Werken aan de internationale concurrentiepositie van de Randstad De internationale concurrentiepositie van de Randstad staat hoog op de beleidsagenda’s van overheden, omdat deze positie in sterke mate bepalend is voor lokale economische ontwikkelingsmogelijkheden. Bedrijven in de Randstad concurreren vooral met bedrijven in Parijs, Antwerpen, het Ruhrgebied en Milaan – regio’s die alle excelleren in de kenniseconomie. Kenniseconomie is een belangrijke concurrentiefactor, waarin de Randstad nog achterblijft bij de concurrerende Europese regio’s.
Concurrenten dichtbij: Parijs, Antwerpen en Düsseldorf De positie van het Nederlandse bedrijfsleven verbetert wanneer het erin slaagt een groter aandeel op zijn afzetmarkten te vergaren. Een analyse van regionale handelsnetwerken in Europa laat zien dat de meest concurrerende bedrijven van de Randstad zich in de andere provincies van Nederland bevinden. De grootste internationale concurrentie bevindt zich in de belangrijkste economische centra van West-Europa die relatief dichtbij liggen. Bedrijven in de regio Parijs zijn de belangrijkste concurrenten, gevolgd door bedrijven in de regio’s Milaan, Antwerpen, Dublin, Londen, Düsseldorf en München. Naast hun eigen regio zetten deze regio’s een groot deel van hun productie af op markten in dezelfde Europese regio’s. De concurrentie verschilt per type product: voor de landbouwsector is er meer concurrentie met Denemarken, voor industriële productie met Duitsland en Italië, en voor financiële dienstverlening met Ierland en Italië. Door een functionele uitsortering concurreert de Amsterdamse financiële dienstensector niet direct met de twee Europese financiële hotspots, Londen en Frankfurt. Voor de Randstad is het niet effectief om zich als doel te stellen om beter te worden dan alle regio’s in Europa op alle mogelijke factoren. Het bedrijfsleven in Nederland heeft een beperkte afzetmarkt en ondervindt op die afzetmarkten voornamelijk concurrentie van bedrijven uit een beperkt aantal regio’s. De positie van het Nederlandse bedrijfsleven verbetert indien het erin slaagt een groter aandeel op deze afzetmarkten te vergaren. Het moet zich dus vooral meten met de bedrijven uit regio’s die zich op dezelfde afzetmarkten richten. Een analyse van regionale handelsnetwerken in Europa laat een aantal interessante patronen zien voor de regionale economische agenda van de Nederlandse overheid, en met name de positie van de Randstad. In de figuren 1a en 1b zijn de exporten en importen te zien van agrarische goederen. Die exporten gaan naar veelal andere gebieden dan waar de importen vandaan komen. Dit is het gevolg van de
specialisatie van landbouw over de verschillende gebieden. Naast de verschillen in de bestemming van exporten en de oorsprong van importen zijn er ook grote verschillen voor de categorieën goederen. Dit blijkt als het patroon van de agrarische exporten wordt vergeleken met het patroon van de exporten van alle goederen (gewogen met de waarde van de goederen), weergegeven in figuur 2a. De concurrentie voor bedrijven uit de Randstad wordt bepaald door de overlap van de exporten van bedrijven uit de regio rond Parijs. In figuur 2a is te zien waar het bedrijfsleven in de Randstad (bekeken voor het totaal) naar exporteert en in figuur 2b waar de belangrijkste concurrent van de Randstad, de regio van en rond Parijs, naar exporteert. De overlap in exportgebieden geeft weer dat de bedrijven in beide gebieden sterk met elkaar concurreren. Alle regio’s met concurrerende bedrijvigheid voor de Randstadregio’s zijn weergegeven in figuur 3. De afzetmarkten voor het Randstedelijke bedrijfsleven zijn in volgorde van belangrijkheid: de overige Nederlandse provincies, Antwerpen, Düsseldorf, Milaan, en Parijs. Niettemin is Parijs de belangrijkste concurrent van de Randstad. Dit komt doordat Antwerpen, Düsseldorf en Milaan ook belangrijke afzetmarkten zijn voor Parijs. Er is dus veel overlap in de afzetgebieden van de Randstad en van de regio rond Parijs. Voor de productiesectoren zijn daarnaast regio’s als Keulen, Londen en Vlaanderen van belang, terwijl voor de agrarische sector veel Duitse regio’s belangrijk zijn. De financiële en overige dienstverlening exporteert haar diensten vooral naar de grote steden Dublin, Luxemburg, Barcelona en Brussel. De belangrijkste concurrenten van de Randstad hebben ook een groot deel van hun handelsnetwerk in deze regio’s. De belangrijkste concurrerende regio’s van bedrijven in de Randstad zijn bovenal bedrijven in andere provincies in Nederland. Dit komt doordat de binnenlandse handel veel groter is dan de internationale handel waardoor de handelsnetwerken van alle Nederlandse provincies een grotere overlap met
Werken aan de internationale concurrentiepositie van de Randstad
1
2
Regio’s waarnaar de Randstad exporteert, agrarische goederen, 2000
Figuur 1a
Regio’s waaruit de Randstad importeert, agrarische goederen, 2000
Figuur 1b
Werken aan de internationale concurrentiepositie van de Randstad
Regio’s waarnaar de Randstad exporteert, alle sectoren, 2000
Figuur 2a
Regio’s waarnaar Parijs exporteert, alle sectoren, 2000
Figuur 2b
Werken aan de internationale concurrentiepositie van de Randstad
3
Regio’s waarmee de Randstad concurreert, alle sectoren, 2000 Regio’s waarmee de Randstad concurreert, alle sectoren, 2000
Figuur 3
Meest concurrerende regio’s: 1. Parijs 2. Milaan 3. Antwerpen 4. Dublin 5. Londen 6. Düsseldorf 7. München
Mate van concurrentie Hoog
Laag
Bron: PBL.waarmee de Randstad concurreert, financiële dienstverlening, 2000 www.planbureauvoordeleefomgeving.nl Regio’s
4
Werken aan de internationale concurrentiepositie van de Randstad
Figuur 3a
Regio’s waarmee de Randstad concurreert, landbouw, 2000
elkaar vertonen dan met andere buitenlandse regio’s. Als alleen export naar het buitenland wordt beschouwd, en er dus wordt gekeken naar de internationale concurrentiepositie, concurreert de Randstad vooral met de belangrijkste economische centra van West-Europa. De regio Parijs is de belangrijkste concurrent, gevolgd door de regio’s Milaan, Antwerpen, Dublin, Londen, Düsseldorf en München. De handelsnetwerken van de Randstad en Parijs vertonen de grootste overlap. Deze regio’s zetten een groot deel van hun productie af op markten in dezelfde Europese regio’s en natuurlijk in hun eigen regio. De figuren 2a en 2b laten zien dat voor het totaal van alle sectoren, de landbouwsector en de financiële dienstverlening de belangrijkste concurrenten deels verschillen. Voor de landbouwsector gaat het hier grotendeels om agrarische gebieden in Denemarken, Frankrijk en Duitsland, terwijl het bij de financiële dienstensector gaat om de grote agglomeraties in Europa. Opvallend is dat de Randstedelijke financiële dienstensector niet direct concurreert met de twee Europese financiële hotspots, Londen en Frankfurt. Op nationaal niveau kennen de kennisintensieve zakelijke en financiële dienstverlening een zeer duidelijke regionale specialisatie en de grootste concentratie is in de Noordvleugel van de Randstad (Van Oort et al. 2010). De groeipotentie van dit relatief breed vertakte cluster is erg groot, al maken sommigen zich ernstige zorgen over het innovatieve vermogen van een van de belangrijkste dragers van dit cluster, de Amsterdamse financiële sector. Engelen (2007, 2010) beargumenteert dat de sector, in plaats van meer oriëntatie op internationale klanten, zich de afgelopen jaren juist vooral ten dienste stelde als aanbieder van financiële producten aan de lokale markt. Daarmee lijkt de positie van het cluster op de wereldmarkt te zijn aangetast. Veel financiële activiteiten zullen zich in het licht van mondialisering
Figuur 3b
van de financiële markt gaan centraliseren in de grootste en/of gespecialiseerde financiële centra. De afgelopen jaren zijn er reeds specifieke activiteiten in toenemende mate verplaatst naar: Luxemburg (beleggingsfondsen), Ierland en België (pensioenfondsen) en Londen (asset management en trading). Hierbij dient wel te worden opgemerkt dat handelsstromen van financiële diensten moeilijk te bepalen zijn. Eind 2010 verwachten wij met additionele gegevens een nog betere inschatting te kunnen maken van de regionale handelsstromen.
Kenniseconomie en arbeidsmarkt: innovatie en bereik baarheid zijn belangrijke concurrentiefactoren Welke regionale karakteristieken zijn nu belangrijk voor de internationale concurrentiepositie? De regio’s waar de Randstad mee concurreert hebben goede scores op kenniseconomie (afgemeten naar R&D-intensiteit van de bedrijvigheid en innovatie), goede fysieke bereikbaarheid en goede potenties van de beroepsbevolking (afgemeten naar omvang, werkloosheidspercentage en opleidingsniveau). Van deze voor zowel de Randstad als zijn concurrenten belangrijkste concurrentiefactoren scoort de Randstad op bereikbaarheid en arbeidsmarkt goed, maar op de dimensies kenniseconomie beduidend minder. De grootste beleidsmatige uitdaging ligt dus daar. Voor de Randstad is het niet effectief om een goede score op alle mogelijke factoren na te streven. De vraag is welke factoren van belang zijn. Het ligt voor de hand te veronderstellen dat de kracht van de belangrijkste concurrenten van de Randstad mede wordt bepaald door de factoren waar deze concurrenten goed in zijn. Het ligt dan in de lijn der
Werken aan de internationale concurrentiepositie van de Randstad
5
De positie van de Randstad voor de vijf belangrijkste concurrentiefactoren in vergelijking met de twintig grootste concurrenten Totale export Rang factor 1 2
3 4 5
Concurrentiefactor Innovatie Grootte regio (totaal arbeidsaanbod) Langdurige werkloosheid Bereikbaarheid weg & spoor Bereikbaarheid lucht
Positie Randstad
Financiële dienstverlening Concurrentiefactor
Slechter Kleiner
Innovatie Langdurige werkloosheid
Slechter Lager
Lager
Hoger onderwijs
Meer
Beter
BNP per persoon
Lager
Beter
Bereikbaarheid lucht
Beter
verwachting dat waar alle concurrenten van de Randstad goed in zijn, ook goed is voor de economische ontwikkeling van de Randstad. Deze methode is toegepast voor de Randstad waarna de belangrijkste factoren voor de verschillende sectoren hieronder zijn weergegeven. Gebruikmakende van de mate van de hiervoor gepresenteerde concurrentie tussen de verschillende regio’s, maken we eerst een rangschikking van factoren waar de met de Randstad concurrerende regio’s goed op scoren. Daarbij veronderstellen we dat concurrentiefactoren die hoog scoren bij grote concurrenten ook belangrijk zijn voor de Randstad. In totaal zijn 32 factoren geselecteerd die vaak worden gebruikt in andere internationale studies naar concurrentie tussen regio’s (Huggins 2010) en die beschikbaar zijn via Eurostat of de Espon database. De onderzochte set beschikbare factoren kent twee beperkingen. Allereerst ontbreken factoren zoals congestie die belangrijk kunnen zijn voor de concurrentie tussen regio’s, maar waarvoor geen Europees vergelijkbare dataset beschikbaar is. Daarnaast is nog weinig bekend over de mate waarin de factoren de concurrentie verklaren of juist de uitkomsten zijn van de concurrentie in deze bedrijfstakken of slechts kenmerken van concurrerende regio’s. We hebben het belang van ieder van de 32 beschouwde concurrentiefactoren afgemeten aan de gemiddelde score van de twintig grootste concurrenten van de Randstad en daarbij de scores van de concurrentiefactoren gewogen met de mate van concurrentie met de Randstad. Vooral veel innovatie, maar ook goede bereikbaarheid en de potenties van de beroepsbevolking – afgemeten naar omvang, werkloosheidspercentage en opleidingsniveau – zijn de belangrijkste concurrentiefactoren voor de Randstad (zie tabel 1). Ook hier verschilt het belang ervan per sector. De bereikbaarheid over land is bijvoorbeeld vooral van betekenis voor de producerende sectoren, zoals de landbouw en de industrie, terwijl de bereikbaarheid door de lucht vooral van betekenis is voor de financiële dienstverlening. De mening dat Nederland internationaal achterop raakt doordat de Randstad slecht bereikbaar is, wordt niet gestaafd door de hierboven gepresenteerde vergelijking. Ook het merendeel van de internationale vergelijkingen van steden bevestigt dat de Randstad niet slechter bereikbaar is dan het merendeel van de Europese regio’s. Merk hier wel bij op dat congestie niet wordt meegenomen in deze analyses.
6
Positie Randstad
Tabel 1
Landbouw Concurrentiefactor
Positie Randstad
Innovatie Grootte regio (totaal arbeidsaanbod) Langdurige werkloosheid Lager onderwijs
Slechter Kleiner
Bereikbaarheid weg & spoor
Beter
Lager Minder
Uit de analyse blijkt dat de Randstad qua innovatie duidelijk slechter scoort dan de meest concurrerende regio’s; voorbeelden hiervan zijn het aantal octrooien en de omvang van de investeringen in onderzoek en ontwikkeling (RPB 2008). In vergelijking met zijn concurrenten heeft de Randstad wel minder langdurig werklozen, een lagere toegevoegde waarde per persoon en een iets kleiner arbeidsaanbod. Qua bereikbaarheid (uitgedrukt in het aantal plekken dat binnen een bepaalde reistijd te bereiken is) scoort de Randstad net zo goed als de best scorende regio’s in Europa. Ten opzichte van de twintig meest concurrerende regio’s doet de Nederlandse regio het zelfs beter, zowel over land als door de lucht. De concurrenten van de Randstad worden ook gekenmerkt door typische karakteristieken van agglomeraties: een groot arbeidsaanbod met een relatief hoog inkomen en lage (langdurige) werkloosheid. Dit geeft het belang aan van grote regio’s als concurrenten van de Randstad. Grote regio’s vragen veel goederen en produceren veel goederen, waardoor ze al snel veel overlap hebben met het handelsnetwerk van andere regio’s. Een goed voorbeeld is de regio rond Parijs. Deze regio domineert de gehele Franse markt. Het gevolg hiervan is dat bedrijven uit de Randstad die exporteren naar een Franse regio, al snel concurreren met bedrijven uit de regio Parijs. De internationale concurrentiepositie en beleid Deze analyse helpt om de internationale concurrentiepositie – veelal een niet gekwantificeerd onderdeel van de kostenbatenanalyse – een betere invulling te geven bij investeringsbeslissingen. Inzicht in de regio’s waarmee de Randstad concurreert en de typen bedrijvigheid die daar plaatsvinden, vergroten de mogelijkheden om een gerichter investeringsbeleid te voeren. Regio’s moeten hun keuze van investeringen meer laten afhangen van de sectoren en producten waar hun structuur internationaal het beste bij aansluit. Belangrijk is duidelijkheid te hebben over de regio’s waaraan de Randstad zich moet spiegelen als zij beter wil worden. Uit de gepresenteerde analyse volgt dat als de overheid selectiever wil zijn met haar investeringen om de internationale concurrentiepositie van de Randstad te versterken, zij zich in ieder geval zou moeten richten op innovatie. Zeker wanneer het overheidsbudget terugloopt, kan het verstandig zijn via gerichte investeringen niet achterop te raken bij de directe concurrenten, maar ook niet beter te willen zijn dan iedereen.
Werken aan de internationale concurrentiepositie van de Randstad
Pyramid of regional competitiveness Pyramid modelmodel of regional competitiveness
Figuur 4
Target outcomes Quality of life Standard of living
Revealed competitiveness
Regional performance Gross regional product
Labour productivity
Research and SME technological development development Sources of competitiveness Economic structure Environment
Employment rate
FDI activity
Infrastructure Institutions and and human capital social capital
Innovative activity
Regional accessibility
Skills of workforce
Decision centres
Social structure
Regional culture
Bron: Gardiner et al., 2004.
Talloze ranglijsten van regio’s en steden variëren sterk Het concept van de internationale concurrentiepositie wordt door beleidsmakers veelal ingevuld met optimale (vestigingsplaats)condities voor het bedrijfsleven. Die moeten ervoor zorgen dat investeringen door van elders aangetrokken bedrijven ook bestaande lokale specialisaties verder worden uitgebouwd. Er zijn talloze benchmarkstudies die de condities van verschillende regio’s of steden met elkaar vergelijken, om hun internationale concurrentiepositie weer te geven. De ranglijsten van regio’s en steden zien er in vrijwel elke studie anders uit, wat aanleiding geeft tot veel vragen en impliciete kritiek: welke van de vele met de concurrentiepositie van regio’s geachte verbandhoudende factoren zijn daadwerkelijk van belang; welke factor is belangrijker; op welk ruimtelijk schaalniveau is deze factor van belang; waarop wordt geconcurreerd; met wie en waar?
De Nederlandse overheid heeft als prominent doel om de internationale concurrentiepositie van de Nederlandse economie, in het bijzonder die van de Randstad, te versterken. De Structuurvisie Randstad 2040 uit 2008, met als kenmerkende ondertitel naar een duurzame en concurrerende Europese topregio, verwoordt deze concurrentiepositie als ‘een internationaal onderscheidende economische identiteit’ waarin regio’s ‘motoren en broedplaatsen zijn van nieuwe producten en diensten’, en waar ‘specifieke internationaal krachtige en metropolitane functies’ van Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht van belang zijn voor een ‘concurrerend vestigingsklimaat voor (internationale) ondernemers’ (p.7). Gedetailleerde beleidsambities betreffen dan de verbetering van de (internationale) bereikbaarheid van regio’s en het behoud of zelfs de uitbouw van de trekkende economische rol van de mainports Schiphol en de Rotterdamse haven.
www.planbureauvoordeleefomgeving.nl
Het concept van de internationale concurrentiepositie wordt dus door beleidsmakers in navolging van Porter (1996) vooral geïnterpreteerd als optimale (vestigingsplaats)condities voor het bedrijfsleven, zodat investeringen van elders (internationaal) worden aangetrokken of bestaande lokale specialisaties in nationale sterke clusters (Pieken in de Delta) kunnen worden uitgebouwd. Naast nationale overheden hebben vooral ook lokale beleidsmakers het concept op hun netvlies, omdat het vooral hun verantwoordelijkheid is om een stad of regio in een (inter)nationaal krachtenveld te positioneren (Begg 2002; Grosveld 2002). Een groeiende wetenschappelijke literatuur inventariseert de uit te bouwen sterkten en op te vangen zwaktes van steden en regio’s in internationaal verband. Dit leidt tot complexe conceptualiseringen (zie bijvoorbeeld figuur 4), waarin veel elementen op diverse ruimtelijke schaalniveaus met elkaar in verband worden gebracht. De causaliteit van de deelconcepten is niet altijd helder, want wat leidt precies tot wat in figuur 1, en wat is daarvan belangrijker? De veelheid aan inzichten waarvan inmiddels wordt gedacht dat ze verband houden met de regionale en internationale concurrentiepositie van regio’s, maakt dat de internationale literatuur het belang van dit begrip weliswaar onderkent, maar dat het begrip verre van eenduidig is (Camagni 2002; Kitson et al. 2004). Er bestaan dan ook veel ranglijsten en benchmarks waar steden en regio’s op internationale schaal met elkaar worden vergeleken (zie het tekstkader voor de ranglijsten waarin de Amsterdamse met andere regio’s wordt vergeleken). Huggins (2010) geeft een overzicht van 57 benchmarkstudies die veelal tot verschillende rangordes komen en een verschillend belang toekennen aan de onderscheiden factoren. Er bestaat veel kritiek op deze verschillen in het toegekende belang van de factoren, de keuze van factoren en de hieruit volgende concurrentiekracht (Huggins 2010).
Werken aan de internationale concurrentiepositie van de Randstad
7
De positie van de Randstad en Amsterdam in negen benchmarks 1. De European Cities Monitor (ECM) is een onderzoek van het bedrijf Cushman & Wakefield, gebaseerd op de perceptie van managers van vijfhonderd bedrijven, over het vestigingsklimaat van 34 Europese steden. Amsterdam zakte in 2009 van de zesde naar de achtste plaats en staat nu tussen München en Berlijn. Londen en Parijs vormen al jaren de top. Net zoals in de Quality of Life Survey spelen Duitse en Zwitserse steden hier een belangrijke rol en Amsterdam staat dan ook in een middengroep samen met Frankfurt, Brussel, München, Genève en Zürich. Volgens ECM lijkt Amsterdam te profiteren van de concentratietendens die veel bedrijven doormaken. De geografische ligging in Europa is dan gunstig, de vliegverbindingen zijn goed en ook andere aspecten van het vestigingsklimaat lijken in orde. 2. De Quality of Life Survey van Mercer Human Resource Consultants is een gezaghebbend internationaal vergelijkend onderzoek, dat ontworpen is om internationale bedrijven van vestigingsinformatie te voorzien op basis van een vragenlijst, die wordt verspreid onder multinationals en lokale experts. Er zijn ongeveer veertig criteria, die zijn onderverdeeld in diverse categorieën: politiek en recht, economie, vrijheid, gezondheid en milieu, onderwijs, publieke diensten en infrastructuur, recreatie en vrije tijd, consumentengoederen, huizenmarkt en klimaat. Amsterdam scoort bovengemiddeld en komt in 2009 op een dertiende plaats. Opvallend is wederom het grote aantal Zwitserse en Duitse steden in de top tien: naast Zürich ook Genève, Düsseldorf, München, Frankfurt, Berlijn en Bern. 3. Een vergelijkbare index, de Monocle Quality of Life Cities Index wordt opgesteld door het tijdschrift Monocle. Het besteedt veel aandacht aan media, innovatie, publieke ruimte en ecologie als belangrijke aspecten van city life. Net als bij Mercer bestaat de top voor een groot deel uit middelgrote West-Europese steden. Scandinavië doet het hier beter, met Kopenhagen net achter Zürich op de tweede plaats, gevolgd door Stockholm en Helsinki. In 2008 veroverde Amsterdam als nieuwkomer nog de achttiende plaats, maar in 2009 zakt de stad drie plaatsen op de lijst. 4. De Global Power City Index (GPC-Index) wordt uitgebracht door het Institute for Urban Strategies in Japan. 35 belangrijke steden zijn op voorhand geselecteerd en beoordeeld op zeven lokale dimensies (economie, research & development, culturele interactie, leefbaarheid, ecologie, bewoners en bereikbaarheid) en vier internationale dimensies (managers, onderzoekers, artiesten en bezoekers). Netwerken worden benaderd via airline networks en global corporation networks. De organisatie valideert haar uitkomsten aan de expert-opinies van de professoren Peter Hall, Allen Scott, Saskia Sassen en Peter Nijkamp. New York, Londen, Parijs en Tokyo vormen de top vier. Amsterdam zit in de subtop (achtste plek, vorig jaar zevende), samen met Madrid, Zürich, Berlijn en Wenen, vooral hoog scorend op leefbaarheid.
8
Werken aan de internationale concurrentiepositie van de Randstad
5. De Amsterdam City Index heeft een vergelijkbaar complexe opzet als de GPC-Index. Zes thema’s die bestaan uit tien subthema’s vormen, alle met ander gewicht, de totaalscore. De Amsterdamse economie, speciaal die van de binnenstad, wordt uitgedrukt in één eindindex. In 2009 was die 112, een stabilisatie ten opzichte van 2008. Er is geen vergelijking met andere steden, maar Amsterdam wordt dus wel bezien door de tijd. 6. De studie Competitive European Regions van de Britse organisatie Communities and Local Development (2004) vergelijkt steden in Europa met elkaar. Gebaseerd op de Healey and Baker European Cities Monitor (gevoed door expert-opinies) is de volgorde van ‘the best cities to locate business’: Londen, Parijs, Frankfurt, Brussel, Amsterdam. Amsterdam scoort vooral hoog op internationale toegankelijkheid, gekwalificeerd personeel en toegang tot markten. 7. De European Urban Audit van Inforegios (2007) bekeek 321 steden en richtte zich middels een telefonische representatieve enquête op de perceptie van inwoners over de ‘quality of life’ in hun stad. Er is gekeken naar de onderdelen: kansen op werk (Amsterdam 7de, Rotterdam 10de), kosten van huisvesting (Amsterdam 26e, Rotterdam 13e), veiligheid (Amsterdam 9e, Rotterdam 22ste), properheid (Amsterdam 23e, Rotterdam 25e), openbaar vervoer (Amsterdam 11e, Rotterdam 12e), luchtverontreiniging (Amsterdam 11e, Rotterdam 17e), integratie van immigranten (Amsterdam 26e, Rotterdam 27e) en gevoel van tevredenheid (Amsterdam 17e, Rotterdam 21e). Er is geen algemene indicator opgesteld. 8. De European Regional Innovation Scoreboard (2006) richt zich, in lijn met de Lissabonstrategie, vooral op de kenniseconomie. De hoogst geklasseerde Nederlandse regio is Eindhoven (13de plaats), na regio’s als Stockholm, Helsinki, Parijs en Praag. De Randstad staat niet in de top vijftig. 9. De Randstad Monitor van TNO heeft ook als input gediend van de OESO territorial review. Deze monitor geeft een interessant en vrij volledig beeld van de economische ontwikkelingen van de Randstad in vergelijking met een aantal andere Europese stedelijke regio’s. De monitor vertilt zich niet aan een totaalindicator. Enkele recente uitkomsten zijn: met de toename van het BRP reikt Randstad Holland naar een zesde positie; de werkloosheid is er op een relatief laag niveau gekomen; de uitgaven aan R&D zijn teruggelopen als percentage van het BRP; met patentaanvragen scoort Randstad Holland betrekkelijk laag; Amsterdam heeft in 2009 de positie in de subtop van de aantrekkelijkste vestigingsplaatsen opgegeven (Amsterdam is nu achtste).
Een nieuwe benadering: internationale concurrentie positie en waargenomen concurrentie Om tegemoet te komen aan de kritiek wordt een nieuwe benadering geïntroduceerd. In deze benadering wordt op basis van unieke gegevens voor het eerst in beeld gebracht welke regio’s in Europa met elkaar handelen voor verschillende producten. Hiermee wordt in beeld gebracht naar wie de Randstad zijn producten exporteert en uit welke regio’s de Randstad zijn producten importeert. Door middel van handelsoverlap van exporterende regio’s worden de daadwerkelijke waargenomen concurrentieposities van regio’s gekoppeld aan regionale structuurkenmerken van de belangrijkste concurrenten van de Randstad. Dit verschilt voor de verschillende onderscheiden goederen In de Balans van de Leefomgeving en in dit webdocument wordt aangegeven welke factoren die veel in benchmarkstudies worden gebruikt, van belang zijn voor de Randstad en aan welke regio’s de Randstad zich moet spiegelen als het gaat om zijn internationale concurrentiepositie. Beleidsmakers krijgen hiermee een beter inzicht in het succes van andere regio’s en in de factoren die hierop meer en minder van invloed zijn. Zo kan worden voorkomen dat er wordt geïnvesteerd in factoren die niet daadwerkelijk van belang zijn voor het bedrijfsleven in de Randstad. Hoewel de term ‘internationale concurrentiepositie’ veelvuldig wordt gebruikt, kleeft er een aantal bezwaren aan de methodiek van benchmarking en internationale vergelijking van stedelijke en regionale kenmerken. De kritiek spitst zich toe op een vijftal punten. Ten eerste is het lang niet altijd helder of de onderdelen waarop regio’s internationaal worden vergeleken, daadwerkelijk bijdragen aan de versterking van het groeivermogen van het Nederlandse bedrijfsleven en de verbetering van het Nederlandse klimaat voor (nieuwe en) internationaal opererende bedrijven. Verschillende onderzoeken en benchmarkstudies (zie figuur 4) wijzen op internationale verschillen op het gebied van onder andere bereikbaarheid, woningmarkt, werkgelegenheid, investeringen in R&D en onderwijs, veiligheid, milieukwaliteit, administratieve lastendruk en fiscaal klimaat. Problemen hierbij zijn dat het onduidelijk is welke indicatoren echt van belang zijn en met welke regio’s Nederland zich moet vergelijken. Vaak worden regio’s vergeleken voor alle indicatoren of wordt op een arbitraire wijze een allesomvattende indicator samengesteld.1 Daarnaast worden alle regio’s met elkaar vergeleken terwijl het maar de vraag is of bijvoorbeeld een toename van de bereikbaarheid van Boedapest enig effect zal hebben op de concurrentiepositie en de economische ontwikkeling van de Randstad. Ten tweede zijn het bedrijven die door hun product-marktcombinaties concurreren en het economische groeivermogen voeden, en niet per se regio’s of steden (Budd & Hirmis 2004). De concurrentiepositie van individuele bedrijven hangt samen met hun concurrentievermogen; oftewel met het vermogen om winstgevend te concurreren met andere (internationale) bedrijven.
Ten derde wordt er op veel verschillende producten in verschillende markten geconcurreerd, die niet zomaar onderling te vergelijken zijn (Boschma 2004). De regio Eindhoven concurreert met bepaalde regio’s in Europa op de markt van elektronische producten, maar dat zijn niet dezelfde regio’s als waar de regio Velsen mee concurreert als het gaat om staalproducten. Een vierde kritiekpunt is dat de schaal waarop steden of regio’s elkaar beconcurreren niet eenduidig is (Turok 2004). Steden, regio’s, landen en handelsblokken hebben allemaal hun eigen invloed op internationale bedrijvigheid en daarmee op de concurrentieverhoudingen. Ten slotte wordt als vijfde kritiekpunt aangegeven dat de focus op stedelijke of regionaalgebonden vestigingsplaats geen recht doet aan het netwerkkarakter van internationale handelsrelaties (Boddy 1999). Als regio’s A en B vergelijkbare goederen exporteren naar regio C, dan concurreren A en B met elkaar om de markt in C. De interregionale handels- of exportoverlap ontbreekt volledig in de huidige literatuur en beleidspraktijk van internationale concurrentieposities van steden of regio’s. Deze belangrijke kritiekpunten leiden ertoe dat we een alternatieve methodiek voorstellen voor de meting van internationale concurrentieposities. Deze sluit aan bij de gedachte van overlappende handelsnetwerken van exporterende regio’s. Dit webpaper laat eerst zien met welke regio’s de Randstad concurreert. Dit verschilt voor verschillende producten. Vervolgens analyseren we welke indicatoren – vergelijkbaar met de in de in de literatuur genoemde – de positie van de Randstad bepalen ten opzichte van die meest concurrerende regio’s. De resultaten zijn gebaseerd op een door het PBL gebouwde regionale, unieke database voor 256 NUTS-2-regio’s. Hierin wordt de meest waarschijnlijke handel voor zestig producten tussen deze regio’s en met twintig wereldblokken weergegeven Op basis van deze handelsgegevens wordt de waargenomen concurrentie met behulp van een verbeterde concurrentiemaat gemeten. Concurrentie tussen twee regio’s hangt samen met (1) het marktaandeel van concurrenten in regio’s waarmee wordt gehandeld en (2) het belang van deze verschillende afzetregio’s in de totale verkopen van de regio. De belangrijkste economische factoren worden bepaald door te analyseren waar de belangrijkste concurrenten van een regio goed op scoren. Door deze belangrijke factoren te vergelijken voor de belangrijkste directe concurrenten wordt geanalyseerd welke factoren mogelijk versterking nodig hebben.
Noot 1) Hierbij moet worden opgemerkt dat in een benchmarkstudie naar het welzijn in een regio andere indicatoren van belang kunnen zijn dan in een benchmarkstudie naar de concurrentiepositie in een regio.
Werken aan de internationale concurrentiepositie van de Randstad
9
Referenties Begg, I., ed. (2002), Urban competitiveness. Policies for dynamic cities. Bristol: The Policy Press. Boddy, M. (1999), ‘Geographical economics and urban competitiveness: a critique’. Urban Studies 36, pp. 811-42. Boschma, R. (2004), ‘Competitiveness of regions from an evolutionary perspective’. Regional Studies 38, pp. 1001-14. Budd, L. & A.K. Hirmis (2004), ‘A conceptual framework for regional competitiveness’. Regional Studies 38, pp. 1015-28. Camagni, R. (2002), ‘On the concept of territorial competitiveness: sound or misleading?’ Urban Studies 39, pp. 2395-411. Engelen, E. (2007), ‘Amsterdamned? The uncertain future of a financial centre’. Environment and Planning A 39, 1306-1324. Engelen, E. &. S. Musterd (2010), ‘Amsterdam in crisis: how the (local) state buffers and suffers’. International Journal of Urban and Regional Research (te verschijnen). Gardiner, B., R. Martin & P. Tyler (2004), ‘Competitiveness, productivity and economic growth across the European Union’. Regional Studies 38, pp. 1045-67. Grosveld, H. (2002), The leading cities of the world and their competitive advantages. Naarden: World Cities Research. Huggins, R. (2010), ‘Regional competitive intelligence: benchmarking and policy-making’. Regional Studies 44, pp. 639 – 658. Kitson, M., R. Martin & P. Tyler (2004), ‘Regional competitiveness: an elusive yet key concept?’ Regional Studies 38, pp. 991-99. RPB (2008), Towards a European Research Area. Den Haag: Ruimtelijk Planbureau & NAi-Uitgevers. Turok, I. (2004), ‘Cities, regions and competitiveness’. Regional Studies 38, pp. 1069-83. Van Oort, F., I. van Aalst, M. Burger, B. Lambregts & E. Meijers (2010), Clusters en netwerkeconomie in De Noordvleugel van de Randstad. Utrecht: Universiteit Utrecht.
10
Werken aan de internationale concurrentiepositie van de Randstad