Werksessie 1 – Vluchten kan niet meer. Je vleugels uitslaan wel. Werkgroep 4 Werkgroepbegeleider: Chico Detrez Verslaggever: Elke Delange Inleiding Tijdens deze eerste werksessie discussiëren we met de over het referaat “Vluchten kan niet meer, je vleugels uitslaan wel”, onder het thema ‘De complexe en gevoelige overgang van Basisonderwijs naar Secundair’, gebracht door Simon Boone. Hieronder volgt het verslag van de werksessie die daarop volgt: Inhoudelijke reflectie De werkgroepbegeleider start de werksessie met het bevragen van de gevoelens van de deelnemers na het referaat. De gevoelens die eruit springen zijn: herkenbaarheid, bevestiging, ontgoocheling om ze niks nieuws gehoord hadden, verbazing bij het horen dat ¼ van de leerlingen het studieadvies niet opvolgt en uiteindelijk ook moedeloosheid doordat recent onderzoek aantoont dan er nog geen noemenswaardige veranderingen plaatsvonden. Ook spreekt men hier van moedeloosheid omdat de lagere scholen nog steeds de indeling maken in ASO – BSO – TSO. Doordat de lagere scholen die patronen blijven doorsturen, ligt namelijk aan de basis van het feit dan een gezamenlijke A-stroom hen afschrikt. Hieruit kan afgeleid worden dat de basisscholen nog te weinig betrokken worden bij de St.A.M-gedachte. De spreker vestigde de aandacht op het juist oriënteren en het juist kiezen, maar daar stelt de groep zich duidelijk vragen bij. Zij zijn van mening dat de leerlingen een langere periode moeten krijgen om keuzes te maken zodat ze hier beter kunnen over nadenken. Ook zouden de leerlingen de kans moeten krijgen om terug te komen op hun keuze. Tot welk jaar en tot welke leeftijd ze dit kunnen doen is echter nog een groot vraagteken. De deelnemers van deze werkgroep vinden het gebruik van het woord ‘ambitie’ door de spreker nogal ongepast. Hij linkte ambitie steeds aan Latijn en Moderne, waar de deelnemers zeer kritisch tegenover stonden. De volledige groep was het ermee eens dat ook in de B-stroom ambitieuze leerlingen zitten. Ambitie wordt met andere woorden nog te veel gekoppeld aan de theoretische vakken.
Interpretatieve reflectie Uit dit eerste referaat zijn er een aantal dingen blijven hangen die de deelnemers uit deze groep verwonderden en/of aanspraken. Ze geven hier uitgebreid hun mening over. Wat velen van hen verwondert, is dat de leesgierigheid een beslissende factor is bij het kiezen van de studierichting. Geen van de kandidaten had hier ooit bij stilgestaan, maar ze kunnen er zich wel in vinden. Het cliché dat allochtone jongeren steeds voor de B-stroom kiezen, wordt tijdens deze werksessie ook ontkracht. Volgens de leerkrachten aanwezig mikken allochtone jongeren juist steeds hoger, waardoor een groot deel van hen dan ook te maken krijgt met het watervaleffect, wat niet wil zeggen dat sommige jongeren – net als onze jongeren – de ‘hogere’ richtingen niet aankunnen. Dat kan gelinkt worden aan het feit dat hoger willen mikken – ook tijdens dit referaat waarbij men eigenlijk het tegendeel wil bewijzen – steeds gekoppeld wordt aan de term ‘ambitie’. Als je nadien dan moeten ‘zakken’ is de richting die je kiest niet zozeer het probleem, maar wel de manier waarop deze overstap bekeken wordt door de samenleving. Vandaar dat van klas veranderen voor jongeren ongelofelijk demotiverend en schokkend is. Wat het studieadvies van de lagere school betreft, zijn een aantal deelnemers het ermee eens dat het over het algemeen een goed advies is, maar dat de ouders dat advies in 98% van de gevallen niet opvolgt, waardoor 2% van die jongeren niet slaagt in de gekozen richting. Daar wringt het schoentje echter wel bij andere deelnemers die merken dat de ouders het advies van de lagere school net wel opvolgen. Daarom achten zijn het belangrijk dat men in de lagere school al van een ruime tijd op voorhand opbouwen naar dat advies toe, zodat de ouders op het einde van het lager onderwijs minder afgeschrikt zouden worden door een advies dat ze helemaal niet verwachtten. De ouders moeten met andere woorden meer betrokken worden tijdens dat proces. De deelnemers gaan allen akkoord met de mening van Simon Boone wanneer hij zegt dat het beter zou zijn als men de jongeren hun talenten meer zou benadrukken. Deze talenten moeten vervolgens gekoppeld worden aan studierichtingen waarbinnen ze veel kunnen doen met hun talenten en waar ze deze nog beter zouden kunnen ontwikkelen. Toch zullen leerlingen, en ook leerkrachten, steeds geconfronteerd worden met het feit dat jongeren moeten leren kiezen en dat ze er zich bewust moeten van worden dat iedere keuze gevolgen met zich meedraagt. Wat de werking van de St.A.M-scholen betreft, is het geen rozengeur en maneschijn. De leerkrachten actief in deze scholen, komen in aanraking met een aantal frustraties die niet lijken opgelost te worden. Hoewel ze met hart en ziel achter deze St.A.M-gedachte staan, blijft differentiëren in een heterogene klas nogal moeilijk. De bovenbouwen blijven tevens hardnekkig bij hun standpunt dat de middenscholen opnieuw homogeen moet gaan werken. Daaruit volgt gevoel dat hun inspanningen verloren gaan bij de overgang naar de bovenbouw. De leerkrachten uit de St.A.M-scholen doen heel wat moeite om alles in beheersingsniveaus te gieten, maar in de bovenbouw wordt hier verder niks mee gedaan. Er is met andere woorden nog een grote kloof te dichten tussen de ideeën en de praktijk, en dit liefst zo snel mogelijk.
Transfer naar de eigen middenschool Wat de transfer naar de eigen middenschool betreft, zijn er heel wat ideeën naar voor gekomen. Alles begint bij de inschrijvingen, waar verschillende middenscholen toch wel enige sterkte ervaren doordat ouders bewist kiezen voor een St.A.M-school. Ook zijn er heel wat leerlingen die eerst een andere school uitproberen en nadien toch overstappen naar een van deze scholen. Het werken met leervelden of beheersingsniveaus maakt het voor de ouders beter aanvaardbaar en minder afschrikwekkend dan de klassieke onderwijsvormen. Na het eerste jaar kan je in deze middenscholen best overstappen naar een andere studierichting zonder dat daar directe gevolgen aan verbonden zijn. Dit zorgt ervoor dat de leerlingen minder druk ervaren. Druk afkomstig van zowel de samenleving als de ouders. Ook volgen uit de keuzes die de leerling maakt binnen de eerste graad geen gevolgen voor hun keuzes binnen de tweede graad. Dit geeft het gevoel dat de leerlingen kunnen starten met een schone lei. Wel is het de bedoeling dat de jongeren hun opties binnen de tweede graad gaan afstemmen op de keuze die ze gaan maken naar de derde graad – in de bovenbouw – toe. Een aantal middenscholen – voornamelijk deze uit West-Vlaanderen - werken echter niet volledig volgend de St.A. M-gedachte. Dit omdat zij kleine schoolgemeenschappen zijn, omringd door een aantal mastodonten waaraan ze hun leerlingen zouden kunnen verliezen. Daarom werken zij – ter bescherming – wel met homogene groepen. Wel is er voor bepaalde vakken wel sprake van heterogene groepen. De heterogene groepen zijn binnen de andere provincies wel sterk aanwezig. Binnen deze heterogene groepen zijn de leerkrachten verplicht dezelfde handboeken te gebruiken. Maar deze handboeken zijn vaak te moeilijk voor bepaalde groepen leerlingen, waardoor ze niet rond geraken. Hierover moeten leerkrachten ook vaak uitleg verschaffen aan de ouders die niet willen / kunnen begrijpen dat met in de technische optie hetzelfde handboek gebruikt als in de optie ‘Latijn’. Dit wijst erop dat de ouders nog niet volledig mee zijn met de St.A. M-gedachte. Er wordt tijdens deze werksessie ook een voorbeeld aangehaald dat hen doet geloven dat ze goed bezig zijn. Het gaat om een aantal meisjes die van STV wouden overstappen naar Humane Wetenschappen. Een overstap die binnen andere niet mogelijk zou zijn. De leerlingbegeleiding heeft zich er toen opgestort en de meisjes hebben zonder enig probleem de overstap kunnen maken.
Werksessie 2 – ‘Schakelen naar een B-tere versnelling’ en ‘De draaglijke lichtheid van een basaal bestaan’ Inleiding Tijdens deze tweede werksessie discussiëren we met de over het referaat “Schakelen naar een B-tere versnellen” en het tweegesprek “De draaglijke lichtheid van een basaal bestaan”, onder de thema’s ‘Van B-stroom naar schakelblok’ en ‘Zin voor praktijk van gemeenschappelijke basisvorming in de Astroom’, gebracht door Jan Tallon, Roger Standaert en Dominiek Desmet. Hieronder volgt het verslag van de werksessie die daarop volgt: Inhoudelijke reflectie Werkgroepleider Chico Detrez begint deze werksessie met de vraag wat de deelnemers uit dit referaat en het tweegesprek willen behouden, wat ze ervan willen loslaten, wat ze eraan willen toevoegen en wat ze zouden aanpassen. Het combineren van Techniek en Wetenschap kon hen wel bekoren en zouden ze graag verwezenlijkt zien. Ook het verminderen van de regelgeving en het werken met teams binnen de B-stroom lijkt hen een noemenswaardig project. De groep is tevens eensgezind over de zaken die losgelaten moeten worden. Volgens Jan Tallon komen alle leerlingen uit een 1B-klas sowieso terecht in de blauwe zone, die staat voor hulp van externen. Deze uitspraak vinden de deelnemers allesbehalve correct. Het maakt van deze groep leerlingen een ‘klunsjesgroep’. Ook gaan ze niet mee in de gedachte dat alle leerlingen op een bepaald moment geïntegreerd moeten worden in een 1A-klas. De leerkrachten hier aanwezig zien niet in waarom dit nodig zou zijn. Sommige jongeren bloeien net open in een B-klas, en dat mag hen niet ontnomen worden. Ook de uitspraak dat de leerlingen in de B-stroom één voor één schoolmoe zijn, kan op heel wat weertand rekenen. De leerkrachten ervaren deze groep leerlingen net als zeer gemotiveerd. Voor de deelnemers is deze uitspraak het bewijs dat de spreker helemaal geen ervaring heeft binnen deze groep leerlingen. Wat de leerlingen binnen een 2B-klas betreft, kunnen ze er zich wel in vinden dat hier leerlingen enige schoolmoeheid ervaren. Hier zitten namelijk al leerlingen tussen die de overstap hebben gemaakt van de A-stroom en dus het gevoel hebben dat ze gefaald hebben. Schoolmoeheid is voor deze leerkrachten eerder een probleem voor een tweede jaar BVL, de tweede en derde graad. Bij het luikje ‘toevoegen’ worden ook een aantal zaken opgenoemd. Zo vinden ze dat ze tijdens de uiteenzetting over het schakelblok op hun honger zijn blijven zitten en daardoor niet voor de volle 100% overtuigd zijn. “Wat is de invulling van het schakelblok?” is een veel terugkomende vraag. Ook vinden ze dat het schakelblok nog wat meer vervolledigen vereist. Meer zicht op de werking van het lager onderwijs is voor hen een absolute must. En een laatste wens hierbij is de verwezenlijking van een leerplan PAV voor hun middenscholen.
Het luikje ‘aanpassen’ blijft eerder beperkt. De twee zaken die zij aangepast willen zien, is de samenwerking met het lager onderwijs, die zij deels zelf in handen hebben. En een andere naam voor het ‘schakelblok’ is ook gewenst. Interpretatieve reflectie Tijdens het tweede deel van deze werksessie worden een aantal meningen sterk naar voor geschoven. Zo vinden de deelnemers dat de leerkrachten in het lager onderwijs niet mogen wachten tot het einde van het zesde leerjaar om de leerlingen en de ouders in te lichten over de B-stroom. Dit omdat ze het gevoel dat de B-stroom er maar wat bij hangt. Er wordt geopperd dat er nog steeds te weinig scholen zijn binnen de B-stroom. Binnen de scholen die wel ‘BSO-richtingen’ aanbieden, breiden de keuzes binnen deze richting uit, maar daardoor dreigen de scholen hun ‘TSO-richtingen’ te verliezen. Om meer leerlingen aan te trekken binnen de tweede graad B-stroom, moeten hierbinnen voldoende keuzes aangeboden worden. Verder is meer variatie ook gewenst. Veertien uren ‘nijverheid en decoratie’ is te veel en hier moet iets aan gedaan worden. Wat de leerkrachten ook al ondervonden hebben, is dat leerlingen en ouders vaak kiezen voor een bepaalde school in plaats van naar het aanbod te kijken die de bovenbouw verschaft. De gebrekkige samenwerking met de lagere scholen is volgens deze leerkrachten te wijten aan het feit dat er teveel betrokken partijen zijn. Indien er zich wel contacten tussen beiden voordoen, gebeurt dit over het algemeen rond een bepaald thema, dat fungeert als een soort ijsbreker. Transfer naar de eigen middenschool Bij het onderdeel ‘transfer naar de eigen middenschool, wordt vooral toegespitst op de samenwerking met de lagere scholen en hoe die verbeterd kan worden. Iedere school heeft zo zijn eigen manier om informatie uit te wisselen met de lagere scholen binnen hun regio. Vaak worden de contactpersonen uit de lagere school uitgenodigd op de middenschool om zo informatie over de leerlingen door te geven. Deze contactmomenten draaien niet enkele om de informatie-uitwisseling over leerlingen, maar er wordt eveneens informatie uitgewisseld over de werking van het lager onderwijs. Er was een school die gebruik maakte van langdurige stages. Zij vinden het niet nodig dat een stagiair continu in het oog gehouden wordt. Leerkrachten van wie de klas overgenomen wordt door een stagiair, komt een aantal uren vrij, die nuttig besteedt worden. Tijdens deze ‘vrijgekomen uren’ gaan deze leerkrachten naar de basisschool om zo de samenwerking te bevorderen. Een goede samenwerking gaat namelijk gepaard met het goed op elkaar kunnen inspelen. De lagere scholen sturen op hun beurt ook vaak leerlingen nar opendeurdagen van middenscholen, wat ook weer leidt tot een betere samenwerking. Andere middenscholen zien het dan weer grootser. Zo worden leerkrachten, actief in het zesde leerjaar lager onderwijs, en de directies van die lagere scholen uitgenodigd op een gespreksavond of
quizavond gevolgd met een diner. Dit concept is dan weer aantrekkelijker en zorgt ervoor dat meer leerkrachten lager onderwijs hier op afkomen. Nog een andere school werkt met werkgroepen die driemaal per jaar samenkomen om te vergaderen. Als afsluiter volgt er een liveoptreden en een uitwisseling van de resultaten van de vergaderingen. Dit gaat steeds door op een andere middenschool, zodat er geen sprake is van rechtstreekse concurrentie. Tijdens dit onderdeel van de werksessie wordt ook nog kort ingegaan op het beter inlichten van de leerlingen over de verschillende opties binnen de middenscholen en de bovenbouwen. Iedereen is het ermee eens dat leerlingen vooraf eens geproefd moeten hebben van de verschillende beroepenvelden eer ze een keuze kunnen maken. Daarom organiseert een van de aanwezige middenscholen jaarlijks een uitwisselingsproject tussen twee scholen met een verschillend aanbod binnen de B-stroom. De leerlingen gaan dan gedurende een aantal weken naar die andere school zodat ze ook kennismaken met het aanbod die zij aanbieden.
Werksessie 3 – Van kiespijn en groeischeuten, de dingen die voorbijgaan. Inleiding Tijdens deze derde en laatste werksessie discussiëren we met de over het referaat “Van kiespijn en groeischeuten, de dingen die voorbijgaan”, onder het thema ‘Groeien in studiekeuze, studieloopbaan en oriëntering’, ons gebracht door Johan David en Walter Van Dam. Hieronder volgt het verslag van de werksessie die daarop volgt: Inhoudelijke reflectie De vraag die leefde bij een aantal van de deelnemers aan deze werksessie, was de vraag waarom leerlingen van het zesde leerjaar reeds in aanraking moeten komen met specifieke beroepen. Beter lijkt hen om de leerlingen eerst ruimeren richtingen een te bieden en voor te stellen zodat ze minder richtingen al van bij het begin uitschakelen. Ook stellen ze dat ouders soms wat meer au sérieux genomen moeten worden. Hun kijk op de studiekeuze van hun zoon of dochter mag niet zomaar van tafel geveegd worden. In plaats van onmiddellijk onze visie op te leggen of soms op te dringen, moet de visie van de leerkrachten naast de visie van de ouders gelegd worden, ook al kan kunnen we ons niet helemaal vinden in de vooropgestelde visie van de ouders. Vaak bevestigen leerkrachten te snel de keuze van de leerlingen. Hiermee wordt het volgende bedoeld: ·Na de kerstperiode vindt er meestal een gesprek plaatst waarbij de leerlingen hun studiekeuze voorleggen aan de leerkrachten. De leerkrachten geven hierover hun mening en stellen ook nog andere richtingen voor. Wanneer er op het einde van het schooljaar teruggekomen wordt op het gesprek en de leerlingen kiest voor het voorstel van de leerkracht, stemt de leerkracht onmiddellijk toe, zonder terug te komen op het eerste idee van de leerling. Leerkrachten stellen vaak ook enkel de richtingen voor die aangeboden worden in de eigen bovenbouw in de vrees anders leerlingen te verliezen aan andere scholen. Interpretatieve reflectie Men is het er unaniem over eens dat de uiteenzetting over de rol van het CLB zeer goed was. Men gaat er al te vaak van uit dat het CLB bevestigt wat de school al wist. Veel scholen denken dan ook dat ze evengoed kunnen werken zonder de bijstand van het CLB. Naar de studiekeuze toe, vinden de deelnemers echter wel dat de inbreng van het CLB eerder miniem is. Wel schuiven ze schuld hiervoor niet volledig in de schoenen van de CLB-medewerkers. Het is evenzeer de schuld van de school zelf, die niet snel genoeg de stap zet naar het CLB. Men is er zich van bewust dat het studiekeuzeproces van groot belang is. Er moet voldoende tijd genomen worden om die keuze maken. Tijd brengt immers raad. Jongeren getuigen van heel wat druk om steeds opnieuw keuzes te maken waaraan consequenties verbonden zijn. Bij de gedachte dat er een keuze gemaakt moet worden, worden
onmiddellijk al een aantal richtingen geëlimineerd. De deelnemers gaan ervan uit dat jongeren meer en beter ervaring kunnen opdoen als de keuze er nog niet onmiddellijk aan verbonden is. Jongeren moeten meer op verkenning gaan binnen de verschillende studierichtingen om zo tot een keuze te komen die het best bij hen past. De rol van de ouders valt hier ook niet te ontkennen. Daarom moeten ook zij meer betrokken worden bij de studiekeuzebegeleiding van hun kinderen. Wel mag zich dit niet vertalen in het verleggen van de keuze bij de ouders. Niet enkel de ouders maar ook de leerkrachten sturen de leerlingen vaak in een verkeerde richting doordat de informatie die verstrekken vooral is toegespitst op het eigen aanbod. Toch is de bijstand van de ouders, leerkrachten en CLB-medewerkers broodnodig. Leerlingen schatten zich namelijk vaak verkeerd in, nemen beslissingen vanuit de verkeerde argumenten en laten zich nog te veel leiden door het emotionele in plaats van het rationele. Transfer naar de eigen middenschool Bij de transfer naar de eigen middenschool wordt voornamelijk gezocht naar manieren om een betere samenwerking met het CLB te verzekeren. Zo kwam er vanuit de bovenbouw de kritiek dat de studiekeuzebegeleiding aan verandering toe is. De school is daarin gelukt, in samenspraak met het CLB. Deze kwam er meer aan te pas wat zorgde voor een positieve verandering. In andere scholen, worden de ouders na de kerstvakantie uitgenodigd op school om informatie te verstrekken over de bovenbouw. Hier zijn dus ook de directeurs van de bovenbouw aanwezig om deze informatie te verschaffen. De leerlingen trekken op hun beurt eens naar de bovenbouw en krijgen werkboekjes die ondersteuning bieden in het studiekeuzeproces. Dit proces wordt vooral gestuurd naar de eigen bovenbouw toe. Daarom kan men ook rekenen op de steun van de CLBmedewerkers die informatie verschaffen over richtingen die de school niet aanbiedt. Vaak worden CLB-medewerkers uitgenodigd om in de klassen een uiteenzetting te doen over het aanbod in de tweede graad. Dit wordt echter als saai bestempeld door de leerlingen en mist dus zijn effect. Wat dan wel goed wordt ontvangen is het bezoek aan de bovenbouw. Om de leerlingen niet in een bepaalde richting te duwen, brengen de modernisten zowel een bezoek aan het college als aan de technische- en beroepsschool. Vaak zijn het de klasbegeleiders die samen met de leerlingen het proces doormaken. In een andere school geven zowel directeur als CLB uitleg over de studiekeuze, maar doordat heel wat leerkrachten overlappingen merken tussen beide uiteenzettingen, zou dit volledig overgelaten worden aan de leerkrachten. Of dit een goede of slechte beslissing is, zal de tijd moeten uitwijzen. Omdat heel wat scholen merken dat slechts een beperkt aantal ouders aanwezig is op infoavonden rond de studiekeuze, hebben zij dit verlegd naar oudercontacten, zodat ze meer ouders zouden bereiken.
Als laatste werden ook nog functioneringsgesprekken met de leerlingen aangehaald. Hierbij neem de klassenleraar per leerling de tijd om met hen een gesprek te voeren over wie ze zijn, wat ze willen en wat ze kunnen. De deelnemers zijn het erover eens dat het belangrijk is de leerlingen eerst te sensibiliseren, eerst hun eigen kunnen en interesses te verkennen en dan pas informatie te verstrekken over de verschillende studiekeuzes. Eens het interessedomein verkend is, kan deze gekoppeld worden aan onderwijsvormen. Maar al te vaak maken leerlingen zien leerkrachten dat leerlingen met een A-attest met voorkeur TSO toch voor ASO opteren omdat de bovenbouw enkel deze onderwijsvorm aanbiedt. Er moet in de toekomst dus vermeden worden dat leerlingen kiezen voor een school in plaats van te kiezen voor hun interesses.