___________________________________
___________________________________
WERKGROEP WETENSCHAP, TECHNIEK EN ETHIEK
STANDPUNT ETHISCHE VORMING VAN STUDENTEN WETENSCHAPPEN EN TECHNIEK
Inleiding Tijdens het academiejaar 1996-1997 onderzocht de Interfacultaire Werkgroep in een eerste fase de relatie tussen wetenschap, techniek en ethiek. De kernvraag hierbij was: kan er eigenlijk sprake zijn van ethiek binnen wetenschap en techniek? Moet de ethische problematiek van wetenschappelijke vindingen en toepassingen niet overgelaten worden aan andere specialisten? Politici, ethici, ondernemers? Het antwoord hierop werd door de Werkgroep in haar artikel `Ethiek, industrie en economie' (Ethische Perspectieven 7(1997), p. 112113) als volgt geformuleerd: “De beoefenaars van de techniek, zowel individuen als bedrijven, zijn niet vrij te pleiten wanneer zij zich uitsluitend laten inpalmen door louter financiële beschouwingen, die weliswaar een maatstaf kunnen zijn voor de gezondheid van de ondernemingen, maar niet als ultiem einddoel mogen gelden. Ook bestaat er voor technici en wetenschapsmensen een voorlichtingsplicht over mogelijke gunstige en schadelijke gevolgen van nieuwe technieken, voor zover deze voorspelbaar zijn. (...) Ook aan de ethische problemen zal men het hoofd kunnen bieden wanneer meer individuen ervan overtuigd raken dat `de verantwoordelijkheid voor de andere mijn vrijheid voorafgaat'. Alleen wanneer mensen op basis van deze overtuiging uit verschillende disciplines en vanuit verschillende verantwoordelijkheden samenwerken, zal men de actuele maatschappelijke problemen kunnen be-
kampen.” Dit antwoord hield in dat wetenschapsbeoefening en technologische ontwikkeling niet los gezien kunnen worden van maatschappelijke verantwoordelijkheid. Dit plaatste de Werkgroep voor een nieuw vraag: “Worden onze wetenschappers en technici voldoende bewust gemaakt en voorbereid op deze taak van `gemeenschappelijke verantwoordelijkheid'? Zo niet, welke maatregelen moeten er getroffen worden?” Tijdens het academiejaar 1997-1998 boog de Werkgroep zich over deze vraag. Haar besluit was dat het om een dringende maatschappelijke vraag gaat waarop de universiteit een klaar en duidelijk antwoord moet geven. Vandaar dit standpunt dat niet een zoveelste oproep tot goede bedoelingen wil zijn, maar wel een antwoord op de door de hedendaagse samenleving aan universiteiten gestelde vraag om niet alleen bekwame wetenschappers en technici af te leveren, maar tevens culturele wetenschappers en technici, die zich bewust zijn van hun maatschappelijke verantwoordelijkheid en bekwaam een ethisch oordeel te formuleren en er zelf naar te handelen. Dit is het perspectief van waaruit de Werkgroep de bevoegde academische overheden en collegae vraagt bijgevoegd standpunt te willen onderschrijven.
_______________________________________________________________________________________ Ethische perspectieven 9 (1999)2, p. 121
___________________________________
___________________________________
WERKGROEP WETENSCHAP, TECHNIEK EN ETHIEK
Het standpunt 1. Begripsomschrijvingen . In het kader van dit standpunt wordt ethiek bepaald als de stelselmatige reflectie en discussie in een maatschappelijke context over de verantwoordelijkheid inzake goed-leven van wetenschappers en technici, zowel wat de beroepsgroep als wat het persoonlijk en sociaal aandeel betreft. Onder Wetenschappen worden hier bedoeld: de positieve wetenschappen. Het objectief van de positieve wetenschappen bestaat erin kennis en inzicht te verwerven over de fysische werkelijkheid en de toepasbaarheid te onderzoeken van natuurkrachten en fenomenen. Onder Techniek wordt verstaan het ontwerpen, realiseren en aanwenden van producten en processen in de meest brede zin, te begrijpen als `een omgaan met' het omringende. In die zin bestaat er een duidelijke onderscheid tussen wetenschap en techniek. Het begrip technowetenschappen werd ingevoerd in het techniek-filosofisch discours en wijst op de hedendaagse verstrengeling van wetenschap en techniek. Als voorbeelden kunnen de huidige ontwikkelingen in de biotechnologie worden vermeld. Zij hebben gemeen dat zij steunen op een zelfde methode van kwantificeerbare en reproduceerbare vaststellingen terwijl de wetmatigheden stammen uit de positieve wetenschappen. In het kader van deze tekst over de ethische vorming is het bijzonder belangrijk dit onderscheid duidelijk te stellen. Het bakent de verantwoordelijkheid van het handelen verschillend af voor de wetenschapper, de ingenieur en de technoloog. Bij de hogervermelde omschrijving van ethiek duidt: stelselmatig op het professioneel karakter van een denken, gekenmerkt door logica, methodiek en expliciete argumentatie; persoonlijk op een individuele verantwoordelijkheid, waarbij rekening wordt gehouden zowel met anderen, in casu niet-wetenschappers/technici,
als met de gegeven maatschappelijke structuren. Het individuele karakter moet uitgebreid worden naar een groep-karakter. Men spreekt van `scientific community' en van `engineering community'; verantwoordelijkheid op de aan elke persoon en iedere beroepsgroep opgelegde maatschappelijke eis te antwoorden op een met zijn vakgebied verbonden vraag en er ook naar te handelen. goed leven in de aristotelische levensvisie, verwijzend naar een deugdzaam leven, met en voor anderen, binnen een democratisch bestel. Goed leven houdt daarbij in dat men aandacht heeft voor de politieke dimensie van het bestaan en dat wetenschappers en technici in hun beslissingen rekening houden met het maatschappelijk debat Ingevolge hun greep op de omringende wereld omvat dit goed leven voor wetenschappers en technici een heel bijzondere culturele dimensie. 2. UitgangspuntError! Reference source not found. Universitairen moeten worden gevormd om binnen de samenleving niet alleen uit te munten door hun professionaliteit, maar ook om hun beroep uit te oefenen op een rationeel verantwoorde wijze en tevens om verantwoordelijke functies op te nemen. Dit veronderstelt vanwege universitaire wetenschappers en technici een hoge mate van bekwaamheid in het vellen van een ethisch oordeel om aldus voor wetenschappelijke en technologische ontwikkelingen: (1) globale effecten te herkennen, zowel op ecologisch, sociaal-economisch als cultureel vlak; (2) negatieve effecten te voorkomen of te milderen. De zelf-groei inherent aan technologie kan ambivalent zijn en daaruit volgt dat de resultaten ervan ofwel ten voordele ofwel ten nadele zijn van de samenleving en omgeving. De richting `duurzaamheid' (sustainability) krijgt hier een bijzondere plaats, zowel in de vorm van haalbaarheid als in de vorm van ethisch handelen.
_______________________________________________________________________________________Et hische perspectieven 9 (1999)2, p. 122
___________________________________
___________________________________
WERKGROEP WETENSCHAP, TECHNIEK EN ETHIEK
Binnen het genomen uitgangspunt moet een ethisch oordeel objectief herkenbaar zijn en aanvaardbaar kunnen worden gemaakt voor de anderen. Het moet niet alleen duidelijk meegedeeld kunnen worden, maar het moet ook publiek verdedigd kunnen worden. Vandaar de noodzaak elk ethisch oordeel stevig te onderbouwen. Hiertoe is kennis nodig én een aangepaste methode. Om deze redenen, maar tevens omwille van de groeiende complexiteit van de hedendaagse samenleving, moet de universiteit haar studenten hierop adequaat en efficiënt voorbereiden. Dergelijke opleiding tot het zich vormen van een ethisch oordeel omvat een aantal methodologische stappen, verbonden met diverse kennisgebieden: a) omstandige analyse van de situatie waarbij onderscheid gemaakt wordt tussen een voorbije situatie (zgn. evaluatieprobleem) wat historische kennis vereist [1] en een toekomstige situatie. (zgn. keuzeprobleem) b) beoordeling door zichzelf/door anderen vanuit ethische intuïtie wat filosofische kennis [2] vereist c) dialoog tussen de beoordelingen wat ethische kennis/ervaring [3] vereist d) confrontatie ethisch oordeel/realiteit wat deontologische/juridische kennis vereist [4] e) beoordeling door zichzelf/door anderen vanuit levensbeschouwelijke metanormen wat godsdienstige kennis vereist [5] 3. Vormingsproces Studenten eerste, tweede en derde cyclus en deelnemers aan de universitaire postacademische vorming moeten op een procesmatige wijze opgeleid worden tot het vellen van objectief herkenbare en aanvaardbare ethische oordelen. Dit omvat een vormingsproces waarbij ze geleidelijk vertrouwd worden gemaakt hun vakkennis te confronteren met de wereld waarbinnen ze hun beroep zullen uitoefenen.
3.1 Pedagogische vereisten Het vormingsproces moet aan volgende pedagogische eisen beantwoorden: — kennisverschaffing nodig om zelfstandig de genoemde stappen, eigen aan de methodologische aanpak van een ethisch vraagstuk, in te vullen; — duiding van wetenschap en techniek binnen de horizon van (a) de student: wat deden/doen, wat denken/dachten `wetenschappers/technici zoals ik'? wat brachten/brengen ze bij aan de samenleving? (b) de samenleving: hoe stond/staat de samenleving tegenover `wetenschappers/technici zoals ik'? — begeleiding naar een volwassen verantwoordelijkheidsbewustzijn; — afstemming op de psychologische rijpheid 3.2 Inhoud De kennisgebieden moeten in de aangeduide volgorde aan bod komen. Ze moeten concreet gericht zijn op de vragen die jonge wetenschappers en ingenieurs stellen. De bedoeling is niet de studenten een zoveelste klassiek overzicht van de geschiedenis, filosofie, enz. voor te schotelen. Wel moeten de studenten vertrouwd gemaakt worden met de raakvlakken tussen wetenschap en techniek en het aangeduide kennisgebied. Kennisgebied I: Geschiedenis van wetenschap, techniek en samenleving Het overbrengen van historische perspectieven op het vlak van (1) wetenschap: een inzicht geven over de evolutie van de ideeën en concepten die de wetenschappen hebben tot stand gebracht in het denken en leven van de Westerse samenleving. De (filosofische) getuigenis van eminente wetenschappers bespreken. (2) technologie: cultuur-historisch overzicht van het fenomeen technische vooruitgang. Culturele en religieuze achtergronden.
_______________________________________________________________________________________Et hische perspectieven 9 (1999)2, p. 123
___________________________________
___________________________________
WERKGROEP WETENSCHAP, TECHNIEK EN ETHIEK
Kennisgebied 2: Filosofie Zowel wetenschapsfilosofie als filosofie van de techniek lijken hierbij essentieel. Er kunnen ook belangrijke elementen van sociale filosofie en wijsgerige antropologie in aan bod komen. — Wetenschapsfilosofie. Kritiek van de methodiek, de premissen en de hypothesen. Hierbij is de impact van de wetenschap op het denken van de mens over zichzelf en over de samenleving belangrijk. — Techniekfilosofie: de techniek als fenomeen en systeem. Vraag naar de finaliteit van de technologie, de stuur- en de beheersbaarheid ervan door de maatschappij. Kennisgebied 3: Ethiek Sociale en culturele dimensie van de ethiek. Oordeelvorming over wetenschap en techniek in het algemeen en in bijzondere gevallen (casuïstiek). Kennisgebied 4: Deontologische en juridische aspecten Deontologische regels, zakenethiek, wetgeving. Terbeschikkingstelling en bespreking van normen en voorschriften. Leidraden en gedragsregels bestaan in beroeps- en ingenieursverenigingen en in bedrijven. Kennisgebied 5: Godsdienst (metanormen) Wetenschap, techniek en godsdienst. Het reflectief maken van de betrokkenheid van student en docent in het levensbeschouwelijke debat. Dit vergt een ernstige kennismaking met een aantal stellingnames op dit levensbeschouwelijke veld en zeker om historisch-culturele redenen, met de positie van het christelijk geloof. 4. Reoriëntatie: wetenschap, techniek en cultuur Met uitzondering van geschiedenis worden alle bovengenoemde disciplines gegeven. Het komt erop aan ze te reoriënteren, zowel én voornamelijk binnen elk vakgebied (integratie) en de bestaande `culturele' vakken aan te passen, waar nodig, aan de
wetenschappelijke en technische opleiding van de studenten (implementatie). Een goed resultaat kan enkel worden verwacht mits een actieve opvolging (overlegcentrum). 4.1 Integratie.1 Integratie Primordiaal moet elke lesgever van technische en wetenschappelijke vakken zelf nadenken over de complicaties van bovengenoemde kennisgebieden in zijn vakgebied en de vrucht van zijn bedenkingen meedelen aan zijn studenten. Aan de hand van voorbeelden uit het verleden én met verwijzing naar zowel praktische als theoretische bronnen uit de vakliteratuur en andere moet hij hieromtrent de studenten sensibiliseren. Ook moet bij taken en proeven de opdracht worden meegegeven de gevonden oplossing persoonlijk te evalueren inzake globale effecten (ecologisch, sociaal, cultureel) en voorkoming of mildering van negatieve effecten, zonder dat evenwel de technische evolutie als dusdanig wordt afgeremd. Vergelijking van alternatieven (afweging). 4.2. Implementatie Daarnaast, maar in relatie met het gestelde sub 4.1 moeten de kennisgebieden, in de volgorde zoals sub 3.2 aangeduid, afzonderlijk gedoceerd worden, verspreid over vijf semesters of over vier à vijf academiejaren. Ze vallen onder de cursushoofding Wetenschap, Techniek en Cultuur. Indien dit niet mogelijk is, wordt aanbevolen de genoemde cursushoofding in subsidiaire orde als keuzemogelijkheid, in zeer subsidiaire orde als vrij vak, aan de studenten aan te bieden. Hiervan kan enkel een resultaat worden verwacht mits specialisten worden aangesteld die — de bekwaamheid bezitten hun vak te doceren vanuit de invalshoek wetenschap en techniek; — voldoende voeling houden met hun collega's van de betrokken faculteiten; — over een voldoende praktische ervaring be-
_______________________________________________________________________________________Et hische perspectieven 9 (1999)2, p. 124
___________________________________
___________________________________
WERKGROEP WETENSCHAP, TECHNIEK EN ETHIEK
schikken. In dit opzicht is aan te bevelen dat dergelijke materie gedoceerd wordt door personen met duidelijke wetenschappelijke en/of technologischeindustriële ervaring of kennis. Opdat enig resultaat bereikt zou worden bij de studentenbevolking moet 'hun' taal worden gesproken. 4.3.Interfacultair centrum: “ethiek, wetenschap en techniek” Binnen de betrokken faculteiten moet een actief contactcentrum worden ingericht teneinde de voorgestelde oriëntatie op te volgen, waar nodig te begeleiden en bij te sturen.1 5. Besluit Indien de KU Leuven en meer specifiek de drie faculteiten Exacte Wetenschappen het belang van een degelijke ethische vorming van hun studenten onderschrijven, mag dit standpunt niet als een vrijblijvende tekst worden afgedaan. De Interfacultaire Werkgroep Wetenschappen, Techniek en Ethiek meent dat met dit standpunt een basis voor ruim overleg wordt aangeboden dat zou moeten
uitmonden in een grondige curriculumaanpassing met de vijf aangehaalde deeldisciplines. De elementen van integratie en implementatie moeten centraal staan. Het voorgestelde overlegcentrum dat de curriculumaanpassing zou begeleiden en bijsturen kan ook reeds een rol spelen bij haar opbouw en uitwerking. De Werkgroep hoopt met deze aansporing mee te werken aan de gestadige inspanning tot verdieping en kwalitatieve verbetering van de vorming van de studenten aan onze universiteit. Leuven, 16 februari 1999 Interfacultaire Werkgroep Wetenschappen, Techniek en Ethiek Dit standpunt werd na bespreking op basis van een ontwerptekst van de Heren A. Van Put, A. Van Beylen en J. Peters uitgewerkt door de Interfacultaire Werkgroep Wetenschappen, Techniek en Ethiek onder het voorzitterschap van Prof. P. De Meester en bestaande uit de Mevrouwen G. Préaux en A.M. Caproens (secretaris) en de Heren E. Aernoudt, J. Berlamont, M. De Ley, J. De Tavernier, M. Meganck, J. Peeters, J. Peters, G. Pitsi, A. Van Beylen, V. Van den Balck, J. Vandewalle, A. Van Put, J. Verstraeten, G. Volckaert en R. Weiler.
Noot In de Faculteit Landbouwkundige en Toegepaste Biologische Wetenschappen bestaat sinds 1996 het Centrum voor Agrarische Bio- en Milieu-Ethiek (CABME). Dit Centrum maakte volgend voorstel van cursusschema over aan de permanente onderwijscommissie van bovengenoemde faculteit. De samenstelling van het studiecurriculum bestaat uit vier blokken. De overwegingen van dit stanpunt kunnen zonder enige moeite erin verwerkt worden. Het gedeelte 'geschiedenis' van deze nota heeft zijn plaats in de cursus wetenschapsfilosofie; betreffende de techniek is het geschiedkundig aspect vandaag reeds ingebouwd. 1e kandidatuur: Algemene wijsbegeerte (geen ethiek) (30 uur verplicht). 1e ingenieursjaar: Inleiding tot de wetenschapsfilosofie. (30 uur verplicht). 2e en 3e ingenieursjaar Maatschappelijke aspecten van de techniek (30 uur verplicht); Ethisch-filosofische benadering van de biotechnologie (15 uur keuze); Milieu-ethiek (30 uur keuze); Eco-filosofie (30 uur keuze). 3e ingenieursjaar Godsdienstwetenschappen. Waarden en zingeving (15u verplicht).
_______________________________________________________________________________________Et hische perspectieven 9 (1999)2, p. 125
___________________________________
___________________________________
WERKGROEP WETENSCHAP, TECHNIEK EN ETHIEK
Bibliografie `On l'appelle cette mise question de ma spontanéité par lé présence d'Autrui, éthique' (Levinas, E., Totalité et infini, p. 13) ACHTERHUIS, H., et al. (red.), Technologie en samenleving. (Open Universiteit), Heerlen — Leuven, Garant, 1995. BURGGRAEVE, R., De Bijbel geeft te denken. Leuven, Acco, 1991. DE MEESTER, P., Mens en Ethiek. Beschouwingen over een Humane Technologie. Tielt, Uitgeverij Lannoo 1991. HOGENHUIS, C., KOELEGA, D., Technologie als levenskunst. Visies op instrumenten voor inclusieve technologieontwikkeling. Kampen, Kok, 1996. LEVINAS, E., Totalité et infini. Essai sur l'extériorité (1961). La Haye, Martinus Nijhoff, 19744. LEVINAS, E., `Détermination philosophique de l'idée de culture' in Entre nous. Essais sur le penser-à-l'autre. Paris, Grasset, 1991, p. 199-208. LENOIR, F. (éd.), Le temps de la responsabilité. Entretiens sur l'éthique. Paris, Fayard, 1991. MOCH, R. (éd.), Ethique et société. Les déontologies professionelles à l'épreuve des techniques. Paris, Armand Colin, 1997. PETERS, J., `Engineering, a dialogue between science and society' in Annals of CIRP, 43(1994)2, p. 401-404. PETERS, J., `L'ingénieur vis-à-vis de la globalisation de sa fonction' in Actes du symposium Déontologie de l'ingénieur, Académie Royale de Belgique, 26.11.97. PETERS, J., `Manufacturing, a vector of worldwide culture' in Proceedings of the 29th CIRP Manufacturing Seminar. Osaka 1997. PETERS, J. `Heeft de Kerk, nog een, boodschap aan onze technische wereld' in Communio 22(1997)6, p. 463-471. PETERS, J., `De informatiesnelweg: ethische aspecten' in Acta van het Symposium van 29 november 1996. Koninklijke Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België, p. 115-133. PETERS, J., `Ethiek in het zakendoen op wereldvlak'. Spreekbeurt gehouden voor Rotary Club, Genk op 3 maart 1999. Te publiceren in Rotary Contact. PETERS, J. Address for the 70th anniversary of Professor Gunther Spur, 27.10.1998. PROCEE, H., De nieuwe ingenieur. Over techniekfilosofie en professioneel handelen. Amsterdam, Boom 1997. RICOEUR, P., Soi-même comme un autre. Paris, Seuil, 1990, in het bijzonder, 7e Etude, Le soi et la visée ethique. SIEBENS, H., Zakenethiek. Leuven, Garant, 19962. VAN NESTE, F., `Op zoek naar het ethische gehalte van ons beroep' in Ter wille van mensen. Antwerpen, Maklu, 1997, p. 319-325. VAN PUT, A., `Woord & werk' in Kunst & cultuur 1996(december), p. 53-56. VAN PUT, A., `Kan je met de Bergleer ondernemen?' in Ethische Perspectieven, 7(1997)3-4, p. 215-226. VERSTRAETEN, J., Bedrijfsethiek als inspiratiebron voor een menselijke onderneming. Brabant-Zeeuwse Werkgeversvereniging, 1997. `Ethiek, industrie en economie' in Ethische Perspectieven, 7(1997)2, p. 111-113. WEILER, R., HOLEMANS, D. (red.), Bevrijding of Bedreiging door Wetenschap en Techniek. Pelckmans en K VIV, 1993. WEILER, R., HOLEMANS, D. (red.), Gegrepen door Techniek. Pelckmans en KVIV, 1994.
_______________________________________________________________________________________Et hische perspectieven 9 (1999)2, p. 126