Werken binnen het sociaal pedagogisch werk
een zorgethische verkenning naar zorgplicht en zorgethiek
Student:
Rob van Vliet
ANR nummer:
S154265
Datum:
Juni 2012
Masterthesis:
Zorg, Ethiek en Beleid
Thesis begeleider:
Prof. Dr. F.J.H. Vosman
Tweede lezer:
Dr. J.M.N.E. Jans
1
Inhoudsopgave
Voorwoord
pag.
5
Casus
pag.
5
Inleiding
pag.
6
Hoofdstuk 1 Aanleiding en opzet van literatuur onderzoek
pag.
8
1.1
Aanleiding
pag.
8
1.2
Beroepsethiek en zorgethiek
pag.
9
1.3
Hoofdvraag en vraagstelling
pag. 10
1.4
Opbouw thesis
pag. 10
1.5
Theoretisch kader
pag. 11
1.6
Maatschappelijk relevantie
pag. 11
1.7
Trefwoorden
pag. 11
Deel 1
Hoofdstuk 2 Beroepsethiek volgens Ebskamp en Kroon
pag. 12
2.1
Inleiding
pag. 12
2.2
De visie van Ebskamp en Kroon op de ethiek binnen het social work
2.3
pag. 12
Beroepsethiek voor de sociaal pedagogisch hulpverlener
pag. 14
2.4
Kernwaarde van de professional
pag. 17
2.5
Beroepscode
pag. 19
2
2.6
Morele redenen om te helpen
2.7
Oordelen vanuit gevolgen of beginsel, deugd
pag. 21
en zorgethiek
pag. 25
Normatieve professionaliteit
pag. 26
Hoofdstuk 3 Inleiding op de zorgethiek
pag. 29
3.1
Inleiding op de zorgethiek
pag. 29
3.2
De ethiek van de zorg bij Tronto
pag. 29
3.3
Socratische autonomie bij Manschot
pag. 33
3.4
Zorg en verantwoordelijkheid bij Verkerk
pag. 35
3.5
Zorg bij Vorstenbosch
pag. 36
3.5.1
Smalle en brede zorg
pag. 37
3.5.2
De rol van moraal bij ethisch handelen
pag. 38
3.5.3
Spanning tussen smalle zorg en brede zorg
pag. 39
3.6
Kritiek op de technische zorginvulling bij Van Heijst
pag. 41
3.6.1
Waardigheid en behoeftigheid
pag. 42
3.6.2
Van zorgfabriek naar bestaansvragen
pag. 44
3.6.3
Ethisch zorgen vanuit betrokkenheid
pag. 44
2.8
3
Deel 2
Hoofdstuk 4 Balans van het zorgethische gedachtegoed
pag. 48
4.1
Inleiding
pag. 48
4.2
Wat zijn de verschillen in opvattingen van bovengenoemde auteurs en wat is de toegevoegde waarde van de filosofische gedachten van Tronto, Manschot, Verkerk, Vorstenbosch, en Van Heijst t.o.v. de beroepsethiek van Ebskamp en Kroon voor de sociaal pedagogisch hulpverlener?
pag. 48
4.3
Kritiekpunten van de zorgethiek op de beroepsethiek
pag. 53
4.4
Kritiekpunten met betrekking tot zorgethiek
pag. 57
4.5
Afsluiting
pag. 58
Hoofdstuk 5 Conclusies
pag. 59
5.1
pag. 59
Conclusies
Samenvatting
pag. 61
Literatuurlijst
pag. 62
Overige bronnen
pag. 64
Dankwoord
pag. 65
4
Voorwoord Ik wil mijn thesis beginnen met een casus die is ingebracht door een 3de jaars sociaal pedagogisch hulpverlener die stage loopt bij Tender in Rijsbergen. Tender is een (multifunctionele) organisatie voor jeugdzorg in West Brabant, die gespecialiseerd is in ambulante hulp, crisishulp, dagbehandeling en residentiële hulp (open en gesloten) aan kinderen, jongeren en hun gezinnen als het opgroeien en opvoeden niet vanzelf gaat. De casus is niet spectaculair in de zin van dat er sprake is van een heftige of bedreigende situatie die ook voorkomen op een leefgroep. Maar ik heb gekozen voor deze casus omdat studenten die stage lopen binnen een instelling aanlopen tegen soortgelijke situaties en daar vaak geen raad mee weten en daar soms ook erg veel last van hebben. Casus Cliënt L. is 9 jaar en zit bij ons op de groep. Hij zit hier nu bijna een jaar. Hij heeft thuis gewoond en daarna in een pleegezin gezeten, voordat hij op deze groep kwam. Hij heeft geen contact meer met zijn pleeggezin. Hij heeft veel last van heimwee en mist zijn moeder erg. Elke donderdagavond heeft hij een belafspraak met zijn moeder. De afspraak is dat moeder naar de groep belt, wij bellen niet naar haar. Van Bureau Jeugdzorg moet moeder naar de groep bellen. L. heeft er veel behoefte aan om zijn moeder te spreken en vindt het erg jammer als ze niet belt. Hij is hier dan erg verdrietig om. Het is de afspraak dat wij niet naar moeder bellen, maar we zien wel dat L. verdrietig is als ze niet belt. Het is een dilemma voor ons als groepsleiding. Bureau Jeugdzorg heeft gezegd dat moeder moet bellen naar de groep en niet andersom. We werken veel samen met Bureau Jeugdzorg en moeten ons houden aan hun regels en afspraken. We kunnen die niet zomaar in de wind slaan en zelf een beslissing hierover nemen. L. heeft heimwee en er behoefte aan om contact te hebben met zijn moeder. Hij kijkt erg uit naar de belcontacten en is teleurgesteld en verdrietig als ze niet belt. Hij vindt het vervelend als wij niet naar haar bellen als ze haar afspraak niet nagekomen is. Voor mij als stagiaire weegt het verdriet en de heimwee van het kind het zwaarst, ik zie wat het met hem doet als zijn moeder niet belt. Ik gun hem dat contact juist wel, omdat het belangrijk is voor hem en voor de relatie tussen hem en zijn moeder. Het is voor beiden belangrijk om contact met elkaar te hebben. Voor ons is het een dilemma omdat we zien dat het voor L. vervelend is dat zijn moeder niet belt, maar de afspraak met Bureau Jeugdzorg is dat moeder naar de groep belt en wij niet naar moeder bellen.
5
Inleiding Sociaal pedagogische hulpverlening wordt gekarakteriseerd doordat in de beroepsuitoefening steeds waarden en ethische vragen in het geding zijn. Een belangrijk onderdeel van de persoonlijke ontwikkeling bij studenten is o.a. het leren ethisch te reflecteren. Voor de sociaal pedagogische hulpverleners is aandacht voor (beroeps)ethiek en hoe om te gaan met moral distress een noodzakelijke voorwaarde om goed te functioneren. Iemand ervaart moral distress als hij of zij weet wat moreel goed is om te doen maar niet in staat is of wordt gesteld om dat vervolgens te doen of als hij of zij gedwongen wordt iets te doen dat hij of zij als moreel onjuist ervaart. 1 Het omgaan met morele vragen in het sociaal werk is niet gemakkelijk. Toch blijkt er vaak weinig aandacht en tijd te zijn voor beroepsethiek zowel binnen de beroepsopleiding als binnen het beroepenveld.
Na het lezen van ‘Het moreel beraad’ van Lia van Doorn 2 waarin zij pleit voor meer aandacht voor dilemma’s en morele oordeelsvorming van met name jonge professionals binnen de opleiding sociaal agogisch werk raakte ik geboeid. Ethiek en filosofie zijn thema’s die minimaal aan bod komen binnen onze opleiding sociale studies. Ook ik ben zoals Van Doorn van mening, dat aankomende professionals een goede basis mee moeten krijgen, om in de praktijk zorgvuldig morele afwegingen te kunnen maken. Zeker in deze tijd. De aankomende professionals gaan werken in een wereld waarin de sociale verhoudingen steeds verder op scherp komen te staan door o.a. een onrechtvaardige verdeling van de welvaart. De problemen waarmee huidige professionals vaak te maken krijgen binnen het werkveld zijn vaak zeer complex, en onvoorspelbaar. Door binnen het beroepsonderwijs hier meer aandacht op te vestigen, kan de aankomende professional mijns inziens leren om de gemaakte afwegingen t.a.v. de cliënt, collega’s in de organisatie en de samenleving beter te verantwoorden. 1
http://www.moderne-dementiezorg.nl/upl/kwaliteit_van_zorg/signalement-
dilemmasverpleegkundigen.pdf ‘Moderne dementiezorg’. Laatst bezocht op 07-12-2011. 2
Deze lezing is gebaseerd op de lectorale rede die is uitgesproken op juni 2008 bij de Hogeschool Utrecht bij de installatie van het lectoraat Innovatieve Maatschappelijke Dienstverlening. (Doorn, L. van. (2008). Sociale professionals en morele oordeelvorming. Openbare les, juni 2008. Lectoraat Innovatieve Maatschappelijke Dienstverlening. Hogeschool Utrecht). Dit lectoraat is een samenwerkingsverband tussen het Oranje Fonds, de Nederlandse Vereniging van Maatschappelijk werk (NVMW) en de HU.
6
Met dit literatuuronderzoek ga ik na welke bijdrage de zorgethiek zoals die wordt beschreven door Tronto, Manschot, Verkerk, Vorstenbosch en Van Heijst een bijdrage kan leveren aan de verdere ontwikkeling van het morele handelen van de sociaal pedagogisch hulpverlener. De vijf genoemde auteurs geven elk hun perspectief op zorgethiek. Deze perspectieven wil ik leggen naast het beroepsethische uitgangspunt beschreven door Ebskamp en Kroon die binnen het werkveld van de sociaal pedagogisch medewerker veelal wordt gehanteerd.
Mijn vermoeden is namelijk dat deze vorm van beroepsethiek een smalle opvatting van ethiek voor de sociaal pedagogisch hulpverlener kent, terwijl de zorgethiek een bredere opvatting van ethiek kent, die het zelf nadenken in de context en in de relatie met de zorgontvanger centraal stelt. Terwijl de beroepsethiek een isolerend idee van autonomie van de zorgontvanger bevordert denkt zorgethiek over de kern van zorg, zorgen en de zorgrelatie na. Mijn vermoeden is dat dit de voortdurende reflectie en het vermogen daartoe van de sociaal pedagogisch hulpverlener bevorderen kan.
7
Deel 1 1. Aanleiding en opzet van literatuur onderzoek
1.1
Aanleiding
Als sociaal pedagogisch hulpverlener help je mensen - van jong tot oud - hun leven weer zelfstandig op te pakken. Zij werken in teams en zijn verbonden met professionele organisaties. De competenties van de sociaal pedagogische professionals bestaan voor een deel uit impliciete kennis en kunde. Vaardigheden en een adequate beroepshouding van de sociaal pedagogische hulpverleners spelen een grote rol in het hulpverleningsproces. 3 Professionals beschikken dus over specifieke talenten en capaciteiten. Hiervoor is een uitdagende werk en leeromgeving nodig. Dit vereist een interactief beleid en een goed samenspel tussen de sociaal pedagogische hulpverleners, managers en de betrokken beroepskrachten in de ondersteunende diensten. 4 Van een sociaal pedagogisch hulpverlener wordt verwacht dat hij of zij zich committeert aan de praktijk zelf. 5 Van Doorn schrijft in haar lectorale rede 6 dat het belangrijk is om binnen de beroepspraktijk en beroepsopleidingen meer aandacht te besteden aan morele oordeelsvorming dan nu het geval is. Het werk van sociaal pedagogisch hulpverlener is sterk normatief geladen, beladen met waarde conflicten. Ze betreden onontgonnen terrein, ze snijden heikele onderwerpen aan. Ze zoeken naar antwoorden op ethische vragen, waar de samenleving mee worstelt, zonder dat die samenleving hen concrete handreikingen biedt voor hoe te handelen en vanuit welk moreel kader.
3
http://www.masters.hu.nl/EVC/~/media/HU-PRODUCTEN/docs/OpleidingsprofielSPH.ash ‘De creatieve professional’. Laatst bezocht op 09-12-2011.
4
Slagter, M., Meijering, F., & Moonen-Jacobs, I., (red.) in: De gepassioneerde Professional, Assen: Van Gorcum, 2004, p. 3.
5
Slagter, M., Meijering, F., & Moonen-Jacobs, I., (red.) in: De gepassioneerde Professional, Assen: Van Gorcum, 2004, p. 10.
6
http://www.innovatievemaatschappelijkedienstverlening.nl/nl-NL/LECTORAAT/Inaugurele_rede_ ‘Sociale professionals en Morele oordeelsvorming’. Laatst bezocht op 09-12-2011 8
1.2
Beroepsethiek en zorgethiek
Beroepsethiek is een tak van de ethiek of moraalfilosofie en heeft betrekking op reflectie op de algemeen aanvaarde norm voor het professioneel handelen. Deze ethiek gaat over plichten, of over wat je behoort te doen, en bestaat uit principes, regels en protocollen die je nodig hebt om goed je werkzaamheden zorgvuldig te kunnen uitvoeren. Ebskamp en Kroon schrijven in het boek Beroepsethiek voor sociaal pedagogische hulpverlener, dat in een beroepshouding, systematische kennis, vaardigheden en verbondenheid, met de waarden van het beroep en persoonlijk gekleurde betrokkenheid worden geïntegreerd. 7 Deze invalshoek wordt in de sociaal pedagogische opleidingen aangeboden. Naast vakbekwaamheid van de hulpverlener is het van belang dat de professional beschikt over bepaalde eigenschappen en in staat is zich als een uniek persoon met eigen ideeën en standpunten te manifesteren waardoor hij/zij als hulpverlener in staat is een verband te leggen tussen zijn/haar eigen levensdoelen, de inhoud van het werk en de maatschappelijke context. 8 De beroepsethiek houdt zich bezig met de systematische reflectie op concrete morele problemen zoals die zich in het werkveld kunnen voordoen en helpt de hulpverlener weer op een verantwoorde manier richting te bepalen. Het gaat in de beroepsethiek altijd om vragen die een probleem zijn voor de professional.
Zorgethiek vertrekt vanuit de vaststelling dat de cliënt een uniek wezen is, die zich beweegt in een netwerk van relaties. De zorgethiek benadrukt de afhankelijkheid ten opzichte van elkaar omdat we kwetsbare wezens zijn met een lichaam dat stuk kan gaan, en met begrensde vermogens om te allen tijde de eigen regie te kunnen blijven voeren. Zorgethiek vertrekt vanuit het uitgangspunt dat we elkaar nodig hebben en dat we elkaar juist bereiken in het besef van wederzijdse kwetsbaarheid. Binnen de zorgethiek is er veel aandacht voor de zorg voor het zelf. Relaties staan centraal in de zorgethiek: relaties zijn constitutief voor de identiteit en het goede leven van het individu. 9 Zorg als morele houding is een wijze van zich verhouden tot en reageren op menselijk lijden, die uitdrukking geeft aan onze verbondenheid met het welzijn van de ander en onze bereidheid tot inleven (in de pijn) en ons verlangen iets te doen. 10 Ik ben benieuwd of deze redenering binnen de beroepsethiek van sociaal pedagogische hulpverlening past. Zo ja, hoe? 7
Ebskamp, J., Kroon, H., Beroepsethiek voor sph, Baarn: HB, 2008, p. 85.
8
Kole, J., Ruyter, de D., Werkzame idealen. Ethische reflecties op professionaliteit, Assen: Gorcum, 2007, p. 51.
9
Vorstenbosch, J., Zorg, een filosofische analyse, Amsterdam: Nieuwezijds, 2005, p. 153.
10
Gastmans, C., Zorgen en deugdzame houdingen, in: Meulen, ter R., Verbaken, S., & Waanders, S., (red.), Zorg om de zorg. Menselijke maat in de gezondheidszorg, Vucht: Damon, 2008, p. 46. 9
1.3
Hoofdvraag en vraagstelling
De ethische uitgangspunten van de beroepsethiek zoals beschreven door de auteurs Ebskamp en Kroon, waar autonomie en het zelfbeschikkingsrecht van de cliënt centraal staan en de zorgethische uitgangspunten zoals beschreven door de auteurs Tronto, Manschot en Verkerk, Vorstenbosch en Van Heijst waar de nadruk ligt op de gerichtheid van zorg op handhaving, continuïteit en het voortbestaan van relaties, hebben geleidt tot de volgende vragen omtrent de aanvaardbaarheid en passendheid van deze theorieën. Dit nodigt uit tot een verkenning van de twee standpunten. De hoofdvraag is: Wat is de betekenis van het grondidee van de zorgethische reflectie ten behoeve van de beroepsethiek? Hiermee kom ik tot de volgende vraagstelling van deze thesis: Welk licht werpen in de zorgethiek over professionele houding van de zorgverlener en over de relatie hulpverlener en hulpontvanger op de beroepsethiek van de sociaal pedagogisch hulpverlening?
Teneinde de vraagstelling nauwgezet te kunnen beantwoorden, zal een antwoord gezocht worden op de volgende deelvragen: 1.
Wat zijn de theoretische uitgangspunten waarop Ebskamp en Kroon, Tronto, Manschot en Verkerk, Vorstenbosch en Van Heijst hun ideeën baseren en zijn deze verantwoord door hen?
2.
Waarin verschillen deze theorieën?
3.
Wat kan er vanuit de zorgethiek op de beroepsethiek van de sociaal pedagogisch hulpverlener afgedongen en /of aan toegevoegd worden?
1.4
Opbouw thesis
De opbouw van de thesis bestaat uit twee delen. Deel één ziet er als volgt uit. Na het voorwoord en de inleiding, beschrijf ik in hoofdstuk één de aanleiding en opzet van dit onderzoek. Om de verschillende theoretische opvattingen van Ebskamp en Kroon, Tronto, Manschot en Verkerk, Vorstenbosch en Van Heijst, te kunnen vergelijken worden deze theorieën in de hoofdstukken twee en drie op een zo objectief mogelijke wijze verkend. Deze hoofdstukken zijn beschrijvend en analyserend. Wat definieert Ebskamp binnen de beroepsethiek van de sociaal pedagogisch hulpverlener; en wat definiëren Tronto, Manschot en Verkerk, Vorstenbosch en Van Heijst binnen de zorgethiek als zorg voor de ander? In deel twee hoofdstuk vier, beschrijf ik wat de bevinding van het theoretisch onderzoek
10
betekent voor de sociaal pedagogisch hulpverlener. In hoofdstuk vijf sluit ik af met conclusies. 1.5
Theoretisch kader
De thesis richt zich op de normatieve beroepshouding van de sociaal pedagogisch hulpverlener. De omschrijving in de beroepscode is overwegend in psychosociale termen beschreven. Daarop wordt een zorgethische reflectiewijze toegepast.
1.6
Maatschappelijk relevantie
Sociaal pedagogische hulpverleners die werkzaam zijn binnen de hulpverlening, of gezondheidszorg worden regelmatig geconfronteerd in hun werk met lastige morele vraagstukken waarin het niet altijd gemakkelijk is te weten welke keuze leidt tot ‘goede’ zorg. Een samenleving waarin mensen hun waarden en normen in toenemende mate individueel bepalen, stelt nieuwe eisen aan de kwaliteit van de hulpverlening. Reflectie op het ethische handelen met betrekking tot beroepshouding binnen het beroep sociaal pedagogische hulpverlening is noodzakelijk en komt ten goede aan het uitoefenen van het beroep, maar zeker ook aan de cliënt. 1.7
Trefwoorden
Sociaal pedagogische hulpverlening, beroepsethiek, beroepshouding, beroepscode, beroepsprofiel en zorgethiek.
11
2. Beroepsethiek volgens Ebskamp en Kroon 2.1
Inleiding
In de beroepspraktijk krijg je als sociaal pedagogisch hulpverlener te maken met allerlei waarden en normen en met de vraag welke je daarbij het zwaarst moet laten wegen. Hoe ga je ín je werk om met dit soort (ethische) vragen? Om de normen en waarden van een sociaal pedagogisch hulpverlener goed tot hun recht te laten komen is volgens Ebskamp en Kroon een juiste beroepshouding van groot belang. Waarden als zorgzaamheid, zorgvuldigheid, integriteit en vertrouwen krijgen pas hun volle betekenis wanneer zij vanuit een goede beroepshouding gerealiseerd worden.
In dit hoofdstuk zal ik de opvatting van beide auteurs beschrijven en hoe zij aankijken tegen de beroepsethiek van de sociaal pedagogisch hulpverlener. Door beide auteurs worden beroepscodes, standaarden en protocollen gezien als teken van professionalisering.
2.2
De visie van Ebskamp en Kroon op ethiek van het social work. 11
Vaardigheden en een adequate beroepshouding van de sociaal pedagogisch hulpverlener spelen een grote rol in het hulpverleningsproces. 12 Het zelfbeschikkingsrecht en de autonomie van de cliënten, het beroepsgeheim, spelen volgens verschillende literatuur allemaal een belangrijke rol in hoe de sociaal pedagogisch hulpverlener met ethische ‘dilemma’s’ omgaat.
De term 'dilemma' verwijst strikt genomen naar een specifieke situatie waarin er een keuze is tussen (meestal twee) handelingsalternatieven die geen van beide gunstig zijn. Struijs beschrijft echter in haar onderzoek Dilemma’s van verpleegkundigen en verzorgende signalering ethiek en gezondheid dat vele ‘morele dilemma’s’ meer ervaringen zijn van moral distress dan zuivere ‘dilemma’s’. 13
11
In het algemeen leidt de opleiding social work op om met mensen te werken. Je leert hoe je individuen of groepen op weg kunt helpen in de maatschappij of kunt helpen met problemen.
12
http://www.masters.hu.nl/EVT/-/me dia/HU-PRODUCTEN/docs/OpleidingsprofielSPH.ash ‘De creatieve professional’. Laatst bezocht op 14-01-2012.
13
http://www.ceg.nl/uploads/publicaties/signalement-dilemmasverpleegkundigen.pdf. ‘Dilemma’s van verpleegkundigen en verzorgenden. Signalering et hiek en gezondheid 2009. Centrum voor ethiek en gezondheid’. Laatst bezocht op 27-01- 2011. 12
Dit houdt in dat professionals weten wat de juiste handeling is, maar ze doen het niet omdat ze gehinderd worden door bijvoorbeeld werkdruk, productienormen of gebrek aan zelfvertrouwen. Deze vorm van stress heeft een negatieve uitwerking op plezier in het werk. Het levert een gevoel van onmacht of frustratie op. Want welke keuze je ook maakt: je schiet altijd tekort en doet het nooit helemaal goed.
De pedagogisch hulpverlener staat dagelijks voor moeilijke keuzes die kunnen botsen met richtlijnen, productienormen, maar ook met zijn of haar morele opvattingen. De sociaal pedagogisch hulpverlener werkt in een samenleving, waarin het marktdenken en efficiëntie binnen de zorg kernbegrippen zijn geworden en waar hulpverleners hun werk niet gemakkelijk ‘goed’ kunnen doen.
Ebskamp en Kroon hebben een aantal leerboeken geschreven voor studenten uit het middelbaar en hoger beroepsonderwijs voor de hulpverlening, verzorging en sociale dienstverlening, over ‘ethische dilemma’s’ en de verantwoording van de professional voor diens handelen. Zij zeggen hierover: “Ethische dilemma’s gaan altijd over zaken die je wezenlijke belangen, je welzijn of geluk raken. Ethiek kan helpen een richting te wijzen voor een oplossing van zo’n dilemma.” 14 Beide auteurs hanteren, anders dan Struijs, een brede, losse omschrijving van wat een ‘dilemma’ is: Dilemma is zoveel als een moeilijk te beslissen punt.
De auteurs noemen drie dimensies in het menselijk zoeken, vragen en antwoorden: 1e dimensie: Persoonlijke voorkeur 2e dimensie: Wetenschappelijk of technische aspect 3e dimensie: Wat het goede is voor de mensen? 15
Het meest eenvoudig gesteld gaat ethiek over de kwestie van goed en kwaad. Deze ethische vraag staat naast de vraag naar de persoonlijke smaak en de vraag naar de wetenschappelijke juistheid of technische efficiëntie van iets. Ebskamp en Kroon noemen het daarom een “derde dimensie”, handelend over het welzijn van de mens. De laatste dimensie, het welzijn van de mensen, valt volgens deze auteurs onder het begrip ethiek.
14
Ebskamp, J., H, Kroon., Ethisch leren denken: in de hulpverlening, verzorging en sociale
dienstverlening, Nijkerk/Intro: HB, 1992, p. 8. 15
Ebskamp, J., H, Kroon., Ethisch leren denken: in de hulpverlening, verzorging en sociale
dienstverlening, Nijkerk/Intro: HB, 1992, p. 13. 13
Het geweten speelt een belangrijke rol in het ethische denken. De auteurs onderscheiden tussen het heteronoom en het autonoom geweten. In de westerse cultuur voert het autonome geweten de boventoon. Ons land heeft een samenleving waar individualisme en de vrije ontplooiing van het individu hoog in het vaandel staan. Onze samenleving wordt niet meer gedomineerd door een christelijke visie. Wel kent onze beschaving nog morele waarden die afkomstig zijn en deel uitmaken van ons moreel erfgoed. Denk bijvoorbeeld aan: rechtvaardigheid, autonomie, veiligheid, hulpvaardigheid en naastenliefde. 16 De afgelopen halve eeuw zijn grote groepen mensen uit andere landen in Nederland komen wonen. Met de komst van deze ‘medelanders’ is de verscheidenheid van mensen wat betreft etniciteit, cultuur en religie enorm toegenomen. Die drie factoren bepalen feitelijk in belangrijke mate het zelfbeeld en de fundamentele levensvisie van mensen. 17 Alle burgers zijn gelijk voor de wet. Hun afkomst, geloof of levensovertuigingen zijn voor de rechtsstaat niet van belang. De overheid spreekt in een rechtsstaat de burgers aan op hun gedrag, niet op hun afkomst. Daarmee geeft de rechtsstaat ons gedeelde normen en wordt pluriformiteit, verschil, georganiseerd, gerespecteerd en aanvaard als wezenlijk voor diezelfde rechtsstaat. Voor velen kan het soms lastig zijn de waarden en principes van de rechtsstaat in overeenstemming te brengen met hun eigen waarden, overtuigingen en of geloofsopvattingen. Dat geldt niet alleen voor migranten, moslims, orthodoxe christenen en burgers met radicale ideeën, maar voor alle burgers. 18 Dit is belangrijk om te noemen omdat de sociaal pedagogisch hulpverlener midden in de maatschappij staat en geconfronteerd wordt met verschillende opvattingen die soms op gespannen voet met elkaar staan. 2.3
Beroepsethiek voor de sociaal pedagogisch hulpverlening
Na de jaren ‘70 en ’80 van de vorige eeuw waarin binnen de samenleving de moraal als bevoogdend en als een te zwaarwegende benadering werd ervaren en vooral ‘de norm’ de hoofdcategorie van moraal was, vond er in de jaren ´90 een kentering plaats in dit denken, aldus de auteurs. 19 Beroepsethiek is nodig. Dit komt niet alleen door de overheid die vanwege de BIG-wet (Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg ) de 16
Schmid, von A., Praktische ethiek, Amsterdam: Boom Lemma, 2007, p. 45.
17
Ebskamp, J., Kroon, H., Beroepsethiek voor sph, Baarn: HB, 1997, pp. 26-27.
18
Bommel, van A., (e.a.), Levenskwesties van moslims belicht voor professionals, Wankele waarden, Utrecht: Ger Guijs, 2009, p. 13.
19
Ebskamp, J., Kroon, H., Beroepsethiek voor sociale pedagogische hulpverlening sph, Nijkerk/Intro: HB, 1994, p. 5. 14
beroepsethiek en/of- code verplicht stelt voor professionals die zich beroepsmatig met hulpverlening bezighouden. Ook speelt mee dat hulpverleners zich moeten profileren: Professioneel hulpverlenen gebeurt altijd op grond van een keuze over wat goed is voor een mens. Het handelen bestaat nooit uit puur technisch handelen. Het bevat altijd een morele waarde.
In het werkveld worden sociaal pedagogische hulpverleners vaak geconfronteerd met kinderen en tieners met (ernstige) gedragsproblemen. Dit is de reden dat de auteurs stilstaan bij de ontwikkeling van het geweten bij deze cliënten.
Ebskamp en Kroon onderscheiden een aantal aspecten, voornamelijk vanuit een psychologische optiek, van gewetensvorming: 20
-
Structuur aanbrengen in de hoeveelheid van wensen, (tijdens de opvoeding structuur aanbrengen in de onbeheersbaarheid van egocentrische behoeften van het jonge kind).
-
Identificatie die normen en waarden van de buitenwereld naar binnen brengt, het ideaalbeeld van het kind om zich te identificeren met de ouders, de ‘spelregels’ die worden uitgelegd: dit behoor je te doen, maar dat mag je weer niet doen.
-
Een proces van zelfbeoordeling dat hierdoor actief wordt, het persoonlijke ideaalbeeld biedt een richtsnoer dat gebruikt wordt als ijkpunt of er moreel juist gehandeld is.
-
Het aanpassen aan de maatschappelijke normen voorziet ook in redenen waarom bepaalde waarden voorop (moeten) staan, de ideaalbeelden van ‘hoe het zou moeten zijn’ worden aangeleerd tijdens de socialisatie. Dit zegt iets over de geïnternaliseerde waarden van het subject.
Gesteld kan worden dat zelfbeoordeling, het geweten en de waarden in elkaar grijpen. 21 Dit is geen statisch proces, maar is aan verandering onderhevig. Het verloop van de groei van het geweten, de ontwikkeling binnen de persoon van normen en waarden, wordt duidelijk
20
Ebskamp, J., Kroon, H., Beroepsethiek voor sociale pedagogische hulpverlening sph, Nijkerk/Intro: HB, 1994, p. 19.
21
Ebskamp, J., Kroon, H., Beroepsethiek voor sph, Baarn: HB, 1997, p. 20. 15
aangegeven: distantie, afkeurend beoordelen, het ontwikkelen van nieuwe ideeën, hervatten en integreren. 22 Ebskamp en Kroon leggen de nadruk op de vrijheid binnen de moraal: “geen vrijheid, geen verantwoordelijkheid, geen moraal.” 23 Deze vrijheid komt ook weer terug in de beroepsethiek, namelijk als zelfbeschikkingsrecht van de cliënt. “Autonomie, zelfbeschikking maakt mensen tot mensen; zonder vrijheid komen mensen niet tot hun recht.” 24 De auteurs benadrukken dat in de praxis van de sociaal pedagogische hulpverlening het bevorderen van de vrijheid van de cliënt de basis is van hun professie. 25 Het social work in Nederland vindt haar wortels in de joods-christelijke traditie die naastenliefde predikt. Voorbeelden hiervan zijn onder andere de diaconie, de ziekenhuizen, verslavingszorg en jeugdinternaten. Onder invloed van de kerk was aandacht voor de kwetsbaren in de samenleving een morele plicht. 26 Door onder meer de secularisatie is het besef van deze plicht afgenomen. Veelal vanuit de overheid gesubsidieerde instellingen hebben deze taak overgenomen. Waarmee niet gezegd kan worden dat religieuze instellingen zich helemaal niet meer richten op het social work. Ebskamp en Kroon stellen dat men zich in de samenleving er bewust van is geworden dat de zorg, voor diegene die zorg nodig hebben, behartigd is door regel- en wetgeving en voorzieningen. Deze visie biedt een morele basis voor de hulpverlening in de verzorgingsstaat. 27
De sociaal pedagogisch hulpverlener van nu zou vanuit meerdere dimensies in de hulpverlenersrol moeten zitten: oog voor de waarden die gerelateerd zijn aan de etniciteit van de cliënt, oog voor de waarden die spelen in de maatschappij en de participatie van de nieuwkomer daarin en tenslotte de eigen waarden van de professional. Het helpen van mensen in diverse omstandigheden is tekenend voor het beroep van sociaal pedagogisch hulpverlener. Dit heeft in de jaren ’90 geleid tot een beroepscode. (Daarover &. 2.5). Naast de praktische kennis is er dan ook een morele basis voor het vak. 28 Een werker kan de theorie nog zo goed beheersen, maar uiteindelijk gaat het om de mens achter de werker. Daarom zien zij hierin een taak voor de professional: ga het gesprek, de dialoog aan. 29 22
Ebskamp, J., Kroon, H., Beroepsethiek voor sph, Baarn: HB, 1997, p. 21.
23
Ebskamp, J., Kroon, H., Beroepsethiek voor sph, Baarn: HB, 1997, p. 25.
24
Ebskamp, J., Kroon, H., Beroepsethiek voor sph, Baarn: HB, 1997, p. 25.
25
Ebskamp, J., Kroon, H., Beroepsethiek voor sph, Baarn: HB, 1997, p. 26.
26
Ebskamp, J., Kroon, H., Beroepsethiek voor sph, Baarn: HB, 1997, p. 74.
27
Ebskamp, J., Kroon, H., Beroepsethiek voor sph, Baarn: HB, 1997, p. 78.
28
Ebskamp, J., Kroon, H., Beroepsethiek voor sph, Baarn: HB, 1997, p. 74.
29
Ebskamp, J., Kroon, H., Beroepsethiek voor sph, Baarn: HB, 1997, p. 54. 16
De auteurs hechten waarde aan het gesprek tussen mensen en groepen met diverse soorten gedachtegoed over hoe ethisch te handelen. Moraal start met een vraag en zoekt het antwoord in gesprek en overleg. 30 Om als professional ethisch te leren denken is de dilemmamethode bedacht. 31 De dilemmamethode is een stappenplan dat bestaat uit vijf stappen. 32 1. Wat is het dilemma en voor wie? 2. Handelingsalternatieven; 3. Prioriteiten stellen; 4. Beslissing en toetsing; 5. Integratie en evaluatie.
De dilemmamethode is bedoeld als een ethische gespreksmethode. Anders gezegd: het gaat erom te kunnen beoordelen of er een goede afweging wordt gemaakt en met collega’s te bespreken op welke wijze goede zorg verleend kan worden.
2.4
Kernwaarde van de professional
Als een eerste kernwaarde van de professional noemen Ebskamp en Kroon.
1. Ongelijke machtsrelatie tussen hulpvrager- en hulpverlener. Het thema macht wordt uitputtend behandeld. Dit is ook niet verwonderlijk, want de professional kan zijn macht gebruiken om goed of fout te handelen ten aanzien van het welzijn en welbevinden van de cliënt. Hij kan deze macht gebruiken als vermogen om iets te doen en hij kan richting geven aan het gedrag van anderen. 33
30
Ebskamp, J., Kroon, H., Beroepsethiek voor sph, Baarn: HB, 1997, p. 32.
31
Ebskamp, J., Kroon, H., Beroepsethiek voor sph, Baarn: HB, 1997, p. 32.
32
Ebskamp, J., Basisboek beroepsethiek voor Social Work, pp. 54-58. (zie ook in: Henk Manschot., Hans van Dartel (red), in gesprek over goede zorg, Amsterdam: Boom, 2003, hoofdstuk 2, pp. 43-61 en in: Dorine Bauduin, Praktische ethiek in psychiatrie en rehabilitatie, Amsterdam: Uitgeverij SWP, 2009 hoofdstuk 2, pp. 19-33.
33
Ebskamp, J., Kroon, H., Ethisch leren denken: in de hulpverlening, verzorging en sociale dienstverlening, Nijkerk/Intro: 1992, HB, pp. 78-79. 17
2. Een tweede reden is het centraal stellen van de eigen zelfredzaamheid van de cliënt. De hulpverlener wil de cliënt bijstaan om zelf meer en/of betere keuzes te maken en zo zelf verantwoordelijk te zijn voor zijn handelingen. 34
Andere belangrijke kernwaarden en kernkwaliteiten binnen het sociaal agogisch werk zijn: rechtvaardigheid, een goed gevoel voor verhoudingen en relaties, vertrouwelijkheid, assertiviteit, zelfbeschikking, sociale betrokkenheid, empathie, representativiteit en integriteit. Uit die kernwaarden heeft de sociaal pedagogische beroepsvereniging Phorza gedragsregels opgesteld, die duidelijkheid moeten geven bij het professioneel handelen. 35 Deze globale waarden en gedragsregels zijn richtinggevend voor de sociaal pedagogisch hulpverlener, maar zij bieden nog geen kant-en-klare oplossingen bij ethische dilemma’s. Zie daarover zo dadelijk 2.5.
Een ander punt in de hulp- en dienstverlening heeft te maken met politieke actie. De sociaal pedagogisch hulpverlener heeft namelijk niet alleen met individuele hulpverlening te maken, maar tot het werkdomein behoort ook hulp aan groepen. Groepen in de marge van de samenleving dienen soms ondersteund te worden. Eén van de middelen hiertoe kan een politieke of sociale actie zijn. De auteurs stippen de rol van de professional aan: deze moet de cliënt de mogelijkheid bieden een eigen mening te ontwikkelen. Dit zal het uitgangspunt moeten zijn van de methodische werkwijze. 36 De mening van de cliënt hoeft echter niet die van de hulpverlener te zijn. Ebskamp en Kroon stellen al met al vijf grondgedachten op die beschouwd mogen worden als kernwaarden in de hulpverlening: 37
-
Het recht van de cliënt op de best mogelijke hulpverlening;
-
Gelijke rechten voor iedere hulpvrager;
-
De cliënt mag ervan uitgaan dat hij in de hulpverlening centraal staat;
-
Het veilig stellen van het specifiek menselijke in de hulpverlening;
-
Inlevingsvermogen, zorgvuldigheid en solidariteit. 38
34
Ebskamp, J., Kroon, H., Ethisch leren denken: in de hulpverlening, verzorging en sociale dienstverlening, Nijkerk/Intro: 1992, HB, p. 41.
35
Phorza, Beroepscode en reglement tuchtrecht, voor sociaal agogen, Amsterdam: SWP, 2010.
36
Ebskamp, J., Kroon, H., Ethisch leren denken: in de hulpverlening, verzorging en sociale dienstverlening, Nijkerk/Intro: 1992, HB, p. 58.
37
Ebskamp, J., Kroon, H., Ethisch leren denken: in de hulpverlening, verzorging en sociale dienstverlening, Nijkerk/Intro: 1992, HB, pp. 93-94.
38
Ebskamp, J., Kroon, H., Basisboek voor sociale pedagogische hulpverlening sph, Nijkerk/Intro: HB, 1994, p. 4. 18
2.5
Beroepscode
In 2005 is een aantal beroepsorganisaties uit de sociaal agogische sector samen gegaan in een nieuwe vereniging onder de naam Phorza. Zij brachten daarbij verschillende beroepscodes in de fusie mee, o.a. voor de sociaal agogisch werkers: afgestudeerde mbo’ers en hbo’ers met de beroepen sociotherapeut, ouderenadviseur, groepsleider, maatschappelijk werker, werker jeugdzorg, activiteitenbegeleider, therapeut, woonbegeleider, groepsleidster kinderopvang en de leidinggevende van sociaal agogisch werkers. 39 Deze werkvelden kregen een eigen specifieke beroepsvereniging en uiteindelijk één gezamenlijke beroepscode. De sociaal pedagogische beroepsgroep kreeg daarmee formeel gezien zijn eigen specifieke waarden en normen met daaruit afgeleid normatieve codes.
Binnen de beroepsethiek vinden we een deontologische benadering van de ethische codes (beroepscodes) die door verschillende beroepsgroepen zijn vastgelegd. In de deontologische ethiek wordt beoordeeld welke handeling moreel juist is, door te kijken of iemand verplicht is om dit te doen, ongeacht de feitelijke gevolgen. 40 De beroepscode is een nationale (en soms zelfs internationale) afspraak over waar het handelen van een beroepskracht aan moet voldoen. Een voorbeeld van zo’n afspraak is dat een sociaal pedagogisch hulpverlener ervoor moet zorgen dat de cliënt kan functioneren als lid van de samenleving. 41 In de beroepscode staan afspraken die sociaal pedagogische hulpverleners belangrijk vinden. De code helpt de sociaal pedagogisch hulpverlener om te beslissen wat juist handelen is binnen een concrete hulpverleningssituatie en geeft richting aan collegiale uitwisseling over morele vragen. Tevens kan de sociaal pedagogisch hulpverlener zich beroepen op de code als hij /zij handelen legitimeert.
De beroepscode hangt samen met het beroepsprofiel van de sociaal pedagogisch hulpverlener. Een beroepsprofiel beschrijft de beroepsactiviteiten zoals die in de praktijk worden uitgevoerd. Zo wordt van de sociaal pedagogisch hulpverlener verwacht dat hij methodisch handelt. 42 Met andere woorden: het profiel geeft de eisen weer, waaraan een sociaal pedagogisch hulpverlener moet voldoen en maakt duidelijk wat een hulpverlener moet kennen, kunnen en weten. Het beroepsprofiel zegt wat over taak- en functie39
Phorza, Beroepscode en reglement tuchtrecht, voor sociaal agogen, Amsterdam: SWP, 2010.
40
Rothfusz, J., Ethiek in sociaalagogische beroepen, Amsterdam: Pearson Education, 2008, p. 46.
41
Boluijt, W., Buuren, E., & Nunen, A., Oosterloo, A., De creatieve professional, met afstand het meest nabij, Amsterdam: SWP, 2009, pp. 8-30.
42
Baumfalk, W. W., Dongen, van C., Vele takken één stam, Amsterdam: SWP, 2009, p. 13. 19
uitoefening, over de inhoud van het beroep. Het beroepsprofiel gaat in op de profilering van de beroepsgroep naar buiten en geeft antwoord op de vraag hoe willen wij herkenbaar zijn? De normatief ethische stellingnamen voor de beroepsmethodiek sociaal pedagogische hulpverleners zijn terug te vinden in de beroepscode van de beroepsvereniging Phorza.
De auteurs noemen drie punten die volgens hen geïntegreerd moeten zijn in de beroepshouding; systematische kennis en vaardigheden, verbondenheid met de grondwaarden van het beroep en persoonlijk gekleurde betrokkenheid. 43
De rechten van cliënten dienen nauwgezet vastgelegd te zijn. Hiervoor zijn diverse protocollen opgesteld. Zaak is dat deze protocollen secuur worden toegepast en nageleefd. Voorbeelden hiervan zijn het reglement betreffende recht op privacy, recht tot inzage van een dossier, recht op de keuze van de hulpverlener die men wenst en het klachtrecht. 44 Als richtinggever om verantwoord te handelen heeft de sph’er de beroepscode, “[…] een systematisch geheel van waarden en normen, regels en voorschriften met betrekking tot (de uitoefening van) een beroep”. 45
In: “Bouwstenen voor beroepscodes en gedragsregels” van de Raad voor de Volksgezondheid komen de volgende vijf onderwerpen in een beroepscode terug: 46 -
Het punt waar men van uitgaat bij de uitoefening van de professie;
-
De professionele verhouding met de cliënt;
-
Samenwerking met collega’s en met hulpverleners van ander soortige disciplines;
-
Wat te doen bij een collega die niet voldoende presteert;
-
De relatie met de maatschappij.
Het uiteindelijke doel van de code is de cliënt te voorzien van een duidelijke, transparante behandeling met als doel de kwaliteit van de hulpverlening te verzekeren.
43
Ebskamp, J., Kroon, H., Beroepsethiek voor sph, Baarn: HB, 1997, p. 80.
44
Ebskamp, J., Kroon, H., Beroepsethiek voor sph, Baarn: HB, 1997, pp. 86-88.
45
Ebskamp, J., Kroon, H., Beroepsethiek voor sph, Baarn: HB, 1997, p. 92.
46
Nationale Raad voor de Volksgezondheid, Bouwstenen voor beroepscodes en gedragsregels, Zoetermeer, 1988. 20
2.6
Morele redenen om te helpen
Zoals eerder vermeld is de signatuur van het hulpverleningswerk, zo stellen de auteurs, in de loop der tijden veranderd. De auteurs geven aan dat door de secularisatie van de cultuur de godsdienst haar dominante functie kwijt raakte. In de huidige cultuur heeft zich een moraal ontwikkeld die gefundeerd is op universele menselijke waarden van de huidige samenleving zoals deze nu is. Godsdienst speelt in de praktische hulpverlening een zeer marginale rol. 47 Dit zegt wat over de manier waarop de hulpverlening is georganiseerd en met welke visie men hulp verleent. Ebskamp en Kroon halen Kuitert aan om het morele handelen van de mens te verduidelijken: “En bovendien leveren godsdiensten volgens de christelijke ethicus Kuitert slechts ‘toegevoegde redenen’. Puur godsdienstige aanwijzingen voor het handelen (zoals in de bijbel) ‘dienen onder morele kritiek gesteld te worden’.” 48 Het is volgens Ebskamp dan ook zaak om vanuit de persoonlijke waarden en normen het geheel van opvattingen van bijvoorbeeld de bijbel te toetsen i.v.m. actuele zaken zoals de positie van de vrouw.
Ze geven Kuitert opnieuw weer: “Pluraliteit in de godsdienst en in morele opvattingen is voor hem dan ook normaal. De ethische discussie is de gewone weg voor het ontwikkelen van de moraal.” 49 Ebskamp spreekt hiermee zijn voorkeur uit om vanuit het persoonlijk geweten te reflecteren op beslissingen en de leer van de bijbel kritisch te gebruiken als leidraad om tot morele handelingen te komen. Geen geloof van de bijbel van kaft tot kaft, Ebskamp maakt aldus een stap van het brede idee ‘persoonlijke opvatting’ naar het veel smallere idee van geweten.
Ebskamp verstaat daarbij onder moraal: “het geheel van meningen en wijze van doen waarmee mensen aangeven wat zij behoorlijk vinden.” 50 Ebskamp vult dit verder aan in zijn Basisboek beroepsethiek voor Social Work: moraal wordt gevormd door waarden en normen
47
Ebskamp, J., Kroon, H., Beroepsethiek voor de sph, Baarn: HB, 1997, p.156.
48
Kuitert, H. M., Spelen godsdienstige overtuigingen een rol bij morele oordeelsvorming?, in: N.A. van der Clingel, Onderwijs in natuurwetenschappen en morele vorming, Baarn: Ten Have, 1984, 206v., in: Ebskamp, J., Kroon, H., Beroepsethiek voor de sph, Baarn: HB, 1997, p.159.
49
Kuitert, H.M., Spelen godsdienstige overtuigingen een rol bij morele oordeelsvorming?, in: N.A. van der Clingel, Onderwijs in natuurwetenschappen en morele vorming, Baarn: Ten Have 1984, 206v., in: Ebskamp, J., Kroon, H., Beroepsethiek voor de sph, Baarn: HB, 1997, p.159.
50
Ebskamp, J., Basisboek beroepsethiek voor Social Work, Baarn: HB, 2006, p. 21. 21
waarmee wij ons eigen gedrag reguleren en dat van anderen beoordelen en beïnvloeden. 51 Ethiek, zo stelt de auteur, is niet de uitvoering van handelingen maar het reflecteren daarop, zoals bijvoorbeeld de social worker die nadenkt over zijn interventie tijdens een hulpverleningscasus. Ebskamp stelt dat de ethicus meer bezig is met het hier en nu dan met de toekomst. Hij denkt vooruit in plaats van naar ontwikkelingen in het verleden. Ook zal hij kritisch naar wetgeving kijken. 52
Om de ontwikkeling van waarden en normen uit te leggen gebruikt Ebskamp de theorie van de psycholoog Kohlberg aangaande de vorming van het geweten. Kohlberg onderscheidt drie stadia in de ontwikkeling van het geweten, -
preconventionele stadium: straf en beloning staan centraal;
-
conventionele stadium: de groep staan centraal;
-
postconventionele stadium: keuze van eigen waarden.
Deze stadia verlopen volgens een vast patroon. De inhoud van de normen en waarden zou echter afhankelijk zijn van de cultuur waaruit men komt. 53 Daarbij wordt een kritisch geluid vanuit de feministische hoek vermeld betreffende dit model van Kohlberg. Zijn visie op het onafhankelijk zelfstandig oordelen als de hoogste vorm wordt door feministen gezien als het uiten van een eigenaardige mannelijke machocultuur uit het westen. 54 In de praxis van de social worker zal deze te maken krijgen met zingevingvragen, aldus de auteur. Voor Ebskamp is zingeven de zoektocht naar de kern van het bestaan, naar de rode draad die het leven van een individu tot een eigen vertelling maakt. 55 Het is vermeldenswaardig om hierbij de beroepshouding weer te geven van de sociaal pedagogisch hulpverlener: -
erkennen dat ieder mens bezig is met zingeven aan zijn leven;
-
bewustzijn van je eigen zingeving;
-
jezelf inleven in de ander;
-
openstaan voor verschillende uitingen van zingeving. 56
51
Ebskamp, J., Basisboek beroepsethiek voor Social Work, Baarn: HB, 2006, p. 10.
52
Ebskamp, J., Basisboek beroepsethiek voor Social Work, Baarn: HB, 2006, p. 14.
53
Ebskamp, J., Basisboek beroepsethiek voor Social Work, Baarn: HB, 2006, p. 16.
54
Ebskamp, J., Basisboek beroepsethiek voor Social Work, Baarn: HB, 2006, p. 17.
55
Ebskamp, J., Basisboek beroepsethiek voor Social Work, Baarn: HB, 2006, p.19.
56
Ebskamp, J., Basisboek beroepsethiek voor Social Work, Baarn: HB, 2006, p. 20. 22
In een samenleving waarin verschillende etniciteiten en religies opgeld doen zijn er evenzoveel ethische denkbeelden. Er is een mix van diversiteit tussen mensen, waarin cultuur, geloof, geslacht, sociaaleconomische omstandigheid en de persoonlijkheid van invloed zijn. 57 Cultuur bijvoorbeeld. Ebskamp zegt dat cultuur zich verenigt in taal en kunst, het is een manier van communiceren en zich verhouden tot elkaar. Verder zit de gezamenlijkheid in het hebben van dezelfde waarden en normen, regels en ideaalbeelden. 58 Ten aanzien van de vrijheid om keuzes te maken stelt Ebskamp dat de gedachtegang bij filosofen op dit moment zo is dat de taal en cultuur sterk van invloed zijn op de keuzes die men maakt. 59 De dynamiek van de multiculturele samenleving krijgt een steeds dominantere rol in de praxis van de sociaal pedagogisch hulpverlener. Binnen deze praxis zijn, volgens Ebskamp, in het geval van vragen van morele aard geen universele antwoorden mogelijk. Een morele kwestie is vanuit verschillende invalshoeken te benaderen. 60 Niet alleen de cliënt heeft zijn eigen mores, ook de hulpverlener heeft bewust en onbewust zijn eigen normen en waarden mee gekregen.
Ebskamp spreekt in zijn beroepsethiek over de normatieve professionaliteit, die volgens hem een tegenhanger is van de professionaliteit die gericht is op methoden en technieken. Professionaliteit bestaat niet alleen in een vaktechnische competentie, maar evenzozeer in een competentie van aandacht, verantwoordelijkheid en responsief zorg geven en ontvangen. 61 Deze normativiteit komt volgens Ebskamp in drie zaken naar voren: ten eerste, de persoonlijkheid van de professional, deze is voor een groot deel gevormd door de kennis van de opleiding, maar ook door de mentale gesteldheid. Ten tweede, de manier waarin deze in staat is om op emotioneel niveau een professionele relatie aan te gaan met een cliënt wanneer er sprake is van geestelijk lijden. Ten derde, de maatschappelijke en politieke samenhang waarin het werk zich voordoet. Sociaal pedagogische hulpverleners zitten voor een gedeelte in de uitvoering van het beleid en zijn daarvoor ook verantwoordelijk. Tegelijkertijd kunnen ze hier ook door gedupeerd worden. Bijvoorbeeld door de werkdruk en de lage maatschappelijke waardering die er is voor het werk. 62
57
Ebskamp, J., Basisboek beroepsethiek voor Social Work, Baarn: HB, 2006, p. 26.
58
Ebskamp, J., Basisboek beroepsethiek voor Social Work, Baarn: HB, 2006, p. 25.
59
Ebskamp, J., Basisboek beroepsethiek voor Social Work, Baarn: HB, 2006, p. 16.
60
Ebskamp, J., Basisboek beroepsethiek voor Social Work, Baarn: HB, 2006, p. 37.
61
Ebskamp, J., Basisboek beroepsethiek voor Social Work, Baarn: HB, 2006, p. 67.
62
Ebskamp, J., Basisboek beroepsethiek voor Social Work, Baarn: HB, 2006, pp. 72-73. 23
Ebskamps visie op het social work wordt vooral bekeken vanuit een moreel perspectief: de social worker als normatieve professional. Ebskamp stelt dat er een verschuiving heeft plaatsgevonden in hulpverleningsland. In de jaren ‘60 en ‘70 vorige eeuw had het welzijnswerk aanvankelijk een paternalistische instelling met als doel het volk te verheffen. Deze periode werd beheerst door de tijdgeest van het democratiseringsideaal. In de jaren ’80 vorige eeuw kwam de traditionele verzorgingsstaat onder toenemende politiekideologische druk te staan. Welzijnsvoorzieningen leggen mensen te veel in de watten, zo luidde de kritiek. Door de Welzijnswet (1987) – waardoor het welzijnswerk nagenoeg volledig werd gedecentraliseerd – kwam de sector nog meer ‘op afstand’ te staan van de rijksoverheid. Aan het begin van deze eeuw zette de welzijnssector zich met het meerjarige project ‘Welzijn Versterkt’ in om een krachtiger positie te veroveren. Men wilde laten zien dat een juiste inzet van welzijn de samenleving versterkt. Met het project ‘Kwaliteit versterkt welzijn’ werd het kwaliteitsdenken in de sector geïntroduceerd. In de geest van de Welzijnswet deed de welzijnssector dit alles met beperkte steun van het Rijk en zonder noemenswaardige betrokkenheid van de gemeenten. 63
In 2007 treedt de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (Wmo) in werking. De wet beoogt antwoord te geven op demografische, maatschappelijke en economische ontwikkelingen zoals de vergrijzing, de veranderende ratio tussen beroepsmatig actieve en inactieve burgers en de toenemende individualisering. In de Wmo is de burger – met zijn netwerk – zelf nadrukkelijk aan zet. Als vrijwilliger, als actieve buurtbewoner, als mantelzorger. Maar ook als iemand die zijn eigen kracht weer weet te ontdekken, weer leert om zelf zijn problemen op te lossen. De overheid en burger staan daarbij in relatie tot elkaar in termen van wederkerigheid: de burger ontvangt niet alleen wat van de overheid, maar wordt daarbij ook geacht zelf inzet te plegen. Zonder die wederkerigheid is er géén sprake van een echte samenleving. Ebskamp meent dat door deze ontwikkeling de langdurigere en op het proces gerichte hulpverlening onder druk komt te staan. In een samenleving waar oude instituten zoals de kerk aan gezag inboeten blijft de roep bij mensen om antwoorden op vragen over de eigen identiteit. Van sociaal pedagogische hulpverleners wordt verwacht mensen te begeleiden in het richting geven in dit proces. Ebskamp geeft aan dat het moeilijker wordt voor sociaal pedagogische hulpverleners, die in hun praxis geconfronteerd worden met verzakelijkt beleid, waar vragen met een normatief karakter kunnen botsen met de marktwerking en de daardoor benodigde efficiency van de hulpverlening. 64
63
http://www.zorgwelzijn.nl/web/Dossiers/Achtergrond-artikel/Project-Vernieuwend-Welzijn-versterkt-
de-wijk.htm ‘Project Vernieuwend Welzijn versterkt de wijk’. Laatst bezocht op 14-02-2012 64
Ebskamp, J., Basisboek beroepsethiek voor Social Work, Baarn: HB, 2006, pp. 70-72. 24
2.7
Oordelen vanuit gevolgen of beginsel, deugd en zorgethiek
Vanuit dit gegeven geeft de schrijver een aantal benaderingen die de sociaal pedagogisch hulpverlener in zijn of haar werk met de cliënt kan toepassen: de gevolgenethische,- de beginselethische, - en de deugdethische benadering. In zijn uitwerking van de beginselethische benadering legt Ebskamp uit dat beginselen in een religie, maar ook in het eigen verstand gefundeerd kunnen zijn. Ook haalt Ebskamp de filosoof Kant aan. Kant formuleerde het universaliteitprincipe en Ebskamp stelt dat Kant het niet nodig vindt dat mensen verplicht worden om de moraal van buitenaf aan te nemen. Volgens Kant zijn wij zelf de ontwerpers van de ‘morele wet’, deze vindt zijn oorsprong in de rede. Gevoel en intuïtie zijn dan ook niet essentieel in moreel opzicht. Het gaat er vooral om dat je, als goed mens, een goede wil hebt. 65 Ook wordt de hermeneutische benadering genoemd als alternatief om in de praxis van de sociaal pedagogisch hulpverlener uit te gaan van de betrokkenen zelf en de context waarin zij handelen. Deze benadering richt zich op het nadenken over fundamentele vragen en niet op concrete cases waar snel een antwoord op gevonden moet worden. De eerder genoemde drie benaderingen kunnen worden gebruikt in een totale afweging, een bezinning op de morele vooronderstelling van de professional. 66
Het ligt voor de hand Ebskamp ’s beschrijving van de zorgethiek aan te halen. Hij beschrijft dat deze wijze van ethiek beoefenen een reactie is op de rechten- en plichtenethiek die vooral te zien is in de beginselenethiek. Hierbij is vooral het beginsel essentieel in plaats van de persoon in diens context. Het is juist de persoon en zijn situatie gerelateerd aan de zorgsituatie waarin deze zich bevindt waar de zorgethiek zich op richt. Als uitgangspunten van deze ethiek noemt Ebskamp: zorg en verantwoordelijkheid naar elkaar, betrokkenheid, empatisch vermogen, kennis van zaken en mededogen. De zorgethiek is volgens Ebskamp nauw verbonden met de deugdethiek. 67 De auteur stelt dat ook de zorgethiek niet altijd een antwoord heeft op complexe situaties. Belangrijker zijn de attitude en de kwaliteiten van de hulpverlener dan de aanwijzingen voor het vinden van een praktisch probleem. 68
65
Ebskamp, J., Basisboek beroepsethiek voor Social Work, Baarn: HB, 2006, p. 41.
66
Ebskamp, J., Basisboek beroepsethiek voor Social Work, Baarn: HB, 2006, pp. 38-44.
67
Ebskamp, J., Basisboek beroepsethiek voor Social Work, Baarn: HB, 2006, p. 44.
68
Ebskamp, J., Basisboek beroepsethiek voor Social Work, Baarn: HB, 2006, p. 44. 25
Ebskamp sluit dit onderwerp af met de stelling: “Het is duidelijk dat een besluit in een ‘moreel dilemma’ niet vanuit één perspectief genomen moet worden. De kwaliteit van de besluitvorming wint bij een geïntegreerde aanpak.” 69
Ebskamp ziet een verbondenheid tussen de deugdenethiek en de zorgethiek enerzijds, zoals hij de rechten- en plichtenethiek terugziet bij de beginselenethiek anderzijds. Het sterke van de zorgethiek vindt Ebskamp de benadrukking en doordenking van eigenschappen als: empathie, kennis en mededogen. In de rechten- en plichtenethiek benoemt hij het nastreven van zelfstandigheid en de zorg voor rechtvaardige verhoudingen. Anders gezegd: bij zorgethiek staat de relatie hulpvrager/verlener centraal, terwijl bij de rechten- en plichtenethiek de nadruk ligt op de zelfstandige mens die zoveel mogelijk zelf de regie voert, aldus de auteur.
2.8
Normatieve professionaliteit
Tot slot neemt het concept normatieve professionaliteit binnen de beroepsethiek van Ebskamp en Kroon een belangrijke plaats in. Dit concept gaat ervan uit dat professioneel handelen zich altijd in het spanningsveld van systeem- en leefwereld en van collectieve en persoonlijke belangen bevindt en dat daar altijd moreel geladen keuzes in opgesloten liggen. 70 In de zogenaamde attributiebenadering van Freidson wordt professionaliteit verbonden met een aantal kenmerken op grond waarvan een beroep zich een professie mag noemen zoals een eigen beroepsvereniging met een eigen beroepscode en schorsingsrechten, een wetenschappelijke beroepsopleiding die toegang verleent tot uitoefening van het beroep, wettelijke bescherming, een eigen taal (vakjargon), maatschappelijke erkenning en de verbondenheid met een hogere maatschappelijke waarde, zoals rechtvaardigheid, veiligheid of gezondheid. “Professionalisering in deze benadering houdt dan in: het streven van beroepsgroepen om aan de genoemde eigenschappen te voldoen en daarmee de status van professie te verwerven. We kunnen ook wel spreken over autonome professionaliteit omdat de controle volledig bij de professie ligt”. 71
Ebskamp spreekt in zijn beroepsethiek over de normatieve professionaliteit, die volgens hem een tegenhanger is van de professionaliteit die gericht is op methoden en technieken. Deze normativiteit komt in drie zaken naar voren: 69
Ebskamp, J., Basisboek beroepsethiek voor Social Work, Baarn: HB, 2006, p. 44.
70
Ebskamp, J., Basisboek beroepsethiek voor Social Work, Baarn: HB, 2006, pp. 70-73
71
Ebskamp, J., Kroon, H., Ethisch leren denken: in de hulpverlening, verzorging en sociale dienstverlening, Nijkerk/Intro: 1992, HB, p. 45. 26
1.
de persoonlijkheid van de professional, deze is voor een groot deel gevormd door de kennis van de opleiding, maar ook door de mentale gesteldheid:
2.
de manier waarin deze in staat is om op emotioneel niveau een professionele relatie aan te gaan met een cliënt wanneer er sprake is van geestelijk lijden en
3.
gevoelens van onmacht. 72
Resumé Binnen de beroepsethiek van Ebskamp en Kroon vinden we een deontologische benadering van de ethische beroepscodes. In een beroepscode staat duidelijk omschreven wat van de sociaal pedagogische hulpverleners verwacht wordt. De code herinnert je als individuele beroepsbeoefenaar aan die houding die van je verwacht wordt en aan de waarden waarop het beroep gericht is. Het is geen naslagwerk voor moeilijke situaties. Iedere sociaal pedagogisch hulpverlener moet zich houden aan de beroepsethiek voor social work. In de beroepscode (Phorza, 2010) staan bijvoorbeeld paragrafen die aan sociaal pedagogische hulpverleners informatie verschaffen over beroepsgeheim en het geven van informatie. Beide auteurs leggen de nadruk op autonomie en het zelfbeschikkingsrecht van de cliënt. Zij benadrukken dat in de praxis van de sociaal pedagogisch hulpverlener het bevorderen van de vrijheid van de cliënt de basis is van de moraal van hun professie. Dit vinden de auteurs één van de belangrijkste kernwaarden van de sociaal pedagogisch hulpverlener. Ebskamp en Kroon geven aan, dat het bieden van hulp aan mensen die in nood zijn moeilijker wordt voor de sociaal pedagogisch hulpverlener die in hun praxis geconfronteerd worden met verzakelijkt beleid.
Ebskamp en Kroon zien een verbondenheid tussen de deugdenethiek en de zorgethiek, maar werken deze verder niet uit.
Als sociaal pedagogisch hulpverlener heb je een eigen verantwoordelijkheid, vooral een morele verantwoordelijkheid ten opzichte van de keuzes die je maakt stellen de auteurs. Het zijn keuzes die, als het goed is, het belang van de cliënt of een cliëntsysteem ten goede komen. Deze keuzes of het belang van de cliënt, kunnen botsen met bestaande regels, protocollen, normen of belangen. Soms is het goed om als sociaal pedagogisch hulpverlener gereedschap te hanteren om daarmee ruimte voor andere perspectieven te creëren.
72
Ebskamp, J., Basisboek beroepsethiek voor Social Work, Baarn: HB, 2006, pp. 72-73
27
Uit de beschrijving van Ebskamp en Kroon en na het lezen van de beroepscode voor sociaal pedagogische hulpverleners vraag ik me af, of de beroepsethiek voldoende houvast biedt aan de sociaal pedagogisch hulpverlener. Een beroepscode dient als leidraad voor de hulpverlener binnen een beroepsgroep. Het reikt een houvast aan op het vlak van de rechten en de plichten. Het is echter geen gedetailleerde handleiding. De grondslagen van een beroep en de gedragsnormen voor het professionele handelen zijn erin verankerd waardoor de hulpverlener richtlijnen en ondersteuning krijgt voor zijn dagelijkse praktijk. De beroepscode draagt niet bij en leidt niet tot keuzes en bepaalde handelingen bij lastige ingewikkelde hulpverleningsvraagstukken. Binnen de beroepsethiek staat het belang van individuele cliënt centraal. Vragen die aan de beroepsethiek voorafgaan, zijn voor de sociaal pedagogisch hulpverlener mijns inziens ook belangrijk.
28
3. 3.1
Inleiding op zorgethiek
In hoofdstuk twee heb ik het gehad over de beroepsethiek zoals die door Ebskamp en Kroon wordt omschreven binnen de hulpverlening van het sociaal pedagogisch werk. Maar er is nog een andere ethiek van de zorg: de zorgethiek. In dit hoofdstuk omschrijf ik de centrale concepten van de zorgethiek van Tronto, Manschot, Verkerk, Vorstenbosch en Van Heijst. In paragraaf 3.2 omschrijf ik de praktisch en politiek zorgethiek zoals door Tronto doordacht met aanvullingen van twee Nederlandse zorgdenkers, Manschot en Verkerk. In paragraaf 3.5 zal ik een introductie geven van zorgethiek als filosofisch concept volgens auteur en filosoof Vorstenbosch. In 3.6 geef ik tot slot een evaluatie van de zorgethiek vanuit de visie van ethicus Van Heijst. De zorgethiek gaat, net als ethiek in het algemeen, over de heel basale vragen: “Wat behoor ik te doen?” en “Hoe wil ik leven?” De zorgethiek doet dat vanuit een eigen perspectief. Zij neemt de (zorg)relatie als vertrekpunt. Waar de beroepsethiek het accent ligt op rechten en plichten, concentreert de zorgethiek zich op waarden die van belang zijn voor het in stand houden en laten floreren van (zorg)relaties, zoals betrokkenheid, afhankelijkheid, verantwoordelijkheid en zorgzaamheid. Ik ben benieuwd in hoe de opvatting van zorg volgens de beroepsethiek zich verhoudt tot de zorgethiek. 3.2
De ethiek van de zorg bij Tronto
In de loop van de achttiende eeuw werd de zorg, als praktijk, opgesloten in de privésfeer en toebedeeld aan de vrouw en werd het publieke debat over de zorg gesloten. Maar deze beide vormen van uitsluiting lagen niet in elkaars verlengde. Tronto meent dat de zorg tot in het begin van de achttiende eeuw een centraal thema is geweest in de moraalfilosofie en in het publieke debat, maar dat ze in de loop van die eeuw langzamerhand heeft plaatsgemaakt voor het thema van de rechtvaardigheid. Er vond namelijk in de loop van de zeventiende en achttiende eeuw een grote verschuiving plaats van een organische manier van leven rond de familie als economische eenheid, naar een manier van leven die georganiseerd was rond de loonarbeid en de markt. In de achttiende eeuw hadden veel mensen in het dagelijkse leven al met steeds meer mensen buiten de eigen directe leefomgeving te maken gekregen en was er een publieke mentaliteit ontstaan, die gevoed werd en vorm kreeg door het verschijnen van de eerste kranten. 73
73
Bersselaar, van den V., Bestaansethiek. Normatieve proessionalisering en de ethiek van identiteits- levens- en zingevingsvragen, Amsterdam: SWP, 2009, p. 119. 29
In het algemeen kan worden vastgesteld dat, als gevolg van de groei van de sociale afstand tussen mensen, in de moraal rationalistische, deontologische en teleologische benaderingen de overhand kregen. 74 Deze ontwikkeling is volgens Tronto goed te volgen bij de Schotse moraalfilosofen Hutcheson, Hume en Smith. Zij hielden zich onder andere bezig met de vraag waarom mensen zich bekommeren om het lot van anderen. Zij verklaarden dat op grond van het feit dat mensen begiftigd zijn met verfijnde morele gevoelens, moral sentiments. 75 Tronto beschouwt de filosofie van moral sentiments als een voorloper van de hedendaagse zorgethiek. 76 Het belang van deze filosofische stroming is dat ze de zorgrelatie onbekommerd in het publieke debat aan de orde stelde. Zorg werd nog niet als het specifieke domein van de vrouw gezien, maar als algemeen menselijke kwaliteit te weten: als compassie. In deze stroming golden ook de kwaliteiten van voortreffelijke vrouwen en mannen. De genderspecifieke verdeling tussen rede en gevoel kwam pas later. 77
Ethiek wordt in de voetsporen van Kant en Rawls meestal opgevat als de theorie van het verplichte handelen, van deontologische regels en gedragscode. Tegen deze opvatting van ethiek wordt sinds de jaren ’80 vorige eeuw geprotesteerd door feministische denk(st) ers. Met ‘In a different voice’ gaf Carol Gilligan het startschot voor die feministische ethiek. Zij vindt dat er naast de regelethiek ook zoiets bestaat als een meer situationele, dialogische en in de praktijk ingebedde ethiek. In de zorgethiek worden morele vraagstukken eerder benaderd als relatie bepaalde vragen die verwijzen naar persoonlijke verantwoordelijkheid. Binnen de zorgethiek wil men alle problemen aanpakken vanuit de particuliere kenmerken van alle betrokkenen in hun betrokkenheid, in een bepaalde situatie. Midden jaren ’90 schreef Tronto in haar boek Moral Boundaries. A Political Argument for an Ethic of Care over de complexe verhoudingen die schuil gaan achter zorgrelaties door er de vraag aan te koppelen naar de politieke betekenis van zorgpraktijken.
74
Tronto, C.J., Moral Boundaries. A Political Argument for an Ethic of Care, New York: Routledge, 1993, p. 33.
75
Tronto, C.J., Moral Boundaries. A Political Argument for an Ethic of Care, New York: Routledge, 1993, p. 39.
76
Bersselaar, van den V., Bestaansethiek. Normatieve professionalisering en de ethiek van identiteits- levens- en zingevingsvragen, Amsterdam: SWP, 2009, p. 119.
77
Tronto, C.J., Moral Boundaries. A Political Argument for an Ethic of Care, New York: Routledge, 1993, p. 52. 30
Zorg voor de ander en de zorg voor het alledaags bestaan heeft nooit een vaste plaats gekregen op de filosofische agenda of op de agenda van de politiek. 78 Dit geldt ook voor thema’s als geboorte en dood, en de behoeftigheid, kwetsbaarheid en afhankelijkheid van mensen in de verschillende levensfasen.
Zorg als ethisch concept wordt dan een essentieel menselijke activiteit waarvan de betekenis ook doordringt in de inrichting van de samenleving. Politiek wijst op de dimensie van het zorgen dat tot uitgangspunt wordt gemaakt voor de inrichting van de samenleving. 79 Zorg in deze omschrijving wordt in de eerste plaats als een handeling aangeduid, maar tevens gaat het erom dat die handeling vanuit een bepaalde houding of motivatie wordt gedaan. Het zorgbegrip van Tronto bevat drie niveaus. Het eerste niveau is dat van de definitie van de zorg. Het tweede niveau is dat van de analyse van die activiteiten of praktijk in fasen. Het derde niveau bevat de beschrijving van de disposities voor goede zorg. Zorg als ethisch concept geeft uitdrukking aan een viertal waarden: 1.
Attentiveness 80 hetgeen betekent ‘attent en alert zijn’ of zoals Manschot het vertaalt ‘aandachtige betrokkenheid’, Vorstenbosch met ‘aandachtigheid’. 81
2. Responsibility 82 of verantwoordelijkheid dat te maken heeft met het geven van zorg waar daar behoefte aan is en in die behoefte niet op een andere manier wordt voorzien. 3. Competence 83 is de bekwaamheid om de bedoelde zorg met de daarbij horende verantwoordelijkheid te geven. 4. Responsiveness 84 of ontvankelijkheid, de bereidheid en het vermogen om de eigen zorgbehoeften te onderkennen en open te staan voor en adequaat te reageren op de gegeven zorg. 78
Tronto, C.J., Moral Boundaries. A Political Argument for an Ethic of Care, New York: Routledge, 1993, p. 3.
79
Tronto, C.J., Moral Boundaries. A Political Argument for an Ethic of Care, New York: Routledge, 1993, p. 103.
80
Tronto, C.J., Moral Boundaries. A Political Argument for an Ethic of Care, New York: Routledge, 1993, p. 127.
81
Manschot, H.A.M., “Kwetsbare autonomie? Over afhankelijkheid en onafhankelijkheid in de ethiek van de zorg”, in: H. Manschot & M. Verkerk (red.), Ethiek van de zorg, een discussie. Amsterdam/Meppel: Boom, 1994, p. 106.
82
Tronto, C.J., Moral Boundaries. A Political Argument for an Ethic of Care, New York: Routledge, 1993, p. 131.
83
Tronto, C.J., Moral Boundaries. A Political Argument for an Ethic of Care, New York: Routledge,1993, p. 133. 31
De vier waarden in het zorgmodel van Tronto zijn een goede illustratie van wat zorgethiek kan zijn: ‘’caring about’’, ‘’caring for’’, "care giving” en "care receiving". In elke fase domineert één morele dimensie. -
‘’Caring about’’ is het oog en oor hebben (attentiveness) voor de totaliteit van de zorgvrager.
-
‘’Caring for’’ is engagement om daadwerkelijk iets te doen voor de zorgvrager (responsibility).
-
‘’Care/Giving’’ is de zorgvrager met de minst ingrijpende interventie in staat stellen voor zichzelf te zorgen (competence) en
-
‘’Care/receiving’’ wijst op de verbinding tussen zorgvrager en zorgverlener die samen het proces doorlopen (responsiveness). 85
Tronto definieert goede zorg als zorg die op een aandachtige, verantwoordelijke, competente en responsieve wijze gegeven en ontvangen wordt. Met de verwijzing naar de vier dimensies onderstreept Tronto het karakter van zorg als een proces waarin verscheidene betrokkenen op verschillende niveaus een rol spelen. Om de zorg niet al te veel te idealiseren als eigenschap of dispositie van een individu, kunnen we volgens Tronto haar beter opvatten als een praktijk. 86 Zorgpraktijken kunnen volgens Tronto beschouwd worden als verantwoordelijkheidspraktijken. Om goed te kunnen functioneren heb je bepaalde disposities of deugden nodig waarin alle betrokkenen verantwoordelijkheid jegens elkaar en zichzelf dragen. “De term 'zorg' verwijst naar een morele houding van zorgzaamheid maar ook naar een bepaalde waarde in het menselijke bestaan. ‘Voor de zorgethiek betekent dat, dat zij gericht is op het formuleren van een moreel antwoord op een bestaan dat gekenmerkt wordt door afhankelijkheid, kwetsbaarheid en interdependentie”. 87
84
Tronto, C.J., Moral Boundaries. A Political Argument for an Ethic of Care, New York: Routledge, 1993, p. 134.
85
Tronto, C.J., Moral Boundaries. A Political Argument for an Ethic of Care, New York: Routledge, 1993, pp. 125–137.
86
Tronto, C.J., Moral Boundaries. A Political Argument for an Ethic of Care, New York: Routledge, p. 118.
87
Verkerk, M., Zorgethiek: naar een geografie van verantwoordelijkheden, in: Manschot, H., Dartel, van H., in gesprek over goede zorg, overlegmethoden voor ethiek in de praktijk, Amsterdam: Boom, 2003, p. 177. 32
Zorgethiek als moreel perspectief richt de aandacht niet op algemene principes van rechtvaardigheid, maar de betrokkenheid op de cliënt in zijn leefwereld en specifieke situatie staat voorop. Dit in tegenstelling tot een liberaal denkbeeld, waarin de mate van ongewenste inmenging punt van morele zorg is. Niet de individuele rechten maar morele verantwoordelijkheid jegens zichzelf en anderen vormt het moreel vocabulaire in de zorgethiek aldus de opvatting Van Verkerk. 88 Het zorgethisch perspectief kenmerkt zich door het ontwikkelen van een bepaalde morele sensitiviteit, zoals inlevingsvermogen, kennis van zaken en mededogen. Dit zijn eisen die aan ieder moreel oordeel in welke praktijk dan ook gesteld kunnen worden. “Het zorgethisch perspectief richt daarmee de focus op bepaalde, soms veronachtzaamde aspecten van de sociale werkelijkheid. Het brengt waarden als vertrouwen en verbondenheid aan het voetlicht, die in andere morele discoursen gemarginaliseerd lijken”. 89
3.3
Socratische autonomie bij Manschot
Manschot, filosoof en ethicus, heeft kritiek op de liberale opvatting van autonomie als niet inmenging van anderen (negatieve vrijheid) en zelfbeschikking. Hij ontwikkelde een theorie waarin niet de negatieve vrijheid voorop staat maar een positieve invulling van het eigen leven. Het feit dat mensen kwetsbaar en afhankelijk zijn wordt hierin erkend en biedt een andere benadering ten aanzien van betekenisgeving van het individu aan zijn leven. Manschot zet de liberale visie van onafhankelijkheid af tegen de socratische autonomie waarin de nadruk ligt op het zoeken naar de betekenis van het eigen leven in zijn afhankelijkheid en eindigheid. Een gezonde attitude vinden ten aanzien van deze aspecten van het leven staat centraal in deze zienswijze. Deze socratische autonomie definieert hij als: “bewuste en mondige vormgeving van eigen eindig en sterfelijk zijn”.
Manschot vindt dat we nog tezeer in de illusie van onafhankelijkheid blijven steken. Daarmee gaan wij voorbij aan het meest existentieel wezenlijke aan ons bestaan: dat we sterfelijk zijn. Het onderscheid tussen zorg geven en zorg vragen moet de problemen aan het licht brengen die voortkomen uit het feit dat de zorgrelatie een asymmetrische relatie is, dat wil zeggen, een relatie tussen ongelijken.
88
Verkerk, M., Zorgethiek: naar een geografie van verantwoordelijkheden, in: Manschot, H., Dartel, van H., in gesprek over goede zorg, overlegmethoden voor ethiek in de praktijk, Amsterdam: Boom, 2003, p. 179.
89
Verkerk, M., Zorgethiek: naar een geografie van verantwoordelijkheden, in: Manschot, H., Dartel, van H., in gesprek over goede zorg, overlegmethoden voor ethiek in de praktijk, Amsterdam: Boom, 2003, p. 179. 33
Precies dat maakt haar in de moderne cultuur waarin in omgangspatronen gelijkheid de regel is, tot een kwetsbare relatie. 90 We leggen ons liever niet vast omdat dit onze handelingsvrijheid beperkt. We willen ook liever geen emotionele onduidelijkheid, die dikwijls ontstaat als wij ons betrokken voelen bij de problemen die de ander overkomen. Manschot doet een voorstel dat teruggrijpt op het socratische model van beschaving: “Laten we eens terugkeren naar de socratische opvatting van autonomie en de daarbij behorende conceptie van zorg. In deze opvatting (…) wordt eindig en sterfelijk zijn niet geïdentificeerd met afhankelijk zijn”. 91
Manschot meent dat deze zorg van hulpverleners niet veel zou mogen verschillen van wat bakkers, slagers en kruideniers doen: een product aanbieden waarvoor mensen in vrijheid kunnen kiezen. Meeleven, begeleiden hoort daar niet bij. Alleen vrienden kunnen dat bieden zonder de autonomie aan te tasten. In de vriendschap zijn mensen gelijk: ze steunen elkaar in hun levensautonomie. “Vriendschappelijke zorg is niet gericht op rechtstreekse leniging van behoeften. Zij richt zich op de bevordering van de existentiële autonomie van de ander. In dat kader worden de behoeften geïnterpreteerd. De ander is geen object maar blijft subject.” 92 Vanuit de socratische visie zou niet afhankelijkheid maar eindigheid van het lichamelijke bestaan en het streven naar verbondenheid en zin de uitgangspunten van een theorie van de zorg moeten zijn.
90
Manschot, H.A.M., “Kwetsbare autonomie? Over afhankelijkheid en onafhankelijkheid in de ethiek van de zorg”, in: H. Manschot & M. Verkerk (red.), Ethiek van de zorg, een discussie. Amsterdam/Meppel: Boom, 1994, p. 108.
91
Manschot, H.A.M., “Kwetsbare autonomie? Over afhankelijkheid en onafhankelijkheid in de ethiek van de zorg”, in: H. Manschot & M. Verkerk (red.), Ethiek van de zorg, een discussie. Amsterdam/Meppel: Boom, 1994, p. 114.
92
Manschot, H.A.M., “Kwetsbare autonomie? Over afhankelijkheid en onafhankelijkheid in de ethiek van de zorg”, in: H. Manschot & M. Verkerk (red.), Ethiek van de zorg, een discussie. Amsterdam/Meppel: Boom, 1994, p. 115. 34
3.4
Zorg en verantwoordelijkheid bij Verkerk
De term ´zorg´ verwijst naar een veelomvattend en complex maatschappelijk verschijnsel, zowel als naar een bepaalde waarde in het menselijk bestaan en naar een morele houding van zorgzaamheid. 93 Zorgethiek is een ethiek die haar uitgangspunt vindt in de onderkenning van de kwetsbaarheid en de relationaliteit van het menselijk bestaan. Het is een ethiek die bijzondere aandacht vraagt voor zorg als morele waarde en houding.
Maatschappelijke zorg karakteriseert Verkerk als het geheel aan voorzieningen die individuen in staat stellen het bestaan met andere leden van de samenleving te delen, in stand te houden en idealiter, te verbeteren. Vanuit de verzorgingsstaat staat de overheid garant voor de ontwikkeling van zorgarrangementen die in een spanningsveld komen te staan met de zelfzorg en met de zorg opgenomen door particuliere initiatieven. Verkerk bepleit dat we het zorgbegrip moeten verbreden zodat de zorghouding een wezenlijker element wordt van ons zelfbegrip en ons begrip van onze relaties met anderen. Het contractdenken als notie voor samenleven versmalt het zorgethisch kader. De samenleving behoort gelijke voorwaarden te scheppen waaronder particuliere levensplannen opgesteld en gerealiseerd kunnen worden maar daarmee is een zorgethiek niet gegoten. De ethiek van een liberale samenleving is een ethiek van rechtvaardigheid en niet een ‘ethiek van het goede’; daarmee is er levensbeschouwelijke vrije keuze. Verkerk stelt verantwoordelijkheid in wederzijdse zorg voor als alternatief zorgperspectief tegenover het dominante contractuele rechtvaardigheidsdenken. 94
Binnen het zorgperspectief begrijpt het moreel subject zichzelf in verbondenheid met, en betrokkenheid op anderen. Relaties met anderen zijn constitutief voor de identiteit van het morele subject: gesitueerd en particulier in plaats van abstract en veralgemeniseerd in vuistregels. Het resultaat is een beter zelfverstaan waarbij het individu juist zijn autonomie via de zorgrelatie bevestigd krijgt. 95
93
Verkerk, M., Zorgethiek: naar een geografie van verantwoordelijkheden, in: H. Manschot, H, van Dartel )red.), in gesprek over goede zorg. Overlegmethoden voor ethiek in de praktijk, Amsterdam: Boom, 2003, pp. 177/190.
94
Verkerk, M., Zorgethiek: naar een geografie van verantwoordelijkheden, in: H. Manschot, H, van Dartel )red.), in gesprek over goede zorg. Overlegmethoden voor ethiek in de praktijk, Amsterdam: Boom, 2003, pp. 177/190.
95
Verkerk, M., De organisatie als praktijk van verantwoordelijkheid, in: J, Graste, D, Bauduin (red.), Waardenvol werk. Ethiek in de geestelijke gezondheidszorg, Assen: Van Gorcum, 2000, pp. 121-122. 35
Precies dit punt is overeenkomstig met de filosofie van de zorg zoals door Vorstenbosch omschreven. Morele problemen worden begrepen in termen van de verantwoordelijkheid die het individu heeft ten opzichte van anderen. Zorgdragen is niet uitsluitend eenrichtingsverkeer waarbij de zorgende alleen geeft en de hulpbehoevende alleen ontvangt. De gever vindt in de ontmoeting van (tijdelijke) ongelijke krachten een authentieke wederkerigheid. We beseffen dat we niet alleen zijn, maar een van velen. Zodoende wordt zorg dragen juist onderdeel van onze autonomie, en staat het niet gelijk aan zelfverlies en wegcijferen van eigen behoeften, of aan een onevenwichtige machtsbalans. 96
3.5
Zorg bij Vorstenbosch
In deze paragraaf neem ik de filosoof Jan Vorstenbosch als gids. De mens is een zorgdragend wezen. Zorgen heeft niet alleen betrekking op hulpbehoevende groepen mensen (zoals in de zorgsector) maar ook op handelingen en praktijken. Vorstenbosch maakt een onderscheid in zorg tussen ‘zorgen dat’ en ‘zorgen voor’. ‘Zorgen dat’ is een doelgerichte vorm van handelen. Er is sprake van een bewerkende relatie tussen diegene die zorgt en het resultaat dat hij op het oog heeft. ‘Zorgen voor’ betekent dat de tijd die zorg nodig heeft, zijn grondslag vindt in het object van zorg. 97 De centrale gedachte is dat de essentie van de zorg niet algemeen is, maar steeds begrepen moet worden met alles waarop zorg zich zinvol op kan richten (het object: mensen die zorg nodig hebben, dieren, planten, eco systeem, de ik persoon zelf, sociale instituties, cultuur). De zorgethiek legt de nadruk op relaties, processen, deugden en attitudes die afzonderlijke situaties en handelingen in een specifieke betekenis/perspectief plaatsen. De nadruk van zorgethici ligt op gerichtheid van zorg op handhaving, continuïteit en het voortbestaan van relaties. 98 Alle menselijke handelingen en houdingen kunnen worden beschreven als zorgzaam of slordig.
96
Manschot, H.A.M., “Kwetsbare autonomie? Over afhankelijkheid en onafhankelijkheid in de ethiek van de zorg”, in: H. Manschot & M. Verkerk (red.), Ethiek van de zorg, een discussie. Amsterdam/Meppel: Boom, 1994, p. 63.
97
Vorstenbosch, J., Zorg, een filosofische analyse, Amsterdam: Nieuwezijds, 2005, pp. 20-21.
98
Vorstenbosch, J., Zorg, een filosofische analyse, Amsterdam: Nieuwezijds, 2005, p. 24. ( zie ook in: Joan Tronto., Moral Boundaries. A Political Argument for an Ethic of Care, New York: Routledge, 1993, p. 101. 36
Deze zienswijze van zorg kenmerkt en kwalificeert activiteiten en relaties, als iets met zorg uitgevoerd is, is het per definitie goed; “misschien staat zorg zelfs voor een manier van in-dewereld-zijn.” 99 Het begrip zorg kan behalve met de ethiek ook verbonden worden met de cultuurfilosofie, die zorg plaatst binnen de massamaatschappij die zich uitgeleverd heeft aan middelmatigheid, achteloosheid, onverschilligheid, economisch winstbejag, snel succes, kortom, alles wat tegenover zorgvuldigheid, betrokkenheid en zorg in kwalitatieve zin staat. 100
3.5.1 Smalle en brede zorg Vorstenbosch beschrijft in zijn analyse over zorg twee definities van zorg. Naast de zorg in smalle zin, de zorg en ondersteuning die mensen nodig hebben hanteert hij ook een brede opvatting van zorg. Volgens Vorstenbosch kunnen we alle menselijke handelingen beschrijven onder het gezichtspunt van de zorg. Ook al ben je geen hulpverlener, toch is er een zorgaspect aan je handelen te onderscheiden. Zorg is niet alleen gericht op zieken en kinderen maar ook bijvoorbeeld op het milieu waarin we leven. Denken over zorg kan zich niet onttrekken aan de klassieke politieke discussies.
Het klaar staan voor anderen, in onze neo-liberale samenleving waar individualisering hoog in het vaandel staat is tegenwoordig niet altijd even vanzelfsprekend. 101 Mensen willen zich niet zo snel binden aan iets waar ze voor langere tijd aan vast zitten. Zorg wordt gezien als een verplichting die we uitbesteden aan anderen of aan overheidsinstanties. 102 Zorg om je naasten wordt met deze ontwikkeling uit de privésfeer gehaald. We worden verlost van de verplichting om ons iets aan te trekken van mensen die kwetsbaar en afhankelijk zijn van onze naasten wanneer zij nog niet of niet meer voldoende in staat zijn voor zichzelf te zorgen.
99
Vorstenbosch, J., Zorg, een filosofische analyse, Amsterdam: Nieuwezijds, 2005, pp. 20-21.
100
Vorstenbosch, J., Zorg, een filosofische analyse, Amsterdam: Nieuwezijds, 2005, p.13.
101
Onder individualisering versta ik het proces waarbij traditionele maatschappelijke verbanden (dorp,
buurt, klasse, gezin, kerk etc.) gaandeweg hun functie verliezen en men als individu steeds meer op zichzelf is aangewezen. 102
Vorstenbosch, J., Zorg, een filosofische analyse, Amsterdam: Nieuwezijds, 2005, p.13. 37
Het brede concept van zorg heeft niet alleen betrekking op hulpbehoevende groepen mensen (zoals in de zorgsector) maar ook op de natuurlijke omgeving en de culturele instituties. “Een van de kenmerken van de zorgethiek, de stroming die ‘zorg’ heeft uitgeroepen tot fundamenteel moreel concept, is dat zij zich keert tegen een traditionele ethiek die uitsluitend gericht is op geïsoleerde handelingen en die handelingen aan regels en plichten wil binden: ‘gij zult niet doden’, ‘gij zult niet stelen’. De zorgethiek legt de nadruk op relaties, processen, deugden en attitudes die afzonderlijke situaties en handelingen in een specifiek betekenisperspectief plaatsen.” 103
Zorgethiek neemt een ander perspectief in dan de formele beroepsethiek die uitgaat van de beroepscode en van formele uitspraken waarin de waarden en doelen van het beroep zijn vastgelegd. Niet algemene principes van rechtvaardigheid, maar betrokkenheid op de cliënt in zijn leefwereld en specifieke situatie staat voorop. Ethisch handelen is volgens Vorstenbosch, meer dan het volgen van regels. Zorg voor anderen wordt in de eerste plaats niet begrepen in termen van recht en plichten, maar in termen van verantwoordelijkheid voor de ander. De nadruk ligt niet op de autonomie, maar op kwetsbaarheid en afhankelijkheid, op zorg voor onszelf en voor elkaar. Zorg dient begrepen te worden als een essentiële manier waarop personen op de realiteit betrokken zijn. 104
Vorstenbosch beschrijft met het volgende citaat de precieze strekking van betrokkenheid: “Iemand die zorgzaam is, doorgaans een positieve kwalificatie, is iemand die alert is op de mogelijkheid om daadwerkelijk iets voor anderen te betekenen, die een goed oog heeft voor behoeften en noden van anderen. Men kan niet zorgzaam zijn jegens zichzelf. Het achtervoegsel – ‘zaam’ wijst meestal op een sociaal aspect.” 105
3.5.2 De rol van moraal bij ethisch handelen We kunnen volgens Vorstenbosch niet iets ‘hebben’ met zorg of ‘zijn met zorg’, maar alleen iets ‘doen met zorg’. Volgens Vorstenbosch lijkt dit te maken te hebben met twee algemene aspecten van handelingen: met het feit dat handelingen, expliciet of impliciet, door regels geleid worden en met het feit dat voor het correct of voorbeeldig uitvoeren van handelingen concentratie en aandacht vereist is.
103
Vorstenbosch, J., Zorg, een filosofische analyse, Amsterdam: Nieuwezijds, 2005, p. 24.
104
Vorstenbosch, J., Zorg, een filosofische analyse, Amsterdam: Nieuwezijds, 2005, p. 31.
105
Vorstenbosch, J., Zorg, een filosofische analyse, Amsterdam: Nieuwezijds, 2005, p. 26. 38
Het tweede aspect verklaart dat er een verschil is tussen geautomatiseerde handelingen zoals lopen, fietsen, wandelen enerzijds, en handelingen waarin de persoon aandacht moet investeren zoals schrijven, oordelen, zingen en schilderen anderzijds. Die laatste handelingen zijn veel complexer. 106 De twee suggesties die zijn ontstaan uit dit betoog laten zich voorzichtig formuleren. Ten eerste, er is een relatie tussen zorgvuldigheid en de tijd die vereist is om handelingen met een zekere complexiteit aandachtig en met zorg te kunnen doen. Ten tweede, de verbinding tussen zorg en handelingen ligt in de manier waarop ‘regels’ worden geïnterpreteerd en uitgevoerd worden. 107
3.5.3 De spanning tussen smalle en brede zorg Smalle zorg spreekt met de taal van de marktwerking. Door het probleem van de zorg steeds in financiële termen te vertalen ontneemt men het zicht op waar het in de zorg echt om gaat: de vraag of we in staat zijn adequaat voor kwetsbare mensen te zorgen.
Vorstenbosch merkt op dat in de concrete zorgsituatie het efficiëntie denken op de achtergrond verdwijnt. Hij wijst er op dat adequate zorg juist rekening houdt met de eigen aard en eigenaardigheid van diegene die zorg nodig heeft. In wezen is elke zorgrelatie in hoge mate particulier. De relatie tussen zorg en zorghandelingen is afhankelijk waarop ‘regels’ in de concrete context worden geïnterpreteerd. Volgens Vorstenbosch vragen de verschillen om het onderscheiden van de verschillende bepalingen van zorg. “Zo staat een algemeen ‘breed’ begrip van zorg als een kwaliteit van ons handelen en ons vermogen om aandacht te geven tegenover een ‘smal’ begrip van zorg dat zich beperkt tot de zorgrelatie met kwetsbare individuen.” 108 Hiermee benadrukt Vorstenbosch de noodzaak en waarde van de normerende kanten van het begrip zorg. Ethiek is in de kern gericht op de praktische vragen van het leven, op hoe wij moreel juist moeten handelen. Vorstenbosch citeert de Engelse filosoof Warnock: de menselijke natuur en de menselijke situatie worden gekenmerkt door kwetsbaarheid. Die kwetsbaarheid heeft te maken met de vatbaarheid voor ziekte, verwonding en pijn van het menselijk lichaam en de dood, en met de beperkte hulpbronnen (om te overleven) en beperkte- redeneervermogens en beperkte onderlinge sympathie. 109
106
Vorstenbosch, J., Zorg, een filosofische analyse, Amsterdam: Nieuwezijds, 2005, p. 29.
107
Vorstenbosch, J., Zorg, een filosofische analyse, Amsterdam: Nieuwezijds, 2005, p. 29.
108
Vorstenbosch, J., Zorg, een filosofische analyse, Amsterdam: Nieuwezijds, 2005, p. 34.
109
Vorstenbosch, J., Zorg, een filosofische analyse, Amsterdam: Nieuwezijds, 2005, p. 148. 39
Het doel van de moraal is om een tegenwicht te bieden aan het menselijk tekort; het stelt grenzen aan het handelen van mensen waardoor sociale conflicten kunnen worden voorkomen of opgelost en biedt een oriëntatie op hoe we met elkaars belangen en behoeften rekening moeten houden. 110 Warnock zet een realistische kanttekening bij de overspannen opvatting van zorg als attitude en ideaal. 111 Mensen zijn beperkt. Met deze observatie wordt zorg als ideaal uit de spanning van perfectie gehaald. Waar het uiteindelijk volgens Warnock echter altijd om gaat is menselijk te leven. Zorg om de condition humaine ligt in de opvatting van moraal, onze zorg dient uit te gaan naar het zorgvuldig bewaken en respecteren van deze harde kern van normen voor onderlinge relaties. 112 Dit concept van ideale humaniteit bindt volgens Warnock alle moraal, en maakt dat er uiteindelijk maar één moraal is die als de beste moraal moet worden beschouwd: de moraal waarmee mensen de kans krijgen zoveel mogelijk mens te zijn, en waarmee gedaan wordt wat goed is voor de mens. 113
Warnocks theorie is interessant voor de zorgethiek, omdat ook zij uitgaat van de kwetsbaarheid van de mens. 114 De theorie verklaart ook waarom de moraal zo belangrijk en dwingend is. Morele normen waarborgen het overleven, het samenleven en de kwaliteit van het leven van mensen. Als mensen zijn we niet automatisch goed. Een fatsoenlijke, vriendelijk omgang met de medemens is dus niet vanzelfsprekend. We dienen als mens bewust te werken aan onze medemenselijkheid, en aan onze moraal. Vanaf de zestiende eeuw hebben filosofen o.a. Thomas Hobbes, zich in de ethiek gericht op een stelsel van algemene maatschappelijke regels. Volgens Hobbes worden mensen uitsluitend door eigenbelang gedreven. Onderling zijn ze in de eerste plaats concurrenten. Iedereen loert op een kans om van de zwakke kanten van anderen te profiteren en weet dat er ook op zijn eigen zwakheden geloerd wordt. De mens is voor zijn medemens een wolf (homo homini lupus). Om anderen in de algemene jacht voor te zijn, moet men zijn eigen vrijheid zien te behouden en die van anderen zoveel mogelijk zien te beknotten.
110
Bolt, L.L.E., Verweij, M.F., & Delden, van J.J.M., Ethiek in praktijk, Assen: Van Gorcum, 2007, p. 119.
111
Vorstenbosch, J., Zorg, een filosofische analyse, Amsterdam: Nieuwezijds, 2005, p. 148.
112
Vorstenbosch, J., Zorg, een filosofische analyse, Amsterdam: Nieuwezijds, 2005, p. 24.
113
Becker, M., Stokkom, van B., & Tongeren, van P., Wils, J.P., Lexicon van de
ethiek, Assen: Van Gorcum, 2007, pp. 297-299. 114
Vorstenbosch, J., Zorg, een filosofische analyse, Amsterdam: Nieuwezijds, 2005, p. 149. 40
Het gevolg van dit alles is volgens Hobbes een toestand van voortdurende onzekerheid en bedreiging, een ‘oorlog van allen tegen allen’. 115 Ethisch goed handelen was het volgen van regels. Door zo’n soort benadering komt de concrete zorg niet in beeld als een morele zaak. Een regel volgen leidt zelden tot een aandachtige oprechte betrokkenheid voor de ander en zorgvuldige uitvoering. 116
Vorstenbosch schrijft: “De scheiding tussen het algemene, iedereen bindende maatschappelijke stelsel van morele normen en bijzondere praktijken, gemeenschapsverbanden en relaties, leidt ertoe dat zorg, met zijn connotatie van emotionele betrokkenheid en concrete karakter, niet gezien wordt als een morele houding.” 117 3.6
Kritiek op de technische zorginvulling bij Van Heijst
Van Heijst vraagt zich af hoe menswaardig en menslievend de huidige zorg eigenlijk is. Haar concept Menslievende zorg is ontwikkeld vanuit het idee dat de zorgverlening van vandaag de dag tekortschiet aan menselijke warmte. Zowel de media als theoretici zoals onder andere Evelien Tonkens en Annemarie Mol benadrukken al jaren dat het huidige zorgsysteem vanwege de beheers- en bedrijfsmatige benadering niet bijdraagt aan een menswaardige zorgverlening. 118119 In de huidige zorg is het plegen van interventies een systeem geworden, waar de zorginhoudelijke overwegingen nauwelijks aandacht krijgen. Dat wat geen interventie is, wordt niet gezien als werk. In het concept van menslievende zorg is de zorgverlener iemand die een relatie aangaat met de cliënt/patiënt, zoals dat ook in de presentiebenadering gebeurt. 120 Zorg kan zorgzaam gegeven worden met die voorwaarde dat er aandacht is voor de zorgrelatie.
115
Hobbes, T., Leviathan, Amsterdam: Boom, 2007, pp. 161-166.
116
Vorstenbosch, J., Zorg, een filosofische analyse, Amsterdam: Nieuwezijds, 2005, p. 150.
117
Vorstenbosch, J., Zorg, een filosofische analyse, Amsterdam: Nieuwezijds, 2005, p. 151.
118
http://www.tijdschriftdeviant.nl/teksten/deviant39/09.pdf ‘Buurtzorg menselijkheid boven bureaucratie’. Laatst bezocht op 10-04-2012.
119
http://www.filosofiemagazine.nl/00/fm/nl/0/artikel/10601/Uit_het_nieuws:_'De_dokter_is_geen_koop man'.html. Laatst bezocht 12-04-2012.
120
De presentietheorie gaat niet zozeer uit wat voor problemen mensen hebben en hoe die zijn op te lossen maar wat de waarde van de zorg is van hulpverleners. Aandachtige zorg die de mensen het gevoel geven in tel te zijn. De professionele competenties van de hulpverlener alleen zijn niet voldoende, ook deugden zijn nodig. Moreel zijn, moedig, trouw, vergevingsgezind, gerijpt zijn en iets begrijpen van dood en leven, liefde. Deugden die overigens niet leeftijdsgebonden zijn. A.J., Baart, Een theorie van de presentie, Den Haag: Lemma, 2006. pp. 721- 808. 41
3.6.1 Waardigheid en behoeftigheid Zorgethiek ziet de zorgrelatie altijd als onderdeel van een netwerk. Van Heijst ziet (zorg)verantwoordelijkheid niet alleen gesteld in procedurele en juridische termen die nu soms alle nadruk krijgt, maar ook in termen van menslievendheid. Belangrijk is oog te hebben voor individualiteit en verschillen tussen mensen. Daar moet zorgethiek zich rekenschap van geven. Nadenken of zoals Van Heijst het noemt ‘bezinnen’ op wat mensen ertoe beweegt om voor anderen te (willen) gaan zorgen. ‘’Zorgzaamheid heeft naast een morele ook duidelijk een levensbeschouwelijke en spirituele component’’. 121 Met deze visie houdt Van Heijst de huidige zorgindustrie kritisch tegen het licht.
Maar zoals de veeteelt een bio-industrie is geworden, zo is zorg een ‘zorgfabriek’ geworden. De zorg wordt opgedeeld in handelingen die in tijd meetbaar zijn. Berucht zijn de verhalen over de thuiszorg waarin op de minuut af wordt vastgelegd hoeveel tijd een zorgverlener nodig heeft om een cliënt te wassen en aan te kleden. Handelingen en intake- gesprekken worden gestandaardiseerd door middel van protocollen, modellen en werkafspraken. Professionals snijden de zorgvraag op de maat van hun aanbod. Dit gebeurt niet met boze opzet. Het toesnijden van het probleem op het aanbod getuigt vanuit het perspectief van de technologie van een professionele distantie, een diagnostische blik en kennis van zaken. Men moet daarentegen de mens durven zien buiten de protocollen van uniformiteit en transparantie.
De ‘zorgfabriek’ laat zien dat zorg, en daarmee de menselijke existentie, als een beschikbaar bestand wordt beschouwd waarin voor elke probleem een oplossing bestaat. 122 In dit licht mag niet onvermeld blijven dat Mönninks handboek voor maatschappelijk werk De gereedschapskist van de maatschappelijk werker heet. Dit boek wordt aangeprezen met de stelling dat met behulp van deze gereedschapskist maatschappelijk werkers ‘eenduidig kunnen benoemen wat ze doen’, dat deze kist ‘ordening en eenheid brengt’ in de veelheid van methoden en dat het beschreven gereedschap ‘direct toepasbaar is in de praktijk’. 123
121
Heijst, van A., Menslievende zorg. Een ethische kijk op professionaliteit, Kampen: Klement, 2005, pp. 45- 46.
122
Heijst, van A., Menslievende zorg. Een ethische kijk op professionaliteit, Kampen: Klement, 2005, pp. 26- 27.
123
Mönnink, de H., De gereedschapskist van de maatschappelijk werker: cliëntgericht multimethodisch maatschappelijk werk, Maarssen: Elsevier, 2009. p. 21. 42
Van Heijst is van mening dat heel wat mensen die naar de zorgfabriek voor behandeling komen verdriet, onmacht, en vernedering ervaren. Kennelijk is onze hoogspecialistische, vakcompetente en evidence based zorg contraproductief aan het worden. De zaak verkeert in zijn tegendeel: hoewel met zorg omgeven, voelt men zich verlaten. Van Heijst noemt dat een vorm van ‘leed toevoegen’. 124 Overigens wordt dat onbehagen herkend en gedeeld door veel professionals zelf, vooral degenen die ‘op de vloer’ of ‘aan het bed’ staan. Ze moeten hun werktijd verkavelen in zorgminuten en wat ze doen schriftelijk noteren, of invoeren in een computersysteem. Zo komen ze nog minder toe aan de echte zorg.
In het onderwijs zie je die boekhoudterreur, opgelegd onder het mom van ‘transparantie van de organisatie’, ook doorzetten. Daar is het minstens een zo groot gevaar, omdat alleen in de relationele verhouding kinderen en jonge mensen kunnen ‘uitrijpen’ tot morele persoonlijkheden. Groeien ze niet op in relaties met volwassenen, dan zullen ze gaan denken dat ‘goed leven’ bestaat uit het correct naleven van regels, of deze vakkundig ontduiken zodat niemand het merkt. Scholen zijn volgens Van Heijst anonieme leerfabrieken geworden, en het primaire proces van onderwijzen en leren wordt steeds meer gestandaardiseerd. De focus ligt op de meetbare output. Het onderwijs reduceert het menselijk leven tot een maakbaar project, gericht op cognities en competenties, op wat je weet en kunt. Dat is belangrijk in een mensenleven en in de beroepsarbeid, maar een mensenleven is meer dan alleen het arbeidzame leven, aldus Van Heijst. We leven in een tijd waarin enorm veel veranderingen op ons afkomen, ook in ons dagelijks werk. Dit doet een beroep op de ontwikkeling van andere capaciteiten en mogelijkheden bij mensen dan tot nu toe het geval was. Intuïtieve en creatieve vermogens worden belangrijker en krijgen een gelijkwaardiger plaats naast logisch denken.
Net als in het onderwijs is ook in de zorg een nieuw gemeenschappelijk bewustzijn nodig, die een tegenbeweging op gang brengt om de eenzijdige koers bij te stellen, te verbreden en verdiepen. Beide staan voor de uitdaging om de omslag te maken van fabrieken naar instanties die vanuit bevlogenheid de hulpverleners van de toekomst afleveren. We zouden hier een voorbeeld kunnen nemen aan het commerciële bedrijfsleven die daar allang van teruggekomen is.
124
Heijst, van A., Menslievende zorg. Een ethische kijk op professionaliteit, Kampen: Klement, 2005, pp. 33- 36. 43
Het bleek namelijk productiever om de werkers ruimte te geven om te handelen, ieders talenten zoveel mogelijk te benutten, te investeren in kleinere units, en minder te hechten aan papier. 125
De term ‘zorgfabriek’ slaat ook op het Tayloristische ideaal van opknippen van zorghandelingen, waardoor de relationele infrastructuur volkomen wordt vernietigd. Taylor, een Canadees cultuurfilosoof, onderkent de onontkoombaarheid van instrumenteletechnische rationaliteit in onze technologische en bureaucratische samenleving, maar dit neemt niet weg dat wij als mensen corrigerende invloed kunnen uitoefenen. Met deze systeemkritiek probeert Van Heijst de mensen die in de zorg werken aan te spreken: zij moeten tenslotte de verandering zijn. 126
3.6.2 Van zorgfabriek naar bestaansvragen De uit de tijd geraakte woorden ‘behoeftigheid’ en ‘nood’ kunnen we niet missen. Zorgethiek is een ethische stroming die niet insteekt op de grote vragen van leven en dood, maar op het alledaagse leven. Daarin zijn zorgzame relaties wezenlijk om het tot een goed leven te maken. Drie partijen doen er dan toe: de mensen die zorg krijgen, hun naasten en de professionals. Mensen hebben elkaar nodig om zinvol te leven. “Om iets van het leven te maken, hangen mensen van elkaar af. Dat delen ze, en maakt dat zij over en weer iets te geven hebben”. Zorgethiek is een bestaansethiek zoals ook Verkerk herhaaldelijk benadrukt in haar werk. 127
3.6.3 Ethisch zorgen vanuit betrokkenheid Van Heijst vraagt zich af of wij tegenwoordig nog op elkaar kunnen rekenen in een samenleving die door de toenemende materiële welvaart en de ontwikkeling van wetenschap en techniek erg gericht is op zichzelf en waar de christelijke of levensbeschouwelijke overtuiging langzamerhand weggevallen. “Het christelijk geloof beoogt iets te betekenen voor het reilen en zeilen in alle delen van de samenleving.
125
Heijst, van A., Menslievende zorg. Een ethische kijk op professionaliteit, Kampen: Klement, 2005, pp. 26- 30.
126
Heijst, van A., Menslievende zorg. Een ethische kijk op professionaliteit, Kampen: Klement, 2005, p. 36 ( zie ook in: Charles Taylor., Sources of the self. The Making of Modern Identity, Cambridge: Univerity Press, 1998, pp. 218 - 223.
127
Heijst, van A., Menslievende zorg. Een ethische kijk op professionaliteit, Kampen: Klement, 2005, p. 42. 44
Kunnen christelijke grondbegrippen zoals barmhartigheid, gerechtigheid en liefde in verband worden gebracht met wat momenteel gaande is in de zorgsector? Kan het christelijk geloof fungeren als cultuurkritiek en als cultuurinspiratie: biedt het stof tot bezinning en omvorming van de hedendaagse praktijk?” 128
In onze moderne pluriforme westerse samenleving waar godsdienstige en niet-godsdienstige levensbeschouwingen met elkaar concurreren, is het christendom minder uniform en vanzelfsprekend. 129
De praktijk van de multiculturele samenleving is dat mensen met zeer uiteenlopende visies in de zorgsector nauw samenwerken; in die pluriformiteit blijkt menswaardigheid een bindende norm. Van Heijst beschouwt zorgethiek als een perspectief dat vastgeroeste zorgpatronen ter discussie stelt die gekoppeld zijn aan ongelijke sociale machtsverhoudingen. Als professionele zorgverleners durven afstemmen en vanuit betrokkenheid in de zorgrelatie staan, juist ook als die zorgrelatie professioneel van aard is, maken ze ruimte voor dat wat zorgvragers en zorgverleners echt bij elkaar brengt: een medemenselijke omgang met kwetsbaarheid en ongelijkheid. Ze introduceren de vermenselijking van de zorg in de zorgfabriek. Van Heijst sluit af: “Ik beschouw zorgethiek ten diepste als een cultuurkritiek op heersende waarden en op gevestigde menselijke verhoudingen”. 130 “Succesvolle, gezonde, rijke, westerse mensen maken het hart uit van the global city. Oude, zeer jonge en zieke mensen belanden in de marge. Er is behoefte aan een nieuwe kijk op een gelukt en gelukkig leven, die haaks staat op wat men doorgaans voor gewichtig houdt”. 131
Resumé In Tronto ‘s visie op de samenleving neemt zorg een centrale plaats in. Mensen zijn zowel kwetsbaar en afhankelijk als autonoom. Zorg omvat bij haar meer dan hulpverlening: het is alles wat mensen doen om hun wereld zo in stand te houden dat ze daarin goed kunnen leven. Zorg als ethisch concept wordt dan een essentieel menselijke activiteit waarvan de betekenis ook doordringt in de inrichting van de ordening van de samenleving. Politiek wijst 128
Heijst, van A., Menslievende zorg. Een ethische kijk op professionaliteit, Kampen: Klement, 2005, p. 47.
129
Dekker, G., Stoffels, H.C., Godsdienst en samenleving. Een introductie in de godsdienstsociologie, Kampen: Kok, 2007, p. 45.
130
Heijst, van A., Menslievende zorg. Een ethische kijk op professionaliteit, Kampen: Klement, 2005, pp. 67-70.
131
Heijst, van A., Menslievende zorg. Een ethische kijk op professionaliteit, Kampen: Klement, 2005, p. 71. 45
op de dimensie van het zorgen dat tot uitgangspunt wordt gemaakt voor de inrichting van de samenleving.
Manschot en Verkerk beschouwen zorg als een morele categorie, een deugd oftewel een morele houding. Door je als sociaal pedagogisch hulpverlener te laten aanspreken op je medemenselijke verantwoordelijkheid en het lef te tonen een asymmetrische relatie aan te gaan met je cliënt, die per definitie kwetsbaar is, gaan we onze eigen kwetsbaarheid aan. Manschot geeft zorg en autonomie vervolgens een andere inhoud dan Ebskamp en Kroon. Autonomie wordt door hen opgevat als het beschermen van het recht op zelfbeschikking van mensen. Manschot gaat uit van de socratische autonomie. De vrije en kwetsbare mens moet voor zichzelf zorgen. Niet het ongebonden zijn staat voorop, maar wat de mens met zijn gebonden bestaan doet. De socratisch autonome mens toont zijn vrijheid in de wijze waarop hij omgaat met zijn behoeften, driften, ziekte en dood. Manschot meent dat deze zorg van hulpverleners niet veel zou mogen verschillen van wat bakkers, slagers en kruideniers doen, namelijk een produkt aanbieden waarvoor mensen in vrijheid kunnen kiezen. Meeleven, begeleiden hoort daar niet bij. Alleen vrienden kunnen dat bieden zonder de autonomie aan te tasten. In de vriendschap zijn mensen gelijk, ze steunen elkaar in hun levensautonomie.
Verkerk voegt eraan toe dat in het zorgperspectief de mens beter wordt begrepen. Zij stelt dat het wezenlijk is voor de autonome mens dat hij zorg draagt. Zorg en autonomie staan niet tegenover elkaar maar horen bijeen. Volgens haar is de mens niet alleen sterk en onafhankelijk, maar is hij ook kwetsbaar en sterfelijk. In de zorgrelatie wordt dat ervaren en komen we dus tot een beter zelfverstaan. De zorgrelatie is niet een eenzijdige relatie waarin de zorgverlener enkel en alleen geeft. De zorgverlener wordt er meer mens door. In tegenstelling tot Ebskamp en Kroon die binnen de beroepsethiek de beroepscodes centraal stellen die de sociaal pedagogisch hulpverlener oriëntatie, motivatie, houvast en aanknopingspunten geven, gaat Vorstenbosch uit van de opvatting dat zorg niet alleen betrekking heeft op hulpbehoevende groepen, maar ook op handelingen en praktijken. Zijn uitgangspunt is dat de zorg niet algemeen is, maar steeds begrepen moet worden met inbegrip van al datgene waarop zorg zich zinvol op kan richten (brede concept). Hierin verschilt de zorgethiek van de formele beroepsethiek die uitgaat van de beroepscode en van formele uitspraken waarin de waarden en doelen van het beroep zijn vastgelegd. Ethisch handelen is volgens Vorstenbosch meer dan het volgen van regeltjes, omdat deze zelden leiden tot een zorgvuldige uitvoering en een aandachtige oprechte betrokkenheid voor de ander. Volgens Vorstenbosch is er een relatie tussen zorgvuldigheid en de tijd die vereist is om handelingen met een zekere complexiteit aandachtig en met zorg te kunnen doen. De 46
verbinding tussen zorg en handelingen ligt volgens hem in de manier waarop ‘regels’ worden geïnterpreteerd en uitgevoerd worden.
Van Heijst besteed uitdrukkelijk aandacht aan de zorgbetrekking of zorgrelatie. Menslievende zorg gaat ervan uit dat zorg geven gericht is op het behouden van de waardigheid van mensen. In de huidige zorg is het plegen van interventies een systeem geworden, waarbij het nauwelijks uitmaakt wie de interventies pleegt. Ook binnen de beroepsethiek is de sociaal pedagogisch hulpverlener zich teveel gaan focussen op de verrichtingen. In het concept van menslievende zorg is de sociaal pedagogisch hulpverlener veel meer iemand die een relatie aangaat met de cliënt, zoals dat ook in de presentiebenadering gebeurt. Interventie sluit presentie niet uit. Volgens Van Heijst kan zorg alleen zorgzaam gegeven worden met die voorwaarde dat er aandacht is voor de zorgrelatie. Praktisch inspelen op de behoefte en/of afhankelijkheid van mensen, dat is volgens Van Heijst professionaliteit op basis van menslievendheid. In tegenstelling tot de beroepsethiek is de zorgontvanger volgens Van Heijst geen autonome cliënt. Het zorgproces is volgens haar een medemenselijk gebeuren van geven en nemen. Menswaardigheid en medemenselijkheid zijn kenmerkend voor menslievende zorg.
47
Deel 2 4. Balans van het zorgethische gedachtegoed 4.1
Inleiding
De theorieën van de auteurs Ebskamp en Kroon, Tronto, Manschot en Verkerk, Vorstenbosch en Van Heijst, zijn in het voorgaande zoveel mogelijk op een consistente manier geïnterpreteerd en zijn zo welwillend mogelijk weergegeven. Wat zijn nu de verschillen in invalshoeken en wat leveren deze zorgethische gedachten als toegevoegde waarden op voor de sociaal pedagogische hulpverlener.
4.2
Wat zijn de verschillen in opvatting van bovengenoemde auteurs en wat is de toegevoegde waarde van de filosofische gedachten van Tronto, Manschot, Verkerk, Vorstenbosch, en Van Heijst t.o.v. de beroepsethiek van Ebskamp en Kroon voor de sociaal pedagogisch hulpverlener?
Het centrale uitgangspunt van Ebskamp en Kroon is dat vooral respect voor het zelfbeschikkingsrecht van de cliënt voorop staat. Deze gedachte wordt uitgewerkt voor de verschillende gebieden van de sociale en pedagogische hulpverlening. Vanuit de beroepsethiek is de beroepscode voor sociaal pedagogische hulpverleners ontstaan. Ebskamp en Kroon leren de sociaal pedagogisch hulpverlener op twee onderscheiden nivo’s: code en leerboek systematisch te communiceren. Dit wordt toegepast op verschillende aspecten van de relatie tussen de sociaal pedagogische hulpverlener en de cliënten. Bijvoorbeeld: respect voor zelfbeschikking van de cliënt, omgaan met cultuurverschillen, respect voor privacy en intimiteit en het gebruik/misbruik van macht- en dwangmiddelen.
De zorgetici nemen een ander perspectief in dan de formele beroepsethiek, die zoals eerder beschreven uitgaat van de beroepscode en formele uitspraken waarin de waarden en doelen van het beroep zijn vastgelegd. Ebskamp en Kroon refereren aan de zorgethiek en de deugdenethiek als het gaat om de doordenking van eigenschappen als: empathie, kennis en mededogen. Zij werken dit echter in hun analyse van de beroepsethiek van de sociaal pedagogisch hulpverlener niet op een wetenschappelijk verantwoorde manier uit.
Elke zorgethicus legt vanuit zijn of haar eigen invalshoek de nadruk op de gerichtheid van zorg op handhaving, continuïteit en het voortbestaan van relaties. Met andere woorden: 48
betrokkenheid op de cliënt in zijn leefwereld en specifieke situatie staat binnen het zorgethische gedachtegoed centraal.
Tronto zoekt de zorg niet, zoals Ebskamp en Kroon in de eerste plaats in de sfeer van de intermenselijke verhoudingen. Zij wil de morele grenzen tussen de persoonlijke en de publieke sfeer juist doorbreken. Zorg omvat bij Tronto meer dan hulpverlening: het is alles wat mensen doen om hun wereld zo in stand te houden dat ze daarin goed kunnen leven. “Die wereld omvat onze lichamen, onze zelven en onze omgeving”. 132 De vier elementen van zorg; ‘caring about’, ‘taking care of´, ‘care giving’ en ‘care receiving’ die de kern vormen van de zorgethiek van Tronto zijn een belangrijke aanvulling op de beroepsethiek van Ebskamp en Kroon. Tronto heeft ze weliswaar niet primair bedoeld om de relationele aspecten van de zorg te analyseren, maar de zorg als institutionele praktijk, maar het één sluit het ander niet uit. Zorg heeft voor Tronto een brede betekenis: veel dagelijkse activiteiten zijn zorgactiviteiten, bijvoorbeeld zorg voor kinderen, het huis en het levensonderhoud. In Tronto ‘s visie op de samenleving neemt zorg een centrale plaats in. Mensen zijn zowel kwetsbaar en afhankelijk als autonoom. Daarom moeten in de visie op mens en maatschappij afhankelijkheid en autonomie naast elkaar staan. De twee gedragspatronen moeten beide een plaats krijgen in ons leven. De belangrijkste vraag die Manschot stelt is: kan het anders? Is het mogelijk om naast de beroepsethische uitgangspunten ook een ander perspectief op zorg te ontwikkelen, waarin de cliënt niet zo’n negatieve identiteit krijgt opgelegd? Binnen de professionele hulpverlening ligt het accent van het actorschap volgens Manschot bij de professional en niet bij de cliënt. De interpretatie van de professional geeft van het verhaal van de cliënt, ontneemt de cliënt zijn of haar eigen verhaal. Cliënten menen dan ook steeds meer dat ze hun problemen in de taal van de hulpverlener moeten kunnen presenteren. Manschot meent dat de zorg van hulpverleners niet veel zou mogen verschillen van wat bakkers, slagers en kruideniers doen: een product aanbieden waarvoor mensen in vrijheid kunnen kiezen. Meeleven en begeleiden hoort daar niet bij. Alleen vrienden kunnen dat volgens Manschot bieden zonder de autonomie aan te tasten. In de vriendschap zijn mensen gelijk: ze steunen elkaar in hun levensautonomie. Daarom moet professionele zorg tot een minimum beperkt blijven en afstand bewaren.
132
Tronto, C.J., Moral Boundaries. A Political Argument for an Ethic of Care, New York: Routledge, 1993, p. 103. 49
Deze opvatting van Manschot heeft raakvlakken met de opvatting van Ebskamp en Kroon. Zorg staat in de filosofie van Manschot niet tegenover autonomie maar is er juist de kern van; zorg is in dit proces van onafhankelijk worden juist een basisingrediënt. Anderen spelen hierin een belangrijke rol in. 133 Beide auteurs vinden dat de relatie met je cliënte niet mag worden overheerst door je eigen (emotionele) behoeften. Het contact tussen de sociaal pedagogisch hulpverlener en de cliënt is eerder een formele, contractuele relatie waarin duidelijk geen meervoudige rollen mogen voorkomen. Beroepsgeheim is een andere belangrijke vereiste, juridisch onderbouwd en van essentieel belang om een klimaat te scheppen, waarin de cliënt in volledig vertrouwen zijn gedachten en gevoelens kan uiten. 134 Bij vriendschap wordt enkel een vrijwillige en wederzijdse discretie verondersteld. Betrokkenheid op het werk en de cliënten geeft plezier en energie; al te grote betrokkenheid maakt het werk te zwaar. 135 Een zekere distantie is volgens Ebskamp en Kroon noodzakelijk. Er is volgens de auteurs ruimte nodig om als sociaal pedagogisch hulpverlener tot een objectieve en onafhankelijke oordeelsvorming te komen. Beiden spreken dan ook van een professionele betrokkenheid. Dit staat voor; een beroepsmatige, functionele en doelgerichte betrokkenheid die niet ontstaan is vanuit een persoonlijke betrokkenheid, maar vanuit een professionele relatie. 136 De betrokkenheid van sociaal pedagogisch hulpverlener op de cliënt is vanwege de functionele relatie en het machtsverschil tussen beiden wezenlijk anders dan de betrokkenheid tussen twee functioneel gelijkwaardige personen. Soms hebben cliënten de sociaal pedagogisch hulpverlener nodig als gesprekspartner, die ondersteuning kan bieden en die een weg kan wijzen.
133
Manschot, H., Kwetsbare autonomie? Over afhankelijkheid en onafhankelijkheid in de ethiek Van de zorg, in: H.A.M. Manschot & M. Verkerk (red.), Ethiek van de zorg, een discussie, Amsterdam/Meppel: Boom, 1994, p. 111
134
Ebskamp, J., Kroon, H., Beroepsethiek voor sph, Baarn: HB, 1997, pp. 93-99.
135
Ebskamp, J., Kroon, H., Beroepsethiek voor sph, Baarn: HB, 1997, pp. 149-169.
136
Ebskamp, J., Kroon, H., Beroepsethiek voor sph, Baarn: HB, 1997, pp. 149-169. 50
In de bijdrage van Reinders over de rechten van verstandelijk gehandicapten worden daarover belangrijke dingen gezegd. Alleen dankzij anderen kan hun vrijheid optimaal tot hun recht komen. 137 De morele waarde van de beroepscode en beroepsprofielen binnen de beroepsethiek van Ebskamp en Kroon lijkt vooral te liggen op het vlak van de ontwikkeling van een goede beroepshouding. 138 Zoals reeds is beschreven worden in een beroepshouding systematische kennis en vaardigheden en verbondenheid met de waarden van het beroep en persoonlijk gekleurde betrokkenheid geïntegreerd. 139 Het meest basale, morele kenmerk van de houding van de sociaal pedagogisch hulpverlener is toch aandacht en interesse hebben in de medemens. Om afstand te nemen van je professionele rol is soms ‘moed’ nodig. ‘Moed’ kan op veel manieren worden getoond. Heldhaftig optreden bij bedreigingen of het trotseren van angst, maar ook durf hebben van gebaande paden af te wijken of een bepaalde code, regelgeving te negeren. 140 Ebskamp en Kroon werken dit niet verder uit, maar laten dit over aan de sociaal pedagogisch hulpverlener. De zorgvisie van Van Heijst is gebaseerd op medemenselijkheid en menswaardigheid. Deze twee waarden moeten in de zorg weer zichtbaar worden om goede zorg te kunnen bieden. 141 Het doel van zorgverlening is volgens Van Heijst de waardigheid van iemand behoeden en overbrengen dat die ertoe doet en beminnenswaard is. 142 Ze stelt vast dat er veranderingen nodig zijn in de professionele zorgverlening. Menselijke uniekheid en het relationele onderlinge relaties moeten meer centraal staan. Om zorgen humaan te houden moeten zorgbetrekkingen meer aandacht krijgen. 143 Het is belangrijk dat de sociaal pedagogisch hulpverlener in de zorg de juiste handelingen verricht en deze ook goed doet maar moet voortkomen uit bewogen ondersteuning van mensen die lijden en behoeftig zijn (ongeacht 137
Reinders, J.S., Geen leven zonder vriendschap, Zoetermeer: Meinema, 2010, p. 15.
138
Schaaf, J., Dilemma’s en keuzes, Budel: Damon, 2002, p. 45.
139
Ebskamp, J., Kroon, H., Beroepsethiek voor sph, Baarn: HB, 2008, p. 85.
140
Bruntink, R., Cremens, A., Onzichtbare zwaarte van zorg, Utrecht: Elsevier gezondheidszorg, 2005, p. 39.
141
Heijst, van A., Menslievende zorg. Een ethische kijk op professionaliteit, Kampen: Klement, 2005, p. 14, 63.
142
Heijst, van A., Menslievende zorg. Een ethische kijk op professionaliteit, Kampen: Klement, 2005,
p. 14. 143
Heijst, van A., Menslievende zorg. Een ethische kijk op professionaliteit, Kampen: Klement, 2005,
p. 209. 51
vooruitzichten op herstel). En niet slechts gericht op een dominant verbeterdoel, zoals in de zorgfabriek. 144 Een efficiënte en professionele organisatie maakt zorgen mogelijk en verhoogt de kwaliteit, maar om ‘goed’ te zorgen is soms meer, of iets anders nodig dan het volgen van regels en voorschriften. 145 Van Heijst neemt een andere stelling in dan in de beroepsethiek van Ebskamp en Kroon, waar de nadruk ligt op protocollen en beroepscodes. Volgens Van Heijst ervaren cliënten zorg als goed, indien ze beseffen dat de sociaal pedagogisch hulpverlener hen ziet staan en respecteert. Het doel van zorg is dus niet alleen ‘beter maken’, maar juist ook het behoeden van de waardigheid van mensen. Een morele uitdaging hierbij is het combineren van ongelijkheid en gelijkwaardigheid. Door nabijheid en (lichamelijk) contact ontstaan in de zorg volgens Van Heijst intermenselijke betrekkingen. Mensen verschijnen hierin aan elkaar als een “wie”, omdat zorgen interactie tussen unieke mensen betreft. 146 Professionals moeten leren omgaan met deze morele overwegingen van zichzelf en van cliënten. Ze moeten kunnen omgaan met situaties waar ze geen invloed op hebben zoals bijvoorbeeld onoplosbaar lijden. Dat betekent: geen afstand nemen of mee lijden, maar wel dichtbij blijven waardoor je geraakt kunt worden. 147 Van Heijst noemt dit de enige manier om zorgen humaan te houden, al kan het ook improductief zijn. De sociaal pedagogisch hulpverlener kan dit mogelijk maken door ruimte te bieden aan uniekheid, de ander meer sturing te laten geven en zorgzaamheid te bieden. 148 Niet door in de hulpverlening afstand te houden zodat de professional niet te persoonlijk betrokken raakt bij een cliënt.
144
Heijst, van A., Menslievende zorg. Een ethische kijk op professionaliteit, Kampen: Klement, 2005,
pp. 30-31, 117. 145
Nistelrooy, van I., Basisboek zorgethiek. Over menslievende zorg, moreel beraad en de motivatie van verpleegkundigen, Heeswijk: Abdij van Berne, 2008, p. 28.
146
Heijst, van A., Menslievende zorg. Een ethische kijk op professionaliteit, Kampen: Klement, 2005,
pp. 26, 113. 147
Heijst, van A., Menslievende zorg. Een ethische kijk op professionaliteit, Kampen: Klement, 2005, p. 202.
148
Heijst, van A., Menslievende zorg. Een ethische kijk op professionaliteit, Kampen: Klement, 2005,
ppp. 14, 177, 230. 52
De beroepsethiek van Ebskamp en Kroon kent een smalle opvatting van ethiek voor de sociaal pedagogisch hulpverlener. Het zelfbeschikkingsrecht en de autonomie van de cliënten staan binnen de beroepsethiek centraal. Vorstenbosch daarentegen gaat uit van een bredere opvatting. Volgens hem is er een relatie tussen zorgvuldigheid en de tijd die vereist is om handelingen met een zekere complexiteit aandachtig en met zorg te kunnen doen. De wereld ontleent volgens Vorstenbosch zijn zin en betekenis aan de relaties die we door onze handelingen met anderen aangaan. Hij verruimt het thema van zorg, van de gebruikelijke focus op de zorg voor afhankelijke en kwetsbare individuen naar zorg als menselijke houding. Beginnend bij de taal, laat hij zien dat zorg te maken heeft met aandacht en aanwezigheid, met de zin van het handelen en de kans op mislukking, met de kwaliteit van ons leven en uiteindelijk met het onvermijdelijk en fundamenteel relationele en sociale karakter van ons bestaan. 4.3
Kritiekpunten over de codes van de zorgethiek op de beroepsethiek
Dat een logisch opgebouwde beroepscode en een grondig uitgewerkte regelgeving ook misleidend kan zijn zou je kunnen opmaken uit vele kritische boeken, tijdschriften- en krantenartikelen over de codes. Een groot nadeel van protocollen is volgens Tonkens dat ze voorbij gaan aan de diversiteit van de vraag, de noodzakelijke variatie in behandeling en de competenties van de professional om zelf te bepalen wat er moet gebeuren. 149 Protocollen en richtlijnen zijn belangrijk en kunnen de sociaal pedagogisch hulpverlener ondersteunen in zijn of haar werkzaamheden. Maar een reëel gevaar is dat de persoonlijke professionaliteit van de sociaal pedagogisch hulpverlener door de nadruk op het toepassen van richtlijnen en uitvoeren van protocollen naar de achtergrond zal verschuiven.
149
http://www.oratiereeks.nl/upload/pdf/PDF-7742oratie_Tonkens_(3).pdf- ‘De bal bij de burger’. Laatst bezocht op 08-05-2012. 53
” Probeert men aan de diversiteit tegemoet te komen met nog meer richtlijnen en protocollen dan leidt dit tot een dolgedraaide bureaucratie: meer management en minder professionaliteit in de behandeling en dus minder kwaliteit.” Aldus Hutschemaekers. 150 Bij normatief georiënteerd handelen betekent het werken met mensen dus meer dan standaard procedures afdraaien. Binnen de sociaal pedagogische hulpverlening is het van belang dat persoonlijke en ethische aspecten worden meegenomen om een tegenwicht te bieden aan de verzakelijking die momenteel binnen de zorg erg actueel is. Binnen de sociaal pedagogische setting neemt elke cliënt en hulpverlener zijn persoonlijkheid, levensbeschouwing, culturele achtergrond, levenservaring en levenswijze mee. De sociaal pedagogisch hulpverlener moet regelmatig reflecteren op eigen handelen en het welbevinden van de cliënt. In het normatief-reflectief denken mag een sociaal pedagogisch hulpverlener niet alleen maar gestandaardiseerd te werk gaan. De moderne visie (cliënt staat centraal) confronteert de sociaal pedagogisch hulpverlener enorm met eigen normen en waarden. Die normen en waarden vloeien vaak voort uit de door de hulpverlener genoten opvoedings- en ontwikkelingsgeschiedenis. Bovendien zijn ze vaak een verklaring voor de grenzen die de sociaal pedagogisch hulpverlener, al dan niet bewust, stelt in omgang met cliënten en in het samenwerken met collega’s. Kortom er wordt een groot appél op de morele oordeelsvorming van de sociaal pedagogisch hulpverlener gedaan.
Het blijkt in de praktijk van alle dag dat dit appél soms lastig is en (vooral bij jonge professionals die net hun opleiding hebben afgerond) moeilijk waardoor deze jonge professionals in handelingsverlegenheid terecht komen. De contacten die de sociale pedagogische hulpverleners onderhouden met cliënten en hun sociale netwerken zijn vaak complex, moreel geladen en potentieel conflictueus. De sociaal pedagogisch hulpverlener komt in zijn dagelijkse praktijk problemen tegen die niet eenduidig zijn op te lossen en een beroep doen op zijn of haar morele oordeelsvorming.
150
Prof. Dr. G.J.M. Hutschemaekers heeft zich gespecialiseerd in: professionalisering van geestelijke
gezondheidszorg. Organisatie en inrichting van de geestelijke gezondheidszorg, instellingen, circuits beroepsgroepen, cliëntèle, beleid en beleidsontwikkeling. Vergroten deskundigheid van hulpverleners en cliënten. Expliciteren en systematiseren van praktijkkennis van hulpverleners. Expliciteren en systematiseren van ervaringskennis van cliënten. Implementatie van wetenschappelijke kennis in de zorg. Organiseren van leerwerkgemeenschappen van professionals in de gezondheidszorg en in kaart brengen van effecten daarvan. Info:eu-repo/dai/nl/074969005
54
De sociaal pedagogisch hulpverlener zoekt naar antwoorden op ethische vragen waar de samenleving mee worstelt, zonder dat die samenleving hun concrete handreikingen biedt voor hoe te handelen. Als de sociale pedagogische hulpverleners bij hun morele oordeelsvorming onvoldoende worden ondersteund, bestaat het risico dat ze uit zelfbehoud eerder zullen wegkijken van problemen dan er op af te gaan. Volgens Van Doorn heeft het domein van de morele oordeelsvorming de afgelopen decennia relatief weinig aandacht gekregen binnen de sociaal pedagogische opleiding en de hulpverleningsorganisatie waar de sociaal pedagogische hulpverleners werkzaam zijn 151. Ethische kwesties laten zich niet makkelijk oplossen door technisch-instrumentele oplossingen zoals het opstellen van gedragscodes of protocollen. Daarmee wordt voorbijgegaan aan de kern van de professionaliteit. Morele oordeelsvorming zit in zaken die niet op de geijkte manieren te managen zijn. Morele oordeelsvorming zit verscholen in de zachtere kanten van het werk en het is complex. Beroepsverenigingen besteden in de regel wel veel aandacht aan ethiek, meestal door beroepscodes op te stellen. Echter, voor de sociaal pedagogisch hulpverlener bieden deze codes in de dagelijkse praktijk, in het contact met cliënten, niet altijd voldoende houvast. Vragen die aan de beroepsethiek voorafgaan, komen niet aan de orde. Maar die vragen zijn voor de sociaal pedagogisch hulpverlener minstens zo belangrijk. In discussies met studenten is mij gebleken, dat het begrip normatieve professionaliteit, associaties oproept met ‘dwingend ‘ en ‘moraliserend.‘ Dit is een misvatting omdat het in het sociaal pedagogisch beroep juist gaat om het morele gezag (op inhoudelijke gronden) van het sociaal pedagogisch werk en niet om een morele macht over cliënten, die hun vrijheid en eigen verantwoordelijkheid in de weg staat. De term normatieve professionaliteit die in de beroepsethiek beschreven wordt zou mijns inziens beter vervangen kunnen worden door de term ‘morele’ professionaliteit. Professioneel sociaal werk vraagt meer dan sleutelen aan technieken en instrumenten. Ook morele en normatieve overwegingen moeten een plek blijven krijgen op de werkvloer. Dat vraagt van professionals om voortdurende reflectie: op hun maatschappelijke rol, op hun relatie met de mensen voor wie ze werken en op de morele en politieke werking van hun vakkennis. 152
151
http://www.innovatievemaatschappelijkedienstverlening.nl/nl-NL/LECTORAAT/Inaugurele_rede_ Laatst bezocht op 18-05-2012.
152
Kunneman, H., Social Work as Laboratory for Normative Professionalisation, in: Social Work and Society, Vol.3, issue 2, 2005, pp. 191-200. 55
Al onze bemiddelende interventies (zowel op inhouds- als op betrekkingsniveau), om de kwaliteiten, talenten en potenties van cliënten tot hun recht te laten komen, hebben een moreel karakter. Om twee redenen nl:
-
Achter onze interventies zitten opvattingen, mensbeelden, waarden en normen die een oordeel bevatten over wat we ‘normaal’ vinden en wat niet, wat we maatschappelijk (on)gewenst vinden, wat we verstaan onder een ‘menswaardig’ en een ‘goed’ leven. Deze mensbeelden, waarden en normen hebben geen objectieve geldigheid, zoals een natuurwetenschappelijk bewijs. Het gaat om subjectieve overtuigingen.
-
Onze interventies hebben bovendien een normerende invloed op cliënten en hun waarden en normen. En zij hebben grote gevolgen voor de kwaliteit van hun leven. Er is sprake van een morele verhouding tussen cliënten en social work. Zij doen, in hun kwetsbaarheid, een appél op ons en wij doen een appél op hen om, ondersteund door ons, hun aandeel en verantwoordelijkheid te nemen ter verbetering van hun leefsituatie.
Zorgethiek is één van de theoretische benaderingen die het sociale karakter van ethiek serieus neemt. De zorgethiek gaat uit van de vaststelling dat de cliënt een uniek wezen is, dat zich beweegt in een netwerk van relaties. Door het feit alleen dat de cliënt zich hierin beweegt, heeft de cliënt een bepaalde verantwoordelijkheid, een betrokkenheid op anderen. Op deze manier krijgen mensen de wederzijdse verantwoordelijkheid tot zorg voor elkaar. Zorgethiek als moreel perspectief richt de aandacht op de mate waarin mensen betrokken zijn op elkaar. Daarmee onderscheidt zij zich van een meer liberaal perspectief, waarin de mate van ongewenste inmenging punt van morele zorg is. Zorgethiek betreft zowel zorghandelingen als een zorghouding. Zorg moet zich in de concrete relatie tussen mensen manifesteren en concretiseren. In zijn presentatie over Menslievende Zorg vertelde Vosman dat het hier gaat om een politiekethische kijk op wat zorg tot goede zorg maakt. Daarbij moet je ‘goed’ in de morele zin opvatten. Goede zorg komt tot stand doordat de zorgverlener afstemt op de concrete zorgontvanger en een betrekking aangaat. Die betrekking staat centraal.
Een belangrijk verschil met alle andere gangbare methoden is dat Menslievende Zorg op drie niveaus wil beïnvloeden: in de directe zorgbetrekking, binnen de zorginstelling als organisatie en op het niveau van de maatschappelijke ordening van de zorg (politiekethisch). Manschot en Verkerk schrijven dat zorg in de kern van een morele houding uitgaat. Het is een wijze van zich verhouden tot en reageren op menselijk lijden, die uitdrukking geeft aan 56
onze verbondenheid met het welzijn van de ander en onze bereidheid tot inleven in de pijn en de worsteling van de ander. 4.4
Kritiekpunten met betrekking tot zorgethiek
De zorgethiek doet een beroep op het inlevingsvermogen van mensen door ons allen op onze wederzijdse afhankelijkheid aan te spreken. Hoe bereidwillig zijn mensen tegenwoordig nog om zich aan elkaar te verbinden, in een wereld waarin de sociale verhoudingen steeds verder op scherp komen te staan door een onrechtvaardige verdeling van de zorg en welvaart. De maatschappij is individualistisch geworden. We houden amper rekening met elkaar. We leven in een wereld van onrechtvaardige verdeling van zorg en welvaart dat wordt afgedaan als onvermijdelijk of als een verwaarloosbaar neveneffect. 153 Een wereld die economische ongelijkheid als een feit accepteert. 154 Hoe lobby je zorg weer terug in de belangstelling? Wie garandeert dat de ethiek van de zorg voor de ander niet weer omslaat in bemoeizucht? Zelfs met de beste bedoelingen en vanuit een oprechte houding van inleving en betrokkenheid biedt de zorgethiek geen garanties dat mensen elkaars grenzen niet overschrijden.
153
http://www.straathoekwerk.be/Straathoekwerk/Dewerkvorm/Devisie/Zorgethiek/tabid/458/Defa
ult.aspx. Laatst bezocht op 07-06-2012. 154
http://www.ethicsandtechnology.eu/images/uploads/2006-3-02-swierstra-tonkens.pdf ‘Meritocratie en de erosie van zelfrespect’ Laatst bezocht op 04-06-2012.
57
4.5
Afsluiting
Als eerste hecht ik eraan te vermelden dat we niet in de val mogen trappen om de beroepsethiek en de zorgethiek tegenover elkaar te stellen en tegenover elkaar uit te spelen. Daar doe je beide ethische stromingen mee tekort. Met vijf verschillende zorgehtici die allen hun eigen opvattingen hebben over zorgethiek ben ik in deze thesis op zoek gegaan naar de betekenis die de zorgethiek als zorg voor de ander zou kunnen hebben naast het gedachtegoed van de beroepsethiek zoals beschreven door de auteurs Ebskamp en Kroon. Alle auteurs van beide ethische stromingen pleiten voor het nemen van verantwoordelijkheid voor eigen behoeften en eigen gedrag. Eveneens pleiten alle auteurs van beide stromingen voor betrokkenheid op en zorg voor de ander, teneinde goed samen te leven. Daarmee lijken ze elkaar geheel niet uit te sluiten. Zorg en ethiek gaan hand in hand. Ethische vragen kunnen ook gaan over verschil van opvatting over wat goede zorg is. Beide stromingen staan voor een goede en verantwoordelijke zorg aan mensen die ondersteuning nodig hebben. Maar beide ethische stromingen verschillen ook van elkaar. De beroepsethiek van Ebskamp en Kroon gaat over plichten of over wat je behoort te doen, en bestaat uit principes en regels en protocollen die je nodig hebt om je werkzaamheden als pedagogisch hulpverlener zorgvuldig en goed te kunnen uitvoeren. Daarnaast is autonomie een belangrijke waarde binnen de beroepsethiek van Ebskamp en Kroon. Respect voor de autonomie van de cliënt is een belangrijke norm. Mensen hun autonomie teruggeven is vaak één van de doelstellingen van de geboden hulp. Bij Ebskamp en Kroon valt autonomie samen met zelfbeschikkingsrecht. Dat wil zeggen dat mensen zelf kunnen en mogen bepalen wat goed voor hen is zolang anderen daar geen schade van ondervinden. In de zorgethiek wordt steeds uitgegaan van onderlinge verbondenheid van mensen. Relaties met anderen zijn de basis van onze persoonlijke identiteit en ons bestaan. Autonomie opgevat, zoals in het individualistische beeld van de “rationele, onafhankelijke mens” is volgens Tronto een fictie. Mensen zijn niet volledig zelfredzaam en autonoom, maar zijn altijd ook kwetsbaar en afhankelijk; Tronto ziet autonomie en afhankelijkheid dan ook als gelijkwaardige facetten van de mens. 155
155
Tronto, C.J., Moral Boundaries. A Political Argument for an Ethic of Care, New York: Routledge, 1993, p. 162.
58
5 Conclusies 5.1 Conclusies De vraag van deze thesis luidde als volgt: “Wat is de betekenis van het grondidee van de zorgethische reflectie ten behoeve van de beroepsethiek?” Aan de hand van de volgende deelvragen heb ik getracht deze vraag te beantwoorden: -
Wat zijn de theoretische uitgangspunten waarop Ebskamp en Kroon, Tronto, Manschot, Verkerk, Vorstenbosch en Van Heijst hun ideeën baseren en zijn deze verantwoord door hen?
-
Waarin verschillen deze theorieën?
-
Wat kan er vanuit de zorgethiek op de beroepsethiek van de sociaal pedagogisch hulpverlener afgedongen en /of aan toegevoegd worden?
Uit de beschrijving van Ebskamp en Kroon en na het lezen van de beroepscode voor sociaal pedagogisch hulpverlener blijkt echter dat de beroepsethiek niet voldoende houvast geeft. De beroepsethiek van de sociaal pedagogisch hulpverlener houdt zich bezig met de systematische reflectie op concrete morele problemen zoals die zich in het werkveld kunnen voordoen en helpt de sociaal pedagogisch hulpverlener op een verantwoorde manier richting te bepalen. Door gedragsregels op te stellen in de beroepscode is het voor de cliënt en de sociaal pedagogisch hulpverlener duidelijk wat ze wel en niet kunnen verwachten. Begrippen als zelfstandigheid, zelfredzaamheid en de autonomie van cliënten staan centraal. Echter het gevaar is groot dat de sociaal pedagogische hulpverleners blind kunnen worden voor kwetsbaarheid, voor mensen die niet genoeg hulpbronnen hebben om hun leven in te richten. Het accent op zelfredzaamheid, zelfstandigheid en autonomie binnen de beroepsethiek van de sociaal pedagogisch hulpverlener kan ertoe leiden dat juist degenen die een helpende hand het hardst nodig hebben in de steek worden gelaten. Als de sociaal pedagogisch hulpverlener zich keurig houdt aan alle regels en protocollen met betrekking tot goede zorg, kan hij/zij toch tekort schieten in zijn of haar beroep als dit niet samengaat met zorgzaamheid, empathie en warmte. Beroepscodes, standaarden en protocollen worden binnen de beroepsethiek van Ebskamp en Kroon teveel gezien als teken van professionalisering. Zorgethiek begint bij de constatering dat mensen kwetsbaar en daarom van elkaar afhankelijk zijn. Zorgen is de menselijke activiteit die ervoor zorgt dat onze leefwereld in stand blijft of hersteld wordt. Die leefwereld is een wereld die bestaat bij de gratie van relaties. Zorg gaat om menslievendheid. Alle zorgethici zijn het er over eens, dat zorgen voor
59
en ondersteunen van anderen niet routinematig kan worden georganiseerd en in protocollen en codes kan worden vastgelegd. Zorgethiek kan ondersteunend zijn aan de beroepsethiek omdat het argumenten geeft waarom het van belang is om in betrokkenheid op onze medemensen te leven, en ons iets van elkaars levenslot aan te trekken. Als we begaan zijn met elkaar worden we er sterker van omdat het ons besef van gesitueerdheid vergroot. Als we voor een ander zorgen binden we ons tijdelijk aan diens levenslot en levenspijn. Zorgethiek bepleit dit vanuit betrokkenheid op de ander, en vanuit het bewustzijn dat we relationele wezens zijn, en elkaar nodig hebben om goed te leven. Liefde rekt de grenzen van zelfbehoud, en vergroot onze draagkracht. In die zin kan het zorgethisch gedachtegoed naast de beroepsethiek worden gebruikt als inspiratiebron in de sociale beroepen. De zorgethiek houdt de sociaal pedagogisch hulpverlener bij de les, want leven is samenleven.
60
Samenvatting Respect voor autonomie van de cliënt is een belangrijke waarde in de praktijk van de sociaal pedagogisch hulpverlener. De autonomie en zelfbeschikkingsrecht van de cliënt is onder de aandacht gekomen midden van de vorige eeuw toen de cliënt ging inzien dat het geen kwaad kon om zelf goed in de gaten te houden wat er allemaal aan en met hem/haar gebeurde. In deel één van mijn thesis heb ik in de literatuur de ethische uitgangspunten van de beroepsethiek zoals beschreven door de auteurs Ebskamp en Kroon en de zorgethische uitgangspunten zoals beschreven door de auteurs Tronto, Manschot en Verkerk, Vorstenbosch en Van Heijst onderzocht. Binnen de beroepsethiek staat autonomie en het zelfbeschikkingsrecht van de cliënt centraal. Binnen de zorgethiek ligt de nadruk op de gerichtheid van zorg op handhaving, continuïteit en het voortbestaan van relaties. Mijn veronderstelling is dat de zorgethische uitgangspunten een bijdrage kunnen leveren aan de verdere ontwikkeling van het morele handelen van de sociaal pedagogisch hulpverlener. Mijn vermoeden is dat de beroepsethiek uitgaat van een smalle opvatting van ethiek voor de sociaal pedagogisch hulpverlener, en de zorgethiek uitgaat van een bredere opvatting van ethiek die het zelf nadenken in de context en in de relatie met de zorgontvanger centraal stelt. In deel twee van mijn thesis beschrijf ik de balans van het zorgethische gedachtengoed en zet ik dit af tegen de beroepsethische opvatting. Deze bevindingen hebben geleid tot de conclusie van mijn thesis dat zorgen voor en ondersteunen van anderen niet routinematig kan worden georganiseerd en in protocollen kan worden vastgelegd en dat beroepscodes, standaarden en protocollen binnen de beroepsethiek van Ebskamp en Kroon teveel gezien worden als teken van professionalisering.
61
Literatuurlijst Baumfalk, W. W., Dongen, van C., ( 2009), Vele takken één stam, Amsterdam: SWP.
Becker, M., Stokkom, van B., & Tongeren, van P., Wils, J.P., (2007), Lexicon van de ethiek, Assen: Van Gorcum.
Bersselaar, van den V., (2009), Bestaansethiek. Normatieve professionalisering en de ethiek van identiteits- levens- en zingevingsvragen, Amsterdam: SWP.
Bolt, L.L.E., Verweij, M.F., & Delden, van J.J.M., (2007), Ethiek in praktijk, Assen: Van Gorcum.
Boluijt, W., Buuren, E., & Nunen, A., Oosterloo, A., ( 2009), De creatieve professional, met afstand het meest nabij, Amsterdam: SWP. Bruntink, R., Cremens, A., ( 2005), Onzichtbare zwaarte van zorg, Utrecht: Elsevier Gezondheidszorg.
Bommel, van A., (e.a.), (2009), Levenskwesties van moslims belicht voor professionals, Wankele waarden, Utrecht: Ger Guijs.
Dekker, G., Stoffels, H.C., (2007), Godsdienst en samenleving. Een introductie in de godsdienstsociologie, Kampen: Kok.
Ebskamp, J., Kroon, H., (1997), Beroepsethiek voor sph, Baarn: HB.
Ebskamp, J., Kroon, H., (1992), Ethisch leren denken: in de hulpverlening, verzorging en sociale dienstverlening, Nijkerk/Intro: HB.
Ebskamp, J., Kroon, H., ( 1994), Basisboek voor sociale pedagogische hulpverlening sph, Nijkerk/Intro: HB. Ebskamp, J., (2006), Basisboek beroepsethiek voor Social Work, Baarn: HB.
62
Gastmans, C., (2008), Zorgen en deugdzame houdingen, in: Meulen, ter R., Verbaken, S., & Waanders, S., (red.), Zorg om de zorg. Menselijke maat in de gezondheidszorg, Vucht: Damon.
Hobbes, T., (2007), Leviathan, Amsterdam: Boom.
Heijst, van A., (2005), Menslievende zorg. Een ethische kijk op professionaliteit, Kampen: Klement.
Kole, J., de D., ( 2007), Werkzame idealen. Ethische reflecties op porfessionaliteit, Assen: Van Gorcum.
Kuitert, H. M., ( 1984), Spelen godsdienstige overtuigingen een rol bij morele oordeelsvorming?, in: N.A. van der Clingel, Onderwijs in natuurwetenschappen en morele vorming, Baarn: Ten Have.
Kunneman, H., (2005), Social Work as Laboratory for Normative Professionalisation, in: Social Work and Society, Vol.3, issue 2. Manschot, H.A.M., (1994), “Kwetsbare autonomie? Over afhankelijkheid en onafhankelijkheid in de ethiek van de zorg”, in: H. Manschot & M. Verkerk (red.), Ethiek van de zorg, een discussie. Amsterdam/Meppel: Boom. Mönnink, de H., ( 2009), De gereedschapskist van de maatschappelijk werker: cliëntgericht multimethodisch maatschappelijk werk, Maarssen: Elsevier.
Nistelrooy, van I., ( 2008), Basisboek Zorgethiek. Over menslievende zorg, moreel beraad en de motivatie van verpleegkundigen, Heeswijk: Abdij van Berne.
Reinders, J.S., (2010), Geen leven zonder vriendschap, Zoetermeer: Meinema. Rothfusz, J., ( 2008), Ethiek in sociaalagogische beroepen, Amsterdam: Pearson Education.
Schaaf, J., (2002), Dilemma’s en keuzes, Budel: Damon.
Schmid, von A., (2007), Praktische ethiek, Amsterdam: Lemma.
63
Slagter, M., Meijering, F., & Moonen-Jacobs, I., (2004), in: De gepassioneerde Professional, Assen: Van Gorcum.
Tronto, C.J., (1993), Moral Boundaries. A Political Argument for an Ethic of Care, Routledge, New York:
Verkerk, M., (2003), Zorgethiek: naar een geografie van verantwoordelijkheden, in: Manschot, H., Dartel, van H., in gesprek over goede zorg, overlegmethoden voor ethiek in de praktijk, Amsterdam: Boom.
Verkerk, M., (2000), De organisatie als praktijk van verantwoordelijkheid, in: J, Graste, D, Bauduin (red.), Waardenvol werk. Ethiek in de geestelijke gezondheidszorg, Assen: Van Gorcum. Vorstenbosch, J. (2005), Zorg, een filosofische analyse, Amsterdam: Nieuwezijds.
Overige bronnen http://www.moderne-dementiezorg.nl/upl/kwaliteit_van_zorg/signalementPhorza, Beroepscode en reglement tuchtrecht, voor sociaal agogen, Amsterdam: SWP, 2010 http://www.masters.hu.nl/EVT/-/me dia/HU-PRODUCTEN/docs/OpleidingsprofielSPH.ash Nationale Raad voor de Volksgezondheid, Bouwstenen voor beroepscodes en gedragsregels, Zoetermeer, 1988. http://www.tijdschriftdeviant.nl/teksten/deviant39/09.pdf http://www.filosofiemagazine.nl/00/fm/nl/0/artikel/10601/Uit_het_nieuws:_'De_dokter_is_geen _koopman'.html http://www.oratiereeks.nl/upload/pdf/PDF-7742oratie_Tonkens_(3).pdf http://www.innovatievemaatschappelijkedienstverlening.nl/nlNL/LECTORAAT/Inaugurele_rede_ http://www.zorgwelzijn.nl/web/Dossiers/Achtergrond-artikel/Project-Vernieuwend-Welzijnversterkt-de-wijk.htm http://www.ethicsandtechnology.eu/images/uploads/2006-3-02-swierstra-tonkens.pdf http://www.straathoekwerk.be/Straathoekwerk/Dewerkvorm/Devisie/Zorgethiek/tabid/458/Def ault.aspx.
64
Dankwoord!
Een thesis schrijven doe je niet helemaal alleen. Ik wil Frans Vosman bedanken voor zijn adviezen en sturing en positieve feedback. Daarnaast wil ik een aantal collegae bedanken. In het bijzonder Ineke en Frans voor hun betrokkenheid en tijd.
Mijn gezin wil ik bedanken voor al hun steun en support en de tijd die ik kon en mocht nemen om aan mijn thesis te werken.
En last but not least wil ik via deze weg ook alle docenten van de UvT bedanken voor hun lessen en betrokkenheid. Ik heb er erg van genoten en veel geleerd van de bijeenkomsten. Ondanks mijn werkzaamheden, het gezin en soms de stress zal ik de avonden op UvT zeker gaan missen.
Rob
65