Werken vanuit gedreven innerlijkheid EEN NETGEBONDEN PEDAGOGISCHE BEGELEIDINGSDIENST i
Reeds twintig jaar...? Verrassend hoe vlug alles gaat. Ik herinner mij nog hoe moeilijk het was dit letterwoord PBDKO ineens vlekkeloos uit te spreken. In de loop van die twintig jaren is het mij natuurlijk wel gelukt en ik moest niet zo lang wachten om te weten dat dit cryptisch woord verwijst naar de ‘Pedagogische begeleidingsdienst van het katholiek onderwijs’. Letterlijk centraalii hierin staat ‘dienst’. Schitterend…, geen directieve instantie, geen keurslijfgedoe; maar een ‘dienst’ waarin dienstbaarheid dus de essentie uitmaakt. En meteen wordt ook door de keuze van dit letterwoord, de ziel aangewezen van zowel de pedagogie, de begeleiding, als van de katholieke kerk en het onderwijs: allen instrumenten tot dienstbaarheid! PBDKO wil dus dienstbaar zijn aan de diocesane en congregationele begeleidingsdiensten die op hun beurt dienstbaar zijn aan leerkrachten en directies binnen het katholiek onderwijs. ‘Dienstbaar zijn’ is een levenshouding die maatschappelijk geïntegreerd en gestructureerd is (wij spreken van provinciale- en gemeentediensten enz…), maar laten wij niet vergeten dat dit eveneens de kernopdracht is van een christen en dat ‘diaconie’ dit evenzeer is binnen de Kerkgemeenschap. Moge PBDKO haar dienstbaarheid dus blijvend verstaan als evangelische dienstbaarheidiii.
EEN DIENST AAN DE ‘KATHOLIEKE SCHOOL’ Omdat PBDKO een pedagogische dienst is, speelt het onderliggend mensbeeld (en ook maatschappij- en wereldbeeld) een belangrijke rol. In het christendom is de mens het wezen dat leeft vanuit een Verbond; in geseculariseerde taal: de mens als knooppunt van relaties. Opvoeding heeft de ontplooiing van die relaties op het oog, vanuit de beproefde ervaring dat dit de mens gelukkig maakt, ja tot het volle geluk brengt. Dit Verbond sluit in: de schepping (de kosmos, de materie, de aarde, de dingen, de wereld, planten en dieren), de mens (zichzelf en de andere) en God (het absolute, het oneindige, het transcendente of vaagweg het Hogere). Het professioneel verkennen en leren beleven van die ‘verbondenheid’ maakt de kernopdracht uit van de school. De laatst vermelde relatie (God) staat vandaag ongetwijfeld in de verdrukking en toch is het die relatie die de andere specifiek kleurt, hen een diepere dimensie geeft. Die overtuiging is impliciet, soms expliciet, de grondtoon van het pedagogisch begeleiden in het katholiek onderwijs en verantwoordt waarom dit laatste zijn eigen leerplannen ontwikkelt. Elke katholieke school wil - zoals alle scholen – pedagogisch hoogstaand zijn, met zorg voor elk kind, elke jongere, met hoop en inzet voor de groots mogelijke ontplooiing van elkeen… maar daarenboven is zij geroepen kinderen/jongeren stapsgewijs te begeleiden in een grote verkenningstocht, heel diep in henzelf, de verkenningstocht naar de ‘diepe schat’ in hen verborgen…, hun eigen ‘ziel’… en daarmee bedoel ik natuurlijk niet een of ander biologisch orgaan, maar dit sublieme vermogen dat een mens zich kan richten tot God…. de ‘verborgen schat in de akker’, zoals we dat bij de evangelist Mattheüs lezen (Mt. 13, 44).
DE MENS MET EEN ‘VERBORGEN SCHAT’ Het mensbeeld waarmee we binnen het katholiek onderwijs werken, gaat uit van deze overtuiging: in elke mens leeft God als een verborgen schat die zich laat vinden en waarvoor – eens gevonden - een mens voor niets meer die wil verliezen. Die zoektocht is ons eigen… Het vinden is in vrijheid. Als school kan men alleen hopen en wensen en bidden dat het geschiedt. Hierbij moet ik denken aan een mooie uitdrukking van Etty Hillesum. Zij leefde in de 1ste helft van vorige eeuw en is voor mij een model voor de dag van vandaag. Zij was een begaafde, jonge, intellectuele 1
vrouw. Geboren in een niet praktiserend joods gezin, begint zij in haar jonge leven een zoektocht naar diepgang. Geen vlekkeloos parcours, maar authentiek. Daarvan zijn haar dagboeknotities en haar brieven blijvende getuigeniv. Zij verwoordde daarin haar persoonlijke, innerlijke ontwikkeling te midden van de turbulentie van de Tweede Wereldoorlog en de absurditeiten van de Holocaust. Zij werd in 1943 in Auschwitz vermoord; zij was 29 jaar. Het loont de moeite – in het bijzonder voor de generatie van deze tijd - om haar in haar zoektocht te volgen. Zij was niet vertrouwd met God, evenmin als met haar eigen religieuze wortels, maar zij was ontvankelijk, stond open voor de waarheid en ging er op zoek naar… Ik merk dat de jongeren van vandaag ook niet langer vertrouwd zijn met de christelijke wortels, maar precies daarom ontvankelijker kunnen zijn voor wat zij niet kennen… Daarom vind ik Etty Hillesum een model voor onze tijd. En ik citeer haar graag, o.a. dat bijzonder mooie beeld dat zij in haar dagboek schetst. Op 25 augustus 1941 schreef zij: “Binnen in me zit een heel diepe put. En daarin zit God. Soms kan ik erbij. Maar vaker liggen er stenen en gruis voor die put; dan is God begraven. Dan moet Hij weer opgegraven worden”v. Schitterend: “dan moet Hij weer opgegraven worden”… Is dat niet een stukje wat wij in het katholiek onderwijs willen doen: jongeren/kinderen verwijzen naar die diepe put in hen, daar waar God huist – ‘ziel’ noemden we dat vroeger. En vooral ook die ‘stenen en dat gruis helpen verwijderen’ zodat zij tot de ontdekking kunnen komen van die inspirerende kracht die in hen leeft…
VERKENNINGSTOCHT De exploratie van die relatie is bijzonder moeilijk en dit niet enkel omdat het voorwerp van die relatie een werkelijkheid is die niet tot het zintuigelijk waarneembare te herleiden is, maar vooral omdat de mens van vandaag niet meer vertrouwd is met de gepaste taal, de methoden en werkmiddelen. In dit opzicht is de verkenning van die dimensie anders dan de beide andere relaties – in contestatie met het huidig geseculariseerde cultuurklimaat. Die verkenning (en ontdekking) gebeurt niet enkel langs rationele weg (discussies over, gesprek over...), maar al doende, existentieel ('met hart en ziel en al mijn krachten' zegt de kerkelijke traditie), d.w.z. dat ook de vierend biddende, bezinnende mediterende weg moet bewandeld worden (zich richten tot, zich openen voor...). Voor zo'n verkenningstocht zijn er doorheen de mensheidsgeschiedenis tal van wegen gevonden. Deze diverse wegen zijn ook cultureel beïnvloed zodat we thans zoiets kennen als oosterse en westerse spiritualiteitswegen. Vandaag kunnen we vermoeden dat al deze wegen hetzelfde beogen (wil nog niet zeggen dat alle godsdiensten eigenlijk hetzelfde zijn!), en wij verhopen dat in de toekomst het wederzijdse respect en de dialoog ertoe zullen leiden dat mensen op een rijkere manier die godsrelatie zullen kunnen beleven. Zonder derhalve andere wegen naar het absolute, naar God, te kwalificeren, zonder in rivaliserende concurrentie te treden, kies ik het evangelie als wegwijzer; niet enkel omdat ik vanuit de cultuur daarmee nog het meest vertrouwd ben, maar vooral omdat ik geloof in de inspirerende levensstijl van Jezus van Nazareth, de Christus. Voor de eerste christenen was zijn leven een duidelijke verwijzing naar God en zij getuigden dat vanuit die verwijzing zijn gehele leven een eigen uitzonderlijke kleur kreeg. Als mens was hij voor hen zo uniek, omdat zijn godsrelatie zo uniek was. Hierdoor werd hij voor hen een ideaalbeeld en werd de christelijke levensstijl ("Kom en volg mij") een wegwijzer naar God. Hun geloof in de God van Jezus veranderde hen zozeer van binnenuit, dat hun verbondenheid met de kosmos en met de medemens een volkomen nieuwe dimensie kreeg. Het was alsof zij 'nieuw leven' ontvingen, 'opnieuw geboren' werden. Het was voor hen als een contrastervaring: 'van duisternis naar licht', 'van dood naar leven'; 'blinden die ziende werden'. 2
In dergelijke taal getuigden zij van de verandering die hen was overkomen. Hun vernieuwde levensstijl werkte aanstekelijk, zodat anderen op hun beurt de christelijke levenswijze overnamen en al doende op het spoor kwamen van de God van Jezus van Nazareth.
SPECIFICITEIT VAN DE CHRISTELIJKE LEVENSWEG Het specifieke van de christelijke levensweg is dat hij in het spanningsveld staat van enerzijds verinnerlijking, inkeer, meditatie, gebed en anderzijds engagement, dienstbaarheid, solidariteit, medemenselijkheid. Godsdienst en mensendienst zijn de twee polen waarrond Jezus' leven draaide. In navolging hiervan wil het christendom die twee ook samen houden, ook al is dit in de dagdagelijkse praktijk bijzonder moeilijk en verglijdt men vlug in één van beide polen. Beide specifieke elementen in de christelijke levensstijl vloeien voort uit de ervaring die Jezus van God had en derhalve van zijn godvisie. Een tweede specificiteit van de christelijke levensweg is de sublieme waarde die men aan de mens toekent. Niet op basis van z'n prestaties en vermogens, evenmin op basis van z'n uiterlijk, noch omwille genegenheidgevoelens is de mens waardevol, maar louter omdat God hem belangrijk vindt (omdat hij 'Kind van God' is, zegt de christelijke traditie). Dit is de basis voor de christelijke voorkeursliefde voor de kleinen, de verstotenen, de vernederden, de armen. Het is ook de basis voor de barmhartigheid en vergevingsgezindheid. Een mens moet zich niet 'waarmaken' om bemind te worden. Omdat hij voor God belangrijk is, daarom is hij beminnenswaardig, onvoorwaardelijk. Dit is trouwens ook de basis voor de christelijke dienstgedachte: zichzelf geven, zichzelf realiseren door zich te geven (de christelijke traditie spreekt hier van 'offer'). Specifiek voor de christelijke levensweg is vervolgens ook Jezus' visie op God: God-de-Vader. In bijna contradictorische termen sprak Hij over de heilige, absolute en toch nabije God. Mystieke dimensie In de loop van de mensheidsgeschiedenis werden tal van begrippen gebruikt om iets van de godservaring en van het godsgeloof uit te spreken. Enerzijds begrippen die de nabijheid van God beklemtonen: God als 'Grond' van alle bestaan, die 'Kracht' in mij, het 'Zijn' van alles, de 'Diepte' van mijn bestaan. God wordt als 'immanent' (d.w.z. verwikkeld in de binnen-wereldlijke werkelijkheid) ervaren. Diverse oosterse (godsdienst-)tradities geven aan dit aspect van God gestalte. De mens ervaart de ultieme werkelijkheid als geborgenheid-biedend. Hij verzinkt in het Al, geeft zich over, geeft zijn identiteit op. Het 'ik' wordt onbelangrijk. Het ideaal van de zelfrealisatie is het zelfverlies, het eeuwig verwijlen in het Absolute. Dit is de mystieke pool van diverse godsdiensten. Die weg leidt naar verinnerlijking, versmelting met God. Dit aspect van God kan extreem doorgetrokken worden: God zit in alles, alles is God (= Pantheïsme). Ik kan de natuurwerkelijkheid als heilig ervaren (= Natuurreligies). Ik kan 'Bloed en Bodem' vereren (= Stamreligies). Ik kan zo'n eerbied hebben voor de heilige werkelijkheid dat ik haar fatalistisch laat voor wat ze is. Ik kan de natuur zo vereren dat ik het niet meer aandurf erin op te treden, haar in cultuur te nemen. (Bepaalde ecologische filosofieën gaan in die richting en verheerlijken de natuur en maken van de mens als cultuurwezen de zondebok bij uitstek.) Profetische dimensie Naast de begrippen die de nabijheid van God uitdrukken, zijn er anderzijds begrippen die wijzen op het totaal-anders-zijn van God: oneindig, absoluut, heilig, onaantastbaar. God wordt als 'transcendent' (d.w.z. alle binnenwereldlijke werkelijkheid overstijgend) ervaren. De mens verwoordt dan hoofdzakelijk de 'afstand' die hij ervaart: God in den hoge, God in de hemel. Hij ervaart 'ontzag', 'eerbied', 'deemoed', 'nederigheid', 'schroom', maar terzelfder tijd 'autonomie van de aardse werkelijkheid' (= secularisatie), zelfstandigheid en kans tot zelfontplooiing, humanisme, mogelijkheid tot dialoog. Hierin past ook het 'Profetisme' van het Jodendom thuis: gehoor gevend aan God, treed ik op, roep ik op om de wereld te veranderen, te verbeteren. Want de wereld is niet heilig; niets is heilig, tenzij God. 3
Er zijn godsdiensttradities die vooral aan dit aspect van God gestalte geven, o.a. het Jodendom en de Islam. Geen enkel 'beeld' kan God vatten; ook geen letterbeeld. Daarom wordt de naam van God nooit genoemd, tenzij in zijn aanspreekvorm 'De Heer', of 'Hij die riep'. Zij wijzen erop dat ik op zoek moet gaan naar een andere werkelijkheid dan mezelf en mijn wereld, naar een andere God dan de god van mijn projecties, naar "de God van Abraham, Isaäk en Jakob" (Blaise Pascal), m.a.w. op zoek naar de God waarvan de Bijbelse verhalen getuigen en niet de god die op de maat van mijn gedachten is gesneden. Ook dit aspect van God kan nu extreem doorgetrokken worden: God is zo totaal anders, dat Hij totaal onkenbaar is; ik kan dus niet uitmaken of Hij bestaat of niet (= Agnosticisme). En ook al zou Hij bestaan, dit verandert niets aan mijn leven (= Praktisch Atheïsme). Misschien is Hij wel dat onbekende Iets dat achter alles zit, dat ooit de ganse evolutie op gang zette, maar er voor de rest niets meer mee te maken heeft (= Deïsme). God maakt geschiedenis Historisch zal het Jodendom langzaam weg groeien van een primitief immanent godsgeloof ("Abraham, trek weg uit uw land, uw stam, uw familie, naar het land dat Ik u aan zal wijzen", Genesis 12, 1) en heel duidelijk God als transcendent ervaren. De groeiende Joodse cultuur vecht voor de transcendentie van God. Zij wil mensen op weg zetten naar de levende God en daarom zal zij er voordurend op wijzen dat God niet in 'bloed en bodem' te vinden is (= strijd tegen de Baäl-godsdienst) en zal zij exclusief God als de totaal-Andere voorstellen. Door die breuk vindt Israëlvi langzaam z'n identiteit, wordt autonoom. Pas vanuit die zelfstandigheid kan het écht in dialoog treden met God. Binnen dit joodse klimaat zal Jezus van Nazareth (en de kleine stroming binnen het Jodendom die hem hierin volgt en die later de naam 'Christen' krijgt) een nieuwe klemtoon leggen. In bijna contradictorische termen sprak Hij over de heilige, absolute en toch nabije God. Vanuit zijn godservaring en -beleving vond Hij dat God niet enkel de totaal-Andere is, maar tevens de volstrekt-Nabije. (Met alle gevoelswaarde eigen aan kinderlijke genegenheid, noemt Hij God: 'Vake', die in de hemel zijt.) Die accentverruiming was niet het resultaat van rationele overwegingen, maar van een unieke godsrelatievii, godservaring. Indien we - in navolging van Jezus - over God willen spreken, dan hebben we minimaal twee begrippen nodig: immanent én transcendent. Vandaar ook dat "Uw naaste beminnen als uzelf" als tweede gebod gelijkwaardig is aan het eerste en voornaamste gebod: "de Heer uw God beminnen" (Mt. 22, 37-39). God identificeert zich met hongerigen, dorstigen vreemdelingen, naakten en zieken (Mt. 25, 31-46). Hij identificeert zich met de verworpenen (= immanent accent), maar is er toch onderscheiden van (= transcendent accent). Daarom is het beeld van 'Goede Vader' nog het beste om in beeldrijke taal dit dubbel accent weer te geven. Toch is dit ook maar een beeld. Wanneer Jezus over God sprak, was het steeds in beelden (en beeldrijke verhalen). Op die manier wou Jezus mensen de weg wijzen. Beelden sturen ons een bepaalde richting op; het zijn focussen voor onze ervaring. Geen van hen drukt nochtans volledig de godservaring uit. Al die wegwijzers behoren tot het christelijk cultuurgoed. Mensen op weg zetten, betekent dus ook: hun vertrouwd maken met dit cultuurgoed, met die wegwijzers, met die taal. GOD ALS VADER, ZOON EN GEEST Wanneer Jezus God 'Vader' noemt, dan is dat omdat Hij een 'persoonlijke' God ervaart. God is dus als een persoon. Vandaag ligt dit voor velen moeilijk. Zij geloven wel in 'Iets', een 'kracht' die achter alles zit, maar zij huiveren voor een 'persoonlijke' God. De reden is dat sommigen zich eerder erkennen in het geloof van een deïst. Historisch is deze situatie te verklaren. In de Nieuwe Tijden wil Descartes een nieuwe wetenschap opbouwen. De enige relevante vraag die men zich sindsdien stelt is: 'hoe' zit alles in elkaar? Men begint alles te analyseren. Men achterhaalt de wetmatigheden en men stelt zich de ganse werkelijkheid voor als een me4
chanistisch geheel, als een machine die gedirigeerd wordt door de wet van oorzaak en gevolg. Aldus ontdekt men de wetten die de werkelijkheid beheersen. In zo'n wereld is er geen plaats meer voor God, tenzij in 't beste geval - voor een deïstische god. Hij is dan degene die ooit de machine in leven geroepen heeft, in gang gezet heeft, maar voor de rest er niets meer te maken mee heeft. De 'hoe'-vraag wordt dus klaar en duidelijk beantwoord. Maar de 'waarom'-vraag, de zin- of doelvraag wordt in wetenschappelijke middens als achterhaald genegeerd. Wij nu zijn de kinderen van die wetenschappelijke wereld. God mag er misschien nog wel zijn; maar zijn bestaan heeft geen enkel effect meer op mijn bestaan. God wordt iets vaags, ver weg; iets vrijblijvends, onpersoonlijk. Veelal leidt die houding tot praktisch atheïsme. Een tweede verklaring waarom sommigen een 'persoonlijke' God afwijzen, is te vinden in het feit dat bepaalde religieus bewogen mensen in zo'n klimaat zoeken naar een meer immanente god: de diepste Grond van hun en ons bestaan, de Oerkracht van mens en natuur. Soms vinden zij hiervoor steun in pantheïstische godsdiensttradities of in de theosofisch-mystieke literatuur. Als christengelovige kan ik ze tegemoet treden, want ook voor mij is God de grond van mijn bestaan en van al het bestaande, die onnoembare kracht die ik diep in mij ontwaar. En toch, wanneer ik mij in die godsrelatie stel en poog weer te geven wat ik beleef, dan moet ik zeggen dat ik tot die god spreek, dat ik mij tot hem richt en dat ik zijn bestaanservaring beleef als een feedback. Als ik als gelovige daarvan iets wil vertellen, dan moet ik zeggen dat het begrip 'kracht' of 'iets' tekort schiet om weer te geven wat die goddelijke werkelijkheid voor mij is. God is voor mij een kracht, maar méér dan een kracht. Hij treedt met mij in relatie en ik met Hem. Daarom wil ik tevens beroep doen op een ander beeld, een ander begrip dat preciezer dit inrelatie-treden uitdrukt. Dan is 'persoon' daarvoor geschikt. Wanneer ik dus zeg dat God voor mij een persoon is, dan wil ik ermee uitdrukken dat Hij een kracht is die mij aanspreekt en die ik aanspreek, die mij boeit, mij fascineert, mij oproept. Het meest geschikte model, het beste beeld blijft dan wellicht wel 'persoon'. Maar dan weet ik meteen dat God geen persoon is zoals jij en ik; Hij is de totaal-andere, 'een vreemd vertrouwd gezicht', ‘Vader, Zoon en Geest’. TOT BESLUIT EEN WENS Als centrale dienst heeft PBDKO de roeping die rijkdom van het christelijk mensbeeld te behoeden. Het is mijn wens dat het als denktank voor pedagogische vernieuwingen steeds de noodzakelijke kritische kracht in zich draagt om die roeping ook in de toekomst waar te maken. Mogen al hun medewerkers werken vanuit uit die gedreven innerlijkheid!
Stefaan Van der kelen
i
Gedeeltelijk opgenomen in het boek ’20 jaar PBDKO. Tussen herinnering en perspectief’. Stafdienst PBDKO, Guimardstraat 1, 1040 Brussel, 7 juni 2012. Volledig herwerkte versie en onderdeel van onuitgegeven werk uit de jaren 1988-1989. ii Zoals in de vijf boeken van de THORA, het centrale, het derde, ‘Leviticus’ als kernboek in het centrum staat en in de dat boek het middelste (16 ) hoofdstuk de kern uitmaakt (zie ook de Menorah) en zoals in de gotische bouwkunst de middelste steen de boog draagt. iii Fijn verwoord in het visiedocument van het vicariaat onderwijs van het bisdom Antwerpen (‘Identiteit en missie van het DSKO’) iv 3 Etty. De nagelaten geschriften van Etty Hillesum 1941-1943. Uitgeverij Balans, 1991 . v De nagelaten geschriften 1941-1943. p. 97. vi Bedoeld: het ‘Bijbelse’ Israël; niet de huidige Staat Israël. vii Later genoemd: ‘Christus, de Zoon van God’.
5