boten werd gezocht naar een boot-onafhankelijke oplossing, waarin alle nodige meetapparatuur geïntegreerd is. Het gecreëerde ontwerp leidde tot het bouwen van een compacte universele montagekit. Deze snel (de)monteerbare kit kan gemonteerd worden op ter plaatse gehuurde boten met uiteenlopende vormen qua romp. De kit bestaat uit een beugel, een scharnier en een verticale pool. De pool met echosounder is positioneerbaar in verschillende vaste posities waarvan alle afstanden kunnen geselecteerd worden uit een Qinsy databank voor snelle kalibratie. Bij het opmeten van getijde gevoelige rivieren of kanalen heeft GEO.XYZ nood aan een aanvullende techniek om oevers en dijkwanden tot aan de waterlijn in te meten. Hiertoe werd onderzoek verricht naar een geschikte laserafstandsmeter. De voorkeur gaat uit naar een 360° laserscanner van Riegl.
XXV.
WILLOCKX STIJN
OPNAME GRB- SKELETMETINGEN “CASESTUDIE BIJ HET INWERKEN VAN EEN STUDIEBUREAU IN DE GRB- SKELETMETINGEN” Het inwerken in GRB- skeletmetingen (GRB staat voor Grootschalig Referentie Bestand) is niet vanzelfsprekend. Door de hoeveelheid en complexiteit van de regels opgesteld en vastgelegd in de skeletbestekken, vraagt het inwerken heel wat tijd. Daarom worden hulpmiddelen ontwikkeld om een studiebureau de mogelijkheid te geven zich snel vertrouwd te maken met GRB- skeletmetingen. De hulpmiddelen zijn afgestemd op de door hun gehanteerde software (Pythagoras) en voorzien van wegwijzers om doorheen de waaier van informatie snel het nodige te vinden. Deze vormen een steunpilaar zowel op het terrein als bij de verwerking. Er wordt ook getracht de kwaliteit van het eindproduct te verbeteren. Dit door besluiten te halen uit de light- versie kwaliteitscontrole. Met dit eindwerk worden hulpmiddelen uitgewerkt om het mogelijk maken met GRB- skeletmetingen te starten en ze tot een goed eind te brengen.
XXVI.