Werken met de atlas
Achtergrondinformatie Deze les vormt de overgang naar het schaalniveau van heel Nederland. Voor het eerst komt een gebied groter dan de regio aan bod. Les 1 begint met de verdeling van Nederland in twaalf provincies. Daarnaast komt de atlas voor het eerst uitgebreid aan bod: wat is een atlas? En hoe werkt een atlas? In les 2 staat Amsterdam centraal. Aan de hand van deze stad worden verschillende onderdelen van de opbouw van een stad herhaald en worden nieuwe stedelijke elementen geleerd. Het thema van les 3 is vervoer. Allerlei soorten infrastructuur, variërend van de HSL tot internet, komen voorbij.
5
en Koning Willem I in 1815 aantrad, bleef Amsterdam de hoofdstad. De regering ging terug naar Den Haag. In de periode van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden was naast Amsterdam, ook Brussel hoofdstad. Stad op palen
1 De kaart van Nederland
Amsterdam die grote stad is gebouwd op palen, als die stad eens ommeviel, wie zal dat dan betalen? Dit oude kinderrijmpje verwijst naar het feit dat er in de laaggelegen delen van Nederland geheid moet worden. Heien wil zeggen dat palen in de zachte veen- of kleigrond geslagen worden tot ze een stevige zandlaag bereiken. De meeste gebouwen in Amsterdam staan op palen op een zandlaag op een diepte van 15 tot 28 meter. De hoogste gebouwen staan op een zandlaag op 55 meter onder NAP.
Atlas
Amsterdammertje
Een atlas is een boek met geografische kaarten. Het woord stamt uit de Griekse mythologie. In de legende verliest Atlas de strijd met de oppergod Zeus. Zeus straft Atlas door hem aan het einde van de wereld het hemelgewelf te laten dragen. Het ‘einde’ van de wereld lag volgens de oude grieken waar nu het Atlasgebergte (in Marokko) ligt. Atlas betekent in het Grieks ‘drager’. Op het Paleis op de Dam in Amsterdam staat een beeld van Atlas die een wereldbol draagt.
Eeuwenlang al gebruikt de gemeente Amsterdam paaltjes om het parkeren van karren en auto’s tegen te gaan en om openbare ruimten veiliger te maken. Sinds 1972 is een paaltje met drie kruizen erop ingevoerd: het Amsterdammertje. Deze invoering moest het foutparkeren op stoepen en trottoirs tegengaan, omdat het volkomen uit de hand liep.
2 Amsterdam Hoofdstad, geen regeringsstad
De hoofdstad van een land is de stad waar de regering en het staatshoofd van een land gevestigd zijn. Nederland vormt hierop een uitzondering. Den Haag is vanaf 1584 de zetel van de regering geweest, met uitzondering van 1808 tot 1810 (Amsterdam) en van 1940 tot 1945 (Londen). Alleen in de Franse tijd, toen de Republiek der Nederlanden een koninkrijk werd, werd Amsterdam het regeringscentrum en de hoofdstad. De toenmalige vorst Lodewijk Napoleon vestigde zich in Amsterdam. Toen de Fransen in 1813 vertrokken
227477_HL_5.indb 29
Het Paleis op de Dam
Het Paleis heet officieel: het Koninklijk Paleis Amsterdam. Het gebouw is 80 meter lang en 56 meter breed en het staat op 13.659 palen. Het Paleis werd van 1648 tot 1667 gebouwd als stadhuis. In 1808 nam Lodewijk Napoleon, de broer van de Franse keizer Napoleon en Koning van Holland, het gebouw in gebruik als paleis. Tegenwoordig wordt het onder meer gebruikt tijdens staatsbezoeken, voor de jaarlijkse uitreikingen van verschillende prijzen, zoals de Erasmusprijs, voor de Nieuwjaarsrecepties van de koningin en voor andere officiële ontvangsten.
29
23-06-2008 14:16:38
3 Van hier naar daar Woon-werkverkeer
Gemiddeld reizen elke werkdag ruim vijf miljoen mensen naar het werk. Zes van de tien nemen daarbij de auto. Bijna 10% reist met het openbaar vervoer, 25% fietst naar het werk en 3% loopt. De gemiddelde woon-werkafstand nam de afgelopen jaren verder toe. Nederlanders zijn ook steeds meer gaan rijden met hun auto. Vanaf 2001 steeg het gemiddelde aantal kilometers per auto gestaag. De gemiddelde autorijder rijdt ongeveer 14.000 kilometer per jaar. HSL-Zuid
De Hoge Snelheids Lijn-Zuid loopt van Amsterdam, via Schiphol en Rotterdam naar België en heeft zo verbinding met het Europese hogesnelheidsnetwerk. Dat ontwikkelt zich vooral vanuit Frankrijk (TGV) en Duitsland (ICE). De trein die door de Kanaaltunnel rijdt (de Eurostar) verbindt de steden Londen, Parijs en Brussel met elkaar via Lille. Ook Spanje (AVE) en Italië bouwen aan een HSL. In de toekomst kan de HSL met 300 kilometer per uur over het spoor rijden. Om ervoor te zorgen dat deze treinen veilig door, over en onder het dichtbevolkte westen en zuiden van Nederland kunnen rijden, zijn 170 weg- of waterbouwkundige bouwwerken, zoals viaducten, fly-overs, dive-unders, bruggen en tunnels gebouwd. De totale kosten van de HSL-Zuid waren dan ook € 6650 miljoen. De hogesnelheidstrein is vooral op de middellange afstanden een concurrent voor de auto en het vliegtuig. De verwachting is dat een deel van de (zakelijke) reizigers de auto vaker zal laten staan om de trein te nemen. Men hoopt dat dit de Nederlandse snelwegen zal ontlasten en dat hierdoor de bereikbaarheid van Nederland, en van de Randstad in het bijzonder, wordt vergroot.
30
227477_HL_5.indb 30
23-06-2008 14:16:38
1 De kaart van Nederland Lesbeschrijving
Informatieblok
1 Introductie Leskern In deze les komt voor het eerst de kaart van Nederland aan bod. De kinderen worden zich bewust van het feit dat een heel land op een kaart kan staan. We praten over de Nederlandse provincies op de kaart, de hoofdsteden en de provinciegrenzen.
Lesdoelen n De
kinderen kunnen een kaart lezen en interpreteren met behulp van een legenda. n Ze weten dat je met behulp van coördinaten en een register snel een bestemming kunt vinden op een kaart. n Ze weten dat Nederland is opgedeeld in twaalf provincies. Ze kunnen die provincies en hun hoofdsteden benoemen.
Activiteiten 1 Introductie 2 Opdrachten voorbespreken 3 Opdrachten maken 4 Kort nabespreken
10 minuten 5 minuten 25 minuten 5 minuten
Materiaal – leerlingenboek bladzijde 40-42 – werkboek bladzijde 34-35, 40 en 66 – antwoordenboek bladzijde 34-35, 40 en 66 – kopieerblad Lastige woorden 5.1 – Junior Bosatlas – eventueel software – voor introductie: (wegen)kaart van Nederland en plattegrond van de eigen woonplaats of de Junior Bosatlas
Aandachtspunten met de taalzwakke kinderen van tevoren de lastige woorden door. n De kinderen kunnen de topografie oefenen op de computer.
Laat de kinderen een kaart van Nederland zien (bijvoorbeeld een wegenkaart) en wijs daarop de eigen woonplaats aan. Laat vervolgens een plattegrond van de eigen woonplaats zien. Vergelijk de beide kaarten en bespreek het verschil. Bespreek in ieder geval: n dat de eigen woonplaats op de kaart van Nederland veel kleiner is afgebeeld dan op de plattegrond; n dat op de kaart van Nederland meer plaatsen staan; n dat op de plattegrond van de eigen woonplaats straten/wegen, spoorlijnen, belangrijke gebouwen, wijken staan; n dat op kaarten vaak wordt aangegeven hoe groot een afstand in het echt is. Wijs op het schaalstokje. Dit kan ook door verschillende kaarten uit de atlas te vergelijken.
2 Opdrachten voorbespreken Bespreek afbeelding 1 t/m 3 in het leerlingenboek met de kinderen. Hoe hoger je gaat, des te groter het gebied is dat je kunt overzien. En hoe hoger je gaat, des te minder details je kunt zien.
3 Opdrachten maken Bespreek en maak de opdrachten in het werkboek gezamenlijk. Laat de kinderen bij opdracht 3 de atlas bekijken. Wijs hun er bij opdracht 5 op dat elke provincie op afbeelding 4 een eigen kleur heeft. Bij opdracht 6 vraagt u de kinderen in welke provincie zij wonen. Wat is de hoofdstad van de provincie? Welke kleur heeft de provincie op afbeelding 4? Als de tijd het toelaat, maken de kinderen steropdracht 9 en/of 10.
4 Kort nabespreken U kunt samen met de kinderen kijken in het register van de atlas. Laat de eigen woonplaats opzoeken. Op welke kaart is hun woonplaats te vinden? In welk vak?
n Neem
Extra activiteiten 1 Tekenen
Sleutelbegrippen en lastige woorden de provincie, de hoofdstad, de atlas, de grens, de provinciegrens, het provinciehuis, de landsgrens
Verdeel de kinderen in groepjes. Geef hun een object op en laat dit vanaf verschillende afstanden tekenen. Bijvoorbeeld: teken je tuin zoals je hem ziet als je uit het zolderraam kijkt, als je op een flatgebouw staat, als je in een luchtballon zit.
Topografie provincies, provinciehoofdsteden en de hoofdstad van Nederland
2 Oefenen met de atlas De kinderen oefenen met het register in de atlas en met de kaart Nederland – provincies. Stel vragen zoals: n In welk vak ligt Oss? (C3) n Hoeveel plaatsen liggen er in vak A3? (6) n Welke kleur heeft de provincie Limburg? (paars)
31
227477_HL_5.indb 31
23-06-2008 14:16:38
2 Amsterdam 2 Opdrachten voorbespreken
Informatieblok Leskern De les gaat over Amsterdam, de hoofdstad van Nederland. De nadruk ligt op de opbouw van de stad, het centrum, wijken uit verschillende perioden en de groei van de stad.
Lesdoelen
Bekijk afbeelding 3 in het leerlingenboek met de kinderen. Bespreek de verschillende soorten woningen van Amsterdam. En waarvoor de grachten tegenwoordig dienen. U vertelt de kinderen dat er veel toeristen naar Amsterdam komen. Kunnen zij aan de hand van de foto’s vertellen waarom dat zo is?
kinderen weten dat Amsterdam de hoofdstad van Nederland is. n Ze kunnen enkele kenmerken van Amsterdam noemen: grote stad, grachten, toerisme, de Jordaan, de Bijlmermeer. n Ze weten dat Amsterdam is veranderd.
Wijs de kinderen erop dat ze bij opdracht 3 en 5 in het werkboek de atlas nodig hebben. Ze kunnen dit zien aan het wereldbolletje met de loep. Vertel hun eventueel welke bladzijden van de atlas ze nodig hebben bij beide opdrachten. En hoe ze dit ook zelf kunnen opzoeken door de titel van de kaart op te zoeken in de inhoudsopgave.
Activiteiten
3 Opdrachten maken
n De
1 Introductie 2 Opdrachten voorbespreken 3 Opdrachten maken 4 Kort nabespreken
5 minuten 5 minuten 30 minuten 5 minuten
Materiaal – leerlingenboek bladzijde 43-45 – werkboek bladzijde 36-37 en 40 – antwoordenboek bladzijde 36-37 en 40 – kopieerblad Lastige woorden 5.2 – Junior Bosatlas – eventueel software – voor extra activiteit 1 en 2: schrijfpapier
Aandachtspunten n Neem
met de taalzwakke kinderen van tevoren de lastige woorden door. n De kinderen kunnen de topografie oefenen op de computer.
De kinderen maken de opdrachten in het werkboek zelfstandig. Ze doen dit individueel of in groepjes. U kunt de zwakkere kinderen in groepjes of individueel hierbij helpen. De kinderen kunnen hun antwoorden nakijken met behulp van het antwoordenboek. Als er voldoende tijd is, maken de kinderen ster opdracht 8 en/of 9.
4 Kort nabespreken Bespreek opdracht 3 met de kinderen. Besteed bij opdracht 6 extra aandacht aan de tijd waarin de huizen werden gebouwd en de grootte van de huizen. Bijvoorbeeld de grote grachtenpanden van kooplui en de kleine arbeidershuizen in de Jordaan. Ga ook in op waarom de grote, hoge flats van de Bijlmer zijn gebouwd.
Extra activiteiten
Sleutelbegrippen en lastige woorden
1 Verhaal schrijven
de hoofdstad, het centrum, de woonwijk, het toerisme, de gracht, de dam, de handel, de kooplui, de wijk, de flat, de toerist
De kinderen schrijven een verhaal over hun eigen woonplaats, een stad in de buurt waar ze vaak komen of een dorp of stad waar ze in de vakantie zijn geweest. Ze schrijven over wat ze er hebben gezien en gedaan. U kunt de verhalen na afloop ophangen of bundelen, zodat de kinderen elkaars verhalen kunnen lezen.
Lesbeschrijving
2 Vergelijken
1 Introductie De kinderen vertellen wat ze weten over Amsterdam. Bijvoorbeeld: n Amsterdam is de hoofdstad van Nederland; n de voetbalclub Ajax komt er vandaan; n het is een oude stad; n er zijn veel bezienswaardigheden. Wie van de kinderen is er wel eens in Amsterdam geweest?
Geef de kinderen individueel of in groepjes de opdracht om een vergelijking te maken tussen hun eigen woonplaats en Amsterdam. De opdracht hierbij kan zijn: n Schrijf vijf dingen op die voorkomen in Amsterdam, maar niet in jouw woonplaats. n Schrijf erbij welke dingen je wel of niet leuk vindt en waarom.
32
227477_HL_5.indb 32
23-06-2008 14:16:39
3 Van hier naar daar 2 Opdrachten voorbespreken
Informatieblok Leskern In deze les gaat het over vervoer: met de trein, met de auto, door de lucht en over het water. Ook wordt er aandacht besteed aan dataverkeer en elektriciteit.
Lesdoelen n De
kinderen weten dat vervoer mogelijk is over het land, het water en door de lucht. n Ze kunnen voorbeelden van middelen van vervoer noemen. n Ze weten wat dataverkeer is en kunnen er voorbeelden van noemen.
Activiteiten 1 Introductie 2 Opdrachten voorbespreken 3 Opdrachten maken 4 Kort nabespreken
10 minuten 5 minuten 25 minuten 5 minuten
Materiaal – leerlingenboek bladzijde 46-48 – werkboek bladzijde 38-40 – antwoordenboek bladzijde 38-40 – kopieerblad Lastige woorden 5.3 – Junior Bosatlas – eventueel software – voor extra activiteit 1: (kopieën van) een fiets- of wandelkaart van de eigen omgeving met bijbehorende legenda
Aandachtspunten n Neem
met de taalzwakke kinderen van tevoren de lastige woorden door. n De kinderen kunnen de topografie oefenen op de computer.
Sleutelbegrippen en lastige woorden de spoorweg, de waterweg, de luchtweg, de autosnelweg, de file, het knelpunt, het goederenvervoer, het personenvervoer, de Hoge Snelheids Lijn, de Betuwelijn, Schiphol, de luchthaven, de binnenvaart, het dataverkeer, de helikopter, de stroomcentrale, de mast
Lesbeschrijving 1 Introductie
Bekijk samen afbeelding 1 in het leerlingenboek en vul de lijst met vervoermiddelen op het bord eventueel aan. Bekijk de kaarten op de afbeelding. Vestig de aandacht op de soorten wegen die we onderscheiden: waterwegen, spoorwegen, auto(snel)wegen en luchtwegen.
3 Opdrachten maken Maak de opdrachten in het werkboek gezamenlijk. De antwoorden vindt u op bladzijde 38-40 van het antwoordenboek. Bespreek voorafgaand aan opdracht 4 de (uitgebreide) legenda bij de kaart Kaarten om ons heen – C. Wegenkaart in de atlas. Begrijpen de kinderen bij opdracht 7 wat dataverkeer is? ‘Data’ betekent: gegevens of informatie. Dataverkeer is dus de weg die informatie aflegt voor het thuis op televisie, op de radio of op internet komt. Als de tijd het toelaat, maken de kinderen steropdracht 9 en/of 10.
4 Kort nabespreken De kaarten Nederland – verkeer in de atlas zijn themakaarten. In welk deel van Nederland zijn de wegen het drukst? En de spoorwegen? Kunnen de kinderen vertellen waarom dat zo is?
Extra activiteiten 1 Kaart lezen van de eigen omgeving Zorg voor een aantal kopieën van een kaart van de eigen omgeving (of een deel daarvan) met een bijbehorende legenda. Het kan een fiets- of wandelkaart zijn. De kinderen bekijken in groepjes de kaart en de legenda. Geef elk groepje een vragenlijstje over de kaart. Bijvoorbeeld: n Wie zal deze kaart gebruiken? n Van welk gebied is de kaart? n Wat voor routes/wegen staan er op de kaart? n Langs welke belangrijke punten gaan de routes? Bespreek en vergelijk na afloop de antwoorden.
2 Soorten vervoer: voor- en nadelen Stel samen met de kinderen een lijstje op van verschillende soorten vervoer. Bijvoorbeeld: auto, trein, bus, metro, fiets, bromfiets, veerpont, vliegtuig. De kinderen schrijven in groepjes voor- en nadelen op van het reizen met deze soorten vervoer. Aandachtspunten: ben je goed ter been; hoeveel bagage moet er mee; heb je veel of weinig ruimte nodig; wil je van huis tot huis; zijn de reistijden belangrijk; met hoeveel mensen reis je? De voor- en nadelen inventariseert u op het bord. Duidelijk zal worden dat keuzes persoongebonden zijn.
U vraagt de kinderen op welke manieren ze kunnen reizen. Maak een lijst met mogelijkheden op het bord.
33
227477_HL_5.indb 33
23-06-2008 14:16:39
4 Toets Lesbeschrijving
Informatieblok
1 Samenvatting lezen Doel De kinderen laten hun kennis en inzicht zien in de leerstof van hoofdstuk 5: Werken met de atlas.
Lees samen met de kinderen de samenvatting nog een keer door. Geef hun de gelegenheid vragen te stellen. Eventueel vat u de lesstof nog even samen.
2 Toets maken Activiteiten 1 Samenvatting lezen 2 Toets maken 3 Toets bespreken
10 minuten 2 x 15 minuten 5-10 minuten
Materiaal – kopieerblad Samenvatting 5, blad 1-2 – kopieerblad Toets 5.1, blad 1-2 – kopieerblad Toets 5.2, blad 1-2 – kopieerblad Antwoorden toets 5.1, blad 1-2 – kopieerblad Antwoorden toets 5.2, blad 1-2 – eventueel software
Aandachtspunten n Geef
de kinderen als voorbereiding op Toets 5.1 één of meer dagen van tevoren de samenvatting mee naar huis om te leren. n U kunt de toets(en) ook op een ander moment laten maken en nabespreken. n Toets 5.1 bestaat uit kennis-, inzicht- en vaardigheidsvragen over de basisstof uit de eerste drie lessen (de samenvatting) en de verwerkingsopdrachten uit het werkboek. De steropdrachten worden niet getoetst. n Met Toets 5.2 wordt de kennis van de topografie gecheckt. Deze toets kan ook op de computer worden gemaakt. n Bereid eventueel de verdiepingsopdrachten van de volgende les voor. n Voor verdiepingsopdracht 5.2: eventueel een printer. n Voor verdiepingsopdracht 5.3: een kopieerapparaat. n Voor verdiepingsopdracht 5.4: een printer en een kopieerapparaat.
Deel de toets(en) uit of laat de kinderen de topografietoets opzoeken op de computer. De kinderen maken de toets(en) zelfstandig. U vindt de antwoorden op kopieerblad Antwoorden toets 5.1 en 5.2, blad 1-2. Normering toets 5.1: opdracht
per goed antwoord
maximaal
1
2,5 punten
4 x 2,5 = 10
2a 2b
4 punten 4 punten
4 x 4 = 16 1x4=4
3
2,5 punten
4 x 2,5 = 10
4
2,5 punten
4 x 2,5 = 10
5
4 punten
5 x 4 = 20
6
2,5 punten
8 x 2,5 = 20
7
2,5 punten
4 x 2,5 = 10
totaal
100 punten
Normering toets 5.2: opdracht
per goed antwoord
maximaal
1a 1b
2 punten 4 punten
9 x 2 = 18 3 x 4 = 12
2
4 punten
2x4=8
3
2 punten
12 x 2 = 24
4
5 punten
4 x 5 = 20
5
2 punten
9 x 2 = 18
totaal
100 punten
U kunt het volgende als leidraad per toets gebruiken:
Sleutelbegrippen alle sleutelbegrippen uit les 1, 2 en 3
Topografie alle topografie uit les 1, 2 en 3
Aantal punten 81-100 60-80 minder dan 60
Beheersing goed voldoende onvoldoende
3 Toets bespreken Het bespreken van de toetsen doet u op een later tijdstip, wanneer u de toetsen hebt nagekeken. Besteed aandacht aan zaken die u zijn opgevallen en geef aan hoe u de opdrachten hebt gewaardeerd. Ga in op zaken waar veel kinderen nog problemen mee hebben.
34
227477_HL_5.indb 34
23-06-2008 14:16:39
5 Kies wijzer Informatieblok Doelen A Kinderen die de toetsen goed of voldoende maakten, verdiepen hun kennis en inzicht met behulp van een verdiepingsopdracht (volg de aanwijzingen onder 1A). B Kinderen die de toets met betrekking tot de aardrijkskundige inhoud onvoldoende hebben gemaakt, maken herhalingsopdrachten (volg de aanwijzingen onder 1B). C Kinderen die de topografietoets onvoldoende hebben gemaakt, maken herhalingsopdrachten (volg de aanwijzingen onder 1C).
Activiteiten 1A Verdiepingsopdracht maken 45 minuten 1B Herhalingsopdrachten maken 20 minuten 1C Herhalingsopdrachten maken 25 minuten 2 Kort nabespreken 10 minuten
Materiaal
ze op de kopieerbladen Verdiepingsopdracht 5.1 t/m 5.4. Daarna hebt u de gelegenheid om met de kinderen die de toetsen onvoldoende hebben gemaakt de herhalingsopdrachten door te nemen. U kunt er ook voor kiezen om dit op een ander tijdstip te doen.
1B Herhalingsopdrachten maken De kinderen die de toets met betrekking tot de aardrijkskundige inhoud onvoldoende hebben gemaakt, maken de opdrachten op Herhalingsblad 5.1. Ze hebben daarbij het leerlingenboek nodig. Daarna nemen ze de samenvatting nog een keer door.
1C Herhalingsopdrachten maken De kinderen die de topografietoets onvoldoende hebben gemaakt, maken de opdrachten op Herhalingsblad 5.2, blad 1-2.
2 Kort nabespreken Tot slot controleert u of de kinderen de stof nu wel voldoende beheersen. Stel hun mondeling nog enkele vragen. Laat ook de kinderen die een verdiepingsopdracht hebben gemaakt aan het woord over de opdracht.
1A werkboek bladzijde 41 1A kopieerbladen Verdiepingsopdracht 5.1 t/m 5.4 1A voor verdiepingsopdracht 5.2: eventueel een printer 1A voor verdiepingsopdracht 5.3: een kopieerapparaat 1A voor verdiepingsopdracht 5.4: een printer en een kopieerapparaat 1B 1B 1B 1B
kopieerblad Herhalingsblad 5.1 kopieerblad Antwoorden herhalingsblad 5.1 leerlingenboek bladzijde 40-48 kopieerblad Samenvatting 5, blad 1-2
1C kopieerblad Herhalingsblad 5.2, blad 1-2 1C kopieerblad Antwoorden herhalingsblad 5.2, blad 1-2
Aandachtspunt Indien nodig kunnen de kinderen de verdiepingsopdracht op een ander moment afmaken.
Lesbeschrijving 1A Verdiepingsopdracht maken De kinderen die de toetsen voldoende of goed hebben gemaakt, nemen bladzijde 41 van het werkboek voor zich. U vertelt kort welke vier verdiepingsopdrachten er zijn (opdracht 3 t/m 6 van de Kies wijzer). De kinderen kiezen vervolgens een opdracht en gaan daarmee zelfstandig aan de slag. De aanwijzingen daarvoor vinden
227477_HL_5.indb 35
35
23-06-2008 14:16:40
6
Overal anders
Achtergrondinformatie In dit hoofdstuk staat Nederland centraal. Les 1 gaat in op de uiterlijke kenmerken van het natuurlijke landschap zoals de akkerbouwgebieden, de weidegebieden, het heuvelland en het rivierengebied. De menselijke bouwstenen die aan het landschap zijn toegevoegd bij de inrichting ervan, komen aan bod in les 2. Het maken van keuzes bij de inrichting is daarbij een belangrijk onderwerp. De onderwerpen natuurbeheer, nieuwe natuur en natuurbehoud sluiten het hoofdstuk af.
1 Hoe ziet het eruit? Records in het Nederlandse landschap
36
Wat?
Waar?
Hoogte?
hoogste punt
Vaalserberg
322.7 m
laagste punt
Zuidplaspolder
-6,76 m
smalste punt
net ten zuiden van Susteren
5 km breed
hoogste punt van het Koninkrijk der Nederlanden
Mount Scenery op Saba
888 m
diepste punt (kunstmatig)
voormalige Staatsmijn Hendrik in Limburg
-1058 m
De naamgeving heeft alles te maken met het feit dat kaarten vroeger in een andere richting werden getekend. Als de kaart van Nederland een kwartslag gedraaid wordt, liggen alle zeeën in de juiste windrichting. Streektaal
In Nederland zijn de erkende streektalen: Fries, Limburgs en Nedersaksisch. Een streektaal is een taalvariant die géén dialect is van het Nederlands én van oudsher in Nederland wordt gesproken. Dialecten als Brabants en Betuws zijn dus geen streektalen. Nederland telt naast de drie afzonderlijke streektalen ongeveer 25 dialecten. In de Randstad worden dialecten gesproken die erg dicht bij het Standaard Nederlands liggen en daarom worden deze niet als afzonderlijk dialect aangemerkt. Flevoland is nog te jong om een dialect te hebben.
2 Kiezen en delen Het Westland
Het Westland is het grootste kassengebied van Nederland. Daaraan dankt het ook haar bijnaam ‘de glazen stad’. Het gebied ligt ten zuidwesten van Den Haag. Het glastuinbouwgebied beslaat een oppervlak van 3000 ha. Rond 1850 werden hier de eerste kassen gebouwd en begonnen de tuinbouwers met het kweken van komkommers en druiven. Tegenwoordig zijn tomaten, komkommers en paprika’s de belangrijkste producten. De oppervlakte kassen is door de stadsuitbreiding van Den Haag en herstructurering afgenomen. Veel tuinders verplaatsen hun bedrijf. Bijvoorbeeld naar Bleiswijk en omgeving, Noord-Limburg of NoordBrabant.
Zuiderzee en Afsluitdijk
Java-eiland
De Zuiderzee was de naam van de grote binnenzee die, tot de sluiting van de Afsluitdijk in 1932, op de plaats lag van waar nu het IJsselmeer, de Wieringermeer, Oostelijk en Zuidelijk Flevoland en de Noordoostpolder liggen. De Zuiderzee is op het eerste gezicht een vreemde naam, want de zee lag nooit ‘in het zuiden’. Evenmin als de Noordzee en de Oostzee in het noorden en het oosten lagen.
Java-eiland is een woonwijk op een schiereiland in het Oostelijk Havengebied van Amsterdam. Het is een kunstmatig eiland in het IJ, dat aan het eind van de 19e eeuw werd aangelegd. Op het haventerrein dat zo ontstond, vestigde zich onder meer de Stoomvaart-Maatschappij ‘Nederland’ die lijndiensten op Nederlands-Indië onderhield. Na 1949 viel de handel met Nederlands-Indië vrijwel stil als
227477_HL_5.indb 36
23-06-2008 14:16:40
gevolg van de dekolonisatie van Indonesië. In de jaren tachtig namen krakers en kunstenaars bezit van het gebied. In de jaren negentig volgde herontwikkeling tot woonwijk. Bijna alle bebouwing werd gesloopt. Het eiland werd doorsneden door vier grachtjes en er werden moderne grachtenpanden gebouwd. De straatnamen op het eiland verwijzen veelal naar het Indonesische eiland Java.
3 Ruimte voor de natuur Ecoduct
Een ecoduct, wildwissel, natuurbrug of wildviaduct, is een viaduct dat bedoeld is om dieren veilig de weg te laten oversteken. Ecoducten worden gebouwd als onderdeel van de Ecologische Hoofdstructuur, bedoeld om de afname van de soortenrijkdom in Nederland tegen te gaan. (Zie ook bladzijde 23 van de lesbeschrijvingen.) Vaak worden ecoducten gecombineerd met tunnels onder de weg door voor kleinere dieren zoals egels, padden, kikkers, salamanders, dassen en konijnen. Nationale Parken
Nederland heeft twintig Nationale Parken (2008), verspreid over het hele land. De oudste twee Nationale Parken stammen uit de jaren dertig van de vorige eeuw: de Hoge Veluwe en Veluwezoom. De andere achttien parken, zoals de Weerribben, de Biesbosch, de Meinweg en de Oosterschelde, hebben in de loop van de jaren de officiële status Nationaal Park gekregen. Een belangrijk kenmerk van een Nationaal Park is, dat het een aaneengesloten natuurgebied is met ten minste een oppervlakte van 1000 hectare. Ook op de Nederlandse Antillen en Aruba zijn Nationale Parken, zoals Washington Slagbaai National Park op Bonaire. De Nationale Parken in Nederland zijn grotendeels onderdeel van het Europese netwerk van natuurgebieden: het zogenoemde Natura 2000-netwerk. Bron voor meer informatie: www.nationaalpark.nl
37
227477_HL_5.indb 37
23-06-2008 14:16:40
1 Hoe ziet het eruit? Lesbeschrijving
Informatieblok
1 Introductie Leskern Het kleine Nederland herbergt een grote variatie aan landschappen. Daar gaat deze les over.
Lesdoelen n De
kinderen weten dat Nederland verschillende landschappen heeft. n Ze kunnen enkele landschappen noemen en beschrijven. n Ze weten dat in Nederland laag-gelegen en hoger gelegen gebieden zijn.
Activiteiten 1 Introductie 2 Opdrachten voorbespreken 3 Opdrachten maken 4 Kort nabespreken
10 minuten 5 minuten 25 minuten 5 minuten
Vraag aan de kinderen of Nederland er overal hetzelfde uitziet. (Hoe ziet de omgeving eruit bij oma en opa? En toen je op vakantie was in …?) Laat de kinderen voorbeelden noemen. Leg vervolgens uit wat een landschap is en noem voorbeelden. Welke landschappen zijn er in de directe omgeving?
2 Opdrachten voorbespreken Bekijk samen met de kinderen afbeelding 2 t/m 4 in het leerlingenboek. Bespreek de legenda’s. Merk vervolgens op dat er in Fryslân niet overal grasland is en in Gelderland niet overal heide. Vraag daarna of de kinderen weten waar het hoogste punt van Nederland ligt en hoe dit heet (de Vaalserberg in Limburg op 322,7 meter). Of vertel wat hoogterecords van Nederland (zie bladzijde 36: Achtergrondinformatie).
3 Opdrachten maken Materiaal – leerlingenboek bladzijde 49-51 – werkboek bladzijde 42-43, 48 en 67 – antwoordenboek bladzijde 42-43, 48 en 67 – kopieerblad Lastige woorden 6.1 – Junior Bosatlas – eventueel software – eventueel een kaart van Nederland – voor extra activiteit 1: eventueel tekengerei – voor extra activiteit 2: postcode van huisadres kinderen
Aandachtspunten n Neem
met de taalzwakke kinderen van tevoren de lastige woorden door. n De kinderen kunnen de topografie oefenen op de computer.
Vraag of de kinderen kunnen aangeven waar ze de verschillende landschappen in de eigen provincie hebben gezien. Naar welk landschap gaat hun voorkeur uit en waarom?
Extra activiteiten 1 Landschappen beschrijven
de kust, het eiland, het duin, de dijk, de heide, het bos, de heuvel/het heuvelland, de rivier, de buitenwijk, de veerboot
Schrijf een aantal typen landschappen op het bord. Verdeel de kinderen in groepjes en laat elk groepje een landschap beschrijven of tekenen. Aandachtspunten: n Hoe ziet het landschap eruit? n Waar komt het in Nederland voor? n Welke dieren en/of planten zie je er? n Wonen er mensen? Elk groepje geeft achteraf een toelichting op het landschap. U kunt de tekeningen ophangen in de klas.
Grote plaatsen in Nederland: Vlissingen, Terneuzen, Rotterdam, Leiden, Dordrecht, Enkhuizen, Alkmaar, Hilversum, Heerenveen, Delfzijl, Emmen, Enschede, Deventer, Almere, Amersfoort, Apeldoorn, Nijmegen, Breda, Tilburg, Eindhoven, Heerlen, Roermond
227477_HL_5.indb 38
4 Kort nabespreken
Sleutelbegrippen en lastige woorden
Topografie
38
Bespreek en maak de opdrachten in het werkboek gezamenlijk. Bespreek en vergelijk met behulp van afbeelding 2 t/m 4 in het leerlingenboek de landschappen per provincie. Besteed ook aandacht aan de eigen provincie. Geef eventueel op de kaart van Nederland aan waar de in het leerlingenboek genoemde provincies/gebieden liggen. Als er nog tijd is, kunnen de kinderen ook steropdracht 9 en/of 10 maken.
2 De hoogte van een plek uitzoeken Op de site www.ahn.nl/hoogtetool/postcodehoogte.php van Rijkswaterstaat kunnen kinderen voor elke plek in Nederland de hoogte vinden. Ze doen dit door het intikken van hun postcode. Laat alle kinderen de hoogte van hun huis opzoeken en vergelijken. Is er veel hoogteverschil binnen één woonplaats?
23-06-2008 14:16:40
2 Kiezen en delen 3 Opdrachten maken
Informatieblok Leskern In Nederland is ruimte een schaars goed. Er moet dan ook verstandig mee worden omgegaan.
De kinderen die dit aankunnen, maken de opdrachten in het werkboek zelfstandig. Ze doen dit individueel of in groepjes. U kunt de zwakkere kinderen in groepjes of individueel hierbij helpen. De kinderen kunnen hun antwoorden nakijken met behulp van het antwoordenboek. Kinderen die snel klaar zijn, kunnen de steropdrachten 9 en/of 10 maken.
Lesdoelen n De
kinderen weten dat er ruimtegebrek is in Nederland om aan de wensen van iedereen te voldoen. n Ze tonen inzicht in het functionele gebruik van de ruimte. n Ze weten dat er bij het inrichten van de ruimte keuzes moeten worden gemaakt.
Bespreek in ieder geval opdracht 5 en 6. Hier zijn meerdere antwoorden mogelijk. Naar aanleiding van opdracht 7 kunt u samen met de kinderen de foto’s in de atlas bekijken. Laat hen vertellen hoe ze aan hun antwoord zijn gekomen.
Extra activiteiten
Activiteiten 1 Introductie 2 Opdrachten voorbespreken 3 Opdrachten maken 4 Kort nabespreken
4 Kort nabespreken
5 minuten 5 minuten 30 minuten 5 minuten
1 Rollenspel
Sleutelbegrippen en lastige woorden
U verdeelt de kinderen in groepen. Alle groepen hebben iets te maken met/te zeggen over de keuze voor een locatie van een fabriek. Er zijn: n bewoners van de wijk/omwonenden; n een gemeentebestuur met de burgemeester als voorzitter; n de directie van de fabriek; n natuurbeschermers; n mensen zonder werk. Elke groep (behalve het gemeentebestuur) krijgt de opdracht om te kiezen voor een locatie. De groepen schrijven hun argumenten voor de keuze van de locatie op. De groepen vertellen hun keuze aan het gemeentebestuur en discussiëren met elkaar over hun keuze. Het gemeentebestuur stelt op basis van de verschillende argumenten de definitieve locatie vast. Om de discussie in goede banen te leiden, is het raadzaam dat u de rol van burgemeester op zich neemt.
de kas, het pakhuis, de grondstof, de nieuwbouwwijk, het zeeschip, de spoorwegen
2 Inventariseren
Materiaal – leerlingenboek bladzijde 52-54 – werkboek bladzijde 44-45 en 48 – antwoordenboek bladzijde 44-45 en 48 – kopieerblad Lastige woorden 6.2 – Junior Bosatlas – eventueel software
Aandachtspunten n Neem
met de taalzwakke kinderen van tevoren de lastige woorden door. n De kinderen kunnen de topografie oefenen op de computer.
Lesbeschrijving 1 Introductie Bespreek met de kinderen de verdeling van woonruimte, speelruimte en natuur in de eigen woonwijk. Wat is er het meest? En wat het minst?
De kinderen bedenken in groepjes welke plek in hun omgeving een goede locatie is voor een speeltuin. Geef de kinderen een aantal aandachtspunten, bijvoorbeeld: n Is er genoeg ruimte? n Kunnen kinderen veilig oversteken? n Is het in de buurt van een woonwijk? Na afloop inventariseert u de geschikte plekken op het bord. Laat de groepjes hun plek aanprijzen. Stem, door handopsteking, wat de geschikte plek is voor een nieuwe speeltuin.
2 Opdrachten voorbespreken Bespreek bij opdracht 7 kort hoe de kinderen de kaart Veranderingen in kaart – Amsterdam en omgeving – C. Amsterdam: Java-eiland in de atlas kunnen opzoeken.
39
227477_HL_5.indb 39
23-06-2008 14:16:40
3 Ruimte voor de natuur 2 Opdrachten voorbespreken
Informatieblok
Vergelijk de afbeeldingen 5 en 6 uit het leerlingenboek met elkaar. Gaat het om hetzelfde gebied? Wat is er anders?
Leskern In de loop van de tijd is door bebouwing in Nederland steeds meer natuur verdwenen. De natuur die er nu nog is, wordt behouden. Maar dat vinden we niet meer genoeg. We maken steeds meer nieuwe natuur en we verbinden de natuurgebieden met elkaar.
Lesdoelen n De
kinderen weten dat door de bebouwing en infrastructuur de natuur in Nederland steeds meer is verdwenen. n Ze weten dat de aanwezige natuur door natuurbeheer wordt behouden. n Ze kunnen aan de hand van voorbeelden uitleggen wat nieuwe natuur is.
3 Opdrachten maken Maak de opdrachten in het werkboek gezamenlijk. U kunt de kinderen die dit aankunnen ook zelfstandig de opdrachten laten maken. De antwoorden staan op bladzijde 46-48 van het antwoordenboek. U kunt dan aandacht besteden aan de zwakkere kinderen (individueel of in groepjes). Lees in ieder geval de tekst ‘Nieuwe natuur’ samen met de (zwakkere) kinderen. Besteed aandacht aan de opdrachten waarbij meerdere antwoorden mogelijk zijn (opdracht 3, 4 en 7). Kijk bij opdracht 6 naar afbeelding 4 in het leerlingboek en vraag of de kinderen ecoducten belangrijk vinden en waarom. Als de tijd het toelaat, maken de kinderen steropdracht 10 en/of 11.
Activiteiten 1 Introductie 2 Opdrachten voorbespreken 3 Opdrachten maken 4 Kort nabespreken
10 minuten 5 minuten 25 minuten 5 minuten
Materiaal – leerlingenboek bladzijde 55-57 – werkboek bladzijde 46-48 – antwoordenboek bladzijde 46-48 – kopieerblad Lastige woorden 6.3 – Junior Bosatlas – eventueel software – voor extra activiteit 1: schrijfpapier – voor extra activiteit 2: kaart van de eigen provincie of Junior Bosatlas
Aandachtspunten n Neem
met de taalzwakke kinderen van tevoren de lastige woorden door. n De kinderen kunnen de topografie oefenen op de computer.
4 Kort nabespreken Laat de kinderen aan het woord over de opdrachten. Wat vonden ze lastig? Welke opdrachten waren gemakkelijk?
Extra activiteiten 1 Verhaal: Genieten van de natuur De kinderen schrijven een verhaal over een natuurgebied in hun omgeving. Het verhaal moet als doel hebben: als je dit leest, wil je meteen naar dat gebied toe om er te genieten van de natuur.
2 Natuurgebieden in de eigen provincie Bekijk met de kinderen de provinciekaart van de provincie waar ze wonen (in de atlas). Laat hen de natuurgebieden opzoeken. Ze leggen uit of ze vinden dat er genoeg natuurgebieden zijn en waarom. Wat moet er gebeuren om extra natuurgebieden in de provincie te maken?
Sleutelbegrippen en lastige woorden het natuurgebied, de nieuwe natuur, het ecoduct, de boswachter, de runderen, het wild zwijn, de natuurbeschermer
Lesbeschrijving 1 Introductie
40
Vraag de kinderen naar natuurgebieden in de omgeving van hun woonplaats. Bespreek waarom die natuurgebieden zo belangrijk zijn. Wat kun je er doen? Wie leven er?
227477_HL_5.indb 40
23-06-2008 14:16:41
4 Toets 2 Toets maken
Informatieblok Doel De kinderen laten hun kennis en inzicht zien in de leerstof van hoofdstuk 6: Overal anders.
Deel de toets(en) uit of laat de kinderen de topografietoets opzoeken op de computer. De kinderen maken de toets(en) zelfstandig. U vindt de antwoorden op kopieerblad Antwoorden toets 6.1 en 6.2, blad 1-2. Normering toets 6.1:
Activiteiten
opdracht
per goed antwoord
maximaal
1
4 punten
4 x 4 = 16
2a 2b
2 punten 5 punten
5 x 2 = 10 2 x 5 = 10
– kopieerblad Samenvatting 6, blad 1-2 – kopieerblad Toets 6.1, blad 1-2 – kopieerblad Toets 6.2, blad 1-2 – kopieerblad Antwoorden toets 6.1, blad 1-2 – kopieerblad Antwoorden toets 6.2, blad 1-2 – eventueel software
3
3 punten
4 x 3 = 12
4
3 punten
4 x 3 = 12
5
3 punten
5 x 3 = 15
6
2,5 punten
4 x 2,5 = 10
7
3 punten
5 x 3 = 15
Aandachtspunten
totaal
1 Samenvatting lezen 2 Toets maken 3 Toets bespreken
10 minuten 2 x 15 minuten 5-10 minuten
Materiaal
n Geef
de kinderen als voorbereiding op Toets 6.1 één of meer dagen van tevoren de samenvatting mee naar huis om te leren. n U kunt de toets(en) ook op een ander moment laten maken en nabespreken. n Toets 6.1 bestaat uit kennis-, inzicht- en vaardigheidsvragen over de basisstof uit de eerste drie lessen (de samenvatting) en de verwerkingsopdrachten uit het werkboek. De steropdrachten worden niet getoetst. n Met Toets 6.2 wordt de kennis van de topografie gecheckt. Deze toets kan ook op de computer worden gemaakt. n Bereid eventueel de verdiepingsopdrachten van de volgende les voor. n Voor verdiepingsopdracht 6.2: memoblaadjes. n Voor verdiepingsopdracht 6.3: oude tijdschriften.
100 punten
Normering toets 6.2: opdracht
per goed antwoord
maximaal
1a 1b
2 punten 2 punten
15 x 2 = 30 15 x 2 = 30
2
2 punten
8 x 2 = 16
3
2 punten
12 x 2 = 24
totaal
100 punten
U kunt het volgende als leidraad per toets gebruiken: Aantal punten 81-100 60-80 minder dan 60
Beheersing goed voldoende onvoldoende
3 Toets bespreken Sleutelbegrippen alle sleutelbegrippen uit les 1, 2 en 3
Topografie alle topografie uit les 1, 2 en 3
Lesbeschrijving
Het bespreken van de toetsen doet u op een later tijdstip, wanneer u de toetsen hebt nagekeken. Besteed aandacht aan zaken die u zijn opgevallen en geef aan hoe u de opdrachten hebt gewaardeerd. Ga in op zaken waar veel kinderen nog problemen mee hebben. Laat hen ook aan het woord over de opdrachten. Wat vonden ze lastig? Welke opdrachten waren gemakkelijk? Hoe hebben ze geredeneerd? Waar zijn ze het niet mee eens?
1 Samenvatting lezen Lees samen met de kinderen de samenvatting nog een keer door. Geef hun de gelegenheid vragen te stellen. Eventueel vat u de lesstof nog even samen.
41
227477_HL_5.indb 41
23-06-2008 14:16:41
5 Kies wijzer Informatieblok Doelen A Kinderen die de toetsen goed of voldoende maakten, verdiepen hun kennis en inzicht met behulp van een verdiepingsopdracht (volg de aanwijzingen onder 1A). B Kinderen die de toets met betrekking tot de aardrijkskundige inhoud onvoldoende hebben gemaakt, maken herhalingsopdrachten (volg de aanwijzingen onder 1B). C Kinderen die de topografietoets onvoldoende hebben gemaakt, maken herhalingsopdrachten (volg de aanwijzingen onder 1C).
Daarna hebt u de gelegenheid om met de kinderen die de toetsen onvoldoende hebben gemaakt de herhalingsopdrachten door te nemen. U kunt er ook voor kiezen om dit op een ander tijdstip te doen.
1B Herhalingsopdrachten maken De kinderen die de toets met betrekking tot de aardrijkskundige inhoud onvoldoende hebben gemaakt, maken de opdrachten op Herhalingsblad 6.1. Ze hebben daarbij het leerlingenboek nodig. Daarna nemen ze de samenvatting nog een keer door.
1C Herhalingsopdrachten maken De kinderen die de topografietoets onvoldoende hebben gemaakt, maken de opdrachten op Herhalingsblad 6.2, blad 1.2.
Activiteiten 1A Verdiepingsopdracht maken 45 minuten 1B Herhalingsopdrachten maken 20 minuten 1C Herhalingsopdrachten maken 25 minuten 2 Kort nabespreken 10 minuten
2 Kort nabespreken Tot slot controleert u of de kinderen de stof nu wel voldoende beheersen. Stel hun mondeling nog enkele vragen. Laat ook de kinderen die een verdiepingsopdracht hebben gemaakt aan het woord over de opdracht.
Materiaal 1A werkboek bladzijde 49 1A kopieerbladen Verdiepingsopdracht 6.1 t/m 6.4 1A voor verdiepingsopdracht 6.2: memoblaadjes 1A voor verdiepingsopdracht 6.3: oude tijdschriften 1B 1B 1B 1B
kopieerblad Herhalingsblad 6.1 kopieerblad Antwoorden herhalingsblad 6.1 leerlingenboek bladzijde 49-57 kopieerblad Samenvatting 6, blad 1-2
1C kopieerblad Herhalingsblad 6.2, blad 1-2 1C kopieerblad Antwoorden herhalingsblad 6.2, blad 1-2 1C Junior Bosatlas
Aandachtspunt Indien nodig kunnen de kinderen de verdiepingsopdracht op een ander moment afmaken.
Lesbeschrijving 1A Verdiepingsopdracht maken
42
De kinderen die de toetsen voldoende of goed hebben gemaakt, nemen bladzijde 49 van het werkboek voor zich. U vertelt kort welke vier verdiepingsopdrachten er zijn (opdracht 3 t/m 6 van de Kies wijzer). De kinderen kiezen vervolgens een opdracht en gaan daarmee zelfstandig aan de slag. De aanwijzingen daarvoor vinden ze op de kopieerbladen Verdiepingsopdracht 6.1 t/m 6.4.
227477_HL_5.indb 42
23-06-2008 14:16:41