WETENSCHAP EN ETHIEK FABER – SPORT, ETHIEK EN INTEGRITEIT In maart 2013 coördineerde het Overlegcentrum voor Ethiek voor de achtste keer het project Wetenschap en Ethiek. Binnen dit project krijgt elke faculteit, elk departement en elke onderzoeksgroep van de Associatie KU Leuven de gelegenheid om een activiteit te organiseren over een ethisch thema dat relevant is voor het eigen vakgebied. Deze activiteit kan de vorm aannemen van een interne discussie, een lezing of een debat voor docenten, studenten of een breed geïnteresseerd publiek. De faculteit Bewegings- en Revalidatiewetenschappen (FaBeR) van de KU Leuven organiseerde onder andere een expertseminarie over het thema ‘Sport, ethiek en integriteit’ (14 maart 2013). Het doel van dit seminarie was om experten met een verschillende academische achtergrond bij elkaar te brengen om op die manier een interdisciplinair licht te werpen op de onderwerpen integriteit, seksueel misbruik en geweld. Om de interactie te bevorderen werd de groep genodigden beperkt gehouden. Elk van de tien sprekers gaf een korte presentatie, waarna er ruime mogelijkheid was voor discussie. An De Kock en Jan Tolleneer brengen hierover verslag uit. 1. Naar een conceptueel kader – An De Kock en Jan Tolleneer De begrippen ‘fysieke, psychische, seksuele en morele integriteit’ worden regelmatig in allerlei contexten gebruikt zonder dat men weet wat er precies mee bedoeld wordt. Wanneer men in woordenboeken het begrip ‘integriteit’ opzoekt, stuit men op twee betekenissen: enerzijds ‘rechtschapenheid’ en anderzijds ‘ongeschonden toestand’. Er is met andere woorden een tweepolige definitie en deze wordt via de begrippen ‘subject- en objectintegriteit’ beter uitgeklaard. Op het eerste gezicht lijken de benamingen ‘subject- en objectintegriteit’ enigszins abstract, maar de achterliggende gedachte is vrij eenvoudig. Het subject of onderwerp voert een bepaalde handeling uit die al dan niet getuigt van rechtschapenheid (morele integriteit). Het object of voorwerp van deze gerichtheid of deze handeling kan
Ethische Perspectieven 23 (2), 175-189, doi: 10.2143/EPN.23.2.2981501 © 2013 by Ethische Perspectieven. All rights reserved.
96450_05_Mededelingen.indd 175
25/06/13 15:52
WETENSCHAP EN ETHIEK
hierdoor al dan niet beschadigd worden in zijn fysieke, psychische en/of seksuele integriteit. Zowel personen als organisaties kunnen hierbij als subject of object betrokken zijn. Een belangrijke opmerking hierbij is echter dat wanneer organisaties worden bekeken als het subject van een handeling dit ervoor kan zorgen dat mensen onethische handelingen afschuiven op anderen ‘het was de organisatie die niet integer was, ik heb hier niets mee te maken.’ In de sport wordt het managen van integriteit vaak bekeken als het managen van de relatie coach-atleet. Er zijn echter heel wat meer integriteitsactoren in de sport en daarom werd een matrix ontwikkeld die tracht de verschillende actoren en hun onderlinge relaties in de sportcontext te verduidelijken (figuur 1).
Figuur 1: matrix van 16 sportactoren. Personen, organisaties en hun onderlinge relaties vanuit het oogpunt van subjectintegriteit en objectintegriteit
Wanneer men de matrix van dichterbij bekijkt, ziet men dat er zowel vanuit objectintegriteit als subjectintegriteit gefocust wordt op zestien actoren uit de sport, zowel op personen als op organisaties. In deze matrix worden de relaties van deze personen en organisaties ten opzichte van elkaar in elke cel aangeduid met een code om op die manier per cel, rij of kolom specifieke voorbeelden te kunnen geven. Daarnaast kan men via deze matrix ook nakijken voor welke cel, rij of kolom er maatregelen
Ethische Perspectieven 23 (2013)2, p. 176
96450_05_Mededelingen.indd 176
25/06/13 15:52
WETENSCHAP EN ETHIEK
genomen moeten worden om de integriteit te stimuleren. We belichten enkele cellen zodat men een concreter beeld krijgt van deze matrix. Cel 01\02 bekijkt de sporter als object en de coach als subject. Dit betekent dat het rechtschapen handelen van de coach een voorwaarde is voor de ongeschondenheid van de fysieke, psychische en seksuele integriteit van de atleet. Een balletlesgeefster die haar balletdanseresjes verplicht op een streng dieet stuurt, handelt op een niet-integere manier en zal zo de fysieke en psychische integriteit van haar pupillen schaden. Een ander actueel voorbeeld vindt men ter hoogte van cel 03\08 waarin de scheidsrechter het object is en het familielid het subject. Wanneer een familielid een scheidsrechter in elkaar slaat omdat hij vindt dat deze zijn job niet goed doet, is er sprake van een actor die zich niet moreel integer gedraagt. Ook hier zal de fysieke en psychische integriteit van de scheidsrechter beschadigd worden. Cel 01\09 focust dan weer op de atleet als object en de leverancier als subject. Deze relatie is belangrijk in het kader van de dopingproblematiek. Men kan zich immers afvragen in welke mate een leverancier van dopingproducten integer handelt ten aanzien van de atleet. 2. Het aanbieden van dopingproducten. Onderzoek in de wielersport – Bertrand Fincoeur Als men naar de morele verantwoordelijkheid van de leveranciers kijkt, kan men stellen dat deze bijzonder hoog is. Toch zijn er bepaalde artsen die dopinggebruik rechtvaardigen omdat het juist beter zou zijn voor de gezondheid van de atleet. Artsen die om deze reden doping voorschrijven aan atleten doen dit omdat de gezondheid van de atleet voor hen primeert op respect voor de WADA-regels. Hier gaat het gezondheidsargument dat WADA gebruikt in zijn strijd tegen doping niet op. Verder blijkt dat de gezondheidsrisico’s van doping bij topsporters niet zo hoog zijn door de professionele omkadering. Dit is echter niet het geval bij andere gebruikers dan topsporters die vaak op basis van gegevens vanop het internet allerhande dopingproducten gebruiken. Men kan zich afvragen in welke mate het huidige dopingbeleid de gewenste effecten heeft. Als men de leveranciers van dopingproducten in kaart brengt, ziet men dat de betrokkenheid van bepaalde actoren evolueert. In het begin behoorden de leveranciers tot de omgeving van de atleet (bijvoorbeeld de teammanager), maar door de medicalisering van de (top)sport werden meer en meer medische begeleiders ook dopingleveranciers. Op dit moment wordt doping nog steeds door medische begeleiders geleverd,
Ethische Perspectieven 23 (2013)2, p. 177
96450_05_Mededelingen.indd 177
25/06/13 15:52
WETENSCHAP EN ETHIEK
maar dit is door de huidige antidopingcultuur uitgegroeid tot een individueler en geheimer proces. Verder is de aankoop van dopingproducten via internet aan een grote opmars bezig en deze laatste trend is zeer verontrustend. In feite kunnen we stellen dat door de criminalisering van het gebruik de rol van het aantal niet-experten als aanbieder is gestegen en dit zorgt voor hogere risico’s voor de gezondheid van de sporters. We kunnen dus concluderen dat men in plaats van te focussen op de individuele atleet vooral de aandacht moet vestigen op de dopinghandel. Momenteel zijn er immers weinig veroordelingen van dopinghandelaars en als ze veroordeeld worden, zijn de straffen te laag. De rol van de douane is heel belangrijk bij de bestrijding van doping en deze zou dan ook meer bevoegdheden moeten krijgen. Daarnaast moet men ook trachten de samenwerking met de internetproviders te versterken. Door een georganiseerde bestrijding van de dopinghandel zou men immers de dopingproblemen in de sport op een betere manier kunnen aanpakken. Een derde aanbeveling die men kan doen is om het integer handelen van actoren binnen de organisatie te stimuleren via integriteitsmanagement. Hierbij focust men aldus op de subjectintegriteit van de verschillende actoren binnen de sportwereld. 3. Het ‘integrity management framework’: nuttig voor de sportsector? – Jeroen Maesschalck Het integriteitsmanagementkader is vanuit een bestuurskundige invalshoek ontwikkeld. Het (evaluatie)onderzoek naar integriteitsbeleid is nog maar in beperkte mate gestart, dus dit model is maar gedeeltelijk gebaseerd op empirisch onderzoek. Het is vooral gebaseerd op prescriptieve literatuur en kan worden beschouwd als een poging tot het samenbrengen van de inzichten uit die literatuur in één kader. Een integriteitsbeleid wordt gedefinieerd als het ‘geheel van beleidsinstrumenten dat erop gericht is de integriteit van de organisatie in haar geheel en het integer handelen van individuen afzonderlijk te bevorderen’. Zoals men merkt, wil integriteitsmanagement vooral iets doen aan het handelen van personen en/of organisaties. Hierbij maakt men gebruik van twee benaderingen: de controlerende en de stimulerende benadering. Eerstgenoemde vertrekt vanuit een negatief mensbeeld, namelijk dat een mens gericht is op zijn eigenbelang. Dergelijke benadering legt een focus op externe controle, bijvoorbeeld via wetgeving. Hiertegenover staat de stimulerende benadering die ervan uitgaat dat de mens geneigd is om het goede te doen, maar niet altijd weet wat het goede precies is. Hierbij neemt men dus een fundamenteel andere
Ethische Perspectieven 23 (2013)2, p. 178
96450_05_Mededelingen.indd 178
25/06/13 15:52
WETENSCHAP EN ETHIEK
houding aan die gebaseerd is op vertrouwen en ondersteunen. Een voorbeeld van dergelijke aanpak is het geven van dilemmatrainingen. Deze twee benaderingen mogen niet los van elkaar worden bekeken: vaak gaat het over een en/en-verhaal. Het integriteitsmanagementkader bevat drie belangrijke componenten: instrumenten, processen en structuren. Instrumenten hebben vier functies. Zij moeten, ten eerste, nagaan wat de problemen juist zijn en vervolgens morele richtlijnen bepalen. Vervolgens dienen zij via trainingen, coaching, communicatie enzovoort de integriteit te ondersteunen en te sturen. Ten derde moeten zij de situatie monitoren en, ten slotte, wie het integriteitsbeleid niet naleeft, hiertoe dwingen via bijvoorbeeld een terechtwijzing, schorsing en desnoods ontslag. Een beleid dat enkel steunt op instrumenten is nochtans niet voldoende: men moet ook een plan hebben. Hierbij moet men regelmatig nagaan of het plan ook effectief wordt toegepast. Een derde belangrijke component van het integriteitsbeleid is de verankering in structuren. Zelfs op sportclubniveau zou er binnen de organisatie iemand moeten zijn die zich bezighoudt met integriteit, bijvoorbeeld een aanspreekpunt integriteit uit het raamwerk lichamelijke en seksuele integriteit (Sensoa, 2012). Men moet er wel over waken dat door de aanstelling van een dergelijk persoon, mensen niet denken dat zij zelf niets meer hoeven te doen. In grotere organisaties kan men eventueel werken met een integriteitsteam zodat de verantwoordelijkheid verdeeld wordt. Maar ook hier is het belangrijk dat elk lid van de organisatie zijn steentje bijdraagt. Van subject- naar objectintegriteit Uit het voorgaande kan men opmaken dat het integriteitsmanagement voornamelijk focust op het bevorderen van de subjectintegriteit. In de volgende paragrafen zal er meer aandacht worden besteed aan de andere kant van de medaille, namelijk aan de objectintegriteit. Deze integriteitspool kan verder worden opgesplitst in fysieke en psychische integriteit. Seksuele integriteit kan worden gezien als een subcategorie van beide andere. Door binnen de organisatie integer handelen te stimuleren tracht men een schending van de fysieke en psychische integriteit, met inbegrip van seksuele integriteit, te voorkomen. Gebrek aan morele integriteit (aan de kant van het subject) kan immers leiden tot grensoverschrijdend gedrag, dat wil zeggen tot handelingen die een persoon (als object) fysiek, psychisch of seksueel kunnen ‘raken’ en dus zijn of haar fysieke, psychische of seksuele integriteit kunnen aantasten. Geweld wordt als
Ethische Perspectieven 23 (2013)2, p. 179
96450_05_Mededelingen.indd 179
25/06/13 15:52
WETENSCHAP EN ETHIEK
koepelbegrip gekozen voor dit soort schendingen, die apart of samen kunnen voorkomen. Deze vormen van grensoverschrijdend gedrag dienen via drie pijlers voorkomen en bestreden te worden, namelijk door remediëring, preventie en een alles overkoepelende kwaliteitszorg. 4. Lichamelijkheid en ethiek in de kinesitherapie – Jan Tolleneer In de sport zijn er heel wat aanrakingen noodzakelijk, maar de vraag is welke die sportspecifieke aanrakingen juist zijn en hoe men omgaat met de confrontatie met iemands lichamelijkheid. In de kinesitherapie heeft men aan deze lichamelijkheid al aandacht besteed via wetenschappelijk onderzoek. Deze bevindingen zullen worden gebruikt om over sportspecifieke aanrakingen na te denken en te bepalen vanaf welke grens de fysieke integriteit wordt aangetast. In de kinesitherapeutische setting wordt een patiënt met zijn eigen lichamelijkheid, en worden therapeut en patiënt met elkaars lichaam geconfronteerd. Dit kan worden doorgetrokken naar de sportcontext waar een atleet en een trainer dezelfde confrontaties aangaan met lichamelijkheid, bijvoorbeeld bij stretchoefeningen, inoefenen van een beweging, ondersteuning ten behoeve van veiligheid enzovoort. Voorts kunnen atleten ook met elkaars lichamelijkheid worden geconfronteerd, bijvoorbeeld bij judo, waar men bijna continu met elkaars lichaam in aanraking komt. Wanneer men nu met elkaars lichamelijkheid te maken krijgt, kan dit bepaalde gevoelens opwekken afhankelijk van hoe men met de situatie omgaat. Uit onderzoek aan de KU Leuven blijkt dat kinesitherapiestudenten het bij het begin van hun studies moeilijk hebben met de confrontatie met die lichamelijkheid tijdens hun practica. Dit ongemakkelijke gevoel verdwijnt echter met de tijd en studenten ervaren dit proces ook als heel nuttig. De aanrakingen tijdens een kinesitherapiesessie kunnen worden ingedeeld in pragmatische of systematische aanrakingen, helpende aanrakingen, oriënterende aanrakingen, sociale of speelse aanrakingen en andere – zoals aandachtsaanrakingen, accidentele aanrakingen enzovoort. Deze indeling kunnen we eveneens vertalen naar de sport: in de gymnastiek heeft men bijvoorbeeld heel wat helpende aanrakingen. Daarnaast kan een coach soms een schouderklopje geven (speelse aanraking) of kan men per ongeluk iemand aanraken tijdens een oefening. Wanneer men spreekt over seksuele integriteit is dit echter steeds een verhaal dat in twee richtingen bekeken moet worden. Een kinesitherapeut kan immers ook op de proef gesteld worden door een
Ethische Perspectieven 23 (2013)2, p. 180
96450_05_Mededelingen.indd 180
25/06/13 15:52
WETENSCHAP EN ETHIEK
patiënt die hem/haar tracht te verleiden. Dit kan ook van toepassing zijn in de sport. Zeker wanneer het leeftijdsverschil tussen de coach en atleet niet zo groot is, kan het gebeuren dat een atleet verliefd wordt op zijn of haar trainer. Het ethisch-filosofisch verhaal van het personalisme werpt een licht op deze lichamelijkheid en de seksuele integriteit. In dit verhaal zijn er drie grondwaarden: uniciteit, intersubjectiviteit en solidariteit. Daarnaast zijn er ook normen (gedragsregels, het realiseren van zoveel mogelijk waarden). Deze normen kunnen steeds veranderen en zijn dus historisch en relatief. Hierdoor is een ethische keuze steeds afhankelijk van de situatie en de context. De grote uitdaging is dan ook om het verhaal van het personalisme te vertalen naar de sportcontext. Tijdens de (geprofessionaliseerde) opleidingen kinesitherapie wordt men, volgens sommigen toch, voldoende voorbereid op de lichamelijkheid, maar in de sport ziet men daarentegen vaak heel wat (vrijwillige) begeleiders met een minimale opleiding. Wanneer deze mensen geconfronteerd worden met lichamelijkheid kan dit soms moeilijk zijn. Men moet tijdens de trainersopleidingen dan ook voldoende aandacht besteden aan lichamelijkheid, want de confrontatie lijkt vanzelfsprekend maar is het vaak niet. Een belangrijke vraag is dan welke aanrakingen en handelingen in de sport grensoverschrijdend zijn en wat men hier aan kan doen. 5. Trauma, seksualiteit en integriteit – Andreas De Block Wat is nu het verband tussen een trauma en seksueel misbruik en hoe bepaalt men of er een psychisch trauma veroorzaakt werd? Deze vragen worden via een historisch-filosofische blik kritisch bekeken. Dit deel maakt vooral duidelijk hoe moeilijk het soms is om in deze context bepaalde termen te definiëren. Men kan stellen dat seksueel misbruik het prototype is van een schending van de seksuele integriteit. Daarom is het belangrijk om vanuit dit prototype te vertrekken om na te gaan wat nu precies een ‘schending van de seksuele integriteit’ inhoudt. Uit klinische studies komt naar voor dat er een verband zou bestaan tussen een trauma en seksueel misbruik. Hierbij moet echter worden opgemerkt dat het hier gaat om een klinische populatie, waardoor deze bevindingen niet gegeneraliseerd kunnen worden voor andere populaties. In 1998 publiceerde Rind e.a. een zeer controversiële studie waarbij men tot de conclusie kwam dat seksueel kindermisbruik niet altijd heel schadelijk is voor het kind. Zolang het kind dit als een positieve ervaring bekijkt, zou dit zelfs geen schadelijke effecten tot gevolg hebben. Dergelijke conclusies werden
Ethische Perspectieven 23 (2013)2, p. 181
96450_05_Mededelingen.indd 181
25/06/13 15:52
WETENSCHAP EN ETHIEK
echter fel bekritiseerd. Zo stelde men onder andere dat het feit dat bepaalde kinderen seksueel kindermisbruik als een positieve ervaring bekeken juist een bewijs van schade is. Deze studie wijst op een aantal conceptuele problemen. Men kan zich vooreerst de vraag stellen wat nu eigenlijk geldt als kindermisbruik: kan er sprake zijn van echt kindermisbruik als er geen schade is of veronderstelt kindermisbruik altijd schade. Daarbij komt dat er zich doorheen de geschiedenis ook een aantal betekenisverschuivingen voorgedaan hebben. Een eerste betekenisverschuiving houdt in dat men bij het horen van het woord ‘kindermisbruik’ vandaag meteen denkt aan seksueel kindermisbruik. In de negentiende eeuw werd kindermisbruik nog in de eerste plaats begrepen als geweld en kinderarbeid. Vandaag is dit niet meer het eerste waaraan men denkt, ook al kunnen sommige topsportpraktijken wel degelijk doen denken aan kinderarbeid. Een tweede betekenisverschuiving heeft te maken met het feit dat men elk intergenerationeel seksueel contact meteen ook ziet als kindermisbruik. Ook dat is een redelijk recent fenomeen. Een derde betekenisverschuiving heeft zich bij ‘trauma’ voorgedaan. Vroeger was trauma gelijk aan een fysieke kwetsuur. Vandaag kan een trauma ook psychisch zijn. De vraag is echter wat een psychische wonde nu eigenlijk precies is, en welk effect ze op lange termijn heeft. De trauma-sceptici brengen dan ook naar voor dat een psychisch trauma voornamelijk gerelateerd is aan het morele. Seksueel kindermisbruik wordt niet enkel bekeken als schadelijk door het trauma, maar wel doordat het op zich gemoraliseerd wordt: het zorgt voor een trauma omdat er een asymmetrische relatie is, omdat het taboe is of ongewild. Bij dit laatste kan men zich afvragen of het feitelijk ongewild is door het kind of dat het ongewild is omdat dit juridisch wordt vastgelegd. Een kind kan immers in België voor zijn 16 jaar juridisch gezien niet instemmen met seksuele betrekkingen met een oudere persoon, maar dat juridisch vastgelegd onvermogen hoeft natuurlijk niet een psychologisch onvermogen te impliceren. Welke impact kan dit hebben op het beleid? Misschien moeten we proberen om bepaalde handelingen een beetje te demoraliseren. Het vlaggensysteem ‘Sport, een spel met grenzen’ (Sensoa 2012) kan hierbij al een rol spelen doordat het benadrukt dat niet alle seksuele handelingen even fout zijn (indien voldaan wordt aan een aantal zaken zoals vrijwilligheid enzovoort). Dit wil echter niet zeggen dat men grove schendingen van de seksuele integriteit niet mag veroordelen, maar men moet trachten een evenwicht te zoeken tussen de-dramatiseren en het benadrukken van het problematische. Door het onderwerp meer bespreekbaar te maken kan de schade voor het slachtoffer
Ethische Perspectieven 23 (2013)2, p. 182
96450_05_Mededelingen.indd 182
25/06/13 15:52
WETENSCHAP EN ETHIEK
misschien meer worden beperkt. Immers door bepaalde dingen te veel te moraliseren kan men het moeilijker maken. De moralisatie van doping bijvoorbeeld heeft gezorgd voor een aantal ongewenste effecten. Dedramatisering zou ook het melden van bepaalde feiten kunnen vergemakkelijken omdat het taboe dan minder groot is. 6. Strafbaar seksueel gedrag en hoe te reageren – Liesbet Stevens De aanranding van de eerbaarheid wordt door het strafwetboek bekeken als een basismisdrijf. Als men kijkt naar het gekwalificeerde gedrag bij een aanranding van de eerbaarheid ziet men dat er in het strafwetboek geen echte definitie aanwezig is. De eerbaarheid van een persoon wordt zeer algemeen omschreven en is afhankelijk van het collectieve bewustzijn van een bepaalde maatschappij op een bepaald tijdstip. Verder is er sprake van een aanranding van deze eerbaarheid wanneer er voldoende ernstige feiten zijn. Specifieker gaat het om gedragingen die gericht zijn op het aanraken of (doen) ontbloten van de vrouwelijke of mannelijke geslachtsorganen of van de borsten van een vrouw. Zowel het geslacht van als de relatie tussen dader en slachtoffer is niet relevant. Vooraleer iets tot het strafrecht behoort, moet het strafrechtelijk bepaald zijn. Daarom probeert men zo exhaustief mogelijk te zijn wanneer men spreekt over de betrokkenheid van het slachtoffer. Wanneer er sprake is van geweld, bedreiging, verrassing of een list kan men iemand betichten van aanranding van de eerbaarheid. De laatste jaren wordt men ook meer en meer geconfronteerd met problemen van voyeurisme, zoals bijvoorbeeld een man die een camera in een handtas stopt om onder de rokken van vrouwen te filmen. Het probleem hiermee is dat dit zeer moeilijk te controleren valt. Verkrachting als basismisdrijf werd pas heel laat gedefinieerd in het strafwetboek. Het gaat hier om een seksuele penetratie van welke aard en met welk middel ook op een persoon die daar niet in toestemt. Als men hierbij kijkt naar het gekwalificeerd gedrag ziet men dat er vragen worden gesteld bij hoe men een opgedrongen tongzoen dan precies moet kwalificeren. Hierrond werd in de senaat heel wat gediscussieerd en uiteindelijk werd besloten dat een tongzoen niet beschouwd kan worden als iets seksueel. Bij deze definitie is ook weer het geslacht van en de relatie tussen dader en slachtoffer niet relevant. Het verschil met een aanranding van de eerbaarheid is dat het hier wel degelijk gaat om zaken die op het lichaam van het slachtoffer gebeuren.
Ethische Perspectieven 23 (2013)2, p. 183
96450_05_Mededelingen.indd 183
25/06/13 15:52
WETENSCHAP EN ETHIEK
Als men bij verkrachting kijkt naar de betrokkenheid van het slachtoffer ziet men dat er geen sprake is van toestemming; er wordt ook rekening gehouden met een niet-limitatieve lijst van wilsgebreken. Ook dwang behoort hiertoe. Dwang wordt gebruikt in een ruimere context dan geweld en slaat bijvoorbeeld ook op economische bedreigingen. Volgens de huidige Belgische wetgeving kan een persoon vanaf 14 jaar geldig toestemming geven voor een seksuele penetratie zodat dit niet als verkrachting wordt aanzien. Tussen 14 en 16 jaar wordt een seksuele penetratie wel als een aanranding van de eerbaarheid bekeken. Vanaf 16 jaar kan men een geldige toestemming geven voor andere seksuele handelingen die voor de leeftijd van 16 jaar als aanranding van de eerbaarheid worden beschouwd. Wanneer een zaak rond verkrachting of aanranding van de eerbaarheid wordt bekeken, zijn er een aantal mogelijke verzwarende omstandigheden. Deze gaan meespelen in het bepalen van de waarde van de straf. Voorbeelden die relevant zijn voor de sport zijn de volgende: de jeugdige leeftijd van het slachtoffer; opsluiting (bijvoorbeeld een kleedkamer op slot doen waardoor het onmogelijk is voor het slachtoffer om zich van die plaats te verwijderen); de kwetsbaarheid van het slachtoffer (bijvoorbeeld bij G-sport); de gezagsrelatie; het misbruik van zijn functie. Wanneer er in een sportclub een aanranding van de eerbaarheid of een verkrachting plaatsvindt, is het niet zo dat het slachtoffer zelf actie moet ondernemen. De sportclub kan ook zelf hiertegen optreden en is dit soms zelfs verplicht omdat ze anders aangeklaagd kan worden wegens schuldig verzuim. Uitspraken zoals ‘we hadden geen bewijs’ zijn eveneens geen geldig excuus om het niet te melden. Verder is het zo dat sommigen zich inderdaad moeten houden aan hun beroepsgeheim, maar tevens bestaat er zoiets als spreekrecht waardoor men in bepaalde gevallen niet vervolgd wordt als men bepaalde feiten toch meldt. De belangrijkste opdracht voor elke organisatie is om op voorhand al een handelingsprocedure uit te werken zodat iedereen weet hoe er gereageerd moet worden in dergelijke misbruiksituaties. Een voorbeeld van een procedure is de uitwerking van een klacht- of meldsysteem. 7. Klacht- en meldsystemen in de sport – Frank Hendrickx Een juridische maatregel is altijd het resultaat van een afweging: Is hij relevant? Is hij noodzakelijk? Daarnaast moet men ook rekening houden met de privacywetgeving.
Ethische Perspectieven 23 (2013)2, p. 184
96450_05_Mededelingen.indd 184
25/06/13 15:52
WETENSCHAP EN ETHIEK
Klacht- en meldsystemen kunnen zeker hun nut hebben voor de sport, maar er zijn wel beperkingen. Er moet immers sprake zijn van een zwaarwichtig belang dat afgewogen moet worden ten opzichte van de privacy van personen. Het verschil tussen een klacht- en een meldsysteem is dat eerstgenoemde vooral voor slachtoffers bedoeld is, terwijl een meldsysteem door iedereen gebruikt kan worden. De Pestwet die reeds in het arbeidsrecht bestaat, kan een model zijn waaraan de sport zich kan spiegelen. Deze Pestwet vertrekt vanuit de notie ‘welzijn’ en is al van toepassing op professionele clubs waarbij werknemers betrokken zijn. Deze wet bepaalt dat er een aantal sleutelfiguren zijn zoals een preventieadviseur en een vertrouwenspersoon. Een vertrouwenspersoon heeft vier functies waardoor de klager de controle kan behouden over zijn klacht. Wanneer de klager beslist dat de klacht formeel mag worden doorgegeven aan de organisatie is deze verplicht om hier iets mee te doen. Dit klinkt allemaal heel mooi, maar vooraleer men een vertrouwenspersoon kan aanstellen is het belangrijk om als organisatie een goede omkadering te voorzien. Een vertrouwenspersoon kan namelijk soms in een moreel en juridisch moeilijke situatie terechtkomen wanneer hij of zij een melding krijgt van zeer ernstige feiten en de klager niet wil dat er stappen ondernomen worden. Enerzijds wil men tegemoet komen aan het slachtoffer, maar anderzijds kan dit moreel zwaar zijn omdat men vindt dat de dader aangepakt moet worden zodat er geen andere slachtoffers kunnen vallen. Juridisch is dit eveneens een moeilijke situatie omdat men van schuldig verzuim beticht kan worden indien men niets doet met de melding. Voor dergelijke situaties moet men dan ook een duidelijke procedure hebben. Naast een klacht- en meldsysteem dat vooral aansluit bij een reactief beleid is het ook belangrijk om preventief te werk te gaan. Een mogelijkheid die voor de sport overwogen moet worden is of er bij de rekrutering en selectie van trainers een getuigschrift van goed gedrag en zeden gevraagd kan worden. 8. Rekrutering, selectie en achtergrondonderzoek van trainers en begeleiders van sportverenigingen – Jochem Martens Enige achtergrondinformatie van trainers en begeleiders kan nuttig zijn, maar de vraag is hoe men dit op een juridisch correcte manier kan bewerkstelligen. Immers, de inperking van de privacy moet een rechtsgrond hebben. In elke situatie moet men
Ethische Perspectieven 23 (2013)2, p. 185
96450_05_Mededelingen.indd 185
25/06/13 15:52
WETENSCHAP EN ETHIEK
echter ook rekening houden met redelijke privacyverwachtingen. Zo kan iemand bijvoorbeeld niet bij een burgemeester gaan klagen dat iemands privacy geschonden wordt door de camera’s die op openbare plekken hangen. Sinds 1992 is er een wet voor de verwerking van persoonsgegevens die zowel handelt over het verzamelen als het raadplegen ervan. Voor een mogelijke verwerking van persoonsgegevens is uiteraard ook een rechtsgrond nodig. In het arbeidsrecht is er reeds een cao 38 waarbij men als werkgever vragen mag stellen over het privéleven indien dit relevant is om de functie uit te oefenen. Deze cao wordt echter dagelijks met voeten getreden door werkgevers omdat zij vaak heel wat niet relevante vragen stellen. Dergelijke regeling kan eventueel nuttig zijn voor het nieuwe decreet over gezond en ethisch sporten. Wanneer men algemene privégegevens wil verzamelen wordt dit eveneens beperkt door de Wet op de verwerking van persoonsgegevens. Wanneer men de toestemming krijgt van de betrokken persoon moet men eerst de vragen beantwoorden over de verenigbaar met het doel (finaliteit) en de evenredigheid (proportionaliteit). Als de persoon in kwestie geen toestemming geeft en men beslist daarom hem of haar niet aan te stellen, kan de sportvereniging worden aangeklaagd. Voor specifieke of gevoelige gegevens, bijvoorbeeld of een persoon een voorkeur heeft voor kinderen, moet er al sprake zijn van een schriftelijke toestemming. Men kan dit alles omzeilen door enkel mondelinge vragen te stellen en niets te noteren (dan is er geen specifieke verwerking), maar dit is uiteraard geen goede optie. Een andere vraag die men kan stellen is of er voor de werkgever een mogelijkheid bestaat om een getuigschrift van goed gedrag en zeden aan te vragen. Dit kan echter niet zomaar en momenteel is er een verbod om dit te doen. Wanneer men naar Nederland kijkt, kan men heel wat leren. Daar wordt er gewerkt met een verklaring omtrent het gedrag (VOG). Voorts voert Nederland ook een zwarte lijst in voor seksuele misdrijven in de sport. Vlaanderen kan dan ook Nederland als inspiratiebron nemen. Men moet echter steeds de vraag stellen of de mogelijke acties relevant en noodzakelijk zijn. Naast juridische acties is het ook belangrijk dat er meer stimulerende maatregelen worden genomen. Dit werd ook door het huidige decreet over medisch en ethisch verantwoord sporten via zes thema’s en bijhorende richtsnoeren opgelegd aan de sportfederaties.
Ethische Perspectieven 23 (2013)2, p. 186
96450_05_Mededelingen.indd 186
25/06/13 15:52
WETENSCHAP EN ETHIEK
9. Beleid, acties en hindernissen in Vlaamse jeugdsportclubs betreffende ethisch verantwoord sporten – Jan Seghers Het monitoren van integriteit is een belangrijk instrument van het integriteitsbeleid en dit kan onder meer gebeuren via wetenschappelijke studies. In 2012 brachten de onderzoeksafdelingen Bewegingsopvoeding & Sportpedagogie, Sociale kinesiologie & Sportmanagement en Sport & Bewegingspsychologie en Coaching van de KU Leuven twee BMS-rapporten uit waarin de resultaten werden beschreven van een studie die naging in welke mate jeugdsportclubs acties en een beleid ontwikkelden omtrent ethisch verantwoord sporten en wat de belangrijkste hindernissen waren. Deze studie bestond uit een kwalitatief en een kwantitatief luik. Een belangrijke opmerking die bij deze studie gegeven moet worden is dat enkel de bestuurders van de jeugdsportclubs ondervraagd werden. De vraag is in welke mate hun perceptie overeenkomt met die van de spelers. Het is immers mogelijk dat de bestuurders een mooier beeld schetsen van het EVS-verhaal in hun sportclub dan hun leden. Uit de resultaten van de studie bleek dat er wel degelijk een draagvlak is voor het EVS-verhaal. Zo gaat 91,2% van de clubs akkoord met de stelling dat EVS een belangrijke taak is voor de jeugdsportclubs. Over de houding van ouders en spelers ten aanzien van het EVS-verhaal zijn de bestuurders iets minder positief. Slechts iets meer dan 50% van deze groepen zou een positieve houding hebben ten overstaan van EVS. Een verklaring hiervoor kan zijn dat ouders in de eerste plaats het accent leggen op het sportspecifieke bij het kiezen van een sportclub. Uiteraard wil men ook dat hun kind goed behandeld wordt, maar dit ethische is niet de hoofdfocus wanneer men op zoek gaat naar een geschikte sportclub. Op het vlak van beleid kan men opmerken dat bij een minderheid van de sportclubs de ethische thema’s uit het MEVS-decreet in hun beleidsplan, actieplan of jeugdplan werden opgenomen. Fair play is het meest populaire thema, wat waarschijnlijk te verklaren valt doordat dit het dichtst bij de sportpraktijk zelf staat. Het tweede meest genoemde thema is integriteit. Uit de onderzoeksgegevens bleek echter dat in de beleidsplannen integriteit voornamelijk als fysieke integriteit wordt bekeken en er vooral acties rond blessurepreventie werden gedaan. Op de psychische en seksuele integriteit werd er veel minder gefocust.
Ethische Perspectieven 23 (2013)2, p. 187
96450_05_Mededelingen.indd 187
25/06/13 15:52
WETENSCHAP EN ETHIEK
Verder is er een discrepantie tussen enerzijds voldoende aandacht besteden aan een ethisch thema en anderzijds concrete acties ondernemen met betrekking tot dit thema. De verantwoordelijkheid voor het nemen van acties lijkt weggeschoven te worden naar anderen. Wanneer er dan gekeken wordt naar de belangrijkste hindernissen voor de implementatie van EVS blijkt een gebrek aan kennis en expertise de voornaamste struikelpaal te zijn. Op de tweede plaats komt een gebrek aan tijd en op de derde plaats staat onvoldoende geld. Enkele zaken zorgen ervoor dat er een beter beleid en meer acties worden gevoerd, namelijk de aanstelling van een verantwoordelijke voor (M)EVS, de aanwezigheid van een beleidsplan voor jeugdsport, de aanwezigheid van een jeugdsportcoördinator, het lidmaatschap van een sportfederatie en veel jeugdleden hebben. Uit deze resultaten blijkt dan ook dat een structurele omkadering en werking van de jeugdsportclub een belangrijke factor is voor het welslagen van EVS. Als er gekeken wordt naar welke soort clubs zich het meest engageren op het vlak van beleid en acties inzake EVS valt op dat recreatieve clubs hier het minst goed op scoren. Clubs die zowel een competitief als een recreatief aanbod hebben, zijn de koplopers wat betreft beleid en acties. Verder heeft ook de attitude van een club ten aanzien van competitie een effect op het beleid en acties. Wanneer competitie als belangrijker wordt bekeken dan de EVS-thema’s heeft dit een negatief effect, terwijl de clubs die competitie evenveel waarde geven als EVS het beter doen. Zo blijkt onder andere dat clubs die competitie het belangrijkst vinden, minder vaak een meldpunt en een gedragscode hebben dan clubs die competitie niet als het belangrijkst percipiëren. Deze resultaten tonen enerzijds aan dat men de goede weg opgaat in de sportwereld op vlak van ethisch verantwoord sporten. Anderzijds lijkt de implementatie van concrete acties nog een brug te ver voor heel wat sportclubs. Vanuit de overheid, sportdiensten en sportfederaties moet men dan ook aandacht blijven besteden aan dit thema en vooral aan de implementatie ervan ter hoogte van de basis. Ook organisaties zoals Panathlon International kunnen hier een steentje toe bijdragen. Panathlon International is één van de organisaties die ethiek op de sportkaart wou zetten en onder andere de Panathlondeclaratie heeft ontworpen.
Ethische Perspectieven 23 (2013)2, p. 188
96450_05_Mededelingen.indd 188
25/06/13 15:52
WETENSCHAP EN ETHIEK
10. Panathlon International en ethiek in de jeugdsport – Yves Vanden Auweele De Panathlondeclaratie is gebaseerd op het boek Ethics in youth sport waaraan verschillende auteurs hebben bijgedragen. Het charter zelf heeft heel wat gemeenschappelijk met andere charters en is gebaseerd op twee benaderingen: de noden- en rechtenbenadering. Het unieke van deze declaratie is dat ze al door heel veel mensen ondertekend werd. Dit is echter niet voldoende, want de echte doelstelling is de implementering van dit charter. Er gebeuren al heel wat losse acties, maar er is nood aan een meer structurele inbedding waarbij de federaties een belangrijke rol spelen. Momenteel doen Yves Vanden Auweele en Jan Tolleneer ook een replicatieonderzoek waarbij ze een studie uit 2004 en 2005 rond ongewenste intimiteiten in de sport opnieuw uitvoert. Er werd in december van vorig jaar een vragenlijst verzonden naar alle eerstejaars van de KU Leuven waarbij men de mening vroeg van de studenten die een georganiseerde sport beoefenden over verschillende concrete coachgedragingen die al dan niet als ongewenst beschouwd kunnen worden. Anderzijds werd eveneens nagegaan wie deze gedragingen reeds ervaren heeft. Het doel was dus niet om een representatief onderzoek te doen, maar wel te kijken welke intimiteiten men vandaag al dan niet als ongewenst beschouwt om zo verschillende graden van ernst te definiëren en dit ook te kunnen vergelijken met het eerder gebeurd onderzoek. Verder tracht men ook het groomingproces beter in kaart te brengen. De resultaten van deze studie zullen eind juni bekend worden gemaakt.
Ethische Perspectieven 23 (2013)2, p. 189
96450_05_Mededelingen.indd 189
25/06/13 15:52