214303 BuiteNLand2 vwo WbA 24-02-2004 14:29 Pagina 1
buiteNLand 2 vwo A
ak
www.buiteNLand.epn.nl
Moniek de Boer Adwin Bosschaart Ko Dek
concept en redactie: Geert van den Berg
Ingrid Janssen Harrie Mennen Daan van Noppen
ICT-redactie: Hub Stohr
eerste druk eerste oplage 2003
werkboek-i
inclusief cd-rom
214303 BuiteNLand2 vwo WbA 24-02-2004 14:29 Pagina 3
inhoud 1 Toerisme, ’t is hier fantastisch
4
1 2
4 6 7 9 11 15 19 20 23 25 28 28 31 34 36 41 43
3
4
5 6
Pra Dee, een masseuse in Thailand Toerisme overal 2.1 Wat is toerisme? 2.2 Waar vind je toerisme? 2.3 Wat zijn de gevolgen van het toerisme? 2.4 De kwetsbaarheid van toeristische gebieden Toerisme in Spanje en Indonesië 3.1 Wordt het Spanje of Indonesië? 3.2 Waar gaan we heen? 3.3 Gevolgen van toerisme Toerisme in Nederland 4.1 Nederland en het internationaal toerisme 4.2 ‘Is this the way to the Raaiksmjoesieum?’ 4.3 Recreatie in Nederland 4.4 Ruimte voor recreatie Toerisme in jouw omgeving Keuzestof
2 Landschap, van de bergen naar de zee 1 2
3
4
5 6
Een dagje naar het strand Landschappen in beweging 2.1 Hoe hard is gesteente? 2.2 Waar blijft alle zand, grind en klei? 2.3 Gebergten verslijten 2.4 Van zeebodem tot gebergte Landschappen in Frankrijk en Duitsland 3.1 Van hooggebergte naar laagland 3.2 Verwerings- en erosielandschappen 3.3 Sedimentatielandschappen Het Nederlandse landschap 4.1 Nederland zakt weg! 4.2 Laag-Nederland: van waddenzee tot akker 4.3 Hoog-Nederland: van toendra tot beboste heuvel 4.4 Het hoogste deel van Nederland: de uitlopers van de Ardennen Het landschap rond de school Keuzestof
Topografie Onderzoeksvaardigheden
45 45 47 47 49 51 54 57 57 60 61 64 64 66 69 73 76 80 84 91
legenda tekstboek verwijzing naar het tekstboek
verwijzing naar de methodesite www.buiteNLand.epn.nl verwijzing naar de cd-rom bij werkboek verwijzing naar internetpagina atlasopdracht
GB
Grote Bosatlas 52e druk
BB
Basis Bosatlas 1e druk
214303 BuiteNLand2 vwo WbA 24-02-2004 14:29 Pagina 4
hoofdstuk
01
toerisme ’t is hier fantastisch De vakantie zit er jammer genoeg alweer op, maar in dit hoofdstuk keer je nog even terug naar die fijne tijd.
Je leert over het toerisme in binnen- en buitenland. Je kijkt naar de verschillende soorten toerisme; je leert welke elementen een gebied toeristisch aantrekkelijk kunnen maken, en hoe een gebied kan veranderen door de massale toestroom van toeristen.
1 Pra Dee, een masseuse in Thailand
b Paragraaf 2 gaat over toerisme. Gaat het om toerisme in Nederland, in rijke landen, in arme landen of om toerisme wereldwijd?
toerisme wereldwijd
1 Blader eens door hoofdstuk 1 in het tekstboek om te zien waar het over gaat, en beantwoord de volgende vragen. a Bekijk de foto’s van paragraaf 1. Wat hebben die te maken met toerisme?
Ze werken als masseuse voor toeristen op het strand Land 1
tabel bij vraag 1
c In paragraaf 3 bezoek je twee landen die door veel toeristen worden bezocht. Vul in de tabel onder aan de pagina in waarom je denkt dat daar veel mensen op vakantie gaan.
Land 2
214303 BuiteNLand2 vwo WbA 24-02-2004 14:29 Pagina 5
1 toerisme 5
d Paragraaf 4 bestaat uit drie delen. Welke subparagraafkop slaat zeker niet op jou? Waarom niet?
3 Vorig jaar heb je bij aardrijkskunde een aantal begrippen geleerd. Sommige daarvan komen ook dit jaar weer aan de orde. Zie de tabel onder aan de pagina. Verbind door een gekleurde lijn het begrip met de juiste omschrijving. Doe het zo: – Rood: begrippen die met landen te maken hebben. – Blauw: begrippen die met de natuur te maken hebben. – Groen: begrippen die met de cultuur te maken hebben.
‘Is this the way to the Raaiksmjoesieum?’ Het is een uitspraak van een buitenlandse toerist tekstboek
inleiding en openingsfoto
2 Bekijk de openingsfoto in je tekstboek nog eens goed en lees de tekst. a Waar denk je dat de openingsfoto gemaakt is?
Griekenland, Athene, Acropolis b Waar komen de toeristen vandaan die op de foto staan?
Japan en een West-Europees land c Wat voor soort vakantie houden deze toeristen?
Een vakantie met bezienswaardigheden, een cultuurvakantie, een actieve vakantie d Waarom zijn deze mensen hierheen gekomen?
Ze willen interessante dingen zien die ze in hun eigen land niet hebben e Zou jij hier ook naartoe willen? Leg uit waarom wel of niet.
eigen antwoord
tekstboek
paragraaf 1
4 a Bekijk de kaartjes in bron 2, en gebruik de atlas (GB 134/BB 87). Streep door wat fout is: Thailand ligt op het noordelijk/zuidelijk halfrond. Het heeft een warmer/kouder klimaat dan Nederland. Het land heeft een lange kustlijn/bijna geen kust. Thailand heeft geen bergen/gebergten hoger dan 1500 m. Thailand is kleiner/groter dan Nederland. Ko Tao is groter/kleiner dan Nederland. b Noem drie redenen waardoor Thailand een aantrekkelijke bestemming voor Nederlandse toeristen is.
Klimaat, mooie stranden, bijzondere cultuur, goedkoop c Kijk op GB 194G en 195A. Is Thailand een arm, gemiddeld laag, gemiddeld hoog of rijk ontwikkelingsland?
Gemiddeld hoog
Begrip
Omschrijving
1
Zuidoost-Azië
a
Alle Afrikaanse landen, behalve de landen die bij de Islamitische wereld horen
2
Middellandse-Zeeklimaat
b
Een klimaat waarin het nooit kouder wordt dan 18 °C, en waar het erg vochtig is
3
Cultuur
c
Gebied waarin culturen bij elkaar voorkomen die sterk op elkaar lijken
4
Latijns-Amerika
d
China, India, Indonesië en alle landen daartussen
5
Semi-periferie
e
Alle landen ten zuiden van de Verenigde Staten
6
Traditie
f
De armste landen, die nog sterk agrarisch zijn en vooral grondstoffen uitvoeren
7
Westerse wereld
g
Meest ontwikkelde landen
8
Tropischregenwoudklimaat
h
Een klimaat met warme, droge zomers en zachte winters met neerslag
9
Centrumlanden
i
Europa, Noord-Amerika, Rusland, Australië
10
Islamitische wereld
j
Het gemiddelde weer in een gebied, berekend over een periode van dertig jaar
11
Cultuurgebied
k
Gewoonte die al eeuwenlang bestaat
12
Afrika ten zuiden van de Sahara
l
Landen die zich sterk aan het ontwikkelen zijn
13
Periferie
m De manier waarop een groep mensen (een volk) samenleeft
14
Klimaat
n
Cultuurgebied waarin het grootste deel van de bevolking Islamitisch is
tabel bij vraag 3
1d, 2n, 3m, 4e, 5l, 6k, 7i, 8b, 9g, 10n, 11h, 12a, 13f, 14j
214303 BuiteNLand2 vwo WbA 24-02-2004 14:29 Pagina 6
6 toerisme 1
5 Pra Dee woont in Sairee Village. a Je zou Sairee Village kunnen vergelijken met De Koog op Texel. Noem drie overeenkomsten tussen deze twee plaatsen.
b Wat zou jij doen als je net als Pra Dee onterecht beschuldigd zou worden van diefstal?
eigen antwoord
dorpje, toerisme, strand, op eiland b Noem ook drie verschillen tussen Sairee Village en De Koog.
Het klimaat, verschil in welvaart, plantengroei, soort voorzieningen, de grootte c Bekijk bron 4 nog eens goed. Waarom hebben de masseuses op het strand allemaal dezelfde shirts aan?
Zo kun je zien dat ze bij een bepaald hotel horen 6 a Vroeger waren er geen toeristen op Ko Tao. Waarom eigenlijk niet?
Vroeger gingen de mensen nog niet zo ver op vakantie; Ko Tao is pasgeleden ontdekt door de toeristen b Hieronder staan twee uitspraken. Met welke uitspraak ben jij het eens? Geef een argument voor je antwoord. I De mensen in Ko Tao hebben het beter dan vroeger. II De mensen in Ko Tao hebben het minder goed dan vroeger.
eigen antwoord 7 De toeristen leven in een totaal andere wereld dan Pra Dee en haar moeder. Op welke vijf manieren blijkt dat uit het verhaal.
Toeristen hebben veel spullen die Pra Dee niet heeft II Ze hebben een ander uiterlijk III Ze gedragen zich onbeleefd IV Ze hebben veel meer geld V Ze spreken een andere taal VI Ze vertrouwen Pra Dee niet I
8 a Wat is een belangrijk verschil tussen het leven van Pra Dee en dat van jou?
Pra Dee werkt en heeft veel meer verantwoordelijkheid; ze gaat niet naar school
c Waarom laat Pra Dee niet merken dat ze boos is?
Ze is bang haar baantje te verliezen Extra opdracht op de www.buiteNLand.epn.nl bij paragraaf 1 met gebruik van de mensenrechten-cd-rom over sekstoerisme.
2 Toerisme overal Als je deze paragraaf goed hebt bestudeerd,
weet je: • wat de volgende begrippen betekenen: internationaal toerisme – binnenlands toerisme – recreatie – massatoerisme – kleinschalig toerisme – complementariteit – afstandsverval – toeristische enclave – regionale ongelijkheid – (toeristische) infrastructuur – ruimtelijke inrichting – spin-off – economische en sociale voordelen van toerisme – cultuurverpesting – duurzaam toerisme – interne en externe factoren – niche – educatieve reizen; • wat toerisme is; • welke soorten toerisme er bestaan; • dat een toeristisch gebied zich in drie fasen ontwikkelt; • dat er voor- en nadelen aan het toerisme kleven; • dat duurzaam toerisme de nadelige gevolgen van toerisme kan beperken.
begrijp je: • waarom een gebied toeristisch is of niet; • waarom men steeds verder en vaker op vakantie gaat; • waarom de meeste toeristen naar gebieden in de westerse wereld op vakantie gaan; • waarom toerisme naar de derde wereld in opkomst is; • waarom een land kwetsbaar is dat afhankelijk is van toerisme; • waarom vooral westerse landen profiteren van het steeds maar stijgende toerisme; • het verschil tussen absolute en relatieve cijfers.
kun je: • kaarten lezen en verbanden leggen tussen kaarten in de atlas; • met de cd-rom van de Bosatlas werken; • indexcijfers, procenten en absolute getallen gebruiken; ˛•zelf grafieken maken van tabellen; • nog beter met het zaakregister in de atlas werken; • de doorsnede van een cirkeldiagram nauwkeurig opmeten en omrekenen.
214303 BuiteNLand2 vwo WbA 24-02-2004 14:29 Pagina 7
1 toerisme 7
2.1 Wat is toerisme? tekstboek
b Welk land verdient het meest aan toerisme?
De Verenigde Staten
‘Toerisme wereldwijd’
c Reken uit hoeveel dollar per binnenkomende toerist verdiend wordt.
1 Zet de juiste termen achter de volgende zinnen. Kies uit: internationaal toerisme • binnenlands toerisme • recreatie a Iris en Femke de Vries uit Harlingen gaan op 14 mei naar de Efteling.
$64,5 miljard/50 miljoen = $1290 d Reken ook uit wat het land met de meeste toeristen per toerist verdient.
Recreatie
$17,7 miljard/77 miljoen = $229
b Zij logeren in het Efteling Hotel.
e Hoe kun je het verschil verklaren?
Binnenlands toerisme
De Verenigde Staten kennen hogere prijzen, minder kamperen/meer uit eten, langer verblijf
c De volgende dag gaan zij naar Brussel om het beeldje van Manneke Pis te zien.
Internationaal toerisme d Op een terrasje ontmoeten ze Wanda en Francine uit Tervure, in de buurt van Brussel. Zij rusten uit van het winkelen.
Recreatie e Iris en Femke nodigen de twee Vlaamse meisjes uit om bij hen in Harlingen langs te komen.
Internationaal toerisme 2 Bekijk bron 5. a In welk cultuurgebied liggen de zes populairste vakantielanden?
Westers cultuurgebied
figuur 1
tekstboek
‘Steeds vaker, steeds verder’
3 a Bekijk bron 6. Teken in figuur 1 de fasen van de verbreiding van het toerisme met verschillende kleuren in. Maak ook een legenda. b Kun je uit figuur 1 afleiden waar de toeristen vandaan komen?
West-Europa en het oosten van de Verenigde Staten c Waarom willen mensen steeds verder reizen?
Omdat ze nieuwe ervaringen willen opdoen
214303 BuiteNLand2 vwo WbA 24-02-2004 14:29 Pagina 8
8 toerisme 1
d Waardoor kunnen mensen steeds verder reizen?
b Bekijk de cijfers van Turkije. Turkije is aan de ene kant een goed voorbeeld om de verschuivende grenzen van het toerisme aan te tonen, maar aan de andere kant ook weer niet. Leg dit uit.
Doordat de welvaart, de vrije tijd en de mobiliteit toenemen
Ja: Turkije ligt binnen Europa ver van Nederland af. Van 1983 af is het aantal mensen dat op vakantie gaat naar Turkije sterk gestegen. Nee: Turkije ligt in het oostelijke Middellandse-Zeegebied, en dat werd toeristisch ontdekt vanaf 1950)
e Noem drie factoren die een reis naar de uithoeken van de wereld altijd duur maken.
bijvoorbeeld: de reis duurt langer, moeilijk om personeel te krijgen, levensmiddelen aan te voeren f Gebruik de kaart van Oost-Azië. Zoek op waar Jining, Lhasa, Aksu liggen. Orden ze zo dat de plaats die het moeilijkst te bereiken is onderaan staat. I
Lhasa
II
Jining
III
Aksu
5 a Bekijk bron 7. Maak vier hoe-hoezinnen over deze bron. Bijvoorbeeld: Hoe groter de welvaart, hoe meer toerisme.
Bijvoorbeeld: Hoe meer welvaart, hoe meer vrije tijd, hoe vaker op vakantie. Hoe meer welvaart, hoe meer stress, hoe meer behoefte om de sleur te doorbreken, hoe meer op vakantie. Hoe meer welvaart, hoe meer inkomen, hoe groter de mobiliteit, hoe verder weg op vakantie
g Verklaar je keuze in f.
Lhasa is de hoofdstad van Tibet (hier als provincie van China afgebeeld); er zal wel een vliegveld zijn. Jining ligt vlak bij Beijing, en is beter te bereiken dan Aksu Bestemming
1969
1983
2001
binnenland
4.100
7.300
8.100
buitenland
3.000
6.100
11.800
Turkije
*
3
522
binnen Europa
*
5.906
10.622
buiten Europa
*
172
1.164
tekstboek
6 a Bekijk de bronnen 8 en 9. Zet in elke kolom van de tabel hieronder wat voor soort toerisme het is. Maak hierbij een onderscheid naar de aard en het doel van de vakantie. b Schrijf in de tabel drie verschillen tussen de beide vakantiegebieden op die je in bron 8 en 9 kunt zien. Bron 8
* geen gegevens
aard
figuur 2 Geschiedenis van lange vakanties van Nederlanders (× 1000); bron: CBS Continu vakantieonderzoek
doel
4 Bekijk bron 6 nogmaals en bestudeer figuur 2. a Nederlanders zoeken ook steeds meer de grenzen van de wereld op. Hoe blijkt dat uit figuur 2?
De groei van het toerisme is veel sterker naarmate men verder weg gaat
‘Soorten toerisme’
verschillen
Bron 9
massatoerisme kleinschalig toerisme wintersport actieve natuurvakantie winterseizoen zomerseizoen druk rustig veel voorzieningen weinig voorzieningen
c Je werkt bij een reisbureau. Bedenk een bijschrift om de vakantiebestemming van bron 8 en 9 aan te prijzen.
bijvoorbeeld: De gezellige drukte van de wintersport Bron 9: bijvoorbeeld: Kom tot rust in de bergen Bron 8:
d In welk gebied zou jij het liefst op vakantie gaan? En waarom?
eigen antwoord
214303 BuiteNLand2 vwo WbA 24-02-2004 14:29 Pagina 9
1 toerisme 9
– Dr. Frans van der Ploeg bezoekt een congres voor huisartsen op de Bahama’s.
Vaardig met vaardigheden
Niet
– Indonesische studenten komen met een studiebeurs
Kaartlezen
onderzoek doen naar de opvang van bejaarden in Nederland.
Als je een kaart bekijkt, kun je jezelf het beste aanleren om één voor één op de volgende dingen te letten: – titel van de kaart; – schaal en gebied; – legenda; – gegevens in de kaart.
Niet
– Het Nederlands elftal doet mee aan het wereldkampioenschap voetbal.
Niet
– De familie Hendrikse gaat met de camper naar Canada.
Wel – Willemijn werkt in de vakantie twee maanden op een luxe
7 a Zoek in de atlas het kaartblad over toerisme in het Caribisch gebied. Tip: gebruik het zaakregister. Welke kaart is dat?
GB 164/BB 100 b Er zijn drie kaarten die over toerisme gaan. Vergelijk Puerto Rico met Sint Maarten. Op welke eiland komen de meeste toeristen en hoeveel in 1998?
Puerto Rico: 3.500.000 c Waar kwamen die toeristen voor het grootste deel vandaan?
cruiseschip en doet de Antillen aan.
Extra opdracht op de www.buiteNLand.epn.nl bij paragraaf 2.1 over Europees toerisme met de cd-rom van de Bosatlas.
2.2 Waar vind je toerisme? In deze paragraaf ga je bekijken waar de belangrijkste toeristengebieden zijn, en waarom ze juist daar liggen. tekstboek
Uit de Verenigde Staten d Noem twee redenen waarom juist veel Amerikaanse toeristen naar Puerto Rico op vakantie gaan.
Nabijheid en nationaliteit e De toeristen verblijven gemiddeld maar 2,7 nachten op het eiland. Dat is erg kort. Wat voor soort toeristen zijn dit? Tip: een van de staafgrafiekjes uit GB 164A geeft een aanwijzing.
Vooral toeristen die met een cruiseschip dit eiland ook aandoen f Voor welk eiland zal het belang van het toerisme het grootst zijn?
Sint Maarten g Waaraan kun je dat zien?
9
‘Waar en waarom daar?’
Bekijk in de atlas het kaartblad over toerisme in Europa (tip: zoek via het zaakregister). a Je wil weten waar je in Europa lekker op vakantie kunt gaan. Welke kaart moet je dan selecteren?
GB 79B/BB 64 b Wat zijn de twee belangrijkste soorten toeristengebieden in Europa?
Kustgebieden en berggebieden c Noem steeds twee kenmerken die onderstaande gebieden complementair maken ten opzichte van Nederland.
Heuvels en bergen voor actieve sporten als abseilen en kanoën
– Ardennen in België:
– Parijs:
Aan het aantal toeristen per inwoner h Waar komen de toeristen in het Caribisch gebied op af?
Zon, zee, strand
Niet
Musea, Eiffeltoren, veel cultuur
– Zwitserse Alpen:
Natuurschoon, skiën in de
winter Rust, goedkoop uit eten, natuur, klimaat, strand
– Griekse eilanden:
8 Reizen en toerisme zijn verschillende activiteiten. Zet achter elke zin of het wel of niet een toeristische activiteit is. – Yo-mi-shi gaat op familiebezoek in Kyoto.
Niet
– Peter gaat op pelgrimage naar de heilige rivier de Ganges in India.
Wel
– Wim de Boer gaat op zakenreis naar het hoofdkantoor in New York.
Niet
– Lapland:
natuur
Poolcirkel, rendieren, cultuur,
214303 BuiteNLand2 vwo WbA 24-02-2004 14:29 Pagina 10
10 toerisme 1
10
c Noem nog twee andere redenen waarom een land als Bulgarije maar weinig Nederlandse toeristen trekt.
a Gebruik bron 11 en eventueel GB 172-173/BB 108-109. Veel toeristen bezoeken de beroemde attracties die bij de cultuur van een land horen. Vul de tabel hieronder verder in. Soort attractie
1 Vrijheidsbeeld
Land
Verenigde Staten
Bijvoorbeeld: slechte toeristische infrastructuur; er is weinig te doen; slecht weer, gevaarlijke omstandigheden; taal
Soort land: arm of rijk
d Er zijn twee landen die een uitzondering vormen op de regel van het afstandsverval. Welke zijn dat?
Rijk
Griekenland en Turkije
2
tekstboek
3 4
‘Accommodatie, voorzieningen en infrastructuur’
12
5
a Gebruik het zaakregister in de atlas. Welke vijf landen in Afrika zijn belangrijke toeristenlanden?
6 7
Marokko, Tunesië, Egypte, Kenya en ZuidAfrika
8 9
b Wat hebben deze vijf landen gemeen als je let op de ligging?
10
Kustligging b Waardoor is de toeristenstroom naar ontwikkelingslanden kleiner dan naar westerse landen?
Toeristen komen uit rijke landen en gaan op vakantie naar andere rijke landen in de buurt c Waardoor is het toerisme naar arme landen in opkomst? Noem drie redenen.
Toegenomen mobiliteit; aantrekkelijk en niet te duur; arme landen willen aan toerisme verdienen d Bij het Vrijheidsbeeld kun je al jaren naar een lichtshow kijken, bij de Borobudur nog steeds niet. Waarom niet?
De overheid in de Verenigde Staten is veel rijker, kan dus veel meer investeren 11
Bekijk GB 79E. a Trek een denkbeeldige lijn vanuit Nederland via Duitsland en Zwitserland naar Bulgarije. Je ziet een bepaalde ontwikkeling. Geef die weer in een hoe-hoezin.
verder je van Nederland komt, hoe minder toeristen naar dat land gaan Hoe
b Hoe heet deze ontwikkeling?
Afstandsverval
c Voor de kust van Tunesië ligt Djerba. Dit eiland is helemaal voor het toerisme ingericht. Hoe heet zo’n gebied?
Een toeristische enclave d Jij gaat naar een van de landen uit vraag a op vakantie. Welk land kies je en waarom?
eigen antwoord 13 Bekijk bron 10. a Aan welke drie dingen kun je zien dat de toeristische infrastructuur op deze plek in orde is?
Er loopt een weg (infrastructuur); er staan hotels (accommodatie); er is iets te doen: kano’s, parasols (voorzieningen) b Zet een van de volgende woorden achter elke zin: infrastructuur • accommodatie • voorzieningen – Hotel Bellevue op de Veluwe:
Accommodatie
– Waterscooterverhuurbedrijf in San Francisco:
Voorzieningen – Aanleg nieuwe ligplaats voor cruiseboten in Rotterdam:
Infrastructuur – Rodelbaan in Graubünden, Zwitserland:
Voorzieningen – Aanleg tolwegen naar Zuid-Frankrijk:
Infrastructuur
214303 BuiteNLand2 vwo WbA 24-02-2004 14:29 Pagina 11
1 toerisme 11
‘De ontwikkeling van een toeristengebied’
d Geef voor de zinnen III, VI, VIII en XII aan op welke manier de ruimtelijke inrichting van het gebied is veranderd door het toerisme.
15 Bekijk bron 12. a De ontwikkeling van een toeristisch gebied is in figuur 3 in een grafiek weergegeven. Geef met twee verticale strepen in de grafiek aan welke drie fasen van toeristische ontwikkeling je kunt onderscheiden. b Bedenk voor elke fase een naam. Zet die naam bovenaan tussen de strepen die je getrokken hebt.
I Ontdekkingsfase II Groeifase III Verloedering of achteruitgangsfase
c Hieronder staan twaalf zinnen. Zet het nummer van elke zin in figuur 3 bij de juiste fase. Kijk goed of een zin aan het begin of aan het einde van een fase moet staan. I Casimir, een visser, staat vroeg op om met zijn boot uit te varen. II Op een nacht wordt Neil dronken. Hij wordt op de terugweg naar zijn hotel beroofd. Hij verliest zijn geld, creditcard en paspoort. III Kirsten, een Duitse toerist, laat haar zoon niet alleen een ijsje kopen, omdat het verkeer zo vreselijk druk is. IV Miguel zoekt werk. Twee jaar geleden had hij nog een baan. Alleen al in het zomerseizoen verdiende hij genoeg om de rest van het jaar niet te hoeven werken. V Na haar dagelijks werk rust Mercedes uit op een leeg strand, genietend van de late zomerzon. VI José, de vogeldeskundige, moet nu kilometers verder reizen om de vogels te zien die gewoonlijk hier nestelden. VII Linda en Jasper besluiten volgend jaar niet terug te gaan naar Torremolinos. Linda vond het er echt waardeloos. VIII Murat vindt een goedbetaalde baan in de bouw. Veel van zijn vrienden vinden er ook werk. IX Jessica kan met moeite een bank vinden om haar travellercheques in te wisselen. X Oude Miko krijgt een baantje: hij harkt met een groep oude mannen elke avond het strand schoon. XI De boeren in de omgeving krijgen betere prijzen voor hun groenten. XII De gemeenteraad besluit om een nieuwe en grotere waterzuiveringsinstallatie te bouwen.
groeifase ΙΧ Χ
ΙΙΙΛ ΧΙ
Λ
Ι figuur 3
ΙΛ ΙΙΧ
ontdekkingsfase
Door zo te bouwen dat het landschap mooi blijft, door regels op te stellen f In welke fase past de foto van bron 10 en waarom?
Groei; er zijn veel toeristen, maar het ziet er niet verloederd uit Extra opdracht op de www.buiteNLand.nl bij paragraaf 2.2 over het toerisme in Tirol.
2.3 Wat zijn de gevolgen van het toerisme? In een toeristengebied zijn veel mensen blij als je bij hen op vakantie komt. Maar dat geldt niet voor alle inwoners. In deze subparagraaf bekijk je de voor- en nadelen van toerisme voor een gebied. tekstboek
‘Voordelen van het toerisme’ en ‘Nadelen van het toerisme’
16 Kijk naar bron 14. a Wat betekent het onderschrift bij deze bron?
Door het safaritoerisme profiteert de hele economie
achteruitgangsfase
ΙΙΛ
–
ΛΙ
–
e Hoe kan ervoor gezorgd worden dat het gebied niet verloedert?
ΙΙ
–
aantal toeristen
De wegen zijn heel druk geworden VI Vroeger was er natuur, nu niet meer VIII Er wordt heel veel nieuw gebouwd XII Dit is een groot en nieuw gebouw III
ΙΙΙ
tekstboek
De volgorde kan kleine verschillen te zien geven; daarover kun je discussiëren tijd
214303 BuiteNLand2 vwo WbA 24-02-2004 14:29 Pagina 12
12 toerisme 1
b Op de foto zijn een paar spin-offeffecten van een safarivakantie te zien. Bedenk nu zelf de spin-off van een duikvakantie op Bonaire. Noem ten minste zes verschillende dingen.
Genoemd kunnen worden: duikinstructeur, verhuur duikapparatuur, verkoop watervaste zonnebrand, restaurants, souvenirs
b Wat is het probleem?
De natuur moet beschermd worden, maar dat zal ten koste gaan van de economie in dorpen die van het toerisme afhankelijk zijn c Vul hieronder in wie de belanghebbenden zijn die hier tegenover elkaar staan. Voor Tegen
Europese Raad, natuurorganisaties Toeristen en hun organisaties, dorpen
d Waarom dekt de kop boven het artikel de lading niet?
Het is alleen nog maar een voorstel
17 Lees de tekst van figuur 4.
e Bedenk een betere kop voor dit artikel.
No-go voor outdoor-avonturiers Van onze speciale verslaggever Honderdduizenden klimmers, wandelaars, mountainbikers, skiërs en vliegers dreigen te worden verbannen uit ‘biologisch en landschappelijk waardevolle gebieden’ als een voorstel van de Europese Raad wordt aangenomen. Het plan bevat tientallen maatregelen ter stimulering van extensieve landbouw, herbebossing en het in stand houden van bedreigde ecosystemen. In het rapport wordt aanbevolen ‘klimmen, vliegen, off-the-roadskiën en fietsen in berg- en kustgebieden’ te verbieden. Als dit voorstel wordt aangenomen, betekent dit de doodsteek voor vele berg- en kustdorpen, die voor hun inkomsten grotendeels afhankelijk zijn van het toerisme. In Groot-Brittannië zouden deze maatregelen meer dan tweehonderdduizend klimmers en nog veel meer wandelaars uit grote gebieden verbannen, vooral uit Wales, waar minstens de helft van de klim- en wandelgebieden van bijzonder wetenschappelijk belang is. Onder de organisaties die furieus hebben gereageerd op dit voorstel is de British Mountaineering Council. Volgende maand lanceert zij een campagne tegen het plan. De BMC beweert dat veel klimmers juist actief meewerken aan natuurbescherming door samen met de Royal Society for the Protection of Birds tellingen te verrichten, vogels te ringen en nestkasten te bouwen. figuur 4 a Over welk voordeel en over welk nadeel van het toerisme gaat dit bericht?
Economisch en milieu
Bijvoorbeeld: Avontuurtoerisme bedreigd 18 a Schrijf vijf nadelen op voor het milieu die het toerisme kan veroorzaken.
Vervuiling II Afval III Watertekort IV Vernietiging natuur (planten, koraal, dieren) V Verpesting van het landschap I
b Welke kaarten op GB 79/BB 64 en GB 107 kun je gebruiken om aan te tonen dat toerisme een negatief effect kan hebben op het milieu? Schrijf ook op waarom je die kaarten gekozen hebt.
Bijvoorbeeld GB 107F: de vele skipistes tasten het landschap aan; GB 79B/BB 64: veel toerisme langs de kust: vervuiling in zee/veel toerisme in droge gebieden tekstboek
‘Toerisme naar de Derde Wereld’
19 a Duurzaam toerisme moet aan twee eisen voldoen. Welke? I
II
De natuur mag niet onherstelbaar beschadigen Er moet rekening gehouden worden met de wensen van de bevolking
b Waarom vallen toeristische enclaves niet onder duurzaam toerisme? Noem drie redenen. I
II
De golfbanen beschadigen de natuur Hotel en golfbanen gebruiken veel te veel water
214303 BuiteNLand2 vwo WbA 24-02-2004 14:29 Pagina 13
1 toerisme 13
III
De bevolking wil het hotel, de luchthaven en de golfbaan niet in haar gebied hebben
c Bedenk vier dingen waarvoor de Berawan zelf het ‘kostbare’ water gebruiken.
Voor de landbouw II Om te vissen III Voor drinkwater IV Om te wassen I
d Wie verdienen er het meest aan een toeristische enclave of resort?
De investeerders, de overheid 20 Bekijk de bronnen 13 en 15. a Vul eerst het juiste bronnummer in en geef dan het argument voor je keuze.
15, want de indianen doen hun traditionele kleding alleen nog maar aan voor de toeristen
– Cultuurverpesting: bron
13, want je ziet een indiaan die de toeristen helpt met hun tent; verblijf in een tent is niet zo schadelijk voor de natuur
– Duurzaam toerisme: bron
b De man met de zwarte staart is een indiaanse reisleider in de Verenigde Staten, die in een vierweekse tocht de toeristen laat kennismaken met de indiaanse manier van leven. Wat is de overeenkomst en wat is het verschil tussen deze indiaan en de mannen op de cartoon in bron 15? – Overeenkomst:
–
Beiden profiteren van de
toeristen Verschil: Op bron 13 is er meer contact; op bron 15 is het alleen een kwestie van snel bekijken
c Blader nog eens terug naar paragraaf 2.1 en bekijk bron 8 en 9 nog eens. Wat is nog een verschil tussen bron 15 en 13?
Bron 15 is massatoerisme; bron 13 is kleinschalig toerisme
21 Jan Pieter van reisbureau Vlieg Op verzorgt duurzame vakanties in derdewereldlanden. Hij wil een folder maken om meer klanten te trekken. Wat zal hij wel en wat niet in zijn folder schrijven? Zet ja of nee achter deze zinnen. I In de Dominicaanse Republiek zult u geen last hebben van strandverkopers. Voor het hotel is een stuk strand afgescheiden waar alleen toeristen mogen komen.
Nee
II Het hotel op Ibiza gebruikt waterbesparende douchekoppen.
Ja
III Vanuit het hotel kunt u met een airconditioned touringcar de markt in het plaatsje bezoeken. De verkopers komen bij u in de bus hun souvenirs verkopen.
Nee
IV Om bij het koraalrif in Bonaire te mogen duiken moet u tien dollar per keer betalen. Dit geld wordt besteed aan de bescherming van het koraal.
Ja
V In Marokko kunt u de prachtigste souvenirs van reptielenleer (ook de zeldzaamste soorten!) kopen.
Nee
VI Het strand in Zuid-Afrika wordt elk jaar gecontroleerd op vervuiling.
Ja
VII U kunt met de gids een prachtige driedaagse wandeling maken door het oerwoud. U slaapt in hutten bij gastvrije families.
Ja
VIII Deze wintersportplaats is alleen met het openbaar vervoer bereikbaar.
Ja
22 a In een toeristenstreek doen de volgende mensen een uitspraak over het toerisme: Rosa, 15 jaar; Paco Pinter, politieagent; Tsien Lao, eigenaar van een restaurant; Bivado, moeder van Rosa; de heer en mevrouw Bot, boeren; Linda en Tom, toeristen. Jij bedenkt hun uitspraken, en zet ze in de spraakwolkjes van figuur 5. Zorg voor positieve en negatieve uitspraken. b Wie hebben een tegengestelde uitspraak? Verklaar waarom.
De boeren zijn bijvoorbeeld blij met de extra verkoop van boerderijproducten; de politieagent is minder blij met de kleine criminaliteit. Of Rosa, die toerisme spannend vindt: ‘Dan gebeurt er tenminste iets in mijn dorp.’ De moeder, die bang is dat Rosa verkeerde gewoontes overneemt van de toeristen. Verklaring: men ondervindt verschillende gevolgen; men heeft verschillende belangen
214303 BuiteNLand2 vwo WbA 24-02-2004 14:29 Pagina 14
14 toerisme 1
Rosa
Paco Pinter
Dhr. Tsien Lao
Dhr. en mw. Bot
Toerisme
Linda & Tom
Mw. Bivado
figuur 5
23
Elk reisbureau heeft tegenwoordig wel een website. In deze internetopdracht ga je de volgende reisbureaus met elkaar vergelijken: www.fox.nl, www.joker.be, www.d-reizen.nl a Zoek de sites van de drie reisbureaus op. b Beoordeel de reisbureaus op de criteria die in de tabel hieronder genoemd worden; vul de tabel in. c Kijk op internet. Vergelijk de volgende bestemmingen met elkaar:
Criteria
Massaal of kleinschalig Duurzaam of niet? Binnenlands of internationaal? Welk continent vooral?
– www.lakota.nl (klik op reizen) – www.bintanlagoon.com – www.scheldeoord.nl d Beoordeel de bestemmingen op de criteria die in de tweede tabel hieronder genoemd worden en vul de tabel in. e Welke reis zouden Djoser en Fox nooit aanbieden?
Het resort in Maleisië en camping Scheldeoord
Reisbureau Fox
Joker
D-reizen
kleinschalig duurzaam internationaal alle
kleinschalig duurzaam internationaal alle
massaal niet duurzaam internationaal alle
tabel bij vraag 23b Criteria
Massaal of kleinschalig? Duurzaam of niet? Binnenlands of internationaal? Welk continent vooral? tabel bij vraag 23d
Bestemming Indianen Verenigde Staten Resort Maleisië
Camping Scheldeoord
kleinschalig duurzaam internationaal Noord-Amerika
massaal niet duurzaam binnenlands Europa
massaal niet duurzaam internationaal Azië
214303 BuiteNLand2 vwo WbA 24-02-2004 14:29 Pagina 15
1 toerisme 15
Land
Oppervlakte Inwoners land (in km2) (× 1000)
% beroepsbevolking Landbouw Industrie
Diensten
BNP/hoofd (in $)
% toerisme (in BNP)
Frans Polynesië
3.660
258
13
19
68
5.000
25
Seychellen
455
80
10
19
71
7.600
30
Antigua and Barbuda
443
67
11
7
82
10.000
50
Nederland
41.526
16.000 3,8
21,6
74,6
19.200
6.6
tabel bij opdracht 24
f Om welke twee redenen niet?
Het zijn reisorganisaties die kleinschalige reizen aanbieden in het buitenland g Wat lijkt jou de leukste bestemming? En waarom?
eigen antwoord
Extra opdracht op de www.buiteNLand.nl bij paragraaf 2.3 over de ontvoering van een Indiaans echtpaar.
2.4 De kwetsbaarheid van toeristische gebieden Een toeristisch gebied kan bloeien, maar het kan ook plotseling totaal uit de gratie raken. Hoe dat komt en wat de toeristische sector daaraan kan doen, leer je in deze les. tekstboek
‘Ze komen wel, ze komen niet...’
24 a
Huahine is een van de achttien eilanden van Frans Polynesië. Zoek in de atlas op waar dat ligt. b Waarom staat Huahine zelf niet op de kaart?
Het is te klein c Welke vervoermiddelen gebruik je achtereenvolgens om er te komen vanaf Sneek?
Auto of trein, vliegtuig, boot of vliegtuig d De meeste toeristen komen uit Australië, de VS en Frankrijk. Noem voor elke groep de belangrijkste reden waarom juist zij naar Huahine komen. – Amerikanen: – Australiërs: – Fransen:
zijn rijk wonen dichtbij Polynesië was een Franse kolonie
f Bekijk de tabel hierboven en vul de gegevens voor Nederland in. Gebruik daarvoor het statistiekgedeelte over Europa achter in de atlas. g In de laatste kolom zie je dat de bijdrage van het toerisme aan het BNP sterk verschilt. Hoe komt dat? Noem drie factoren die je uit de tabel en het boek kunt afleiden.
Door klein oppervlak II Weinig inwoners III Weinig andere bestaansbronnen I
h Waarom maakt een grote bijdrage van het toerisme aan het BNP een economie kwetsbaar?
Omdat inkomsten uit toerisme heel sterk kunnen wisselen Vaardig met vaardigheden Cijfers
Met cijfers kan heel precies de waarde van iets weergegeven worden. Maar je moet wel opletten wat voor cijfers er gebruikt worden. Er zijn: absolute cijfers (bijvoorbeeld het aantal leerlingen op jouw school) en relatieve cijfers. Relatieve cijfers geven aan hoeveel iets is in verhouding tot iets anders. Bijvoorbeeld: in mijn klas krijgt 12% van alle leerlingen een onvoldoende voor aardrijkskunde. Het berekenen van een procentueel aandeel Als je wilt weten met hoeveel procent iets is toegenomen tussen twee momenten, gebruik je de volgende formule: Xnieuw – Xoud x 100% Xoud Bijvoorbeeld: in 1985 kwamen er 7.133.000 toeristen naar China. In 2000 waren dat er 31.229.000. Dit betekent dat het toerisme met 338% is gestegen tussen 1985 en 2000, want: 31.229.000 – 7.133.000 × 100 % = 338% (afgerond) 7.133.000
214303 BuiteNLand2 vwo WbA 24-02-2004 14:29 Pagina 16
16 toerisme 1
25 Bekijk bron 16.
c De terroristische aanslag op de Twin Towers in New York op 11 september 2001 had een negatief effect op het internationale toerisme. Welk land heeft (als je kijkt naar de grafiek) het meest te lijden gehad van dalende toeristenaantallen na 11 september?
a Deze landen liggen vooral in Azië. Wat hebben ze nog meer gemeen als je kijkt naar de ligging?
De kustligging b Bekijk de ontwikkeling van de toeristenaantallen in de tijd. Worden er absolute of relatieve aantallen gegeven in de tabel?
Absolute getallen
Tunesië. Maar pas op: dit zijn relatieve cijfers 27 a Als je precies wilt weten wat de invloed van de aanslag
c Lees de tekst bij Vaardig met vaardigheden. Welk land kende de grootste absolute groei? Hoe groot was die groei?
op het toerisme is geweest, welke (absolute) cijfers uit de tabel van figuur 6 vergelijk je dan met elkaar? Omcirkel het Romeinse cijfer vóór het juiste antwoord. I juni 2001 en juni 2002 II oktober 2000 en oktober 2001 III oktober 2001 en juni 2002 IV januari 2000 en januari 2002
China; een groei van meer dan 24 miljoen toeristen
X
d In welke drie landen groeide het toerisme relatief het snelst? Hoe groot was die groei? (schatten)
b Hoe groot was de daling van het toerisme in de drie landen tussen oktober 2000 en oktober 2001 (absoluut en relatief)? Vul de tabel onder aan de pagina in.
Macau, Zuid-Afrika en Indonesië; ongeveer 700 tot 900% e Streep de foute antwoorden door of vul de zin aan: I De absolute groei in Spanje vergeleken met China is: groter/bijna net zo groot/kleiner. II De absolute groei in Italië en Duitsland vergeleken met de rest van de top-12 ontwikkelingslanden is
Tunesië Thailand Mexico
bijna net zo groot.
f Zal het toerisme naar de ontwikkelingslanden in 2015 het toerisme naar de westerse landen overtreffen of niet? Beargumenteer je keuze en gebruik daarbij de woorden relatief en absoluut.
Nee, ondanks dat het toerisme naar de ontwikkelingslanden relatief sterk stijgt, zijn de absolute aantallen nog niet zo hoog 26 Bekijk figuur 6. a De ontwikkeling in de grafiek wordt vergeleken met januari 2000. Hoe zie je dat?
Alle lijnen beginnen dan op 100
procenten
88,8 32,5 277,3
18 4,3 18,4
c Welk land had dus de grootste daling?
Mexico
III De relatieve groei in Spanje vergeleken met China is groter/bijna net zo groot/kleiner. IV De relatieve groei in Italië en Duitsland vergeleken met de rest van de top-12 ontwikkelingslanden is
kleiner.
× 1000
400
aankomsten x 1000
terroristische aanslag in New York
350 300 250 200 150 100
50 Jan Mrt Mei Juli Sep Nov Jan Mrt Mei Juli Sep Nov Jan Mrt Mei 2000 2001 2002 Mexico Thailand Tunesië
b Wat is de oorzaak van het stijgen en dalen van de lijnen per land?
Seizoensinvloed; deze is bij Tunesië veel groter dan bij Mexico en Thailand
Jan. 2000 Okt. 2000 Juni 2001 Okt. 2001 Jan. 2002 Juni 2002 Mexico 1.615,3 1.504,4 1.755,0 1.227,1 1.604,6 1587,6 Thailand 807,2 757,3 787,3 724,8 940,7 779,3 Tunesië 208,0 521,8 538,7 433,0 219,3 462,8 figuur 6 De ontwikkeling van het internationaal toerisme naar Mexico, Thailand en Tunesië tussen januari 2000 (=100) en juni 2002
214303 BuiteNLand2 vwo WbA 24-02-2004 14:29 Pagina 17
1 toerisme 17
d Hoe kun je dit verklaren? Let op nabijheid!
De meeste toeristen naar Mexico komen uit de Verenigde Staten (nabijheid); zij waren toen erg bang om te vliegen 28 Bekijk bron 17. a Geef aan of de genoemde factoren intern of extern zijn. – Spanje: verloedering door leegstaande appartementen.
Intern
– Thailand: waardedaling van de nationale munt: baht.
Extern
Extern Israël: de Palestijnse opstand, terrorisme. Extern Colombia: toeristen beroofd. Ten dele intern
– Birma: huisarrest voor oppositieleidster. – –
– Bali: bom van moslimfundamentalisten op disco.
Extern
– Afrika: aidsrisico; Azië: sars.
Extern
– Sint Maarten: tropische storm verwoest badplaatsen:
Extern
– Frankrijk: olieramp langs Westkust.
Extern
b Bedenk zelf nog twee oorzaken die het toerisme schaden.
Eigen antwoord uit actualiteit: conflict, ziekte, dip in de economie enzovoort c Hoe kan de toeristische sector (volgens het boek) proberen meer toeristen te trekken?
Door samenwerking met politie en autoriteiten, door goed management en investeringen d Maar wat zijn de meest voor de hand liggende manieren? (niet in het boek)
Prijzen laten dalen; reclame maken
29 Bekijk bron 18. a Op welke niche richt bron 18 zich?
Op de markt van stellen die op een bijzondere manier willen trouwen b Noem twee interne en twee externe oorzaken waardoor deze markt zou kunnen instorten.
corruptie, gewelddadige onafhankelijkheidsstrijd, vervuiling, te grote toestroom van toeristen, waardoor het gebied niet meer uniek is
– Intern:
economische oorzaken: mensen hebben minder geld, verzadiging van de markt, vervuiling van het gebied
– Extern:
30 a Wat is erfgoedtoerisme?
Toerisme naar plaatsen waar je iets over het verleden kunt zien b Wat is de belangrijkste doelgroep voor het erfgoedtoerisme?
Oudere mensen met veel geld en tijd c Wat zijn voorbeelden van erfgoedtoerisme? Omcirkel het Romeinse cijfer vóór het goede antwoord. I verblijf in prachtig tropisch resort met speciale voorzieningen voor ouderen II tweedaagse lezersreis naar Sint-Petersburg, verblijf in viersterrenhotels en volop excursies III toeren langs de fjorden in eigen auto, verblijf in eenvoudige hotels IV de Arabische sfeer van de historische medina proeven; vier weken verblijf in een luxe riad, een voormalig herenhuis in Marrakech V Beamish Heritage Museum: ‘where the past comes to life and life comes to the past’ VI een midweek Disneyland Parijs
X
X
X
Extra opdracht op de www.buiteNLand.epn.nl bij paragraaf 2.4 over reisadviezen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
214303 BuiteNLand2 vwo WbA 24-02-2004 14:29 Pagina 18
18 toerisme 1
Nee!
Ja!
Misschien! figuur 7
Herhalingsopdracht 31
Werk met 2-4 leerlingen aan het volgende vraagstuk: moet het toerisme in het stadje Gao in Mali worden ontwikkeld? Allerlei ideeën die je daarover hebt, schrijf je in de ‘schijf van drie’ (figuur 7). Er zijn argumenten voor, tegen en ook argumenten die daartussenin zitten. Gebruik zo nodig de atlas.
Topografie van de uitersten 32 In de extra opdracht van paragraaf 1 heb je met de mensenrechten-cd-rom van Amnesty International gewerkt. Het ging over (vaak) gedwongen prostitutie in de toeristenindustrie. Hieronder staat de top-10 van de landen waar dat ’t meeste voorkomt. Zet de cijfers op de juiste plaats in de kaart op de volgende pagina. 1 Cuba 2 Brazilië 3 Thailand 4 Filipijnen 5 Nederland 6 Costa Rica 7 Gambia 8 Sri Lanka 9 Madagaskar 10 Tsjechië
214303 BuiteNLand2 vwo WbA 24-02-2004 14:29 Pagina 19
1 toerisme 19
5 10
1 3
7 6
4
8 2 9
figuur 8
3 Toerisme in Spanje en Indonesië Je kunt deze paragaaf ook met de computer maken. Overleg met je docent of dit de bedoeling is. Op de leerling-cd-rom vind je de digitale paragraaf van dit hoofdstuk onder ‘Hoofdstuk 1 Toerisme’. Als je deze paragraaf goed hebt bestudeerd,
weet je: • waar de meeste toeristen in Spanje en Indonesië vandaan komen én waar ze op afkomen; • dat het toerisme in Spanje veel omvangrijker is dan in Indonesië; • een aantal voor- en nadelen van toerisme in beide landen.
begrijp je: • waarom toerisme zich ergens ontwikkelt; • dat complementariteit en afstandsverval het toerisme bepalen; • hoe duurzaam toerisme enkele nadelen van toerisme kan voorkomen; • hoe een toeristenbalans van een land beïnvloed wordt.
kun je: • verbanden leggen tussen twee kaarten in de atlas of tussen een bron in het boek en een kaart in de atlas; • zelf een kaart inkleuren door gegevens uit een grafiek of tabel in klassen te verdelen; • een foto analyseren.
214303 BuiteNLand2 vwo WbA 24-02-2004 14:29 Pagina 20
20 toerisme 1
3.1 Wordt het Spanje of Indonesië?
d En in welk land geven de toeristen per persoon het meest uit?
Je weet nu al heel wat van toerisme af. Je kent verschillende soorten toerisme; je weet welke fasen een toeristisch gebied doormaakt, en wat de gevolgen van toerisme zijn voor zo’n gebied. In deze paragraaf ga je die kennis toepassen op twee vakantielanden: Spanje en Indonesië. Met behulp van dit werkboek ga je alle bronnen uit het tekstboek bestuderen.
1
Zoek in de atlas de kaart van Spanje op. Dat doe je met behulp van het achterschutblad. Zet de volgende letters en cijfers op de goede plek in de kaart in figuur 9. Steden: 1 Madrid (El Prado) • 2 Barcelona (Gaudí) • 3 Salou (strand) • 4 Benidorm (strand) • 5 Torremolinos (strand) • 6 Sevilla (flamenco) • 7 Granada (Alhambra) • 8 Salamanca • 9 Pamplona (stierengevechten) • 10 Santander • 11 Santiago de Compostela (bedevaart) • 12 Tenerife (strand) • 13 Gran Canaria Wateren: a Ebro • b Taag • c Guadalquivir • d Atlantische Oceaan • e Middellandse Zee • f Straat van Gibraltar Gebieden: A Frankrijk • B Portugal • C Marokko • D Pyreneeën • E Sierra Nevada • F Castilië • G Andalusië • H Catalonië • I Balearen • J Canarische Eilanden • K Balearen (strand)
Indonesië e Welk land ontvangt de meeste toeristen, en waardoor komt dat?
Spanje, door afstandsverval; Indonesië is verder weg voor de meeste toeristen (uit Europa en Verenigde Staten) f Op welke manieren blijkt uit de tabellen over Spanje en Indonesië dat er complementariteit bestaat met Nederland?
Klimaat, natuur en cultuur; er zijn toeristische toppers die Nederland niet heeft 3 Vergelijk bron 20 en 25. a Waar komen de meeste toeristen in Spanje vandaan?
Het Verenigd Koninkrijk b Hoeveel zijn dat er in miljoenen? (Rond af tot één cijfer achter de komma.)
12,8 miljoen A
c Hoeveel Nederlanders gaan er naar Spanje?
10
11
D
2,2 miljoen
9 F
d Bekijk bron 20. Hoeveel Britse en Nederlandse toeristen gaan er naar Indonesië?
H
a
2 3
8
B
Britten: 161.662; Nederlanders: 105.109
1 b I
6 d
G
e Waarom gaan er in verhouding veel meer Nederlanders naar Indonesië op vakantie dan Britten? Tip: kijk op GB193A.
4
c 7
E
Indonesië was een kolonie van Nederland
e
5
f
f Wat is het meest opvallende verschil in herkomstlanden van de toeristen tussen Indonesië en Spanje?
J 12 13
C
0
250 km
figuur 9
2 Bekijk de tabellen van bron 19 en 23. a Welk land is het grootst?
Indonesië b Welke bevolking is het rijkst?
Spanje c Welk land verdient het meest per inwoner aan het toerisme?
Spanje
In Indonesië komen veel toeristen uit Zuidoost-Azië, in Spanje niet g Hoe kun je dat verklaren? Omcirkel het cijfer vóór de juiste zinnen. I door de complementariteit II door het afstandsverval III doordat Spanje te duur is voor de Zuidoost-Aziatische toeristen IV doordat ze de Spaanse taal niet spreken
X
X
214303 BuiteNLand2 vwo WbA 24-02-2004 14:29 Pagina 21
1 toerisme 21
4
Zoek in de GB het kaartje dat over toerisme in Spanje gaat. a Welk kaartje is dat?
GB 109C
X
b Waar komen in alle gebieden de meeste toeristen vandaan?
Spanje c Dat is vermoedelijk een ander antwoord dan je gaf in opdracht 3. Hoe komt dat?
De tabel in het boek gaat over internationaal toerisme, en de kaart in de atlas over internationaal en binnenlands toerisme samen 5
d Een groep vrienden gaat naar de Spaanse kust op vakantie. Wat zijn voorbeelden van het ‘glazen paleis’ in de volgende zinnen? Omcirkel het Romeinse cijfer vóór het juiste antwoord. I Marieke luistert naar een bandje van Bløf. II Ayla wil naar het strand om lekker bruin te worden. III Kevin koopt elke ochtend broodjes voor iedereen. IV Mark bestelt altijd en overal Heineken. V Liset lust niets anders dan biefstuk met patat. VI Jacco heeft koffie van thuis meegenomen.
Bekijk kaart GB 109B/BB 76B. Gebruik de volgende begrippen van paragraaf 2: afstandsverval • complementariteit • binnenlandse toeristen • internationale toeristen a Verklaar waarom in Noord-Spanje bijna geen internationaal toerisme bestaat.
Omdat het er veel regent, heeft NoordSpanje minder complementariteit voor de internationale toeristen b Waarom gaan er dan wel veel Spanjaarden in NoordSpanje op vakantie?
Het is er koeler dan thuis, dus complementair c Waarom gaan er relatief minder Spanjaarden naar de Canarische Eilanden dan naar de zuid- en oostkusten? Omcirkel het Romeinse cijfer vóór het goede antwoord. I doordat ze de taal niet spreken II doordat het levensonderhoud daar veel duurder is III door afstandsverval IV doordat het klimaat daar minder complementair is
X
6 Bekijk bron 21. a Hoe zie je aan deze foto dat hij niet in Nederland gemaakt is?
Aan de buitenlandse opschriften b Waarom is deze foto een voorbeeld van een ‘glazen paleis’ voor Nederlanders? Geef een argument.
Poffertjes- en pannekoekenrestaurant c Waarom is dat in tegenspraak met complementariteit?
Omdat je bij complementariteit juist iets zoekt wat je thuis niet hebt
X
X
X
7 Bekijk bron 22. a Beschrijf nauwkeurig wat je ziet op deze foto. Let op: wat voor mensen zie je?
Toeristen bij een bijzonder gebouw/trap (het is het door de architect Gaudí ontworpen Parc Guell in Barcelona) b Waaraan kun je zien dat deze foto in Spanje en niet in Indonesië gemaakt is?
Aan het uiterlijk van de mensen, hoe de omgeving eruit ziet: als een westers land c Zijn het recreanten of toeristen?
Dat kun je niet zeggen; je weet niet of ze voor een dagje komen of ergens overnachten d Vergelijk bron 22 met bron 19. Welk soort toeristische topper zie je in bron 22?
Architectuur e Is dit massatoerisme of kleinschalig toerisme? Licht je antwoord toe.
Massatoerisme, je ziet vrij veel mensen f Dagelijks komen hier veel toeristen. Waaraan moet de toeristische infrastructuur voldoen?
Infrastructuur, accommodatie, voorzieningen
214303 BuiteNLand2 vwo WbA 24-02-2004 14:29 Pagina 22
22 toerisme 1
B
A
3
A
e
G
E
I
L
d
a 1
M
F
H b
2 K
0
1000 km
J C
4 c
D figuur 10
8
9
Zoek in de atlas de kaart van Indonesië op. Doe dat via het achterschutblad of het landenregister. Zet de volgende letters en cijfers op de juiste plek in de kaart in figuur 10. Steden: 1 Jakarta • 2 Yogyakarta (Borobudur) • 3 Medan (Tobameer, oerwoud) • 4 Denpasar (Kuta beach) Wateren: a Javazee • b Balizee • c Straat Lombok • d Straat Sunda • e Tobameer Gebieden: A Maleisië • B Filipijnen • C Oost-Timor • D Australië • E Sumatra • F Java • G Kalimantan • H Bali • I Sulawesi • J Nusa Tenggara • K Semeru • L Kerinci • M Krakatau Bekijk bron 25 goed; lees wat er op de weg staat geschreven. a Bekijk de kaart van Zuidoost-Azië. Op welke eilanden zou deze foto gemaakt kunnen zijn?
Sumatra, Kalimantan, Sulawesi, Molukken b Noem drie dingen die op de foto staan en die onder de spin-off van dit uitstapje vallen.
Gids, T-shirtverkoop, restaurantje c Voor het lekkere weer moet je niet naar de plek van deze foto gaan. Waarom niet? (Tip: kijk in de atlas op de kaart ‘Klimaatgebieden, Aarde’.)
Het is er bloedheet, vochtig, tropischregenwoudklimaat d Is dit een voorbeeld van kleinschalig toerisme of van massatoerisme?
kleinschalig toerisme
10 Bekijk bron 24. a De prijs voor een vakantie naar verre en zonnige landen als Indonesië was vroeger veel hoger. Kijk maar naar figuur 11. Wat betekende deze prijsverlaging voor (zet achter de volgende keuzes verkleind of vergroot): – de mobiliteit?
Vergroot
– de relatieve afstand tussen Amsterdam en Jakarta?
Verkleind – het aantal toeristen?
Vergroot
Jaar
Prijs in euro
1970
1.200
1980
1.131
1990
795
2000
549
2010
?
figuur 11 Prijs van een tweeweekse vakantie op Bali b Verdeel de grafiek in figuur 12 in vier stukken. Zet de jaartallen uit de tabel van vraag 10a op de juiste plaats onder de x-as. c Hieronder staan zes uitspraken. Zet de Romeinse cijfers vóór de zinnen hieronder op de goede plek in de grafiek in figuur 12. I Een enorme bomexplosie doodde bijna tweehonderd mensen. II Verveeld voert Madinda haar dans op voor de 788ste keer. III Bas en Thijs staan tussen het vele publiek dat naar de begrafenisceremonie is komen kijken. Ze kunnen bijna niets zien.
214303 BuiteNLand2 vwo WbA 24-02-2004 14:29 Pagina 23
12 Bekijk de bronnen 28, 29 en 30.
ΙΙ
ΙΙΙ Ι
aantal toeristen
1 toerisme 23
ΙΛ
ΛΙ
Accommodatie
Λ 1970
a Welk onderdeel van de toeristische infrastructuur zie je op alledrie de foto’s?
1980
1990
2000
b Welke toerist geeft de voorkeur aan welke bestemming? Zet de juiste bron achter elke zin. – Kevin gaat met zijn vrienden lekker goedkoop naar de zon. Ze willen vooral veel uitgaan. Bron: – Carola en Wim zijn al wat ouder. Ze houden van rust, en hebben daar ook wel geld voor over. Bron: – Bas gaat met zijn gezin. Allemaal houden ze van gezellige drukte; de omgeving moet netjes zijn, en er moet veel te doen zijn. Bron: c Je schrijft een artikel over de ontwikkeling van het toerisme in Spanje. Bedenk bij elke bron een toepasselijk bijschrift. – Bron 28:
30
figuur 12
28
IV Wanda is een van de weinigen die op het vliegveld uitstapt. Direct wordt ze omringd door zeven kruiers, die haar koffers willen dragen. V Willemijn organiseert een exclusieve reis met een bezoek aan unieke hoogtepunten van de Balinese cultuur. VI Het hotel scheidt een stuk strand af waar de verkoopsters niet mogen komen. d Bedenk zelf nog vier zinnen die ook in deze grafiek passen. Nummer ze en zet de nummers in de grafiek.
eigen antwoord
29
Bijvoorbeeld: Ontdekkingsfase – Bron 29:
Bijvoorbeeld: Groeifase – Bron 30:
Bijvoorbeeld: Achteruitgangsfase
e Welke prijs zou er in figuur 11 bij het jaartal 2010 kunnen staan? Geef een argument voor je antwoord.
eigen antwoord
3.2 Waar gaan we heen? 11 Bekijk bron 27. a Wat is de populairste vakantiebestemming in Spanje?
De Balearen b Kleur in de kaart van figuur 13 in waar de meeste toeristen in Spanje komen. Gebruik daarvoor drie verschillende kleuren. Maak eerst een logische indeling in drie klassen. In de legenda leg je uit wat je kleuren betekenen.
0
populairste gebieden
c Vul de ontbrekende woorden in: Meer dan 40% van de toeristen gaat naar
gemiddeld populaire gebieden
de Canari-
sche Eilanden en de Balearen. Bijna 33% gaat naar Andalusië en Catalonië. De meeste toeristen gaan naar de kust.
250 km
niet-populaire gebieden figuur 13
214303 BuiteNLand2 vwo WbA 24-02-2004 14:29 Pagina 24
24 toerisme 1
Waar zou je elke bron op het kaartje van figuur 14 kunnen plaatsen? Geef dat aan door het nummer van de bron op de juiste plek (er zijn meer mogelijkheden). Geef hieronder ook aan waarom je zo gekozen hebt.
24
MALLORCA 25 26
1900 - 1960 1960 - 1985 na 1985
Palma 25 26
– 25 26
Mid
la del 0
nd
se
Ze
e
20 km
figuur 14 De ontwikkeling van toeristische accommodaties op Mallorca
a Streep het foute woord door. Mallorca maakt deel uit van de Balearen/Canarische Eilanden. b Beschrijf met behulp van de windrichtingen (zoals noordoost, zuidwest) de ligging van de toeristische accommodaties in elke periode.
– 1960-1985:
– na 1985:
neergang, want hier is verloedering, wat het gevolg is van grote groei, dus ook bij donkergrijs
– Bron 30, omdat:
14 Bekijk bron 31. a Wat is de populairste vakantiebestemming in Indonesië?
Sumatra
13 Bekijk figuur 14.
– 1900-1960:
opkomst, want er is hier weinig toerisme, dus bij lichtgrijs of bij zwart Bron 29, omdat: groei, want hier is heel veel toerisme, dus bij donkergrijs
– Bron 28, omdat:
24
noordwestkust en bij Palma zuidoostkust, uitbreiding rond Palma noordoostkust en uitbreiding oostkust
c
Kijk goed op de atlaskaart van Spanje en Portugal. Waarom vond de eerste toeristische ontwikkeling rond Palma plaats? Omcirkel het Romeinse cijfer vóór het goede antwoord. I Palma ligt het dichtst bij de Balearen. II Palma is de hoofdstad; daar waren de meeste infrastructuur en voorzieningen. III Palma is het mooist. IV Rond Palma is het vlak, dus alleen daar konden hotels gebouwd worden. d Waarom werd pas na 1985 de noordoostkust ontwikkeld?
X
Omdat die ver van de hoofdstad af ligt en geen mooie zonsondergang heeft e De aantallen toeristen stegen niet vanaf 1985. Wat is dan de reden dat er na 1985 toch op nieuwe plaatsen accommodatie wordt gebouwd?
De verloedering van de oudere gebieden f Bekijk de bronnen 28, 29 en 30 nog eens. Blader ook nog even terug naar paragraaf 2.2 in je tekstboek. Daar staat een stukje tekst over ‘de ontwikkeling van een toeristengebied’. Bron 12 hoort er ook bij.
b Hoeveel procent van de toeristen gaat daarnaartoe?
3.513.000 van de in totaal 6.399.565 = 55% c Bekijk bron 23. Noem drie redenen waarom Sumatra zo veel toeristen trekt.
Tobameer, oerwoud, koraalriffen 15 Bekijk bron 33. a Beschrijf de verschillen tussen de mensen op de foto: Wat doen ze? Waar komen ze vandaan? Wat zegt hun kleding?
Er is een westerse toerist in badkleding, die misschien iets wil kopen. Er zijn verkopers uit Indonesië, in hun werkkleding, die iets willen verkopen b Met welk begrip heeft deze foto te maken? Kies uit: accommodatie • voorzieningen • infrastructuur.
Voorzieningen c Waarom hebben de Indonesiërs geen badkleding aan? Noem een praktische reden en een reden die met hun cultuur te maken heeft.
Zo hebben ze minder last van de zon; in de Indonesische cultuur is het fatsoenlijk om je te bedekken d Neem het kaartje van bron 32 erbij. Waar op die kaart zou deze foto genomen kunnen zijn? Licht je antwoord toe.
Bij een van de toeristische plaatsen (H) aan de kust
214303 BuiteNLand2 vwo WbA 24-02-2004 14:29 Pagina 25
1 toerisme 25
3.3 Gevolgen van toerisme
16 Lees de beide teksten van bron 34. a Beide teksten gaan over hetzelfde gebied en dezelfde tijd. Toch verschillen de beschrijvingen sterk. Hoe komt dat?
Het verschil zit in wie het vertelt: links door iemand in het toerisme, rechts door iemand van de bevolking b Hier is geen sprake van duurzaam toerisme. Waarom niet?
De bevolking werd niet gerespecteerd; zwembad en golfbaan betekenen waterverspilling De excursies, de duiklessen d Noem eens vier manieren waarop de mensen uit Rowok ook zouden kunnen profiteren van het toerisme?
Bijvoorbeeld als gids gaan werken, eethuisje opzetten, souvenirs verkopen, Engels leren, in hotels werken, levensmiddelen verkopen aan de hotels 17 Bekijk de bronnen 23 en 32, 33 en 34. Het gezin van Gijs Wanders (pa, ma, Gijs van 16 en Jitske van 13) wil naar Indonesië op vakantie. Ze twijfelen tussen Sumatra, Bali en Lombok. a Zie de tabel hieronder. Zet voor de familie Wanders van elke bestemming twee voordelen en twee nadelen in de tabel. Denk hierbij aan klimaat, bezienswaardigheden, afstanden, mensenrechten, cultuur, aantal toeristen b Naar welke van de drie eilanden zou jij het liefst op vakantie gaan? Verklaar je antwoord.
eigen antwoord
Nadelen
tabel bij vraag 17
a Hoe heet het economische (bij)effect van toeristen als koning Fahd in Marbella?
Spin-off b De gezondheid van Koning Fahd is heel kwetsbaar. Wat is het gevolg voor Marbella als hij overlijdt?
Dan zal er zeker een jaar niet zo veel worden uitgegeven; dan is er veel werkloosheid; dan lijdt de economie eronder 19 Bekijk de foto van bron 36, en lees de tekst eronder.
c Welke toeristische activiteiten zouden wel duurzaam kunnen zijn?
Voordelen
18 Bekijk bron 35.
a Wat betekent ‘het slemp-imago van Salou’?
plaats waar je veel alcohol kunt innemen Het beeld dat Salou bij toeristen heeft als
b Waarom wil Salou een ander imago krijgen? Noem twee redenen.
Dit massatoerisme is zó goedkoop dat het bijna geen winst oplevert. Bovendien schrikt het andere toeristen, met meer geld, af c Past bron 36 bij het slemp-imago van Salou? Waarom?
Ja, je kunt hier bier per emmer drinken d Waarom zal het niet makkelijk zijn het slemp-imago te veranderen?
De touroperators blijven goedkope reizen aanbieden, omdat veel jongeren het heel leuk vinden. En Salou heeft eenmaal de naam...
Sumatra
Bali
Lombok
Groot, veel te zien en te doen, afwisselend
Afstanden kleiner, dus meer dagtrips mogelijk, veel te zien, heerlijk weer, mooie stranden Heel erg toeristisch, cultuurverpesting
Mooie stranden, lekker weer
Grotere afstanden, veel reizen: klimaat: vochtig en heet
Zeer klein, minder te zien, nare mensenrechtensituatie
214303 BuiteNLand2 vwo WbA 24-02-2004 14:29 Pagina 26
26 toerisme 1
e Noem drie tegenstellingen tussen de jongeren in Salou en het gevolg van koning Fahd.
b Waarom is het voor een land erg belangrijk een positieve toeristenbalans te hebben?
Veel geld uitgeven – zo goedkoop mogelijk; graag geziene gast – zien ze liever gaan dan komen; luxe – gewoon, herkomst Saudi-Arabië – herkomst WestEuropa
Is goed voor de economie en welvaart c Wat kun je zeggen over de ontwikkeling in de tijd van de inkomsten, de uitgaven en het saldo van de toeristenbalans?
Inkomsten, uitgaven en saldo nemen toe d Streep het foute antwoord door: Dit betekent dat het in 2000 beter/slechter gaat met het toerisme in Spanje dan in 1999. e Vul de tabel onder aan de pagina in met de woorden: stijgen • dalen • geen effect.
f Noem ook twee overeenkomsten tussen het koninklijk gezelschap en de gewone toerist.
Ze vieren allemaal vakantie; ze houden allemaal van uitgaan en het strand, en niet van oude abdijen of culturele routes 20
22 De bronnen 39 tot en met 42 gaan over de voor- en nadelen
Lees de tekst van bron 37 en bekijk de foto. a Welk negatief gevolg van het toerisme stelt Greenpeace aan de orde?
Vervuiling (door illegaal afvalwater uit hotels en campings)
van het toerisme. a Zeg in je eigen woorden wat er op de foto’s van de bronnen 39, 41 en 42 staat. – Bron 39:
– Bron 41:
b Wat of wie is de kip met de gouden eieren?
Het toerisme
– Bron 42:
c Kijk ook in de atlas op GB 109C/BB 77C. Waar zal het effect van de ‘zwarte vlekken’ op het toerisme het grootst zijn? Omcirkel het Romeinse cijfer vóór het goede antwoord. I Costa de la Luz/Andalusië II Costa Verde/Asturië III Costa Dorada en Costa Brava/Catalonië IV langs de kusten van de Balearen
X
d Verklaar je keuze.
Dat zijn de meest toeristische kusten
Een paar toeristen bij dorpelingen op bezoek die muziek maken Indonesische jongens, heavy metal, rock Toeristen in de ongerepte natuur, oerwoud
b Waarom staat er onder bron 41 ‘Cultuurverpesting’?
Omdat jongeren slechte gewoonten uit het westen overnemen: het is niet erg respectvol om je middelvinger op te steken c Zou deze cultuurverpesting door het toerisme komen of door iets anders?
Kan ook door de tv komen
e Wat is ecotax, en wat doen ze met de opbrengsten?
Een belasting; de opbrengst wordt besteed aan het milieu
d Ben je het ermee eens dat dit cultuurverpesting wordt genoemd? Beargumenteer je mening.
eigen antwoord
21 Bekijk bron 38. De toeristenbalans voor Spanje wil zeggen: het verschil tussen de inkomsten uit het toerisme in Spanje zelf en de uitgaven van Spaanse toeristen in het buitenland. a Wat is hoger in Spanje: de inkomsten of de uitgaven?
De inkomsten
Effect van ..... op: Ecotax Slachten van kip met gouden eieren Overlijden van koning Fahd Veranderen van slemp-imago van Salou tabel bij vraag 21
Inkomsten
Uitgaven
Saldo
stijgen dalen dalen stijgen
geen effect geen effect geen effect geen effect
stijgen dalen dalen stijgen
214303 BuiteNLand2 vwo WbA 24-02-2004 14:29 Pagina 27
1 toerisme 27
23 a Geef van de bronnen 39 tot en met 42 aan welk soort nadeel je ziet. Gebruik de begrippen: economisch • sociaal • milieu
Geen nadeel Bron 40: Economisch, milieu, sociaal Bron 41: Sociaal Bron 42: Milieu
– Bron 39: – – –
b Haal uit bron 40 vijf verschillende manieren waarop het milieu schade ondervindt van het toerisme.
Koraal vernielen; bomen kappen, zodat het zand ging stuiven; eieren van zeeschildpadden eten; vervuiling van het strand; belasting van het milieu, verstoring van het dierenleven c Wat is het voordeel uit de laatste zin van het artikeltje in bron 40.
Men zorgt nu beter voor het milieu d Op welke manier kun je zorgen voor een duurzame vakantie in Indonesië? Omcirkel het Romeinse cijfer vóór het goede antwoord (of antwoorden). I geen souvenirs kopen II je afval weer meenemen III overnachten in eenvoudige accommodaties IV zuinig met water zijn V niet afdingen bij het kopen van souvenirs VI je afval in de buurt van een prullenbak leggen; misschien hebben ze er nog iets aan VII de airconditioning niet te hoog zetten VIII toestemming vragen voordat je een foto van iemand maakt
X
X
X
e Noem nu de twee belangrijkste voordelen van toerisme die je uit deze bronnen kunt afleiden.
Men verdient aan het toerisme; er is meer aandacht voor het milieu Extra opdracht op de www.buiteNLand.epn.nl bij paragraaf 3 over toeristische ontwikkeling die uit de hand liep in La Gomera.
Herhalingsopdracht 24 Nu je Spanje en Indonesië wat beter hebt leren kennen, kun je de volgende tekst aanvullen met de juiste woorden: duurzaam toerisme • klimaat • nadelen • Aziatische • bevolking • natuur • Spanje (4 ×) • vakantielanden • cultuur • glazen paleis • Indonesië (3 ×) • massatoerisme • zonnig • tropisch • economische (2 ×)
vakantielanden. Het weer in Spanje is vooral in de zomer flink zonnig. Dat betekent dat Spanje wat klimaat betreft comple-
Spanje en Indonesië zijn aantrekkelijke
mentair is aan de meeste West-Europese landen.
Indonesië heeft een tropisch klimaat, waar soms dagelijks een bui valt. Beide landen hebben een prachtige
natuur . Van de cultuur trekken vooral de dansen de aandacht van de toerist. In aantallen trekt Indonesië veel minder toeristen dan Spanje. Bovendien is het aandeel van de Aziatische toeristen in Indonesië veel groter. In Indonesië kun je lekker duiken bij de vele koraalriffen. Zo’n vakantie is wel vrij duur. In Spanje bieden de zandstranden vaak een lekkere vakantie voor weinig geld. In beide landen vinden we
massatoerisme.
economische voordelen daarvan zijn duidelijk. Toch moet je ook rekening houden met de nadelen. Het beste is te proberen duurzaam toerisme te ontwikkelen. Dat kan alleen als je de bevolking en de natuur respecteert. Maar vaak krijgen de economische voordelen voorrang.
De
Wanneer je er op vakantie gaat, merk je echter niet zo veel van de nadelen. Je geniet lekker in je
glazen paleis.
214303 BuiteNLand2 vwo WbA 24-02-2004 14:29 Pagina 28
28 toerisme 1
4 Toerisme in Nederland Je hebt nu al heel wat van het toerisme wereldwijd geleerd. Het is tijd om stil te staan bij Nederland zelf. Toeristen zoeken ons land uit om op vakantie te gaan, maar wat vinden ze nu zo aantrekkelijk? En gaan alle Nederlanders naar het buitenland op vakantie?
b De volgende gebeurtenissen hebben gevolgen voor de toeristenbalans. Schrijf achter elke zin of de inkomsten uit toerisme zullen toe- of afnemen: – Nederland organiseert de Olympische Zomerspelen.
Toe – Het regent de hele zomer.
– De criminaliteit in de grote steden stijgt sterk.
Als je deze paragraaf goed hebt bestudeerd,
Af
– Veel appartementsgebouwen in Zandvoort worden
weet je: • wat de volgende begrippen betekenen: toeristenbalans – participatiegraad – vakantiegedrag – vakantiespreiding – toeristenseizoen – seizoenswerkloosheid – seizoensverlenging – tijd-ruimtepatroon – stuwende en verzorgende activiteiten – recreatiedruk – ruimtelijke inrichting – ruimtelijke ordening; • waar de internationale toeristen in Nederland vandaan komen; • dat Nederlanders en internationale toeristen verschillen in hun vakantiegedrag; • door welke factoren de voorkeur voor een bepaalde vakantie bepaald wordt.
Af
netjes opgeknapt.
Toe
– Veel Duitsers brengen hun strandvakantie liever aan de Oostzee dan aan de Noordzee door.
Af
2 a Bekijk de tabel hieronder en gebruik figuur 15. Maak een lijngrafiek van het aantal toeristen in Nederland. Werk de grafiek netjes af. Schrijf boven je grafiek de titel. Zet bij de x-as en de y-as wat de cijfers betekenen. Je kunt ook een grafiek met behulp van Excel maken, uitprinten en opplakken.
Jaar
Aantal internationale toeristen (× 1000) in Nederland
1990
5.795
1995
6.574
1998
9.320
1999
9.881
2000
10.200
2005
eigen antwoord
begrijp je: • waarom internationale toeristen naar Nederland op vakantie komen; • hoe het tijd-ruimtepatroon van Nederlandse toeristen hun bestemming bepaalt; • op welke manieren het toerisme bijdraagt aan de Nederlandse economie; • hoe het toerisme in Nederland gestimuleerd wordt; • waarom recreatie en toerisme de natuur nodig hebben, maar ook bedreigen; • op welke manier recreatie en toerisme de ruimtelijke ordening beïnvloeden.
kun je: • zelf een cirkeldiagram maken; • met de cd-rom van de Bosatlas uitzoeken welke toeristen de verschillende corop-gebieden bezoeken; • je mening vormen over een toeristisch probleem.
4.1 Nederland en het internationaal toerisme tekstboek
1 a
‘Toerisme in balans’
Vul aan:
Nederlanders net zo veel uitgeven aan toerisme in het buitenland als buitenlanders in Nederland De toeristenbalans is in evenwicht als
0
figuur 15 b Maak een schatting van het aantal toeristen in 2005. Vul die schatting in de tabel in, en teken die ook in je grafiek in figuur 15. c Schrijf een kort stukje over de voor- en nadelen van het toenemende toerisme in Nederland.
Voordelen: goed voor de economie, werk, inkomsten, goed voor de promotie van Nederland; nadelen: te grote drukte op de wegen, bij attracties, versterkt criminaliteit (zakkenrollers)
214303 BuiteNLand2 vwo WbA 24-02-2004 14:29 Pagina 29
1 toerisme 29
3 Bekijk figuur 16.
5 a Een journalist schrijft voor de krant naar aanleiding van
België
61%
Denemarken
67%
Duitsland
74%
Frankrijk
58%
Groot-Brittannië
57%
Italië
55%
Nederland
78%
Spanje
60%
Zwitserland
84%
bron 43 een stukje. Er zitten een paar foutjes in. Jij bent de redacteur die hem verbetert. Schrijf de correcte zin eronder. – Op korte vakanties verblijven we meestal in het buitenland.
Op korte vakanties verblijven we meestal in het binnenland – Korte vakanties in Nederland zijn populairder in de winter dan in de zomer.
figuur 16 Participatiegraad vakanties (bron: www.uitgeversgroep.nl/toerist/info/kengetallen/gedrag.htm)
a Wat kun je uit de tabel afleiden? Schrijf wel of niet achter de bewering. I dat de Zwitsers het vaakst naar het buitenland op vakantie gaan.
Niet
II dat van alle Europeanen de Italianen het minst op vakantie gaan.
Wel
III dat Nederland op de tweede plaats van Europa staat.
Wel
6 De heer A. droomt al jaren van een trektocht door de Himalaya. Maar het komt er steeds maar niet van. a Vul voor de heer A. vijf mogelijke redenen in waarom zijn reis door de Himalaya steeds maar wordt uitgesteld. 1 2 3 4
IV dat Fransen liever in eigen land op vakantie gaan.
Niet
tekstboek
Korte vakanties in het buitenland zijn populairder in de winter dan in de zomer, óf: Korte vakanties in Nederland zijn in de zomer populairder dan in de winter
5
hij heeft een jong gezin; de reis is te lang; hij heeft niet genoeg geld; hij moet zijn familie in X opzoeken; hij durft eigenlijk toch niet; hij heeft niet genoeg vakantiedagen; andere reden: gezondheid
‘Nederlandse toeristen in het buitenland’ tekstboek
‘Wanneer gaan we?’
4 Bekijk bron 45. a Wat betekenen de paarse balkjes in Europa?
Het aantal Nederlandse toeristen naar bepaalde landen b Europa is uitvergroot. Waarom is dat gedaan?
Om de kaart overzichtelijker te maken c Elk jaar gaan er wel Nederlanders op vakantie naar IJsland. Waarom staat dit land dan niet op de kaart?
Het aantal is te klein d Omcirkel het Romeinse cijfer vóór het juiste antwoorden (of antwoorden). Waarom gaan er zo weinig Nederlanders naar Zuidoost-Azië? I Er is geen complementariteit. II Het klimaat is niet aantrekkelijk. III Het toerisme is nog niet zo ontwikkeld. IV Het afstandsverval is te groot.
X
e In paragraaf 3 leerde je dat toeristen in Indonesië veel meer geld per persoon uitgaven dan in Spanje. Welke oorzaak daarvoor zie je in de foto’s van bron 44?
De accommodatie is duurder: camping in Frankrijk, hotel in Zuidoost-Azië
7 De zinnen in de tabel op de volgende bladzijde zijn oorzaken en gevolgen. a Schrijf de woorden oorzaak en gevolg boven de juiste kolom. b Verbind de zinnen uit kolom 1 met kolom 4: zet daarvoor in de kolom waar het vraagteken boven staat het juiste nummer uit kolom 4. Schrijf in de derde kolom een van de vijf begrippen uit paragraaf 4.1.
214303 BuiteNLand2 vwo WbA 24-02-2004 14:29 Pagina 30
30 toerisme 1
Kolom 1:
oorzaak
In Nederland krijgen niet alle
?
Kolom 3: begrip
Kolom 4:
7 Vakantiespreiding
1 We gaan tweemaal per jaar op wintersport
scholen tegelijk vrij. De Efteling neemt een nieuwe
gevolg
en logeren dan in een viersterren hotel.
6 Toeristenbalans
2 Ik ga in de vakantie naar mijn familie in Marokko.
5 Toeristenseizoen
3 Jonathan gaat in november toch
attractie in gebruik. De meeste toeristen komen in de zomer naar Nederland. De zomervakantie duurt
een midweekje weg.
2 Tijd-ruimtepatroon
4 Ik werk maar twee maanden per jaar.
1
5 Maartje fietst naar haar vakantiebaantje bij de
acht weken. Mijn vader is directeur van
Vakantiegedrag
een bierbrouwerij. In de winter komt er bijna
surfplankenverhuur.
4 Seizoenswerkloosheid
6 Het aantal toeristen uit België stijgt sterk.
3 Seizoensverlenging
7 Er staan minder files op de wegen naar het zuiden.
niemand naar Schiermonnikoog. Speciale tarieven!
tabel bij vraag 7
8 Gebruik de bronnen 43 en 45. Beschrijf voor een van de vier volgende personen het vakantiegedrag in een jaar tijd. Bedenk zelf wanneer, hoe lang, waarheen en hoe hij of zij op vakantie gaat. Zorg ervoor dat er één of twee dingen in je verhaal níet kloppen met wat je hebt geleerd in paragraaf 4.1. Als je het af hebt, wissel je je verhaal uit met een medeleerling. Die mag de fout(en) in je verhaal opsporen. – Leila Gök, studente, 19 jaar. Ze woont in Almere – Aart Franssen, bouwvakker uit Franeker, 43 jaar, getrouwd en twee kinderen van 7 en 11 jaar – Machteld van ’t Hof, lerares aardrijkskunde uit Bergambacht, 30 jaar, samenwonend – Bastiaan Figuur, gepensioneerd arts, Valkenburg, alleenstaand
9 Bekijk figuur 17 hieronder. De attracties kun je in vier soorten groeperen: pretparken, dierentuinen, musea en rondvaarten. Zet de attracties in de kaart van figuur 18 op de volgende pagina. Let daarbij op de volgende dingen: – Gebruik kleuren om de vier soorten attracties weer te geven. Maak een legenda. – De bezoekersaantallen kun je in je kaart weergeven door balkjes van verschillende grootte. Rond de aantallen daarbij af op 500. – Zet een titel boven je kaart.
Rondvaarten Amsterdam
3.000
Efteling, Kaatsheuvel
2.927
Burgers Zoo, Arnhem
1.828
Diergaarde Blijdorp, Rotterdam
1.660
Noorder Dierenpark, Emmen
1.500
Van Goghmuseum, Amsterdam
1.312
Duinrell, Wassenaar
1.208
Attractiepark Slagharen
1.200
Artis, Amsterdam
1.189
Rijksmuseum, Amsterdam
1.116
figuur 17 De meest bezochte attractiepunten in 2000 (× 1000 bezoekers)
214303 BuiteNLand2 vwo WbA 24-02-2004 14:30 Pagina 31
1 toerisme 31
4.2 ‘Is this the way to the Raaiksmjoesieum?’ In deze paragaaf leer je wat toeristen nu zo aantrekkelijk vinden aan Nederland. En hoe dat verschilt per nationaliteit. tekstboek
11
‘Wat doen de internationale toeristen?’
Bekijk bron 46 en kaart GB 59A/BB 44C. a Waarom verschillen de gegevens tussen bron 46 en de atlas?
Omdat in de atlas ook buitenlandse overnachtingen meegerekend worden b Vergelijk op GB 59 kaart A en B met elkaar. Welke gebieden hebben vooral waterrecreatie? Schrijf de nummers op.
1, 2, 3, 4, 5, 6 en 9 0
c Vergelijk GB 59 A, B en E. Welke van de gebieden uit vraag b krijgen veel buitenlandse bezoekers? Noteer de nummers.
50 km
Soort attractie Rondvaarten
aantal bezoekers per jaar x 1000 3000 2500
Pretparken Musea Dierentuinen
2000 1500 1000 500
figuur 18
10
Op kaart GB 59C/BB 44B staat een soortgelijk kaartje als jij zelf in de vorige vraag hebt gemaakt. a Noem drie verschillen met jouw kaartje.
Bijvoorbeeld: categorieën anders, andere kleuren, andere manier om bezoekersaantallen weer te geven, minder attracties b Friesland trekt jaarlijks tienduizenden toeristen. Maar volgens de atlas en jouw kaartje zijn er geen attracties. Hoe kan dat?
Er zijn geen grote attracties die meer dan 200.000 toeristen trekken; wel meren, bossen en stadjes c Attractiepunten kunnen hun aantrekkelijkheid snel verliezen. Welke stad heeft van dit verschijnsel waarschijnlijk de minste last? Licht je antwoord toe met informatie uit jouw kaartje van vraag 7.
Amsterdam, want hier zijn veel, zeer verschillende attractiepunten Extra opdracht op de www.buiteNLand.epn.nl bij paragraaf 4.1 over toeristisch overnachten.
1, 2, 3 en 4 d Er zijn tal van manieren om op het water te recreëren. Voor sommige vormen van waterrecreatie zijn veel infrastructuur en voorzieningen nodig; voor andere juist niet. Noem twee vormen van waterrecreatie waarvoor veel infrastructuur nodig is en twee waarvoor nauwelijks voorzieningen nodig zijn.
Varen: zeilen, motorboten, jetski, rondvaarten Weinig: Zwemmen in natuurlijk water, vissen Veel:
12 a Streep in de volgende zinnen het foute woord of de foute woorden door: Als je een pakketreis boekt naar Nederland, ben je meestal een Nederlandse/buitenlandse toerist. Een pakketreis bestaat uit: de accommodatie/een lunchpakket voor elke dag/de reis/excursies. b Bekijk bron 48. Wie heeft deze pakketreis samengesteld? Omcirkel het Romeinse cijfer vóór het juiste antwoord. I een reisbureau in Nederland II een reisbureau in Spanje III de VVV van Amsterdam in samenwerking met de VVV’s van de andere plaatsen die worden bezocht IV de Nederlandse overheid
X
214303 BuiteNLand2 vwo WbA 24-02-2004 14:30 Pagina 32
32 toerisme 1
13 a Kijk nog eens naar bron 48. Zet eens op een rijtje welke
tekstboek
bedrijven er allemaal verdienen aan deze reis.
Het Spaanse reisbureau, de vliegmaatschappij, de luchthavens, het hotel, de buschauffeur, de diamantslijperij, de bloemenveiling, winkeltjes/restaurants in Volendam, Marken en Amsterdam, de rondvaartboot, de Zaanse Schans, de Floriade b Gaat het hier vooral om indirecte of directe werkgelegenheid?
14 a Bekijk bron 48 nog eens. Noem drie voorbeelden van Hollandse symbolen.
Tulpen, boerinnetjes in klederdracht en molens b Geef twee voorbeelden van culturele highlights.
Bijvoorbeeld: Anne Frankhuis, Rijksmuseum, polders, klederdracht 15 a Bekijk bron 47. Waaraan kun je zien dat dit geen Nederlanders zijn?
Meest directe werkgelegenheid
Nederlanders vinden klompen heus niet zo bijzonder dat ze zo gek op de foto gaan
c Noem drie voorbeelden van indirecte werkgelegenheid die met de pakketreis samenhangen.
b Omcirkel het Romeinse cijfer (of cijfers) vóór het goede antwoord. Waar in Nederland kan deze foto genomen zijn? I in Amsterdam II in Aalsmeer III in Zuid-Limburg IV in Volendam
Bijvoorbeeld: de drukkerij van de foldertjes, cateringsbedrijf (terugreis vliegtuig), schoonmaakbedrijf (bus, hotel), diamantslijperij
X
X
d Hoe noem je het effect van zo’n pakketreis op de Nederlandse economie ook alweer?
c Met welk begrip heeft deze bron te maken? Streep de foute begrippen door: complementariteit • culturele highlights • toeristische trekpleisters • toeristenseizoen • vakantiegedrag • tolerante klimaat
Spin-off e Welke van de toeristische attracties uit deze pakketreis heb jij al gezien?
eigen antwoord f Wat zou een Spaanse toerist volgens jou nog meer moeten zien, en waarom?
eigen antwoord g Noem twee voordelen van een pakketreis voor een Spaanse toerist.
Alles is geregeld, geen zorgen; makkelijk in verband met de taal; je verspilt geen tijd met dingen uitzoeken; je ziet in korte tijd heel veel h Noem ook twee nadelen.
Je komt alleen op de meest toeristische plaatsen; je bent niet vrij; het is duurder; soms is het programma erg druk, en heb je geen tijd om te relaxen
‘Hoe verkoopt Nederland zich in het buitenland?’
16
Bekijk op figuur 19 de spreiding van de bungalowparken van Centerparcs. a Wat is er zo aantrekkelijk in die gebieden dat er een bungalowpark is gebouwd? Gebruik daarvoor de informatie van de atlaskaart ‘Toeristencentra’.
Er is bos, natuur, en er zijn speciale attracties; er is water en strand
214303 BuiteNLand2 vwo WbA 24-02-2004 14:30 Pagina 33
1 toerisme 33
b Kleur dan, net als in de atlas, elk park met blauw, oranje of groen. Maak de legenda bij het kaartje, en schrijf er een titel bij.
De Huttenheugte
Park Zandvoort
ders per corop-gebied’ (dit zijn gebieden die kleiner zijn dan provincies, maar groter dan gemeenten). Dan klik je op ‘Tonen’. Je krijgt nu een tabel met de gewenste gegevens. Klik linksonder op ‘Nieuw thema’. Klik opnieuw op ‘Zoek’ en selecteer nu ‘Overnachtingen totaal per corop-gebied’. Je krijgt dan twee tabellen naast elkaar te zien. Klik bij beide tabellen de rode bolletjes weg; laat alleen die bij ‘Staaf op kaart’ horen rood. Klik dan op ‘Staaf op kaart’, en je ziet de gegevens uit de tabellen in een kaart met staafgrafiekjes. Als je op een corop-gebied in de kaart klikt, krijg je de gegevens van dat gebied te zien. Om de tabel met gegevens weer te zien, klik je op het woord ‘Tabel’. Maak met de kaart de volgende vragen:
De Eemhof
a Op welke drie plekken overnachten de meeste Nederlanders?
Veluwe, Noord-Limburg, Zuid-Limburg
Port Zélande Het Heijdebos Het Meerdal Park Loohorts De Kempervennen
b In welke twee corop-gebieden is het totaal aan overnachtingen het hoogst?
Amsterdam en de Veluwe c In welk corop-gebied overnachten Nederlanders niet zo vaak, maar is het totaal toch hoog?
0
50 km
Amsterdam d Verklaar dat.
Legenda Water en strand Bos en natuur figuur 19
17 a Welke reden wordt in de tekst genoemd als gevolg waarvan het buitenlands toerisme naar Nederland gevaar zou kunnen lopen?
De drukte, de toeristendruk b Denk nog even terug aan wat je in paragraaf 2.4 leerde. Is dat een interne of externe factor?
Interne factor c Noem een maatregel die de toeristensector daartegen treft.
Men probeert de toeristen wat te spreiden door de rest van Nederland ook te promoten 18
Je gaat met de cd-rom die bij Grote Bosatlas hoort extra uitzoeken waar Nederlanders in Nederland op vakantie gaan, en waar buitenlanders dat doen. Start de Grote Bosatlas-extra-cd-rom en klik achtereenvolgens op: Statistiek – nieuw thema – dan in de eerste kolom op: ‘Overnachtingen’ en tik in de tweede kolom ‘Nederland’. Klik nu op ‘Zoek’. Bij ‘Resultaten’ klik je op ‘Overnachtingen door Nederlan-
Dat komt door buitenlandse toeristen e Van welke andere gebieden is het totaal aantal overnachtingen minstens twee keer zo veel als het aantal Nederlandse overnachtingen?
Agglomeratie Leiden en Bollenstreek, agglomeratie ’s-Gravenhage f Op welke attractie komen de buitenlanders dan af?
Op de bloembollen g Hoe komt het dat de spreiding van toeristen uit het buitenland en uit Nederland zo verschilt?
Ze hebben een ander vakantiegedrag; dat komt doordat ze verschillende soorten vakanties leuk vinden (complementariteit) Extra opdracht op de www.buiteNLand.epn.nl bij paragraaf 4.2 over wat Japanners leuk vinden in Nederland.
214303 BuiteNLand2 vwo WbA 24-02-2004 14:30 Pagina 34
34 toerisme 1
4.3 Recreatie in Nederland Als je het over toerisme hebt, mag je de recreanten niet vergeten: ze nemen ruimte in en geven geld uit. Over de gevolgen van recreatie en toerisme voor Nederland leer je in deze paragraaf meer. tekstboek
1 Omdat Drenthe meer andere bestaansmiddelen heeft; 2 omdat het in een westers land ligt; 3. het is geen eiland, dus minder geïsoleerd; 4 dichterbevolkt (circa tweemaal zo dicht als Frans Polynesië) Niet:
‘Nederland relaxt’
19 a Wat is precies het verschil tussen een toerist en een recreant?
Een toerist overnacht buitenshuis, een recreant niet
2
b Noem twee overeenkomsten tussen een toerist en een recreant? Gebruik het woord ‘voorzieningen’ in je antwoord.
1
3
Beiden gaan voor hun plezier op pad en gebruiken dezelfde voorzieningen c Er zijn twee soorten gebieden voor recreanten: drukke en rustige plaatsen. Noem van beide een voorbeeld in je eigen omgeving.
legenda:
eigen antwoord
lokaal verzorgend lokaal stuwend, provinciaal verzorgend provinciaal stuwend, nationaal verzorgend nationaal stuwend
d
Kijk in de atlas bij de kaarten over toerisme in Nederland. Omcirkel het Romeinse cijfer vóór de kaarten waarbij het niet duidelijk is of het over toerisme of recreatie gaat. I kaart A II kaart B III kaart C IV kaart D
X X
tekstboek
‘Het economisch belang’
20 a Waarom is toerisme voor Drenthe belangrijker dan voor Utrecht?
Drenthe is dunbevolkt en Utrecht niet; er zijn in Drenthe minder andere bestaansmiddelen b
Stelling: Je kunt Drenthe wel vergelijken met Frans Polynesië, de Seychellen en Antigua en Barbuda (zie vraag 23 van paragraaf 2.4; gebruik de atlas: ‘Statistiek Nederland, provincies’). Noem twee argumenten voor en twee tegen. Let op: één argument moet gaan over de bevolkingsdichtheid en één argument over het economisch belang van toerisme.
1 Omdat het belang van het toerisme erg groot is; 2 omdat het ook een klein oppervlak heeft Wel:
bedrijven schaalniveau: nationaal schaalniveau provinciaal schaalniveau lokaal schaalniveau figuur 20
21 Bekijk figuur 20. a Zet het juiste schaalniveau in de legenda. b Vul de legenda verder in en gebruik daarbij de volgende begrippen: lokaal verzorgend • lokaal stuwend • regionaal verzorgend • nationaal stuwend • nationaal verzorgend • provinciaal stuwend c Op lokaal niveau liggen de bedrijven 1, 2 en 3. Welk bedrijf zal op lokaal niveau het minst bijdragen aan de verhoging van de welvaart? Licht je antwoord toe.
Bedrijf 1, want dit bedrijf is verzorgend op lokaal niveau, en zal weinig toeristen van buiten aantrekken d De drie bedrijven zijn in willekeurige volgorde: een beroemd museum, een souvenirwinkel en een bakker. Schrijf achter de nummers 1, 2 en 3 het juiste bedrijf. 1 2 3
bakker souvenirwinkel beroemd museum
214303 BuiteNLand2 vwo WbA 24-02-2004 14:30 Pagina 35
1 toerisme 35
Skatebaan in Vlissingen Anne Frankhuis Six Flags Bingo-avond in het avondlicht in Hoorn
Lokaal
Provinciaal
Nationaal
Stuwend Stuwend Stuwend Verzorgend
Verzorgend Stuwend Stuwend Verzorgend
Verzorgend Stuwend Verzorgend Verzorgend
tabel bij opdracht 21
e
Op welk schaalniveau zijn de activiteiten in de tabel hieronder stuwend dan wel verzorgend? Gebruik eventueel GB 59C/BB 44B. Vul de tabel in.
tekstboek
X
X
‘En als het te druk wordt?’
22 Welke nadelen van te grote drukte in recreatiegebieden worden in de tekst genoemd? Omcirkel het Romeinse cijfer vóór de juiste bewering. I De infrastructuur en de voorzieningen kunnen vernield worden. II De natuur lijdt onder het teveel aan bezoekers. III Het wordt vooral drukker rond de steden. IV Er moeten allerlei maatregelen genomen worden om de recreatiedruk te verlichten. V Er ontstaan lange wachttijden bij voorzieningen. VI Veel attractiepunten stellen zich in op grote drukte.
X
X
e Hieronder staan maatregelen die de overheid kan nemen om de recreatiedruk te verminderen. Omcirkel de Romeinse cijfers vóór de juiste maatregelen. I Borden met ‘Verboden toegang’ plaatsen. II Meer gebieden openstellen. III Toegang verbieden in het broedseizoen. IV Entreegeld heffen. V Het aantal paden in een natuurgebied verminderen. VI De bevolkingsgroei verminderen. VII De toegang van auto’s verbieden. VIII De belasting verhogen. IX Bepaalde activiteiten verbieden. X Benzine duurder maken. XI Stiltegebiedbordjes plaatsen. XII Hekken plaatsen.
X
X
X
X
X
X
X
f Welke twee maatregelen werken volgens jou het beste en waarom?
eigen antwoord
23 a Bekijk bron 50. Op welke drie verschillende manieren blijkt dat de recreatiedruk groot is?
Bijvoorbeeld: mensen hebben last van elkaar; de dieren hebben geen rust; de politie moet controleren b Waar in bron 49 zou de situatie van dit plaatje kunnen voorkomen?
In het Lauwersmeergebied bij Zoutkamp c Bekijk GB 59/BB 44. Natuurgebieden kunnen bedreigd worden door toerisme. Welke van de kaarten heb je nodig om dat aan te tonen?
GB 59D/BB 44D d Gebruik GB 59/BB 44. Noem twee gebieden die veel natuur hebben, maar ook veel toeristen trekken.
Veluwe, kust/duinen, Wadden
tekstboek
‘Recreatie, kan dat overal?’
24 a Wat is de belangrijkste reden waarom het bungalowpark in Drenthe niet mag uitbreiden?
Omdat de uitbreiding ten koste gaat van een uniek natuurgebied b Wie beslist in Nederland of er ergens een recreatiepark kan worden aangelegd of niet?
De overheid c Zet het juiste woord achter elke zin. Kies uit: ruimtelijke inrichting • ruimtelijke ordening. De manier waarop de ruimte in Nederland wordt gebruikt heet:
ruimtelijke inrichting
De regels die bepalen hoe Nederland mag worden ingericht heet:
ruimtelijke ordening
214303 BuiteNLand2 vwo WbA 24-02-2004 14:30 Pagina 36
36 toerisme 1
25 Bekijk bron 49 en lees het onderschrift. Stelling: De natuur is goed voor de recreatie, maar recreatie is niet altijd goed voor de natuur. Leg de stelling uit, en gebruik het begrip ‘recreatiedruk’.
Natuurgebieden zijn ook plaatsen waar mensen kunnen recreëren, maar als de recreatiedruk te groot wordt, bedreigt die de natuur 26 Bekijk bron 51 en lees onderstaande tekst in figuur 21. 3VO (drie samenwerkende organisaties op het gebied van verkeer) en de Nederlandse Jeugd Groep schreven in 2002 een prijsvraag over jeugd en ruimtelijke ordening uit: ‘Dat kan anders!’ Ideeën van jongeren die in de prijzen vielen waren: 1 Wij willen speeltoestellen – een modderveldje in de buurt omtoveren in een fraai speelterrein met aandacht voor kinderen van 2 tot 15 jaar en kinderen met een handicap. 2 Grote doelen voor voetbaltalenten – het plaatsen van echte doelen op een schoolplein én hoge hekken eromheen vanwege de parkeerplaatsen. 3 Fietstunnels onder een 80-km-weg door, waar de auto’s veel te hard rijden. Er zijn wel drie veetunnels, maar 25 kinderen van 4 tot 17 jaar moeten twee keer per dag oversteken: levensgevaarlijk!
d Waar moet je zijn om recreatiemogelijkheden voor de jeugd te verbeteren?
Bij de gemeente, bij een organisatie als 3VO Extra opdracht op de www.buiteNLand.epn.nl bij paragraaf 4.3 over een hekvrije heide in ’t Gooi.
4.4 Ruimte voor recreatie Recreatie neemt in het dichtbevolkte Nederland steeds meer ruimte in. In deze paragraaf leer je dat elke vorm van recreatie haar eigen plek heeft. tekstboek
‘Recreatie in en om de stad’
28 Bekijk de bron 52 en figuur 22. a Wat betekent het woordje ‘doelgroep’ in bron 52?
Dat zijn de mensen die gebruikmaken van een voorziening b Waar liggen de voorzieningen die stuwend zijn voor het lokale schaalniveau?
In het centrum en aan de stadsrand c Wat betekent het nu dat recreatieve voorzieningen in een stad een bepaald ruimtelijk patroon hebben?
Dat iedere voorziening haar eigen plaats heeft
figuur 21 a Omcirkel het Romeinse cijfer vóór de juiste zin(nen). I Bij ruimtelijke ordening wordt vaak te weinig rekening gehouden met de jeugd. II Bij ruimtelijke ordening wordt vaak te weinig rekening gehouden met recreatie. III Bij deze voorbeelden beslist de gemeente wat jongeren nodig hebben. IV Jongeren hebben speciale wensen op het gebied van recreatie V 3VO is een organisatie die onder meer probeert de ruimtelijke ordening te verbeteren.
X
.X
X
d Een voorziening moet goed bereikbaar zijn. Toch hoeft niet elke voorziening aan een snelweg te liggen. Vul de tabel boven aan de volgende bladzijde maar in.
29 a Bekijk figuur 22 op de volgende bladzijde. Vul in de legenda op de juiste plaats in: videotheek • megabioscoop • museum • manege • restaurant • hondenuitlaatplaats b Noem de juiste reden waarom: – een buurthuis in een woonwijk staat.
b Bij welke van de bovenstaande zinnen past bron 51?
IV c Noem in jouw omgeving ook een voorbeeld van ruimtelijke ordening waarbij geen rekening gehouden is met de jeugd. Denk aan veiligheid, ruimte voor activiteiten en (fiets of openbaar) vervoer.
eigen antwoord
–
De doel-
groep woont dan vlakbij je cafés in het centrum vindt. Voor de sfeer
– een discotheek voor vijfhonderd mensen aan de rand van de stad zit.
Ruimtebeslag
– het biermuseum niet in een woonwijk gelegen is.
Omdat het een groter publiek wil trekken
214303 BuiteNLand2 vwo WbA 24-02-2004 14:30 Pagina 37
1 toerisme 37
Voorziening Viersterrencamping
Exclusief restaurant
Poppenmuseum
Hondenuitlaatterrein
I
Bij Den Haag
I
Doelgroep
Welk vervoermiddel?
Waar?
Iedereen in en rond de stad Iedereen in en rond de stad Iedereen in en rond de stad Bewoners
Auto
Stadsrand of buiten de stad Centrum
Het is een nieuw centrum
Auto, openbaar vervoer Auto, openbaar vervoer Lopen
Centrum Woonwijk
X
buiten de stad II Bij Rotterdam
II
III Bij Utrecht
III In het oude centrum
IV Bij Amsterdam
X
In een nieuwe woonwijk
IV Aan de stadsrand
tabel bij vraag 28 tekstboek
‘Steeds mooier, steeds groter’ en ‘Nederland gaat driedimensionaal’
30 Bekijk bron 53. Waar ligt Arena Boulevard? Omcirkel het juiste antwoord in elke kolom.
32 Arena Boulevard is een goed voorbeeld van (omcirkel): (meer antwoorden mogelijk) I city-marketing II schaalvergroting in de recreatie III combinatie van wonen-werken-recreëren IV vergrote mobiliteit van de doelgroep V meervoudig ruimtegebruik VI toegenomen ruimtebeslag voor recreatie en toerisme
X
X
31 a De bovenkant van het kaartje in bron 53 is niet het noorden. Waar zie je dat aan?
X
De spoorlijn naar Utrecht loopt naar het zuidoosten; meer antwoorden mogelijk De noordpijl Film, theater, concerten, horeca, tentoonstelling, uitzichtpunt, winkels, hotel, parkeren
X X
X
b Welk kaartteken is de cartograaf vergeten?
c Noem minstens acht recreatieve voorzieningen in dit gebied.
X
X X
X X
X
X
X X
X
X
X
X
X X
X X X
X X
X X
X
X X
X
X
X
d Wat is de doelgroep van Arena Boulevard?
Iedereen in en rond de stad e Streep de foute antwoorden door: Arena Boulevard is stuwend op lokaal/provinciaal/ nationaal schaalniveau. f Om de nieuwe voorzieningen bereikbaar te houden, moet de infrastructuur aangepast worden. Welke twee aanwijzingen vind je daarvoor in bron 53?
Verdubbeling spoor, zeer veel parkeerplaatsen
Legenda: museum, restaurant evt. videotheek megabioscoop, manege
X videotheek, hondenuitlaatplaats figuur 22 Ruimtelijk patroon van recreatie in een middelgrote stad
X
214303 BuiteNLand2 vwo WbA 24-02-2004 14:30 Pagina 38
38 toerisme 1
33 a
Kijk op kaart GB 219/BB 152 hoe het coropgebied heet waar jouw woonplaats in ligt.
eigen antwoord Nu ga je met behulp van de cd-rom van de Grote Bosatlas Extra uitzoeken hoe de ruimte in jouw corop-gebied wordt gebruikt. Start de cd-rom en klik achtereenvolgens op ‘Statistiek – nieuw thema’. Selecteer als hoofdthema ‘Economie’ en als tweede subthema ‘Bodemgebruik algemeen’. Tik onder ‘Regio’ ‘Nederland. Klik nu op ‘Zoek’. Bij ‘Resultaten’ klik je op ‘Nederland: agrarisch gebied per coropgebied’. Dan klik je op ‘Tonen’. Je krijgt nu een tabel. Maar je wilt nog meer informatie! Klik linksonder op ‘Nieuw thema’. Klik opnieuw op ‘Zoek’, en selecteer nu ‘Bos en natuurlijk terrein per coropgebied’. Klik op ‘Tonen’. Klik nogmaals op ‘Nieuw thema’. Klik weer op ‘Zoek’ en selecteer nu: ‘Stedelijk gebied per coropgebied’. Klik weer op ‘Tonen’. Je hebt nu drie tabellen naast elkaar. Klik nu de rode bolletjes boven aan elke kolom weg. Alleen die bij ‘Staaf op kaart’ moeten rood zijn. Klik dan op de woorden ‘Staaf op kaart’ links, en je ziet de gegevens uit de tabellen in een kaart met staafgrafiekjes. Pas via ‘Legenda’ de kaart zo aan dat je een duidelijk overzicht hebt. b Wat is de grootste ruimtegebruiker over heel Nederland?
Agrarisch gebied
34 In de tekst worden twee manieren van meervoudig ruimtegebruik genoemd. a Welke manier zie je in bron 54?
Gestapeld en ondergronds bouwen; de functie is steeds dezelfde: recreatie b De Basketbar is een voorbeeld van (omcirkel): I city-marketing II schaalvergroting in de recreatie III combinatie van wonen-werken-recreëren IV vergrote mobiliteit van de doelgroep V meervoudig ruimtegebruik VI toegenomen ruimtebeslag voor recreatie en toerisme
X
c Wat is de reden voor meervoudig ruimtegebruik?
Het besparen van ruimte d Zou de Basketbar ook aan Arena Boulevard kunnen staan? Waarom wel of niet?
Wel: het is ook een nieuw ontwerp, past in een nieuw centrum. Niet: Arena Boulevard is voor grootschalige voorzieningen, dat is de Basketbar niet. Er is geen ruimtegebrek rond de Arena Boulevard 35 Lees de tekst over Zuid-Holland op de volgende pagina en
c Klik in het corop-gebied Amsterdam en daarna in jouw corop-gebied. Noteer in de tabel onder aan de bladzijde het ruimtegebruik. d Klik op ‘Tabel’. Klik links onder op ‘Analyse’. Vul in de derde kolom het gemiddeld percentage van Nederland in. e Vergelijk het bodemgebruik in jouw corop met het Nederlandse gemiddelde. Bedenk de belangrijkste reden voor het verschil, en noteer die in de vierde kolom. f Zoek in de atlas twee kaarten die jouw verklaring ondersteunen, en vul de kaartnummers in de laatste kolom in. g In welke van de drie categorieën valt het bodemgebruik voor recreatie? Licht je antwoord toe.
beantwoord de vragen. 0
Leiden
5 km
Den Haag Zoetermeer
Delft
In alledrie: je hebt recreatie in de stad, op het boerenland en in de natuur
Rotterdam Werkgebied Groenblauwe Slinger Bebouwing Gewenste verbinding
figuur 23 Ruimtegebruik
Amsterdam
Agrarisch
Bos en natuurlijk
Eigen corop
Gemiddeld
Reden voor verschil
Kaart
57,5%
67,17
3%
13,04
39,5%
19,79
eigen antwoord eigen antwoord eigen antwoord
Bijv. 48A en B, 60A Bijv. 48A en B, 60A Bijv. 48A en B, 60A
terrein Stedelijk gebied
tabel bij vraag 33
214303 BuiteNLand2 vwo WbA 24-02-2004 14:30 Pagina 39
1 toerisme 39
De Groenblauwe Slinger in Zuid-Holland De Groenblauwe Slinger is de S-vormige open ruimte tussen de Haagse en de Rotterdamse agglomeratie. Dit gebied gaat in de jaren tot 2010 uitgroeien tot een waterrijk natuurgebied van ongeveer 200 km2 – een gebied met een natuur- en recreatieve taak voor ruim twee miljoen omwonenden. Zo wordt ook voorkomen dat Den Haag en Rotterdam samenklonteren tot één verstedelijkt gebied. De inrichting van dit gebied moet sterk veranderen. In totaal wordt 1600 hectare nieuw natuur- en recreatiegebied aangelegd. De polders tussen Leidschendam-Voorburg en Zoetermeer worden aangepast voor recreatie, natuur en waterberging. Het agrarisch gebruik zal daar gaan verdwijnen. Nu vormt de infrastructuur nog overal barrières voor mens en dier. Daarom wordt er 125 km nieuwe verbindingen aangelegd: er komt een aaneengesloten recreatief wandel-, fiets- en vaarwegennet, en er komen betere verbindingen tussen stad en land. Het Rijk draagt het allergrootste deel van het geld bij dat nodig is voor de realisatie van de Slinger. De zeer hoge grondprijzen en de noodzaak om goed draaiende glastuinbouwbedrijven uit te kopen maken echter dat er met deze rijksbijdrage nog geen sluitende begroting kan worden gemaakt.
a De naam Groenblauwe Slinger is niet zomaar gekozen. Noem twee groene en twee blauwe functies in het gebied.
Groen: natuur, recreatie, landbouw; blauw: waterrecreatie en waterberging b Zeg in je eigen woorden wat met ‘de inrichting van dit gebied’ bedoeld wordt.
De manier waarop het land gebruikt wordt c Een functie van de Slinger is waterberging. Wat wordt daarmee bedoeld?
In tijden van wateroverlast kan land onder water gezet worden d Zoek het gebied in de atlas op, en schrijf in 9 punten op waarvoor de ruimte in het gebied gebruikt werd vóór de nieuwe inrichting.
Woongebied, industrie- of haventerrein, akkerbouw, tuinbouw, grasland, bos, een meer, wegen, spoorlijnen
e Wat gaat er aan de inrichting veranderen?
De landbouw moet plaatsmaken voor natuur, recreatie en waterberging
f
Kijk in de atlas en naar figuur 23. Geef met een pijltje aan waar volgens jou het belangrijkste stuk is van de Slinger. Beargumenteer je keuze.
Bijvoorbeeld bij het smalste gedeelte van de Slinger, omdat dit de enige verbinding is tussen de twee grotere groene gebieden, of omdat de onteigening van de intensieve glastuinbouwbedrijven zo duur is per ha, of bij de A12 en het spoor tussen Zoetermeer en Voorburg, omdat het daar de grootste verbetering oplevert g ‘Verbinding’ is een centraal begrip in dit plan. Op welke twee manieren? I II
De verbinding tussen stad en land De verbinding binnen het gebied zelf: een doorgaand recreatief wegennet
h Waarom leggen ze de Slinger niet ergens anders aan, op een minder dure en minder dichtbevolkte plek bijvoorbeeld?
De Slinger is nodig, zodat mensen dicht bij huis kunnen recreëren Extra opdracht op de www.buiteNLand.epn.nl bij paragraaf 4.4 over recreatiemogelijkheden voor jongeren.
214303 BuiteNLand2 vwo WbA 24-02-2004 14:30 Pagina 40
40 toerisme 1
Herhalingsopdracht 36 Schrijf achter de volgende begrippen of ze wel of niet bij elkaar passen. Schrijf er ook achter waarom je dat vindt.
Niet; bij een pakketreis zit je meestal in een hotel – Ruimtelijke ordening – attractiepunten: Wel; ruimtelijke ordening zorgt ervoor dat attractiepunten op de juiste plek komen, en dat ze goed bereikbaar zijn – Hollandse symbolen – natuur: Niet; er is weinig natuur in Nederland; de Hollandse symbolen zijn allemaal cultuur – Recreatiedruk – toeristenseizoen: Wel; in het hoogseizoen is de recreatiedruk hoog – Culturele highlights – toeristenbalans: Wel; culturele highlights zorgen voor inkomsten, dus positief effect op toeristenbalans – Duurzaam toerisme – cultuurverpesting: Niet; duurzaam toerisme houdt juist rekening met de cultuur – Massatoerisme – infrastructuur: Wel; voor massatoerisme is de juiste infrastructuur nodig – Complementariteit – afstandsverval: Wel; hoe verder weg een gebied ligt, hoe groter de kans dat het iets anders dan thuis te bieden heeft – Verloedering – kleinschalig toerisme: Niet; kleinschalig toerisme heeft meestal niet zo’n groot effect op de omgeving – Stuwend – verzorgend: Wel, op een laag schaalniveau kan iets stuwend zijn, terwijl het op hoger schaalniveau verzorgend is – Participatiegraad – seizoensverlenging: Niet; of er veel of weinig mensen op vakantie gaan, heeft niets met de inspanningen van de sector te maken – Schaalvergroting – ruimtelijk patroon: Door schaalvergroting moeten sommige voorzieningen uit het centrum naar de stadsrand verhuizen – Pakketreis – caravan:
214303 BuiteNLand2 vwo WbA 24-02-2004 14:30 Pagina 41
1 toerisme 41
5 Toerisme in jouw omgeving Bij dit hoofdstuk horen drie onderzoeksopdrachten waaruit je kunt kiezen of waar je docent uit kiest. Het zijn opdrachten die je in je eigen omgeving uitvoert. Een van die onderzoeken staat in dit werkboek. De andere staan op de www.buiteNLand.epn.nl Je hebt vorig jaar al een paar keer onderzoek gedaan, en je weet hoe je stap voor stap te werk gaat bij een onderzoek. De stappen zijn: 1 een onderzoeksvraag formuleren; 2 informatie verzamelen; 3 informatie verwerken; 4 antwoord geven op je onderzoeksvraag; 5 presenteren.
1
Keuzeopdracht 1 Niet op vakantie?!
Dat valt tegen! Omdat Mario’s ouders net verhuisd zijn, gaan ze dit jaar niet op vakantie. Arme Mario! Maar gelukkig heeft hij het getroffen met jullie in zijn nieuwe klas. Jullie gaan voor hem onderzoeken wat de toeristische en recreatieve toppers zijn in jullie omgeving, zodat hij zich niet hoeft te vervelen. Je gaat in een groepje alle attracties in je regio inventariseren. Daarna bekijk je op grond van een aantal criteria wat voor soort attracties dat zijn. Geef uiteindelijk antwoord op de vraag: is er genoeg te doen voor Mario? 1 De hoofdvraag Is het aanbod van toeristische en recreatieve mogelijkheden in mijn omgeving voldoende voor iemand van 14 of 15 jaar? 2 De deelvragen – Welk gebied is door iemand van 14 of 15 jaar te bereizen? – Wat voor toeristische mogelijkheden zijn er allemaal binnen dit gebied? – Hoe kun je de toeristische mogelijkheden indelen? – Welke van de toeristische toppers zijn interessant voor iemand van 14 of 15?
Naam
Dit jaar gaan we niet meer telkens alle stappen voorkauwen. In de loop van het jaar moet je steeds zelfstandiger een onderzoek kunnen doen. Mocht je de stappen niet meer weten... achter in dit werkboek worden de stappen nog eens uitgebreid besproken. Welk onderzoek je ook kiest, je werkt altijd in een groepje. Vanzelfsprekend maak je een goede taakverdeling, zodat iedereen evenveel werk verzet en je het beste resultaat krijgt.
3 Informatie verzamelen Kijk op een kaart hoe groot de cirkel is waarbinnen je iets kunt bezoeken. Gebruik daarbij eventueel ook gegevens van het openbaar vervoer. Ga op zoek naar informatie over recreatieve en toeristische dingen binnen de cirkel. Denk daarbij aan de Gouden Gids, het internet (zie sites hieronder), het informatieboekje van je eigen gemeente en de VVV. Zorg ervoor dat Mario verschillende dingen te doen krijgt. Te raadplegen sites: – de internetsites van je eigen en omliggende gemeentes (dan weet je zeker dat het in de buurt is); – www.recreatie.pagina.nl (allerlei links naar uitjes in heel Nederland); – www.vrijetijd.pagina.nl (geeft dezelfde informatie); – www.ov9292.nl (informatie over openbaar vervoer). 4 Informatie verwerken Bekijk alle informatie die je hebt, en check met behulp van de kaart of het te bereizen is. Maak daarna een lijst van toeristisch/recreatieve dingen die je in de tabel hieronder invult.
Soort (bijv. actief, cultuur, pretpark/dierentuin)
Waar
214303 BuiteNLand2 vwo WbA 24-02-2004 14:30 Pagina 42
42 toerisme
5 Conclusie trekken Beantwoord hier de hoofdvraag:
0
6 Presenteren Teken op de kaart van Nederland, in het gebied dat Mario gaat bereizen, de geschikte toeristische toppers in. Gebruik verschillende symbolen voor de verschillende soorten activiteiten, en maak een legenda bij de kaart. Bedenk een titel voor de kaart!
50 km
figuur 24
Keuzeopdracht 1
Niet op vakantie?!
1
214303 BuiteNLand2 vwo WbA 24-02-2004 14:30 Pagina 43
1 toerisme 43
6 Keuzestof Bij dit hoofdstuk horen vier keuzeopdrachten waaruit je kunt kiezen. Een daarvan staat in dit werkboek. De andere staan
1
b
c
Bedenk vijf verschrikkelijke bestemmingen: plaatsnaam en land. Zorg ervoor dat ze over verschillende continenten verspreid liggen. Tip: met wat geduld vind je in het zaakregister nog meer ideeën. Bijvoorbeeld: aardbeving, gewapende conflicten, krottenwijken, vorstdagen, enzovoort. Teken de bestemmingen op het wereldkaartje in figuur 25 in door er een cijfer in een rondje op de juiste plek te zetten. Maak een legenda. Schrijf van iedere bestemming op wát er zo verschrikkelijk is. Noem minstens drie dingen. Bijvoorbeeld: als je een krottenwijk als bestemming koos, zijn de verschrikkingen: geweld, diefstal, stank, ziekte, overbevolking, smerige omgeving, werkloosheid, enzovoort.
1 2 3 4 5 figuur 25
www.buiteNLand.epn.nl
Keuzeopdracht Zelf een vakantie plannen
Deze keer wil je geen luie vakantie om lekker uit te rusten; nee, je wilt extreem! Er zijn een heel wat plekken op de aardbol waar de meeste toeristen voor terugdeinzen. Te koud, te nat, te ruig, gevaarlijk, ongezond... maar wel heel avontuurlijk! Een land met hongersnood, een actieve vulkaan, een woestijn, oorlogsgebieden, krottenwijken, of een gebied waar kort geleden een ramp plaatsvond. Ga in de atlas op zoek, en maak een top-5 van verschrikkelijke bestemmingen! a
op de
Krottenwijk in La Paz, Bolivia. Geweld, diefstal, stank, ziekte, overbevolking, smerige omgeving, werkloosheid 2 Kangerlussuaq, Groenland. Koud, ijsberen,eenzijdig voedsel: vooral vis 1
Grozny, Tsjetsjenië. Oorlog: bommen en sluipschutters, onveiligheid, eenzijdig voedsel, kapotte gebouwen, ziekten 4 Lake Disappointment, Gibsonwoestijn, Australië. Zeer heet, zeer droog: zandwoestijn met zoutmeer, zeer afgelegen, zeer moeilijk begaanbaar terrein 5 Bo, Sierra Leone. Zeer vochtig, heet, ziekten als malaria, gevaarlijke gorilla’s, veel diamanten 3
214303 BuiteNLand2 vwo WbA 24-02-2004 14:30 Pagina 44
44 toerisme 1
d
Schrijf nu op waarom het juist op die plek zo verschrikkelijk is. Je moet hier dus verklaren waardoor die krottenwijk in dat land en bij die stad kon ontstaan, waardoor het juist in Nunavut zo ontzettend koud is, of waarom er oorlog is in ..... Dit vind je misschien een lastige vraag. Tip: denk aan de aardrijkskundelessen van vorig jaar.
La Paz is de hoofdstad van Bolivia. Er is veel armoede op het platteland; daarom trekken veel mensen naar de stad. Daar is de situatie niet veel beter, en leven de mensen vaak in armoedige omstandigheden 2 Groenland heeft een poolklimaat, waar de temperatuur in de zomer nauwelijks boven de 0 °C komt 1
3
e
Maak de volgende zin af: Toeristen gaan meestal níet naar bestemmingen die een van de volgende kenmerken hebben: 1 2 3
Kiezen uit: Klimaat: te koud, te heet, te droog, te nat, te arm. Onveilig: te gevaarlijk door misdaad, rampen, oorlog of wilde dieren. Voorzieningen: te weinig te doen, te eenzijdig voedsel
De Tsjetsjenen voeren een onafhankelijkheidsstrijd tegen Moskou sinds de ineenstorting van de Sovjetunie
Het Australische binnenland heeft een woestijnklimaat; er is weinig neerslag, en de verdamping is heel hoog 5 Sierra Leone is een ontwikkelingsland in Afrika; er zijn veel strijdende stammen; wetten worden niet nageleefd; het heeft een tropischregenwoudklimaat; er zijn niet veel wegen 4
Keuzeopdracht 1
Zelf een vakantie plannen
1
214303 BuiteNLand2 vwo WbA 24-02-2004 14:30 Pagina 45
hoofdstuk
02
landschap van de bergen naar de zee Landschappen zijn er in verschillende vormen en maten: spectaculair, saai, lelijk of schilderachtig. Sommige toeristen gaan speciaal voor spectaculaire landschappen ergens naartoe op vakantie. In dit hoofdstuk leer je hoe landschappen ontstaan en waardoor ze er zo verschillend uit kunnen zien.
1 Een dagje naar het strand
b Met welke onderwerpen hebben deze foto’s te maken?
eigen antwoord
Voordat je met dit hoofdstuk begint, ga je eerst een aantal begrippen uit deel 1 herhalen.
1 Zoek in de tabel onder aan de bladzijde bij de woorden uit de eerste rij de juiste omschrijving uit de derde rij. De twee omschrijvingen die ontbreken, moet je zelf nog invullen. Noteer de goede combinatie in de middelste rij.
2 a Welke twee foto’s in dit hoofdstuk laten volgens jou de spectaculairste landschappen zien? Verklaar je keuze.
c Op welke twee foto’s in dit hoofdstuk staan volgens jou de saaiste landschappen? Verklaar je keuze.
eigen antwoord d Met welke onderwerpen hebben deze foto’s te maken?
eigen antwoord
eigen antwoord 1 Benedenloop 2 Bovenloop 3 Dijken 4 Stroomgebied 5 Middenloop 6 Duinen 7 Vloed tabel bij vraag 1
D 2=F 3=E 4=A 5=G 6=C 7=B 1=
A Gebied waarbinnen al het regenwater via één rivier naar zee stroomt B De hoge stand van het water C Opgewaaid zand; een natuurlijke bescherming tegen de zee
Het laagste deel van een rivier waar de rivier in zee stroomt E Door de mens aangelegde bescherming tegen het water D
F Het hoogste deel van een rivier, waar de rivier begint G Het middelste deel van een rivier
214303 BuiteNLand2 vwo WbA 24-02-2004 14:30 Pagina 46
46 landschap 2
tekstboek
inleiding en foto op de openingspagina
3 a Hoe kun je zien dat deze man in een hooggebergte staat?
Het is zó hoog dat er sneeuw ligt Er groeit helemaal niets b Vul de zin aan: Op de voorgrond is het lastig lopen, omdat
er overal
losse rotsblokken liggen c Bestaan de bergtoppen in de verte ook uit losse rotsblokken?
Nee d Zal deze foto in de zomer of in de winter zijn gemaakt? Verklaar je keuze.
In de zomer; in de winter is alles bedekt met sneeuw e Het hele gebied op de foto bestaat uit bergtoppen en hellingen met rotsblokken. Waar komen die rotsblokken vandaan?
De rotsblokken brokkelen van de bergtoppen af f Vul het ontbrekende woord in: Niet alleen de bergtoppen maar ook de rotsblokken
verpulveren uiteindelijk tot zand. g Vul het ontbrekende woord in: Het zand op het Nederlandse strand is afkomstig uit de
bergen 4 a Ben jij wel eens in zo’n landschap geweest? Zo ja, waar was dat?
eigen antwoord
tekstboek
paragraaf 1
5 In bron 2 zie je een stukje van de wandelkaart die Mark vasthoudt. a Bestudeer de kaart en vul de legenda aan in de tabel hieronder. Legenda Rode lijn
Gemarkeerde route
Rode stippellijn
Steil pad
Bruine lijnen Blauwe lijnen Dubbele lijn Zwarte stippen Zwarte kronkellijnen Groen
Hoogtelijnen Beekje Weg Rotsblokken en losse stenen Kale rotsen en bergtoppen Bos
b Vul de ontbrekende woorden in: Op bijna elke kaart ligt het noorden boven aan de kaart,
onder aan de kaart, het westen links en het oosten rechts. het zuiden
c De pas waar Roos naar op weg is, staat op de kaart. In het Frans heet een pas col. Hoe heet deze pas en hoe hoog ligt hij?
De Col de Youla; hij ligt op 2661 m d Streep de foute woorden door. Roos en haar familie komen over het gemarkeerde wandelpad uit het westen aangewandeld. Bij de splitsing naar de pas slaan ze linksaf/rechtsaf en gaan omhoog/omlaag in de richting van de pas. e Het snelstromende beekje waar Mark het bloed van zijn been wast, staat ook op de kaart. Hoeveel meter ligt dit punt voor de splitsing?
75-100 m b Lijkt het je het leuk om in zo’n landschap te zijn? Verklaar je antwoord.
eigen antwoord c Bedenk twee redenen waardoor het gevaarlijk kan zijn om in zo’n landschap te zijn:
Je struikelt snel of valt naar beneden Hulpverlening is hier bijna onmogelijk; ambulances kunnen hier niet komen
f Stroomt deze beek in noordelijke of zuidelijke richting?
Hij stroomt in noordelijke richting g Streep het foute antwoord door. Het gestippelde pad ligt dwars op/loopt evenwijdig aan de hoogtelijnen, en het pad met de rode lijn ligt dwars op/loopt evenwijdig aan de hoogtelijnen. h Welke pad is steiler?
Het gestippelde pad 6 a Mark zegt tegen Roos: ‘Ben je toch nog aan het strand hè, lief zusje!’ Waarom zegt hij dat?
Omdat Mark een schelp vindt, en Roos eigenlijk naar het strand had gewild b In welk gesteente zat de schelp die Mark ziet?
In zandsteen
214303 BuiteNLand2 vwo WbA 24-02-2004 14:30 Pagina 47
2 landschap 47
c Hoe zou die schelp in het gesteente terecht zijn gekomen?
eigen antwoord
2 Landschappen in beweging In deze paragraaf ga je kijken wat voor verschillende gebergten er zijn, hoe ze zijn ontstaan en wat er mee gebeurt.
7 Mark zegt op een gegeven moment: ‘Net waren die stenen scherp en hier zijn ze rond en glad.’ a Waar zegt Mark dit?
Als je deze paragraaf goed hebt bestudeerd,
weet je:
Als ze bij de beek zijn b Waardoor zijn de stenen op deze plaats rond en glad?
eigen antwoord 8 Lees de zinnen I tot en met V, en kies de juiste verklaring A tot en met E erbij. Noteer de goede letter achter elke zin. I ‘Als ze eindelijk gaan rusten, gaat ze zitten op een steen die helemaal warm aanvoelt.’ II Roos had niet verwacht dat die steen warm zou zijn. III De stenen die naar beneden komen, zijn afgebrokkeld van een bergtop. IV De rotsblokken en de stenen komen in beweging. V Overal komen snelstromende beekjes voor.
E
A
C
C
B
A Omdat ze op veel plaatsen sneeuw ziet liggen. B Het regenwater dat over de helling stroomt, zorgt hiervoor. C De Mont Favre. D Als gevolg van de steile hellingen. E Door de zonnestraling is deze opgewarmd.
9 a Heb jij wel eens een wandeling in de bergen gemaakt? Zo
• waar de belangrijkste gebergten en laagvlakten in Europa liggen; • weet je het verschil tussen oude een jonge gebergten; • wat verwering, erosie en sedimentatie is; • hoe zand, grind en klei door een rivier worden vervoerd; • wat stollingsgesteente en sedimentgesteente is; • hoe zandsteen, schalie, kalksteen en graniet ontstaan; • wat fossielen zijn; • hoe zandbanken en delta’s ontstaan.
begrijp je: • hoe verwering en erosie gebergten aantasten; • hoe zand, grind en klei ontstaan; • hoe rivieren zand, grind en klei verplaatsen naar laagvlakten; • wanneer in rivieren meanders ontstaan; • hoe duinen ontstaan; • hoe sedimentgesteente ontstaat; • hoe gebergten ontstaan; • waardoor oude gebergten meestal laag en jonge gebergten meestal hoog zijn; • hoe de gesteentekringloop werkt.
ja, schrijf op waar dit was.
kun je:
eigen antwoord
˛ op een atlaskaart herkennen waar jonge gebergten, oude gebergten, laagvlakten en delta’s voorkomen.
b Hoe hoog ben jij wel eens in een gebergte geweest? Geef het juiste antwoord: ca. 500 m • ca. 1000 m • ca. 1500 m • ca. 2000 m • ca. 2500 m • ca. 3000 m • ca. 3500 m • 4000 m
eigen antwoord
2.1 Hoe hard is gesteente? Samen met Roos heb je gezien dat gebergten uit gesteente bestaan, en dat overal in het gebergte losse stenen voorkomen. In deze paragraaf leer hoe die losse stenen ontstaan.
c In welk land en in welk gebergte was dit?
eigen antwoord
tekstboek
‘Hoogteverschillen’
1 Lees de volgende zinnen en streep het foute antwoord d Wat vind jij van wandelen in de bergen?
eigen antwoord e In bron 4 zie je de stenen die Peter aan Roos laat zien. Welke vind jij het mooist?
eigen antwoord Extra opdracht op de www.buiteNLand.epn.nl bij paragraaf 1 over vakanties in Europese gebergten.
door: – Nederland behoort tot het laagland, omdat het weinig reliëf heeft/grotendeels niet hoger dan 200 meter is. – België bestaat uit laagland en heuvelland/ middelgebergte. – Het Juragebergte is tussen de 500 en 1500 meter hoog, en behoort tot het middelgebergte/hooggebergte. – De Alpen behoren tot het hooggebergte, omdat ze boven de 1500 m/2500 m liggen. – De Alpen hebben veel reliëf, omdat de toppen 4000 m hoog zijn/er diepe dalen voorkomen.
214303 BuiteNLand2 vwo WbA 24-02-2004 14:30 Pagina 48
48 landschap 2
Gesteente verbrokkelt doordat
Hierdoor
1 water in scheuren en spleten bevriest. .
. a zetten stenen uit en krimpen in.
2 stenen opwarmen en afkoelen. .
. b lossen delen van het gesteente op.
3 plantenwortels in spleten groeien. .
. c bevriest het water en zet uit.
4 water komt in aanraking met gesteente. .
. d wordt de steen uit elkaar geduwd.
5 zuren in aanraking komen met gesteente. .
. e ontstaan nieuwe stoffen zoals klei
tabel bij vraag 2 1 Erosie
Het uitschuren van gesteente
Plantenwortels
Grind
2 Dalen
Wind
Gletsjerijs
Rivieren
figuur 1
tekstboek
‘Verwering’
2 Zie de tabel boven aan de bladzijde. Verbind elke letter met het juiste cijfer; trek lijnen tussen de puntjes. tekstboek
‘Erosie’
3 Bekijk figuur 1. a Welk begrip in rij 1 heeft niets met erosie te maken?
2
4
1
3
Plantenwortels b Verklaar je antwoord bij vraag a.
Plantenwortels veroorzaken geen erosie c Welk begrip in rij 2 heeft niets met dalen te maken?
Wind d Verklaar je antwoord bij vraag c.
Wind zorgt wel voor erosie van stenen, maar kan geen dal uitschuren
figuur 2
6 Gletsjerdalen hebben een andere vorm dan rivierdalen. 4 Wat hebben verwering en erosie met elkaar te maken? Vul de volgende zinnen aan.
het verbrokkelde gesteente in de rivier terecht komt Het rivierwater heeft een schurende werking, doordat het grind in het water langs het gesteente schuurt Verwering beïnvloedt erosie, omdat
a Schrijf in figuur 3 onder het juiste plaatje achter 1 gletsjerdal of rivierdal en achter 2 U-vorm of V-vorm. b Streep het foute antwoord door. Gletsjerdalen zijn het best zichtbaar als de gletsjer al lang is weggesmolten/er nog ligt.
5 a Rivierdalen zijn lange tijd uitgeschuurd. Bekijk nu figuur 2. In welke volgorde heeft de rivier het dal uitgeschuurd. Zet een 1 onder het plaatje hoe het begint, vervolgens een 2 onder de volgende fase, enzovoort. b Streep het foute antwoord (of antwoorden) door. Rivierdalen worden uitgeschuurd in de loop van tientallen/honderden/miljoenen jaren.
1
rivierdal
1
gletsjerdal
2
V-vorm
2
U-vorm
figuur 3
214303 BuiteNLand2 vwo WbA 24-02-2004 14:30 Pagina 49
2 landschap 49
7 Vul de volgende zinnen aan of streep de foute antwoorden
d Streep het foute antwoord door. Niet alle gesteenten zijn even hard of zacht. Een gesteente met veel spleten en openingen verweert sneller/langzamer dan een dicht gesteente. e Streep de foute antwoorden door. Erosie door rivieren gaat het snelst in heuvelland/middelgebergte/hooggebergte, omdat daar veel/weinig reliëf voorkomt. Hierdoor gaan de rivieren harder/langzamer stromen.
door. De stenen in bron 7a zijn ontstaan door
verwering Het grind in bron 7b is ontstaan door het langs elkaar schuren van stenen op de bodem van een rivier Het dal in bron 8 is ontstaan door erosie/verwering van een rivier/gletsjer. De bergtoppen in bron 6 zijn zo steil als gevolg van erosie/verwering. De bergtoppen in bron 6 worden langzaam hoger/lager/blijven even hoog. Zand en klei ontstaan door verwering en erosie/verwering/erosie. Erosie en verwering gaan heel langzaam/snel. Riviererosie vindt niet alleen op de bodem van een rivier plaats maar ook in de buitenbocht/binnenbocht van de rivier.
8 De snelheid waarmee gesteente verweert en erodeert verschilt. a Welke twee soorten verwering komen vooral voor in een hooggebergte?
Extra opdracht op de www.buiteNLand.epn.nl bij paragraaf 2.1 over dalen in de Alpen.
2.2 Waar blijft alle zand, grind en klei? Je hebt nu geleerd hoe gesteente langzaam verbrokkelt, en zand, grind en klei ontstaan. In deze paragraaf leer je waar zand, grind en klei terecht komen. tekstboek
9
‘De rivier de Po’
Bekijk kaart GB 104-105/BB 75. Vul de ontbrekende woorden in of streep de foute antwoorden door. a De rivier de Po ontspringt op de grens van Italië en
Frankrijk
Verwering door het bevriezen van water Verwering door het opwarmen en afkoelen
b De Po stroomt van hoog naar laag en van oost naar west/west naar oost. c De zijrivieren van de Po komen uit twee gebergten, namelijk:
b Hoe komt dat? Bedenk voor alle twee een reden.
Overdag is de temperatuur vaak boven nul en ’s nachts onder nul Omdat de stenen niet bedekt zijn met grond of planten, warmen ze snel op en koelen ze snel af
De Alpen De Apennijnen d Het grootste deel van de Po stroomt door laagland/ heuvelland/middelgebergte. e De Po stroomt het snelst in de bovenloop/benedenloop. f De rivier de Po erodeert in de bovenloop/benedenloop.
c Verwering door het opwarmen en afkoelen komt ook voor
hier grote temperatuurverschillen voorkomen tussen dag en nacht in woestijnen, omdat
1 De rivier stroomt door een 2 De rivier vervoert 3 De rivier vervoert 4 De rivier stroomt 5 Door hoogwater raakt een 6 De rivier veroorzaakt hier 7 Rond de rivier liggen tabel bij vraag 10
10 Bestudeer eerst bron 9 in het tekstboek. Vul dan de tabel hieronder in. Schrijf het juiste woord op de juiste plaats. Kies uit: 1 rivierdal/riviervlakte • 2 veel water/weinig water • 3 veel zand en klei/weinig zand en klei • 4 snel/langzaam • 5 groot/klein • 6 sedimentatie/erosie • 7 bergen die verweren/dikke lagen sediment
Bovenloop van de Po
Benedenloop van de Po
rivierdal weinig water weinig zand en klei snel klein gebied overstroomd erosie bergen die verweren
riviervlakte veel water veel zand en klei langzaam groot gebied overstroomd sedimentatie dikke lagen sediment
214303 BuiteNLand2 vwo WbA 24-02-2004 14:30 Pagina 50
50 landschap 2
11 Streep de foute antwoorden door of vul aan. a Bij hoogwater overstroomt een rivier het land. Als de rivier het land overstroomt, neemt de stroomsnelheid toe/af, en laat de rivier sediment vallen/vervoert de rivier sediment. b Zodra een rivier in zee stroomt, vindt er sedimentatie plaats, doordat
het rivierwater niet meer kan
stromen c Zo ontstaat nieuw land in zee. Hoe heet dit nieuwe land?
Een delta d Deze ontstaat dankzij erosie/sedimentatie.
12
Bekijk nogmaals kaart GB 104-105/BB 75. a In welke zee stroomt de Po?
b Waar de Po in zee stroomt, gaat de rivier sneller/langzamer stromen. c Hoe ontstaat de Podelta?
Doordat de stroomsnelheid van de rivier afneemt, vindt er sedimentatie plaats d Bekijk bron 10. Wat betekent de gele kleur in het water?
Hier zweeft klei in het water e Langs de kust van de Povlakte zie je heel duidelijk een zandbank liggen. Tussen welke twee plaatsen ligt deze zandbank?
Tussen Venetië/Lido en Sottomarina/Chioggia Zand wordt door stroming in zee hiernaartoe gebracht g Zijn de volgende uitspraak goed of fout?
– Venetië ligt in de delta van de Po.
zand vervoert – obstakels op het strand, zoals hout en planten, die de kracht van de wind breken c Na lange tijd ontstaat op deze manier een duin – de wind, die
14 a Vul de tabel onder aan de bladzijde in.
Omdat de rivier zand, grind en klei niet door elkaar maar op verschillende plaatsen neerlegt c Hoe komt het dat de rivier sorteert?
Omdat zand, grind en klei ieder bij een andere snelheid worden gesedimenteerd 15 a Bekijk bron 12. Bestaan de laagjes uit zand of uit klei?
Uit klei b Bij welke stroomsnelheid heeft de sedimentatie plaatsgevonden?
c Welk laagje is het eerst gesedimenteerd: het onderste of het bovenste?
Het onderste laagje
Fout Goed Fout
Met het blote oog zichtbaar? Groot, klein of ertussenin? Licht, zwaar of ertussenin? Wordt vervoerd bij hoge stroomsnelheid? Wordt vervoerd bij lage stroomsnelheid? Wordt zwevend, rollend of springend vervoerd? tabel bij vraag 14
b Bekijk eerst bron 11. Vul aan: Voor het ontstaan van duinen zijn twee dingen noodzakelijk:
Bij lage stroomsnelheid of bij stilstaand water
f Hoe zijn deze zandbanken ontstaan?
– Venetië ligt in de kustvlakte.
Doordat er bij elke golf meer zand achterblijft dan er mee teruggenomen wordt
b Waarom wordt een rivier een ‘sorteermachine’ genoemd?
De Adriatische Zee
– Venetië ligt op een zandbank.
13 a Waardoor wordt het strand langzaam opgehoogd?
Grindkorrel
Zandkorrel
Kleikorrel
Ja Groot Zwaar Ja Nee Rollend
Ja Ertussenin Ertussenin Ja Nee Springend
Nee Klein Licht Ja Ja Zwevend
214303 BuiteNLand2 vwo WbA 24-02-2004 14:30 Pagina 51
2 landschap 51
3
2
1
2
3
Venetië 3 2 figuur 4 Doorsnede door rivierbedding met riviervlakte
Golf van Venetië
16 Bekijk figuur 4. a Vul de ontbrekende woorden in. Op de bodem (1) van een rivier vind je vooral zand en
grind en geen klei. Dit komt door de hoge stroomPo
snelheid van de rivier. Bij hoogwater wordt de riviervlakte overstroomd. Direct naast de rivier (2) wordt
Po
zand afge-
1
afneemt. Verder van de rivier (3) af wordt klei afgezet, omdat het water hier stilstaat. zet, omdat de snelheid
b Vul hier ook de ontbrekende woorden in.
bergen, en worden door de rivieren meegenomen. De rivieren sedimenteren het in de laagvlakte of riviervlakte en in zee. Hierdoor ontstaan delta’s en zandbanken. Zand op het strand is uiteindelijk ook afkomstig uit de bergen. Zand, grind en klei ontstaan in de
17 Bekijk het kaartje van figuur 5. a Zet de getallen 1, 2 en 3 op de juiste plaats in het kaartje. 1 delta • 2 zandbank • 3 lagune van Venetië b Wat valt je op aan de rivier de Po in de delta?
De rivier vertakt zich c Waar stroomt het water sneller: bij 1 of 2?
0
25 km
figuur 5 Podelta en lagune van Venetië
2.3 Gebergten verslijten Je weet nu dat verwering, erosie en sedimentatie heel langzaam gaan. Je zult zien dat als je maar lang genoeg wacht, deze processen het hele aardoppervlak veranderen. Hooggebergte, middelgebergte en laagland zie je zo langzaam verdwijnen of ontstaan. tekstboek
‘Jonge en oude gebergten’
18 Streep de foute woorden door: d Wordt er in de lagune van Venetië zand of klei gesedimenteerd? Verklaar je antwoord.
Vooral klei, doordat het water hier langzaam stroomt of bijna stilstaat e Waardoor ligt er geen klei op het strand?
Het water stroomt hier te hard Extra opdracht op de www.buiteNLand.epn.nl bij paragraaf 2.2 over delta’s over de hele wereld.
Verwering en erosie gaan heel langzaam/snel. Na honderden/miljoenen jaren heeft dit grote gevolgen. Hierdoor ontstaan/verslijten gebergten. Bergtoppen worden hierdoor steeds steiler/vlakker, en het gebergte wordt steeds lager/hoger.
214303 BuiteNLand2 vwo WbA 24-02-2004 14:30 Pagina 52
52 landschap 2
Jong gebergte
Oud gebergte
1 Hooggebergte/middelgebergte/heuvelland
Hooggebergte/middelgebergte/heuvelland
2 Veel/weinig reliëf
Veel/weinig reliëf
3 Scherpe/afgeronde bergtoppen
Scherpe/afgeronde bergtoppen
4 Diepe, nauwe/ondiepe brede dalen
Diepe nauwe/ondiepe brede dalen
5 Snelle/langzame verwering
Snelle/langzame verwering
6 Snel/langzaam stromende rivieren
Snel/langzaam stromende rivieren
7 Snelle/langzame erosie
Snelle/langzame erosie
tabel bij vraag 19
19 Bekijk de bronnen 13 en 14. Streep in de tabel hierboven
tekstboek
‘Rivieren vormen het landschap’
de foute mogelijkheden door.
22 a Rivieren spelen een belangrijke rol bij het afslijten van 20 a Wat is het goede antwoord?
gebergten. Welke rol spelen de rivieren hierbij?
Een oud gebergte is ongeveer 30.000 • 300.000 • 30.000.000 • 300.000.000 • 3000.000.000.000 jaar oud.
Rivieren voeren het verweerde materiaal af b Waardoor veroorzaakt een rivier in een hooggebergte veel meer erosie dan in een middelgebergte of heuvelland?
300.000.000 jaar oud b Een jong gebergte is ongeveer 5.000 • 5.000.000 • 50.000.000 • 500.000.000 jaar oud.
In een hooggebergte zijn er grotere hoogteverschillen; hierdoor stroomt de rivier sneller en is de schurende werking groter
50.000.000 jaar oud 21
In de tabel hieronder staan een aantal gebergten in Europa. Zoek ze op in de atlas en vul in of deze gebergten tot het hooggebergte, middelgebergte of heuvelland behoren. (Let op: soms is zowel middelgebergte als heuvelland goed.)
c
Veel rivieren beginnen in de Alpen. Vul de tabel onder aan de bladzijde in. Gebruik hierbij de atlas. d De Rijn komt bij Lobith ons land binnen. Hier ligt de Rijn nog op 15 m + NAP, en moet nog 150 km afleggen voordat hij de zee bereikt. Vul de volgende uitspraken aan: Het verval van de Rijn in Nederland is
15 m
Naam gebergte 1
Alpen
2
Apennijnen
3
Ardennen
4
Centraal Massief
5
Kaukasus
6
Oeral
7
Pyreneeën
Hooggebergte, middelgebergte of heuvelland?
Jong of oud gebergte?
Hooggebergte Hooggebergte Middelgebergte en heuvelland Middelgebergte en heuvelland Hooggebergte Middelgebergte en heuvelland Hooggebergte
Jong Jong Oud Oud Jong Oud Jong
tabel bij vraag 21 Geschatte lengte van de rivier
Laagvlakte waar de rivier doorheen stroomt
Zee waarin de rivier uitmondt
ca. 1000 km
Beneden-Rijns Laagland
Noordzee
Beneden-Donauvlakte Povlakte
Zwarte Zee
Po
ca. 2500 km ca. 400 km
Adriatische Zee
Rhône
ca. 600 km
Camarque
Middellandse Zee
Rijn Donau
tabel bij vraag 22
214303 BuiteNLand2 vwo WbA 24-02-2004 14:30 Pagina 53
2 landschap 53
Het verhang van de Rijn in Nederland is (tip: hiervoor moet je meten op de kaart en uitrekenen wat de afstand van Lobith tot de Noordzee is):
0,1 m/km
tekstboek
26 Maak de volgende zinnen af: Sedimentgesteente ontstaat doordat lagen sediment
(15 m/150 km)
worden samengeperst
e Streep het foute antwoord door. In de bovenloop is het verhang groter/kleiner dan in Nederland.
Dit gebeurt als de lagen sediment
ment. Streep de foute antwoorden door. a Laagvlakten liggen altijd in de beneden-/bovenloop van een rivier. b De rivier stroomt hier snel/langzaam. c Bij hoogwater overstroomt/erodeert de rivier de vlakte. d Meanders komen voor in de boven-/benedenloop van de rivier. e Het eindpunt van de rivier is de laagvlakte/zee.
zijn bedekt met hon-
derden meters sediment
23 Laagvlakten zijn plat en bestaan uit dikke pakketten sedi-
tekstboek
‘Van sediment tot sedimentgesteente’
Als lagen klei worden samengeperst, ontstaat
schalie
Als lagen schelpen worden samengeperst, ontstaat
kalksteen Fossielen zijn overblijfselen van
dieren of planten
27 Bekijk bron 16. a Hoe zie je dat dit een fossiel is?
eigen antwoord
‘Meanders’
24 Vergelijk bron 15 met figuur 6.
b Sedimentgesteente ontstaat diep onder de grond. Daar leven geen planten of schelpen. Hoe komen de overblijfselen van planten of schelpen dan toch in het gesteente terecht?
a Wat gebeurt er bij de plaats met de x?
De bocht wordt uitgeschuurd door erosie b Waardoor gebeurt dit hier?
Plantenresten of schelpen komen terecht tussen de zand- of kleikorreltjes, die daarna pas wegzakken
Hier stroomt de rivier het snelst c Geef met een rode kleur aan waar de rivier haar eigen bocht zou kunnen afsnijden.
28
X
1
2
3
figuur 6 Meanderende rivier
25 In bron 13 kun je zien dat ook de rivier in de loop van de tijd verandert. Hoe komt het dat meanders vooral voorkomen in oude gebergten? Noem twee redenen.
Er is minder hoogteverschil, als gevolg waarvan de rivier langzamer stroomt De dalen zijn heel breed, waardoor de rivier veel ruimte heeft
Streep de foute antwoorden door. Gebruik eventueel GB 66-67 en 86-87/BB 52-53 en 66-67. De Ardennen zijn afgesleten gedurende de afgelopen 3/30/300/3000 miljoen jaar. Als je goed kijkt naar bron 12, zie je dat de Ardennen zijn versleten/omhooggekomen. Dit kun je zien aan de scherpe/platte bovenkant. Al het slijtagemateriaal is afgevoerd door de rivier de Rijn/Maas/Donau/Schelde. Dit materiaal is terechtgekomen in Engeland/Duitsland/Nederland en de Noordzee/Oostzee/Atlantische Oceaan.
Extra opdracht op de www.buiteNLand.epn.nl bij paragraaf 2.3 over het Scandinavisch Hoogland.
214303 BuiteNLand2 vwo WbA 24-02-2004 14:30 Pagina 54
54 landschap 2
2.4 Van zeebodem tot gebergte Tot nu toe heb je geleerd hoe gebergten langzaam maar zeker verslijten. Nu ga je leren hoe gebergten ontstaan. tekstboek
29
‘Zeebodem of berg?’
Vergelijk atlaskaart GB 170 met 174B/BB 106 met 112B. a Aan welke kant van Zuid-Amerika komt een hooggebergte voor: de oostkant of de westkant?
Aan de westkant b Waaruit blijkt dit?
De Andes is hoger dan 1500 meter; sommige toppen zijn hoger dan 6000 meter c Wat gebeurt er volgens GB 174B/BB 112B aan de westkust?
tekstboek
‘Stollingsgesteente’
31 In bron 18 kun je zien dat op de bodem van de zee sedimentgesteente ontstaat. a Hoe herken je dat?
Aan de gele lagen op de zeebodem b Wat voor gesteente komt er nog meer voor?
Stollingsgesteente c Hoe is dit gesteente ontstaan?
Op sommige plaatsen is magma uit de diepte omhoog gekomen en gestold d Gebeurt dit ondergronds of aan de oppervlakte?
Ondergronds e In figuur 7 zie je een stukje gebergte. Vul de legenda aan.
Het continent van Zuid-Amerika botst op de bodem van de Stille Oceaan d Hoe blijkt dit op GB 170/BB 106?
Er komt een trog voor, en er komen vulkanen voor e Hoe zal de Andes zijn ontstaan?
Ook door de botsing tussen de oceaanbodem en het continent tekstboek
‘De Alpen als voorbeeld’
30 a
Italië en de rest van Europa lagen circa vijftig miljoen jaar geleden ver van elkaar af. Schat de afstand tussen Italië en de rest van Europa op dat moment. Vergelijk hiervoor bron 17 met GB 66/BB 52 en kies uit (foute getallen doorstrepen): 10 km • 100 km • 1000 km • 10.000 km. b Wat lag er tussen Italië en de rest van Europa?
geplooid
sediment
gesteente
stollings
gesteente
Een zee c Wat gebeurt er met deze zee vanaf vijftig miljoen jaar geleden?
figuur 7
De zee wordt steeds kleiner d Wat ontstaat er op de bodem van deze zee?
Lagen sediment e Wat gebeurt er met de zeebodem circa 30.000.000 jaar geleden?
De zeebodem wordt samengeperst en geplooid De zeebodem wordt opgeheven
f Wat moet er gebeuren om ervoor te zorgen dat het graniet aan de oppervlakte komt te liggen?
Als de rivier erosie gaat veroorzaken, wordt het dal steeds dieper; uiteindelijk komt het graniet dan aan de oppervlakte te liggen
214303 BuiteNLand2 vwo WbA 24-02-2004 14:30 Pagina 55
2 landschap 55
32 Je weet nog wel wat Roos op haar wandeling meemaakte. Lees de volgende schuingedrukte tekstjes en bekijk bron 18 en 19. Plotseling buigt Mark zich voorover. Hij raapt een steen op. ‘Hé, dit lijkt wel een schelp, en hier nog een.’ Dan zegt hij pesterig tegen Roos: ‘Ben je toch nog aan het strand hè, lief zusje!’ Ze wil hem een mep geven, maar hij springt opzij. a Dit gebeurt op een hoogte van ongeveer 2500 meter. Vinden ze de schelp in een stuk sedimentgesteente of in een stuk stollingsgesteente?
Sedimentgesteente
b Waardoor zitten er wel fossielen in zandsteen en geen fossielen in graniet?
Zandlagen ontstaan op de zeebodem, waar schelpen voorkomen; in gloeiend hete magma komen geen schelpen voor, dus in graniet ook niet c Bekijk de foto van bron 20. Maak de volgende zin af.
al het gesteente eromheen zachter was, en is verdwenen door erosie en verwering Deze bergtop is ontstaan doordat
b Hoe komt het stukje zeebodem op deze hoogte?
Doordat de zeebodem omhoog is gedrukt Al starende in de verte ziet ze in de bergwand lijnen, een soort lagen. Op sommige plaatsen liggen de lagen plat, maar dan weer buigen ze omhoog en lopen ze weer naar beneden; het lijkt wel plastic. c In bron 19 kun je zien wat Roos zag. Wat is hier met de lagen gebeurd?
De lagen zijn geplooid d Waarom is het opvallend dat de lagen buigen en omhoog lopen?
Normaal liggen lagen plat; zo zijn ze ook op de zeebodem ontstaan
tekstboek
‘De gesteentekringloop’
34 a Lege flessen breng je naar de glasbak en oud papier wordt verzameld. Waarom gebeurt dit?
Van de lege flessen en het oud papier worden weer nieuwe flessen en nieuw papier gemaakt b Eigenlijk wordt het glas en het papier hergebruikt. Ken je een ander woord voor hergebruiken.
Recyclen c Met gesteente gebeurt eigenlijk hetzelfde als met glas en papier, alleen duurt het wel wat langer en is het iets ingewikkelder. Schrijf in figuur 8 op de plekken van de lege vakjes wat er gebeurt.
e Waardoor lijkt het wel plastic?
Omdat de lagen verbogen zijn
1 2
Kijk ook nog eens naar bron 4. Peter haalt een paar stenen uit zijn zak. ‘Kijk, dit is graniet; dat kun je zien aan al die vlekjes, en dit hier is een rode zandsteen met schelpen.’
gesteente
verwering
3
stenen, zand en klei
4
rivier
5
erosie
33 a Zet de volgende begrippen in de juiste kolom van de tabel: sedimentgesteente • stollingsgesteente • gelaagd • gevlekt • met fossielen • zonder fossielen • harder • zachter
6 7
8
Zandsteen – – – –
sedimentgesteente gelaagd met fossielen zachter
Graniet
stollingsgesteente – gevlekt – zonder fossielen – harder
9
grind, zand en klei
sedimentatie sedimentatielagen
samenpersen
–
10 11
12 13
14
figuur 8
sedimentgesteente
botsen van aardkorstplaten opgeheven en geplooid sedimentgesteente
verwering stenen, zand en klei
214303 BuiteNLand2 vwo WbA 24-02-2004 14:30 Pagina 56
56 landschap 2
d Papier dat wordt gemaakt van oud papier, heet kringlooppapier. Welke titel hoort bij het schema van vraag 34c?
A
1
De gesteentekringloop 2
35 Vul de ontbrekende woorden in. a De Ardennen zijn ontstaan door het botsen van
B
aardkorstplaten. Hierbij zijn twee delen van het continent Europa met elkaar gebotst. Voordat de Ardennen ontstonden, lag er op die plaats een zee. b
3
Bekijk nu GB 66/BB 52. De Pyreneeën zijn ont-
Spanje botste tegen Frankrijk. Aangezien de Pyreneeën een hooggebergte zijn, is het een jong gebergte.
C
staan doordat
Europa botste tegen Azië. Aangezien de Oeral een middelgebergte is, is het een oud gebergte.
c De Oeral is ontstaan doordat
d Deze botsing, waarbij de Oeral is ontstaan, heeft dus
lang geleden plaatsgevonden. Extra opdracht op de www.buiteNLand.epn.nl bij paragraaf 2.4 over gebergten over de hele wereld.
4
figuur 9 c Bestudeer figuur 9. Wat gebeurt er op de plaatsen 1 tot en met 4? 1 2 3 4
Erosie Sedimentatie Vorming sedimentgesteente Plooiing gesteente/gebergtevorming
d Hoe heet een gebergte bij A, B en C?
Herhalingsopdracht
A
36 a Vul de ontbrekende begrippen in:
B
Jong gebergte Oud gebergte Jong gebergte
erosie en verwering C Rivieren verplaatsen of transporteren grind, zand e Vul in. en klei van het gebergte naar het laagland en In de eerste twee situaties wordt materiaal verplaatst van de zee links naar rechts. Dit gebeurt door rivieren Een rivier zal bij hoge snelheid erosie veroorzaken Topografie van de uitersten en bij lage snelheid sedimentatie veroorzaken 37 Riviererosie gebeurt op de bodem van de rivier en Zoek voor elk continent op wat de langste rivier, de hoogste berg en de laagste plek is. Vul dat in in de tabel in de buitenbocht op de volgende bladzijde. Sedimentgesteente kun je herkennen aan laagjes en fossielen Grind, zand en klei ontstaan door
b Vul de ontbrekende getallen in. Kies uit: 300 • 4600 • 100 • 50 Gebergten verslijten na circa
100 miljoen jaar. De
300 miljoen jaar oud. De Alpen zijn circa 50 miljoen jaar oud. De aarde is circa 4.600
Ardennen zijn circa
miljoen jaar oud.
214303 BuiteNLand2 vwo WbA 24-02-2004 14:30 Pagina 57
2 landschap 57
Langste rivier
Hoogste berg
Laagste plek
Noord-Amerika
Mississippi
Mount Logan: 6050 m
Death Valley: – 85 m
Zuid-Amerika
Amazone
Aconcagua: 6959 m
-
Afrika
Nijl
Kattaradepressie: – 133 m
Azië
Lena
Kilimanjaro: 5892 m Mount Everest: 8850 m Mount Kosciusko: 2231 m
-
Mont Blanc: 4808 m
Kaspische Laagte: – 26 m
Australië Europa
Darling Wolga
oostkust Kaspische Zee: – 132 m
tabel bij vraag 37
3 Landschappen in Frankrijk en Duitsland In paragraaf 2 heb je geleerd hoe landschappen kunnen ontstaan. In deze paragraaf ga je kijken welke landschappen er in Frankrijk en Duitsland voorkomen. Als je deze paragraaf goed hebt bestudeerd,
weet je: • waar de landstreken, gebergten, steden en rivieren in Frankrijk en Duitsland liggen; • hoe de steden liggen ten opzichte van de rivieren en wateren; • waar hooggebergte, middelgebergte, heuvelland en laagland in beide landen voorkomen; • waar de jonge en oude gebergten in beide landen voorkomen; • waar de erosielandschappen liggen; • waar de sedimentatielandschappen liggen.
3.1 Van hooggebergte naar laagland 1
Bekijk de kaart van figuur 10 en zoek met behulp van de atlas de topografie van Frankrijk op. Zet de volgende hoofdletters en kleine letters op de juiste plek in de kaart. Landstreken en gebergten: A Pyreneeën • B Centraal Massief • C Vogezen • D Alpen • E Jura • F Ile-de-France • G Lotharingen • H Languedoc • I Provence • J Côte d’Azur • K Bretagne • L Normandië • M Bourgogne • N Corsica Rivieren: a Maas • b Seine • c Loire • d Dordogne • e Garonne • f Gironde • g Tarn • h Rhône • i Durance • j Ardèche • k Isère • l Rijn • m Het Kanaal • n Atlantische Oceaan • o Middellandse Zee
m 2
L
a
b
G
F 1
11
3 C l
K M
12 c
begrijp je:
10
• waar het afbraakmateriaal van de gebergten in beide landen is gebleven; • hoe verwering en erosie het landschap in beide landen heeft beïnvloed; • hoe sedimentatie het landschap in beide landen heeft beïnvloed.
E
n
4
f B
d 9
e
j
g
5
h
H 8
kun je: • met de atlaskaart bepalen of ergens erosie of sedimentatie voorkomt; • kenmerken van het landschap aflezen van een foto.
i
A
7 o
0 figuur 10
250 km
k D
l 6 J
N
214303 BuiteNLand2 vwo WbA 24-02-2004 14:30 Pagina 58
58 landschap 2
2
Gebruik voor deze vraag kaart GB 88-89/BB 68 en figuur 10. Waar liggen de volgende steden? Vul de zinnen steeds aan. 1 Parijs • 2 Le Havre • 3 Straatsburg • 4 Lyon • 5 Grenoble • 6 Nice • 7 Marseille • 8 Toulouse • 9 Bordeaux • 10 Nantes • 11 Brest • 12 Orléans
Parijs, Le Havre – Aan de Loire liggen: Nantes, Orléans – Aan de Garonne liggen: Toulouse en Bordeaux – Aan de Rijn ligt: Straatsburg – Aan de Rhône ligt: Lyon – Aan de Isère ligt: Grenoble – Aan de kust van de Middellandse Zee ligt: Marseille – Aan de kust van de Atlantische Oceaan liggen: Brest, Le Havre – De Maas ontspringt in de landstreek Lotharingen
e Gebruik kaart GB 88-89/BB 68. De toppen van het Centraal Massief liggen
dan toch sprake van een middelgebergte?
Het grootste deel ligt beneden de 1500 meter en de bergtoppen zijn afgerond/afgesleten
– Aan de Seine liggen:
3
boven de 1500 meter. Waarom is er
f Bron 24 laat zien hoe de Alpen zijn ontstaan. Wat is hier gebeurd? Vul de zinnen aan:
lagen sediment gevormd. Deze lagen werden samengeperst tot sedimentgesteente Door de botsing van continenten werden de lagen geplooid Op een zeebodem werden
4 a Rivieren beginnen en eindigen. Vul de volgende zinnen
a Bekijk de kaart van bron 21, en vergelijk deze eventueel met kaart GB 66/BB 52. Zet de volgende gebergten of landstreken in de juiste kolom in de tabel onder aan de bladzijde: Jura • Alpen • Bretagne • Vogezen • Normandië • Pyreneeën • Centraal Massief b Welke gebergten uit de tabel zijn jonge gebergten?
De Alpen en de Pyreneeën c De andere gebergten zijn oude gebergten. Welke zijn waarschijnlijk het oudst en waarom?
Bretagne en Normandië zijn het oudst, omdat deze het laagst zijn d De foto van bron 23 is gemaakt in de Alpen. Waardoor komt gletsjerijs wel voor in de Franse Alpen en niet in de Pyreneeën?
De Pyreneeën zijn lager dan de Alpen
aan. De rivier de Loire ontspringt in
het Centraal
Massief De Seine ontspringt in de
Bourgogne
Het afbraakmateriaal van de Pyreneeën wordt groten
de Garonne afgevoerd naar de Atlantische Oceaan De monding van de Garonne en de Dordogne heet de Gironde deels door de rivier
b Streep het foute antwoord door. De foto van bron 22 is gemaakt in de bovenloop/benedenloop van de Ardèche. c Verklaar je keuze bij b.
De rivier de Ardeche heeft een dal uitgeschuurd, geërodeerd; dat gebeurt alleen in de bovenloop
Heuvelland
Middelgebergte
Hooggebergte
Bretagne Normandië
Jura Vogezen Centraal Massief
Alpen Pyreneeën
tabel bij vraag 3
214303 BuiteNLand2 vwo WbA 24-02-2004 14:30 Pagina 59
2 landschap 59
Keulen, Düsseldorf – Aan de Elbe liggen: Dresden, Magdeburg, Hamburg – Berlijn ligt aan de rivier de Spree – München ligt aan de rivier de Isar – Stuttgart ligt aan de rivier de Neckar – Frankfurt ligt aan de rivier de Main – Bremen ligt aan de rivier de Weser – Aan de Rijn liggen:
o
p q
1 2
L
m h
M
i
3
j
l
7
K e
H
I
4
9
7 a Vergelijk de bronnen 26, 27 en 28 met de kaart in bron 8 G
F d
k
25. Vul de tabel hieronder in.
E Bron
5
f
g B 10 C
D c n
26
J b
a
27
6 A 0
125 km
figuur 11
5
6
Bekijk de kaart van figuur 11, en zoek met behulp van de atlas de topografie van Duitsland op. Zet de volgende hoofdletters en kleine letters op de juiste plek in de kaart. Landstreken en gebergten: A Alpen • B Beierse Woud • C Zwarte Woud • D Schwäbische Alb • E Ertsgebergte • F Thüringer Wald • G Eifel • H Harz • I Sauerland • J Beieren • K Noordrijn-Westfalen • L Nedersaksen • M NoordDuits Laagland Rivieren: a Donau • b Isar • c Iller • d Rijn • e Ruhr • f Main • g Neckar • h Elbe • i Weser • j Eems • k Moezel • l Spree • m Oder • n Bodensee • o Oostzee • p Noordzee • q Duitse Bocht Gebruik voor deze vraag kaart GB 94-95/BB 70 en figuur 11. Langs welke rivieren of kusten liggen deze steden? 1 Hamburg • 2 Bremen • 3 Berlijn • 4 Düsseldorf • 5 Frankfurt • 6 München • 7 Magdeburg • 8 Keulen • 9 Dresden • 10 Stuttgart
28
Hooggebergte, middelgebergte, heuvelland of laagland
Het noorden, het middenof het zuiden van Duitsland
Hooggebergte Het zuiden Middelgebergte en heuvelland Het midden Laagland Het noorden b Streep het foute antwoord (of antwoorden) door. De meeste gebergten in Duitsland behoren tot het heuvelland/middelgebergte/hooggebergte. c Verklaar je keuzes voor bron 26.
Er is hier veel reliëf, en het ligt zo hoog dat er zelfs nog sneeuw ligt d Verklaar je keuze voor bron 27.
Dit gebied is niet plat, en heeft ook geen hoge bergtoppen; het heeft afgesleten toppen 8 Duitsland kent een aantal stroomgebieden. Zie bron 25. a Welke Duitse rivieren behoren tot het stroomgebied van de Donau?
De Isar en de Iller b Welke Duitse rivieren behoren tot het stroomgebied van de Rijn?
Neckar, Main, Ruhr en Moezel c Welke drie andere stroomgebieden kent Duitsland?
De stroomgebieden van de Eems, de Weser en de Elbe Gebergten Duitse Alpen Sauerland Ertsgebergte Eifel
Via welk stroomgebied/rivier?
Donau Rijn Elbe Rijn
d Zoals je weet, vervoeren de rivieren het afbraakmateriaal van de gebergten naar zee. Via welk stroomgebied wordt het afbraakmateriaal uit deze gebergten afgevoerd. Schrijf de naam van het stroomgebied in de tabel.
214303 BuiteNLand2 vwo WbA 24-02-2004 14:30 Pagina 60
60 landschap 2
9 De foto van bron 28 is genomen in het Duitse Waddengebied. a Is deze foto genomen tijdens eb of vloed?
Eb
12 Bekijk bron 31. a In welke gebergte ligt de rivier de Ardeche?
Het Centraal Massief b Hoe heet zo’n bocht in de rivier?
b Waaraan is dat te zien?
Een deel van het gebied is drooggevallen c Vul in: Bij elke vloed vindt er hier
sedimentatie van klei plaats.
Een meander c Is deze foto genomen bij een hoge of lage rivierwaterstand; hoe kun je dit zien?
Een lage waterstand; de onbegroeide oever langs de rivier overstroomt bij hoog water
d Deze klei is uiteindelijk afkomstig van Duitse gebergten. Welke Duitse rivieren vervoeren klei naar de Duitse Waddenzee?
Eems, Elbe en Weser 3.2 Verwerings- en erosielandschappen 10 Bekijk de foto van de klifkust bij Étretat (bron 30).
d Streep de foute antwoorden door. Door erosie/verwering heeft de rivier de Ardèche het dal uitgeschuurd. Nog steeds vindt er erosie plaats in de buitenbocht/binnenbocht van de rivier. Hier is de stroomsnelheid het hoogst/laagst. Hierdoor wordt de bocht steeds wijder/kleiner.
a In welke landstreek van Frankrijk ligt Étretat?
Normandië b Uit wat voor gesteente bestaat deze klifkust, en hoe zie je dat?
Sedimentgesteente; dit zie je aan de gelaagdheid c Streep de foute antwoorden door. Het zeewater schuurt gesteente weg boven aan/onder aan de klif. Hier is sprake van erosie/verwering. Dit gebeurt vooral tijdens storm/eb. d Hoe zijn de ‘natuurlijke brug’ en die rots in het water ontstaan?
Rond de rots en onder de brug is al het gesteente weggeschuurd; dit zijn de laatste harde delen die zijn blijven staan
13 De aardpiramiden van bron 29 komen voor in de Franse Alpen. a Hoe hoog is de aardpiramide van bron 29b?
Ongeveer 8 m b Bestaat de aardpiramide uit vast gesteente of los materiaal?
Los materiaal met bovenop een grote steen c In figuur 12 is schematisch aangegeven hoe een aardpiramide ontstaat. In kolom A staan de plaatjes in de goede volgorde. In kolom B nog niet. Schrijf een 1 naast het plaatje dat bij de beginsituatie hoort, enzovoort. A De aardpiramide van voren gezien.
B De aardpiramide van de zijkant.
1
3
2
1
3
2
11 Kalksteen, zoals op de foto van bron 32, komt erg veel voor, ook in Frankrijk. In de gaten waar nu planten groeien, zat vroeger gesteente. Streep de foute antwoorden door. De gaten hebben een afgeronde/hoekige vorm. De gaten zijn ontstaan door erosie/verwering. Water speelt hierbij een grote/kleine rol. Door het water is het gesteente uitgeschuurd/opgelost/gespleten door de vorst.
figuur 12
d Streep de foute woorden door. De pijltjes in figuur 12 geven aan dat het materiaal wordt weggeschuurd door wind/ijs/regenwater/rivierwater. e Welke rol speelt de grote steen boven op de aardpiramide?
De grote steen beschermt de grond eronder tegen het regenwater
214303 BuiteNLand2 vwo WbA 24-02-2004 14:30 Pagina 61
2 landschap 61
f In de Franse Alpen hebben aardpiramiden de bijnaam ‘demoiselles coiffées’. Dat betekent (vul aan): ‘jongedames met een
hoed
17 De foto van bron 36 is gemaakt in het Elbsandsteingebergte. Zoals je ziet, trekt dit landschap veel toeristen aan. De brug tussen de rotsen is speciaal voor hen gebouwd. a Zoek in de atlas op bij welke grote Duitse stad dit gebergte in de buurt ligt.
’
14 In bron 33 zie je het smalle rivierdal van de Rijn. a Streep de foute woorden door. De Rijn stroomt hier door een hooggebergte/middelgebergte/laagland. b Gebruik nu kaart GB 94-95/BB 70. Streep het foute antwoord (of antwoorden) door. De foto is genomen langs de Rijn tussen Karlsruhe en Mainz/Mainz en Koblenz/Keulen en de Nederlandse grens. c Verklaar je keuze.
Dresden b De rotsen bestaan uit zandsteen. Is dit een sedimentgesteente of een stollingsgesteente? Hoe kun je dit op de foto zien?
Het is een sedimentgesteente; dit kun je zien aan de gelaagdheid
Tussen Mainz en Koblenz is het ‘groene’ dal waar de Rijn stroomt, het smalst
c Streep het foute woord door. De rotsen brokkelen nog steeds af door verwering/erosie. Als gevolg van de spleten in het gesteente gaat dit sneller/langzamer. Maar aangezien de brug al meer dan honderd jaar oud is, gaat het toch ook weer niet zo snel. d De rotsen hebben ooit aan elkaar vastgezeten. Hoe lang geleden zou dat zijn? Kies uit: 500 • 1000 • 10.000 • 100.000 • 1.000.000 • >1.000.000 jaar geleden
15 Het kleine beekje van bron 34 stroomt aan de noordkant van de Schwäbische Alb. a Hoewel dit beekje niet op GB 94-95/BB 70 staat, kun je deze vraag wel met deze kaart beantwoorden. Van welke rivier is dit beekje een zijrivier?
>1.000.000 jaar geleden
Van de Neckar
e De Elbe heeft al het zand afgevoerd. Waar zal het terecht zijn gekomen? (Gebruik bron 25.)
b Welke vorm heeft het dal dat de rivier op de achtergrond heeft uitgeschuurd?
In het Noord-Duits Laagland en de (Wadden)zee
Een V-vorm c Streep de foute antwoorden door. Het dal is gevormd door: ijs/wind/stromend water. d Streep de foute antwoorden door. Het watervalletje ontstaat op een plaats waar het beekje over harder/zachter gesteente stroomt. Uiteindelijk zal het gesteente toch verweren/wegeroderen.
3.3 Sedimentatielandschappen 18 Bestudeer eerst de twee kaartjes van bron 37. Streep de foute antwoorden door. a Gedurende de laatste vijfduizend jaar heeft de rivier de Rhône wel/niet altijd op dezelfde plaats gelegen, is de kustlijn in zuidelijke/noordelijke richting verschoven, is het land groter/kleiner geworden met ongeveer 100 – 200 m/1- 2 km/10 –20 km/100 km. b Streep de foute antwoorden door. De Rhônedelta bestaat uit vast gesteente/zand en klei. De Rhône heeft dit in haar benedenloop gesedimenteerd/geërodeerd. Al het sediment is afkomstig uit de Pyreneeën/Centraal Massief/Alpen/Bretagne. Het sediment is aangevoerd met de Maas/Seine/Loire/ Dordogne/Tarn/Rhône/Durance/Ardèche/Isère. c Vul in. De Rhônedelta is ontstaan op de plaats waar de rivier de
16 Bekijk bron 35. De vulkanen in de Eifel zien er anders uit dan je zou verwachten. a Wat is er anders?
Het zijn geen vulkaankegels, maar alleen meertjes b In deel 1 heb je geleerd dat vulkaankegels ontstaan bij een explosieve uitbarsting. Waaruit bestaat een vulkaankegel?
Een vulkaankegel bestaat uit as en lava c Bij de vulkanen in de Eifel is alle gesteente, as en lava verpulverd en in de wijde omgeving terechtgekomen. Was de uitbarsting van de vulkanen in de Eifel explosiever of rustiger dan die bij een vulkaankegel? Verklaar je antwoord.
De uitbarsting was nog explosiever. Hierdoor is al het materiaal verpulverd en ver weg geslingerd
Middellandse Zee stroomt, omdat hier de stroomsnelheid plotseling daalt
Rhône in de
19
Gebruik voor deze vraag kaart GB 88-89/BB 68 en bron 37. a Hoe kun je op deze kaart de Rhônedelta herkennen?
Het groene gebied op de kaart vormt de Rhônedelta b Streep het foute antwoord (antwoorden) door. Dit gebied behoort tot het laagland/heuvelland/middelgebergte.
214303 BuiteNLand2 vwo WbA 24-02-2004 14:30 Pagina 62
62 landschap 2
c Hoe heet deze streek van Frankrijk?
c Hoe zijn de laagjes veranderd in zandsteen?
De Camargue
Doordat het zand bedekt werd met dikke lagen, is het samengeperst tot gesteente
d Op bron 38 zie je hoe de kust van de Rhônedelta er uitziet. Vindt hier erosie of sedimentatie plaats?
d Hoe komt het dat deze rots nu op 70 m hoogte ligt?
Sedimentatie 20
Gebruik ook voor deze vraag kaart GB 88-89/ BB 68. a In de tabel onder aan de bladzijde staan drie verschillende kusten van Frankrijk. Vul in de eerste rij in welke rivier bij welke kust in zee uitmondt. (Kies uit: Rhône • Seine • Garonne • Loire) b Als je goed op de atlaskaart kijkt, zie je dat de vorm van de riviermondingen verschilt. Sommige hebben een trechtervorm. Noteer in dezelfde tabel in rij 2 of er sprake is van een trechtervormige monding of niet. c Lees en bekijk nu bron 40. Schrijf nu in rij 3 in de tabel of er sprake is van een estuarium of een delta. d Waardoor ontstaat er geen delta aan de Atlantische kust?
Door krachten in de aarde is het gesteente omhoog gekomen 23 Bron 43 laat gesteente van dichtbij zien. a Is dit een voorbeeld van sedimentgesteente of van stollingsgesteente?
Sedimentgesteente b Waaraan zie je dit?
Het grind is zichtbaar; dit is samengeperst tot gesteente c Deze foto is gemaakt net ten zuiden van München. Waar is het materiaal waar de steen uit bestaat, vandaan gekomen?
Al het sediment van de rivier wordt door de kracht van eb en vloed weggehaald e Waardoor kan er wel een delta ontstaan in de Middellandse Zee?
Uit de Alpen 24 Bestudeer bron 44. a Wat doen die mensen op de foto en waarom doen ze dat?
Hier is geen eb en vloed
De dijk wordt met zandzakken verstevigd omdat het hoogwater is
21 Bekijk bron 39. Streep de foute antwoorden door. Deze rivier stroomt door een hooggebergte/laagland. Op de foto zie je een hoge/lage rivierwaterstand. Tijdens hoogwater stroomt de rivier sneller/langzamer dan tijdens laagwater. In de rivierbedding zie je veel grind/zand liggen. Dit is hier afgezet doordat de stroomsnelheid is gedaald/ gestegen.
b Is deze foto gemaakt in de bovenloop of de benedenloop van de Elbe?
De benedenloop c Noem twee redenen voor je keuze.
22 In bron 41 zie je het kasteel van Bentheim.
1
a Zoek in de atlas op in welke landstreek van Duitsland Bentheim ligt, en hoe ver Bentheim van de Nederlandse grens is.
2
Bentheim ligt in Nedersaksen op circa 9 km van de Nederlandse grens b Het kasteel ligt op een rots die uit zandsteen bestaat. Hoe zijn de laagjes zand waaruit de zandsteen bestaat, ooit ontstaan?
Ze zijn ontstaan op de bodem van een zee of op een strand
1 2 3
d
Dijken komen niet voor in de bovenloop Er zijn geen heuvels of bergen op de achtergrond
Gebruik nu kaart GB 94-95/BB 70. Is deze foto gemaakt in de buurt van Dresden of van Magdeburg?
Magdeburg 25
Gebruik kaart GB 94-95/BB 70. a Is de foto van bron 42 gemaakt aan de Duitse Oostzeeof aan de Noordzeekust?
De Oostzeekust
Atlantische kust
Kanaalkust
Middellandse-Zeekust
Garonne, Loire Trechtervorm Estuarium
Seine Trechtervorm Estuarium
Rhône Geen trechtervorm Delta
tabel bij vraag 20
214303 BuiteNLand2 vwo WbA 24-02-2004 14:30 Pagina 63
2 landschap 63
b Bestaat deze kust uit rotsen of uit zand?
Zand c Is deze kust ontstaan door erosie of door sedimentatie? Verklaar je keuze.
Door sedimentatie van de zee is hier zand terechtgekomen 26
Lees de tekst bij bron 43 en gebruik kaart GB 6667/BB 52-53. a Vul aan. Eb en vloed ontstaan door de aantrekkingskracht van de
maan b Hoe vaak is het vloed op een dag?
Tweemaal c Verklaar waarom de opening van de Oostzee te klein is voor eb en vloed?
In zes uur tijd kan niet zo veel water de Oostzee in of uit d Streep het foute antwoord door. De opening van de Middellandse Zee is smaller/breder dan die van de Oostzee. Daardoor heeft de Middellandse zee wel/ook geen eb en vloed. e Lees nogmaals vraag 20e. Ben je het nog steeds eens met je antwoord? f Streep het foute antwoord door. De monding van de Elbe lijkt op die van de Rhône/Seine. De monding van de Elbe vormt een delta/estuarium. Extra opdracht op de www.buiteNLand.epn.nl bij paragraaf 3 over de manier waarop boeren het Franse landschap gebruiken.
Herhalingsopdracht 27 a Streep de foute antwoorden door. De landschappen van Frankrijk zijn net zo afwisselend als/veel afwisselender dan de landschappen van Duitsland. Erosielandschappen vind je vooral in het berggebied/laagland, omdat rivieren hier sneller/ langzamer stromen. Diepe rivierdalen komen vooral voor in het middelgebergte/laagland. Een estuarium ontstaat als het verschil tussen eb en vloed groot/klein is. Het Franse laagland ligt vooral in het westen/oosten van het land. Het Duitse laagland ligt vooral in het noorden/zuiden van het land. b Omcirkel het Romeinse cijfer vóór de stellingen die goed zijn. I De Alpen liggen zowel in Frankrijk als in Duitsland. II Het stroomgebied van de Rijn ligt zowel in Frankrijk als in Duitsland. III De Duitse wadden liggen in de Oostzee. IV Aan de kust vindt altijd sedimentatie plaats. V Bij een rivier vind je sedimentatie in de buitenbocht en erosie in de binnenbocht. c In elke rij van de tabel onder aan de bladzijde staat een begrip of naam die niet in die rij thuis hoort. Streep deze door.
X
X
1 Centraal Massief
Zwarte Woud
Pyreneeën
2 Elbemonding
Rhônemonding
Seinemonding
3 Vogezen
Alpen
Pyreneeën
4 Sedimentatie
Erosie
Laagland
214303 BuiteNLand2 vwo WbA 24-02-2004 14:30 Pagina 64
64 landschap 2
4 Het Nederlandse landschap
e Streep het foute antwoord door of vul aan. Het splitsen van een rivier in verscheidene takken is typisch voor een rivier in haar benedenloop/bovenloop. De rivier stroomt hier snel/langzaam, vervoert veel/weinig water en veel/weinig sediment. Doordat de Rijn zich
In deze paragraaf ga je kijken hoe het Nederlandse landschap is ontstaan. Het platte Nederland is gevarieerder dan je denkt. Je zult ook zien dat het landschap in Nederland sterk is beïnvloed door de mens. Als je deze paragraaf goed hebt bestudeerd,
splitst, spreekt men wel van de Rijn-
2 Lees het volgende rijtje begrippen, en beantwoord dan de vraag. laagvlakte • opheffen • sedimentatie • middelgebergte • wegzakken • erosie a Welke van drie van deze begrippen hebben met Nederland te maken?
weet je: ˛ ˛ ˛ ˛ ˛ ˛ ˛ ˛
hoe de Nederlandse ondergrond is opgebouwd; wanneer het Nederlandse landschap is ontstaan; dat Nederland bestaat uit een hoog en een laag deel; welke grondsoorten in Nederland voorkomen; waar in Nederland stuwwallen liggen; welke rol de heide vroeger speelde; waar in Nederland gebieden zijn bedijkt; hoe de heuvels in Zuid-Limburg zijn ontstaan.
Laagvlakte, sedimentatie, wegzakken b Gebruik nu deze begrippen in de volgende zin: Nederland is een
laagvlakte die langzaam wegzakt,
en waar steeds weer nieuwe lagen ontstaan door
sedimentatie
begrijp je: ˛ hoe het Nederlandse landschap is ontstaan; ˛ welke invloed klimaatveranderingen op het Nederlandse landschap hebben gehad; ˛ waardoor klimaatveranderingen worden veroorzaakt; ˛ hoe stuwwallen zijn ontstaan; ˛ hoe het Nederlandse landschap in cultuur is gebracht; ˛ welke verschillen er zijn tussen hoog en laag Nederland; ˛ hoe de landschappen in hoog en laag Nederland zijn veranderd; ˛ waarom polders nodig zijn; ˛ welke problemen de dijken veroorzaken; ˛ waarom Zuid-Limburg een uitloper van de Ardennen genoemd kan worden.
tekstboek
‘Een heel jong landschap’
3 Bekijk bron 46 en beantwoord vervolgens deze vraag. a In bron 46 zijn enkele lagen getekend. Welke laag is de oudste en welke is de jongste?
De onderste is de oudste laag, en de bovenste is de jongste laag b Bekijk het volgende rijtje begrippen. Eén begrip heeft niets met Nederland te maken. Welk begrip is dit? Kies uit: sedimentgesteente • stollingsgesteente • sediment – zand, grind en klei • zandsteen, schalie • oude lagen • jonge lagen
Stollingsgesteente
kun je: ˛ een topografische kaart lezen; ˛ met een topografische kaart een hoogteprofiel tekenen.
c Noteer elk begrip in de juiste kolom van de tabel.
Diepe lagen
4.1 Nederland zakt weg! tekstboek
‘Een doucheputje dat wegzakt...’
delta.
sedimentgesteente – zandsteen, schalie – oude lagen –
Bovenste lagen
sediment – zand, grind en klei – jonge lagen –
1 Bestudeer bron 46. a Waardoor stromen veel rivieren naar Nederland toe?
Nederland ligt heel laag b Welke drie rivieren stromen via Nederland naar zee? 1 2 3
De Rijn De Maas de Schelde
c Je kunt in bron 46 zien dat de Rijn zich splitst in drie rivierarmen. Welke drie rivierarmen zijn dat?
De Waal, de Neder-Rijn en de IJssel d Bij welke rivier in paragraaf 2 heb je dat nog meer gezien?
De Po in de Podelta
d Welk deel van Nederland is het meest weggezakt? Streep het foute antwoord (of antwoorden) door: het noordoosten/het zuidoosten/het noordwesten/ het zuidwesten van Nederland e
Aan de rand van Nederland komen gebieden voor die niet wegzakken maar juist omhoogkomen. ZuidLimburg is zo’n gebied. Hoe kun je op kaart GB 40 zien dat Zuid-Limburg omhoog komt? Gebruik hierbij de legenda.
In Zuid-Limburg liggen veel meer oudere gesteenten aan de oppervlakte dan in de rest van Nederland; deze zijn omhoog gekomen
214303 BuiteNLand2 vwo WbA 24-02-2004 14:30 Pagina 65
2 landschap 65
f Verklaar het kopje in het tekstboek: ‘Een doucheputje dat wegzakt...’
b Vergelijk nu figuur 13 met kaart GB 42. Noteer de juiste grondsoorten in de legenda. Kies uit: zand • zeeklei • veen • rivierklei • duinzand
Zoals bij een douche al het water en vuil naar het putje stroomt, zo stroomt in Europa bijna al het water en sediment naar Nederland tekstboek
c Welke grondsoorten liggen vooral in hoog en welke vooral in laag Nederland of in beide? Schrijf dat op in de tabel. d Hoe zijn de grondsoorten in Nederland ontstaan? Verbind in de tabel elke grondsoort met de juiste plaats van ontstaan.
‘Van natuur- tot cultuurlandschap’
Grondsoorten
Plaats van ontstaan
Zand
Waddenzee
Duinzand
Moeras
Veen
Rivieren
Zeeklei
Wind
5 a Noteer de volgende begrippen op de juiste plaats in de tabel: ingericht • verkaveling • Waddenzee • duinen • moeras – akker • weiland • aangeplant bos Natuurlandschap
– – –
0
Rivierklei
Zeeklei
Duinzand
Veen
Löss
Bekijk figuur 13 en vergelijk deze met kaart GB 33/BB 29. a Je kunt Nederland verdelen in een hoog en een laag deel. In figuur 13 staat een stippellijn die Nederland in tweeën verdeelt. Deze stippellijn is de hoogtelijn van + 1 m NAP. Vul hoog of laag in.
hoog Nederland. Ten westen van deze lijn ligt laag Nederland.
Ten oosten van deze lijn ligt
– – – –
zand loss veen rivierzand en klei
ingericht – verkaveling – akker – weiland – aangeplant bos –
Inrichten
Zand
Hoog Nederland
Waddenzee duinen moeras
b Bedenk een ander woord voor ‘in cultuur brengen’.
50 km
figuur 13 kaart Nederland met grondsoortenindeling
4
Cultuurlandschap
Laag Nederland
zeeklei – veen – duinzand – rivierzand en klei –
c Hoe komt het dat het grootste deel van Nederland in cultuur gebracht is?
Nederland is een dichtbevolkt land tekstboek
‘Klimaatveranderingen’
6 Bekijk bron 45. a Kruis in de tabel aan of de temperatuur in de linker kolom hoort bij een warme of een koude tijd.
Gemiddelde voor Nederland Wintertemp.
+ 2 °C
Warme tijd
X
Wintertemp. – 20 °C Zomertemp. + 9 °C
Zomertemp. + 19 °C Zomertemp. + 2 °C
Koude tijd
Nederland nu
X X X
X
X X
214303 BuiteNLand2 vwo WbA 24-02-2004 14:30 Pagina 66
66 landschap 2
b Men spreekt van een koude tijd als de gemiddelde zomertemperatuur niet boven de + 10 °C komt. Hoeveel koude tijden zijn er geweest in de afgelopen drie miljoen jaar?
16 c Welke koude tijd had de laagste gemiddelde zomertemperatuur?
De op één na laatste Circa 200.000 jaar geleden
In de Waddenzee e Veen ontstaat nergens meer. Hoe komt dat?
Alle moerassen zijn in cultuur gebracht
e Streep het foute antwoord door. Als je bron 45 goed bekijkt, zie je dat we nu in een warme/koude tijd leven, en lijkt het logisch dat we in de toekomst weer een warme/koude tijd krijgen. f Waardoor staat de zeespiegel tijdens een koude tijd lager dan tijdens een warme tijd?
Tijdens een koude tijd is heel veel water opgeslagen in gletsjers 7 Klimaatveranderingen zijn veroorzaakt door wisselingen in de hoeveelheid zonne-energie die de aarde ontvangt en wisselingen in het verschil tussen zomer en winter. Ontstaat er een koude of warme tijd in de volgende situaties? Streep het foute antwoord door. Een wijdere baan van de aarde rond de zon zorgt voor een koude/warme tijd. Een minder schuine stand van de aardas zorgt voor een koude/warme tijd Bestudeer bron 48 en voer vervolgens de opdrachten 8 en 9 uit.
8 Zijn de volgende uitspraken goed of fout? Omcirkel het Romeinse cijfer vóór de goede uitspraak. I De grond in hoog Nederland is ouder dan tienduizend jaar. II De grond in laag Nederland is ontstaan door een snelle zeespiegelstijging. III De grond in laag Nederland is ouder dan tienduizend jaar. IV De zeespiegel is gestegen van NAP tot 80 meter. V De zeespiegelstijging ging even snel als de sedimentatie. VI Als de zeespiegel snel zou zijn gestegen, zou de kust van Nederland veel oostelijker hebben gelegen.
X
X
X
9 a Streep de foute antwoorden door. De duinen zijn op/voor/achter de zandbanken ontstaan. Klei en veen zijn op/voor/achter de zandbanken ontstaan. b Achter de zandbanken met duinen komen dikke lagen klei en veen voor. Vul de zinnen aan.
waddenzee Veen ontstond in een moeras
Waddenzeeën en moerassen ontstaan alleen als er bescherming is tegen de sterke stroming van zee; de zandbank zorgde hiervoor d Waar ontstaat nog steeds zeeklei?
d Hoe lang geleden is het dat Nederland te maken had met deze koudste koude tijd?
Klei ontstond in een
c Waardoor was de zandbank heel belangrijk voor de vorming van klei en veen.
Extra opdracht op de www.buiteNLand.epn.nl bij paragraaf 4.1 over het ontstaan van Nederland.
4.2 Laag-Nederland: van waddenzee tot akker Je weet nu hoe Nederland door de natuur is gevormd. In deze les kijk je hoe het lage deel van Nederland in cultuur is gebracht. Lees eerst de hele paragraaf en bekijk de topografische kaart. Voer dan de volgende opdrachten uit. tekstboek
‘Terpen’ en ‘Bedijking’
10 Bestudeer de topografische kaart van bron 49 en vergelijk deze met figuur 14. a Markeer op de kaart van figuur 14 de volgende zaken: – hoogtepunten tussen 0 en 1,0 m NAP groen; – hoogtepunten tussen 1,1 en 2,0 m NAP geel; – dijken rood; – terp van Hogebeintum oranje b De weg tussen Ferwerd en Blija lag vroeger ook op een dijk. Die dijk is weggehaald. Kleur deze ook rood. c In figuur 15 staan twee hoogteprofielen. Een van beide is het juiste profiel dat past bij de lijn N-Z. Welke is dat, A of B?
A d Teken in het juiste hoogteprofiel de terp en de weggehaalde dijk in. Noteer tevens het woord ‘Zeedijk’ bij de juiste dijk. e Wat is het verschil tussen de Zeedijk en de dijk rond de Ferwerderadeelsebuitendijkspolder?
De Zeedijk is circa 5 m hoog en de andere dijk is ongeveer 3 m 11 Vergelijk het juiste hoogteprofiel in figuur 15 met de topografische kaart in figuur 14. Gebruik de tabel onder aan bladzijde 68. a De drie dijken en de terp zijn allemaal aangelegd als bescherming tegen het water. Welke van deze, de drie dijken en de terp, is het eerst aangelegd? Geef deze in de eerste kolom een 1 en de volgende een 2, enzovoort.
214303 BuiteNLand2 vwo WbA 24-02-2004 14:30 Pagina 67
2 landschap 67 N
figuur 14
hoogte (m)
Z
+7 +6
N
Z
A
+5 +4 +3 +2 +1
NAP -1 -2 -3 -4
hoogte (m)
afstand +7 +6
N
Z
+5 +4 +3 +2 +1
NAP -1 -2 -3 -4
figuur 15
afstand
B
214303 BuiteNLand2 vwo WbA 24-02-2004 14:30 Pagina 68
68 landschap 2
b Geef in de tweede kolom aan wanneer de terp en de afgegraven dijk zijn aangelegd. Lees hiervoor nog eens paragraaf 4.2 in het tekstboek. c Waarom zal men de oude dijk hebben afgegraven? Kijk goed naar de ligging.
Deze dijk is sinds de aanleg van de Zeedijk niet meer nodig
14 Waarom zijn er steeds nieuwe dijken aangelegd? Omcirkel het Romeinse cijfer vóór het juiste antwoord. I De dijken braken steeds door. II De dijken verslijten. III Men wilde steeds weer een nieuw stuk land inpolderen. IV Men vond meerdere dijken een veiliger idee.
15 a Vul de tabel onder aan de bladzijde in. Sommige begrippen kunnen in beide kolommen. Kies uit: akker • weiland • kwelder • wad • dorpen • zeewater • boerderijen b Waarom komt er buitendijks geen akkerbouw voor?
12 a Streep de foute antwoorden door. In de Romeinse tijd lag de terp van Hogebeintum temidden van polders/akkers/de Waddenzee/weilanden. b Wat gebeurde er toen rond de terp na elk hoogwater?
Er werd een dun laagje klei gesedimenteerd c Streep de foute antwoorden door. Tegenwoordig ligt de terp in het laagste/hoogste deel van het gebied. Toen de terp in de Romeinse tijd werd aangelegd, lag de terp in het laagste/hoogste deel van het gebied. d Verklaar dit verschil. Maak de volgende zin af: Sinds de bedijking is de sedimentatie en ophoging
binnendijks gestopt en buitendijks doorgegaan e
Bekijk nu kaart GB 33/BB 29. Hoeveel terpen liggen er in Friesland en Groningen? Kies uit: circa 10 • circa 80 • circa 250 • circa 1000.
Circa 250 13 Bekijk de bronnen 51a en b. a Op welke foto is een kwelder afgebeeld en op welke een wad?
51a kwelder, 51b wad De kwelder ligt hoger dan het wad De kwelder is begroeid, en dat kan alleen als hij niet elke dag met vloed overstroomt, zoals het wad d Streep het foute woord (woorden) door. De kwelder ligt hoger doordat daar langer sedimentatie/erosie/verwering heeft plaatsgevonden.
Zeedijk Terp van Hogebeintum Dijk rond de Ferwerderadeelsebuitendijkspolder tabel bij vraag 11
– – – –
Binnendijks
kwelder wad zeewater weilanden
akkers – weilanden – dorpen – boerderijen –
Noem twee redenen.
Er is kans op overstroming Het grondwater is zout; daar kunnen gewassen niet tegen c Waarom noemt men de Ferwerderadeelsebuitendijkspolder Blija Buitendijks ‘buitendijks’? Door de dijken ligt hij toch binnendijks?
Het zijn maar lage dijken die om de polder liggen en die beschermen niet tegen hoogwater bij storm ‘Polders’
16 a Vul de tekst aan met de volgende begrippen: sloten • zeewater • gemaal • regenwater • zee De dijk houdt niet alleen het
c Waaruit leid je dit af?
Afgegraven dijk
Buitendijks
tekstboek
b Welke ligt hoger ten opzichte van NAP?
X
het
zeewater tegen, maar ook
regenwater dat achter de dijk valt. Om het teveel
aan regenwater kwijt te raken wordt het opgevangen in
sloten. Via deze sloten moet het water naar zee. Hiervoor maakt men tegenwoordig gebruik van een gemaal.
Rangschik de ouderdom
Wanneer aangelegd?
2 3 1 4
Circa 1100 – Romeinse tijd –
214303 BuiteNLand2 vwo WbA 24-02-2004 14:30 Pagina 69
2 landschap 69
b Bekijk figuur 16. Zet een kruisje op de plaats waar een gemaal moet staan. c Stel, een regendruppel trekt de grond in bij het rondje in de figuur. Teken de route die de regendruppel af moet leggen om bij het gemaal te komen. d Geef met een pijl aan in welke richting het gemaal het water pompt.
sloten
dijk
kwelder
18 De Waddenzee blijft bestaan als gevolg van een evenwicht tussen drie natuurlijke processen. a Welke natuurlijke processen zijn dat?
Het wegzakken van de bodem II Het stijgen van de zeespiegel III Het sedimenteren van nieuwe lagen I
b Welke van deze drie processen is door de mens beïnvloed en hoe?
Door de aanleg van de dijken is de sedimentatie gestopt c Welk probleem ontstaat hierdoor?
De grond in de polders achter de dijken komt steeds lager te liggen ten opzichte van de zeespiegel Extra opdracht op de graaf 4.2 over terpdorpen.
4.3 Hoog-Nederland: van toendra tot beboste heuvel
figuur 16 tekstboek
‘De Waddenzee als natuurgebied’ en ‘Dijken, hoe lang nog?’
17 a De boeren hebben eeuwenlang nieuw land bedijkt. Waarom mogen ze dit niet meer?
De Waddenzee – een bijzonder natuurgebied – zou zo steeds kleiner worden b Neem kaart GB 42 voor je en zoek Leeuwarden op. Behoorde de plek waar Leeuwarden ligt, vóór de bedijking ook tot de Waddenzee?
Ja c Waaruit leid je dit af?
Er ligt zeeklei, en die is afgezet in de Waddenzee d Hoeveel keer groter was de Waddenzee in het verleden?
Ongeveer tweemaal zo groot 18
www.buiteNLand.epn.nl bij para-
Gebruik voor deze vraag kaart GB 38-39, 39B en 42. a In grote delen van Friesland, Groningen, Noord-Holland en Zeeland heeft men wadden en kwelders op dezelfde manier ingepolderd als rond Ferwerd. Hoe kun je dit zien op kaart GB 42?
In al deze gebieden ligt zeeklei b Wat is er in Zeeland met de eilanden gebeurd sinds de Middeleeuwen. Vergelijk kaart GB 38 met 39B.
Door de inpoldering zijn de eilanden aan elkaar gegroeid
Hoog-Nederland is niet te vergelijken met laag-Nederland. In deze paragraaf leer je hoe hoog-Nederland is ontstaan en is ingericht. Lees eerst de hele paragraaf en bekijk de topografische kaart. Voer dan de volgende opdrachten uit. tekstboek
‘Een afwisselend landschap’
20 Bestudeer de topografische kaart van bron 52 en vergelijk deze met figuur 17. a Markeer op de kaart van figuur 17 de hoogtelijnen van 15, 20, 30 en 40 meter met één kleur. b Bepaal de hoogteligging van de:
46,6 m NAP; Markelerberg: 40,1 m NAP; Markelo: ca. 20 m NAP.
– Herikerberg: – –
c Stel: je moet van Goor naar Markelo op de fiets. Hoe loopt de kortste weg en hoe loopt de makkelijkste weg?
eigen antwoord d In bron 52 betekenen de kleuren het volgende (vul in):
bos grijs/lichtgroen: weiland wit/wit: akker
– donker/donkergroen: – –
e Bos, akker en weiland liggen niet allemaal even hoog. Wat tref je aan op de hogere delen?
Bos
214303 BuiteNLand2 vwo WbA 24-02-2004 14:30 Pagina 70
70 landschap 2
Y
X figuur 17 Fragment topografische kaart van het gebied rond Markelo
figuur 18
214303 BuiteNLand2 vwo WbA 24-02-2004 14:30 Pagina 71
2 landschap 71
23
Vaardig met vaardigheden Het tekenen van een hoogteprofiel
Met behulp van de hoogtegegevens van een topografische kaart kun je vrij gemakkelijk een hoogteprofiel tekenen. Een hoogteprofiel laat zien hoe een gebied er ‘van de zijkant’ uitziet. Bij het tekenen is het handig om gebruik te maken van millimeterpapier. Op de verticale as is dan de hoogte aangegeven ten opzichte van NAP en op de horizontale as de afstand in het terrein.
21 Je gaat nu een hoogteprofiel tekenen van de Herikerberg. Hiervoor maak je gebruik van het millimeterpapier in figuur 18. Maak bij het tekenen gebruik van de volgende vijf stappen: – Teken een lijn tussen de punten X en Y in figuur 17 (langs deze lijn teken je het hoogteprofiel). – Bepaal in figuur 17 de hoogteligging van punt X en Y, en zet in figuur 18 een stip bij beide punten op de juiste hoogte ten opzichte van NAP. – Bepaal in figuur 17 voor elke gemarkeerde hoogtelijn de afstand tot punt X en de hoogte. – Zet voor elke hoogtelijn een stip op de juiste plaats op het ruitjespapier in figuur 18. Let hierbij op de juiste afstand vanaf X en de juiste hoogte ten opzichte van NAP. Eén stip is al gezet! – Als je voor elke hoogtelijn een stip hebt gezet in figuur 18, verbind je de stippen met elkaar door middel van een lijn.
tekstboek
Bestudeer bron 54 nogmaals. a Streep de foute antwoorden door. Tweehonderdduizend jaar geleden was er in Nederland sprake van een koude/warme tijd. Nederland zag eruit als een toendra/uitgestrekt bos/waddenzee. Gletsjers uit Engeland/de Alpen/Scandinavië schoven door Nederland. b Bekijk bron 45. Tijdens welke koude tijd zijn de stuwwallen ontstaan en waarom toen?
De stuwwallen zijn ontstaan tijdens de een na laatste koude tijd; deze was het koudst c Op kaart GB 33/BB 29 staan enkele stuwwallen. Zoek voor de stuwwallen op hoe hoog ze zijn. Stuwwal Montferland Utrechtse Heuvelrug Het Gooi Veluwe Koningsbelt/Holterberg Tankenberg Herikerberg Markelerberg
a Zijn de volgende uitspraken goed of fout? -– De Markelerberg en de Herikerberg waren vroeger
Goed
hoger dan nu: – De Markelerberg en de Herikerberg zijn opgestuwd
Fout
vanuit het zuiden: – De Markelerberg en de Herikerberg hebben vroeger
Goed
aan elkaar vast gezeten: – De Markelerberg en de Herikerberg lagen vroeger verder uit elkaar:
Fout
b Geef in de figuren 17 en 18 met een pijl aan vanuit welke richting het ijs de heuvel heeft opgestuwd. c Waardoor zijn de Markelerberg en de Herikerberg na de opstuwing nogal veranderd?
Aan het einde van de koude periode waarin ze zijn opgestuwd, smolt het ijs. Deze enorme hoeveelheid water heeft grote delen van de stuwwal weggespoeld
93 m NAP 69 m NAP 36 m NAP 107 m NAP 75 m NAP 85 m NAP 46 m NAP 40 m NAP
d Streep de foute antwoorden door. Stuwwallen komen alleen voor in het noorden/midden/zuiden van Nederland. Stuwwallen komen in Noord-Brabant wel/niet voor. e De stuwwallen in het noorden van Nederland zijn lager dan die in het midden van Nederland. Hoe komt dat?
Doordat de gletsjers hier later overheen geschoven zijn, zijn ze veel lager
‘Bergen’ en ‘Jagers’
22 Bestudeer de tekening van bron 54.
Hoogte t.o.v. NAP
f
Op kaart GB 41B staan de stuwwallen aangegeven. Wat zijn de kleuren waarmee de stuwwallen zijn aangegeven?
paars Midden-Nederland: oranje Noord-Nederland:
g In welke van deze twee gebieden zijn de stuwwallen nog aaneengesloten?
In het middden 24 a Zwerfstenen, zoals in bron 55, zijn afkomstig uit Scandinavië. Waarom kun je hiermee bewijzen dat er ijs in Nederland is geweest?
Deze enorme stenen kunnen niet op een andere manier zijn vervoerd b Bekijk GB 41C. In welke van de volgende provincies kun je zwerfstenen verwachten: Drenthe, Overijssel, NoordBrabant, Limburg?
Drenthe en Overijssel
214303 BuiteNLand2 vwo WbA 24-02-2004 14:30 Pagina 72
72 landschap 2
25 a Wanneer woonden de eerste mensen in het gebied rond
Als nadeel hebben ze dat
Markelo: circa 200.000 jaar geleden • circa 10.000 jaar geleden • circa 5000 jaar geleden • circa 500 voor Chr • 1100 na Chr.?
b Hoe loste men vroeger dit nadeel op? Noteer de juiste woorden op de lege plaatsen:
heide –> schapen –> schapenpoep –> akker
Circa 5000 jaar geleden
c Waardoor bestaat dit probleem tegenwoordig niet meer?
b Waardoor was het leven voor de eerste bewoners in dit gebied makkelijker dan voor de eerste bewoners in laag Nederland?
Er is kunstmest d Op het kaartje van Markelo (bron 52) zie je in het midden de naam Driebelterveld staan midden in het bos. Kun je dit verklaren?
In de hoge delen van Nederland had men geen last van de dreiging van het water
Dit was lange tijd heide waar schapen graasden. Omdat de schapen niet meer nodig zijn, is de heide ook verdwenen
26 a Als je de bron 52 en figuur 18 goed met elkaar vergelijkt, zie je dat bos op de hogere delen voorkomt, en akkers en weilanden in de lagere delen. Hoe komt dat? Omcirkel de Romeinse cijfers vóór de twee juiste antwoorden. I Op de hogere delen is het te droog voor akkers en weilanden. II In de lagere delen is het te droog voor bos. III Op de hogere delen is het te onvruchtbaar voor akkers en weilanden. IV In de lagere delen is het vochtig genoeg voor akkers en weilanden. b Als je het goede antwoord hebt gegeven, weet je dat het niet overal even vochtig is. Dit heeft te maken met het grondwater. Waar zit het grondwater het diepst: op de hogere delen als de Herikerberg of in de lagere delen?
28 a Tegenwoordig hebben de boeren op de zandgronden mest genoeg. Welke problemen hebben de boeren hier tegenwoordig?
X
De akkers zijn te klein en te droog b De boeren in de zandgebieden in hoog-Nederland, dus ook rond Markelo, hebben dit probleem op drie manieren opgelost. Welke?
X
–
–
Op de hogere delen zit het grondwater het diepst
–
c Neem kaart GB 36-37/BB 32-33 voor je. Hoe kun je op deze kaart direct de ligging van de stuwwallen herkennen?
Daar waar bossen liggen, komen meestal stuwwallen voor
zandgebieden en de kleigebieden in Nederland. a Vul de tabel hieronder in en streep de foute antwoorden door. Gebruik de atlas. b Verklaar het verschil in grondgebruik tussen Zeeland en Noord-Brabant.
zand
tekstboek
De zeeklei in Zeeland is veel vruchtbaarder dan de zandgrond in NoordBrabant
‘De arme zandgronden’
27 a Maak de volgende zin af: De zandgronden in Nederland hebben in tegenstelling tot
ze niet bedreigd worden door zee- of rivierwater de klei- en veengronden als voordeel dat
Zeeland
Ze zijn gestopt met het boerenbedrijf en hebben hun boerderij verkocht Ze zijn begonnen met intensieve veehouderij Ze gebruiken een deel van hun grond als kampeerterrein
29 Zoals je al hebt gemerkt, is er een groot verschil tussen de
d Vergelijk nu kaart GB 55A/BB 38 met figuur 13. Vul aan: Bossen komen alleen voor in gebieden met de grondsoort
ze onvruchtbaar zijn
Extra opdracht op de www.buiteNLand.epn.nl bij paragraaf 4.3 over een gebied in Noord-Brabant.
Belangrijkste grondsoort (GB 42/BB 14)
Grondgebruik (GB 38-39/BB 34-35)
zeeklei
grotendeels akkerbouw
zand
afwisselend bos, weiland en akkerbouw
hoog/laag Nederland Noord-Brabant hoog/laag Nederland tabel bij vraag 29
214303 BuiteNLand2 vwo WbA 24-02-2004 14:30 Pagina 73
2 landschap 73
4.4 Het hoogste deel van Nederland: de uitlopers van de Ardennen Het heuvelachtige landschap van Zuid-Limburg doet buitenlands aan. In deze paragraaf leer je hoe het hoogste deel van Nederland is ontstaan en is ingericht. Lees eerst de hele paragraaf en bekijk de topografische kaart. Voer dan de volgende opdrachten uit. tekstboek
‘Een stukje buitenland in Nederland’ en ‘Uitloper van de Ardennen’
31 a
In Zuid-Limburg komen de rivieren de Geul, de Gulp en de Maas voor. Gebruik de atlas en vul de volgende zinnen aan.
Geul De Geul is een zijrivier van de de Maas
– De Gulp is een zijrivier van de –
b Streep de foute antwoorden door. De Maas in Zuid-Limburg bevindt zich in de boven/midden-/benedenloop. Dit betekent dat de Maas in een vlak gebied/dal ligt.
32 Kruis de Romeinse cijfers vóór de juiste antwoorden aan. 30 Bestudeer de topografische kaart van bron 56 en vergelijk deze met figuur 19. a Markeer op de kaart van figuur 19 het riviertje de Gulp. b Markeer op de kaart de hoogtelijnen van 140 en 200 meter met één kleur. c Kleur het gebied dat hoger dan 200 meter ligt geel en het gebied dat lager dan 140 meter ligt groen. d Hoe kun je op de kaart de hellingen herkennen?
Zuid-Limburg wordt wel beschouwd als een uitloper van de Ardennen omdat, I er gesteente voorkomt. II er geplooid gesteente voorkomt. III er stollingsgesteente voorkomt. IV er in Zuid-Limburg gesteenten voorkomen die net zo oud zijn als in de Ardennen.
X
X
De hellingen zijn te herkennen aan de plaatsen waar de hoogtelijnen dicht op elkaar liggen e Streep de foute antwoorden door. – Heijenrath ligt in het dal/op de helling/ op een heuveltop/op een plateau. – Slenaken ligt in het dal/op de helling/ op een heuveltop/op een plateau. – Het Groote Bosch ligt in het dal/op de helling/ op een heuveltop/op een plateau.
figuur 19 Fragment topografische kaart van het gebied langs het Gulpdal
214303 BuiteNLand2 vwo WbA 24-02-2004 14:30 Pagina 74
74 landschap 2
A
B
figuur 20 tekstboek
‘Opheffing en erosie’ en ‘Een afwisselend landschap’
33 a Streep de foute antwoorden door. De gesteenten in Zuid-Limburg zijn stollingsgesteente/ sedimentgesteente. Hieruit kunnen we afleiden dat ZuidLimburg lang geleden onder water/bij een vulkaan heeft gelegen. Zuid-Limburg behoort net als de Ardennen tot het heuvellandschap/middelgebergte/ hooggebergte. b Bekijk de twee doorsneden van figuur 20. Welke doorsnede laat het reliëf van Zuid-Limburg zien?
c Hoe is het dallandschap in bron 57 ontstaan? Noteer de volgende omschrijvingen in de juiste volgorde. Kies uit: de rivieren snijden zich in • het gebied wordt opgeheven • het gebied is plat • er ontstaan dalen
het gebied is plat het gebied wordt opgeheven
b In Zuid-Limburg zijn in de loop van de tijd veel gesteenten uit de grond gehaald. Dat gebeurde zowel in mijnen (mijnbouw) als in groeven (dagbouw). Maak de volgende zinnen af: – Steenkool is gewonnen in
mijnbouw
– Mergel (bron 59) is vooral gewonnen in
dagbouw
c Waarom is men gestopt met het winnen van steenkool? Omcirkel het Romeinse cijfer vóór het juiste antwoord. I De steenkool was op. II De steenkool was te duur. III De steenkool zat te diep. IV Er werden andere brandstoffen gevonden.
X
X
35 a Streep de foute antwoorden door. Behalve door de gesteenten wordt Zuid-Limburg ook gekenmerkt door de grondsoort löss. Löss is hier terechtgekomen door de wind/rivieren/ijs. Dit gebeurde tijdens warme/koude tijden. Limburg zag er toen uit als een bos/toendra/zee. b Wordt er nu nog steeds löss afgezet in Zuid-Limburg?
Nee 36 a Zuid-Limburg vormt een afwisselend landschap. Wat is
de rivieren snijden zich in
de belangrijkste oorzaak voor deze afwisseling?
Het reliëf er ontstaan dalen d Waardoor gaan rivieren dalen uitschuren als een gebied wordt opgeheven?
Door de opheffing gaan de rivieren sneller stromen e Streep de foute antwoorden door. De Maas in Zuid-Limburg stroomt sneller/langzamer dan de Maas bij Den Bosch. In Zuid-Limburg ligt de Maas in zijn boven-/midden-/benedenloop.
34 a In bron 58 zie je het oudste gesteente dat in Nederland voorkomt. In Zuid-Limburg komt dit op enkele plekken aan de oppervlakte. Zal dit vooral op de bodem van het dal of boven in het dal voorkomen? Verklaar je keuze.
Op de bodem van het dal; het oudste gesteente zit altijd het diepst
b Bossen, akkers en weilanden komen voor in het ZuidLimburgse landschap, maar ze liggen ieder op een andere plek in het landschap. Vul de tabel in. c Verklaar de ligging van het bos. Dal/Helling/Plateau Bos Akker Weiland
helling plateau dal
Bossen komen voor op de helling, aangezien deze plaatsen te steil zijn voor iets anders
214303 BuiteNLand2 vwo WbA 24-02-2004 14:30 Pagina 75
2 landschap 75
d Verklaar de ligging van de akkers. Geef drie redenen.
Akkers komen voor op het plateau, omdat hier de vruchtbare löss ligt Het is niet te steil Er is geen dreiging van rivierwater e Vergelijk nogmaals bron 56 met figuur 19. Welke akkers liggen op een logische plaats? Arceer deze met zwarte potloodstrepen in figuur 19. f Welke akkers liggen op een onlogische plaats. Arceer deze met rode potloodstrepen in figuur 19. Verklaar je keuze.
Deze akkers liggen op een helling waar bodemerosie kan optreden tekstboek
‘Help, de heuvels verdwijnen...’
d Wie zouden er voor deze afgraving zijn? Omcirkel de Romeinse cijfers vóór het goede antwoord. I de bewoners II de toeristen III de aannemers in Nederland IV iedereen die een nieuw huis wil
X
X
Extra opdracht op de www.buiteNLand.epn.nl bij paragraaf 4.4 over het verhang van rivieren.
Herhalingsopdracht 38 a Vul de tekst aan: Het Nederlandse landschap kan worden verdeeld in een
hoog en een laag deel. In het hoge deel ligt vooral zandgrond en in het lage deel klei en veen . b Vul in de tabel hieronder de ontbrekende woorden in. Kies uit: gletsjers • zeespiegelstijging • ouder • jonger • hoog • laag c Tot slot vergelijken we het landschap rond Markelo met dat rond Ferwerd uit de vorige paragraaf. Bekijk de kaarten nog een keer en vul de tabel onder aan de bladzijde in.
37 a Wat gebeurt er in bron 59?
Hier wordt mergel afgegraven b Waar wordt dit voor gebruikt?
Van mergel wordt cement gemaakt c Wat is het nadeel hiervan?
Delen van het kenmerkende Zuid-Limburgse landschap verdwijnen
Oost- en Zuid-Nederland Ontstaan door
gletsjers
Ouder dan 10 000 jaar Hoog Nederland
West- en Noord-Nederland Ontstaan door
zeespiegelstijging
Jonger dan 10 000 jaar Laag Nederland
tabel bij vraag 38b
Hoogteligging Reliëf Verkaveling (strookvormig, blokvormig
Landschap rond Ferwerd (bron 49)
Landschap rond Markelo (bron 52)
Rond of op NAP Geen of weinig reliëf Wisselend
10 tot 50 m NAP Veel reliëf Blokvormig
Regelmatig Veel sloten Open landschap Nee Nee
Onregelmatig Weinig sloten Gesloten landschap Ja Ja
of wisselend) Verkaveling (regelmatig of onregelmatig) Sloten Open of gesloten Aantrekkelijk voor recreatie Aantrekkelijk voor wilde planten en dieren tabel bij vraag 38c
214303 BuiteNLand2 vwo WbA 24-02-2004 14:30 Pagina 76
76 landschap 2
5 Het landschap rond de school Bij dit hoofdstuk horen drie onderzoeksopdrachten waaruit je kunt kiezen of waar je docent uit kiest. Het zijn opdrachten die je in je eigen omgeving uitvoert. Een van die onder-
1
zoeken staat in dit werkboek. De andere staan op de www.buiteNLand.epn.nl
Keuzeopdracht 1 De topografische kaart
De topografische kaart staat vol met allerlei tekens. Dat lijkt onoverzichtelijk, maar als je goed kijkt, kun je veel details in een gebied zien. De school en je eigen huis staan er zelfs op. Eigenlijk is de topografische kaart een ‘boek’ waarin het verhaal van het landschap staat beschreven. Dit ‘boek’ ga je leren lezen.
Dijk: 2,5 m of hoger Dijk: 1 - 2,5 m hoog Kade: lager dan 1 m
Weiland of akkerland met sloten
Berijdbare dijk
Boomgaard
5
Hoogtelijnen
Boomkwekerij
12.4
Hoogtegetal
10
1 Onderzoeksvraag Hoe ziet het landschap rond jouw school eruit, en uit welke belangrijke onderdelen bestaat het?
2.5 a
2 Deelvragen 1 Wat betekenen de symbolen op de topografische kaart? 2 Ligt het gebied van jouw school in hoog of in laag Nederland, en waaruit kun je dit afleiden? 3 Is er veel reliëf in het gebied rond de school, en hoe is dit reliëf ontstaan? 4 Welke vormen van grondgebruik en verkaveling komen er voor? 5 Bestaat er een verband tussen grondsoort, hoogteligging, grondgebruik en vochtigheid? 6 Zijn er namen op de kaart die iets zeggen over het landschap? 7 Komen er verschillende landschappen voor in de omgeving van de school? 8 Is het gebied op de kaart een droog of een vochtig landschap? 9 Welke grondsoorten vind je rond de school? 10 Is het landschap rond de school een aantrekkelijk landschap om doorheen te fietsen? 3 Werkwijze Centraal staat het gebruik van de topografische kaart. Om de hoofd- en deelvragen te kunnen beantwoorden krijg je van je docent een kopie van de topografische kaart van de schoolomgeving. 1 Bestudeer de kaart aan de hand van de deelvragen. 2 Gebruik bij deze opdracht kleurpotloden, een liniaal en je schrift. De topografische kaart van Nederland De topografische kaart geeft een gedetailleerd en zo nauwkeurig mogelijk beeld van een gebied. Hiervoor worden op de kaart kleuren, lijnen en symbolen gebruikt.
Poldergemaal
b
a Steile rand b Helling Spoorweg
Loofbos Naaldbos Moeras
figuur 21 De legenda van de topografische kaart
Deelvraag 1 Wat betekenen de symbolen op de kaart? a Wat is de schaal van de kaart: 1:25.000 of 1:50.000? Dat betekent: 1 cm op de kaart is in werkelijkheid m= km. b De vierkanten op de kaart zijn cm breed; dat is km. c Zet een stip bij de school en een stip bij je huis. Hoe groot is de afstand in kilometers tussen de school en je huis?
d Bekijk in figuur 21 de legenda van de topografische kaart en vergelijk deze met de kopie van de kaart. Kruis aan welke symbolen in de legenda ook op de kaart voorkomen. Deelvraag 2 Ligt het gebied van jouw school in hoog of in laag Nederland, en waaruit kun je dit afleiden?
214303 BuiteNLand2 vwo WbA 24-02-2004 14:30 Pagina 77
2 landschap 77
1 Zeekleilandschap
2 Veenlandschap
>1m
oranje/rood
> -1 m
rood
0–1m
geel
-1 tot -2 m
oranje
-1 tot 0 m
licht groen
-2 tot -3 m
geez
< -1 m
donkergroen
-3 tot -4 m
lichtgroen
< -4 m
donkergroen
3
tabel bij deelvraag 3b
Deelvraag 3 Is er veel reliëf in het gebied rond de school, en hoe is dit reliëf ontstaan? a Zoek het hoogste en het laagste punt op de kaart op. –
Het hoogste punt ligt op
m NAP.
–
Het laagste punt ligt op
m NAP.
– Beide punten liggen km uit elkaar. – Het hoogteverschil tussen beide punten is ... m. b Markeer de hoogtecijfers op de kaart. Geef de hoogtecijfers door middel van een bolletje de juiste kleur. Je docent geeft aan welke tabel je moet gebruiken. c Markeer, indien aanwezig, alle hoogtelijnen met een bruine kleur. d Deze vraag is alleen van toepassingen op gebieden die behoren tot het zandlandschap of het lösslandschap. – Kleur het gebied dat hoger dan de hoogste hoogtelijn ligt oranje, en het gebied dat lager dan de laagste hoogtelijn ligt lichtgroen. – Waar liggen het oranje en het lichtgroene gebied het dichtst bij elkaar? – Waar liggen de hoogtelijnen dicht op elkaar?
Weiland
Lichtgroen
Akkerland Boomgaard Naaldbos Loofbos Gemengd bos Heide Zand Moeras tabel bij deelvraag 4c
Lichtgroen met stippels
e Markeer, indien aanwezig, alle dijken met een paarse kleur. f Teken een hoogteprofiel langs een lijn op de kaart (zoals je ook in paragraaf 4.3 hebt gedaan) op ruitjespapier. Je docent geeft aan waar deze lijn op de kaart ligt. g Geef een verklaring voor de hoogteverschillen in het gebied. Deelvraag 4 Welke vormen van grondgebruik en verkaveling komen er voor? a De vorm van de verkaveling op de kaart is (kies uit: strookvormig • blokvorming • wisselend):
eigen antwoord b
Wat is de vorm van de verkaveling: onregelmatig of regelmatig?
eigen antwoord c Bekijk nu eerst de gekleurde topografische kaart in het lokaal. Volgens de legenda van de kaart is het grondgebruik met kleuren aangegeven. Vul in de tabel in met welke kleur de verschillende soorten grondgebruik worden aangegeven volgens de legenda.
214303 BuiteNLand2 vwo WbA 24-02-2004 14:30 Pagina 78
78 landschap 2
Veel
Hier en daar
Afwezig
Weiland Akkerland Boomgaard Naaldbos Loofbos Gemengd bos Heide Zand
Deelvraag 6 Zijn er namen op de kaart die iets zeggen over het landschap? Op de kaart staan een heleboel namen: namen van plaatsen, boerderijen en gebieden. Sommige namen zeggen niet zo veel (bijvoorbeeld een boerderij die ‘Nooitgedacht’ heet), maar andere juist wel (de naam ‘Ankeveen’ zegt iets over de grondsoort in de omgeving). Noteer de namen die iets zouden kunnen zeggen over het landschap. Noteer erachter wat de naam zou kunnen betekenen.
eigen antwoord
Moeras tabel bij deelvraag 4d
d Welk grondgebruik komt op deze kaart voor? Kruis de juiste antwoorden aan in de tabel hierboven. Deelvraag 5 Bestaat er een verband tussen grondsoort, hoogteligging, grondgebruik en vochtigheid? Je hebt in de vorige opdrachten de volgende kenmerken bestudeerd: hoogteligging, verkaveling en grondgebruik. Hebben deze drie iets met elkaar te maken? Bestudeer de kaart goed, en streep dan het foute antwoord door. a Geef aan of de volgende uitspraken van toepassing zijn op jouw kaart: – In de hogere delen van de kaart komt een ander grondgebruik wel/niet voor dan in de lagere delen. – In de hogere delen van de kaart komt een andere verkaveling wel/niet voor dan in de lagere delen. – Als de verkaveling verandert, verandert ook het grondgebruik: wel/niet. b Beschrijf nu voor de uitspraken die wel van toepassing zijn, hoe het komt dat de twee beschreven kenmerken elkaar beïnvloeden.
eigen antwoord
214303 BuiteNLand2 vwo WbA 24-02-2004 14:30 Pagina 79
2 landschap 79
Naam gebied
Hoogteligging
Verkaveling
Grondgebruik
Gebied 1:
ca. ... m NAP
Streep het foute antwoord
Vooral:
door: – strook- of blokvormig of wisselend – onregelmatig of regelmatig Gebied 2:
ca. ... m NAP
Streep het foute antwoord
Vooral:
door: – strook- of blokvormig of wisselend – onregelmatig of regelmatig
Deelvraag 7 Komen er verschillende landschappen voor in de omgeving van de school? a Kun je het gebied rond de school verdelen in twee verschillende gebieden, waar het landschap er heel anders uitziet? Ja/nee Vraag nu aan je docent of dit klopt! b Zo nee, ga dan door naar deelvraag 8. Zo ja, welke twee gebieden komen er voor en wat zijn de belangrijkste verschillen? Deelvraag 8 Is het gebied op de kaart een droog of een vochtig landschap?
Als je bij deelvraag 7 het gebied in tweeën hebt verdeeld, beantwoord je de vraag voor elk gebied apart. Zo niet, dan beantwoord je de vraag maar één keer! Gebied 1:
Lees de zinnen goed en bestudeer telkens de kaart. Streep dan de foute antwoorden door. a Omdat dit landschap onder/op/boven NAP ligt, is dit een nat/droog gebied. b Er zijn veel/weinig sloten. c Regenwater zakt vanzelf de grond in/moet worden weggepompt. d In het gebied komt wel/geen rivier of beek voor. e De rivier of beek ligt in het hoogste/laagste deel van het gebied. f Het gebied op de kaart behoort wel/niet tot een polder. g Het gebied is een droog/nat gebied. Dit kun je wel/niet afleiden uit het grondgebruik. h Het gebied heeft nooit/soms/vaak last van wateroverlast. Deelvraag 9 Welke grondsoorten vind je rond de school? Als je bij deelvraag 7 het gebied in tweeën hebt verdeeld, beantwoord je de vraag voor elk gebied apart. Zo niet, dan beantwoord je de vraag maar één keer! Gebied 1:
Lees de zinnen goed en bestudeer telkens de kaart. Streep dan de foute antwoorden door. a Omdat dit landschap onder/op/boven NAP ligt, is dit een nat/droog gebied. b Er zijn veel/weinig sloten. c Regenwater zakt vanzelf de grond in/moet worden weggepompt. d In het gebied komt wel/geen rivier of beek voor. e De rivier of beek ligt in het hoogste/laagste deel van het gebied. f Het gebied op de kaart behoort wel/niet tot een polder. g Het gebied is een droog/nat gebied. Dit kun je wel/niet afleiden uit het grondgebruik. h Het gebied heeft nooit/soms/vaak last van wateroverlast. Gebied 2:
a
Welke grondsoorten komen in het gebied van de kaart voor? Gebruik eventueel kaart GB 42. Omcirkel de juiste antwoorden: zand • klei • grind • veen b Kon je dit uit de topografische kaart afleiden? Zo ja, hoe?
c Hoe zijn deze grondsoorten volgens jou hier terechtgekomen? Omcirkel de juiste antwoorden: rivieren • wind • moeras • zee • ijs d Liggen deze grondsoorten er langer of korter dan 10.000 jaar?
e Verklaar je keuze bij d.
214303 BuiteNLand2 vwo WbA 24-02-2004 14:30 Pagina 80
80 landschap 2
Gebied 2:
Streep telkens het foute antwoord door. Gebied 1:
a
Welke grondsoorten komen in het gebied van de kaart voor? Gebruik eventueel kaart GB 42. Omcirkel de juiste antwoorden: zand • klei • grind • veen b Kon je dit uit de topografische kaart afleiden? Zo ja, hoe?
c Hoe zijn deze grondsoorten volgens jou hier terechtgekomen? Omcirkel de juiste antwoorden: rivieren • wind • moeras • zee • ijs d Liggen deze grondsoorten er langer of korter dan 10.000 jaar?
e Verklaar je keuze bij d.
Deelvraag 10 Is het landschap rond de school een aantrekkelijk landschap om doorheen te fietsen? Als je bij deelvraag 7 het gebied in twee delen hebt verdeeld, beantwoord je de vraag voor elk gebied apart. Zo niet, dan beantwoord je de vraag maar één keer!
Keuzeopdracht 1
a b c d e
Het landschap is vlak/reliëfrijk. In dit landschap kun je wel/niet ver kijken. Het landschap is open/half open/gesloten. Het landschap is eentonig/afwisselend. Ik vind het landschap in dit gebied wel/niet eentonig, omdat:
Gebied 2:
a b c d e
Het landschap is vlak/reliëfrijk. In dit landschap kun je wel/niet ver kijken. Het landschap is open/half open/gesloten. Het landschap is eentonig/afwisselend. Ik vind het landschap in dit gebied wel/niet eentonig, omdat:
1
De topografische kaart
6 Keuzestof Bij dit hoofdstuk horen vier keuzeopdrachten waaruit je kunt kiezen. Een daarvan staat in dit werkboek. De andere staan
1
op de
www.buiteNLand.epn.nl
Keuzeopdracht 1 Wandelen in de Ardennen
Veel mensen gaan tegenwoordig in het weekeinde even naar de Ardennen. Zo ver weg zijn die niet. Kanoën, wandelen, grotten bezoeken of klimmen – dat kan er allemaal. Met behulp van een topogafische kaart ga je bestuderen waar je in het landschap van de Ardennen tijdens het klimmen, wandelen en kanoën op kunt letten. Bestudeer figuur 22: de topografische kaart van de Ardennen en de legenda.
1 De eerste dag wil je met een mountainbike van Belvaux naar Han-sur-Lesse. a Wat is de makkelijkste en kortste route? Hoe zie je dat dit de makkelijkste route is?
eigen antwoord b Bedenk een interessante route die inspannend is. Kleur deze geel op de kaart. c Waarom is deze route interessant en inspannend?
eigen antwoord
214303 BuiteNLand2 vwo WbA 24-02-2004 14:30 Pagina 81
2 landschap 81
figuur 22 Topografische kaart van de Ardennen
Weg: verharding van 7 m of breder
10
Hoogtelijnen
Weg: verharding smaller dan 7 m
Rotsen
Moeilijk berijdbare weg
Grasland
Pad
Naaldbos
Rivier
214303 BuiteNLand2 vwo WbA 24-02-2004 14:30 Pagina 82
82 landschap 2
2 De volgende dag wil je klimmen. Daar heb je rotsen voor nodig. a Zet een kruisje op de kaart waar rotsen voorkomen. b Liggen op deze plaatsen de hoogtelijnen dicht bij elkaar of ver van elkaar?
Dicht bij elkaar 3 a Hoe hoog ligt de hoogste plaats in dit gebied?
312,5 m b Zet op deze plaats een rode stip. c Hoe laag ligt de laagste plaats in dit gebied?
Circa 150 m d Streep het foute antwoord door. Bossen komen hier voor in de hoge/lage delen en op de vlakke/steile plaatsen in het landschap.
4 De derde dag ga je kanoën. a Kleur de riviertjes de Lesse en l’Homme blauw. b Bij Han-sur-Lesse huur je een kano. Je wilt van hier naar Eprave kanoën. Volg de route op de kaart. Welk deel kost het meeste energie: het eerste of het laatste deel?
Het laatste deel kost het meeste energie c Wat moet je weten om vraag b te kunnen beantwoorden?
Je moet weten in welke richting de rivier stroomt d Verklaar je antwoord bij b.
In het eerste deel kano je met de stroomrichting mee en in het laatste deel tegen de stroom in
Keuzeopdracht 1
Wandelen in de Ardennen
5 Het kanoën is je zo goed bevallen dat je de vierde dag van Han-sur-Lesse naar Belvaux wilt kanoën. a Streep het foute antwoord door. Je moet dan tegen de stroom in/met de stroom mee kanoën. b Maar je krijgt te maken met een groter probleem. Welk probleem is dat?
De rivier de Lesse verdwijnt onder de grond c Stippel de route die de Lesse aflegt onder de grond. d Hoe lang is het gedeelte van de Lesse onder de grond?
Ruim 1 km e De Lesse stroomt hier door grotten. Deze grotten zijn ooit ontstaan doordat het gesteente is opgelost in water. Welk gesteente is oplosbaar in water?
Kalksteen f Streep het foute antwoord door. Het oplossen van gesteente heet verwering/erosie. g Als je goed op de kaart kijkt, kun je zien dat de Lesse niet altijd door de grotten is gestroomd. Geef met een groene lijn aan hoe de Lesse vroeger gestroomd heeft.
6 De laatste dag ga je kanoën op het riviertje de l’Homme. Hier komen geen grotten voor. Toch is er aan deze rivier iets bijzonders te zien. a Zoek op de kaart Rond Tienne op. Hoe zal dit er in het landschap uitzien?
Het is een ronde heuvel met bos b Kijk nu goed naar de ligging van de l’Homme en het gebied bij Rond Tienne. Hoe heeft de l’Homme vroeger gestroomd bij Rond Tienne? Geef dit aan met een groene lijn. c Hoe is Rond Tienne ontstaan? Streep het foute antwoord door. Door erosie/sedimentatie heeft de rivier de bocht afgesneden, en heeft de rivier een kortere/langere route gekozen.
1
214303 BuiteNLand2 vwo WbA 24-02-2004 14:30 Pagina 83
214303 BuiteNLand2 vwo WbA 24-02-2004 14:30 Pagina 84
84 topografie
L K J 10 2
a
N
I
B
b 9
O
1
3
12
11
16
13
4 A
H 6
14
15
M
Q
5
45
C
7
P
8 17
f h
V
18
19
38
46 47
c g
G i 50 51
j
52
39
22
21 D
49 54
53
43
48
20
F
n 44
l
55
W 57 o
42
m 56 U
23
d
40 41
R 25
28
e
30
27 26
29
T
k
24
E 34
S 35
31
32
33 37 36 0
50 km
Topografie Noord-Nederland Zoek de cijfers en letters uit de kaart op in de atlas. Schrijf de topografische namen op de invullijnen hieronder. Leer daarna de topografie met de kaart. In deel 1 van buiteNLand heb je al veel topografie geleerd. De omcirkelde cijfers en letters zijn een herhaling van vorig jaar.
Plaatsen 1 2 3 4 5 6 7 8
Leeuwarden Dokkum Franeker Drachten Heereveen Sneek Stavoren Lemmer
9 10 11 12 13 14 15 16
Groningen Delfzijl Hoogezand-Sappemeer Winschoten Veendam Stadskanaal Assen Roden
214303 BuiteNLand2 vwo WbA 24-02-2004 14:30 Pagina 85
topografie 85
17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57
Emmen Hoogeveen Meppel Kampen Zwolle Ommen Nijverdal Almelo Hengelo Enschede Oldenzaal Deventer Zutphen Apeldoorn Doetinchem Winterswijk Zevenaar Ede Arnhem Nijmegen Tiel Emmeloord Dronten Harderwijk Ermelo Zeewolde Lelystad Almere Den Helder Hoorn Alkmaar Purmerend Zaandam IJmuiden Zandvoort Haarlem Hoofddorp Amsterdam Amstelveen Bussum Hilversum
Wateren a b c d e f g h i j k l m n o
Waddenzee Van Starkenborghkanaal Ketelmeer IJssel Twentekanaal IJsselmeer Markermeer Noordhollands Kanaal Zaan Noordzeekanaal Amsterdam-Rijnkanaal IJmeer Gooimeer Veluwemeer Loosdrechtse plassen
Provincies en landstreken A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W
Friesland Groningen Drenthe Overijssel Gelderland Flevoland Noord-Holland Texel Vlieland Terschelling Ameland Schiermonnikoog Afsluitdijk Het Bildt Oldambt Gaasterland Hondsrug Twente Achterhoek Veluwe Gooi West-Friesland Haarlemmermeer
214303 BuiteNLand2 vwo WbA 24-02-2004 14:30 Pagina 86
86 topografie
11 4
9
8
12 14 13 H e 17 16 I J
6
10 15
19
O
25 26
31
32
34 N
m
35
d
30
33 o R
S D
n
38
T
37 40
36
24
P
c
j
22 k
5
G
h
i
a
18
20
L
F
b
21
K
3 A
2
7
B
f
g
M
1
39
23
42
l
41
27 Q
28 29
E
43
44 p 45 46 47 49 0
50 km
48
U 50
Topografie Zuid-Nederland Zoek de cijfers en letters uit de kaart op in de atlas. Schrijf de topografische namen op de invullijnen hieronder. Leer daarna de topografie met de kaart. In deel 1 van buiteNLand heb je al veel topografie geleerd. De omcirkelde cijfers en letters zijn een herhaling van vorig jaar.
Plaatsen 1 2 3 4 5 6 7 8
Utrecht Nieuwegein Zeist Amersfoort Veenendaal Woerden Gouda Alphen aan de Rijn
9 10 11 12 13 14 15 16 17
Leiden Zoetermeer Noordwijk aan Zee Den Haag Hoek van Holland Delft Rotterdam Schiedam Vlaardingen
214303 BuiteNLand2 vwo WbA 24-02-2004 14:30 Pagina 87
topografie 87
18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50
Capelle aan de IJssel Spijkenisse Dordrecht Gorinchem Zierikzee Kruiningen Goes Middelburg Vlissingen Breskens Terneuzen Hulst ’s Hertogenbosch Oss Cuijk Waalwijk Breda Roosendaal Bergen op Zoom Tilburg Boxtel Eindhoven Helmond Valkenswaard Venlo Weert Roermond Sittard Geleen Heerlen Kerkrade Maastricht Vaals
Wateren a b c d e f g h i j k l m n o p
Nederrijn Lek Waal Maas Nieuwe Waterweg Oude Maas Haringvliet Hollands Diep Grevelingen Biesbosch Oosterschelde Westerschelde Schelde-Rijnkanaal Zuid-Willemsvaart Wilhelminakanaal Julianakanaal
Provincies en landstreken A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U
Utrecht Zuid-HoIland Zeeland Noord-Brabant Limburg Utrechtse heuvelrug Betuwe Westland Europoort Rijnmond Hoekse Waard Goeree-Overflakkee Schouwen-Duiveland Tholen Walcheren Zuid-Beveland Zeeuws-Vlaanderen Baronie van Breda Meierij van ’s Hertogenbosch De Peel Zuid-Limburg
214303 BuiteNLand2 vwo WbA 24-02-2004 14:30 Pagina 88
88 topografie
H
5 I 4
3 G 2
o II B
b A
a
1
e
6
7 8
36
I J
p
12
22
d h 23
T 43 u 13 K 44 S 14 16 L 18 17 C t f VIII III D 19
M 25
N 27
s
i
26
F X
28
IX
41
42 XI
45
47
21 IV P
U
39
g 20
j
40
38
R 15
24
r
10
c
11
q
37
9
46 v V 48
V
E 30 29
VII
VI
31 l
O
m
k 32
33 34 Q 0
35 n 250 km
Topografie West-Europa Zoek de cijfers en letters uit de kaart op in de atlas. Schrijf de topografische namen op de invullijnen hieronder. Leer daarna de topografie met de kaart. In deel 1 van buiteNLand heb je al veel topografie geleerd. De omcirkelde cijfers en letters zijn een herhaling van vorig jaar.
214303 BuiteNLand2 vwo WbA 24-02-2004 14:30 Pagina 89
topografie 89
Plaatsen 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38
Dublin Belfast Glasgow Edinburgh Aberdeen Leeds Liverpool Manchester Birmingham Londen Bristol Cardiff Antwerpen Gent Brugge Brussel Luik Charleroi Luxemburg Metz Straatsburg Lille Le Havre Brest Parijs Tours Nantes Dijon Lyon Limoges Bordeaux Toulouse Nimes Marseille Nice Hamburg Bremen Hannover
39 40 41 42 43 44 45 46 47 48
Magdenburg Berlijn Leipzig Dresden Dortmund Keulen Frankfurt Neurenberg Stuttgart München
Wateren a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v
Ierse Zee Shannon Theems Het Kanaal Noordzee Schelde Maas Somme Loire Seine Garonne Golf van Biskaje Rhône Middellandse zee Oostzee Ems Elbe Weser Oder Rijn Rühr Donau
214303 BuiteNLand2 vwo WbA 24-02-2004 14:30 Pagina 90
90 topografie
Landen en landstreken A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V
Ierland Groot-Brittannië België Luxemburg Frankrijk Duitsland Noord-Ierland Schotland Engeland Wales Vlaanderen Wallonië Normandië Bretagne Landes Elzas Provence Nedersaksen Noordrijn-Westfalen Rührgebied Brandenburg Beieren
Gebergten I II III IV V VI VII VIII IX X XI
Schotse Hooglanden Penninisch gebergte Ardennen Vogezen Jura Alpen Centraal Massief Eifel Schwarzwald Harz Ertsgebergte
214303 BuiteNLand2 vwo WbA 24-02-2004 14:30 Pagina 91
91
214303 BuiteNLand2 vwo WbA 24-02-2004 14:30 Pagina 92
92 onderzoeksvaardigheden
Onderzoeksvaardigheden In elk hoofdstuk van dit boek staan bij paragraaf 5 drie onderzoeken die je kunt doen. Onderzoek doen is een belangrijke vaardigheid bij aardrijkskunde. In dit eerste jaar maken we gebruik van een stappenplan, dat hieronder staat beschreven. Bij alle onderzoeken in paragraaf 5 is het stappenplan vermeld. Hieronder staat nog eens beschreven wat je bij elke stap moet doen. Het kan je helpen als je problemen hebt met het doen van onderzoek.
De stappen van onderzoek 1 het formuleren van een onderzoeksvraag (met deelvragen) 2 het opstellen van een onderzoeksplan 3 het verzamelen van informatie 4 het verwerken van informatie 5 het trekken van conclusies 6 het presenteren van de resultaten 1 Het formuleren van een onderzoeksvraag met deelvragen Een onderzoek begint altijd met een vraag waar je een antwoord op wilt hebben. Dat noemen we de hoofdvraag. Het bedenken van een goede hoofdvraag is niet makkelijk. Let op een paar belangrijke dingen: – De hoofdvraag moet met aardrijkskunde te maken hebben. Goed: Waarom reizen mensen verder voor dure spullen dan voor goedkope spullen? Fout: Wat wordt er verkocht door de winkels in de stad? – De hoofdvraag moet maar één vraag zijn. Goed: Waarom zitten autodealers vaak bij elkaar? Fout: Waar zitten de autodealers, waarom zitten ze bij elkaar en door wie worden ze bezocht? – De hoofdvraag moet binnen de tijd onderzoekbaar zijn. Fout: Je hebt vier uur de tijd, en de onderzoeksvraag is: Hoe kunnen de problemen in het verkeer opgelost worden? (Dat kun je nooit binnen vier uur onderzoeken!) Goed: Je hebt vier uur de tijd en de onderzoeksvraag is: Waar komen de mensen vandaan die bij de HEMA boodschappen doen? – De hoofdvraag moet duidelijk zijn. Fout: Is de gezondheidszorg goed gespreid? (Wat is ‘gezondheidszorg’? Wat is ‘goed gespreid’? Waar is het gespreid?) Goed: Wonen er meer huisartsen in dichtbevolkte wijken dan in dunbevolkte wijken? – De vraag moet duidelijk afgebakend zijn; zorg ervoor dat er drie onderdelen in zitten: wat?, wanneer? en waar?
Vaak is een hoofdvraag ingewikkeld, of weet je niet waar je met het zoeken naar informatie moet beginnen. Het beste kun je dan je hoofdvraag opdelen in deelvragen. Dit zijn hulpvragen die je stap voor stap helpen een antwoord te vinden op de hoofdvraag. Deelvragen moeten ook aan een aantal eisen voldoen: – Ze moeten de hoofdvraag ondersteunen; ze gaan bijvoorbeeld over deelonderwerpen. – Het moeten er niet meer dan vier of vijf zijn. Bijvoorbeeld: De hoofdvraag is: Klopt de weersverwachting op de televisie met het echte weer in je omgeving? De deelvragen kunnen zijn: – Uit hoeveel dagen bestaat de meerdaagse weersverwachting? – Over welk gebied gaat deze verwachting? – Welke gegevens worden in de weersverwachting genoemd? – Hoe worden deze gegevens gemeten? 2 Het opstellen van een onderzoeksplan Bij de meeste onderzoeken die je dit jaar doet hoeft dat niet. Bij een onderzoek dat veel tijd kost en waarbij je in een groepje moet werken, is een plan maken wel handig. Anders ben je misschien lang bezig op de verkeerde manier of doet er eentje heel veel en de ander weinig. In een onderzoeksplan kun je opnemen: – het aantal en de soort werkzaamheden; – de hulpmiddelen die je nodig hebt; – de taakverdeling als je met medeleerlingen werkt; – een tijdsplanning; – waar je denkt informatie te vinden. 3 Het verzamelen van informatie Nu begint het echte onderzoek. Informatie haal je uit bronnen. In feite zijn er twee soorten bronnen: – informatie die je zelf verzamelt door naar buiten te gaan en mensen te interviewen, te enquêteren, te tellen of gewoon door te kijken hoe iets is; – informatie die door een ander is verzameld, en die je haalt uit boeken of van de computer, bijvoorbeeld van internet. Bij het verzamelen van informatie moet je op het volgende letten: – Denk eerst goed na hoe je het beste aan informatie kunt komen: in de bibliotheek, op het gemeentehuis, door onderzoek buiten, op internet? – Ga niet zomaar van alles printen of kopiëren, maar zoek alleen de informatie die antwoord geeft op de onderzoeksvraag of deelvragen.
214303 BuiteNLand2 vwo WbA 24-02-2004 14:30 Pagina 93
onderzoeksvaardigheden 93 – Wees beleefd als je ergens om informatie vraagt of mensen interviewt. – Laat je niet verleiden tot een andere onderzoeksvraag omdat je over dat onderwerp toevallig meer informatie kunt vinden. – Werk geordend en netjes: maak per deelvraag een vel papier en noteer daarop die dingen die je gevonden hebt en die met die deelvraag te maken hebben. Noteer ook de bron: bijvoorbeeld de bladzijde en de naam van het boek waar je iets in gevonden hebt. 4 Het verwerken van informatie Als je informatie hebt verzameld, is dat vaak nog een rommeltje. Je hebt blaadjes met aantekeningen, antwoorden op vragen aan mensen, plaatsen en straatnamen waar iets is, rijen met cijfers van tellingen enzovoort. Die moet je netjes gaan verwerken tot delen van een werkstuk of presentatie. Dat doe je door bijvoorbeeld: – van cijfers een staafdiagram te maken; – van plaatsen een kaart te tekenen; – van teksten een samenvatting te maken; – van aantekeningen of een interview een logisch verhaal te schrijven; – enzovoort.
5 Conclusies trekken Ga als volgt te werk: – Beantwoorden van de deelvragen Lees alle informatie die je over een deelvraag hebt genoteerd, geordend en bewerkt goed door, en geef dan voor elke deelvraag een antwoord op die vraag. – Beantwoorden van de hoofdvraag Lees de antwoorden op de deelvragen goed door en geef dan een antwoord op de hoofdvraag. 6 Het presenteren van de onderzoeksresultaten Van alles wat je nu gevonden en gemaakt hebt, moet je een presentatie maken. Een presentatie kan een werkstuk zijn. Maar het kan ook een Power-Pointpresentatie op de computer zijn, of een spreekbeurt, of een kaart met beschrijving enzovoort. In de presentatie moeten twee dingen zitten: – de verwerking van de informatie: korte stukken tekst (samenvattingen, verwerking van interview enzovoort), tabellen en grafieken, kaarten enzovoort; – de antwoorden op de hoofd- en deelvragen.
214303 BuiteNLand2 vwo WbA 24-02-2004 14:30 Pagina 94
94 illustratieverantwoording
Illustratieverantwoording Cartografie G-O graphics - Wijk bij Duurstede Nationaal Geografisch Instituut Brussel: bron 2.22 Technisch Tekenwerk Lansys - Groningen: bronnen 1.6, 1.20, 1.22, 2.6, 2.20 (Erik Eshuis) Tekenbureau Frans Hessels - Almere-stad
214303 BuiteNLand2 vwo WbA 24-02-2004 14:30 Pagina 95
214303 BuiteNLand2 vwo WbA 24-02-2004 14:30 Pagina 96