WERKMATERIAAL Bron 1 Het meisje van Yde. Dit veenlijk wordt in 1897 door veenarbeiders gevonden bij Yde in Drenthe. Het gaat om een meisje van ongeveer 16 jaar dat leefde in de tijd tussen 54 voor en 128 na Christus
Toelichting Het meisje ligt onder een grote geweven wollen mantel, met kleurige banen. Om haar hals zit een gevlochten wollen band met een schuifknoop (knoop die gebruikt werd om mensen te wurgen)
Bron 2 In 98 na Christus schrijft de Romeinse schrijver Tacitus over de rechtspraak bij Germaansestammen in West-Europa Verraders en overlopers hangt men op aan bomen. Lafaards, deserteurs en ontaarde mensen verdrinken ze in een modderige poel onder het gewicht van vlechtwerk (...) (of) duwen ze in het zompige moeras en gooien er dan vlechtwerk overheen. Bron 3
Bron 4 De Griekse historicus Thucydides (460-396 v.C.) ‘Ik geef enkel de feiten waarvan ik zelf de getuige was. De feiten die ik van anderen vernam, geef ik slechts, na ze zo nauwkeurig mogelijk punt voor punt onderzocht te hebben. Hierin kan ik echter slechts met moeite een resultaat bereiken, daar de getuigen niet steeds eensluidend spraken over dezelfde gebeurtenis, maar zich door sympathie voor een der partijen lieten leiden ofwel te veel op hun eigen geheugen steunen.’
Bron 5 ´Phidias´ Hij wordt wel de vader van de Griekse klassieke kunst genoemd. Phidias werd in Athene geboren en leerde daar van oude meesters als Ageladas van Argos de fijne kneepjes van de beeldhouwkunst. Door zijn vriendschap met Perikles kreeg hij de beste opdrachten die er in Athene te vergeven waren. Zo kreeg hij de supervisie over het beeldhouwwerk van het Parthenon. Gezien de omvang van het werk is het aannemelijk dat hij dat samen met leerlingen in een atelier uitvoerde. Zijn vriendschap met Perikles bracht hem roem, maar leverde uiteindelijk ook grote moeilijkheden op. In 432 v.C. beschuldigden politieke vijanden van Perikles de beeldhouwer van het verduisteren van overheidsgeld. Phidias werd gearresteerd en verbannen, mogelijk naar Olympia, waar hij ook een atelier heeft gehad. Tot zijn belangrijkste werken behoren het beeld van Athene in het Parthenon en een negen meter hoog beeld beeld van Zeus in de tempel in Olympia. Dit laatste beeld werd in de oudheid beschouwd als een van de zeven wereldwonderen Bron 6 ‘Julius Civilis en de Bataafse opstand De Romeinen sloten een bondgenootschap met de Bataven, een Germaanse stam die in de Betuwe woonde, in het grensgebied van het Romeinse rijk. De Bataven hoefden geen belasting te betalen als ze maar manschappen leverden voor het Romeinse leger. Na verloop van tijd misbruikten Romeinen mooie jonge Bataafse jongens voor hun seksuele genoegens. Dat was een van de redenen waarom Julius Civilis de Bataven in de zomer van 69 bijeenriep in het woud. Daar begon hij, aldus schrijft Tacitus in zijn Historiën, 'alle onrecht en afpersingen en andere ellende op te sommen'. 'Dit was toch geen bondgenootschap meer zoals vroeger?', hield hij zijn gehoor voor. De Bataven kwamen in opstand. De Bataaf Civilis kende de tegenstander als geen ander. Hij had 25 jaar in het Romeinse leger gediend, waarna hij was teruggekeerd naar zijn landerijen in de Betuwe. Langs heel de Rijn gingen Romeinse forten in vlammen op, pas na ruim een jaar slaagden de Romeinen erin de rust te herstellen. De Bataafse opstand ging de geschiedenis in 'de eerste Nederlandse vrijheidsstrijd'. De Patriotten, die in de 18e eeuw streefden naar een democratischer bestuur, namen de Bataven als voorbeeld. In de Bataafse samenleving zou, volgens de mythe die erover ontstaan was, werkelijk vrijheid en gelijkheid hebben bestaan. De republiek die de patriotten in 1795 in Nederland stichtten, noemden ze daarom de Bataafse Republiek.’
Bron 7 In 743 neemt de Frankische heerser Pepijn de Korte (743-768) de volgende maatregel Vanwege de oorlogsdreiging en de aanvallen van verschillende volken op onze grenzen hebben we besloten, met de hulp van God en op advies van onze geestelijkheid (...), een deel van het kerkelijk bezit te gebruiken voor de ondersteuning van ons leger. De landerijen van de kerk worden tot leengoederen gemaakt. (…) Als de leenman overlijdt, zal het leengoed aan de kerk worden teruggegeven. Als de oorlogsdreiging echter blijft, zal de leenovereenkomst worden vernieuwd. De overeenkomst mag echter niet ten koste gaan van de kerken en de kloosters. Als dat wel het geval is, moeten zij hun bezittingen terugkrijgen. De landgoederen omvatten niet alleen het land en het landhuis maar tevens alle huizen, molens, stallen, bossen, weilanden, bewoners en horigen. Bron 8 Tussen 817 en 830 schrijft Einhard, geschiedschrijver aan het hof van keizer Karel de Grote, een boek over het leven van Karel de Grote. Daarin vertelt hij Er was een zeker bisdom dat precies op de reisroute van Karel lag, zodat hij het nauwelijks kon vermijden; en de bisschop van die plaats, altijd bezorgd om de mensen (uit het gevolg van Karel) tevreden te stellen, stelde al wat hij had, ter beschikking van Karel. Maar eens, toen de keizer volkomen onverwachts kwam, moest de bisschop in grote onrust heen en weer vliegen als een zwaluw, en liet hij niet alleen de paleisvertrekken en gebouwen, maar ook de binnenplaatsen en pleinen aanvegen en schoonmaken; daarna kwam hij hem vermoeid en geïrriteerd tegemoet. De zeer vrome Karel merkte dit, en na zelfs de kleinste onderdelen geïnspecteerd te hebben, zei hij tot de bisschop: “Mijn vriendelijke gastheer, u laat alles altijd prachtig schoonmaken voor mijn aankomst.” Toen, als onder goddelijke inspiratie, boog de bisschop het hoofd, nam de nooit overwonnen rechterhand van de keizer in de zijne, kuste deze terwijl hij zijn geprikkeldheid trachtte te verbergen, en zei: “Het is niet meer dan billijk, mijn heer, dat alles, waar u ook komt, volkomen gereinigd is.” Daarop zei Karel, die de wijste van alle koningen was, met volle begrip voor de toestand: “Waar ik leeghaal, kan ik ook vullen.” En hij voegde eraan toe: “U mag dat landgoed hebben dat dicht bij uw bisdom ligt, en al uw opvolgers mogen het houden tot het einde der tijden.” Bron 9 Uit De geschiedenis van de middeleeuwen van H.P.J. Jansen: ‘Bijzondere nadruk legde Benedictus (gestorven in 548) op de stabilitas loci, de monniken moesten normaal op een en dezelfde plaats blijven, afgesloten van de buitenwereld in een klooster. In het Ierse kloosterwezen was er echter geen sprake van stabilitas loci, maar veeleer van de peregrinatio, het wegtrekken om Gods wil, een godgevallig werk. Daarnaast komt nog dat de Ierse monniken, in tegenstelling tot de Benedictijner monniken zich bij voorkeur op het Oude en niet op het Nieuwe Testament baseerden. Na de synode (kerkvergadering) van Whitby is er een einde aan deze verschillen gekomen, en besloot de Ierse kerk toch de Romeinse richting te volgen, al zijn er zelfs in Willibrord nog trekken van de Ierse missionarissen te herkennen.
Bron 10 Sint Jozef aan het werk
Bron 11 Uit het stadsrecht dat op 27 januari 1356 aan Enkhuizen verleend wordt Hertog Willem van Beyeren, graaf van Holland, van Zeeland, heer van Vriesland en opvolger van het graafschap Henegouwen, maken bekend aan ieder dat wij gegeven hebben en geven voor ons en voor onze nakomelingen aan onze lieve en trouwe lieden (mensen) van Enkhuizen (...) om de vele trouwe diensten die zij ons en onze voorvaderen vroeger gedaan hebben en ons en onze nakomelingen nog doen zullen: − Een vrijheid en een stadsrecht aan allen die binnen de genoemde plaats nu ter tijd wonen of hierna wonen zullen en aldaar poorter (burger van een stad) zijn, (...) − Voorts hebben wij gegeven en geven aan onze goede lieden, hiervoor genoemd, een jaarmarkt veertien dagen lang durend (...) − Voorts zo zullen ons onze goede lieden van onze poort van Enkhuizen voornoemd dienen in onze heervaart (leger) met dertig mannen (...).
Bron 12 Uit de Acte van Verlatinghe van 1581 (...) ‘Immers de vorst is er ten bate van zijn onderdanen, zonder wie hij geen vorst zou zijn; hij is er om hen rechtvaardig en billijk te regeren, te verdedigen en lief te hebben als een vader zijn kinderen.(…) Wanneer hij dit niet doet, maar in plaats van zijn onderdanen te beschermen hen juist wil onderdrukken, hen leed wil bezorgen, hen oude vrijheden, privileges en gebruiken wil ontnemen, hen wil overheersen en als slaven gebruiken, moet hij niet beschouw worden als een vorst, maar als een tiran. De onderdanen hebben dan het recht in overleg met de Staten, hem niet langer te erkennen, maar een ander in zijn plaats te kiezen om hen te beschermen.’ Bron 13 De Pruisische koning Frederik de Grote (1712-1786) schrijft over de taak van een vorst Ik herhaal dus: de vorst vertegenwoordigt de staat; hij en zijn volk vormen maar één enkel lichaam, dat slechts gelukkig kan zijn, voorzover eendracht de afzonderlijke ledematen bij elkaar houdt. De vorst is voor de staat die hij regeert wat het hoofd is voor het lichaam: hij moet voor het geheel zien, denken en handelen, om elk wenselijk voordeel te bereiken. Wil de monarchale regeringsvorm beter blijken dan de republikeinse, dan is het richtsnoer voor de vorst duidelijk: hij moet ijverig en rein van karakter zijn en al zijn krachten verzamelen Bron 14 Het loon van een handwever in Bolton, 1797-1830 jaar
bedrag (in shillings)
1797 1800 1805 1810 1816 1820 1824 1830
30 25 25 19 12 9 8,5 5,5
Bron 15 Deze foto van rechters in toga uit de jaren 1933-1945 is gebruikt op een tentoonstelling over de naziperiode in Duitsland
Bron 16 De nationalistische leider van India, Mahatma Gandhi, gaat in augustus 1931, als India nog een Britse kolonie is, naar Groot-Brittannië voor een conferentie over onafhankelijkheid voor India. Op dat moment boycot de Indiase bevolking massaal Britse katoenen stoffen omdat Gandhi hen daartoe heeft opgeroepen. Tijdens het bezoek wordt hij door een fabrikant uitgenodigd om naar Manchester te komen om de gevolgen te zien van de Indiase boycot. In de Northern Daily Telegraph van maandag 29 september 1931 staat deze foto van het bezoek