Werkende armen Rapport met de resultaten van een kwalitatief onderzoek Definitieve rapportage Versie 1.2
Op verzoek van SZW gemeente Den Haag Auteur(s) Judith van Male Projectnummer 4816 Datum 5 februari 2014
Definitieve rapportage Werkende armen Versie 1.2
Inhoud
Inleiding 1 2 3 4
Achtergrond Onderzoeksdoel, probleemstelling en onderzoeksvragen Methode van onderzoek Beschrijving van de selectie
Samenvatting 1 2 3 4 5 6
Inleiding Segmentering doelgroep ‘werkende armen’ Bekendheid met voorzieningen Gebruik en betekenis van voorzieningen Factoren die van invloed zijn op het gebruik van inkomensvoorzieningen Oordeel over het armoedebestrijdingbeleid
Resultaten 1 2 3 4 5
Achtergrond respondenten en beleving van de situatie Bekendheid met de voorzieningen Gebruik en betekenis van voorzieningen per doelgroep Factoren die van invloed zijn op gebruik van voorzieningen Oordeel over het landelijke en gemeentelijke armoedebestrijdingsbeleid
Conclusies en aanbevelingen 1 2 3
Segmentatie van de doelgroep Beschrijving van de resultaten per segment Hoe kan het bereik van de voorzieningen verhoogd worden?
Bijlage I: Onderzoeksverantwoording Bijlage II: Gespreksleidraad Bijlage III: Respondentenoverzicht
2 2 2 3 3
4 4 4 5 7 8 8
9 9 16 19 22 24
26 26 26 29
31 36 42
Definitieve rapportage Werkende armen Versie 1.2
Inleiding 1 Achtergrond Van alle huishoudens in Den Haag die een inkomen hebben dat onder 110% van het wettelijk minimum ligt en die volgens deze maatstaf als arm gekenmerkt kunnen worden, is een derde werkend. Het gaat zowel om mensen die in loondienst werken als zelfstandig ondernemers. De groep werkende armen komt net als andere groepen met een inkomen op of vlak boven het wettelijk sociaal minimum in aanmerking voor gemeentelijke voorzieningen gericht op het bestrijden van armoede. Uit dossieronderzoek (Bos en Van der Vet) blijkt ongeveer de helft van de Haagse werkende armen op dit moment gebruik te maken van één of meerdere gemeentelijke minimavoorzieningen. Dit bereik is lager dan onder huishoudens met een WWB- of AOW-uitkering. Bij dSZW bestaat behoefte aan meer inzicht in de achtergronden van het niet-gebruik van gemeentelijke voorzieningen. Dit inzicht moet er toe leiden dat de gemeente beter in staat is om het bereik van deze voorzieningen te verhogen en beter in te spelen op de wensen en behoeftes van Haagse werkende armen. Ferro Explore! is gevraagd een kwalitatief onderzoek uit te voeren onder gebruikers en niet-gebruikers dat het gewenste inzicht moet verschaffen. De gebruikers van voorzieningen zijn ondervraagd om inzicht te verkrijgen in hoe zij kennis hebben genomen van de voorzieningen en wat hun overwegingen waren om voorzieningen aan te vragen.
2 Onderzoeksdoel, probleemstelling en onderzoeksvragen Het doel van het onderzoek is inzicht te verkrijgen in de achtergronden van het nietgebruik van gemeentelijke voorzieningen ter bestrijding van de armoede door werkende armen. De probleemstelling kan als volgt geformuleerd worden:
Hoe komt het dat een relatief groot deel van de Haagse werkende armen (ongeveer de helft) geen gebruik maakt van de gemeentelijke minimavoorzieningen? Wat zijn de redenen om wel/niet gebruik te maken van deze inkomensvoorzieningen? Wat kan er door de gemeente Den Haag gedaan worden om het bereik van de voorzieningen onder werkende armen te vergroten?
1
Definitieve rapportage Werkende armen Versie 1.2
3 Methode van onderzoek Bij de uitvoering van het onderzoek is gebruikt gemaakt van de kwalitatieve methode in de vorm van individuele diepte-interviews. In totaal zijn 30 interviews uitgevoerd van ieder ongeveer één uur. De gesprekken hebben plaatsgevonden in het stadhuis van Den Haag en twee neutrale onderzoekslocaties in Den Haag. Op één van deze locaties heeft de opdrachtgever een aantal gesprekken gevolgd via een gesloten meekijkcircuit. De gesprekken zijn uitgevoerd door Gerben Bruins en Judith van Male, beide werkzaam als seniorprojectleider bij Ferro Explore!, aan de hand van een gespreksleidraad die in nauw overleg met de opdrachtgever is opgesteld.
4 Beschrijving van de selectie In totaal zijn 30 respondenten geïnterviewd. Hieronder een schema met een overzicht van de gezinssituatie, bron van inkomsten (zelfstandig of in loondienst) en wel/geen gebruik voorzieningen: Alleenstaanden zonder kinderen
Alleenstaande ouders
Gezinnen met kinderen
Gebruik voorzieningen
Wel
Niet
Wel
Niet
Wel
Niet
Zelfstandigen
2
3
3
2
2
2
In loondienst (zowel vast als flexibel)
3
3
6
-
3
1
In bijlage III is een gedetailleerd overzicht opgenomen met gegevens van de respondenten (sekse, leeftijd, opleiding, beroep) en per respondent de voorzieningen waar hij/zij gebruik van maakt. Bij de selectie bleek het moeilijk te zijn om respondenten met kinderen te vinden die van geen enkele voorziening gebruik maken. In totaal zijn 3000 Haagse huishoudens (uit het bestand van het selectiebureau) die aan het inkomenscriterium voldeden, (per e-mail) benaderd met een uitnodiging om aan het onderzoek deel te nemen. Dit leverde slechts enkele reacties op van (eenouder)gezinnen met minderjarige kinderen die van geen enkele voorziening gebruik maken. Bijna alle ouders met schoolgaande kinderen (zowel basisschool als voortgezet onderwijs) bleken gebruik te maken van de Ooievaarspas en van het Schoolkostenfonds. Deze ouders waren door de school van hun kinderen op de hoogte gebracht van het bestaan van voorzieningen als Schoolkostenfonds en stichting Leergeld nadat ze hadden aangegeven dat ze door een laag inkomen bepaalde kosten, bijvoorbeeld de ouderbijdrage of een schoolreisje, niet of moeilijk kunnen dragen.
2
Definitieve rapportage Werkende armen Versie 1.2
Samenvatting 1 Inleiding Op dit moment maakt ongeveer de helft van de Haagse werkende armen gebruik van één of meerdere gemeentelijke inkomensvoorzieningen. Bij de gemeente Den Haag bestaat de behoefte om inzicht te verkrijgen in de achtergronden van niet-gebruik met als achterliggend doel om het bereik van deze voorzieningen te verhogen. Ferro Explore! heeft in opdracht van gemeente Den Haag een kwalitatief onderzoek uitgevoerd onder de doelgroep werkende armen in de vorm van 30 individuele interviews. De centrale probleemstelling van dit onderzoek luidt als volgt:
Hoe komt het dat een relatief groot deel van de Haagse werkende armen (ongeveer de helft) geen gebruik maakt van de gemeentelijke minimavoorzieningen? Wat zijn de redenen om wel/niet gebruik te maken van deze inkomensvoorzieningen? Wat kan er door de gemeente Den Haag gedaan worden om het bereik van de voorzieningen onder werkende armen te vergroten?
2 Segmentering doelgroep ‘werkende armen’ Wat betreft beleving en bereik van de inkomensvoorzieningen kunnen drie categorieën ‘werkende armen’ onderscheiden worden: Lager opgeleiden In deze categorie vallen lager opgeleiden die in loondienst of noodgedwongen als zelfstandige werken (zelfstandige ‘tegen wil en dank’). Ze ervaren hun financiële situatie als zwaar en hebben moeite om rond te komen. Vooral de lager opgeleiden met schoolgaande kinderen hebben regelmatig te maken met financieel urgente situaties (onverwachte uitgaven, uitgaven die met een laag inkomen niet of nauwelijks zijn op te brengen). Ze zijn pessimistisch over de toekomst omdat ze zich er van bewust zijn dat hun kansen op de arbeidsmarkt niet florissant zijn door hun lage opleidingsniveau. Ondernemers In deze categorie vallen zelfstandigen die bewust voor het ondernemerschap hebben gekozen en blijk geven van een ondernemersmentaliteit. Dit houdt onder meer in dat ze geen hulp aan overheidsinstanties willen vragen en in principe hun financiële problemen zelf willen oplossen. Bij ondernemers speelt ook schaamte een rol: ze lopen niet graag te koop met het feit dat ze moeilijk kunnen rondkomen. Ondernemers zijn optimistisch over de toekomst: ze wijten hun financiële moeilijke situatie aan de economische crisis
3
Definitieve rapportage Werkende armen Versie 1.2
en verwachten dat hun inkomenspositie zal verbeteren met het aantrekken van de economie. Jongere hoger opgeleiden en mensen met een creatief beroep Respondenten in deze categorie zijn goed opgeleid (universitair, hbo) en hebben een sociaal netwerk waar een beroep op gedaan kan worden bij financiële problemen (ouders, vrienden). De jongere hoger opgeleiden zien hun financiële situatie als een tussenfase: ze zijn optimistisch over hun toekomst en verwachten op korte of middellange termijn werk te vinden passend bij hun opleidingsniveau. De creatieven zien leven van een laag inkomen als een eigen keuze. Ze willen graag in hun creatieve beroep actief blijven en accepteren dat dit (voorlopig) betekent dat ze van weinig geld rond moeten komen. Ze zien het als een uitdaging om met weinig geld een zo leuk mogelijk leven te hebben, en zijn vindingrijk in het oplossen van financiële problemen.
3 Bekendheid met voorzieningen Vrijwel iedereen is bekend met het bestaan van gemeentelijke inkomensvoorzieningen. Niet-gebruikers weten vaak niet wat de voorzieningen inhouden en voor wie ze bestemd zijn. Zo leven veel niet-gebruikers in de veronderstelling dat de gemeentelijke inkomensvoorzieningen alleen bestemd zijn voor mensen met een (bijstands)uitkering. Gebruikers zijn vooral te vinden in de categorie lager opgeleiden. Ze hebben op de volgende manieren kennis genomen van de verschillende gemeentelijke voorzieningen: Via gemeentelijke instanties: veel gebruikers hebben te maken (gehad) met de bijstand of schuldhulpverlening en zijn via deze instanties op de hoogte gebracht van het bestaan van gemeentelijke inkomensvoorzieningen. Door financieel urgente situaties is men zelf op zoek gegaan naar voorzieningen. Oriëntatie op de Ooievaarspas heeft vaak geleid naar andere mogelijke voorzieningen. Via de school van de kinderen: als ouders op school melden dat ze bepaalde kosten niet of moeilijk kunnen dragen worden ze verwezen naar stichting Leergeld en het Schoolkostenfonds. Ook informeren ouders elkaar vaak over deze voorzieningen. Ooievaarspas Deze voorziening is het meest bekend. Vooral lager opgeleiden met schoolgaande kinderen maken intensief gebruik van de Ooievaarspas. Niet-gebruikers hebben een beperkt beeld van de mogelijkheden van de Ooievaarspas: ze zien de pas vooral als een kortingspas voor bioscoop, theater en musea. Kwijtschelding van gemeentelijke belastingen
4
Definitieve rapportage Werkende armen Versie 1.2
Ook deze voorziening is bij de meeste respondenten bekend. Men heeft van de voorziening vernomen via de aanslag en via de bijstand en schuldhulpverlening (vooral lager opgeleiden). Collectieve ziektekostenverzekering De collectieve ziektekostenverzekering is minder bekend. Respondenten die gebruik maken van de Ooievaarspas en/of te maken hebben (gehad) met de bijstand en/of schuldhulpverlening zijn bekend met deze voorziening. Respondenten die de voorziening wel kennen maar niet gebruiken hebben een incorrect beeld van de collectieve ziektekostenverzekering (ze denken aan een ‘slechtere’ verzekering en weten niet dat de verzekering geen eigen risico kent, en kosten voor de tandarts en brillen vergoed worden). Schoolkostenfonds Bijna alle ouders met schoolgaande kinderen maken gebruik van deze voorziening. Men is er door de school of andere ouders op attent gemaakt. Alleen de ondernemers met schoolgaande kinderen zijn niet van deze voorziening op de hoogte. Oorzaak hiervan is dat ze op school niet kenbaar hebben gemaakt dat ze een laag inkomen hebben. Langdurigheidtoeslag De langdurigheidtoeslag wordt voornamelijk gebruikt door lager opgeleiden die te maken hebben (gehad) met de bijstand en/of schuldhulpverlening en door deze instanties op de hoogte zijn gebracht van deze voorziening. Ook gebruikers van de Ooievaarspas kennen deze voorziening en maken daar gebruik van voor zover ze er voor in aanmerking komen.
5
Definitieve rapportage Werkende armen Versie 1.2
4 Gebruik en betekenis van voorzieningen Lager opgeleiden De (eenouder)gezinnen met schoolgaande kinderen maken het meest gebruik van de voorzieningen. Bijna allemaal hebben ze alle voorzieningen waar ze voor in aanmerking komen: Ooievaarspas, Schoolkostenfonds, langdurigheidtoeslag, de collectieve ziektekostenverzekering en kwijtschelding gemeentelijke belastingen. De betekenis voor de respondenten in deze categorie is groot: zonder deze voorzieningen zouden ze naar eigen zeggen in financiële problemen komen, en zouden hun kinderen niet normaal mee kunnen doen met schoolse en buitenschoolse activiteiten. Alleenstaanden in deze categorie maken voornamelijk gebruik van de langdurigheidtoeslag, de collectieve ziektekosten verzekering en kwijtschelding gemeentelijke belastingen. Ook voor hen zijn de voorzieningen belangrijk om rond te kunnen komen. De Ooievaarspas wordt weinig gebruikt door de alleenstaanden. Ze zien de Ooievaarspas als een extra (waar ook nog voor betaald moet worden): namelijk als een kortingspas voor uitjes, bioscoop, theater en museum. Door de zelfstandigen ‘tegen wil en dank’ wordt het aanvragen van een voorziening vaak als ingewikkeld en tijdrovend ervaren door de administratieve rompslomp er omheen. Ook maken deze respondenten regelmatig mee dat hun aanvraag om voor hen onduidelijke gronden wordt afgewezen. Ondernemers Ondernemers maken vrijwel geen gebruik van de gemeentelijke inkomensvoorzieningen. Dit geldt ook voor de (eenouder)gezinnen in deze categorie. Belangrijkste redenen daarvoor zijn: geen hulp willen vragen aan overheidsinstanties; niet te koop willen lopen met het feit dat je moeilijk kunt rondkomen; de bij hen levende veronderstelling dat deze voorzieningen alleen bestemd zijn voor mensen met een (bijstands)uitkering. Jongere hoger opgeleiden en mensen met een creatief beroep Ook deze categorie maakt niet of nauwelijks gebruik van inkomensvoorzieningen. De enige voorziening die door een deel van deze respondenten wordt gebruikt is de kwijtschelding van de gemeentelijke belastingen. De belangrijkste redenen voor nietgebruik in deze categorie zijn: de jongere hoger opgeleiden en creatieven voelen zich niet arm; ze hebben een goed sociaal netwerk waar ze op terug kunnen vallen bij financiële problemen.
6
Definitieve rapportage Werkende armen Versie 1.2
5 Factoren die van invloed zijn op het gebruik van inkomensvoorzieningen Er zijn drie typen factoren te onderscheiden die het gebruik van voorzieningen stimuleren dan wel afremmen: Factoren van psychologische aard zijn: – weerzin tegen bureaucratische procedures (invullen van formulieren, inleveren van bewijsstukken) en opzien tegen de administratieve rompslomp (speelt vooral bij respondenten die niet in loondienst zijn); – gevoel van ‘je hand op moeten houden’: dit geldt vooral voor de ondernemers; –
angst dat een inkomensvoorziening terug betaald moet worden als blijkt dat men te veel verdiend heeft (geldt vooral voor mensen die niet in loondienst zijn); – slechte ervaringen met de gemeente in het verleden: geldt voor mensen die in het verleden met de bijstand te maken hebben gehad en daar slechte ervaringen mee hebben; – perceptie van de eigen inkomenssituatie: jongere hoger opgeleiden en creatieven hebben niet het gevoel arm te zijn. De moeite die men moet doen om voor een voorziening in aanmerking te komen: voor ondernemers en zelfstandigen ‘tegen wil en dank’ is het aanvragen van een voorziening veel moeilijker dan voor mensen die in loondienst zijn. Urgentie van de financiële situatie: hoe urgenter de financiële situatie is, hoe meer moeite werkende armen zullen doen om in aanmerking te komen voor een inkomensvoorziening. Dit verklaart waarom het bereik binnen de groep (eenouder)gezinnen met schoolgaande kinderen het hoogst is.
6 Oordeel over het armoedebestrijdingbeleid De respondenten hebben over het algemeen weinig beeld van het landelijk beleid op het gebied van armoedebestrijding. Zorg- en huurtoeslag worden gezien als inkomensgebonden voorzieningen waar ook mensen van profiteren die boven het sociale minimum verdienen. Over het gemeentelijke beleid op het gebied van armoedebestrijding hebben alleen de respondenten die gebruik maken van inkomensvoorzieningen een oordeel. Dit oordeel is uitgesproken positief. Niet-gebruikers zeggen er geen beeld van te hebben en er dus ook niet over te kunnen oordelen. Ondernemers zijn kritisch over het overheidsbeleid in het algemeen ten aanzien van kleine ondernemers. Zij vinden dat dit beleid het voor kleine ondernemers steeds lastiger maakt om het hoofd boven water te houden (bijvoorbeeld gedeeltelijke afschaffing van de zelfstandigenaftrek en de in hun ogen passieve houding van de overheid ten aanzien van de instroom van werkkrachten uit Oost-Europa).
7
Definitieve rapportage Werkende armen Versie 1.2
Resultaten 1 Achtergrond respondenten en beleving van de situatie Bij de selectie zijn op basis van inkomstenbron (zelfstandig of loondienst) en gezinssituatie (alleenstaand, alleenstaande ouder, gezin met vader en moeder) zes condities onderscheiden. Uit de gesprekken blijkt dat in de beleving van de situatie en de wijze waarop er mee omgegaan wordt drie hoofdcategorieën te onderscheiden zijn: Lager opgeleiden: binnen de selectie is dit het grootste deel. Het betreft zowel alleenstaanden, eenoudergezinnen als ‘complete’ gezinnen. Het merendeel is in loondienst, een kleiner deel werkt als zelfstandige. De zelfstandigen hebben daar niet vrijwillig voor gekozen: door de moeilijke arbeidsmarkt is dit voor hen de enige mogelijkheid om in hun levensonderhoud te voorzien: Ik zat in de bijstand en kreeg de kans om een opleiding als pedicure te doen om zo uit de bijstand te komen. Ik werkte als kraamverpleegkundige bij een grote organisatie. Ik heb daar een burn-out opgelopen. Ik heb toen besloten om ontslag te nemen en voor mezelf te beginnen omdat ik de druk binnen mijn baan niet meer aankon. Als zelfstandige kan ik die druk beter doseren.
Ondernemers: deze respondenten hebben wel bewust voor het ondernemerschap gekozen en hebben een eigen bedrijf: Ik heb een bedrijf in voedingssupplementen. Ik heb daar heel lang heel goed van kunnen leven. De afgelopen jaren is er langzaam de klad in gekomen als gevolg van de economische crisis. Ik heb jarenlang op de markt gestaan toen ik de kans kreeg om een eigen groentekraam te beginnen. Ik vond het leuk om eigen baas te zijn en alles zelf te doen. We hebben een transportbedrijf gehad. Toen dat niet meer ging zijn we een rijschool begonnen. Dat is een tijdje goed gegaan tot er heel veel nieuwe rijscholen bijkwamen doordat mensen met een uitkering de kans kregen zich te laten omscholen tot rijinstructeur. We zijn kort geleden een winkel begonnen met Airsoftproducten. Dat is een veldsimulatiespel te vergelijken met Paintball.
De echte ondernemers binnen de selectie komen in alle drie de condities voor (alleenstaanden, eenoudergezinnen, gezinnen). Jongere hoger opgeleiden en mensen met een creatief beroep: deze respondenten vallen allemaal in de categorie alleenstaanden. Deze respondenten zijn goed opgeleid en hebben meestal een sociaal netwerk (ouders, familie, vrienden) waar ze (financieel) op kunnen terugvallen.
Lager opgeleiden 8
Definitieve rapportage Werkende armen Versie 1.2
Alleenstaande moeders Alle alleenstaande moeders die aan het onderzoek hebben deelgenomen zijn lager opgeleid. Ze hebben hun opleiding niet afgemaakt of zijn te laag opgeleid voor een startkwalificatie op de arbeidsmarkt. Allemaal zeggen ze het gevoel te hebben dat ze op school onder hun vermogen gepresteerd hebben. Ze zijn jong gaan werken, naar eigen zeggen omdat het geld lokte. Ze vinden dat ze toen onvoldoende aan de toekomst hebben gedacht en zeggen dat nu te betreuren: Ik heb een mavo-opleiding. Maar ik heb er weinig mee gedaan. Toen ik mijn diploma had gehaald, kon ik gelijk beginnen in een winkel. Eigenlijk heb ik dat niet goed aangepakt. Maar ja, toen was het ‘lang leve de lol’. Werken, lekker uit gaan en met geld smijten. Te losbandig. Later merk je pas de consequenties.
Enkelen zijn door problemen thuis al heel jong op eigen benen komen te staan en hebben daardoor hun schoolopleiding vroegtijdig afgebroken: Op mijn zestiende stond ik min of meer op straat, problemen thuis, ouders uit elkaar. Toen was het een kwestie van overleven. Voor school had ik geen energie meer. Ik ben zo snel mogelijk gaan werken om voor mezelf te kunnen zorgen.
In de relationele sfeer is het vaak anders gelopen dan ze gewild hadden zoals een niet geplande zwangerschap en/of een verbroken relatie met de vader van hun kinderen. Een aantal van hen heeft in het recente verleden een periode in de bijstand gezeten. Vaak was een relatiebreuk er de oorzaak van dat ze daar een beroep op moesten doen. Meerdere vrouwen zitten of hebben in een schuldhulpverleningstraject gezeten. De meeste vrouwen hebben het gevoel dat ze de regie over hun eigen leven min of meer kwijt zijn geraakt. Alle alleenstaande moeders werken op dit moment in deeltijd, meestal in de zorg. Alleen op deze manier zeggen ze werk met moederschap te kunnen combineren. De kinderen vormen voor deze vrouwen de drijvende kracht in hun leven. Ze zeggen het beste voor hun kinderen te willen en er alles aan te doen om die een goede jeugd te geven. Tegelijkertijd zijn de kinderen ook een remmende factor om de inkomenssituatie te verbeteren. Deze vrouwen zeggen niet meer te kunnen werken omdat ze hun kinderen dan minder aandacht kunnen geven. Voor een aantal van hen speelt daarbij mee dat ze een kind hebben met een ‘handicap’: Mijn zoon is een speciaal kind. Hij zit op een ZMOK school. Hij is dus moeilijk opvoedbaar. Het is een heerlijk kind hoor, maar iets drukker en sneller agressief.
De meeste alleenstaande moeders leven relatief lang van een laag inkomen (langer dan 5 jaar). Deze respondenten benadrukken hoe belangrijk het voor hen is om de financiën 9
Definitieve rapportage Werkende armen Versie 1.2
op orde te houden om niet (opnieuw) in de problemen te komen. Een spookbeeld voor hen is een verlies van controle over de financiën met alle gevolgen van dien: deurwaarders, huisuitzetting, afsluiting van gas en licht. Dit betekent dat alle belangrijke rekeningen zoals huur, zorgverzekering en energierekening op tijd betaald moeten worden en er geen schulden (meer) mogen worden gemaakt. Als een rekening niet wordt betaald, dan gebeurt dat ‘strategisch’: De energierekening kan een maand wachten zonder negatieve gevolgen. Die moet dan wel twee keer de volgende maand betaald worden maar dat hoeft geen probleem te zijn als je dan je langdurigheidtoeslag of kinderbijslag ontvangt. Maar de huur die moet wel elke maand betaald worden. Als je dat niet doet kom je in de problemen.
De alleenstaande moeders zeggen allemaal dat ze heel handig geworden zijn in het zo goedkoop mogelijk boodschappen doen. Ze gaan naar de goedkopere supermarkten en letten scherp op de aanbiedingen. Hierdoor is het boodschappen doen een tijdrovende aangelegenheid: Je kunt nooit zomaar even boodschappen doen. Je bent voortdurend op zoek naar waar het het goedkoopst is. Dat betekent vaak dat je bij meerdere supermarkten langs moet.
Sommige respondenten hebben in het recente verleden gebruik gemaakt van de Voedselbank. Een ‘pijnpunt’ in de financiën wordt gevormd door onverwachte uitgaven zoals vervanging van een kapotte wasmachine of tv. Tweedehands vinden de meesten geen optie omdat de kans dat het apparaat op korte termijn kapot gaat, groot is. Goedkoop wordt volgens deze respondenten dan al snel duurkoop: Voor een beetje behoorlijke tweedehands wasmachine betaal je toch ook al gauw 100 euro. Als die dan na een maand kapot gaat, heb je een probleem.
De meeste alleenstaande moeders zeggen dat het moeilijk maar niet onmogelijk is om rond te komen. Ze hebben het er vooral moeilijk mee dat ze niets extra’s voor hun kinderen kunnen doen zoals nieuwe kleding en cadeautjes met verjaardagen en Sinterklaas. Dat steekt vooral omdat hun kinderen zien dat andere kinderen in hun omgeving dat wel krijgen: Nu met Sinterklaas vind ik het heel moeilijk dat ik geen cadeautjes voor ze kan kopen. Op school komen hun vriendjes met verhalen over wat ze allemaal hebben gekregen. Het is heel moeilijk als je een kind in de puberteit hebt die op een school zit waar de meeste kinderen met merkkleding lopen. Dan zegt hij: ik wil ook een Tommy Hilfinger. Dat heb ik niet, dat is bijna de maandhuur van mijn huis. 10
Definitieve rapportage Werkende armen Versie 1.2
Ik voel me er vaak schuldig over dat ik niet eens een keertje met ze naar de bioscoop kan, of op vakantie of een dagje naar een pretpark. Ook in deze tijd, met Sinterklaas, vind ik het heel erg moeilijk dat ik ze geen cadeautjes kan geven.
Alleenstaande moeders die een beroep kunnen doen op familie, hebben over het algemeen een positievere beleving van hun situatie dan moeders die dat niet kunnen. Hun eigen ouders, maar ook broers en zussen, springen nog weleens bij in noodsituaties, bijvoorbeeld bij een kapotte wasmachine. Ook worden de extraatjes voor de kinderen vaak door familie betaald: vakantie, cadeautjes met Sinterklaas, nieuwe schoenen, een nieuwe winterjas, of een uitje naar een pretpark: Mijn ouders hebben een caravan op de Veluwe. In de zomervakantie nemen ze de kinderen dan weleens mee. Mijn zus neemt ze samen met haar eigen kinderen weleens mee naar een pretpark. Als hij nieuwe schoenen nodig heeft, koopt mijn broer die vaak voor hem. En hij heeft een spelcomputer gekregen waar zijn neefje op uitgekeken was.
De meeste alleenstaande moeders zijn onzeker over hun financiële toekomst. Sommigen van hen hopen in de toekomst meer te kunnen gaan werken, liefst in een ‘betere’ baan waar ze meer kunnen verdienen. Ze zijn van plan om in de nabije toekomst een opleiding te gaan volgen die hun kansen op de arbeidsmarkt vergroot. Anderen zijn pessimistisch over de financiële toekomst. Vooral degenen die in de thuiszorg werken, zien als gevolg van de bezuinigingen het aantal banen in deze sector teruglopen, en verwachten niet dat ze hun aantal arbeidsuren kunnen uitbreiden. Door hun lage opleiding zijn ze pessimistisch over de kansen op ander werk. Voor een opleiding die hun kansen op de arbeidsmarkt kan vergroten, zeggen ze geen geld en geen tijd te hebben. Daarnaast vrezen ze dat een paar honderd euro meer verdienen eerder een verslechtering dan verbetering zal betekenen in hun inkomenssituatie omdat ze dan moeten inleveren op de inkomensondersteunende voorzieningen waar ze nu een beroep op kunnen doen: (bijvoorbeeld zorg-, huur-, langdurigheidtoeslag). Gezinnen met kinderen Respondenten in de categorie ‘gezinnen in loondienst’ zijn allemaal alleenverdieners: hun partners hebben geen werk. Twee respondenten hebben partners die met ernstige gezondheidsproblemen kampen. Dat betekent dat ze naast hun werk ook verantwoordelijk zijn voor de zorg voor de kinderen en de mantelzorg voor hun partner. Alle vier de gezinnen missen een netwerk dat financieel ondersteuning kan bieden. De beleving van de inkomenssituatie is in veel opzichten vergelijkbaar met die van de alleenstaande moeders. Het lukt met moeite om rond te komen. Vooral onvoorziene uitgaven en vervanging van noodzakelijke apparaten (wasmachine, tv) leveren
11
Definitieve rapportage Werkende armen Versie 1.2
problemen op. Ook deze respondenten vinden het leven van een laag inkomen vooral moeilijk met het oog op hun kinderen. De respondenten in deze categorie zijn pessimistisch over de toekomst: door hun lage opleiding zien ze hun arbeidsmarktkansen eerder verslechteren dan verbeteren: Het wordt steeds moeilijker om met een lage opleiding aan de bak te komen. De opleidingseisen voor het zelfde werk worden steeds hoger. Waar ze vroeger iemand met een mavodiploma aannamen, willen ze nu iemand met havo.
De respondenten die mantelzorger zijn, voelen zich door de zorg voor het gezin nog extra belemmerd om hun verdiencapaciteit te verhogen, bijvoorbeeld door meer uren te gaan werken of een opleiding te gaan volgen. Alleenstaanden zonder kinderen Deze categorie betreft twee oudere vrouwen (50-plus) en een man die net gescheiden is. De vrouwen hebben volwassen kinderen die op eigen benen staan. Hun achtergrond is vergelijkbaar met die van de alleenstaande moeders: lager opgeleid en een leven achter de rug waarin hen veel is overkomen en waaraan ze zelf weinig sturing hebben kunnen geven. Na een relatiebreuk hebben beiden gedurende een aantal jaren een beroep moeten doen op de bijstand. Hoewel ze blij zijn niet meer afhankelijk te zijn van een uitkering, hebben ze geen verbetering ervaren in hun inkomenssituatie. Beide vrouwen zeggen gezondheidsproblemen te hebben waardoor ze beperkt belastbaar zijn en niet meer uren kunnen werken. De vrouwen zeggen dat ze door hun financiële situatie in een sociaal isolement zijn gekomen. Hierdoor is het volgens hen moeilijk om samen met vriend(inn)en activiteiten buitenshuis te ontplooien: Het is vervelend om iedere keer te moeten zeggen dat je niet mee kunt omdat je geen geld hebt. En je wilt ook niet dat anderen voor je gaan betalen. Ik merk ook dat er bij andere mensen weinig begrip is voor hoe het is om van bijna niets te moeten leven.
Door hun leeftijd achten ze de kans ook klein dat ze een andere, grotere baan vinden of dat de huidige werkgever bereid is het aantal uren uit te breiden. De enige alleenstaande man in loondienst heeft een parttime baan in de beveiliging. Hij is gescheiden en heeft twee jonge kinderen die bij zijn ex wonen. Hij heeft wel een omgangsregeling met de kinderen. Door de scheiding heeft hij psychische problemen gekregen en is dakloos geworden. Door alle problemen is hij in die periode zijn baan kwijtgeraakt (bagagemedewerker op Schiphol) en in de bijstand terecht gekomen. Inmiddels heeft hij een parttime baan gevonden in de beveiliging. Hij zou meer willen werken maar acht de kans klein dat het hem lukt om meer uren te krijgen. Hij is
12
Definitieve rapportage Werkende armen Versie 1.2
pessimistisch over zijn eigen financiële toekomst: door zijn lage opleiding acht hij de kans op meer en beter betaald werk klein. Zelfstandigen ‘tegen wil en dank’ Ook de respondenten die als zelfstandige ‘tegen wil en dank’ werken, hebben het gevoel weinig regie te hebben over hun eigen leven. Bij twee van hen, beide alleenstaande moeders, is het inkomen in korte tijd drastisch afgenomen door omstandigheden waar ze zelf niet voor gekozen hebben (werkloos door ziekte, echtscheiding). Beiden vinden het heel moeilijk om van weinig geld rond te komen. Een andere respondent in deze categorie - ze is getrouwd en net moeder geworden - zit financieel min of meer in een crisissituatie. Ook haar partner heeft zijn baan verloren. Ze hebben een eigen huis dat ‘onder water staat’ en moeilijk te verkopen is. Ze verhuren het nu. Hierdoor kunnen ze naar eigen zeggen geen aanspraak maken op een bijstandsuitkering: Ik ben mijn baan kwijtgeraakt. Ik probeer nu als zelfstandige aan werk te komen, maar dat gaat heel moeizaam. We hebben een eigen huis dat onverkoopbaar is en waardoor we geen beroep kunnen doen op de bijstand.
Ten slotte is er een respondent die er blijk van geeft minder moeite te hebben met haar financiële situatie. Zij zat voorheen in de bijstand en was gewend om van een laag inkomen te leven. Daarnaast heeft ze een volwassen dochter die financieel af en toe bijspringt. Haar twee nog minderjarige zoons hebben bijbaantjes en zorgen financieel min of meer voor zichzelf. De zelfstandigen ‘tegen wil en dank’ hopen dat er economisch betere tijden zullen komen waardoor het makkelijker wordt om een vaste baan of meer werk te vinden. Ondernemers Er zijn grote verschillen in de beleving van de situatie tussen de ‘echte’ ondernemers en de zelfstandigen ‘tegen wil en dank’. De ‘echte’ ondernemers zeggen allemaal betere tijden te hebben gekend. Ze hebben de afgelopen jaren de inkomsten uit hun bedrijf achteruit zien gaan. Dit is geleidelijk gegaan. Ze noemen de crisis, macro-economische ontwikkelingen en overheidsbeleid als de belangrijkste oorzaken voor deze achteruitgang: Alle ondernemers zeggen te lijden te hebben gehad onder de crisis. Vanaf 2008 hebben ze de verslechtering van de economie in hun eigen bedrijf gevoeld. Bij macro-economische ontwikkelingen wordt door twee respondenten die een klussen- en aannemersbedrijf hebben, de toestroom van goedkope arbeidskrachten uit Oost-Europa genoemd. Een andere respondent noemt de tendens dat kleine bedrijfjes worden overgenomen door grotere bedrijven als oorzaak voor de teloorgang van haar transportbedrijf. Grotere bedrijven worden volgens haar op die manier steeds sterker ten koste van de kleine ondernemers. Bij overheidsbeleid gaat het zowel om de landelijke als de gemeentelijke overheid: 13
Definitieve rapportage Werkende armen Versie 1.2
–
–
De gedeeltelijke afschaffing van de zelfstandigenaftrek wordt genoemd als een beleidsregel die de inkomenssituatie van kleine ondernemers nog verder heeft verslechterd. De respondent die een rijschool heeft gehad, noemt als oorzaak van de teloorgang van haar rijschool, het beleid om mensen met een uitkering een omscholing tot rijinstructeur aan te bieden. Hierdoor kwamen er volgens haar veel te veel rijscholen en zag zij haar klandizie slinken.
De ondernemers zijn optimistisch: ze zeggen te hopen en te verwachten dat hun financiële positie zal verbeteren als de Nederlandse economie weer aantrekt. Ze zien hun lage inkomen dan ook als een tijdelijke situatie waar ze zelf niet veel aan kunnen doen. Door de geleidelijke achteruitgang van hun inkomen hebben ze zich naar eigen zeggen kunnen aanpassen aan de verslechterde financiële situatie. Ook hebben ze de afgelopen jaren vaak gebruik gemaakt van hun reserves (spaargeld). Ze zeggen er trots op te zijn dat het hen tot nu toe gelukt is om schuldenvrij te blijven. Het idee van (financiële) ondersteuning door de (gemeentelijke) overheid wijzen ze in principe af. Dit staat volgens hen haaks op de ondernemersmentaliteit: Mijn ouders hadden ook een eigen bedrijf. Ik ben opgevoed met de mentaliteit dat je je eigen broek op moet houden. Het idee dat je je hand ophoudt bij de overheid staat ver van mij af. Als ondernemer moet je jezelf redden.
Jongere hoger opgeleiden en creatieven Creatieven Alleenstaande respondenten met een creatief beroep (2 muzikanten, danseres, kunstenaar) vallen zowel in de categorie ‘zelfstandige’ als ‘in loondienst’: ze combineren een klein baantje met freelance activiteiten in hun eigen beroep. Ze hebben allemaal een goed sociaal netwerk waar ze op terug kunnen vallen en verkeren in kringen waar meerdere mensen in dezelfde situatie zitten: Ik verkeer in kringen waar meerdere mensen moeten leven van een klein inkomen. Dat maakt het een stuk gemakkelijker.
De jongere respondenten in deze categorie kunnen financieel een beroep doen op hun ouders. Ze zien het leven met een laag inkomen als een manier van leven waar ze zelf voor gekozen hebben: Ik heb mijn hart gevolgd en doe wat ik graag wil, in plaats van voor het geld te gaan.
Ze zien het als een uitdaging om rond te komen van weinig geld en toch een ‘leuk’ leven te hebben. Ze hebben weinig materialistische eisen en zijn vindingrijk in het drukken van de kosten: 14
Definitieve rapportage Werkende armen Versie 1.2
Om kleding geef ik niets. Ik heb een hekel aan winkelen, dat hoef ik gelukkig dus niet te doen. Als ik iets van kleding nodig heb ga ik naar de kringloopwinkel. Ik bewoon een huis met twee vrienden zodat we de kosten voor de huur en energie kunnen delen.
Deze respondenten zeggen dat ze zich niet arm voelen. Ze zien de toekomst optimistisch tegemoet, hebben het gevoel de regie daarover in eigen hand te hebben en verwachten dat hun financiële situatie mettertijd zal verbeteren. Daarbij speelt ook de verwachting een rol dat als het weer beter gaat met de economie er ook meer mogelijkheden zullen komen om geld te verdienen. De oudere respondenten in deze categorie (45-plussers) hebben meer moeite met hun financiële situatie. Ze zeggen dat ze betere tijden hebben gekend: voor de crisis was er volgens hen meer geld voor cultuur en lukte het wel om voldoende werk in hun eigen beroep te vinden om er van rond te komen. Ze zeggen moeite te hebben om de teruggang in hun inkomen op te vangen. Door hun leeftijd is het voor hen ook moeilijker om bijverdiensten te vinden die de financiële situatie enigszins kan verlichten. Ze hopen en verwachten net als de jongeren wel dat hun financiële situatie zal verbeteren als de economie aantrekt.
Jongere hoger opgeleiden In de selectie zitten twee respondenten die een universitaire opleiding hebben gevolgd: één van hen heeft die opleiding afgebroken. Ze zijn op zoek naar werk of naar een andere opleiding. Deze respondenten hebben allemaal een goed netwerk: ze kunnen financieel terugvallen op hun ouders en hebben daarnaast een vriendenkring die ondersteuning biedt: Ik heb veel aan mijn vrienden. Die begrijpen dat ik niet veel geld heb. Ze nodigen me uit om te komen eten of trakteren me op een bioscoopkaartje.
Ze zijn positief over hun toekomst: ze zien de situatie als een tijdelijke en hopen en verwachten binnen enkele jaren hun weg op de arbeidsmarkt gevonden te hebben en een aanzienlijk hoger inkomen te hebben. In hun beleving horen ze dan ook niet tot de categorie ‘werkende armen’.
2 Bekendheid met de voorzieningen Vrijwel iedereen is op de hoogte van het bestaan van gemeentelijke inkomensvoorzieningen voor lagere inkomens. Wat die voorzieningen inhouden en voor wie ze bestemd zijn, is niet voor iedereen duidelijk. Er loopt een duidelijke scheidslijn tussen gebruikers en niet-gebruikers. Gebruikers hebben meestal meerdere 15
Definitieve rapportage Werkende armen Versie 1.2
voorzieningen en zijn goed op de hoogte van welke voorzieningen er zijn. Op de volgende manieren hebben de gebruikers van de voorzieningen kennis genomen: Een groot deel van de gebruikers is op deze voorzieningen attent gemaakt door gemeentelijke instanties waar ze contact mee hebben gehad (bijvoorbeeld sociaal raadsman, bijstand en schuldhulpverlening). Daarnaast zijn veel gebruikers zelf op zoek gegaan naar inkomensondersteunende voorzieningen, vaak naar aanleiding van een financieel urgente situatie (bijvoorbeeld schoolkosten, onverwachte uitgaven). Oriëntatie op de Ooievaarspas heeft er in veel gevallen toe geleid dat men zich ook op andere voorzieningen is gaan oriënteren (in de communicatie over de Ooievaarspas wordt ook op andere inkomensvoorzieningen gewezen). De school speelt een belangrijke rol in het informeren over voorzieningen. De school zelf maakt ‘arme’ ouders hierop attent, meestal naar aanleiding van de melding van ouders dat ze bepaalde kosten niet of moeilijk kunnen dragen. Ouders informeren ook elkaar over welke voorzieningen er zijn. Vijf ouders met minderjarige kinderen behoren tot de niet-gebruikers. Dit kan als volgt worden verklaard: Twee ondernemers (een alleenstaande moeder met 4 kinderen en een man met een gezin) zeggen dat ze altijd in de veronderstelling hebben geleefd dat de gemeentelijke inkomensvoorzieningen alleen bedoeld zijn voor mensen met een uitkering. Eén respondent (alleenstaande moeder in loondienst) heeft een zoon van 17 jaar die niet meer naar school gaat, meerdere malen in jeugddetentie heeft gezeten en momenteel onder toezicht van de jeugdhulpverlening staat. Twee respondenten hebben een kind jonger dan 4 jaar. Niet-gebruikers zeggen geen financieel urgente situaties te hebben ervaren waarvoor ze hulp van buitenaf nodig hadden. Zo heeft geen van deze respondenten ooit contact gehad met schuldhulpverlening of de bijstand. Als zich financieel urgente situaties voordeden, hebben ze andere oplossingen gezocht, bijvoorbeeld lenen van familie. Ooievaarspas De voorziening die de meeste bekendheid geniet, is de Ooievaarspas. De respondenten kennen de Ooievaarspas ‘van horen zeggen’ en gemeentelijke communicatiemiddelen (website, folder). Respondenten die deze pas niet gebruiken, hebben een beperkt beeld van de mogelijkheden van de Ooievaarspas. Ze zien het vooral als een kortingspas voor de extra’s: bijvoorbeeld korting op uitjes, bioscoop, theater en musea: De Ooievaarspas….dan krijg je, geloof ik, korting op musea en uitjes? Weleens iets over gelezen. Maar ik zou niet weten voor wie die bedoeld is en wat je er allemaal mee kan.
Kwijtschelding van de gemeentelijke belastingen 16
Definitieve rapportage Werkende armen Versie 1.2
Ook de kwijtschelding gemeentelijke belastingen is bij de meeste respondenten bekend. Deze respondenten weten dat deze voorziening bestaat omdat er op de aanslag gewag van wordt gemaakt. Degenen die in het verleden in de bijstand of schuldhulpverleningstraject hebben gezeten, zijn er toentertijd op attent gemaakt. Collectieve ziektekostenverzekering (Avizo, Iza Cura) De collectieve ziektekostenverzekering is minder bekend bij de doelgroep ‘werkende armen’. Respondenten die zich verdiept hebben in de Ooievaarspas zijn op de hoogte van deze voorziening. Ook als ze in de bijstand hebben gezeten of met schuldhulpverlening in contact zijn geweest, zijn ze bekend met deze inkomensvoorziening. Respondenten voor wie dit niet het geval is, zijn niet op de hoogte van het bestaan van de collectieve ziektekostenverzekering of kennen de voorziening maar hebben geen flauw benul van wat de collectieve verzekering te bieden heeft. Zo weten ze niet dat er geen eigen risico is en dat bepaalde onkosten zoals kosten voor een bril en tandartsbehandelingen ook gedekt zijn. Schoolkostenfonds Vrijwel alle ouders met schoolgaande kinderen zijn bekend met het bestaan van het Schoolkostenfonds. Deze respondenten zijn geconfronteerd met schoolkosten die ze heel moeilijk of niet konden dragen, bijvoorbeeld de ouderbijdrage, kosten voor schoolspullen of een schoolreisje. Toen ze dit op de school van hun kind aangaven, zijn ze door de leerkracht gewezen op het Schoolkostenfonds en stichting Leergeld. De respondenten met schoolgaande kinderen die geen gebruik maken van deze voorziening, zijn beiden zelfstandig ondernemer. Ze geven aan op de school van hun kinderen nooit kenbaar gemaakt te hebben dat ze bepaalde kosten moeilijk konden dragen en dat ze er vanuit gingen dat ze niet in aanmerking zouden komen voor dergelijke voorzieningen: Ik ben er altijd van uitgegaan dat dergelijke voorzieningen er alleen zijn voor mensen met een uitkering en dat wij daar toch niet voor in aanmerking zouden komen. Ik heb dat soort dingen uiteindelijk zelf kunnen oplossen. Je gaat er toch ook niet mee te koop lopen dat je weinig geld hebt.
Langdurigheidtoeslag De langdurigheidtoeslag is alleen bekend bij respondenten die ooit in de bijstand hebben gezeten of met schuldhulpverlening te maken hebben gehad. Hier zijn zij attent gemaakt op deze inkomensvoorziening. Ook respondenten die zich hebben verdiept in de mogelijkheden van de Ooievaarspas en actief op zoek zijn naar inkomensvoorzieningen voor lagere inkomens – dit zijn vooral de alleenstaande moeders en gezinnen ‘in loondienst’ – zijn er van op de hoogte en maken er (voor een deel) gebruik van. Bijzondere Bijstand 17
Definitieve rapportage Werkende armen Versie 1.2
De meeste respondenten hebben weleens van Bijzondere Bijstand gehoord. Deze respondenten leven echter in de veronderstelling dat deze voorziening niet meer bestaat en, toen die nog wel bestond, bedoeld was voor mensen met een bijstandsuitkering. Bijstand voor zelfstandigen Op één na heeft geen van de zelfstandigen (zowel de zelfstandigen ‘tegen wil en dank’ als de ondernemers) gebruik gemaakt van de BBZ (bijstand voor zelfstandigen). Deze regeling houdt in dat men via de gemeente tijdelijk een lening kan krijgen om in het levensonderhoud te voorzien (renteloos) of als bedrijfskapitaal om het bedrijf weer levensvatbaar te maken (rentedragend). Deze respondenten geven als redenen dat ze niet op de hoogte zijn van de regeling of er liever geen gebruik van maken omdat ze ervoor terugschrikken schulden te maken.
3 Gebruik en betekenis van voorzieningen per doelgroep Alle respondenten maken gebruik van de landelijke inkomensvoorzieningen: huur- en zorgtoeslag en, als ze minderjarige kinderen hebben, het kindgebonden budget. Deze voorzieningen worden door alle respondenten gezien en beleefd als iets waar je recht op hebt. Hieronder wordt per categorie en subcategorie aangegeven in welke mate de voorzieningen gebruikt worden en wat de betekenis is van de voorzieningen voor de betreffende categorie. Lager opgeleiden Eenoudergezinnen en gezinnen De alleenstaande moeders en gezinnen met minderjarige kinderen vormen de categorie die het meest gebruik maakt van de gemeentelijke voorzieningen. Ze maken bijna allemaal gebruik van de Ooievaarspas, collectieve ziektekostenverzekering, Schoolkostenfonds, kwijtschelding van gemeentelijke belastingen en langdurigheidstoeslag. Uit de gesprekken komen een aantal verklaringen naar voren voor het feit dat ze er bijna allemaal vanaf weten en gebruik van maken: De urgentie van hun inkomenssituatie is hoog: deze respondenten geven er blijk van dat het heel moeilijk is om zonder deze voorzieningen rond te komen. Elke besparing, bijvoorbeeld op de ziektekostenverzekering, betekent enige verlichting. Ze zijn daarom altijd op zoek naar manieren om de financiële situatie te verbeteren. De vrouwen zelf zeggen er om die reden vrij zeker van te zijn dat ze alle voorzieningen waarvoor ze in aanmerking komen, ook hebben. Veel respondenten in deze categorie zijn in het recente verleden met gemeentelijke instanties in aanraking gekomen (bijstand, maatschappelijk werk, schuldhulpverlening) die hen gewezen hebben op het bestaan van deze voorzieningen. 18
Definitieve rapportage Werkende armen Versie 1.2
Belang van de kinderen: ouders willen er alles aan doen om de effecten van het lage inkomen voor hun kinderen zoveel mogelijk te beperken. Dit vormt voor hen de drive om ‘het onderste uit de kan te halen’. Ze worden vaak geconfronteerd met schoolkosten die ze niet kunnen betalen (bijvoorbeeld ouderbijdrage, schoolreisje). Op school worden ze dan geattendeerd op het Schoolkostenfonds en stichting Leergeld. Ze komen via de school van hun kinderen in aanraking met andere ouders die in dezelfde situatie zitten. Informatie over voorzieningen van de gemeente voor lage inkomens wordt op die manier onderling uitgewisseld.
Het belang van de voorzieningen is voor deze groep zeer groot. Wel of niet gebruik maakt het verschil tussen wel of niet rondkomen (en in de financiële problemen komen). De Ooievaarspas en het Schoolkostenfonds zijn volgens de ouders heel belangrijk voor de kinderen: deze voorzieningen stellen hun kinderen in staat om normaal mee te kunnen doen met schoolse en buitenschoolse activiteiten (bijvoorbeeld schoolreisjes, sporten, zwemmen, naar de film). Respondenten die in loondienst werken, zeggen geen problemen te hebben ervaren met het aanvragen van de voorzieningen zoals de Ooievaarspas, langdurigheidstoeslag en Schoolkostenfonds. Het vergt volgens hen vaak niet meer dan het invullen en opsturen van een formulier en een kopie van het identiteitsbewijs. De lager opgeleiden met kinderen staan positief tegenover het armoedebestrijdingsbeleid van gemeente Den Haag. Dit beleid sluit in hun ogen goed aan bij hun behoeftes. Vooral de voorzieningen die ten goede komen van hun kinderen (Ooievaarspas, Schoolkostenfonds) worden zeer gewaardeerd. De wijze waarop het is ingericht (laagdrempelige aanvraag) maakt dat ze niet het gevoel hebben dat ze hun hand op hebben moeten houden. Alleenstaanden zonder kinderen De respondenten die in de categorie ‘alleenstaande zonder kinderen’ vallen, maken bijna allemaal gebruik van kwijtschelding gemeentelijke belastingen, de collectieve ziektekostenverzekering en de langdurigheidstoeslag. Ze weten van het bestaan van deze voorzieningen omdat ze in het verleden kortere of langere tijd in de bijstand hebben gezeten en er daar over zijn geïnformeerd. De Ooievaarspas is weinig populair bij deze respondenten. Een respondent maakt er gebruik van maar heeft negatieve ervaringen met een uitje georganiseerd door de Ooievaarspas: Ik ben vorig jaar mee geweest met een kerstuitje van de Ooievaarspas. Eerst gingen we naar een kerstmarkt waar we veel te kort mochten rondkijken. Daarna het kerstdiner, dat was helemaal een aanfluiting. We kwamen daar met een paar bussen aan en moesten met z’n allen door de achterdeur naar binnen. Daar werden we in een grote zaal gepropt. Ze kwamen opnemen wat je wilde drinken, maar dat moest dan wel meteen afgerekend worden. En de schalen met eten moesten we zelf doorgeven omdat er geen ruimte tussen de tafels was voor de bediening. 19
Definitieve rapportage Werkende armen Versie 1.2
De andere twee respondenten hebben geen Ooievaarspas en zijn ook niet van plan er een aan te schaffen omdat je er volgens hen weinig aan hebt: Het trekt me niet echt. Ze organiseren uitjes maar dan moet je wel alleen gaan, samen met allemaal Ooievaarspashouders. Ik zou niet weten wat ik er mee moest doen. Sporten doe ik niet en voor uitgaan heb ik ook geen geld, ook niet als ik korting krijg. En zo’n ding kost toch nog 12 euro geloof ik.
Zelfstandigen ‘tegen wil en dank’ Voor alle zelfstandigen ‘tegen wil en dank’ geldt dat ze het aanvragen van voorzieningen als ingewikkeld en tijdrovend ervaren. Ook hebben ze de ervaring dat de aanvraag vaak om onduidelijke redenen wordt afgewezen. Ze zeggen allemaal dat ze hun administratie goed op orde hebben en in staat zijn alle vereiste documenten aan te leveren. Ze hebben de indruk dat ambtenaren het moeilijk vinden om een aanvraag van een zelfstandige te beoordelen omdat die onvoldoende standaard is. Een andere rem op het aanvragen van een voorziening is voor hen de angst dat de verdiensten uiteindelijk hoger zullen uitvallen dan verwacht, met als gevolg dat de voorziening wordt stopgezet of geld moet worden terugbetaald (bijvoorbeeld bij kwijtschelding van gemeentelijke belastingen of Schoolkostenfonds).
Ondernemers Binnen de groep ‘zelfstandigen’ vallen de ‘echte’ ondernemers allemaal onder de groep niet-gebruikers, zelfs de ondernemers die minderjarige kinderen hebben. Een deel van hen leeft in de veronderstelling dat gemeentelijke inkomensvoorzieningen alleen bestemd zijn voor mensen met een bijstandsuitkering. Om die reden hebben ze zich er nooit in verdiept en zijn ze niet op de hoogte van welke voorzieningen er zijn en wat de inhoud van die voorzieningen is. Voor één van hen, een alleenstaande moeder van vier kinderen, is het gegeven dat zij er ook voor in aanmerking komt, een aanleiding om zich daar wel in te gaan verdiepen en deze voorzieningen aan te gaan vragen: Nou ik dat weet….. Ik doe mijn kinderen tekort als ik er niet achteraan zou gaan.
Een andere reden van niet-gebruik is dat ze er de voorkeur aan geven om dit soort problemen zelf op te lossen. Het aanvragen van inkomensvoorzieningen bij de gemeente voelt voor deze respondenten als ‘je hand ophouden’ en staat in hun ogen haaks op hun mentaliteit van een ondernemer: Mijn ouders waren ook ondernemer. Ik ben opgevoed met het idee dat je je eigen broek moet ophouden en je eigen problemen moet oplossen. En je gaat zeker niet bij de overheid je handje ophouden. Ik zou me rot schamen.
20
Definitieve rapportage Werkende armen Versie 1.2
Bij ondernemen hoort risico nemen. Als het minder gaat, moet je dat zelf oplossen.
Ze lossen het liever op binnen hun eigen netwerk: bijvoorbeeld door geld te lenen van familie. Daarbij speelt mee dat ze hopen en verwachten dat er weer betere tijden komen en dat de inkomensproblemen van tijdelijke aard zijn.
Alleenstaanden met een creatief beroep en jongere hoger opgeleiden De alleenstaanden met een creatief beroep en de jongere hoger opgeleiden maken niet of nauwelijks gebruik van inkomensvoorzieningen. Deze respondenten hebben zich niet in inkomensvoorzieningen verdiept omdat ze er van uitgaan dat ze niet tot de doelgroep behoren. Daarom zijn ze met een aantal voorzieningen niet bekend en als ze bekend zijn met een voorziening, weten ze niet wat de voorziening inhoudt en voor wie deze bestemd is. De enige voorziening waar meerdere respondenten in deze categorie gebruik van maken, is de kwijtschelding van de gemeentelijke belastingen. Deze respondenten weten van het bestaan van deze voorziening omdat deze vermeld wordt op de gemeentelijke belastingaanslag. Omdat het hier om een relatief hoog bedrag gaat, zijn ze bereid om zich te verdiepen in de mogelijkheid van kwijtschelding. Als de andere voorzieningen worden genoemd door de interviewer, roept dit weinig enthousiasme op bij deze respondenten. Ze verwachten weinig toegevoegde waarde van de Ooievaarspas. Bij de collectieve ziektekostenvoorziening vrezen ze voor ‘kwaliteitsverlies’: Ik stap niet graag over op een andere ziektekostenverzekeraar. Vaak zit er dan een addertje onder het gras als het goedkoper is. Dan dekken ze minder of je mag je eigen arts niet kiezen.
Bij het aanvragen van een langdurigheidstoeslag vrezen ze een hoop administratieve rompslomp. Ook speelt een rol dat ze zich niet arm voelen en het tot nu toe zelf kunnen redden. Dat geeft hen ook een gevoel van trots.
4 Factoren die van invloed zijn op gebruik van voorzieningen Uit de gesprekken komt een aantal factoren naar voren die gebruik van inkomensvoorzieningen stimuleren dan wel afremmen. Hieronder worden deze beschreven: Factoren van psychologische aard De volgende psychologische factoren hebben een remmende werking op het aanvragen van inkomensvoorzieningen: Weerzin tegen bureaucratie: bij veel respondenten bestaat een zekere weerzin tegen bureaucratische procedures. Men ziet op tegen het invullen van formulieren. 21
Definitieve rapportage Werkende armen Versie 1.2
Deze weerzin is het grootst bij de respondenten die tot nu toe geen voorzieningen hebben aangevraagd en weinig ervaring hebben met contacten met de (gemeentelijke) overheid. De groep die het meest gebruik maakt van de voorzieningen, lager opgeleiden met kinderen in loondienst zegt dat het aanvragen van de voorzieningen hen geen moeite (meer) kost. Slechte ervaringen met de gemeente: enkele respondenten hebben in het recente verleden in de bijstand gezeten en zeggen daar trauma’s te hebben opgelopen door de manier waarop ze behandeld werden door medewerkers van de Sociale Dienst. Ze zijn bang voor soortgelijke ervaringen als ze een beroep op de gemeente doen voor een inkomensvoorziening: De bijstand heeft mij mentaal gesloopt. Je wordt zo neergehaald en vernederd. Je moet bijna smeken om een uitkering. Je moet tien keer heen en weer om papieren thuis op te halen. Ontmoedigingsbeleid, prima, maar je wordt aangetast in je waardigheid. Ik wil dat absoluut nooit meer meemaken dus ik zal niet snel meer een beroep doen op de gemeente.
Perceptie van de eigen inkomenssituatie: de respondenten verschillen in de mate waarin ze zich arm voelen. De jongere hoger opgeleiden, creatieven en ‘echte’ ondernemers hebben dat gevoel veel minder dan de respondenten met minderjarige kinderen. Ze zien de huidige situatie met een laag inkomen als tijdelijk en verwachten dat er weer betere tijden zullen komen. Ze hebben daardoor ook niet het gevoel dat de voorzieningen voor hen bestemd zijn: Ik had altijd het idee dat die voorzieningen alleen voor mensen in de bijstand bedoeld zijn of voor mensen die echt arm zijn. Ik voel me niet arm.
De volgende factoren spelen vooral bij ondernemers en/of zelfstandigen ‘tegen wil en dank’ een rol: Gevoel van ‘je hand op moeten houden’: veel ondernemers worden geremd omdat aanvragen van inkomensvoorzieningen voor hen voelt als ‘je hand ophouden’. In hun beleving laten ze hiermee blijken dat ze als ondernemer gefaald hebben. Opzien tegen de verwachte administratieve rompslomp: zelfstandigen moeten aantonen dat hun inkomen beneden een bepaalde grens ligt. Dat is niet altijd eenvoudig omdat ze onregelmatige inkomsten hebben. Angst dat een inkomensvoorziening terug betaald moet worden als blijkt dat de inkomsten in een jaar te hoog zijn om voor de voorziening in aanmerking te komen. Moeite die men doet om voor een inkomensvoorziening in aanmerking te komen De moeite die de respondenten moeten doen om voor een inkomensvoorziening in aanmerking te komen, hangt niet zozeer af van de voorziening zelf als wel van de doelgroep waar ze toe behoren: Voor de (eenouder)gezinnen in loondienst zijn de voorzieningen relatief makkelijk aan te vragen. De aanvraag is voor hen een standaardprocedure geworden die jaarlijks herhaald moet worden.
22
Definitieve rapportage Werkende armen Versie 1.2
Ondernemers en zelfstandigen ‘tegen wil en dank’ hebben de ervaring dat het relatief moeilijk is om voor een voorziening in aanmerking te komen. Ook de redenen die gegeven worden voor wel of niet toewijzen van een voorziening zijn voor hen vaak weinig transparant. Hun indruk is dat het ook voor de gemeente moeilijk is om uit te maken of een zelfstandig ondernemer wel of niet in aanmerking komt voor een inkomensvoorziening.
Urgentie van de financiële situatie Hoe hoger de urgentie van de financiële situatie is, hoe meer moeite de respondenten zullen doen om in aanmerking te komen voor een inkomensvoorziening. Uit de gesprekken blijkt dat bij (eenouder)gezinnen met minderjarige kinderen de urgentie bijna altijd hoog is. Zij zien zich vaak gesteld voor kosten die onvermijdbaar zijn: bijvoorbeeld schoolkosten of kosten voor een fiets om naar school te gaan. De gevolgen van het niet kunnen dragen van die kosten, worden vooral door hun kinderen gevoeld: bijvoorbeeld niet mee kunnen op het schoolreisje, niet kunnen beschikken over een voor het schoolwerk noodzakelijke computer. Ze willen kost wat kost voorkomen dat hun kinderen op deze manier op school gestigmatiseerd worden als arm. Deze groep is dan ook proactief in het zoeken naar voorzieningen waar ze mogelijk voor in aanmerking komen: Ik ben op internet altijd op zoek naar regelingen voor lagere inkomens waar ik mogelijk gebruik van kan maken.
Aan het andere kant van het spectrum staan respondenten die niet of nauwelijks met urgente financiële problemen te maken hebben: bijvoorbeeld jongere hoger opgeleiden kunnen een beroep doen op hun ouders als ze gesteld worden voor kosten die ze moeilijk kunnen dragen.
5 Oordeel over het landelijke en gemeentelijke armoedebestrijdingsbeleid In de interviews is ook aan de orde gekomen wat de respondenten vinden van het armoedebestrijdingsbeleid van de landelijke en gemeentelijke overheid. Bij het landelijke beleid hebben ze weinig beeld. De meeste respondenten zeggen geen idee te hebben wat de landelijke overheid op dit gebied doet. Ze kennen het kindgebonden budget, de huur- en zorgtoeslag, en maken daar voor zover van toepassing ook gebruik van. Ze brengen deze voorzieningen echter niet in verband met armoedebestrijding. Deze worden gezien als inkomensgebonden voorzieningen waar ook mensen die boven het sociale minimum zitten, en dus niet arm zijn, van profiteren. Bij de ‘echte’ ondernemers’ roept de vraag naar hun oordeel over het landelijke beleid vooral kritiek op over beleid ten aanzien van kleine ondernemers. Ze vinden dat de overheid in het algemeen te weinig doet voor ondernemers en maatregelen neemt die het voor kleine ondernemers juist lastiger maakt om het hoofd boven water te houden: 23
Definitieve rapportage Werkende armen Versie 1.2
als voorbeeld wordt de gedeeltelijke afschaffing van de zelfstandigenaftrek genoemd en de in hun ogen passieve houding ten aanzien van de instroom van werkkrachten uit Oost-Europa. Over het gemeentelijke beleid op het gebied van armoedebestrijding hebben vooral de respondenten die intensief gebruik maken van de inkomensvoorzieningen, lager opgeleiden met kinderen, een mening. Ze zijn hier uitgesproken positief over. Ze vinden dat de gemeente Den Haag veel doet voor mensen die van een laag inkomen moeten leven, en zeggen dat ze het zonder die inkomensvoorzieningen een stuk moeilijker zouden hebben om de eindjes aan elkaar te knopen. De meesten zeggen dat ze het zonder deze voorzieningen financieel niet zouden redden. Bij een deel van hen roept dit de vrees op dat de gemeente in de toekomst mogelijk gaat bezuinigen op inkomensvoorzieningen: Waar ik bang voor ben? Dat de gemeente gaat bezuinigen op dit soort dingen. Dat ik meer moet gaan betalen voor de Ooievaarspas en dat ik er minder mee kan doen, of dat het Schoolkostenfonds wordt afgeschaft.
Respondenten die geen of weinig gebruik maken van de gemeentelijke inkomensvoorzieningen, hebben geen beeld van het gemeentelijke armoedebestrijdingsbeleid en hebben er ook geen oordeel over: Gemeentelijke beleid, waar hebben we het dan over? De Ooievaarspas? Ik heb geen idee wat ze op dat gebied doen.
24
Definitieve rapportage Werkende armen Versie 1.2
Conclusies en aanbevelingen 1 Segmentatie van de doelgroep Uit de resultaten kan de conclusie getrokken worden dat er binnen de groep werkende armen drie subgroepen onderscheiden kunnen worden wat betreft beleving van de situatie en bereik van gemeentelijke inkomensvoorzieningen: Lager opgeleiden die in loondienst werken, of noodgedwongen als zelfstandige werken omdat ze geen werk in loondienst kunnen vinden. Kleine ondernemers die bewust voor het ondernemerschap gekozen hebben. Jongere hoger opgeleiden en mensen met een creatief beroep (werken vaak in loondienst en als zzp’er).
2 Beschrijving van de resultaten per segment Hieronder worden de resultaten voor de drie subgroepen beschreven: Lager opgeleiden Schets van de doelgroep Onder deze categorie vallen zowel lager opgeleiden in loondienst als de lager opgeleide zelfstandigen die noodgedwongen voor zichzelf zijn begonnen en dus niet de ‘echte’ ondernemersmentaliteit hebben. In deze categorie zijn zowel alleenstaanden zonder kinderen, alleenstaande ouders als gezinnen vertegenwoordigd. Een groot deel van de lager opgeleiden heeft in de bijstand gezeten en met schuldhulpverlening te maken (gehad). De lager opgeleiden zijn pessimistisch over hun financiële toekomst en hebben het gevoel hier weinig regie over te hebben. Ze zijn zich er van bewust dat hun kansen op de arbeidsmarkt niet florissant zijn en hebben de indruk dat de werkgelegenheid voor mensen met een lagere opleiding alleen maar afneemt. Alleen een substantiële inkomensverbetering kan in hun ogen leiden tot een verbetering van hun financiële situatie. Die kan alleen gerealiseerd worden als men een opleiding gaat volgen. Daar heeft men het geld en de tijd niet voor. Een relatief geringe inkomensverhoging zal er toe leiden dat ze geen of minder een beroep kunnen doen op de voorzieningen zodat ze er per saldo eerder op achteruit dan vooruit zullen gaan.
25
Definitieve rapportage Werkende armen Versie 1.2
Bekendheid met en gebruik van voorzieningen Door de contacten met gemeentelijke instanties zijn de lager opgeleiden goed op de hoogte van het bestaan van gemeentelijke inkomensvoorzieningen en de inhoud daarvan. Ze maken hier dan ook het meest intensief gebruik van. Daarnaast hebben de lager opgeleide werkende armen vaak te maken (gehad) met financieel urgente situaties waarin ze in de meeste gevallen geen beroep kunnen doen op het eigen netwerk (bijvoorbeeld ouders). Onder financieel urgente situaties worden situaties verstaan waarin er sprake is van relatief hoge uitgaven die de werkende arme zelf onmogelijk kan betalen: bijvoorbeeld schoolkosten. Deze urgentie is een krachtige drijfveer om zelf actief op zoek te gaan naar mogelijke inkomensvoorzieningen (meestal via internet). Betekenis van de voorzieningen Voor de lager opgeleiden zijn de inkomensvoorzieningen van essentieel belang om rond te kunnen komen. Ze gebruiken in de regel dan ook alle voorzieningen waar ze voor in aanmerking komen. Daarnaast zijn de inkomensvoorzieningen van groot belang voor hun minderjarige kinderen, met name de Ooievaarspas en het Schoolkostenfonds. Ze maken het verschil uit tussen wel of niet mee kunnen doen met schoolse (bijvoorbeeld schoolreisje) en buitenschoolse activiteiten (bijvoorbeeld sport). Drempels De enige drempel die een rol speelt binnen de groep lager opgeleiden, is er een van praktische aard en geldt specifiek voor de zelfstandigen. Men ervaart veel administratieve rompslomp bij het aanvragen van een voorziening. Verder worden de normen voor wel of niet toekennen van een voorziening als weinig transparant ervaren. Ondernemers Schets van de doelgroep Onder ‘ondernemers’ worden zelfstandigen verstaan die bewust gekozen hebben voor het ondernemerschap (in plaats van werken in loondienst) en blijk geven van een ‘echte’ ondernemersmentaliteit. In deze categorie bevinden zich zowel alleenstaanden, alleenstaande ouders als gezinnen. Ondernemers wijten hun inkomensproblemen vooral aan de economische crisis. Ze zijn optimistisch over hun financiële toekomst: als er weer een periode van economische voorspoed aanbreekt, verwachten ze dat het ook beter zal gaan met hun onderneming. Bekendheid met en gebruik van voorzieningen De ondernemers zijn vaag bekend met het bestaan van gemeentelijke inkomensvoorzieningen maar weten niet wat deze voorzieningen inhouden. Ze leven in de veronderstelling dat dergelijke voorzieningen bestemd zijn voor mensen met een (bijstands)uitkering en gaan er derhalve vanuit zelf niet tot de doelgroep te behoren. De ondernemers oriënteren zich daarom niet op inkomensondersteunende voorzieningen en zeggen bovendien er ook liever geen gebruik van te willen maken. Drempels om gebruik te maken van voorzieningen 26
Definitieve rapportage Werkende armen Versie 1.2
De belangrijkste drempels om gebruik te maken van gemeentelijke inkomensvoorzieningen zijn van psychologische aard: Het vragen van financiële steun aan de overheid wordt gevoeld als ‘je hand ophouden’ en dat staat haaks op de mentaliteit van de ondernemers. Schaamte en trots spelen een grote rol. Ondernemers lopen niet graag te koop met het feit dat ze van weinig geld moeten rondkomen. Gevolg is dat ze door anderen niet gewezen worden op het bestaan van bepaalde voorzieningen. Dit verklaart waarom ondernemers met kinderen, in tegenstelling tot alle andere werkende armen met kinderen, ook geen beroep doen op voorzieningen zoals het Schoolkostenfonds. Evenals bij de ‘noodgedwongen’ zelfstandigen zou de administratieve rompslomp van het aanvragen van een voorziening een praktische belemmering kunnen vormen. Jongere hoger opgeleiden en mensen met een creatief beroep Schets van de doelgroep De derde categorie bestaat uit jongere hoger opgeleiden en mensen met een creatief beroep. Ze hebben gemeen dat ze goed zijn opgeleid, een goed netwerk hebben (bijvoorbeeld ouders) waar ze bij financiële problemen op terug kunnen vallen, en zich niet arm voelen. De voor het onderzoek geselecteerde respondenten in deze categorie zijn allemaal alleenstaand zonder kinderen. De jongere hoger opgeleiden hebben het gevoel in een tussenfase te zitten (tussen voltooiing studie en start eerste serieuze baan). Ze zien de economische crisis als de oorzaak dat ze nog geen baan op hun opleidingsniveau hebben kunnen vinden en verwachten dat dit op korte of middellange termijn wel gaat lukken. De creatieven hebben het gevoel zelf voor dit leven met een laag inkomen gekozen te hebben. Ze zijn vindingrijk in het oplossen van financiële problemen en stellen ‘uit overtuiging’ weinig materiële eisen. Ook deze groep is optimistisch over de toekomst. Ze verwachten dat er met het aantrekken van de economie ook meer geld zal komen voor culturele activiteiten. Bekendheid met en gebruik van de voorzieningen De jongere hoger opgeleiden en creatieven maken niet of nauwelijks gebruik van de gemeentelijke voorzieningen. Hoewel ze vaak wel op de hoogte zijn van bepaalde voorzieningen, bijvoorbeeld de Ooievaarspas, gaan ze ervan uit zelf niet tot de doelgroep te behoren. Ze hebben niet het gevoel zelf hulpbehoevend te zijn. Als ze financiële problemen hebben, lossen ze deze liever op via het eigen netwerk. De enige inkomensvoorziening die wel door een deel van deze doelgroep gebruikt wordt, is de kwijtschelding van gemeentelijke belastingen. Ze hebben dan kennis genomen van deze voorziening via het gemeentelijke aanslagbiljet. Drempels om gebruik te maken van voorzieningen De volgende drempels kunnen onderscheiden worden:
27
Definitieve rapportage Werkende armen Versie 1.2
het ontbreken van financiële urgentie: de eigen inkomenssituatie wordt niet als problematisch ervaren; weerstand tegen bureaucratische procedures; het gevoel niet tot de doelgroep te behoren.
3 Hoe kan het bereik van de voorzieningen verhoogd worden? Uit de resultaten kan geconcludeerd worden dat het best ingezet kan worden op het vergroten van het bereik onder de ‘echte’ ondernemers omdat op grond van de onderzoeksresultaten verwacht mag worden dat binnen deze groep het meest sprake zal zijn van verborgen armoede. Voor deze doelgroep doen wij de volgende aanbevelingen: Een actieve benadering met informatie over inkomensondersteunende voorzieningen. Het ontwikkelen van speciaal op ondernemers gerichte communicatie over gemeentelijke inkomensvoorzieningen: in de toonzetting van de communicatie zou rekening gehouden dienen te worden met de gevoeligheden die binnen de doelgroep leven als het gaat om inkomensondersteuning door de overheid. De Belastingdienst zou voor deze doelgroep een signaalfunctie kunnen vervullen: als het jaarinkomen onder een bepaalde grens komt, zou de ondernemer door middel van een brief of e-mail gewezen kunnen worden op de gemeentelijke inkomensvoorzieningen. Voor zelfstandigen in het algemeen, dus ook voor zelfstandigen ‘tegen wil en dank’, zou het aanvragen van voorzieningen makkelijker en transparanter gemaakt kunnen worden. Gedacht kan worden aan bijvoorbeeld: een (digitaal) loket speciaal voor zelfstandigen waar hulp geboden kan worden bij de aanvraag en waar men met vragen terecht kan; per voorziening een checklist speciaal voor zelfstandigen met gegevens en documenten die ingediend moeten worden bij een aanvraag; een voor de aanvrager transparante procedure: Hoe wordt de aanvraag verwerkt? Wat zijn de criteria voor wel/niet toekennen? Op welke termijn krijgt de aanvrager uitsluitsel over het wel of niet toekennen van een voorziening?; bij afwijzing een nog duidelijkere motivatie waarom de aanvraag niet gehonoreerd wordt. Ons inziens hebben inspanningen ter verhoging van het bereik van inkomensvoorzieningen onder jongere hoger opgeleiden en creatieven geen prioriteit. Deze categorieën lijken geen grote behoefte te hebben aan inkomensvoorzieningen. In hun eigen perceptie zijn ze niet arm en bij financieel urgente situaties kunnen ze doorgaans terugvallen op hun sociale netwerk.
28
Definitieve rapportage Werkende armen Versie 1.2
Ten slotte doen we de volgende aanbevelingen die kunnen bijdragen aan het verhogen van het bereik van de voorzieningen en het vergemakkelijken van het aanvragen van voorzieningen in het algemeen: Er zou meer ruchtbaarheid gegeven kunnen worden aan het bestaan van inkomensvoorzieningen, bijvoorbeeld in de vorm van een campagne. Hierbij is van belang dat duidelijk gemaakt wordt dat iedereen met een inkomen beneden het wettelijk minimum in aanmerking komt voor deze voorzieningen: dus niet alleen mensen met een uitkering, maar ook werkenden. Het bereik zou vergroot kunnen worden door bij de aanvraag van één voorziening, bijvoorbeeld die van kwijtschelding van gemeentelijke belastingen (heeft een groot bereik), automatisch informatie te geven over andere voorzieningen. Ouders van schoolgaande kinderen zouden proactiever kunnen worden geïnformeerd over (gemeentelijke) inkomensvoorzieningen zoals stichting Leergeld en het Schoolkostenfonds. Zo zouden alle ouders van kinderen die leerplichtig worden, hiervan op de hoogte kunnen worden gesteld (in de vorm van een folder die op school wordt uitgedeeld, of een brief van de gemeente). In de communicatie zou meer aandacht gegeven kunnen worden aan de mogelijkheid van een koppeling van de verschillende voorzieningen (met één aanvraag alle voorzieningen aanvragen waar men voor in aanmerking komt).
29
Definitieve rapportage Werkende armen Versie 1.2
Bijlage I: Onderzoeksverantwoording
1 Inleiding De gemeente Den haag heeft een aantal inkomensvoorzieningen voor burgers die een inkomen hebben dat onder 110% van het wettelijk minimum ligt. Ongeveer de helft van deze burgers maakt gebruik van deze voorzieningen. Bij de gemeente Den Haag bestaat behoefte aan inzicht in de factoren die een rol spelen bij wel/niet gebruik van de gemeentelijke inkomensvoorzieningen door werkende armen. Zowel gebruikers als niet-gebruikers zijn in het onderzoek betrokken. De gebruikers van voorzieningen zijn ondervraagd om inzicht te verkrijgen in hoe zij kennis hebben genomen van de voorzieningen en wat hun overwegingen waren om voorzieningen aan te vragen.
2 Onderzoeksdoel, probleemstelling en onderzoeksvragen Het doel van het onderzoek is inzicht te verkrijgen in de achtergronden van het nietgebruik van gemeentelijke voorzieningen ter bestrijding van de armoede door werkende armen. De probleemstelling kan als volgt geformuleerd worden:
Hoe komt het dat een relatief groot deel van de Haagse werkende armen (ongeveer de helft) geen gebruik maakt van de gemeentelijke minimavoorzieningen? Wat zijn de redenen om wel/niet gebruik te maken van deze inkomensvoorzieningen? Wat kan er door de gemeente Den Haag gedaan worden om het bereik van deze voorzieningen onder werkende armen te vergroten?
Deze probleemstelling kan vertaald worden in de volgende onderzoeksvragen: Persoonlijke situatie Welke factoren hebben bijgedragen aan de huidige inkomenssituatie? In hoeverre zoekt men de oorzaken bij zichzelf of bij externe factoren? Hoe wordt de inkomenssituatie door de werkende arme (en zijn/haar gezin) ervaren? Op welke manier wordt gepoogd om rond te komen? Welke problemen doen zich daarbij voor? Welke consequenties ervaren werkende armen van hun lage inkomen? Hoe zwaar wegen deze consequenties voor de levenskwaliteit van de werkend arme en zijn/haar gezinsleden? 30
Definitieve rapportage Werkende armen Versie 1.2
Op welke vlakken ervaart men een aantasting van de levenskwaliteit door de armoede? Hoe kijkt men tegen de toekomst aan? In hoeverre ziet men een uitweg uit de huidige armoede? Als men een uitweg ziet, op welke manier denkt men dan uit de armoede te komen?
Bekendheid met voorzieningen voor minima Welk beeld heeft men van de overheid als het gaat om armoedebestrijding? Wat doet de landelijke overheid en wat doet de gemeente op dit gebied? Wat vindt men van het overheidsbeleid op het gebied van armoedebestrijding (zowel voor de landelijke overheid als de gemeente)? Welke voorzieningen ter bestrijding van armoede kent men? Op welke manier heeft men kennis genomen van deze voorzieningen? Wat vindt men van deze voorzieningen? In hoeverre zijn ze effectief in de bestrijding van armoede in de ogen van de doelgroep? Voor wie zijn deze voorzieningen bedoeld? Denkt men zelf voor deze voorzieningen in aanmerking te komen en zo ja, voor welke? Waarom denkt men wel/niet voor (bepaalde) voorzieningen in aanmerking te komen? Redenen om wel/niet gebruik te maken van voorzieningen Maakt men zelf wel/niet gebruik van voorzieningen? Wat zijn overwegingen om wel of juist niet gebruik te maken van voorzieningen voor minima? Als men gebruik maakt van voorzieningen: – Hoe heeft men er kennis van genomen? –
Wat was de aanleiding om een voorziening aan te vragen?
– Wat zijn de ervaringen met het aanvragen van een voorziening? In hoeverre sluiten de huidige voorzieningen aan bij de behoeftes van de doelgroep? Als de huidige voorzieningen niet voldoende aansluiten bij de behoeften van de doelgroep, welke voorzieningen zouden dan nog meer getroffen kunnen worden? Hoe kan de gemeente het bereik van deze voorzieningen onder werkende armen vergroten? Hoe kunnen werkende armen gestimuleerd worden om (meer) gebruik te maken van gemeentelijke minimavoorzieningen?
Algemeen Kunnen er binnen de doelgroep ‘werkende armen’ nog verschillende segmenten onderscheiden worden als het gaat om bekendheid met voorzieningen, geneigdheid om er wel/niet gebruik van te maken en behoefte aan (nieuwe) voorzieningen? 31
Definitieve rapportage Werkende armen Versie 1.2
3 Methode van onderzoek en uitvoering Het onderzoek is uitgevoerd door middel van individuele diepte-interviews. In totaal zijn 30 doelgroeppersonen geïnterviewd. De opzet van de gesprekken was als volgt: Na uitleg van de testsituatie, is de respondent gevraagd iets over zichzelf te vertellen. De interviewer vraagt door naar opleiding, werk en gezinssituatie. Op een zo natuurlijke wijze zijn de vragen over zijn/haar inkomenssituatie, de gevolgen daarvan voor zijn/haar persoonlijk leven en het toekomstperspectief aan de orde gesteld. Vervolgens is ingegaan op het beleid en de voorzieningen ter bestrijding van armoede. Hoe kijkt men daar tegenaan? Met welke voorzieningen is men wel/niet bekend. Voor welke voorzieningen denkt men zelf in aanmerking te komen? Hierna zijn de eigen overwegingen om wel/geen gebruik te maken van de voorzieningen aan de orde gekomen. Respondenten die niet op de hoogte waren van het bestaan van voorzieningen, hebben tijdens het gesprek informatie gekregen over bestaande voorzieningen. Nagegaan is wat zij van deze voorzieningen vonden en in hoeverre zij geneigd waren om deze ook zelf aan te gaan vragen. Verder is gevraagd welke voorzieningen men op dit moment nog mist. Tot slot is ingegaan op hoe de gemeente het bereik van deze voorzieningen kan vergroten onder werkenden die van een laag inkomen moeten leven en hoe werkende armen gestimuleerd kunnen worden om gebruik te maken van deze voorzieningen. De gesprekken zijn gevoerd door twee senior projectleiders van Ferro Explore!, aan de hand van een gespreksleidraad die in nauw overleg met de opdrachtgever is opgesteld. Het onderzoek is uitgevoerd op drie locaties: in het stadhuis van Den Haag, Seats2Meet (vergaderlocatie tegenover Hollands Spoor) en MVB (een speciaal bestemde locatie voor kwalitatief onderzoek). Op de laatste locatie heeft de opdrachtgever meegekeken bij een aantal gesprekken. Alle gesprekken zijn genotuleerd en op een geluidsdrager opgenomen. Ferro Explore! is lid van de Research Keurmerkgroep en onderschrijft de ESOMARrichtlijnen voor het uitvoeren van kwalitatief marktonderzoek, zoals weergegeven in de ICC/ESOMAR gedragscode. Dat houdt onder meer in dat de opnames van de gesprekken in eigendom blijven van Ferro Explore!, en dat ze alleen na uitdrukkelijke en schriftelijke toestemming van de respondenten uit handen mogen worden gegeven.
4 Selectie van de respondenten Aanvankelijk zijn 30 respondenten uitgenodigd. Vijf respondenten zijn niet op komen dagen op het afgesproken tijdstip en drie respondenten bleken niet te voldoen aan de
32
Definitieve rapportage Werkende armen Versie 1.2
criteria. Hiervoor zijn 8 extra respondenten uitgenodigd zodat het uiteindelijke aantal interviews op 30 komt. De doelgroep ‘Haagse werkende armen’ is als volgt samengesteld (bron Armoedemonitor Den Haag 2012): Een meerderheid van de werkende armen in Den Haag bestaat uit huishoudens met personen jonger dan 49 jaar (86%). 60% bestaat uit (eenouder)gezinnen. Driekwart van de werkende armen heeft geen startkwalificatie. Iets meer dan de helft heeft een vast arbeidscontract. Met het oog op de inhoudelijke representativiteit van de selectie, zijn de volgende selectiecriteria gehanteerd: Allen hebben een inkomen op of onder 110% van het sociaal minimum (inkomensgrens die gemeente Den Haag hanteert als maatstaf voor armoede). De helft mannen, de helft vrouwen. Ongeveer de helft is zelfstandig ondernemer, de andere helft heeft een vast arbeidscontract. Zoveel mogelijk gespreid over de leeftijdscategorie van circa 25 tot circa 50 jaar. Aanvankelijk werd een volgende verdeling nagestreefd: 12 alleenstaande ouders met thuiswonende kinderen in de leerplichtige leeftijd of jonger: 4 maken gebruik van een of meerdere gemeentelijke minimavoorzieningen, de andere 8 doen dat niet. 10 alleenverdieners (gehuwd/samenwonend) met thuiswonende kinderen in de leerplichtige leeftijd of jonger: 4 maken gebruik van een of meerdere gemeentelijke minimavoorzieningen, 6 doen dat niet. 8 alleenstaanden: 4 maken gebruik van een of meerdere gemeentelijke minimavoorzieningen, de andere 4 doen dat niet. Bij de selectie bleek dat het heel moeilijk was om ouders met minderjarige kinderen te vinden die van geen enkele voorziening gebruik maken. Hieronder de uiteindelijke verdeling met daarachter tussen haakjes de verdeling waar aanvankelijk naar gestreefd werd: Maakt gebruik van voorzieningen (19): Alleenstaand Zelfstandig Arbeidscontract Totaal
2 (2) 3 (2) 5 (4)
Eénouder gezinnen 3 (2) 6 (2) 9 (4)
Gezinnen met kinderen 2 (2) 3 (2) 5 (4)
Totaal 7 (6) 12 (6) 19 (12)
33
Definitieve rapportage Werkende armen Versie 1.2
Maakt geen gebruik van voorzieningen (11): Alleenstaand Eénouder gezinnen Zelfstandig 3 (2) 2 (4) Arbeidscontract 3 (2) 0 (4) Totaal 6 (4) 2 (4)
Gezinnen met kinderen 2 (3) 1 (3) 3 (6)
Totaal 7 (9) 4 (9) 11 (18)
De respondenten zijn geworven door een gespecialiseerd selectiebureau. Alle respondenten hebben een onkostenvergoeding ontvangen voor hun deelname. In bijlage III is een overzicht van de respondenten opgenomen met leeftijd, sekse, opleiding, beroep en categorie (alleenstaand/eenoudergezin/gezin met kinderen, zelfstandig/in loondienst).
34
Definitieve rapportage Werkende armen Versie 1.2
Bijlage II: Gespreksleidraad ons projectnummer: 4816
Gespreksleidraad Project: Methode: Datum onderzoek: Locatie: Aantal respondenten: Tijdsduur:
Hagenaren met een laag inkomen Interviews week 48 Den Haag n=30 1 uur
Doel van het onderzoek De Gemeente Den Haag heeft behoefte aan informatie om beter in staat te zijn om met het minimabeleid in te spelen op wensen en behoeften van Haagse werkende armen.
Het onderzoek heeft tot doel inzicht te verkrijgen in de wensen en behoeften van Hagenaren met een laag inkomen als het gaat om het (al dan niet) gebruik maken van gemeentelijke voorzieningen ter bestrijding van de armoede bij Hagenaren met een laag inkomen: –
Gebruikers worden betrokken om inzicht te krijgen in de wijze waarop zij tot het gebruik van voorzieningen zijn gekomen en hoe zij dit beleven;
–
Niet gebruikers worden betrokken om inzicht te krijgen in achtergronden van het niet-gebruik.
Uitleg Bij kwalitatief onderzoek worden geen 'vragenlijsten' afgenomen, maar wordt een gesprek gevoerd. Dit gesprek heeft een vrij format en zal voor iedere groep, of ieder individueel gesprek anders verlopen. Op deze manier kan het perspectief van de doelgroep het beste uit de verf komen. Het heeft daarom geen zin om 'vragen' te formuleren. Wel heeft het gesprek een 'ruwe structuur'. Deze leidraad is een beschrijving van die structuur met daarbij steeds een korte uitleg en een lijst onderwerpen die aan bod kunnen komen. Er worden geen vragen in geformuleerd om schijnprecisie te voorkomen. Achter ieder blok zetten we een indicatieve tijd.
35
Definitieve rapportage Werkende armen Versie 1.2
Introductie De moderator legt de testsituatie uit: welkom; doel van het onderzoek: leg uit dat het doel van het onderzoek is om meer te weten te komen over de situatie van Hagenaren met een laag inkomen, zodat de gemeente uiteindelijk beter hierop in kan spelen met het beleid. onafhankelijkheid onderzoeker; notulist, meekijkers en apparatuur; anonimiteit en rapportage; geen goede/foute antwoorden; tijdsduur gesprek.
Persoonlijke situatie
25 minuten
Dit blok heeft tot doel om een beter beeld te krijgen van het verleden van de deelnemers. Hoe is hun volwassen leven verlopen? Hoe zijn ze in hun huidige situatie terechtgekomen? Welke factoren hebben hier een rol in gespeeld? De deelnemer wordt gevraagd zijn of haar levenslijn te tekenen. Die levenslijn bestaat uit de belangrijke gebeurtenissen die richting aan hun leven hebben gegeven vanaf het moment dat zij zijn begonnen met werken. De nadruk ligt hierbij op de laatste 5 jaar. De deelnemers worden gevraagd verschillende kleuren viltstiften te gebruiken om hun gevoelstoestand bij de verschillende gebeurtenissen aan te geven. Ook vragen we hen om met een andere lijn hun subjectieve koopkracht door de tijd heen weer te geven. Tegelijkertijd wordt nagegaan welke momenten en thema’s in deze levenslijn een belangrijke rol hebben gespeeld. Verder worden de volgende onderwerpen aan de orde gesteld (als ze niet spontaan worden genoemd).
Opleiding: –
Wat voor opleiding heeft men genoten?
–
Heeft men de kans gehad een opleiding ‘naar vermogen’ te volgen?
–
Zo niet, welke belemmeringen waren er om een opleiding ‘naar vermogen’ te volgen? Persoonlijke en financiële ontwikkeling: –
Hoe ziet het arbeidsverleden eruit? Welke banen heeft men gehad?
–
Welke belangrijke persoonlijke gebeurtenissen of ontwikkelingen speelden een rol door de tijd heen? Welke dilemma’s heeft men voor gestaan? Welke keuzes heeft men door de tijd heen gemaakt? Hoe kijkt men hier achteraf op terug?
– –
Welke factoren hebben bijgedragen aan de huidige (inkomens)situatie? 36
Definitieve rapportage Werkende armen Versie 1.2
Actuele financiële situatie: – Vraag de deelnemers een beeld te geven van de maandelijkse inkomsten en uitgaven: Waar gaat het meeste geld naar toe? Waar lekt het weg? In welke mate is er sprake van schulden? Waarop wordt bezuinigd? Wat betekent dat in het dagelijks leven? – Lukt het iedere maand om rond te komen? In hoeverre ervaart men problemen om rond te komen? –
Voor de verschillende soorten minima: ga in op specifieke kostenposten: kosten kinderen (bijv opvang), zorgkosten, kosten voor zelfstandigen Ervaring huidige situatie: – Hoe wordt de inkomenssituatie door de respondent (en zijn/haar gezin) ervaren? –
Welke consequenties ervaren de deelnemers van hun lage inkomen? In hoeverre ervaart men problemen? Op welke manier geeft men hier betekenis aan?
–
Wat zijn de dilemma’s waar men voor staat? Welke keuzes moet men maken/maakt men? In hoeverre moet men dingen laten vanwege financiële beperkingen? In hoeverre heeft men het gevoel zelf invloed te kunnen uitoefenen op de eigen situatie?
–
– Als men dat gevoel niet heeft, van welke factoren is men dan afhankelijk? Rol overheid: –
Hoe ervaart men de rol van de overheid (het Rijk en de Gemeente Den Haag)?
–
In hoeverre heeft men het idee ondersteund te worden? Op welke vlakken wel en op welke vlakken niet? – Wat zou men verwachten van de overheid? Op welke manier zou men ondersteund kunnen/willen worden? Welke behoeften bestaan er op dit vlak? Toekomst: –
Hoe kijkt men tegen de toekomst aan?
–
Waar hoopt men op? Waar is men bang voor?
–
In hoeverre heeft men het idee zelf invloed te kunnen uitoefenen op de toekomst? Zo niet, waar is men dan afhankelijk van?
37
Definitieve rapportage Werkende armen Versie 1.2
Bekendheid met en gebruik van voorzieningen voor minima
30 min
Redenen om wel/niet gebruik te maken van voorzieningen Gebruik van voorzieningen Welke mogelijke voorzieningen voor mensen met een laag inkomen kent men allemaal? Wat vindt men van deze voorzieningen? In hoeverre maakt men zelf gebruik van voorzieningen vanuit de gemeente of vanuit het Rijk? Welke voorzieningen gebruikt men? Vraag de deelnemers om in de eerder getekende levenslijn aan te geven op welke momenten voorzieningen van de Gemeente Den Haag een rol gingen spelen. Vraag de deelnemers om sleutelervaringen in deze tijdlijn aan te geven: ervaringen die hun beeld van voorzieningen bepaalden, ervaringen die er mogelijk toe leidden om niet door te gaan met het aanvragen van voorzieningen of die ertoe leidden de voorziening stop te zetten. Bespreek de sleutelervaringen en ga verder in op het al dan niet gebruik maken van voorzieningen. Voor gebruikers van voorzieningen: Welke rol spelen de voorzieningen in de (financiële) situatie van de werkende armen? Wat is het belang van deze voorzieningen? In hoeverre is men er van afhankelijk? Hoe heeft men kennis genomen van de voorzieningen waar men gebruik van maakt? Wat was de aanleiding om de voorziening(en) aan te vragen? Wanneer heeft men deze aangevraagd (plaats op tijdslijn)? Welke ervaringen heeft men met het aanvragen en verkrijgen van voorzieningen? In hoeverre heeft men het idee dat men optimaal gebruik maakt van de voorzieningen? Heeft men het gevoel dat tot op de bodem uitgezocht te hebben? Zo niet, wat zijn de redenen om dat niet te doen? Indien men het idee heeft hier niet optimaal gebruik van te maken, wat zijn de oorzaken hiervoor? Waarom maakt men van bepaalde voorzieningen wel gebruik en van andere niet? Welke oorzaken, achterliggende gedachten en emoties spelen een rol in het al dan niet optimaal gebruik maken van geboden voorzieningen? In hoeverre sluiten de huidige voorzieningen aan bij de behoeften van de doelgroep? Waar zou men persoonlijk behoefte aan hebben? Wat zou de overheid (zowel landelijk als gemeentelijk) kunnen betekenen voor werkende armen?
Voor niet gebruikers: Hoe kijkt men aan tegen de voorzieningen die door de gemeente geboden worden? Wat zijn redenen waarom men geen gebruik maakt van voorzieningen? In hoeverre heeft men zich georiënteerd op mogelijke voorzieningen waar men gebruik van zou kunnen maken? 38
Definitieve rapportage Werkende armen Versie 1.2
–
Indien niet: waarom niet?
–
Indien wel: welke stappen heeft men ondernomen? Hoe heeft men de oriëntatie ervaren? Welke ervaringen kan men zich nog herinneren? Op welk moment is men afgehaakt? Hoe komt het dat men uiteindelijk geen gebruik maakt van deze voorzieningen? Waar zou men persoonlijk behoefte aan hebben? Wat zou de overheid (zowel landelijk als gemeentelijk) kunnen betekenen voor werkende armen?
Voor gebruikers en niet-gebruikers Kennis, houding en behoeften: Noem de (overige) huidige voorzieningen die door de Gemeente Den Haag worden geboden (en waar men dus geen gebruik van maakt). Ga na of men deze voorzieningen kent, hoe men er tegenaan kijkt en waarom men er geen gebruik van maakt. Ga na of er voorzieningen zijn waar men feitelijk nog recht op heeft: Voorziening Bijzondere bijstand Kwijtschelding van de gemeentelijke belastingen Azivo collectieve ziektekostenverzekering Iza cura collectieve ziektekostenverzekering Schoolkostenfonds Langdurigheidstoeslag Ooievaarspas Fonds ouderen Fonds chronisch zieken/gehandicapten
Huishoudens met een inkomen tot maximaal: 105 procent (in de praktijk) 105 procent 110 procent 110 procent 110 procent met kinderen onder de 18 jaar 110 procent met drie jaar of langer een laag inkomen 130 procent 110 procent + 65 jaar of ouder 110 procent + chronisch ziek/gehandicapt
Indien er voorzieningen zijn waar men recht op heeft, maar nog geen gebruik van maakt, probeer te achterhalen wat de achterliggende oorzaken hiervoor zijn? Ga na waar men behoefte aan heeft als het gaat om voorzieningen voor minima Als de huidige voorzieningen niet voldoende aansluiten bij de behoeften van de doelgroep, welke voorzieningen zouden dan nog meer kunnen worden ingesteld? (Eventueel) Noem de nieuwe middelen die de gemeente wil inzetten voor armoedebestrijding. Hoe kijkt men hier tegenaan? Ga na op welke manier de gemeente ervoor zou kunnen zorgen dat meer Haagse minima gebruik gaan maken van de voorzieningen die voor hen zijn ingesteld? Hoe kunnen mensen die op een minimum leven, gestimuleerd worden om (meer) gebruik te maken van gemeentelijke minimavoorzieningen?
Rol van de overheid: Welk beeld heeft men van de overheid als het gaat om armoedebestrijding? Wat doet de landelijke overheid en wat doet de gemeente op dit gebied? Wat vindt men van het overheidsbeleid op het gebied van armoedebestrijding (zowel voor de landelijke overheid als de gemeente)? 39
Definitieve rapportage Werkende armen Versie 1.2
In hoeverre zijn ze effectief in de bestrijding van armoede in de ogen van de doelgroep?
Afsluiting
40
Definitieve rapportage Werkende armen Versie 1.2
Bijlage III: Respondentenoverzicht Voorzieningen A=Ooievaarspas B=Schoolkostenfonds C=Collectieve ziektekostenverzekering D=Langdurigheidtoeslag E=Kwijtschelding gemeentelijke belastingen Alleenstaanden in loondienst (n=6) Sekse Leeftijd Opleiding Beroep
Gebruik voorzieningen
Vrouw Man
26 39
Wo Mbo
Psychologie Chauffeur
niet niet
Vrouw Vrouw
53 49
Mavo Mavo
verkoopster verkoopster
A, C, D, E C, D, E
Man Vrouw
28 53
Wo Vmbo
Barman cateringmedewerkster
Niet C, D, E
Alleenstaanden zelfstandig (n=5) Sekse Man Man Vrouw Vrouw Man
Leeftijd 29 31 52 46 55
Opleiding Hbo Hbo Mavo Hbo Hbo
Beroep Kunstenaar Musicus Bedrijf in vitamines Danseres Musicus
Gebruik voorzieningen E niet niet niet C, E
Eenoudergezinnen in loondienst (n=6) Sekse Leeftijd Opleiding Beroep Vrouw 39 Mbo Thuiszorg Vrouw 41 Vmbo Thuiszorg Vrouw 39 Vmbo Verkoopster Vrouw 48 Mavo Thuiszorg Vrouw 42 Mbo Administratief medewerkster Vrouw 34 Mbo Thuiszorg Eenoudergezinnen zelfstandig (n=5) Sekse Leeftijd Opleiding Vrouw 45 Mbo Vrouw 50 Mbo Vrouw 44 Mbo Vrouw 38 Mavo Vrouw 43 Vmbo
Beroep Groentestal Pedicure Kraamzorg winkel chauffeur
Gebruik voorzieningen A, B, C, D, E A, B, C, D, E A, B, C, D, E A, B, C, D, E A, B, D, E A, B, C, D, E
Gebruik voorzieningen niet A, B, C, D, E A, B, C, E niet A, B, C, E
41
Definitieve rapportage Werkende armen Versie 1.2
Gezinnen in loondienst (n=4) Sekse Leeftijd Opleiding Man 30 Mavo Vrouw 35 Vmbo
Beroep Groenvoorziening Thuiszorg
Gebruik voorzieningen niet A, B, C, D, E
Vrouw Vrouw
Thuiszorg Huisvrouw, man chauffeur
A, B, C, D, E A, B, C, E
34 49
Mbo Vmbo
Gezinnen zelfstandig (n=4) Sekse Leeftijd Opleiding
Beroep
Gebruik voorzieningen
Vrouw Vrouw
34 50
Wo Mbo
Consultant Detailhandel
niet C, E
Man Man
49 45
Vmbo Vmbo
Tuinbouw Klussenbedrijf
niet A, B, C
42