GEMEENTE
WAGENINGEN
09.0013099
Wageningen, 17 juli 2001
No.: 00/28766 Afdeling Milieu WET MILIEUBEHEER
Burgemeester en wethouders van W a g e n i n g e n ; Gezien de op 22 december 2000 ontvangen aanvraag van Keygene N.V. te Wageningen om in verband met uitbreiding/wijziging van de inrichting een nieuwe, de gehele inrichting omvattende, vergunning voor een kantoor en laboratoria op/in het perceel Agro Business Park 90, kadastraal bekend gemeente Wageningen, sectie A , nr. 620; Overwegende dat de aanvraag de volgende bescheiden omvat: toelichting op de aanvraag om vergunning; div. tekeningen waaronder het GGO-gebied; een akoestisch rapport nr. C.97.0456.B opgemaakt door DGMR raadgevende ingenieurs bv; een.geschiktheidsverklaring bodem; milieuprogramma 1999-2003; handboek milieuzorg (alleen beleidsverklaring, beschrijving van het systeem, kruisverwijzingen) milieu-jaarverslag Overwegende dat de procedure overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk 13 van de Wet milieubeheer is uitgevoerd; dat de aanvraag om vergunning deel. uitmaakt van de vergunning (met uitzondering van bijlage 3, 8 en 9); dat de oorspronkelijke bij de aanvraag ingediende tekening van de inrichting (bijlage 2) is vervangen door tekeningnummer 13636B020Va van 22 februari 2001; dat het oorspronkelijk bij de aanvraag om vergunning ingediende akoestische rapport (bijlage 6) onvoldoende was om de aanvraag te beoordelen. Dit rapport is vervangen door "Rapport C.97.0456.B, Keygene nv Wageningen" van 31 januari 2001. In dit rapport is een zin komen te vervallen, het betreft de zin: "Daarnaast zal deze woning binnen afzienbare tijd worden afgeschermd waardoor dit niveau zal afnemen"op blz. 7 van het rapport. Dit rapport is de basis waarop de geluidsvoorschriften van deze milieuvergunning zijn gebasseerd. E.e.a. is met de directie van Keygene besproken. dat het RIVM bij brief van 13 maart 2001, nr. GGO10101.wm enkele opmerkingen heeft gemaakt over de aanvraag om vergunning. Deze opmerkingen zijn op 27 maart 2001 met mevrouw Dr.M.C. Agterberg telefonische nader besproken. Naar aanleiding hiervan wordt het volgende opmerkt: In de aanvraag wordt enkele malen foutief verwezen naar de Regeling ingeperkt gebruik genetisch gemodificeerde organismen (GGO's). Dit moet echter zijn de Regeling genetisch gemodificeerde organismen; In hoofdstuk 1.3. bladzijde 7 van de aanvraag staat vermeld dat de inperkingvoorzieningen voor werkzaamheden op C-1 niveau vergelijkbaar zijn aan die in VMT-iaboratoria, dit is echter niet
Gemeente Wageningen
No.: 00/28766 Afdeling Milieu,
blad
correct. In de voorschriften van deze beschikking (hoofdstuk 6) staat opgenomen aan welke inrichtingseisen de verschillende ruimtes voor werkzaamheden met GGO's moeten voldoen; Op de (nieuwe) tekening van de inrichting (tekeningnummer 13536B020Va) en in bijlage 4 (ontruimings-/aanvalsplan) staat vermeld aan welke inperkingsniveau's de verschillende ruimten gaan voldoen; Dat de brandweer opgemerkt heeft dat de slanghaspels in de uitbreiding moeten voldoen aan NEN-EN 671-1; dit is opgenomen in voorschrift 2.5; dat ten aanzien van de bodemkwaliteit een nulsituatie-bodemonderzoek dient plaats te vinden;
Milieubeleidsplan De gemeenteraad heeft geen milieubeleidsplan vastgesteld. Provinciale Staten van Gelderland hebben een provinciale milieuverordening vastgesteld. Beslissingstermijn Wij hebben geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om, de in de artikelen 3.19, eerste lid, tweede volzin en 3.28 van de Algemene wet bestuursrecht genoemde termijnen te verlengen. Voorts overwegende dat tegen het ontwerp van de vergunning geen bedenkingen zijn ingebracht. Behoudens het laten vervallen van voorschrift 2.6 (was dubbel opgenomen) verschilt het ontwerp niet van de definitieve vergunning; Gelet op de desbetreffende artikelen van de Wet milieubeheer; Besluiten;
aan Keygene n.v. voornoemd, de gevraagde vergunning te verlenen overeenkomstig de aangehechte gewaarmerkte bescheiden en onder de volgende voorschriften: 1.
Algemeen
1.1
De gehele aanvraag maakt deel uit van de vergunning, met uitzondering van bijlage 3, 8 en 9 van de aanvraag (milieuprogramma, Handboek milieuzorg en milieujaarverslag 1999).
1.2
De elektrische installatie in de inrichting moet voldoen aan NEN 1010; indien in de inrichting ruimten aanwezig zijn met gasontploffingsgevaar moet de daarin aanwezige elektrische installatie bovendien voldoen aan NEN 3410 en het elektrische materieel in die ruimten aan NEN 3125, NEN-EN 50014 tot en met NEN-EN 50020, NEN-EN 50028 en NEN-EN 50039;
1.3
De elektrische installatie in de inrichting mag geen storing in de radio- en/of televisie-ontvangst en in het telecommunicatieverkeer veroorzaken;
1.4
De inrichting moet schoon worden gehouden en in goede staat van onderhoud verkeren;
1.5
Het aantrekken van insecten, knaagdieren en ongedierte moet zoveel mogelijk worden voorkomen; zo vaak de omstandigheden daartoe aanleiding geven, moet doelmatige bestrijding van insecten, knaagdieren en ander ongedierte plaatsvinden;
1.6
Degene die de inrichting drijft is verplicht aan alle in de inrichting werkzame personen een schriftelijke instructie te verstrekken, met het doel gedragingen hunnerzijds uit te sluiten die het gevolg zouden kunnen hebben dat de inrichting niet overeenkomstig de vergunning en haar voorschriften;
Gemeente Wageningen
No.: 00/28766 Afdeling Milieu,
blad
1.7
Bij nieuwbouw en bij aanschaf van nieuwe apparatuur moet een (schriftelijke) overweging worden gemaakt omtrent het energieverbruik. Deze overweging moet minimaal 5 jaar worden bewaard;
1.8
In de inrichting dient een milieulogboek aanwezig te zijn waarin zijn opgenomen: afschriften van de geldende miiieubeschikking(en); de overwegingen als bedoeld in voorschrift 1.7; de bewijzen dat (afval)stoffen aan (erkende) inzamelaars zijn aangeboden; de berekeningen, metingen en keuringen ten aanzien van leidingen, appendages, geluid,emissies en dergelijke, alsmede periodieke onderhoudsschema's en inspecties, die rechtstreeks voortvloeien uit voorschriften zoals gesteld in deze vergunning; het water- en energieverbruik per jaar; De gegevens in het miiieulogboek moeten tenminste 5 jaar worden bewaard. Aan het bevoegd gezag wordt op verzoek inzage in deze stukken gegeven;
1.9
Bij de hoofdingang van het gebouw moeten de telefoonnummers vermeld staan, waaronder buiten kantooruren ten minste twee sleutelbeheerders direct bereikbaar zijn;
1.10
Binnen zes maanden na het in werking treden van deze milieuvergunning moet een energiebesparingsonderzoek zijn uitgevoerd. Dit onderzoek moet zijn uitgevoerd overeenkomstig de door de Novem opgestelde "Leidraad energiebesparings- en miiieuadvies" of een gelijkwaardige methodiek, dit ter beoordeling van het bevoegd gezag. De rapportage van het onderzoek moet binnen 3 maanden na voltooiing van het onderzoek aan het bevoegd gezag zijn gezonden. De rapportage moet ten minste de volgende gegevens bevatten: a. een overzicht van de mogelijke energiebesparende technieken of maatregelen; b. de te bereiken energiebesparing met de techniek of maatregel; c. de rneerinvesteringskosten en de baten van de energiebesparende technieken, dit op basis van de tijdens het onderzoek geldende energietarieven; d. de terugverdientijd van elke energiebesparende techniek op basis van de meerinvesteringskosten en de baten; e. een mogelijk investeringstraject;
1.11
Binnen 3 maanden na het van kracht worden van deze milieuvergunning moet er een door de brandweer goedgekeurd en geactualiseerd ontruimings-/aanvalsp!an in de richting aanwezig zijn;
2.
Brandveiligheid
2.1
Teneinde een begin van brand effectief te kunnen bestrijden moeten voldoende brandblusmiddelen en/of brandbestrijdingsinstallaties aanwezig zijn;
2.2
Alle blusmiddelen moeten duidelijk zichtbaar en gemakkelijk bereikbaar zijn aangebracht of opgehangen, voor direct gebruik gereed zijn en in goede staat van onderhoud verkeren;
2.3
De blusmiddelen dienen ten minste éénmaal per jaar door een door het bevoegd gezag geaccepteerde deskundige te worden gecontroleerd; de draagbare blustoestellen dienen gecontroleerd te worden overeenkomstig het gestelde in NEN 2559;
2.4
Draagbare blustoestellen moeten zijn voorzien van een Rijkskeurmerk met rangnummer;
Gemeente Wageningen
No.: 00/28766 Afdeling Milieu,
blad
4
2.5
Slanghaspels moeten voldoen aan NEN EN 671-1;
3.
Geluid- en trillingbeperkinq
3.1
Het langtijdgemiddeld beoordeiingsniveau (LArLT), veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en daarin plaatsvindende activiteiten mag ter plaatse van woningen en/of andere geluidsgevoelige gebouwen, dan wel op maximaal 50 meter van de inrichting niet meer bedragen dan: 50 dB(A) tussen 07.00 en 19.00 uur; 45 dB(A) tussen 19.00 en 23.00 uur; 40 dB(A) tussen 23.00 en 07.00 uur;
3.2
Onverminderd het gestelde in voorschrift 3.1 mogen verhogingen van het geluidsniveau als piekwaarde, ten gevolge van in de inrichting aanwezige toestellen en installaties of in de inrichting verrichte werkzaamheden, gemeten in de meterstand "fast" niet meer bedragen dan: 70 dB(A) tussen 07.00 en 19.00 uur; 65 dB(A) tussen 19.00 en 23.'00 uur; 60 dB(A) tussen 23.00 en 07.00 uur; op zondagen en algemeen erkende feestdagen gelden tussen 07.00 en 19.00 uur de in de voorschriften 3.1 genoemde niveaus voor de periode tussen 19.00 en 23.00 uur;
3.3
Indien controle op of berekening van de in de voorschriften 3.1 en 3.2 vastgelegde geluidsniveaus plaatsvindt, moet dit geschieden overeenkomstig de "Handleiding meten en rekenen industrielawaai (1999); ook de beoordeling van de meetresultaten moet overeenkomstig deze handleiding plaatsvinden;
3.4
Voor van de inrichting afkomstig tonaal en impulsvormig geluid, gelden de niveaus overeenkomstig het gestelde in voorschrift 3.1, verminderd met 5 dB(A) gedurende de periode waarin dit geluid optreedt;
3.5
Ingeval van muziekgeluid moet bij de gemeten of berekende equivalente geluidsniveaus 10 dB(A) worden opgeteld alvorens ze worden getoetst aan de in voorschrift 3.1 genoemde niveaus; in afwijking van de in voorschrift 3.3 genoemde handleiding mag in geval van muziekgeluid de bedrijfsduurcorrectie niet worden toegepast;
3.6
indien de meting ter plaatse van de in voorschrift 3.1 genoemde gebouwen en/of afstand niet mogelijk is vanwege stoorgeluidsniveaus kan het gemeentebestuur een andere ets stellen, inhoudende de vaststelling van referentiepunten waar metingen wel mogelijk zijn en moeten worden verricht; daarbij kunnen zij niveaus vaststellen, die zijn afgeleid van de in voorschrift 3.1 genoemde niveaus;
3.7
Trillingen veroorzaakt door de tot de inrichting behorende installaties of toestellen, alsmede de tot de inrichting toe te rekenen werkzaamheden of andere activiteiten, bedragen in woningen of andere geluidsgevoelige bestemmingen niet meer dan een trillingsterkte van 0,1. De waarde geldt niet, indien de gebruiker van deze woningen of andere geiuidsgevoelige bestemmingen geen toestemming geeft voor het in redelijkheid uitvoeren of doen uitvoeren van trillingmetingen;
Gemeente Wageningen
No.: 00/28766 Afdeling Milieu,
blad
4.
Bodem
4.1
De gedeelten van de inrichting waar ten gevolge van de bedrijfsvoering voor het milieu schadelijke (vloei)stoffen op of in de bodem kunnen komen, moeten zijn voorzien van een vloer die bestand is tegen die (vloei)stoffen. De vloer moet zodanig zijn uitgevoerd dat (vloei)stoffen of verontreinigd hemelwater niet in de riolering, bodem en/of het oppervlaktewater kunnen geraken;
4.2
Een riolering voor de afvoer van afvalwater of verontreinigd hemelwater moet vloeistofdicht zijn en bestand tegen de daardoor afgevoerde (vloeistoffen.
4.3
Het is verboden vloeistoffen definitief op of in de bodem te brengen.
4.4
Binnen 3 maanden na het in werking treden van dit voorschrift en voor het aanbrengen van bodemverhardingen, moet de bodem (grond en grondwater) van de inrichting worden onderzocht om de bestaande kwaliteit vast te leggen (= nulsituatie-bodemonderzoek). De bepaling van de nuisituatie houdt in dat de bodemkwaliteit wordt vastgelegd op die delen van de inrichting waarvan redelijkerwijs niet is uitgesloten dat zich daar bodemverontreiniging kan voordoen. Voor de onderzoeksstrategie moet gebruik worden gemaakt van de methodiek van het protocol voor gecombineerd bodemonderzoek zoals omschreven in de publicatie "Bodemonderzoek milieuvergunning en BSB (ISBN 90 12 08118 1). Een uitgewerkt voorstel van het uit te voeren onderzoek moet binnen één maand na het in werking treden van dit voorschrift, ter goedkeuring aan het bevoegd gezag worden toegestuurd. Ten aanzien van de uitvoering van het onderzoek kunnen door het bevoegd gezag nadere eisen worden gesteld ten aanzien van de situering, de diepte, het aantal boringen en het analysepakket. Ten behoeve van het onderzoek geplaatste peilbuizen moeten altijd bereikbaar zijn voor het nemen van grondwatermonsters. De resultaten van het onderzoek moeten binnen één maand nadat het onderzoek is afgerond ter goedkeuring aan het bevoegd gezag worden toegestuurd.
4.5
Bij (gedeeltelijke) beëindiging van de bedrijfsactiviteiten waarvoor vergunning is verleend, moet het nuisituatieonderzoek worden herhaald door het nemen van grond- en/of grondwatermonsters (eindsituatieonderzoek). Een uitgewerkt voorstel voor het eind- situatie onderzoek moet tenminste één maand voordat de activiteiten worden beëindigd ter goedkeuring aan het bevoegd gezag worden gezonden. Ten aanzien van de uitvoering van het onderzoek kunnen door het bevoegd gezag binnen een maand na ontvangst van het onderzoeksvoorstel, nadere eisen worden gesteld ten aanzien van de situering, de diepte, het aantal boringen en het analysepakket. Monsterneming moet direct na het beëindigen van de activiteiten plaatsvinden. ter goedkeuring aan het bevoegd gezag zijn gezonden. De resultaten van het onderzoek moeten binnen vier maanden na uitvoering van het bodemonderzoek.
5.
Afval (water)
5.1
Het ontstaan van afvalstoffen wordt zoveel mogelijk voorkomen of beperkt. Degene die de inrichting drijft: a. treft maatregelen of voorzieningen die ertoe bijdragen dat binnen de inrichting het ontstaan van afvalstoffen wordt voorkomen of beperkt en b. geeft op verzoek van het bevoegd gezag aan welke maatregelen of voorzieningen hij daartoe c. heeft getroffen of zal treffen;
Gemeente Wageningen
No.: 00/28766 Afdeling Milieu,
blad
5.2
Afvalstoffen worden van elkaar gescheiden, gescheiden gehouden en gescheiden afgegeven, tenzij dat redelijkerwijs niet kan worden gevergd. Dat geldt in ieder geval voor: a. papier- en kartonafval; b. kunststofafval; c. wit- en bruingoed; d. glasafval; e. groente-, fruit- en tuinafval; f. metaalafval;
5.3
Gevaarlijke afvalstoffen die behoren tot verschillende categorieën van gevaarlijke afvalstoffen, worden van elkaar en van andere afvalstoffen gescheiden, gescheiden gehouden en gescheiden afgegeven;
5.4
De binnen de inrichting aanwezige afvalstoffen worden zodanig opgeslagen dat nadelige gevolgen voor het milieu worden voorkomen. Voorzover voorkomen niet mogelijk is, worden zij zodanig opgeslagen dat nadelige gevolgen voor het milieu zoveel mogelijk worden beperkt en gescheiden afgifte mogelijk blijft;
5.5
Bedrijfsafvalwater dat: a. bedrijfsafvalstoffen bevat, waarvan kan worden voorkomen dat ze in het bedrijfsafvalwater terecht komen of die door versnijdende of vermalende apparatuur zijn versneden of vermalen, b. een gevaarlijke afvalstof is, waarvan kan worden voorkomen dat deze in de riolering terecht c. komt, of stankoverlast buiten de inrichting veroorzaakt, wordt niet in een riolering gebracht;
5.6
Bedrijfsafvalwater dat grove of snel bezinkende bedrijfsafvalstoffen bevat, wordt niet in een openbaar riool gebracht;
57
Bedrijfsafvalwater dat overigens in een openbaar riool wordt gebracht: a. belemmert niet de doelmatige werking: 1°. van dat riool; 2°. van een door een bestuursorgaan beheerd zuiveringstechnisch werk, en 3°. van de apparatuur die behoort bij een zodanig openbaar riool of zuiveringstechnisch werk; b. belemmert niet de verwerking van slib, verwijderd uit een openbaar riool of een door een bestuursorgaan beheerd zuiveringstechnisch werk, en c. heeft geen of zo beperkt mogelijke nadelige gevolgen voor de kwaliteit van het oppervlaktewater;
5.8
Voorschrift 5.7 is van overeenkomstige toepassing op bedrijfsafvaiwater dat wordt gebracht in een andere voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater;
5.9
Bedrijfsafvalwater wordt door een goed toegankelijke controlevoorziening geleid alvorens het wordt geloosd op de gemeentelijke riolering;
5.10
Het is in het bijzonder verboden op de riolering afvalwater of afvalstoffen te lozen: a. met een temperatuur van meer dan 30°C; b. met een zuurgraad, uitgedrukt in waterstofionenexponent (pH), lager dan 6,5 of hoger dan 8,5 bij een zogenaamd etmaalmonster, respectievelijk 10 bij een zogenaamd steekmonster (piekwaarde), alsmede zuren en basen die niet in het water zijn opgelost; c. met een sulfaatconcentratie van meer dan 300 mg per liter; d. dat (die) verstopping of beschadiging van de riolering of daarmee verbonden installaties kan (kunnen) veroorzaken; e. dat (die) brand- of explosiegevaar kan (kunnen) veroorzaken; f. dat (die) stankoverlast kan (kunnen) veroorzaken; g. dat (die) schuimvorming kan (kunnen) veroorzaken;
Gemeente Wageningen
h. i. j.
No.: 00/28766 Afdeling Milieu,
blad
7
dat (die) een drijflaag kan (kunnen) veroorzaken die een doelmatig beheer of de goede werking van de r.w.z.i. nadelig kunnen beïnvloeden; oliën, vetten en andere niet met water mengbare vloeistoffen en emulsies;
5.11
Het is verboden op de schoonwaterrblering op enigerlei wijze ander afvalwater te lozen dan nietverontreinigd hemelwater, niet verontreinigd koelwater en/of niet verontreinigd bronbemalingswater;
5.12
Aan het afvalwater mogen geen zogenaamde "zwarte-lijst"-stoffen worden toegevoegd, tenzij anders bepaald middels voorschriften in deze vergunning;
6.
Genetisch gemodificeerde organismen
6.1
De op de tekeningnummer 13636B020Va aangegeven gebieden zijn G.G.O-gebieden;
6.2
De ruimten die bestemd zijn voor VMT (zoals aangegeven op de tekeningen behorend bij het aanvalsplan) moet ten aanzien van de inrichtingsvoorzieningen voldoen aan het bepaalde in artikel 4.1.1.1.1 van bijlage 4 van de "regeling genetische gemodificeerde organismen en richtlijnen van de COGEM" van juni 1998;
6.3
De ruimten die bestemd zijn voor C1 (zoals aangegeven op de tekeningen behorend bij het aanvalsplan) moet ten aanzien van de inrichtingsvoorzieningen voldoen aan het bepaalde in artikel 4.1.1.3.1 van bijlage 4 van de "regeling genetische gemodificeerde organismen en richtlijnen van de COGEM" van juni 1998;
6.4
De ruimten die bestemd zijn voor PC1 (zoals aangegeven op de tekeningen behorend bij het aanvalsplan) moeten ten aanzien van de inrichtingsvoorzieningen voldoen aan het bepaalde in artikel 4.1.2.1.1 van bijlage 4 van de "regeling genetische gemodificeerde organismen en richtlijnen van de COGEM" van juni 1998;
6.5
De ruimten die bestemd zijn voor PKII (zoals aangegeven op de tekeningen behorend bij het aanvalsplan) moeten ten aanzien van de inrichtingsvoorzieningen voldoen aan het bepaalde in artikel 4.1.3.2.1 van bijlage 4 van de "regeling genetische gemodificeerde organismen en richtlijnen van de COGEM" van juni 1998;
7.
Opslag en gebruik gasflessen Gasflessen zijn: a. goedgekeurd door het Stoomwezen B.V. of een ten minste gelijkwaardige instelling, dan wel door een dergelijke instelling erkende deskundige; deze goedkeuring blijkt uit de op de gasfles ingeponste datum; b. zodanig opgesteld dat zij tegen omvallen en aanrijden zijn beschermd, steeds gemakkelijk bereikbaar zijn en niet in de onmiddellijke nabijheid van brandgevaarlijke stoffen staan; c. voorzover zij een brandbare inhoud hebben, zodanig opgeslagen dat zij zijn afgescheiden van flessen met een oxiderende stof door middel van een ten minste 60 minuten brandwerende scheidingswand, dan wel door middel van het aanhouden van een afstand van ten minste drie meter tussen de verschillende gasflessen en flessen met oxiderende stoffen; d. zodanig zijn opgesteld dat uitstromend gas zich niet in een lager gelegen ruimte of in een riolering kan verspreiden en
Gemeente Wageningen
e.
No.: 00/28766 Afdeling Milieu,
blad
voorzover meer dan 115 liter aan gassen in flessen aanwezig is, opgeslagen in een speciaal hiervoor bestemde kast, kluis, opslaggebouw of buitenopslag; deze opslagplaats is uitgevoerd overeenkomstig de eisen voor gevaarlijke stoffen die hiervoor zijn gesteld in CPR 15-1, met uitzondering van paragraaf 10.3 van CPR 15-1, waarbij een buitenopslag als een vatenpark moet worden gezien; een opslagplaats voor gassen is niet voor onbevoegden toegankelijk;
3.
Opslag en werkzaamheden met gevaarlijk (afval) stoffen
8.1
De opslag, overslag, bewerking en verwerking van gevaarlijke stoffen geschiedt overeenkomstig de aanwijzingen, waarschuwingen en gegevens op de verpakking of het bij de desbetreffende stoffen behorende veiligheidsinformatieblad;
8.2
Werkzaamheden met vloeibare of visceuze gevaarlijke stoffen vinden plaats boven een vloeistofdichte lekbak of een als zodanig uitgevoerde vloeistofdichte vloer. De lekbak respectievelijk vloeistofdichte vloer is vervaardigd van onbrandbaar en hittebestendig materiaal en is bestand tegen de inwerking van de in gebruik zijnde gevaarlijke stoffen. Indien boven de lekbak zeer licht ontvlambare, licht ontvlambare of ontvlambare vloeistoffen worden opgeslagen, moet de lekbak 100% van deze vloeistoffen kunnen opvangen. Indien boven de lekbak andere gevaarlijke vloeistoffen worden opgeslagen, is de inhoud van de bak ten minste gelijk aan de inhoud van het grootste opgeslagen vat, vermeerderd met 10% van de inhoud van de overige gevaarlijke vloeistoffen. Er is een voorziening aanwezig waardoor de lekbak permanent tegen inregenen is beschermd;
8.3
Gevaarlijke stoffen worden opgeslagen in verpakkingsmaterialen, houders of insluitsystemen die naar hun aard en functie geschikt zijn voor de opslag van de desbetreffende stoffen. De opslag van gevaarlijke stoffen vindt plaats in een of meer speciaal hiervoor bestemde ruimten. De constructie van de opslagruimte en de wijze van opslag in die ruimte voldoen aan richtlijn CPR 15.1. Logen en zuren dienen gescheiden bewaard te worden;
8.4
Gemorste gevaarlijke stoffen en gevaarlijke afvalstoffen worden direct opgeruimd en zo snel mogelijk geneutraliseerd of geabsorbeerd. De aard en de hoeveelheid van de aanwezige absorptie- of neutralisatiemiddelen is afgestemd op de aard en de hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen of gevaarlijke afvalstoffen en de werkzaamheden. Gebruikte absorptiemiddelen en niet meer voor gebruik geschikte gemorste gevaarlijke stoffen worden als gevaarlijk afval behandeld en opgeslagen overeenkomstig voorschrift 8.3;
9.
Lichthinder
9.1
Aan of nabij de gevel van een kas waarin assimilatiebelichting wordt toegepast dienen, binnen vijfjaar na inwerkingtreding van deze beschikking, voorzieningen te worden aangebracht dan wei maatregelen te worden getroffen die onder de gegeven omstandigheden de grootst mogelijke bescherming bieden tegen de nadelige gevolgen die de assimilatiebelichting voor het milieu kan veroorzaken en die redelijkerwijs kunnen worden gevergd;
9.2
Voorschrift 9.1 is niet van toepassing indien binnen vijfjaar na inwerkingtreding van deze beschikking door de aanwezigheid van een bedrijfsgebouw, een object of een voorziening buiten de inrichting (maar wel in de nabije omgeving van de inrichting) de uitstraling naar de verdere omgeving voor ten minste 95 % wordt afgeschermd. Een bedrijfsgebouw, object of voorziening mag niet zijn bestemd voor bewoning.
Gemeente Wageningen
9.3
No.: 00/28766 Afdeling Milieu,
blad
Voorschrift 9.1 is niet van toepassing indien door de aanwezigheid van een object of een voorziening binnen de inrichting de uitstraling naar de verdere omgeving voor ten minste 95% wordt gereduceerd;
9.4 De voorschriften 9.1, 9.2 en 9.3 geiden vanaf het tijdstip van zonsondergang tot het tijdstip van zonsopgang; 10.
Stookruimten
10.1
De stook- en opstellingsruimte moet ten minste voldoen aan de eisen die zijn gesteld in NEN ' 3028;
10.2
in afwijking van het voorgaande voorschrift, moet de verbrandingsluchttoevoer en de ventilatie van de opsteilingsruimte zijn gebaseerd op NEN 1078;
10.3
Ingeval van brand moet de brandstoftoevoer naar de stooktoestellen opgesteld in een stookruimte kunnen worden afgesloten door middel van een op een goed bereikbare plaats buiten de stookruimte aanwezige afsluiter in de gasleiding; bij de afsluiter moet duidelijk het doel ervan zijn aangegeven en op welke wijze de afsluiter is te sluiten;
10.4
In de stookruimte mogen geen voorwerpen of stoffen aanwezig zijn, die het brand- en/of explosiegevaar verhogen;
10.5
Alle kanalen in de stookruimte, dienende voor transport van warme lucht, alsmede daarin aanwezige brandkleppen, moeten zijn vervaardigd van materiaal, dat onbrandbaar is;
11.
Centrale verwarmingsinstallatie en qasboilers
11.1
Een aardgasinstallatie als gedefinieerd in NEN 1078,moet voldoen aan de voorschriften gesteld in NEN 1078;
11.2
De gasboilers moeten voor de ingebruikneming, alsmede na elke reparatie en wederafstelling van de installatie, aan de hand van de GIVEG-keuringseisen op goed en veilig functioneren worden gecontroleerd;
11.3
De centrale verwarmingsinstallatie moet vóór de ingebruikneming en vervolgens - evenals een stooktoestel dat in gebruik is genomen voor het tijdstip van het van kracht worden van de vergunning - telkens na 2 jaar, alsmede na elke reparatie en wederafsteliing van de installatie, aan de hand van de GIVEG-keuringseisen op goed en veilig functioneren worden gecontroleerd;
11.4
De centrale verwarmingsinstaliatie moet regelmatig en vakkundig worden onderhouden en zo vaak als nodig is, doch ten minste éénmaal per jaar, worden gereinigd, zonder dat roet of ander vuil zich daarbij buiten de inrichting kan verspreiden;
11.5
De uit een verbrandingsgasafvoersysteem ontwijkende verbrandingsgassen mogen buiten de inrichting geen overlast veroorzaken; de verbrandingsgassen moeten hiertoe worden afgevoerd op een hoogte van ten minste 1 meter boven het dak;
11.6
De verbrandingsgassen van de centrale verwarmingsinstaliatie en boilers moeten worden afgevoerd via een verbrandingsgasafvoersysteem, dat moet zijn vervaardigd van onbrandbaar materiaal, dat stevig is en dat bestand is tegen de te verwachten temperatuur;
11.7
De wanden van een verbrandingsgasafvoersysteem moeten zodanig zijn uitgevoerd dat geen doorslag van condenswater uit de verbrandingsgassen kan optreden;
Gemeente Wageningen
11.8
No.: 00/28766 Afdeling Milieu,
blad
10
Een verbrandingsgasafvoersysteem moet zo vaak als nodig is, doch ten minste jaarlijks inwendig worden gereinigd, zonder dat roet en andere verbrandingsresten zich buiten de inrichting kunnen verspreiden;
Gemeente Wageningen
No.: 00/28766 Afdeling Milieu,
blad
11
12.
Stoomketel en de autoclaaf
12.1
De waterruimte van de stoomketel en de autoclaaf moeten zijn beveiligd tegen het ontstaan van te hoge druk;
12.2
Alle toestellen die volgens hoofdstuk GO402 van de "Regels voor toesteilen onder druk" door het Stoomwezen B.V. worden geklasseerd als drukvat of drukleiding en de aangegeven grenzen overschrijden, moeten door genoemde het Stoomwezen zijn goedgekeurd; van een dergelijk toestel moet een "Bewijs van Onderzoek en Beproeving" (BOB) aan het bevoegd gezag worden overgelegd;
12.3
De genoemde ketel, autoclaaf en drukleidingen moeten door het Stoomwezen B.V. worden herkeurd overeenkomstig het gestelde in de Stoomwet van 25 maart 1953, Stb. 179, en artikel 60 van het Stoombesluit van 22 december 1953, Stb. 587;
12.4
Voor wijzigingen, reparaties of veranderingen in de gebruiksomstandigheden van de ketel, autoclaaf en drukleidingen is toestemming van het Stoomwezen B.V. noodzakelijk;
12.5
Van de ketel, autoclaaf en drukleidingen moet een keuringsmap in de inrichting aanwezig zijn; in deze map moeten minimaal zijn opgenomen: het Bewijs van Onderzoek en Beproeving; een gewaarmerkte tekening en; enkele aantekeningenbladen. Deze keuringsmap dient bewaard te worden in het in voorschrift 1.8 genoemde handboek;
12.6
De werkzaamheden met behulp van de autoclaaf dienen te worden uitgevoerd conform het bepaalde in CP 16-2;
Burgemeester en wethouders van Wageningen, voor dezen, hoofd afdeling Bouwen, wonen en milieu van des'êttorVROM,
Gemeente Wageningen
No.: 00/28766 Afdeling Milieu,
blad
12
BEGRIPPEN In de bij deze vergunning behorende voorschriften wordt verstaan onder: AFVALSTOF: stof, niet zijnde eind- of tussenprodukt afkomstig van processen of handelingen, die niet zonder bewerking nuttig kan worden toegepast; AFZUIGINSTALLATIE: installatie met een mechanische afzuiging voor het verwijderen van stof, dampen of nevels ter plaatse waar deze vrijkomen; BRANDBARE STOF: stof die met lucht van normale samenstelling en druk onder vuurverschijnselen blijft reageren, ook nadat de ontstekingsbron is weggenomen; BEVOEGD GEZAG: het College van Burgemeester en Wethouders van Wageningen; C: "Containment"; geeft het niveau aan van fysische inperking. Er worden vier niveaus onderscheiden (C1, C2, C3, C4); C1 -laboratorium: Onder een C1-laboratorium wordt verstaan een gebouw of een gedeelte van een gebouw waarop de eisen van fysische inperking op niveau van C1 van toepassing zijn; COGEM: Commissie genetische modificatie; CP (CONCEPT-PUBLICATIEBLADEN): uitgave Arbeidsinspectie, Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid; CP 16-2: laboratoria algemeen; CPR: Commissie Preventie van Rampen door gevaarlijke stoffen; CPR 15-1: opslag gevaarlijke stoffen in emballage; opslag van vloeistoffen en vaste stoffen (0-10 ton); DRAAGBAAR BLUSTOESTEL: toestel dat voldoet aan het "Besluit Draagbare Blustoestellen 1986" (Staatsblad 1986, 553); EMBALLAGE: glazen flessen tot 5 I, kunststof flessen of vaten tot 50 I, metalen bussen tot 25 I, stalen vaten of fiberdrums tot 300 I, papieren of kunststof zakken, laadketeis; GELUIDNIVEAU IN o'B(A): het niveau van het ter plaatse optredende geluid, uitgedrukt in dB(A), overeenkomstig de door de Internationale Elektrotechnische Commissie (IEC) terzake opgestelde regels, zoals neergelegd in de lEC-publikatie no. 651;
Gemeente Wageningen
No.: 00/28766 Afdeling Milieu,
blad
GENETISCH GEMODIFICEERDE ORGANISMEN: organismen waarvan het genetisch materiaal is veranderd op een wijze die van nature niet mogelijk is door voortplanting en recombinatie en die het vermogen bezitten dat genetisch materiaal te vermenigvuldigen of over te dragen; GENETISCH MATERIAAL: desoxyribonucleïnezuur (DNA) en ribonucleïnezuur (RNA); GGO: genetisch gemodificeerde organismen; GEVAARLIJKE STOFFEN: een stof, die behoort tot een categorie, genoemd in artikel 2 van het "Besluit verpakking en aanduiding milieugevaarlijke stoffen en preparaten", van 14 oktober 1987; GIVEG-KEURINGSEISEN: keuringseisen waaraan produkten en materialen moeten voldoen om het GIVEG-merk te mogen voeren van het Nederlands centrum voor Gastechnologie Gastee N.V. te Apeldoorn; HEPA filter: High Efficiency Particulate Arresting; KVGN: Koninklijke Vereniging van Gasfabrikanten in Nederland; LANGTIJDGEMIDDELD BEOORDELINGSNIVEAU (LAr,LT): energetisch cumulatie van de langtijdgemiddeld deelbeoordeiingsniveaus. LICHT ONTVLAMBARE STOF: stof die of preparaat dat: - bij normale temperatuur aan de lucht blootgesteld, zonder toevoer van energie in temperatuur kan stijgen en tenslotte ontbranden; - in vaste toestand, door kortstondige inwerking van een ontstekingsbron, gemakkelijk kan worden 'ontstoken en na verwijdering van de ontstekingsbron blijft branden of gloeien; - in vloeibare toestand een vlampunt beneden 21°C heeft (K1-vloeistof); - in gasvormige toestand, bij normale druk, met lucht ontvlambaar is; - bij aanraking met water of vochtige lucht, licht ontvlambaar gassen in een gevaarlijke hoeveelheid ontwikkelt. NEN: een door het Nederlands Normalisatie Instituut (NNI) uitgegeven norm; NEN 1010: veiligheidsvoorschriften voor laagspanningsinstallaties; NEN 1078: gasinstallatievoorschriften; NEN 2559: draagbare blustoestellen; controle en onderhoud; NEN 2678: losse kasten voor de opslag van brandbare vloeistoffen; algemene eisen en beproevingsmethode ten aanzien van het brandgedrag;
13
Gemeente Wageningen
No.: 00/28766 Afdeling Milieu,
blad
14
NEN 3028: veiligheidseisen voor centrale verwarmingsinstallaties; NEN-EN 671-1: vaste slanghaspels met rubber slang en straalpijp; NEN 3380: veiligheid van koelinstallaties; NEN 3410: veiligheidsbepalingen voor hoog- en laagspanningsinstallaties in ruimten met gasontploffingsgevaar; NEN 6064: bepaling van de onbrandbaarheid van bouwmaterialen; NEN 6058: bepaling van de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag tussen ruimten; NEN 6069: experimentele bepaling van brandwerendheid van bouwdelen; NEN-EN: een door het Comité Européen de Normaiisation opgestelde en door het Nederlands Normalisatie Instituut (NNI) als Nederlandse norm aanvaarde en uitgegeven norm; NEN-EN 50 014 tot en met NEN-EN 50 020, NEN-EN 50 028 en NEN-EN 50 039: elektrisch materieel voor plaatsen waar ontploffingsgevaar kan heersen; ONTVLAMBARE STOF: stof of preparaat in vloeibare toestand (K2-vloeistof) met een vlampunt van ten minste 21°C en ten hoogste 55°C. OPENBAAR RIOOL: gemeentelijk voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater. ORGANISMEN: micro-organismen alsmede planten en dieren, daaronder mede begrepen ei- en zaadcellen dieren en zaden van planten; RIOLERING: bedrijfsriolering of voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater. 'SLANGHASPEL: werktuig voor het op- en afwinden van een brandslang, de brandslang zelf en het aansluitpunt op de waterleiding; TEN MINSTE GELIJKWAARDIGE INSTELLING: instelling in een andere lid-staat van de Europese-Unie, in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of in een andere staat waarmee de Europese Unie een wederzijdse erkenningsovereenkomst met betekking tot het in het voorschrift bedoelde onderwerp heeft afgesloten.
TOXISCHE STOF: stof die bij blootstelling nadelige effecten kan veroorzaken op de gezondheid van personen;
Gemeente Wageningen
No.: 00/28766 Afdeling Milieu,
blad
15
TRILLINGSTERKTE: de waarde van de triliinggrootheid gemeten en beoordeeld overeenkomstig de meet- en beoordelingsrichtlijn Richtlijn 2 "Hinder voor personen in gebouwen door trillingen" uit 1993 van de Stichting Bouwresearch Rotterdam. VEGIN: Vereniging van Exploitanten van Gasbedrijven in Nederland; VEILIGHEIDSINFORMATIEBLAD: een veiligheidsinformatieblad als bedoeld in artikel 2 van het Veiiigheidsinformatiebladenbes'luit Wet milieugevaarlijke stoffen (Stb. 1993, nr. 252). VLOEISTOFDICHT: bestendig tegen en lekdicht voor de te gebruiken vloeistoffen en met betrekking tot keuze, ontwerp, uitvoering en beheer in overeenstemming met de NRB. VLAMPUNT: de temperatuur gemeten volgens de normen NEN 3024 (uitgave 1968) respectievelijk NEN 3205 waarbij de dampspanning van het zich boven de vloeistof bevindende dampluchtmengsel een samenstelling heeft die overeenkomt met de onderste explosiegrens van het mengsel; VLUCHTIGE STOF: stof waarvan het kookpunt lager is dan 50 °C; VMT: Veilige Microbiologische Techniek; WIT- EN BRUINGOED: producten als bedoeld in artikel 1, onder a, van het Besluit verwijdering wit- en bruingoed. ZEER LICHT ONTVLAMBARE STOF: stof of preparaat in vloeibare toestand (KO-vloeistof) met een vlampunt van minder dan 0°C en een kookpunt van 35°C of minder, alsmede gasvormige stof die, of gasvormig preparaat dat, bij normale temperatuur en druk aan de lucht blootgesteld kan ontbranden. ZWARTE LIJST STOFFEN: Stoffen die vermeld staan op de lijst van 132 stoffen die door de EU-commisie geselecteerd zijn. Voorzover een DIN-, NEN-, NEN-EN- of NEN-ISO-norm, waarnaar in een voorschrift verwezen wordt, betrekking heeft op de uitvoering van constructies, toestellen en apparaten, wordt bedoeld de voor de datum, waarop deze vergunning van kracht geworden is, laatst uitgegeven norm met de daarop tot die datum uitgegeven aanvullingen of correctiebladen dan wel voorzover het op voornoemde datum reeds bestaande constructies, toestellen en apparaten betreft de norm die bij de aanleg c.q. installatie van die constructies, toestellen en apparaten is toegepast, tenzij in het voorschrift anders is bepaald.
MILIEUVERGUNNING VFRLEEND
Burgemeester en wethouders van Wageningen delen mee dat zij besloten hebben een milieuvergunning te verlenen aan: 1. Keygene N.V. te Wageningen voor een, in verband met een uitbreiding/wijziging van de inrichting, nieuwe, de gehele inrichting omvattende, vergunning voor een kantoor en laboratoria op het perceel, gelegen aan het Agro Business Park 90 alhier. De vergunning is verleend met daaraan verbonden voorwaarden die niet gewijzigd zijn ten opzichte van de ontwerp-vergunning. De vergunning ligt, samen met de stukken die van belang zijn, ter inzage van 19 juli 2001 tot en met 30 augustus 2001 elke werkdag van 9.00 tot 12.00 uur op de afdeling milieu in het stadhuis, Markt 22. Bovendien liggen de stukken ter inzage bij de openbare bibliotheek, Stationsstraat 2, elke werkdag van 10.00 tot 17.30 uur, op dinsdag en vrijdag ook van 18.30 tot 21.00 uur en zaterdag van 11.00 tot 16.00 uur. Beroep tegen het verlenen van de vergunning kan gedurende 6 weken vanaf 19 juli 2001 worden ingesteld door: a. degenen die bedenkingen hebben ingebracht tegen de ontwerp-vergunning; b. adviseurs die advies hebben uitgebracht over de ontwerp-vergunning; c. degene die bedenkingen hebben tegen wijzigingen in de vergunning ten opzichte van de ontwerpvergunning; d. belanghebbenden aan wie redelijkerwijs niet kan worden verweten geen bedenkingen te hebben ingebracht tegen de ontwerp-vergunning. Het beroepschrift moet in tweevoud worden gestuurd aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Hiervoor zijn griffiekosten verschuldigd. Zij die beroep instellen kunnen een verzoek doen tot treffen van een voorlopige voorziening indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dit nodig maakt. Dit verzoek moet gericht worden aan de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak. Voor nadere inlichtingen kunt u contact opnemen met de afdeling milieu, telefoonnummer 0317-492455.
Wageningen, 18 juli 2001, burgemeester en wethouders van Wageningen, namens deze, hoofd afdeling Bouwen, wonen en milieu van de sector VROM, G.F.M.H. Brekelmans