Werkwijze bij tekstopdrachten Ter voorbereiding op de leestoetsen in de voorexamenklassen en uiteindelijk op het centraal schriftelijk examen in het laatste jaar oefen je intensief met teksten. Daarbij maken we een verschil tussen ‘examenbundelteksten’ en ‘overige teksten’. Examenbundelteskten De examenbundelteksten zijn een rechtstreekse voorbereiding op de tekst- en vraagsoorten (en vooral de aanpak/ benadering daarvan) van de centrale landelijke examens. Het doel daarbij is, dat je doorziet welke valkuilen de examenmakers voor jou in de vragen hebben ingebouwd. Als hulpmiddel zijn bijgevoegde ‘Tips bij het maken van examenteksten’ te gebruiken. Een serieuze bestudering en frequente toepassing van de gegeven tips maken je alerter op de structuur van teksten, de bedoeling van de vragen en vooral ook de misleidende ‘instinkers’ bij de meerkeuze-antwoorden. Een en ander geldt ook voor de in toenemende mate gebruikte open vragen. Overige teksten Ter afwisseling van de volgens een strak schema opgezette examenbundelteksten en – vragen krijg je ook opdrachten aangeboden, die op een andere, eerder ludieke manier je tekstbegrip proberen te prikkelen en te toetsen. Ook daarbij is het uiteindelijke doel vaste lijnen in teksten te herkennen, hoofden bijzaken van elkaar te onderscheiden, verbanden tussen alinea’s te leggen enz. Stappenplan Om de vragen en opdrachten bij de aangeboden teksten snel en effectief af te handelen, is het raadzaam het volgende stappenplan uit te voeren. Je zult merken, dat het je helpt bij de beantwoording van de verschillende vraagsoorten. •
Bekijk achtereenvolgens, indien voorhanden in de tekst, eerst … -
-
-
-
…titel, ondertitel en eventuele tussenkopjes. Ze geven meteen al een algemene indruk van het doel, dat de schrijver met de tekst nastreeft. Vooral de ondertitel en tussenkopjes geven vaak de kern van de tekst of tekststukken treffend weer. En dat kan van belang zijn bij het beantwoorden van kernvragen en samenvattingsvragen (Æ zie ‘Vraagsoorttabel’ op blz. 54) … aanvullende foto’s, onderschriften, illustraties, grafieken en tekeningen, omdat ze het een en ander meestal nog verduidelijken. Zo duiden bijgevoegde cartoons wellicht aan, dat de tekst naast het geven informatie ook ironisch, satirisch, sarkastisch of cynisch bedoeld te zijn. Zeer belangrijk bij zogenaamde beoordelingsvragen (Æ zie ‘Vraagsoorttabel’ op blz. 55) … de stad of plaats,( die vaak aan het begin van de tekst staat) van waaruit de correspondent/auteur schrijft genoemd. Dat kan voor het begrip van de tekst belangrijk zijn. … de naam (eventueel het beroep) van de auteur, meestal aan het begin of einde van de tekst. Afhankelijk van het beroep mag je misschien een bepaalde verwachting hebben van de denkbeelden en opvattingen, die de auteur over het behandelde trhema heeft. … de naam van krant of tijdschrift bij de bronvermelding, want deze kan uitsluitsel geven over de serieusheid of (politieke) status van de krant. … opvallende leestekens (●, ►, <, > , nummering enz.) die met opzet de aandacht vestigen op belangrijke feiten, argumenten, meningen enz. … vetgedrukte of schuingedrukte woorden of tekststukken, die niet voor niets om extra aandacht vragen en wellicht belangrijke en essentiële informatie bevatten. … citaten, vaak ook aangeduid met aanhalingstekens. Wanneer een schrijver van een artikel de woorden van iemand anders citeert, (bijna) letterlijk weergeeft, zullen ze niet onbelangrijk voor de tekst zijn. (Zie ‘Citaten in Duitse teksten’ blz. 50 verderop in deze map)
-
… voetnoten, want ze geven meteen al de betekenis van voor het begrijpen van de tekst belangrijke woorden of begrippen.
(De bedoeling van deze eerste en belangrijke groep tips is, dat je je bewust wordt van de kennis, die je mogelijk al over het onderwerp hebt. Het is kennis die ergens diep in je geheugen sluimert en geactiveerd moet worden, net als een map of bestand op de harde schijf van je computer. Ga daarbij creatief en associatief te werk. Je geeft jezelf als het ware een zoekopdracht, om voor het uitvoeren van de volgende tip zoveel mogelijk begrippen en weetjes over het thema bij de hand te hebben. Je zou het als een soort ‘lees’-warming-up kunnen beschouwen)
•
Lees dan de tekst van begin tot einde in één keer helemaal door.
(Ook al zal dat bij gebrek aan woordenkennis geen makkie zijn, lees de tekst in één ruk helemaal door zonder naar het woordenboek te grijpen. Onderstreep of markeer ook niet alvast woorden, die je later wil opzoeken. Het remt je leestempo en leidt je af van het volgen en proberen begrijpen van de tekst. Een allereerste, snelle lezing van de tekst biedt je de kans, dat je al in grote lijnen weet, wat de schrijver met de tekst wil overbrengen / duidelijk maken. Het aantal op te zoeken worden zal daarna aanzienlijk verminderd zijn. Immers: heel veel betekenissen heb je al tijdens het lezen onbewust uit de context afgeleid. Bovendien kun je later bij het opzoeken van woorden een gerichtere en dus betere keuze maken uit de aangeboden woordbetekenissen in het woordenboek. Als je in grote lijnen de structuur, de opbouw en de bedoeling van een tekst doorziet, dan zul je bij het maken van de bijbehorende vragen en opdrachten niet zo snel vastlopen. Je komt al heel stuk verder, als je weet dat een tekst ook humoristisch of spottend e.d. opgevat moet worden. Ze helpen je zeker bij de beantwoording van beoordelingsvragen.
(Æ zie ‘Vraagsoorttabel’ op blz.55)
•
Lees daarna de tekst nog eens, maar nu per alinea en probeer de betekenis van onbekende woorden uit de context, d.w.z. de omringende zin(nen), alinea(‘s), foto(’s) e.d. af te leiden. (Probeer daarbij te steunen op bestaande – jou wel al bekende – Duitse woorden. Misschien herken je in een bepaald woord een bekend werkwoord (of omgekeerd). Ook als je Engels- of anderstalige woorden en/of uitdrukkingen herkent, kan dat je verder helpen. Dat werkt zelfs nog bij het Limburgs dialect. De Duitse taal gebruikt vaak lange, samengestelde woorden. Als je ze ‘opsplitst’ in losse deelwoorden, kan de betekenis misschien wel achterhaald worden. Neem deze tips serieus en besteed er genoeg tijd aan. Immers: woorden geleerd in context, onthoud je veel beter en langer. Is wetenschappelijk bewezen!!!)
•
Zoek nu de onbekende woorden uit de tekst, die je echt niet uit de context hebt kunnen afleiden, in een woordenboek op. Het aantal op te zoeken woorden zal na het serieus hanteren van de twee vorige tips aanzienlijk kleiner zijn (en dus minder tijd kosten!) dan wanneer je bij de eerste lezing van de tekst alles klakkeloos opzoekt wat je niet weet (denkt te weten). Het spreekt vanzelf, dat je ook bij de vragen en de gegeven meerkeuze-antwoorden woorden opzoekt die je niet begrijpt. Vaak blijken de woorden die je in de tekst niet kent of niet begrijpt (en dus opzoekt!) in een andere omschrijving, maar wel in dezelfde betekenis bij de antwoorden staat. Een en ander is belangrijk bij de beantwoording van zogenaamde formuleringsvragen. (Æ zie ‘Vraagsoorttabel’ op blz. 53) Gebruik bij het opzoeken de tips die staan in het stencil WOORDENBOEKGEBRUIK’ (zie verderop in deze map blz. 47)
•
Schrijf de betekenis van de opgezochte woorden in de kantlijn bij de tekst of schrijf ze op een van de tekstgegevens (tekstnummer, titel, bladzijde) voorzien blaadje en bewaar ze in je map. Zo kun je ze vóór een volgende leestoets of examen nog eens bestuderen. Immers: hoe groter je woordenkennis, hoe beter en sneller je een volgende, nieuwe tekst begrijpt (maakt en af hebt).
•
Vat nu iedere alinea in één zin kort samen … (Om zeker te zijn, dat je de alinea goed hebt samengevat, kun je je hier – net zoals bij de samenvatting van een complete tekst – laten leiden door te antwoorden op de algemene vragen wie, wat, waar, wanneer, waarom). Deze aanpak helpen je aanzienlijk bij het beantwoorden van zogenaamde samenvattingsveagen. (Æ zie ‘Vraagsoorttabel’
op blz. 54)
… en probeer te achterhalen wat de functie van het gelezen tekststuk is.
(Daarbij valt te denken aan de volgende functies: Is de gelezen alinea een voorbeeld, een verklaring, een opsomming of een toelichting? Wordt er een oorzaak en/of gevolg beschreven? Of wordt er een argumentatie gegeven? Trekt de auteur een conclusie of geeft hij een korte samenvatting? Geeft men een vergelijking of noemt men een voorwaarde?) Als je weet wat de bedoeling van de betreffende alinea is, dan zal de beantwoording van functievragen (Æ zie ‘Vraagsoorttabel’ op blz. 54 ) een stuk vlotter gaan. (In de ‘Functiebegrippen’-tabel – verderop in dit deel van je map op blz. 61 - staan in de eerste kolom tussen haakjes een aantal veel voorkomende signaalwoorden, die erbij helpen de functie te achterhalen.)
Nu pas ben je klaar en voldoende voorbereid om de opdrachten bij de tekst naar behoren te maken. (Een goede voorbereiding zal de tijd die je besteedt aan het maakwerk aanzienlijk verkorten)
●
Lees nu achtereenvolgens iedere keer weer de open of gesloten vraag en bepaal telkens aan de hand van de vraagsoorttabel (zie de ‘Vraagsoortabel’ op blz. 53 na de titel ‘Tips bij het maken van examenteksten’ blz. 52 ) om welke soort vraag het gaat en maak gebruik van de daarbij gegeven tips, zodat je bij het antwoorden de valkuilen meteen al kunt omzeilen.
●
Beantwoord dan de vraag / vragen.
Werkafspraken Bij het maken van beide tekstsoortopdrachten gaan we uitdrukkelijk van de volgende werkafspraken uit: - Bij iedere tekstopdracht is een zichtbaar bewijs te leveren van opgezochte, voor jou onbekende begrippen, woorden of woordgroepen. (Denken dat je de betekenis wel weet, is niet genoeg. Zeker weten is beter! Opzoeken dus!!!!). Het spreekt vanzelf, dat - als je het opgezochte woord in het Nederlands niet kent – je in een Nederlands woordenboek (of via een site als Wikipedia) opzoekt wat het betekent. Alleen zo bouw je een brede en gedegen woordenschat op, die je in staat stelt nieuwe teksten (weer) beter te begrijpen. Om de huiswerkcontrole door de docent en de huiswerkbespreking daarna zo snel en efficiënt mogelijk te doen verlopen, onderstreep je in de tekst de opgezochte woorden of woordgroepen en zet je vóór het opgezochte woord altijd het regelnummer uit de tekst. - Om je bewust te maken van de verschillende manieren van vragen (en de bij de beantwoording te hanteren aanpak), schrijf je bij iedere vraag, om welke vraagsoort het gaat. (zie ‘Vraagsoorttabel’ blz. 53 verderop in deze map). We gaan ervan uit dat je gebruik maakt van de bij de vraagsoort gegeven tip(s). - Bij zowel gesloten als open vragen moet je tijdens de behandeling in de les in staat zijn, je antwoord met woorden, woordgroepen en/of citaten uit de tekst te beargumenteren. Het gaat daarbij nooit om een complete alinea! Meestal is het slechts een enkel woord of een kleine woordgroep. Of hooguit één hele zin, die je ertoe doet besluiten het antwoord te kiezen. Voor een snelle controle door de docent en een efficiënte behandeling van de vragen is het noodzakelijk, dat je de voor jouw argumentatie belangrijke woorden en/of citaten in de tekst zichtbaar markeert en ter hoogte van de betreffende markering het cijfer van de vraag zet. Zie volgende bladzijde voor een voorbeeld van de hierboven beschreven werkwijze!
WOORDENBOEKGEBRUIK Duits-Nederlands
Nederlands-Duits
Bij leesopdrachten en leestoetsen is het zinvol de volgende tips te hanteren
Bij schrijf- en spreekopdrachten is het zinvol de volgende tips te hanteren
•
•
•
•
•
•
Probeer de betekenis van onbekende woorden en begrippen vooral vanuit de context (titel, ondertitel, tussenkoppen , illustraties, grafieken en foto’s) en je algemene kennis te raden. Lees daarom de tekst in zijn geheel in één keer door, uiteraard zonder woorden op te zoeken. Lees als het ware over de onbekende woorden en begrippen heen Beperk tijdens leestoetsen het aantal op te zoeken woorden tot een minimum. Zoek alleen die woorden op, die voor het begrip van de tekst of de vragen van wezenlijk belang zijn. Anders ontstaat er bij toetsen mogelijk tijdnood *1) !!!!! Lees bij op te zoeken woorden altijd de hele alinea voordat je een uiteindelijke keuze maakt. Doe dat ook bij langere alinea’s, want je vergroot daarmee je woordenschat! Sommige zijn zelfs behoorlijk lang. Maak daarom dan ook handig gebruik van de overzichtelijke indeling naar woordsoort, betekenis en vakgebied die het woordenboek zelf geeft. De betekenis van woorden en begrippen, die niet in je woordenboek staan, achterhaal je mogelijk door als het ware door aanverwante alinea’s met hetzelfde beginwoord heen te ‘scrollen’. De extra geïnvesteerde lees- en opzoektijd krijg je als vergrote woordenschat terug Hak lange, samengestelde woorden in delen en zoek het onbekende deel apart op. Koppel de in delen opgezochte woorden daarna weer tot één totaalbeschrijving aan elkaar. Let daarbij ook op de betekenis van eventuele voorvoegsels *2) Soms is een voor jou onbekend woord een deel van een combinatie van woorden, een woordgroep of spreekwoord. Zoek daarom ook de betreffende, bijbehorende
•
Formuleer de opdrachten zoveel mogelijk met eigen woorden. Het woord voor woord letterlijk vertalen van bestaande (gedownloade), eerst in het Nederlands geformuleerde tekst is een zeer specifieke en tijdrovende bezigheid
•
Bestudeer vóór het eerste gebruik zorgvuldig de inrichting van en de werkwijzer bij het woordenboek, de lijst van afkortingen en het grammaticaal overzicht!!!!!!
•
Lees bij op te zoeken woorden altijd de hele alinea voordat je een uiteindelijke keuze maakt. Doe dat ook bij lange alinea’s, want je vergroot daarmee je woordenschat!
•
Indien je de vertaling van bepaalde woorden en begrippen niet vindt, probeer het dan eerst anders (en eenvoudiger) in het Nederlands te zeggen. Wellicht, dat je daarvan wel een vertaling in je woordenboek vindt
•
Blijf je onzeker over opgezochte woorden, woordgroepen of uitdrukkingen, herformuleer dan in eenvoudiger Nederlands en zoek de nieuwe formulering op
•
Soms is een voor jou onbekend woord een deel van een combinatie van woorden, een woordgroep of spreekwoord. Zoek daarom ook de betreffende, bijbehorende
•
•
losse delen op. En dat kan soms een voorzetsel, werkwoord of bijwoord zijn. Lees ook hierbij de complete alinea Zoek je de betekenis van werkwoordsvormen, herleid de betreffende vorm dan tot de infinitief ofwel het hele werkwoord. Via het stamtijdenoverzicht achter in het woordenboek kom je gemakkelijk achter de infinitief. Let ook op de voorvoegsels *2) bij werkwoorden Ben zeer nauwkeurig tijdens het opzoeken; soms is de hoofdletter het enige kleine verschil tussen werkwoord en zelfst. nw., terwijl het betekenisverschil erg groot is. (b.v. schnupfen = snuiven
•
der Schlager (= de hit, schlager [muz] ; bestseller der Schläger (= vechtersbaas; racket, hockeystick, golfclub, slaghout, bat [tafeltennis], slagman [sp]; rapier (= lange puntige degen)
•
Schnupfen (m) = de verkoudheid
•
•
•
Ontdoe op te zoeken bijvoeglijke naamwoorden *3) en meervouden van hun uitgangen, voordat je ze opzoekt. Let ook hier op voorvoegsels *2) Heb oog voor de betekenis van de in je woordenboek gehanteerde afkortingen *4). Bestudeer daarvoor indien nodig de inleiding bij het woordenboek
losse delen op. Let daarbij goed op aanvullende grammaticale gegevens omtrent naamvallen, verbuigingen e.d. Gebruik het grammaticaal supplement van je woordenboek tijdens opdrachten als handig naslagwerk. Ben nauuwkeurig bij het overnemen van opgezochte begrippen (m.b.t. Umlaut, hoofdletter e.d) b.v.
Heb bij het opzoeken ook oog voor de toegevoegde afkortingen *2). Zij geven niet alleen belangrijke grammaticale tips en aanvullingen, maar duiden vaak ook aan om wat voor vakgebied het gaat (b.v.
mijnbouw, luchtvaart, dierkunde, chirurgie, techniek, school, sport en spel enz.)
•
Toets de juistheid van je opgezochte formulering zonodig in het DuitsNederlands woordenboek
•
Omdat spreken en schrijven actieve taalhandelingen zijn, waarbij ook op grammaticale correctheid gelet wordt, is de hantering van het woorden-boek Nederlands-Duits aanzienlijk tijdrovender. Goed plannen dus!!!!
BELANGRIJK! ↓ ↓ ↓ Koppel de met bovenstaande tips gevonden woordbetekenissen altijd terug naar de gelezen c.q. geschreven tekst. En vraag je daarbij kritisch af, of je met de door jou gekozen betekenis de zin, het tekststuk of de alinea nu ook beter begrijpt. N.B. OPZOEKEN ZONDER TERUGKOPPELING IS ZINLOZE TIJDSVERSPILLING
*1) Bij deze gebruikstip gaat het uitdrukkelijk om toetsen tijdens proefwerken, proefwerkweken en PTA’s. Bij huiswerkopdrachten, waarbij teksten gelezen en vragen beantwoord moeten worden, wordt er van je verwacht, dat je alle voor jou onbekende woorden, woordgroepen en begrippen opzoekt en in de kantlijn van de opgegeven tekst of anderszins in dit onderdeel van de map noteert. Doel van deze vaste ‘opzoek-opdracht’ is het vergroten van je woordenschat. Immers: hoe groter je parate woordenkennis in het Duits, hoe toegankelijker (‘makkelijker’) nieuwe teksten worden. *2) Soms vind je zelfstandige naamwoorden, bijvoeglijke naamwoorden en werkwoorden niet in een woordenboek omdat ze voorzien zijn van zogenaamde voorvoegsels. Ze worden zelfs wel eens door
de auteur van de tekst zelf toegevoegd. Zij voegen betekenis toe aan het oosrpronkelijke (werk)woord. In je ThiemeMeulenhoff-examenbundel is een apart hoofdstuk aan de diverse betekenissen van de voorvoegsels gewijd. Zie daarvoor in de inhoudsopgave! *3) Er zijn heel veel bijvoeglijke naamworden (ze noemen een eigenschap van een volgend zelfstandig naamwoord) die met ge- beginnen en toch niet als zodanig in het woordenboek staan. Meestal zijn het dan bijvoeglijke naamwoorden, die van een voltooid deelwoord afgeleid zijn. Haal dan ‘ge’ weg, maak via de overgebleven stam weer de infinitief en zoek dan pas op! bv. .. eine gespaltene Gruppe ‘gespalten’ is het voldtooid deelwoord van ‘spalten’, hetgeen ‘(op)splitsen’ betekent. Het voorbeeld betekent dus: een opgesplitste groep, met wellicht verschillende opvattingen. *4) Vaak staan achter de in het woordenboek opgezochte woorden afkortingen, die met de grammatica van doen hebben. Het is goed daarvan de betekenis/ functie te weten. In het volgende een beschrijving van de meest voorkomende afkortingen en hun functie:
Citaten in Duitse teksten: Leer de juiste voorzetsels en werkwoordsvormen herkennen! Veel examenteksten zijn van oorsprong krantenartikelen, die veelal de functie hebben te informeren, te overtuigen en soms ook wel te amuseren. Naast eigen denkbeelden, meningen en gedachten gebruiken schrijvers van teksten ook materiaal en informatie van anderen. Dat kan zijn om de eigen meningen meer gewicht te geven, maar net zo goed kan het de functie hebben zich juist af te zetten tegen de inzichten van anderen. Daarom hecht een goed auteur waarde aan een weergave van de herkomst van de gebruikte informatie en citeert. De eigen meningen van de schrijver van het stuk en de citaten van anderen lopen dan ook door elkaar heen in een tekst. Het is daarom goed, dat jij – als lezer van het stuk - het verschil tussen beide informatiebronnen goed kunt onderscheiden. Temeer omdat er in de centrale examens ook vragen gesteld worden met betrekking tot de mening van de auteur. Om je bij de meerkeuzevragen te misleiden, worden de gedachten en meningen van de schrijver en die van degene(n) die door hem geciteerd (= letterlijk weergeven) of geparafraseerd (= in eigen woorden weergegeven) worden, met elkaar vermengd. Het is van belang, dat je exact doorziet welke stukken op de een of andere manier geciteerd zijn. Er zijn diverse mogelijkheden, om te citeren. ●De meest duidelijke en herkenbare vorm van citeren is het tussen aanhalingstekens plaatsen van letterlijke tekststukken. (zie voorbeeldtekst ‘Erschöpft und depressiv’ de regels 9 t/m 11) ● Vaak worden dergelijke letterlijke citaten aangekondigd met: ‘im Wortlaut:’ (= volgens de letterlijk tekst) of ‘(im) Originalton:’ (= volgens de originele versie). →Voornoemde twee vormen van citeren worden gebruikt bij niet al te lange citaten. Meestal gevolgd door een bronvermelding, ook als het een internetbron is. Een en ander gebeurd om te voorkomen, dat de tekstschrijver van een artikel beticht wordt van plagiaat of fraude.
● Dat het om de woorden van een ander gaat, herken je ook in het geval dat er achter een lang(er) stuk informatieve tekst het woordje ‘so’ staat, onmiddellijk gevolgd door de naam van de betreffende persoon. In het Nederlands te vertalen met ‘volgens’ of ‘aldus’. ● Het komt ook voor, dat de naam van de geciteerde schrijver van de oorspronkelijke tekst vooraf genoemd wordt, dan pas gevolgd door de overgenomen informatie . In zo’n geval staat er vóór de naam het woordje ‘nach’ (of wat mooier het voorzetsel ‘laut’+ 2e naamval). Beide betekenen ‘volgens’. →Deze laatste twee varianten van citeren zijn niet letterlijk, maar wel vaak wat langer. Meestal is het een mengeling van eigen woorden van de tekstschrijver en de formuleringen van de geciteerde.
● Een vaak toegepaste, typisch Duitse variant van citeren is het gebruik van de indirecte rede met een zogenaamde Konjunktiv I *, zijnde een herkenbare vorm van het werkwoord. Je ‘voelt’ deze Konjunktiv-vorm als het ware aankomen. Hij wordt namelijk vooraf gegaan door een korte hoofdzin, waarin staat dat iemand of een instantie iets ‘zegt’ of ‘meedeelt’. Daarbij valt dan te denken aan Duitse werkwoorden als ‘sagen’, ‘mitteilen’, ‘behaupten’(= beweren), ‘aussagen’ (= verklaren, getuigen), ‘beteuern’ (= bezweren, verzekeren, betuigen). In de daarop volgende relatief lange bijzin wordt met voornoemde Konjunktiv I aangegeven, dat het om een bijna letterlijk citaat gaat. De Konjunktiv I-vormen zijn in teksten snel herkenbaar. In feite gaat het om een formule, die je zou kunnen vatten in: infinitief – n. Dus, vormen als sei, habe, könne, wisse, mache enz. ,waar je eigenlijk ist, hat, kann, weiß, macht enz. zou verwachten. (zie in voorbeeldtekst ‘Erschöpft und depressiv’ de gearceerde werkwoordsvormen in de regels 16, 18, 20, 36. 41, 45, 46, 47, 55, 59, 60, 62, 63 en 76)
Deze Konjunktiv I-vorm wordt ook wel ‘der journalistische Konjunktiv’ genoemd. Journalisten gebruiken deze werkwoordsvorm om aan de lezer duidelijk te maken, dat hij – als auteur van het artikel – slechts een doorgeefluik, een transmitter van de informatie is, die zelf geen mening en geen commentaar wenst te geven en uitdrukkelijk objectief wil blijven. In het geval dat de Konjunktiv I-vormen niet meer duidelijk herkenbaar zijn (en zich dus niet onderscheiden van de ‘normale’ vormen van de tegenwoordige tijd), wijkt de schrijver uit naar de zogenaamde Konjunktiv II-vormen (zie onderstaande tabel). Je ziet: de schrijver van een artikel doet er dus alles aan, om duidelijk te maken, dat hij citeert. Tijdens het lezen van teksten is het daarom zaak goed te kijken, waar het gebruik van deze bijzondere werkwoordsvormen begint en ophoudt. Want daar immers houdt het citaatstuk op en begint mogelijk weer de eigen mening van de auteur van het artikel. →Deze laatste Konjunktiv I-/II-citaatvariant met de indirecte rede is nagenoeg letterlijk te noemen en is vaak vrij lang
* De Konjunktiv I wordt weliswaar het meest in de derde persoon enkelvoud (er, sie, es) gebruikt, maar hij is maakbaar bij elke persoon (zie volgende vervoeging), waarvan de uitgang achter de stam altijd met een ‘e’ begint Konjunktiv I ich du er / sie /es wir ihr sie Sie
zwak mach-e mach-est mach-e mach-en** wir mach-et mach-en ** mach-en
sterk ich du er / sie/ es
find-e find-est find-e find-en** find-et find-en ** find-en
ihr sie Sie
Omdat bij de eerste en derde persoon meervoud ( zie **) het verschil tussen de ‘gewone’ tegenwoordige tijd en de Konjunktiv I niet duidelijk wordt, gebruikt men in Duitse citaten ook wel de Konjunktiv II. In feite een net zo opvallende vorm als de Konjuntiv I. Bij zwakke werkwoorden maak je hem, door bij de infinitief van werkwoord de vorm ‘würden’ te gebruiken (dus: sie würden machen), bij sterke werkwoorden vind je naast de variant met ‘würden’ (dus: sie würden finden) ook een vorm die je maakt van de verledentijdsvorm met een Umlaut (dus: sie fänden) Het moet gezegd zijn, dat deze laatste, meer chique vorm nu juist in krantenartikelen het meest voorkomt.. Ook deze werkwoordsvormen staan in het grammaticaal overzicht, achter in je woordenboek. zwak Konjunktiv II ich würde du würdest er/sie/es würde wir würden ihr würdet sie würden Sie würden
machen machen machen machen machen machen machen
ich du er/sie/es wir ihr sie Sie
würde würdest würde würden würdet würden würden
sterk finden finden finden finden finden finden finden
of:
ich du er/sie/es wir ihr sie Sie
fände fändest fände fänden fändet fänden fänden
Tips bij het maken van examenteksten Het centraal examen kent drie tekstopdrachtsoorten, die elk een specifieke manier van aanpak vereisen: - ‘één-vraag-teksten’. Daarbij is het raadzaam eerst de vraag te lezen, zodat je daarna gericht in de tekst kunt gaan zoeken. Meestal gaat het daarbij om, òf vrij korte teksten, òf wat langere reclameteksten en produktinformaties. Je ziet dat er bij deze opdrachtsoort afgeweken wordt van de hiervoor beschreven werkwijze bij teksten. In examenteksten word je vooraf door de volgende opmerking daarop gewezen. (‘Lees bij de volgende teksten eerst de vraag voordat je de tekst zelf raadpleegt’.) - ‘meer-vragen-teksten’. Deze soort komt bij centrale examens het meest voor. Daarbij is het van essentieel belang, de tekst eerst – snel en zonder woorden op te zoeken – in zijn geheel door te lezen. Pas daarna ga je – na eventueel onbekende woorden opgezocht te hebben – de vragen beantwoorden. - ‘gaten-teksten’. Deze opdrachtsoort (ook wel ‘Lückentext’ genoemd) wordt als moeilijk ervaren. Alvorens te beginnen is het raadzaam, eerst de onbekende woorden bij de in te vullen varianten op te zoeken. Vaak moeten er bij de open plek zogenaamde signaalwoorden of verbindingswoorden ingevuld woorden . Kijk daarom verderop in deze examentips (zie ‘Signaalwoorden-tabel’) welk verband ze uitdrukken. Daarna ga je tekst alinea voor alinea lezen. Lees daarbij altijd door tot het einde van de alinea en stop niet bij de open plek. Meestal vind je nà de open plek de oplossing. Het centraal examen kent twee soorten vragen: - in het Duits gestelde meerkeuzevragen, waarbij je uit een aantal reeds gegeven antwoordmogelijkheden moet kiezen. - in het Nederlands gestelde open vragen, waarbij je zelf het goede antwoord moet formuleren. Dat moet in het Nederlands, tenzij anders gevraagd.
Meerkeuze- en open vragen Bij het maken van leestoetsen en examenwerken is het – net als bij opdrachten uit je examenbundel – van belang te weten om wat voor soort tekst het gaat. Als je de structuur / opbouw van een tekst doorziet, dan kom je bij het begrip wellicht minder problemen tegen.
• Onderzoek – na eerst de tekst in zijn geheel gelezen te hebben - , of het om een verslag, betoog of beschouwing gaat. (Daaruit leidt je immers af, of je vooral op feiten en gegevens moet letten [verslag], of net op persoonlijke meningen, opvattingen en oordelen van schrijvers [beschouwing en betoog])
• Bepaal aan de hand van de formuleringen in onderstaand schema om welke vraagof opdrachtsoort het gaat. (Veel fouten bij tekstopdrachten ontstaan door een verkeerde interpretatie/aanpak van de vragen)
• Bestudeer/ Leer het hierna volgend schema goed en maak gebruik van onderstaande, per vraagsoort uitgewerkte tips. Vraagsoorttabel: Bij de formulering…. -
-
-
-
In het Duits: Was beabsichtigt / meint (= bedoelt)/ behauptet (= beweert) der Verfasser (= schijver) / Autor …? Was wird in Absatz … ausgesagt? Wodurch kan man das Wort … ersetzen? Welche der folgenden Behauptungen / Aussagen (= uitingen) entspricht (= komt overeen met) Zeile (= regel) / Absatz (= alinea) ….? In het Nederlands: Leg (in het kort) uit wat … betekent.
Welke bewering komt overeen met … ? Wat betekent / houdt … in? Geef aan met welk woord of welke woordgroep ….
… gaat het om een ….
FORMULERINGSVRAAG
---------------------------Æ
---------------------------Æ
Tip: ►Zoek naar synoniemen en synonieme omschrijvingen. Dus: naar omschrijvingen, die hetzelfde betekenen. Wellicht is het raadzaam een Duits-Duits woordenboek te raadplegen. Kijk of je in het antwoord alle gegevens terugvindt. Sommige antwoorden lijken goed, maar zijn onvolledig. Kies daarom de meest complete formulering.
► Bij deze opdracht wil men achterhalen of je in de betreffende vreemde taal bepaalde typische woorden, begrippen of uitdrukkingen kent. Daarbij gaat het vaak om lange, samengestelde woorden. Herleid eerst de basiswoorden uit het gegeven begrip en zoek de betekenis in een woordenboek op. Begin daarna pas aan je korte, maar krachtige uitleg, met eigen woorden. ► Antwoord alleen met betreffend woord of bedoelde woordgroep (in het Duits natuurlijk !!!), nooit met een hele zin. Bij een ‘woordgroep’ gaat het meestal om een combinatie van een bijv. nmw en een zelfst. nmw, die inhoudelijk een eenheid vormen, nooit om losse, onsamenhangende woorden verspreid over de zin of de alinea.
(Zelfs als goede woord of woordgroep erin staat, wordt het antwoord toch fout geteld!)
-
Citeer ….
---------------------------Æ
► Bij een citeeropdracht wordt heel nauwkeurig naar een letterlijke formulering uit de tekst gevraagd. Dat betekent, dat je bepaalde woorden, delen van zinnen of gehele zinnen letterlijk moet aanhalen en dus in de betreffende taal op je antwoordvel moet noteren. (Houd je bij deze opdrachtsoort strikt aan de opdracht! Bijv. ‘Citeer de eerste twee woorden … / Citeer dat deel van de zin… / Noteer de titel….)
-
In het Duits: Was wird in Absatz … beschrieben?
SAMENVATTINGSVRAAG
► Beperk je tot de aangegeven alinea of regels. Kijk of de belangrijkste informatie in het
-
-
antwoord is samengevat. Sommige antwoorden zetten je met informatie uit andere alinea’s op het verkeerde been.
Welches Problem stellt der Verfasser dar? Von welchem Problem ist in Zeile …- … die Rede? Was wird aus diesen Zeilen / diesem Absatz in Bezug auf … deutlich? Worum handelt es sich in diesem Textabschnitt /Absatz /Text? In het Nederlands: Schrijf in één zin op, … Welk woord in alinea (..) geeft de beste samenvatting van …?
--------------------------Æ
► Bij deze opdracht wordt je gedwongen een langer tekststuk kort en goed samen te vatten. Maak uitdrukkelijk slechts één zin en bedenk dat een deugdelijke zin minmaal een gezegde en een onderwerp heeft! Het dwingt je helder te formuleren. (Antwoord je met méér dan één zin, dan wordt alleen de eerste zin in de beoordeling meegeteld. Staat jouw goede uitleg of verklaring echter in de tweede zin, dan is het antwoord jammer genoeg alsnog fout).
-
-
In het Duits: Wovon handelt der Text? Was ist der Kern / das Hauptthema / der Hauptgedanke / die Hauptaussage dieses Absatzes / Textes? Welches der folgenden Wörter trifft den Kern ( des Absatzes?
In het Nederlands: Welke tussenkopjes passen boven alinea…. ? In het Duits: Wie verhalten sich Satz / Zeile (..) zu … ? In welchem Verhältnis stehen …. zu ….? Was könnte man (im Sinne des Textes ) zwischen .. und … einsetzen/ einfügen? Was macht der Verfasser hier in diesem Absatz? Ergänze das ausgelassene Wort zwischen …. und ….? Welche Funktion hat dieser Absatz? Welcher Zusammenhang besteht zwischen …. und …? Was ist de richtige Reihenfolge der gegebenen Absätze? In het Nederlands: Waarom / waardoor/ waaruit, waarvoor …. Enz.? Welke oorzaak / gevolg verklaring / bedoeling /motief / argument, reden … enz.? Hoeveel ….. ?
KERNVRAAG
►Indien in de vraag aangeduid beperk je je ook hier tot de aangegeven regels / alinea’s. Laat je niet afleiden door allerlei informatie die er wel mee te maken heeft, maar concentreer je op de belangrijkste informatie. De kern, de belangrijkste bewering springt er meestal aan het einde van de alinea uit (ook wel eens aan het begin).
FUNCTIEVRAAG
►Probeer de bedoeling van het tekststuk te doorgronden. Gaat het om een voorbeeld, voorwaarde, opsomming, conclusie, tegenstelling oorzaak-gevolg, voorbehoud … enz. Let dus goed op de signaalwoorden (zie ‘Signaalwoorden-tabel’ blz. 59 in deze map). Leer de signaalwoorden vóór iedere leestoets van buiten. Bekijk ook de ‘Functiebegrippen-tabel’ op blz. 61 in deze map. De tabel omschrijft alfabetisch een aanzienlijke reeks van functies, die tekststukken kunnen hebben.
(voor een nadere , gedetailleerdere uitwerking van deze vraagsoort, zie blz. 59 verderop in deze tips)
----------------------------Æ
► Meestal moet je in andere tekststukken (in dezelfde, vorige of volgende alinea) de in de vraag geformuleerde oorzaak, gevolg verklaring, motivering, reden, doel, … enz. zoeken
(Maak van het antwoord bij voorkeur een samengestelde zin met een hoofd- en bijzin. Herhaal in de hoofdzin een deel van de vraag en dwing je in de bijzin te beginnen met voegwoorden als ‘omdat’, ‘want’ … enz.)
----------------------------Æ
► Bij deze vraagsoort moet je binnen de aangegeven zinnen, alinea(’s) of tekststukken het aantal beschreven factoren tellen, die de functie van bijv. een verklaring, motivering, argument … enz. hebben. (Geef bij deze vraag géén uitvoerige opsomming en /of beschrijving van namen, voorbeelden e.d., maar antwoord met een aantal!!!!!!)
-
Directe vraag
----------------------------Æ
►Directe vragen zijn vragen, die met een werkwoordsvorm beginnen en in eerste instantie alleen met ‘ja’ of ’nee’ beantwoord moeten worden. Heel vaak gevolgd met de opdracht een toelichting te geven. Die je dan weer in alinea of tekststuk moet zien te vinden/ (Begin die toelichting of motivering altijd met … ‘omdat’ !!!!)
-
-
Was kann man aus … schließen / ableiten? Was geht aus diesem Absatz … hervor? Zu welcher Schlussfolgerung kommt der Verfasser? Was stellt sich in Bezug auf … heraus (= blijkt)? Was will der Autor deutlich machen? Wie äußert sich der Verfasser zu …? Was beabsichtigt der Verfasser? Was hält der Verfasser von …? Was meint der Verfasser im Grunde (= in principe)? Welcher Standpunkt wird (vom Verfasser im Text) vertreten (= ingenomen)?
CONCLUSIE-VRAAG
►Trek op basis van de in de tekst(stukken) gegeven informatie, de door de auteur(!) getrokken conclusie (meestal te vinden aan einde
Was bringt der Verfasser zum Ausdruck? Welche Aussagen geben den Standpunkt des Autors wieder? Wie kann man den .. Absatz charakterisieren? Was drückt dieser Satz / Absatz aus? Was spricht aus diesem Satz / Absatz? Wie spricht der Verfasser über …? Wie steht der Verfasser gegenüber … ? Wie ist das Gesamturteil (= totaal oordeel)? Welche Aussagen sind (kritisch, sarkastisch, ironisch .. enz,) gemeint? Wie bewertet (= beoordeelt) der Text ….. ?
BEOORDELINGSVRAAG
►Probeer je een oordeel te vormen over de tekst of het tekstgedeelte Probeer de sfeer / de toonzetting te treffen. Hoe komt de tekst bij je over? Kritisch, sarcastisch, ironie, satirisch, sceptisch….? Laat je niet ook hier niet verleiden door je eigen mening over het thema
Worauf bezieht sich das Wort … in Zeile ….?
VERWIJSVRAAG
►Zoek naar de persoon of zaak, waarnaar verwezen wordt Let daarbij op het betrekkelijke voornaamwoord ‘deren’ (dat verwijst naar òf een vrouwelijk òf een meervoudig woord) en ‘dessen’ (dat verwijst naar òf een mannelijk òf onzijdig woord). Ook de aanwijzende voornaamwoorden ‘dies-‘ (= deze, dit)en ‘jen‘(= die, dat) komen vaak voor. Let op: ‘dies-‘ verwijst naar iets, wat dicht(er) bij is, ‘jen-‘ naar iets wat ver(der) af staat.
van tekst of alinea)
Laat je niet verleiden door je eigen mening over het thema
(voor een nadere, gedetaileerdere uitwerking van deze vraagsoort, zie blz. 58 verderop in deze tips)
-
….. (13) ……
INVULVRAAG
►Lees de zinnen rondom de open plek (dus in feite de hele alinea) Meestal gaat het om een belangrijk kernwoord (Zie de tips bij kernvraag) Vaak moeten op de open plek signaalwoorden ingevuld worden. Kijk dus in de ‘Signaalwoorden-tabel’ verderop in de map welke functie de gegeven antwoordalternatieven hebben. In dat geval is de invulvraag eigenlijk een ‘functievraag’, waarbij tekststukken vóór en nà de open plek bekeken moeten worden.
Verdere bijzonderheden bij open vragen •
Open vragen zijn over het algemeen in het Nederlands gesteld en moeten dus ook in het Nederlands beantwoord worden, tenzij anders staat aangegeven. Goede antwoorden in de vreemde taal leveren geen punten op!
•
Lees de vraag of opdracht nauwkeurig en voer alleen uit, wat van je gevraagd wordt. Formuleer je antwoord kort en krachtig, beperk je tot het wezenlijke, belangrijkste. (Onzeker over het te geven antwoord, heb je snel de neiging dan maar alles te vertalen en op te schrijven, wat er in de buurt van het tekststuk staat, waar je het goede antwoord vermoedt. De correctievoorschriften zijn strikt en bieden geen ruimte aan de corrector Uitvoerige, wazige antwoorden leveren niets op. Zie de volgende twee tips)
•
Met letterlijke vertalingen van (delen van) alinea´s ga je vaak voorbij aan de essentie van de vraag. Bovendien is vertalen een kunst ‘an sich’, die nogal wat oefening vooraf vereist. Omdat dat niet in de exameneisen is opgenomen, zul je vaak – ondanks het gebruik van het woordenboek – rare vertalingen maken.
•
Indien slechts één voorbeeld, reden, uitwerking, citaat of andersoortig antwoord gevraagd wordt, wordt uitsluitend het eerstgegeven antwoord beoordeeld. (Dus: ook al staat het goede antwoord verderop ergens tussen de gegeven voorbeelden, redenen enz. , dan levert je antwoord niets op!!)
•
Indien méér voorbeelden, redenen, uitwerkingen, citaten of andersoortige antwoorden gevraagd worden, worden uitsluitend de eerstgegeven antwoorden beoordeeld, tot maximaal het gevraagde aantal.
•
Gebruik bij de formulering van je antwoord nooit het onpersoonlijke, wazige woordje ‘het’ of het veralgemeende ‘je’ en ‘ze’. Geef altijd aan, wat of wie je daarmee bedoelt. Strenge en kritische correctoren tellen dit terecht fout.
•
Formuleer je antwoorden zeker niet met zelf verzonnen, nieuwe woorden tussen aanhalingstekens.
(Een zelf ontwikkeld eigen taaltje wordt meestal door de corrector verkeerd geïnterpreteerd of niet begrepen en met de strikte correctievoorschriften in de hand fout gerekend.)
•
Bij een andere lay-out dan ´platte tekst´ (dus bij bijvoorbeeld grafieken, reclameteksten, tabellen en andersoortige overzichten) is het zinvol de schematische – en dus ook meestal al inhoudelijk overzichtelijk gerangschikte – tekst op het gevraagde woord of begrip te ´scannen´. Dat wil zeggen: ga eerst op zoek naar het gevraagde woord en lees dan pas de zin of alinea, die er omheen staat.
(Omdat bij deze tekstsoorten vaak nogal erg lang zijn en er meestal opzoekvragen bij geformuleerd worden, is het niet zinvol, alles eerst in zijn geheel te lezen! Dergelijke teksten worden in het Vragenboekje doorgaans aangekondigd met de volgende oproep: Lees bij de volgende vragen steeds eerst de opgave voordat je de bijbehorende tekst raadpleegt.)
Mogelijke oorzaken voor het falen bij het maken van teksten met open en/of gesloten vragen, aangevuld met enkele tips, om deze problemen op te lossen: * Je hebt weinig of geen leestempo / leeservaring. Het duurt (te) lang, voordat je een tekst geheel doorgelezen hebt. (tip: Æ meer / vaker lezen over dingen die je boeien (hobby, vrije tijd, sport, muziek e.d.) * Je denkt over bepaalde thema’s een tekort aan woordenkennis te hebben. (tip: Æ bij leesopdrachten in methode vaker woorden opzoeken en in schrift of map bijhouden Æ raadvaardigheidsoefeningen maken Æ uit thematisch opgebouwde idioomboeken leren) * Het ontbreekt je grotendeels aan algemene kennis over actuele maatschappelijke en politieke problemen. (tip: Æ meer naar actuele tv- en radioprogramma’s kijken en luisteren, krant lezen, ook eens wat vaker in de vreemde taal [o.a. internet]) * Je hebt vooral bij functie-, conclusie- en beoordelingsvragen moeite je eigen mening te onderdrukken. (tip: Æ probeer je in de positie / rol van de tekstschrijver in te leven / te verplaatsen)
In het volgende komen een aantal vragen uit de ‘Vraagsoorttabel’ nog eens extra aan de orde, omdat ze steeds weer opnieuw als moeilijk ervaren worden:
Beoordelingsvraag •
Wie ist der Ton des Textes? Wie äußert sich der Verfasser über… ?
Vraagdoel: Men wil achterhalen, of je begrijpt en aanvoelt, welke bedoeling de schrijver – naast het geven van informatie en uitleggen van samenhangen – met de tekst heeft en hoe hij persoonlijk ten opzichte van het behandelde thema staat. Bij het antwoord is het van belang, dat je tussen de regels door kunt lezen, dat je de onuitgesproken mening of het gevoel van de schrijver weet te achterhalen. Daarom is het noodzakelijk, dat je de betekenis van de volgende begrippen paraat hebt. Ook voor de van onderstaande begrippen afgeleide zelfstandige naamwoorden (bijv.: ablehnend Æ Ablehung) geldt onderstaande! Leer ze daarom voor ieder tekstexamen of –proefwerk van buiten!
ablehnend begeistert belehrend eifersüchtig engagiert empfindsam empört entsetzt enttäuschend erstaunlich gleichgültig humorvoll ironisch kritisch lobend neutral propagandistisch sachlich sarkastisch satirisch schadenfreudig scherzhaft schonend sentimental spöttisch unterhaltend unversöhnlich verständnisvoll zynisch
= = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = =
afwijzend enthousiast iemand de les lezend, opvoedend toesprekend jaloers, een ander iets niet gunnen geëngageerd, zeer betrokken zijn bij politiek/maatschappij *) gevoelig verontwaardigd, zich boos makend over *) ontsteld, door boosheid van streek geraakt zijn *) teleurstellend verbazingwekkend onverschillig humoristisch*) met licht spottende toon*) kritisch lovend, iets aanprijzen zonder stelling te nemen, onpartijdig proberen voor bepaalde opvattingen aanhangers te vinden zakelijk met harde, bijtende spot, vaak met hatelijkheid gepaard*) met spottende kritiek voorzien, je afkeer uiten *) met leedvermaak, vreugde over het leed van anderen grappig, komisch*) voorzichtig, behoedzaam zeer gevoelig spottend amuserend niet bereid tot verzoening, vijandig willen blijven begripvol, begrip hebbend voor niet gelovend in / een afwijzende houding hebbend tegen idealisme / edele motieven van de medemens // gemeen*)
*) Soms wordt dit in de tekst aangeduid met woorden tussen aanhalingstekens. Stelt zich een auteur in een tekst zo op tegenover het behandelde onderwerp, wenst hij meestal in meer of mindere mate kritiek te leveren.
Functievraag •
Welches Wort passt zwischen …und …? Welches Wort kann man zwischen … und …einfügen? Wie verhält sich Absatz / Zeile …zu Absatz / Zeile …? In welchem Verhältnis steht Absatz / Zeile … zu Absatz / Zeile …? Was ist die richtige Reihenfolge der gegeben Absätze? … …
Vraagdoel: Met deze vraagsoort wil men achterhalen, of je begrijpt, welke functies de verschillende tekststukken (zinnen, alinea’s) hebben, hoe twee tekststukken tegenover elkaar staan, welke bedoeling erachter zit, hoe ze met elkaar samenhangen.
In het antwoord krijg je dan vaak een aantal voor teksten in het algemeen belangrijke signaalwoorden aangeboden. Dat zijn belangrijke woorden, die je een aanwijzing geven, voor wat de functie van een volgend tekststuk is. Ze geven als het ware het signaal, het teken: pas op, hierna volgt een opsomming, een reden, een voorbeeld enz. In je ThiemeMeulenhoff- examenbundel staan de meest voorkomende onder het hoofdstuk ‘Signaalwoorden’ in alfabetische volgorde met vertaling en functieomschrijving!!!!!!!! In het volgende overzicht vind je de meest voorkomende signaalwoorden met hun functie. In kleine druk staan de termen, die de methode ‘Nieuw Nederlands’ gebruikt, aangeduid. ‘Signaalwoorden-tabel’ Signaalwoord zuerst / zunächst = om te beginnen, allereerst erstens, zweitens …enz. = ten eerste, tweede . weiter = verder auch = ook außerdem = bovendien überdies/ darüber hinaus = bovendien, zudem = bovendien zusätzlich = extra, bijkomend, aanvullend daneben / hinzu kommt = daarnaast zum Schluss / schließlich = ten slotte dadurch,(dass) = om die reden (dat) deshalb / darum = daarom demnach = derhalve, om die reden denn = want so = derhalve / om die reden weil = omdat deswegen / aus diesem Grund = om die reden zum Beispiel = bijvoorbeeld beispielsweise = bijvoorbeeld (wie) etwa = (zoals) bijvoorbeeld
functieomschrijving … geeft een opsomming van voorbeelden, redenen … enz.
(opsommend verband)
… geeft een verklaring of reden, waarbij heel vaak beschreven wordt wat uit iets voortvloeit. (zie ook bij:
oorzaak en gevolg)
(redengevend verband)
… geeft een voorbeeld van iemand of iets
so dass = zodat indem = doordat somit = bijgevolg, ten gevolge daarvan die Folge ist …. = het gevolg is infolgedessen / folglich = dientengevolge wenn auch = ofschoon, hoewel, ook al. Obwohl / obschon / obgleich = ofschoon wenn/falls … dann = indien/als/wanneer.. dan unter der Voraussetzung / Bedingung, dass … = onder de voorwaarde, dat … es sei denn = tenzij aber = maar / echter allerdings = echter andererseits = aan de andere kant anstatt = in plaats (daar)van dagegen = daarentegen dennoch = toch, evenwel im Gegenteil = in tegendeel jedoch = echter trotz(dem) = (des)ondanks während (terwijl) nämlich = namelijk also = dus denn auch = dan ook alles in allem = al met al schlussfolgernd = concluderend Fazit: … = conclusie: … sogar = zelfs trotzdem = desondanks trotz = ondanks so wie = zoals genauso/ ebenso wie = (net) zo … als/evenals (mehr/besser …enz) als = (beter/meer) … dan früher = vroeger damals = toentertijd später = later nun / jetzt = nu danach / daraufhin = daarna / vervolgens bevor / ehe = voordat nachdem = nadat (und) dann = vervolgens nachher = naderhand tenslotte = zum Schluss / schließlich
… beschrijft dat wat noodzakelijkerwijs volgt, voortvloeit op basis van een daarvoor beschreven oorzaak (oorzakelijk verband)
… wijst op een beperking ….verbindt aan het gegeven een voorwaarde, waaraan voldaan moet worden (voorwaardelijk verband)
… duidt een tegenstelling aan
(tegenstellend verband)
… geeft nadere uitleg in concrete vorm … trekt uit het gegeven een conclusie
(concluderend verband)
… drukt verbazing uit … tegen de wil of mening van … maakt ter verduidelijk een vergelijking (vergelijkend verband)
… plaatst het geheel in een tijd, tijdschema of tijdpad
(chronologisch verband)
Soms krijg je in het antwoord bij zo’n vraag de keuze uit een reeks begrippen, waarvan je ook weer de betekenis bij de hand moet hebben. In de volgende tabel een nagenoeg complete lijst van functiebegrippen, inclusief vertaling en eventuele uitleg. Sommige begrippen (1e kolom) zijn aangevuld met in teksten veel voorkomende ‘signaalwoorden’. Ze staan in een kleiner lettertype tussen haakjes achter het functiebegrip. Het spreekt vanzelf dat voor de van genoemde begrippen afgeleide werkwoorden dezelfde uitleg geldt.
‘Functiebegrippen’-tabel *) begrip (‘signaalwoord’) Abweisung
vertaling afwijzing
Aufzählung (außerdem / zudem / darüber hinaus / hinzu kommt / überdies / daneben
opsomming
Bagatellisierung
bagatellisering
Bedauerung / Bedauern
spijt
Bedingung (wenn / falls)
voorwaarde
Befürchtung
vrees
Begründung
motivering
Beispiel (etwa / beispielsweise)
voorbeeld
Bestätigung
bevestiging
Betonung
benadrukking
Charakterisierung
karakterisering
Einführung
inleiding
Einräumung (obwohl / obschon / wenn
concessie / toegeving
Einschränkung
beperking
Ergänzung
aanvulling
Erklärung (dadurch, dass … / deshalb /
verklaring
Erläuterung (dadurch, dass … / deshalb /
verklaring / uitleg
auch)
nämlich)
nämlich)
Erweiterung (zusätzlich, hinzukommend….) uitbreiding Fazit
samenvatting
Feststellung Folge (so dass / indem / deshalb / darum )
constatering gevolg
Fortsetzung
voortzetting
Gegensatz (aber / doch / andererseits / dagegen / trotzdem / trotz / dennoch
tegenstelling
Hinweis
aanwijzing / aanduiding
Hypothese
veronderstelling
Illustration
illustratie
Konkretisierung
concretisering
Korrektion
correctie
Lösung
oplossing
Motivation
motivatie / motivering
uitleg de schrijver wijst eventuele, in de tekst door (de) andere(n) gedane argumenten / beweringen e.d. van de hand of weigert ze te accepteren de schrijver zet een aantal voorbeelden / argumenten / voorwaarden e.d. achter elkaar overzichtelijk op een rij de schrijver drukt uit, dat hetgeen gezegd is van weinig waarde of geringe betekenis is de schrijver drukt uit, dat hij iets jammer vindt, of dat hij met anderen meevoelt de schrijver verbindt aan het beweerde een of meer eisen, waaraan voldaan moet worden de schrijver drukt uit ergens bezorgd over te zijn of heeft het vermoeden van een niet goede, positieve afloop de schrijver omkleedt zijn bewering met redenen, duidt aan wat hem motiveert tot de gedane uitspraak de schrijver beschrijft iets ter verduidelijking, opheldering of iets dat tot navolging oproept de schrijver toont de juistheid van de bewering aan of bekrachtigt de bewering de schrijver legt zeer sterk de nadruk op bepaalde gegevens, details e.d. de schrijver geeft de belangrijkste kenmerken van een verschijnsel de schrijver geeft bij het begin in het kort aan, waarover / over welke problematiek het in de tekst gaat de schrijver geeft toe aan iets de schrijver stelt m.b.t. het thema grenzen aan wat mogelijk, reëel, haalbaar is de schrijver voegt in zijn verslag, beschouwing of betoog argumenten / voorbeelden toe de schrijver legt uit hoe een bepaald verschijnsel is ontstaan de schrijver legt uit hoe een bepaald verschijnsel is ontstaan de schrijver vergroot het aantal redenen, argumenten, voorbeelden e.d. de schrijver geeft aan het eind van een tekst of tekstgedeelte in het kort het belangrijkste weer de schrijver stelt iets vast, merkt iets op de schrijver beschrijft wat voortvloeit uit of wat het resultaat is van … de schrijver gaat verder met dezelfde argumenten, voorbeelden e.d. de schrijver geeft aan dat een feit of bewering tegenover een ander feit of bewering staat de schrijver verwijst naar (nog) nader te noemen argumenten / voorbeelden e.d. de schrijver veronderstelt iets dat hij nog moet bewijzen de schrijver probeert met een zeer concrete, heldere beschrijving een probleem toe te lichten de schrijver geeft een zodanig duidelijke uitwerking, dat beweringen / argumenten e.d. voor de lezer tastbaar, zintuiglijk waarneembaar en aanschouwelijk worden de schrijver herstelt een fout met de juiste gegevens de schrijver formuleert door redenering een antwoord op een probleem of vraagstuk de schrijver omkleedt zijn bewering met redenen,
Nuancierung
nuancering
Objektivierung
objectivering, een objectieve mening gevend
Relativierung
relativering
Schlussfolgerung (also / somit /
conclusie
Steigerung
toename / vergroting
Subjektivierung
een subjectieve mening gevend
Übertreibung
overdrijving
Unterstreichung
onderstreping / benadrukking
Untertreibung
understatement
Ursache (weil / denn / aus diesem Grund)
oorzaak
Verdeutlichung
verduidelijking
Verharmlosung
bagatellisering
Verneinung Verstärkung
ontkenning versterking
Voraussetzung (wenn / falls)
voorwaarde
Wahrscheinlichkeit
waarchijnlijkheid
Weiterführung
vervolg, voortzetting
Widerlegung
weerlegging
Widerspruch
tegenspraak
Zusammenfassung
samenvatting
Zweck Zweifel
doel(stelling) twijfel
infolgedessen / folglich / demnach / denn auch)
duidt aan wat hem motiveert tot de gedane uitspraak de schrijver beschrijft de fijne, kleine verschillen tussen voorbeelden / beweringen / argumenten e.d de schrijver probeert duidelijk te maken, dat hij in zijn argumenten onpartijdig, vrij van vooroordelen is, zich niet door eigen gevoel of voorkeur te laten beïnvloeden. de schrijver laat door vergelijking met andere standpunten zien, dat er ook andere opvattingen mogelijk zijn de schrijver komt op grond van het voorafgaande tot een gevolgtrekking de schrijver laat met voorbeelden e.d. zien, dat de behandelde thematiek of problematiek steeds groter wordt de schrijver argumenteert vanuit zijn eigen gevoel, mening, denkbeelden, zijn persoonlijk standpunt de schrijver stelt de problematiek / het verschijnsel groter, belangrijker voor dan in werkelijkheid de schrijver legt zeer sterk de nadruk op bepaalde gegevens, details e.d. de schrijver stelt een probleem / gegeven geringer, onbelangrijker voor dan het is de schrijver geeft aan waardoor iets geworden is zoals het is de schrijver maakt door een voorbeeld of beschrijving een probleem voor de lezer helder of begrijpelijk de schrijver drukt uit, dat hetgeen gezegd is van weinig waarde of geringe betekenis is de schrijver ontkent de juistheid van een bewering de schrijver zet met de gegeven voorbeelden / argumenten zijn standpunt meer (uitdrukkings)kracht bij de schrijver verbindt aan het beweerde een of meer eisen, waaraan voldaan moet worden De schrijver drukt uit, dat hetgeen gezegd is, vemoedelijk is. De gedane veronderstelling zou wel eens kunnen kloppen. de schrijver gaat met dezelde argumenten / voorbeelden e.d. door de schrijver toont aan dat een bewering of argumentatie onjuist is de schrijver oppert bezwaren tegen of verzet zich met woorden tegen een eerder genoemd argument, hij ontkent de juistheid van iets de schrijver geeft aan het eind van een tekst of tekstgedeelte in het kort het belangrijkste weer de schrijver geeft aan wat hij wil bereiken de schrijver drukt uit, dat hij iets niet precies, niet zeker weet; ergens niet aan gelooft
*) Soms zijn bovenstaande begrippen niet als zelfstandig naawoord in het antwoord verwerkt, maar als werkwoordsvorm in een zin. Uiteraard met dezelfde betekenis, zoals in de derde kolom van bovenstaande kolom beschreven. Dus: bij vormen van het werkwoord ‘abweisen’ zie ‘Abweisung’ , voor ‘bedingen’ zie ‘Bedingung’ …… enz.