Toets Wetenschap en Techniek groep 8 SAM
Magnetisme 1. magneten trekken de volgende stoffen aan (zet een cirkel om de goede antwoorden): A. hout
B. ijzer
C. plastic D .kurk E .staal F. koper G. porselein H. blik I. steen
2 Wat gebeurt er wanneer je twee gelijke polen van magneten bij elkaar houdt?
A. Ze trekken elkaar aan.
B. Ze stoten elkaar af
C. Er gebeurt niets.
3. Hoe komt het dat de naald van een kompas altijd naar het Noorden wijst? A. Alles wat van ijzer is wijst altijd naar het noorden. B. De aarde is een magneet en de kompasnaald ook. C. De kompasnaald is van koper, en koper reageert op het magnetisch veld van de aarde. D. De aarde is van steen en zand, de magneetnaald van het kompas reageert daar op. 4. Gaat de magnetische kracht door water ?
JA
NEE
5. Hoe kun je een spijker magnetisch maken? (meer antwoorden mogelijk). A. Hem hard laten vallen. B. Er heel vaak met een sterke magneet in dezelfde richting over strijken. C. De spijker tegen een batterij houden D. De spijker in een spoel van stroomdraden houden.
Elektrische stroomkring 6. Wat is elektriciteit eigenlijk? A. IJzerdeeltjes die snel trillen. B. Elektronen (deeltjes) die bewegen door een geleidende stof. C. Magnetische deeltjes die om elkaar bewegen. D. Koperen deeltjes die door een zure stof bewegen. 7.
Tekening 1. Wat is waar? A. De lampjes van tekening A branden feller. B. Het lampje van tekening B brandt feller.
C. de lampjes branden overal even fel. D. De lampjes bij A branden helemaal niet.
8. Kies uit : serieschakeling, lampenschakeling, ladderschakeling, parallelschakeling
Dit is een …………………………………………………
Dit is een …………………………………………………
9. Wat gebeurt er wanneer ik bij tekening A (uit opdracht 3) een lampje los draai? A. dan gaat het andere lampje ook uit, want de stroomkring is onderbroken. B. het andere lampje gaat feller branden. C. het andere lampje gaat kapot. D. het andere lampje gaat zwakker branden. 10. Wat gebeurt er wanneer ik in tekening B (uit opdracht 3) een lampje los draai? A. Beide lampjes zijn dan uit. B. Het andere lampje gaat kapot door een stroomschok. C. Het andere lampje blijft gewoon branden. D. De batterij loopt plotseling leeg.
Luchtdruk 11. Wat gebeurt er als ik over een vel papier blaas ? A. Het papier blijft gewoon stil hangen. B. Ik blaas het papier verder omlaag C. Het papier gaat omhoog. D. Anders namelijk ………………………………………………………………………….
12. Wat is waar? A. Waar lucht beweegt wordt de luchtdruk minder. B. Waar lucht beweegt wordt de luchtdruk hoger. C. Luchtdruk is hetzelfde bij bewegende en stilstaande lucht. D. Luchtdruk is altijd 1000 mbar.
13. Kun je het pingpongballetje uit de trechter blazen?? A. Nee,Het pingpongballetje is te zwaar. B. Nee,door de bewegende lucht wordt de druk bij het balletje lager. Het balletje wordt door de omringende hogere luchtdruk juist in de trechter geduwd. C. Nee, je blaast altijd naast de trechter, er komt dus geen lucht tegen het balletje. D. Ja, zo’n licht balletje vliegt er met hoge snelheid uit.
14. Wat is waar? A. Lucht drukt met ongeveer 1 gram op elke cm2. B. Lucht drukt met ongeveer 1 kilo op elke cm2. C. Lucht drukt eigenlijk helemaal niet. D. Lucht drukt alleen wanneer je blaast. 15. Kun je de ballon in een fles opblazen? A. Ja, het maakt niet uit of een ballon in of buiten de fles is. B. Nee, de druk in de fles is te laag. C. Nee, de luchtdruk in de fles drukt de ballon terug wanneer je hem op wilt blazen. D. Ja, het gaat juist gemakkelijker.
Tandwielen en hefbomen
16. Links staat 200 gram op lijn 2. Waar moet ik rechts het gewicht van 100 gram neerzetten zo dat de ballans in evenwicht is? Zet een cirkel om de juiste lijn. A
B
C
D
E
F
G
A
17. Waar hoef ik het minst hard te drukken om het blok omhoog te tillen?
B
A. Bij tekening A B. Bij tekening B.
C
C. Bij tekening C.
18. Wat is waar wanneer ik een blok wil optillen ?
last
kracht
A. Hoe korter de krachtarm, hoe minder kracht ik hoef te gebruiken. B. Hoe langer de krachtarm, hoe minder kracht ik hoef te gebruiken.
krachtarm draaipunt
C. De lengte van de krachtarm doet er niet toe.
40 tandjes A
E
19. Klopt de draairichting van tandwiel E ? JA /
Nee
10 tandjes
20. Ik draai het grote tandwiel 1 keer rond Hoe vaak gaat het kleine tandwiel rond? ………………………. Keer
Voor de leerkracht
Op SAM hebben we 4 techniekkisten over de onderwerpen: Magnetisme, stroomkringen, luchtdruk, tandwielen en hefbomen. Aan het eind van groep 8 kan de leerkracht deze toets laten maken. Het zijn 20 vragen waarbij elk onderwerp (summier ) aan bod komt. Voor elke vraag valt 0 of 1 punt te verdienen. Dat betekent dat een vraag helemaal goed moet zijn. Vragen waar meerdere antwoorden omcirkeld moeten worden zijn dus fout wanneer slechts 1 keuze is gemaakt. Normering: Er kunnen 20 punten worden behaald. Het aantal punten gedeeld door 2 is het cijfer. Worden er 15 vragen goed beantwoord, dan is het cijfer dus een 7,5. Enz.