WERK & WAARDE Onderzoek naar werkbeleving van christelijke werkers in een seculiere context Lectoraat Geestelijk leiderschap – Academie Theologie Dr. R. Erwich m.m.v. S. Bethlehem, Dr. J. Barentsen, Dr. J. Hoek, Dr. R.J.A. Doornenbal, Dr. M. Klaver, Drs. T. van de Lagemaat, Dr. J. M. Praamsma, D. van Schepen MA Februari 2013
Inhoudsopgave Inhoudsopgave 2 1. Woord vooraf 2. Samenvatting 3. Inleiding en aanleiding 4. Opzet van het onderzoek 4.1 Vraagstelling en doelstelling 4.2 Onderzoekspopulatie 4.3 Periode van onderzoek en betrokken onderzoekers 4.4 Dataverzameling & methode van analyse 4.5 Diepte-interviews en protocol 4.6 Analysemethode en protocol 5. Resultaten 5.1 Voorbeeld van een uitwerking en portret 5.2 Beschrijvende analyse (portret) 5.3 Interpretatieve analyse 5.4 Labels en ordening van de data 5.5 Werkbeleving 5.5.1 Werkbeleving – eerste indrukken en analyses 5.6 Werk en geloof – terugkoppeling naar onderzoeksvragen 6. Werk en geloof in perspectief – interpretaties 6.1 Werkbeleving en de mentality monitor 6.2 Werkbeleving en Europese waardenstudies (EVS 2004) 6.3 Werkbeleving en geloof: theologische perspectieven 7. Verder met werk 7.1 Recapitulatie van de vraagstelling, doelstelling en conclusie Werk & Waarde | Lectoraat Geestelijk Leiderschap 7.2 Aanbevelingen 8. Literatuur 9. Bijlagen
3 4 5 6 6 7 8 8 8 9 10 10 11 12 14 17 17 19 24 24 25 31 41 41 42 44 45
1. Woord vooraf Het lectoraat geestelijk leiderschap doet praktijkgericht onderzoek naar leiderschap en christelijke presentie in een post-christelijke samenleving (Erwich, 2011). Dit onderzoek is breed van opzet en kent een aantal onderzoekslijnen en thema’s variërend van onderzoek naar de ontwikkeling van studenten en alumni binnen een hbo-theologie opleiding tot onderzoek naar de spanning tussen roeping en beroep van diezelfde groep huidige en toekomstige professionals. Het werkbelevingsonderzoek WERK & WAARDE is verricht binnen dit bredere kader en heeft als doel de culturele sensitiviteit van hbo-theologen op dit thema te vergroten. hbo-theologen kunnen op deze wijze de complexiteit van de relatie tussen geloof en werk in een seculiere context hopelijk beter gaan verstaan. WERK & WAARDE is een deelonderzoek en de uitkomsten zullen in een later stadium betrokken worden op de andere deelonderzoeken van het lectoraat. Graag bedank ik iedereen voor zijn of haar bijdrage aan dit deelonderzoek. In het bijzonder bedank ik Suzanne Bethlehem voor haar volhardend werken aan interviews en aan de tijdrovende interviewanalyse. Verder ook de (externe) kenniskringleden die zich in het beginstadium sterk hebben gemaakt voor goed interviewmateriaal. Ik denk hierbij vooral aan dr. Jack Barentsen (ETF Leuven) en dr. Jan Hoek. De andere kenniskring-leden, dr. Miranda Klaver, drs. Teus van de Lagemaat, dr. Jan Marten Praamsma en dr. Robert Doornenbal bedank ik voor hun meelezen en feedback. Zo bezien hebben we allemaal op eigen en waardevolle wijze ons stempel gedrukt op dit rapport. Dr. René Erwich Lector
Afbeelding op voorpagina: Adam & Eva door Domenichino 3
2. Samenvatting Context en vraagstelling: in het kader van het onderzoeksplan van het lectoraat Geestelijk Leiderschap rondom christelijk leiderschap in een post-christelijke cultuur van de Academie Theologie van de Christelijke Hogeschool Ede (CHE) is een onderzoek uitgevoerd naar de werkbeleving van christelijke werkers in een seculiere werkomgeving. De vraagstelling van het onderzoek was: hoe ervaren werkenden met een christelijke levensovertuiging de invloed van hun geloof in hun dagelijkse werk? Methode: het onderzoek werd uitgevoerd door middel van diepte-interviews onder een groep van 15 respondenten, waarbij zij onderzocht werden op hun werkbeleving in hun eigen werkcontext. Hierbij is een grote variatie aan werkomgevingen benut. In het onderzoek is op basis van een uitgewerkte topiclijst gevraagd naar werkbeleving en naar mogelijkheden en belemmeringen in de uitoefening van het werk als christelijk werker. Resultaten: persoonlijk geloof wordt door de onderzochte groep respondenten gezien als van positieve invloed op het werk en de werkvloer. In het algemeen is er veel waardering voor de multireligieuze en multiculturele omgevingen waarin men verkeert. Pluraliteit wordt niet als bedreiging ervaren. Werkers ervaren een tekort aan apologetische vaardigheid, hoewel niet altijd duidelijk is waar dit precies in zit. Waardenstudies rondom werk in Europa en theologische interpretaties bieden een integratieve visie op werk die de culturele sensitiviteit van hbo-theologen kan versterken. Conclusie: er is een positiever beeld ontstaan van de grondhouding van christelijke werkers in een post-christelijke cultuur dan aanvankelijk werd verondersteld. Tegelijkertijd kan de interactie vanuit persoonlijk geloof in relatie tot geloofsverklarende en apologetische vaardigheid worden vergroot. Aanbeveling: op basis van het onderzoek geven we aanbevelingen voor de opleiding van hbo-theologen.
Werk & Waarde | Lectoraat Geestelijk Leiderschap
3. Inleiding en aanleiding Werk is een belangrijke zingever. Het is de context waarin volwassen Nederlanders een groot deel van hun tijd doorbrengen. De werkomgeving legt een groot tijdsbeslag op mensen, vraagt veel energie en zorgt doorgaans voor intensieve sociale contacten. Ook brengen werkomgevingen een eigen denkwereld van normen en waarden met zich mee. In die zin heeft werk een vormende invloed op mensen. In deze sociale praktijk komt de werknemer binnen met een bepaalde spiritualiteit en normativiteit, die hij of zij heeft opgedaan in de sociale praktijk van gezin, kerk en vriendenkring. Maar hij of zij komt tegelijk binnen in een werkomgeving die zelf ook een zichzelf voortdurend ontwikkelende, vormende sociale praktijk is, met een eigen spiritualiteit en normativiteit. Elke beroepspraktijk heeft een expliciete of impliciete normatieve verwachting ten aanzien van haar werknemers. De aansluiting van dit normatieve kader bij de eigen vorming is veelal niet vanzelfsprekend. Al deze sociale praktijken staan weer in een nog groter verband, dat van de Nederlandse of westerse cultuur. De aanname in dit onderzoek was tweeledig. Enerzijds gingen we ervan uit dat het werk functioneert als de context waarin confrontaties met post-christelijk gedachtengoed het sterkst plaatsvinden. Anderzijds leefde de gedachte dat er in deze confrontaties spanning ontstaat voor een christen. In dit onderzoek hebben we ervaringen van christelijke werkers op het grensvlak tussen geloof en samenleving verkend. Hoe beleven zij hun werk? Tegen welke zaken lopen zij aan vanuit hun eigen christelijke overtuigingen en waar uit zich dat het sterkst in? Hoe leggen zij verbindingen tussen ‘zondag en maandag’? In hoeverre komen ‘breukvlakken’ tussen een seculiere moraal en persoonlijke morele en spirituele overtuigingen echt aan de orde (Erwich, 2011)?
5
4. Opzet van het onderzoek In dit hoofdstuk wordt inzicht geboden in de opzet van het onderzoek. Zo komen de vraagstelling en doelstelling aan de orde, de onderzoekspopulatie en de periode van onderzoek en de betrokken onderzoekers. 4.1 Vraagstelling en doelstelling Dit onderzoek staat in het bredere kader van het lectoraatsonderzoek over geestelijk leiderschap (Erwich, 2011). Het richt zich op de verkenning van de relatie tussen werk en geloof en beoogt een contextverkenning te zijn waarmee hbo-theologen in hun opleiding hun winst kunnen doen. De resultaten uit het onderzoek zijn bedoeld om hbo-theologen te helpen bij hun lezen van de seculiere cultuur en fenomenen die hierbij rondom werk spelen. Hierbij is er voor gekozen om geen hbo-theologie alumni te onderzoeken omdat het onderzoek zich niet richt op de ervaringen die zij mogelijk hebben in een seculiere werkcontext. De vraagstelling van het onderzoek luidde: • Hoe ervaren werkenden met een christelijke levensovertuiging de invloed van hun geloof in hun dagelijkse werk? De hiermee samenhangende deelvragen luidden: • (1) Op welke wijze beïnvloedt de orthodox-protestantse christelijke levensovertuiging de manier waarop respondenten hun werk uitvoeren? • (2) In welke mate zien orthodox-protestantse christenen hun spiritualiteit, ethiek en geloofsverantwoording, als ondersteunend voor de vormgeving van hun leven, vooral in relatie tot hun werk? • (3) Welke mogelijkheden biedt een orthodox-protestantse levenshouding inzake spiritualiteit, ethiek en geloofsverantwoording op het werk? • (4) Welke problemen veroorzaakt een orthodox-protestantse levenshouding inzake spiritualiteit, ethiek en geloofsverantwoording op het werk? • (5) Welke kansen biedt de werksituatie voor de ontwikkeling van de eigen spiritualiteit, ethiek en geloofsverantwoording? • (6) Welke bedreigingen levert de werksituatie op voor de ontwikkeling van de eigen spiritualiteit, ethiek en geloofsverantwoording? • (7) Welke voorlopige aanbevelingen kunnen worden gegeven voor de ontwikkeling van geestelijk leiderschap en in samenhang hiermee voor de beroepsprofielen binnen de Academie Theologie (CHE), die ten dienste wil staan van de vorming en toerusting van mensen?
Werk & Waarde | Lectoraat Geestelijk Leiderschap
De doelstelling van het onderzoek luidde: • Een bijdrage leveren aan de culturele sensitiviteit van (hbo-)theologen en deze doelgroep ondersteunen in hun duiding van aspecten van de maatschappelijke context 4.2 Onderzoekspopulatie Voor het onderzoek werden 15 respondenten geïnterviewd. De selectie van deze groep kwam tot stand op basis van de volgende criteria: • Evenredige m/v verhouding • Evenredige leeftijdsspreiding • Opleidingsniveau (mbo-hbo-wo) • Spreiding denominaties • Verschillende werksoorten De onderzoekspopulatie is als volgt te categoriseren: M/v
Leeftijd
Opleiding
denominatie
Werksoort
v
35
Hbo
PKN
Jeugdwerker
v
47
Wo
Baptist
Zorg en welzijn
v
24
Wo
Evangelisch
Gezondheidszorg
v
24
Mbo
PKN
Zorg en welzijn
v
28
Wo
PKN
Onderwijs
v
26
Hbo
Baptist
Gezondheidszorg
m
57
Wo
Evangelisch
ICT
m
33
Wo
PKN
Studentenwerk
m
43
Hbo
PKN
Facilitair
m
30
Mbo
PKN
Tuinonderhoud
m
22
Mbo
PKN
Techniek
m
25
Mbo
PKN
Techniek
m
40
Hbo
NGK
ICT
m
33
Hbo
Baptist
Media & TV
m
46
Wo
Baptist
Geestelijke gezondheidszorg Box 1: onderzoekspopulatie
7
Belangrijk in de keuze voor de respondenten was dat er feitelijk sprake zou zijn van een gemengde groep werkers met een christelijke levensovertuiging die ook in verschillende werksoorten actief waren. Op de geografische spreiding is niet in strikte zin gelet, tegelijkertijd bleek er wel enige spreiding te zijn: 4 respondenten zijn woonachtig en werkzaam in het zuiden van het land, 2 in het westen en 9 in het midden van het land. Vanwege het exploratieve karakter van het onderzoek en de aansluiting met het hbo, is gekozen voor een spreiding van de respondenten over mbo-, hbo- en wo-opgeleiden. 4.3 Periode van onderzoek en betrokken onderzoekers Het onderzoek werd verricht in de periode september 2011-juni 2012. In deze periode werden alle interviews afgenomen. De direct betrokken onderzoekers, deels uit de kenniskring en deels externen, bij de interviews waren: • Dr. Jack Barentsen (ETF) • Dr. Jan Hoek (CHE) • Mw. Suzanne Bethlehem (Universiteit Utrecht) in het kader van een afronding van een masterstudie. • Dr. René Erwich (CHE en lector) Om eenzijdigheid in de dataverzameling te voorkomen is door alle onderzoekers gewerkt met hetzelfde protocol voor de interviews en is de werkwijze na de analyse van de eerste interviews geharmoniseerd. Ook met betrekking tot de analyse is dezelfde werkwijze gevolgd. 4.4 Dataverzameling & methode van analyse Voor de dataverzameling van het onderzoek maakten we gebruik van interviews. In de volgende twee paragrafen verantwoorden we hoe deze dataverzameling tot stand is gekomen en hoe data in eerste instantie werden geanalyseerd. 4.5 Diepte-interviews en protocol In dit onderzoek werd de dataverzameling gedaan door middel van diepteinterviews. De vraagstelling werd geoperationaliseerd in een topic-lijst
Werk & Waarde | Lectoraat Geestelijk Leiderschap
(bijlage 1) waarmee de interviews werden afgenomen. De interviews waren semigestructureerd (Verhoeven, 2009; Mason, 2002). De opgestelde topic-lijst werd na drie interviews bijgesteld op basis van de eerste bevindingen. Op deze manier werd een topic-lijst verkregen die beter paste bij de vraag-en doelstelling van het onderzoek. De interviews werden integraal opgenomen met een LiveScribe pen, in een audio-bestand omgezet en daarna schriftelijk vastgelegd in PDF bestanden. 4.6 Analysemethode en protocol Voor de analyse werd een protocol opgesteld (bijlage 2) waarmee het vastgelegde materiaal kon worden geanalyseerd, allereerst beschrijvend en daarna interpretatief. Het protocol was gebaseerd op een kwalitatieve analyse methode die vooral gericht is op het onderzoeken, structureren en interpreteren van manifest gecommuniceerde inhouden (Mayring, 1988; Erwich, 1999). Het interviewmateriaal wordt aan de hand van een aantal vragen die afgeleid zijn van de onderzoeksvraag beschreven en daarna nader geconceptualiseerd. Van elk interview werd op deze wijze een portret geschreven met aandacht voor: de wijze van vastleggen van het materiaal, de analyse van de ontstaansgeschiedenis, de formele karakterisering van het materiaal, de richting van de analyse, een beschrijvende en tenslotte een interpretatieve analyse. Voor deze tweede analyselaag maakten we gebruik van een aantal analysevragen die van de centrale vraagstelling werden afgeleid (vgl. onder interpretatieve analyse). Na bewerking van het interview-materiaal kon op deze manier een overzicht worden gemaakt van de resultaten.
9
5. Resultaten In dit hoofdstuk geven we een voorbeeld van de uitwerking van de interviewdata in een concreet portret. Verder geven we zowel een beschrijvende als een interpretatieve analyse van het interviewmateriaal en maken we de stap naar een verdere ordening en duiding van het materiaal. We besluiten dit hoofdstuk met een eerste terugkoppeling naar de vraagstelling en bespreken de eerste resultaten en bevindingen. 5.1 Voorbeeld van een uitwerking en portret Onderstaande beschrijving is een voorbeeld van de wijze waarop het interviewmateriaal is bewerkt en geanalyseerd. In het volgende hoofdstuk presenteren we meerdere voorbeelden die verschillende interpretaties van de relatie werk en geloof laten zien. Analyse interview R013 (m, 33 jaar) – onderzoek werkbeleving [tekst tussen aanhalingstekens is letterlijk uit het interview overgenomen en betreft uitspraken van de respondent, de tekst wordt verder voorzien van belangrijke citaten uit het interview] Vastleggen van het materiaal De analyse betreft het uitwerken van een semigestructureerd diepte-interview waarbij met een topic-lijst is gewerkt. Het interview is gerelateerd aan een werkbelevingsonderzoek dat wordt uitgevoerd in het kader van onderzoek naar leiderschap in een seculiere context. Het interview vond plaats in februari 2012. Het interview werd opgenomen met een Livescribe pen en omgezet in een audio en tekstbestand dat daarna bewerkt kon worden. Na bewerking en analyse is het interviewmateriaal digitaal gearchiveerd. Analyse van de ontstaansgeschiedenis Het verkregen interviewmateriaal is afkomstig van een tv-regisseur die als zzp’er werkzaam is. Dr. René Erwich heeft het interview afgenomen. Formele karakterisering van het materiaal Het interview werd deels getranscribeerd. Het audiobestand is centraal opgeslagen ten behoeve van verder onderzoek en verificatie. Erwich maakte notities bij het interview die digitaal zijn vastgelegd en die verbonden zijn met specifieke passages in het audiobestand en op deze wijze goed zijn te beluisteren. Richting van de analyse Ten behoeve van de analyse is een protocol vastgesteld met een vragencluster dat werd afgeleid van de centrale vraagstelling van het onderzoek en meer specifiek van
Werk & Waarde | Lectoraat Geestelijk Leiderschap
de vraagstelling binnen de onderzoekslijn 1 (Erwich, 2011). Het betreft hier een theoriegeleide differentiatie van de vraagstelling (Erwich, 1999; Mayring, 1988; Lamnek, 1989).
5.2 Beschrijvende analyse (portret) R013 is 33 jaar en werkt freelance als tv-regisseur van diverse bekende tv-programma’s. Na zijn opleiding aan een hogeschool werkte hij een aantal jaren bij een christelijke omroep. Van jongs af aan had hij het gevoel dat hij ‘iets met een camera’ wilde. Het verlangen om gebeurtenissen vast te leggen met een lens beschouwt hij als een talent dat hij van God gekregen heeft. Zijn werk beschouwt hij als een ‘uitlaatklep’ voor zijn creatieve ambities. Hij voelt zich hierbij als een vis in het water. Het visuele typeert hij als een geschenk van God in de schepping en met een goede grondhouding waarbij geldt ‘onderzoek alles maar behoudt het goede’ kan hij met het visuele uit de voeten. Beelden zijn waardevol, maar moeten volgens hem niet worden overschat. Meerdere malen geeft hij aan tv te zien als vluchtig en momentaan van aard. Het medium tv kenmerkt zich door veel gefingeerde situaties en creaties van regisseurs, scriptschrijvers en andere betrokkenen. In morele zin ziet hij geen reden om niet aan het regisseren en produceren van bepaalde programma’s mee te doen, ze zijn culturele artefacten. Hij ziet zijn talent vooral om bepaalde gebeurtenissen vanuit verschillende ‘camerahoeken’ te presenteren. Hij merkt dat hij gevoelig is voor programma’s waaraan hij niet mee kan werken en die indruisen tegen zijn eigen geloofsovertuiging. Zijn ervaring is dat wanneer je overtuigd christen bent God je overtuigt van zaken waar je je niet mee bezig moet houden. Hij spreekt hierbij van interne morele overtuigingen, die verbonden zijn met zijn kennis van God. Naar zijn overtuiging overschatten christenen de betekenis van tv. Met tv kun je volgens hem niet de diepte in, die diepgang komt voor hemzelf veeleer na een tv-uitzending als hij met collegae onderweg is en authentieke ontmoetingen heeft over geloof en leven. Het toekennen van hogere dimensies aan programma’s ziet hij als risicovol, het programma zou vooral ‘trigger’ moeten zijn voor wat de kern van geloof communiceert. Als voorbeeld noemt hij ‘The Passion’ (2011) die in Gouda werd uitgevoerd en waarbij bekende Neder-landse artiesten het lijdensverhaal van Jezus door zang en muziek verbeeldden. Hij ziet daarin als regisseur iets dat de kern van het christelijk geloof representeert. Moreel vindt hij het niet lastig om ook andere programma’s te regisseren, ook niet als het gaat om programma’s die verder bij zijn eigen christelijke identiteit vandaan liggen. Verschillende talkshows (bijvoorbeeld De Wereld Draait Door) ziet hij vooral als een openbaar medium waarbij hij niet verantwoordelijk is voor alles wat er aan de orde komt. Tegelijkertijd werkt hij niet mee aan programma’s als ‘Spuiten en slikken’ op basis van zijn eigen morele kader. Anders zou het voor hem liggen als het gaat om film als medium. Bij film hoort volgens hem meer inhoudelijk commitment, waarbij de verantwoordelijkheid voor wat een regisseur inhoudelijk aan de orde stelt wel zwaarder telt. Hij ervaart geen bedreiging in zijn werk in omroepland. Hij distantieert zich van de waarden en normen in deze context en heeft niet veel goede woorden over voor de naar zijn zeggen bekrompen visie op succes. Zijn opleiding aan een hogeschool heeft hij als sterk funderend ervaren, waarbij de vakken geestelijke vorming, filosofie en kerkelijke kaart hem enorm steunen in zijn werk nu.
11
5.3 Interpretatieve analyse Voor de interpretatieve analyse zijn de volgende vragen leidend. 1. Welke typering geven christenen van hun werk in relatie tot hun persoonlijk geloof? 2. Met welke kernbegrippen wordt de beïnvloedingsrelatie tussen een christelijke levensovertuiging enerzijds en werk anderzijds getypeerd? 3. Op welk(e) terrein(en) valt de invloed van geloof en levensovertuiging op de werksituatie het meest direct waar te nemen? 4. Welke spanningsvelden en problemen geeft men aan in de werksituatie als het gaat om de relatie werk en geloof? 5. Welke kansen en mogelijkheden geeft men aan in de werksituatie als het gaat om de relatie werk en geloof? 6. Welke specifieke thema’s worden benoemd rondom spiritualiteit, ethiek en geloofsverantwoording als het gaat om de relatie werk en geloof? 7. In welke mate wordt de stelling dat veel mensen de fragmentatie en vervreemding rondom geloof en samenleving ervaren, gedeeld door de respondenten? 8. Op welke concrete gebieden is er sprake van een botsing tussen de normativiteit van persoonlijk geloof en de normativiteit van de werkcontext? Ad 1. - typering R013 ziet zijn werk als een mogelijkheid om het talent van God gekregen in creatieve ambities te uiten. Zijn diepe verlangen om met beelden gebeurtenissen en diepmenselijke ervaringen weer te geven, kent hij van jonge leeftijd. ‘Werk is voor mij een manier om mijn creatieve ambities te uiten of te ontplooien. Van kinds af aan voelde ik al een verlangen om iets ehh….te creëren, en het visuele van de televisie is daar voor mij de beste manier voor….’ (R013/04:42) ‘Het heeft in die zin iets met mijn geloof te maken, dat ik ehh..zolang ik terug kan kijken altijd het gevoel heb gehad dat ik iets met die camera moest, een talent van God gekregen en het zou daarom vreemd zijn als ik niet in de tv-wereld terecht was gekomen. Het gaat mij gemakkelijk af en ik heb er het meeste plezier bij en als ik dan denk aan een talent dat je niet in de grond mag stoppen…ik voel me als een vis in het water en ik denk dat dit mijn plek is’. (R013/05:32) ‘Ik maak iets met de camera waarbij iemand later iets kan beleven…en of dat dan iets is dat zij ontroerd zijn of lachen huilen…dat ik iemand kan pakken op het puntje van zijn stoel…dat is mooiste van tv’. (R013/04:26) Zijn persoonlijk geloof biedt hem de mogelijkheid om op een vrije en open manier in zijn werk te staan, waarbij de overtuigingen die hij heeft hem waar nodig ook stimuleren tot het trekken van grenzen die hij niet wil overschrijden. Hij ziet het scheppen van culturele artefacten als een mogelijkheid om diezelfde cultuur vanuit een authentieke houding te beïnvloeden.
Werk & Waarde | Lectoraat Geestelijk Leiderschap
Ad 2. – kernbegrippen en beïnvloeding R013 typeert de relatie tussen geloof en werk met begrippen als: authenticiteit, creativiteit, openheid, verbinding. Hij kent geen angstige presentie in zijn werk, maar staat vanuit een open houding in de context van een seculiere omroepwereld. ‘Ik ben opgegroeid met onderzoek alles en behoudt het goede….God heeft zoveel gegeven waarvan we ook mogen genieten en ik denk het visuele, beelden dat hoort daar ook bij en dan moet je niet denken laat het maar links liggen want er zitten eventuele valkuilen in tja…hoe gebruik je het? Tv is voor mij als een blanco vel papier, dat ik zelf mag inkleuren…een programma is zo’n blanco papier en dan is de vraag wat ga ik er mee doen’. (R013/10:00) Ad 3. – directe invloed geloof De invloed van zijn geloof en overtuigingen is het meest direct waar te nemen in zijn vermogen om onderscheid te maken tussen projecten en programma’s waaraan hij wel en niet mee wil doen. R013 heeft een expliciet bereflecteerd moreel kader waarmee hij werkt, dat zich kenmerkt door openheid in verantwoordelijkheid. ‘Als ik iets niet goed vind is het vaak puur dat gevoel dat diep aan je knaagt dat het niet goed is om het te doen, en dat het borrelt als het wel goed is. Als jij overtuigd christen bent dan is het ..op een gegeven moment zo dat je die omslag maakt waarin God die twee gevoelens weet te beïnvloeden….Kortom als ik een bepaald programma van een omroep aangeboden krijg dan gaat meteen dat gevoel spelen dan vraag ik wat is het voor een programma en dan is het al vrij snel we gaan een programma maken over jongeren en seks en we gaan allerlei experimenten doen in een studio dan is het dat schurende…je moet mij daar niet voor hebben; dat is niet wat ik op dat blanco papier wil schrijven’. Hangt wel samen met wat je van God weet en uit de Bijbel’. (R013/15:00) Ad 4. – spanningsvelden R013 kent nagenoeg geen spanningsvelden in zijn werk met name als het om persoonlijk geloof gaat. Het werkt in zijn voordeel dat hij als freelancer werkt, waarbij hij minder vastzit in allerlei voorgegeven structuren die spanning zouden kunnen veroorzaken. ‘Bij tv maak ik veel minder een statement, bij film is dat anders, tv is 80% vermaak, bij film daarentegen merk ik dat ik altijd met een wrang gevoel blijf zitten als ik denk tja…nee dat is niet goed. Bij een film ja die grijpt veel dieper in in mijn levensovertuiging, mensen worden veel meer meegevoerd in jouw visie op de wereld zeg maar….’ (R013/29:10) ‘Als freelancer werk ik op projectbasis en dingen waarin ethische discussies mogelijk gaan plaatsvinden ben ik dan al voor en ik zit niet zo in een vast werkveld op deze manier, ik committeer mij bij wijze van spreken dan vooraf al niet…’ (R013/31:35)
13
Ad 5. – kansen en mogelijkheden R013 werkt in een context waarbij hij in aanraking komt met veel mensen die niet gelovig zijn. Hij voert regelmatig met collegae geloofsgesprekken naar aanleiding van onderdelen van programma’s die hij regisseert. Hij ziet zijn werk in deze context als een ruimte om geloof en seculiere cultuur met elkaar te verbinden. ‘Tv moet je niet overschatten, gebeurt wel vaak door christenen, ik denk zelf dat hmm authenticiteit vaak de krachtigste manier van evangelisatie is; dat zit ‘m dus meer in vriendschappen in mensen face to face aan kunnen kijken; ik ben dus minder kritisch omdat ik het medium niet zo overschat….’ (R013/19:23) ‘De meest krachtige momenten voor mijzelf waren toen ik met niet-christelijke collega’s na een periode van drie jaar, op de terugreis van een productie het dan ineens twee uur over het geloof heb en dan ehh…waarbij ik dan op het eind zeg, ik zal voor je bidden en het ineens wel heel echt is en authentiek…ik wil geen agenda hebben, geen zieltjeswinnerij, maar aandacht voor de ziel’ (R013/21:40) Ad 6. – specifieke thema’s spiritualiteit, ethiek en apologetiek Morele en apologetische thema’s komen het sterkst naar voren: zijn grondhouding rondom tv en filmscripts, gesprekken met collegae, zijn weigering om bepaalde programma’s te regisseren (zie ad 3), zijn nuancering van het medium tv (zie ad 5), verzet tegen mensmiddelpuntigheid. ‘Het belangrijkste voor mij is dat ik vanuit mijn overtuiging lak heb aan de gevestigde orde die in tv-land speelt als het gaat om het volgen van het succes van de grote programma’s en dat ik merk dat doordat ik daar authentiek in kan blijven en mensen toch zien dat ik misschien anders ben…’. (R013/56:00) Ad 7. – fragmentatie en vervreemding R013 deelt de stelling rondom fragmentatie en vervreemding niet. Hij manoeuvreert behendig tussen allerlei kritische thema’s en ervaart zichzelf als een vis in het water. Hij ziet wel degelijk spanning bij mensen m.b.t de relatie geloof en leven, maar positioneert zichzelf daarin volstrekt anders en ervaart geen paradox in zijn eigen positie t.o.v de cultuur. (vgl. ook ad 1). Ad 8. – botsingen R013 neemt diverse botsingen waar zonder daardoor gehinderd te worden in de uitoefening van zijn werk of geloof. Hij plaatst de botsingen tussen verschillende normatieve kaders in een evenwichtige visie op cultuur.
5.4 Labels en ordening van de data Na de uitwerking van de interviews in een beschrijvende en een interpretatieve analyse, werd een vervolgstap gezet. Om deze grote hoeveelheid data te ordenen ontwikkelden wij een aantal labels, gerelateerd aan de vraagstelling
Werk & Waarde | Lectoraat Geestelijk Leiderschap
die het mogelijk maakten om de data te filteren. De labels waren de volgende (afkortingen in tabel): • Werksoort (ws): welke soort werk wordt verricht door de respondent? • Opleiding (o): welke opleidingsachtergrond heeft de respondent? • Kerkelijk (ko): welke kerkelijke achtergrond heeft de respondent? • Concept (ct): welke conceptualisering van werk is zichtbaar bij de respondent? • Werkcontext (wx): heeft de respondent een christelijke of seculiere werkcontext en door welke normatieve praktijk wordt deze gekenmerkt? • Werkklimaat (wk): hoe typeert de respondent de sfeer en het klimaat op het werk? • Identificatie (id): op welke mate treedt er persoonlijke identificatie op in het werk? • Beleving (bg): hoe is de werkbeleving van de respondent te typeren?
R
ws
ol
ko
1=35
Jongerenwerk
Hbogpw
PKN
ct
wx
wk
id
2=57 m
ICT-hardware ontwikkeling
Wo-TU
Verg. van gelovigen
Door God geschonken, vorming goede leven
Seculier, bedrijfsleven
Hard, competitief
Persoon en werk onderscheiden
+/integriteit en moreel handelen complex
3=33 m
Studentenpastor
Wo
PKN
Geloof als bron voor werk
Seculier, academisch onderwijs
Hard, competitief, multireligieus
Persoon en werk onderscheiden
+ geloof als tegenstem in werkomgeving
4=47 v
Zorg en welzijn
Hbo en wo
Baptist
Werk als zorg voor mensen
Seculier, zorgorganisatie
Competitief en multireligieus
Persoon en werk verbonden, professionaliteit als kern
+ zorgen voor mensen vanuit acceptatie plurale context
Door God Christelijk, Mild, Sterke geschonken normatief cooperatief relatie bediening christelijk veel teampersoon kader werk en werk
bgol ++ normen dekkend met persoonlijke normen
15
5=24 v
Gezondheidszorg
Wo
Evangelisch
Werk als omzien naar mensen
Seculier, CompePersoon natuurwe- titief en werk tenschap- veel teamonderpelijk werk scheiden georien teerd
6=43 m
Schoonmaak en vervoer
Hbo
PKN
Werk als een door God gegeven missie, zorg voor mensen op basis van talenten
Seculier, bedrijfsleven, commercieel
Hard, ambitieus
Persoon en werk onderscheiden, solidariteit als kern
++ werk als missie in een plurale samenleving
7=30 m
Tuinonderhoud
Mbo
PKN
Werken in Gods natuur
Seculier, bedrijfsleven, commercieel
Mild, open, positief
Persoon en werk relatief gescheiden
+ werk in de natuur van God, geen ervaren complexiteit
8=22 m
Elektrotechniek
Mbo
PKN
geen
Seculier, bedrijfsleven, commercieel
Hard, rauw, competitief
Spanningsvol rondom ethische dilemma’s
spanningsvolle context
9=25 m
Auto onderhoud
Mbo
PKN
geen
Seculier, bedrijfsleden, commercieel
Competitiefspanningsvol, conflicterende moraliteit
Persoon, overtuiging en werk relatief gescheiden
eigen normativiteit en werknormativiteit onverbonden
10=24 v
Zorg
Mbo
PKN
geen
Christelijk, zorgsector, christelijke identiteit
Diversiteit binnen christelijk kader, interne discussies
Persoon en werk relatief gescheiden
+/spanning binnen eigen christelijke perspectief
11=40 m
ICT-hardware ontwikkeling
Hbo
NGK
Werk als dienst aan de medemens
Seculier, bedrijfsleven
Hard, competitief
Persoon en werk onderscheiden
+ werk als dienst met frequente waardenbotsing
Werk & Waarde | Lectoraat Geestelijk Leiderschap
+ geloof en moraliteit als alternatief
12=28 v
Onderwijs zorgcoordinator
Wo
PKN
Werk als bijdrage aan de levensverbetering van jongeren
Seculier, multireligieus, pluraal
Competitiefcontinue botsing met eigen normativiteit
Persoon en werk sterk verbonden
++ sterke positionering in multireligieuze en culturele context
13=33 m
Media-tv regisseur
Hbo
Baptist
Werk als van God ontvangen mogelijkheid tot uiting van creativiteit en beinvloeding van de cultuur
Seculier, bedrijfsleven
Commercieel en competitief eigen keuzes, open houding
Persoon en werk sterk verbonden
++ evenwichtige en open omgang met pluraliteit en normativiteit
14=26 v
Gezondheidszorg
Hbo
Gereformeerd
Werk als oog hebben voor wat kwetsbaar is
Medisch, natuurwetenschappelijk, seculier
Teamwerk, confronterend, levenseinde zieke kinderen
Persoon en werk onderscheiden
+ authentiek aanwezig zijn als christen op de werkvloer
15=46 m
Geestelijke gezondheidszorg
Hbowo
Baptist
Werk als door God gegeven roeping om wat kwetsbaar is te steunen
Seculier, medisch, hulpverlening
Hulpverlenend, verslaafde ouderen, botsing christelijke en werknormativiteit
Persoon en werk sterk verbonden
++ op authentieke wijze verbinden van normatieve contexten
Box 2: ordening werkbelevingsdata
5.5 Werkbeleving 5.5.1 Werkbeleving – eerste indrukken en analyses De bundeling van data uit de diepte-interviews toont een divers beeld. In algemene zin vielen de volgende zaken op: • Slechts 2 van de 15 respondenten onderscheidden zich door een in engere zin negatieve werkbeleving, waarbij de werkcontext als spanningsvol beschreven werd. Bovendien was voor hen de verbinding tussen eigen normativiteit en de normativiteit op de werkvloer relatief gering. • In algemene zin kunnen we niet spreken van een negatieve werkbeleving:
17
er is bij de meerderheid van de respondenten sprake van ervaren spanning (botsingen van waarden en normen) rondom morele en geestelijke thema’s in de werkcontext, zonder dat dit onhanteerbaar voor hen wordt. • Uit de data blijkt dat door respondenten een sterk moreel accent wordt gelegd. • De opleiding die door de respondenten genoten werd, wordt in de meeste gevallen als adequaat en toereikend ervaren in relatie tot de werkzaamheden die men nu verricht. • Opvallend is ook de relatief hoge waarde toekenning en conceptualisering van werk bij de meeste respondenten. Slechts 3 van de 15 laten geen expliciete conceptualisering van werk zien. Bij 12 respondenten is er duidelijk sprake van een verbinding tussen geloof, levensovertuiging en werk. Uit de groep geven 7 aan hun werk te zien als een door God gegeven mogelijkheid om goede dingen te doen en bij te dragen aan de samenleving. Tegelijkertijd werkt de overgrote meerderheid van alle respondenten in een seculiere werkcontext. • Hoewel de werkcontext in hoge mate als competitief, commercieel en door 10 respondenten als hard wordt ervaren, leidt dat gegeven niet tot een negatieve werkbeleving. Om een scherper beeld te verkrijgen werden na de voorafgaande ordening de verschillende data per label geclusterd. De data werden nogmaals geordend langs de verschillende labels om overeenkomsten en verschillen beter op het spoor te kunnen komen. De factor deeltijd of voltijds werk is hierin niet meegenomen. • De clustering op werksoort laat zien dat er een mogelijk verband zou kunnen bestaan tussen een technische/ict werksoort met een harder klimaat enerzijds en een beperktere integratie van geloof en werk anderzijds. Om dit te kunnen toetsen zou verdere hypothese ontwikkeling op zijn plaats zijn. De hypothese zou kunnen zijn: in de technische sectoren is het moeilijker om christen zijn te integreren met het werk dan in andere, niet-technische werksoorten. • De clustering op kerkelijke oriëntatie laat geen noemenswaardige verschillen zien. • De clustering op opleidingsniveau zou mogelijk kunnen wijzen op een
Werk & Waarde | Lectoraat Geestelijk Leiderschap
negatievere werkbeleving bij de mbo-opgeleiden respondenten. Het aantal respondenten waarop dat betrekking heeft, is echter te gering om er conclusies aan te verbinden. • De clustering op m/v laat een licht negatievere werkbeleving zien bij mannen in vergelijking tot vrouwen. Bovendien lijkt de conceptualisering van werk meer relationeel bij vrouwen ten opzichte van mannen die hun werk meer instrumenteel conceptualiseren. Verderop in dit rapport komen we hier op terug. De vraag is ook of dit in ander onderzoek bevestigd kan worden. Mogelijk is dat er in termen van waardering van werk andere gezichtspunten zijn. 5.6 Werk en geloof – terugkoppeling naar onderzoeksvragen In deze paragraaf koppelen we deze eerste analyses terug naar de vraagstelling en de subvragen die we aan het begin van het onderzoek formuleerden en geven we een aantal voorlopige eerste antwoorden op deze vragen. In de volgende paragraaf verbinden we de analyses met literatuur en andere onderzoeksgegevens, waarna we nogmaals terugkeren naar de vraagstelling. We lopen nu de verschillende deelvragen langs. Deelvraag 1: Op welke wijze beïnvloedt de orthodox-protestantse christelijke levensovertuiging de manier waarop respondenten hun werk uitvoeren? Voor de meeste respondenten is hun persoonlijk geloof een bron waaruit zij putten als het gaat om de invloed die zij daarvan ervaren in hun werk. Vanuit de overwegend positieve ervaring van werk als door God geschonken om aan het goede leven vorm te geven (som ook werk als roeping), zit de invloed vooral in de wijze waarop zij collegae, leerlingen, patiënten en studenten benaderen. Deze manier van werken typeren zij met begrippen als: echtheid, spirituele openheid, dienstbaarheid, morele integriteit, creativiteit, een niet-oordelende houding en handelen vanuit gelijkwaardigheid. Deze veelal grondhoudingen zien zij gevoed door hun relatie met God. Met name de morele integriteit is een grondthema dat veelvuldig aan de orde komt en als belangrijk wordt ervaren. ‘Mijn werk is het visitekaartje voor mijn geloof.. dat ik mijn woorden door mijn daden onderstreep; we hebben bijvoorbeeld iemand in mijn team die is langdurig ziek en dan doe je dat door contact te houden; in de support groep in het team bied ik concreet ondersteuning aan en trek op met iedereen; maar ook dat je een betrouwbare partner bent, als je een bepaalde klus hebt toegezegd dat je er geen broddelwerk van maakt. Ik heb bijvoorbeeld ook zo’n Bijbeltekst die heel belangrijk is: Doe alles als voor de Here. Mijn werk ervaar ik als door God gegeven om mijn werk vorm te geven, het is een middel om dienstbaar te zijn’. (R001/2:58)
19
Deelvraag 2: In welke mate zien orthodox-protestantse christenen hun spiritualiteit, ethiek en geloofsverantwoording, als ondersteunend voor de vormgeving van hun leven, vooral in relatie tot hun werk? Het antwoord op deze vraag is tweeledig. Enerzijds blijkt dat persoonlijk en gemeenschappelijk gebed, het lezen van de Bijbel, meditatie en afhankelijkheid van God gezien worden als sterk ondersteunend voor de wijze waarop men op de werkvloer aanwezig is. Anderzijds blijkt dat vooral het apologetische vermogen (los gezien van de inhoudelijke typering van apologetiek) te wensen overlaat. Men staat te vaak ‘met lege handen’ en mist de vaardigheid om apologetische gesprekken te voeren. Hierbij blijkt sprake te zijn van kennisachterstand. ‘Soms ontkom je er niet aan dat een medewerker herplaatst moet worden. Ik ontsla zelf niet maar er is een afdeling die dan kijkt wat de mogelijkheden nog zijn. Soms krijgen mensen een nieuwe opleiding, maar sommigen zijn zo vastgeroest en helemaal niet open voor veranderingen en dan wordt het wel lastig en die mensen worden dan toch wel ontslagen. Maar je wilt wel goed voor de mensen zorgen en dan doet het wel pijn als je ze kwijtraakt. Dit zijn wel de dilemma’s waar je mee te maken krijgt, dat je soms een eigen medewerker niet langer kunt gebruiken en een inhuurder beter is, ja hoe ga je hiermee om? Ja dan toch bidden en God vragen om een signaal te geven zodat je goed kunt kiezen, om kracht voor een keuze. (R002/30:38)
Deelvraag 3: Welke mogelijkheden biedt een orthodox-protestantse levenshouding inzake spiritualiteit, ethiek en geloofsverantwoording op het werk? Uit de data is duidelijk geworden dat twee kernbegrippen bij de beantwoording van deze vraag een rol spelen: de waardering van pluraliteit in beleving op de werkvloer en de aandacht voor de verbinding van professionaliteit en spiritualiteit. Er is over de hele linie genomen sprake van een positieve kijk op het religieus plurale klimaat waarin men werkt. De meeste respondenten zien in dit werkklimaat de mogelijkheid om hun overtuiging te kunnen delen, vooral in relatie tot situaties die te maken hebben met integriteit op de werkvloer. Tevens worden gezamenlijk georganiseerde gebedsmomenten gezien als een instrument ter beïnvloeding van de werksfeer en omgang met collegae. De pluraliteit van levensovertuigingen op de werkvloer wordt door de overgrote meerderheid van de respondenten niet als een bedreiging ervaren. Professionaliteit en spiritualiteit worden met elkaar verbonden en sluiten elkaar niet uit. ‘In een gesprek over ziekteverzuim met universitaire collegae spelen voor mij christelijke waarden een belangrijke rol…ik probeer ze dan te vertalen en naar voren te brengen. Door de manier waarop ik daar ben en de dingen die ik zeg ben ik mijn overtuiging aan het delen…ik ben er dan als christen tussen anderen zonder meteen mijn waarden en overtuiging als meer waard te zien’ (R003/19:40)
Werk & Waarde | Lectoraat Geestelijk Leiderschap
Deelvraag 4: Welke problemen veroorzaakt een orthodox-protestantse levenshouding inzake spiritualiteit, ethiek en geloofsverantwoording op het werk? Geen van de geïnterviewde respondenten die aan dit onderzoek heeft meegedaan, is door zijn of haar christelijke levensovertuiging en levenshouding in grote problemen gekomen. R011 ervaart in zijn harde ICT-werkomgeving een zeker ‘dehumanisering’ die zwaar valt vanwege beperkte support in de eigen thuissituatie. Deelvraag 5: Welke kansen biedt de werksituatie voor de ontwikkeling van de eigen spiritualiteit, ethiek en geloofsverantwoording? In veel werksituaties blijkt men kansen te zien rondom apologetische thema’s. Tegelijkertijd staat het ingaan op deze thema’s onder druk. Duidelijk werd dat vooral vorming en toerusting op het gebied van apologetische thema’s wenselijk wordt geacht. Er is sprake van een ervaren kennisvacuüm op dit gebied. Verder onderzoek zou nodig zijn om dit beter in kaart te brengen om te kunnen vaststellen waar dit kennisvacuüm zich op richt. In verbinding met het thema van de apologetiek komt vaak aan de orde dat gesprekken over het geloof in meer algemene zin gevoerd worden door respondenten met collegae op de werkvloer. Vaak zijn hierbij actuele onderwerpen uit de samenleving dan wel persoonlijke situaties (bijvoorbeeld ziekte) een aanleiding. Opvallend is dat de meeste respondenten op een positieve wijze het gesprek over geloof en leven aangaan wanneer daar ruimte voor is. Hierbij ligt er een sterk accent op ‘delen’ in plaats van ‘verkondigen’. De thema’s m.b.t spiritualiteit en ethiek spelen in mindere mate een rol. ‘Er zijn veel beelden over wat een christen is en we hebben een sterk wisselend team. In persoonlijke gesprekken kan ik dan wel eens uitleggen hoe ik met het soms zo bodemloze lijden van kinderen om kan gaan…ik ben er niet uit; ik ben als christen ook sterk aan het veranderen, wat is nog wel verantwoord en wat niet, leven is complex, niet allemaal zo zwart wit. Dat heb ik aan den lijven ook ondervonden. Ik kan het nog niet zo goed, verwoorden waar ik voor sta in mijn beroep, de opleiding had nog wel wat meer stil kunnen staan bij wat het betekent om als christen in een seculiere omgeving te werken’. (R014/34:02)
Deelvraag 6: Welke bedreigingen levert de werksituatie op voor de ontwikkeling van de eigen spiritualiteit, ethiek en geloofsverantwoording? Een term die de wisselwerking tussen de normatieve werkcontext enerzijds en de geloofsovertuiging anderzijds kenmerkt, is ‘onderhandeling’. Er is bij alle respondenten sprake van onderhandeling als het gaat om het omgaan met wat zich in de spanningsveld tussen werk en geloof voordoet. Men onderhandelt en weegt voortdurend eigen belangen, die van collegae en van de organisatie tegen
21
elkaar af. Van feitelijke belemmeringen dan wel bedreigingen voor de ontwikkeling van spiritualiteit en geloofsverantwoording lijkt hierbij geen sprake. Wel is vast te stellen dat de werkcontext morele en apologetische reflectie behoeft, die zoals is aangegeven in te geringe mate voorhanden is. Hieraan zou meer aandacht gegeven kunnen worden. ‘Ik ga de uitdaging wel aan als er een client is die gebed nodig heeft. Collegae vragen dan of dat eigenlijk wel kan als hulpverlening, of je dan wel met iemand mag bidden. Ik doe het soms heel bewust en krijg dan wel kritiek maar laat dan zien dat er verschillende levensgebieden zijn, over gebed als interventie onderhandel ik dan wel’. (R015/12:45)
Deelvraag 7: Welke voorlopige aanbevelingen kunnen worden gegeven voor de ontwikkeling van geestelijk leiderschap en in samenhang hiermee voor de beroepsprofielen binnen de Academie Theologie (CHE) die ten dienste wil staan van de vorming en toerusting van mensen? Vanwege het feit dat de doelgroep van het onderzoek niet bestond uit alumni die een hbo-theologie opleiding hebben gevolgd, zijn er geen directe resultaten afleidbaar die van toepassing kunnen zijn voor de hbo-theologie opleiding. Tegelijkertijd wijst het onderzoek wel op een aantal thema’s en aanknopingspunten die in afgeleide zin van belang kunnen zijn en waarop verder onderzoek mogelijk is: - Het curriculum van de hbo-theologie opleiding zou onderzocht kunnen worden op de aandacht die hierin is voor morele en apologetische vraagstukken met het oog op een doorontwikkeling op basis van een grondige analyse. - Hoe ligt in de vorming van de hbo-theologen het accent op de verbinding tussen professionaliteit en gebed en meditatie en op welke wijze modelleren docenten deze verbinding in colleges en ontmoetingen met studenten? - De waardering voor pluraliteit en de multireligieuze context bij de respondenten valt op. De vraag die van belang zou kunnen zijn, is in welke mate hbo-theologiestudenten deze waardering eveneens kennen.
Werk & Waarde | Lectoraat Geestelijk Leiderschap
- Verder valt op dat de respondenten een sterk accent leggen op echtheid, spirituele openheid, dienstbaarheid, creativiteit, een niet-oordelende houding en handelen vanuit gelijkwaardigheid als grondwaarden. Deze zijn voor hbo-theologen eveneens van belang in hun beroepsuitoefening, maar zijn niet vanzelfsprekend aanwezig.
23
6. Werk en geloof in perspec tief – interpretaties In dit hoofdstuk verbreden wij de blik en plaatsen we onze bevindingen in een breder kader van andere onderzoeken die relevant zijn voor de vraagstelling van dit onderzoek. Het doel van dit hoofdstuk is te komen tot interpretaties van de onderzoeksgegevens zoals we die hebben aangetroffen. We houden de data in context oriënterende zin aan tegen trend-onderzoek dat verricht werd voor Motivaction. Motivaction is een onafhankelijk bureau voor onderzoek en strategieontwikkeling en is bekend geworden door o.a trend-onderzoek. We zien dit als een reflectie van een bredere maatschappelijke achtergrond. Vervolgens leggen we onze bevindingen aan tegen de European Values Studies (EVS). Het betreft grootschalig onderzoek naar waardeoriëntaties binnen Europa. Uit onderzoek in 2004 komen interessante gegevens die we spiegelen met de thema’s in ons eigen onderzoek. Deze hebben vooral betrekking op de Europese werk oriëntaties aan het einde van de 20ste eeuw. Na deze sociologische lens plaatsen we de data in een theologisch kader. We doen dit aan de hand van een drietal bronnen. Allereerst komt de visie op werk aan de orde van de theoloog Miroslav Volf. Hij besteedt met name aandacht aan de focus van werk als manifestatie van de door God geschonken charismata. Ten tweede laten we Darrell Cosden aan het woord, die in zeker opzicht een theologische typologie van werk aanreikt. Deze typologie benutten we als model om de verschillende werkhoudingen van de respondenten in dit onderzoek te duiden. Tenslotte kijken we door een bredere theologische lens naar werk vanuit de diversiteit aan conceptualiseringen binnen de christelijke traditie. Hiervoor benutten we een artikel dat geschreven werd door Jan Hoek en Dirk van Schepen. Zij zien werk vooral in het perspectief van het Koninkrijk van God. Na deze theologische reflectie ronden we af met een aantal slotbevindingen. 6.1 Werkbeleving en de mentality monitor Motivaction1 voert met grote regelmaat onderzoeken uit in verschillende maatschappelijke sectoren en met veel verschillende partners. Het onderzoek is gericht op trends en achtergronden van ontwikkelingen in de samenleving en Motivaction wil op deze wijze als een kennisplatform fungeren. Voor ons doel is het onderzoek MentalityMonitor 1997-2008 van betekenis als ‘achtergrondspiegel’. Motivaction wil met haar onderzoek een beeld krijgen van de veranderingen en ontwikkelingen in het sociaal-culturele klimaat en in wat de onderzoeksorganisatie de ‘mentaliteitssegmenten’ noemt. Jaarlijks worden er metingen uitgevoerd die op basis van representatieve steekproeven leiden tot een meer omlijnd beeld van de verschillende ontwikkelingen op dat gebied. Motivaction voerde dit onderzoek
Werk & Waarde | Lectoraat Geestelijk Leiderschap
voor het eerst in 1997 uit. Bij het onderzoek staan vooral de ontwikkelingen in de mentaliteit van de onderzochte groepen centraal. Deze worden gezien als web netwerken van betekenisverlening en waarden. We zien de bevindingen van deze monitor als niet meer dan een zeer beperkte reflectie van een aantal dimensies van het culturele tijdsbeeld waarin mensen en groepen zich bevinden. Feitelijk geeft de monitor inzicht in de bredere context van waarden en betekenisverlening die van invloed kan zijn op werkbeleving zoals in dit onderzoek getypeerd. De vier trends die uit de monitor naar voren komen (eind oktober 2008), wijzen op de volgende punten: • Men is over het algemeen meer carrièregericht en minder luxe gericht • Men is over het algemeen minder betrokken bij de politiek, het milieu en de samenleving • Er is sprake van een toename van tolerantie en een daling van de roep om ‘law and order’ (dit als een reactie op een eerdere periode waarbij het tolerantieniveau beduidend lager lag en er wel meer roep was om orde) • Er is sprake van een toename van het belang van technologie en de beeldcultuur. Uit de monitor blijkt ook dat er een toename valt waar te nemen van de waarde en het belang van eigen werk en leven. Crises op macroniveau (politiek, milieu, voedsel, krediet, energie) lijken een sterkere focus op het microniveau in de hand te werken. Het zijn de bekende pendelbewegingen in de cultuur die op meerdere punten waarneembaar zijn. Het lijkt er bovendien op dat Nederlanders in het algemeen weer harder zijn gaan werken en soberder zijn gaan leven, de eerdere neiging naar decadentie wordt minder aangetroffen. Over dit onderzoek en deze monitor zou meer te melden zijn. In dit kader volstaan we met deze observaties die een context tekenen waarbinnen werk en leven een specifieke betekenis krijgen. 6.2 Werkbeleving en Europese waardenstudies (EVS 2004) In European Values at the Turn of the Millennium2 (Arts en Halman, 2004) worden de uitkomsten van grootschalig waardenonderzoek gepresenteerd . Het betreft resultaten uit longitudinaal onderzoek dat in de jaren 70 van de vorige week begon onder de naam European Value Systems Study Group (EVSSG). De onderzoeksgroep ging later verder onder de naam EVS en onderzocht basale politieke, sociale, morele en religieuze waarden van vooral West Europeanen
Vergelijk http://www.motivaction.nl. Het betreft hier de publicatie van M. Lampert/P. Röhling, MentalityMonitor 1997-2008. (Amsterdam, 2009). 2 H. De Witte, L. Halman en J. Gelissen, European work orientations at the end of the twentieth century. In: W. Arts, L. Halman (eds.), European Values at the Turn of the Millennium. (Leiden/Boston: Brill, 2004). P.255 e.v. 1
25
Het onderzoek over de werkoriëntaties aan het einde van de 20e eeuw werpt licht op onze onderzoeksdata. Het onderzoek betrof 31 landen en 31.000 respondenten. In 2004 werd het resultaat gepresenteerd. Het onderzoek stelt dat het werkdomein niet kan worden overgeslagen als het gaat om waardenonderzoek. Immers, de overgrote meerderheid van de bevolking besteedt veel tijd aan werk, niet enkel betaald werk. De literatuur laat zien dat ‘werk’ sterke ambivalenties met zich meebrengt, het is zowel zegen als ook vloek. In het Engelse taalgebied komt dat sterk naar voren in de twee begrippen die gebruikt worden: labour (met een meer negatieve connotatie) en work (met een meer positieve connotatie). De Witte, Halman en Gelissen onderscheiden in hun onderzoek twee werkoriëntaties: een intrinsieke en een extrinsieke. Bij de zogenaamde intrinsieke of ook wel expressieve werkoriëntatie valt op dat het doel van het werk in het werk zelf gelegen is. Werk heeft een eigen waarde en mensen met een dergelijke waardering voor werk benadrukken het belang van het werk: het is interessant en biedt de mogelijkheid kwaliteiten te benutten voor persoonlijke ontwikkeling en bloei. Men geeft de voorkeur aan werk waarin iets bereikt kan worden. De extrinsieke werkoriëntatie daarentegen valt te typeren met een meer instrumentele betekenis. Het betreft hier doelen die sterker buiten het werk zelf liggen. Men benadrukt dan veel meer het belang van inkomen en de zekerheden die men aan werk ontleent. De precieze werkinhoud is veel minder belangrijk. Werkomstandigheden, klimaat en sfeer, werkdruk, royale vakantiemogelijkheden zijn hierbij van belang. Deze werkoriëntatie is gericht op de reductie van mogelijke onplezierige werkkenmerken. Zij stellen vast dat mogelijk de brede ontwikkeling van modernisering in haar kielzog een sterkere intrinsieke werk oriëntatie stimuleert. In de moderniseringstendens spelen aspecten van individualisering en de aandacht voor zelfbeschikking en ontplooiing een grote rol. In het verlengde hiervan valt op dat de waardering voor werk en de feitelijke werk-oriëntatie meebewegen met de fasen die in het moderniseringsproces zijn te herkennen. In een traditionele agrarische samenleving zou werk in de optiek van EVS meer te typeren zijn als een noodzakelijk kwaad om te kunnen overleven, en gericht op existentiële zekerheid. In een industriële samenleving krijgen materieel
Werk & Waarde | Lectoraat Geestelijk Leiderschap
succes en bezit meer accent. In de huidige welvaartsstaten (ondanks de crisis en mogelijk kan dit weer veranderen!) biedt werk niet langer op existentieel niveau bescherming en zekerheid. De basale menselijke behoeften zijn min of meer veilig gesteld en dus hoeven mensen niet eenzijdig daarop de focus te leggen: ze zijn in staat om te kijken naar de bevrediging van andere niet-materiële behoeften. In het EVS-onderzoek werd een aantal hypothesen (statistisch) getest: 1 Jonge mensen zijn meer geneigd de intrinsieke waarde van werk te benadrukken dan ouderen. Deze hypothese werd in het onderzoek niet bevestigd. Ouderen zijn over het algemeen wat hun werk betreft meer intrinsiek georiënteerd. 2 Hoe hoger het opleidingsniveau, des te groter is de neiging naar een intrinsieke werkoriëntatie. De hypothese werd in het onderzoek bevestigd. Er is een verband tussen een hoger opleidingsniveau en een intrinsieke werkoriëntatie. 3 Werkloze mensen tonen een minder intrinsieke werkoriëntatie dan werkende mensen. Deze hypothese werd in het onderzoek eveneens bevestigd. 4 Werkende mensen tonen een hogere intrinsieke werkoriëntatie dan mensen zonder werk. Opvallend genoeg kon deze hypothese niet worden bevestigd. Mogelijk heeft dit te maken met de grote hoeveelheid mensen die wel werken, maar geen betaald werk verrichten. 5 Een hoger gezinsinkomen zal leiden tot een meer intrinsieke werkoriëntatie. Deze hypothese werd in het onderzoek bevestigd. 6 Er is een verband tussen een postmaterialistische levensoriëntatie en een intrinsieke werkoriëntatie. De onderzoekers hebben zich bij deze hypothese gebaseerd op de theorie over postmaterialisme van Inglehart (1977;1990; 1997). Deze theorie gaat er ten eerste van uit dat individuen waardeoriëntaties ontwikkelen die de sociaal-economische leefomstandigheden reflecteren. Een belangrijk aanname in deze theorie is dat de waardeoriëntatie stabiel blijft gedurende de rest van het leven. De implicatie zou dan zijn dat jongere mensen een meer intrinsieke werkoriëntatie hebben. Ten tweede gaat deze theorie uit van de gedachte dat als gevolg van de opkomst van nieuwe jongere generaties de oudere mensen met hun meer materialistische levensoriëntatie (met nadruk op economische groei, baanzekerheid etc) geleidelijk vervangen zullen worden door deze jongere generatie met een meer principieel postmaterialistische levenshouding. Hoe hypothese 1 en 6 zich exact tot elkaar verhouden in termen van de conclusies wordt niet helemaal duidelijk. Er lijkt zelfs sprake te zijn van tegenstrijdige conclusies. Voor zover dit in dit onderzoek te achterhalen valt, lijkt het erop dat de eerste hypothese meer getest is op jongeren als individu, terwijl hypothese 6 zich meer richt op generationele verbanden. 27
7 Een intrinsieke werkoriëntatie kan worden gezien als de realisatie van een bepaalde mate van zelfbeschikking binnen het werk. Deze hypothese werd in het onderzoek bevestigd. Vanuit deze onderzoeksdata krijgen we een iets scherper beeld op de data van ons eigen onderzoek. Met name rondom hypothese 1 en 2 en rondom de typering van werkoriëntaties zijn data van belang voor werkbeleving. Een ordening van de respondenten langs de lijn van intrinsiek-extrinsiek levert het volgende beeld op: Respondent
Werk oriëntatie
Leeftijd
Opleidingsniveau
1
Intrinsiek
35
Hbo
2
Extrinsiek
57
Wo
3
Extrinsiek
33
Wo
4
Extrinsiek
47
Wo
5
Extrinsiek
24
Wo
6
Intrinsiek
43
Hbo
7
Extrinsiek
30
Mbo
8
Extrinsiek
22
Mbo
9
Extrinsiek
25
Mbo
10
Onduidelijk
24
Mbo
11
Extrinsiek
40
Hbo
12
Extrinsiek
28
Wo
13
Intrinsiek
33
Hbo
14
Extrinsiek
26
Hbo
15
Intrinsiek
46
Wo
Box 3: ordening respondenten intrinsieke en extrinsieke orientatie
De werkoriëntaties zijn op basis van deze ordening overwegend extrinsiek van aard. Ordening op basis van leeftijd en gebaseerd op de leeftijdscategorieën 2030, 31-40, 41-50 en 51 en ouder levert het volgende beeld op: Respondent
Leeftijd
Werk oriëntatie
Opleidingsniveau
10
24
Onduidelijk
Mbo
5
24
Extrinsiek
Wo
8
22
Extrinsiek
Mbo
Werk & Waarde | Lectoraat Geestelijk Leiderschap
9
25
Extrinsiek
Mbo
14
26
Extrinsiek
Hbo
12
28
Extrinsiek
Wo
7
30
Extrinsiek
Mbo
1
35
Intrinsiek
Hbo
3
33
Extrinsiek
Wo
13
33
Extrinsiek
Hbo
11
40
Extrinsiek
Hbo
4
47
Extrinsiek
Wo
6
43
Intrinsiek
Hbo
15
46
Intrinsiek
Wo
2
57
Extrinsiek
Wo
Box 4: ordening respondenten leeftijd en orientatie
Opvallend is dat de grootste groep respondenten (tussen 20-40) overwegend een extrinsieke werkoriëntatie toont. In de groep respondenten boven de 40 treffen we twee respondenten aan met een intrinsieke oriëntatie. Onderzoek van een grotere groep respondenten zou dit beeld kunnen bevestigen dan wel falsifiëren. In termen van de hypothesen van het EVS onderzoek lijkt het gerechtvaardigd om te stellen dat er bij de jongere groep respondenten in mindere mate sprake is van een intrinsieke werk oriëntatie. Interessant zou zijn om te bezien of dit ook het geval is bij hbo-theologen en kerkelijk werkers. Een ordening van data langs de lijn van het opleidingsniveau, geordend op basis van mbo, hbo en wo toont het volgende beeld: Respondent
Opleidingsniveau
Werk oriëntatie
Leeftijd
7
Mbo
Extrinsiek
30
8
Mbo
Extrinsiek
22
9
Mbo
Extrinsiek
25
10
Mbo
Onduidelijk
24
29
1
Hbo
Intrinsiek
35
6
Hbo
Intrinsiek
43
11
Hbo
Extrinsiek
40
13
Hbo
Intrinsiek
33
14
Hbo
Extrinsiek
27
2
Wo
Extrinsiek
57
3
Wo
Extrinsiek
33
4
Wo
Extrinsiek
47
5
Wo
Extrinsiek
24
12
Wo
Extrinsiek
28
15
Wo
Intrinsiek
46
Box 5: ordening respondenten opleidingsniveau en orientatie
Opvallend is hier vooral het aantal respondenten (3) met een intrinsieke werkoriëntatie met een hbo-opleiding en tevens het aantal wo- opgeleiden met een extrinsieke werk oriëntatie (5). Op grond van deze kleine aantallen respondenten kan de EVS hypothese dat hoger opgeleiden in hogere mate geneigd zijn tot een intrinsieke werkoriëntatie niet worden geverifieerd. Tegelijkertijd roept dit wel de vraag op naar de inhoudelijke validering van het concept ‘extrinsiek’ en de wijze waarop deze in de analyses van EVS een rol speelt. Ten slotte toont een ordening langs de lijn van m/v het volgende beeld: Respondent
Werk oriëntatie
M/V
Opleidingsniveau
1
Intrinsiek
V
Hbo
4
Extrinsiek
V
Wo
5
Extrinsiek
V
Wo
10
onduidelijk
V
Mbo
12
Extrinsiek
V
Wo
14
Extrinsiek
V
Hbo
2
Extrinsiek
M
Wo
3
Extrinsiek
M
Wo
6
Intrinsiek
M
Hbo
Werk & Waarde | Lectoraat Geestelijk Leiderschap
7
Extrinsiek
M
Mbo
8
Extrinsiek
M
Mbo
9
Extrinsiek
M
Mbo
11
Extrinsiek
M
Hbo
13
Intrinsiek
M
Hbo
15
Intrinsiek
M
Wo Box 6: ordening respondenten m/v en orientatie
Uit deze ordening komt geen eenduidig beeld naar voren ten aanzien van verschillen in werkoriëntatie tussen mannen en vrouwen. Drie mannelijke respondenten scoren op een intrinsieke oriëntatie en één vrouw. Op basis van een grotere onderzochte groep zou moeten blijken of dit een ander beeld oplevert. 6.3 Werkbeleving en geloof: theologische perspectieven In de vorige paragrafen hebben we de onderzoeksdata bezien vanuit verschillende perspectieven. In deze laatste paragrafen plaatsen we de onderzoeksdata in een theologisch kader. Hierbij zoeken we naar verbinding en integratie van de data tot nu toe. 6.3.1 Volf: werk en de Geest Volf, hoogleraar aan Yale Divinity (US) gaat in Work in the Spirit (Volf, 2001) in op de theologische betekenis van werk. Zijn interesse voor menselijk werk stamt uit de tijd dat hij zijn proefschrift schreef bij de bekende Duitse theoloog Moltmann. In zijn woord vooraf belijdt hij dat hij in toenemende mate ontevreden werd over de wijze waarop in veel Protestantse kringen werk wordt gezien: als roeping. Hij is van mening dat deze conceptualisering te eenzijdig gebaseerd is op o.a een statisch theologisch concept, vocatio. Zijn zoektocht naar hoe het dan anders zou moeten bleek toch niet zo eenvoudig te zijn. Hij heroriënteerde zich op de wijze waarop het begrip charisma in een Paulinisch verstaan van de kerk gebruikt wordt voor de theologische reflectie op de activiteiten van christenen. Het begrip charisma werd daarmee voor Volf een hoeksteen voor een theologie van het werk. ‘Werk in de Geest’, aldus Volf, is een dimensie van het christelijke leven in de Geest. Hij ziet werk dan ook vanuit een pneumatologisch perspectief, gebaseerd op het concept charisma. Volf definieert werk als eerlijk en doelgericht, methodologisch specifiek sociaal handelen met de schepping van producten of resultaten als doel, dat als gevolg daarvan in de behoeften van werkende individuen (en hun medemens) voorziet, of (als het werk primair een doel in zichzelf is) als een activiteit waarmee individuen in bepaalde behoeften kunnen voorzien los van de behoefte aan deze activiteit zelf. (Volf, 2001; vertaling RE). Het is vooral een formele definitie en deze
31
zegt nagenoeg niets normatiefs over de aard of het karakter van werk. Er zijn tegelijkertijd soorten werk die beneden de menselijke waardigheid zijn. Verder geeft Volf ook zelf aan dat hij werk in zijn definitie vooral afzet tegen ontspanning. In zijn optiek onderscheidt werk zich van ontspanning door instrumentaliteit: met activiteiten die wij werk noemen, verwijzen wij doorgaans naar het feit dat deze een doel buiten zichzelf hebben. Werk, aldus Volf, is erop gericht de behoeften van de werker te vervullen anders en minder dan de behoefte van het werk of de werkcontext zelf. Het onderscheid tussen werk en hobby hoeft volgens Volf niet per se gemaakt te worden op basis van objectieve karakteristieken van de betreffende activiteit, maar kan vastgesteld worden door de subjectieve instelling van de persoon die de activiteit uitvoert. Een en dezelfde activiteit kan tegelijkertijd werk en hobby zijn, afhankelijk van de persoon in kwestie en of hij of zij het doet als doel in zichzelf of als middel. Voor Volf is dit geen vage typering, maar weerspiegelt dit de alledaagse menselijke ervaring. Een theoloog die een theologie van het werk wil ontwikkelen, zal zich dus daarom ook altijd eerst in die alledaagse werkelijkheid van het werk moeten willen verdiepen (Volf, 2001:25). Volf hecht er daarom ook aan ‘werk’ te problematiseren. Werk is een alledaagse realiteit, we nemen het voor lief. We doen het voor ons brood, we weten dat de mens niet van brood alleen kan leven en toch is het ook waar dat we niet kunnen leven zonder brood. We leven niet alleen maar van wat we doen, maar we zijn ook wat we doen. Op die stellingname is veel aan te merken, echter het zelfverstaan van de mens buiten zijn werk om (antropologisch en sociologisch) blijft beperkt. Zo komt hij tot de stelling dat werk onmisbaar is voor het overleven en het welzijn van individuele mensen en samenlevingen, waarbij werk hun individuele en sociale identiteit bepaalt. Deze ogenschijnlijk open deur weerhoudt Volf er niet van de problematische aard van het menselijke werk te duiden: in een snel veranderende samenleving (o.a door industrialisering en technologisering) in de afgelopen eeuwen heeft werk naast veel positieve effecten ook veel problemen opgeleverd. Automatisering en informatietechnologie hebben veel opgeleverd, maar hebben ook de aard van het menselijk werk ingrijpend beïnvloed en veranderd. Veel werk dat vooral fysiek van aard was, is nu veelal mentaal van aard. Volf gaat in op kinderarbeid en stelt vast dat de exploitatie van kinderen voor productie onaanvaardbaar is. Dit is namelijk niets anders dan feitelijk kindermisbruik. Tegelijkertijd plaatst de grote toename van werkloosheid samenlevingen voor grote problemen en niet te vergeten discriminatie, generieke vormen van exploitatie van werkers in bedrijven en veel vormen van mensonterend werk. Een theologie van het werk zal dit gegeven serieus moeten nemen. Volf gaat uitvoerig in op zowel de liberale (Adam Smith) als ook op de socialistische (Karl Marx) visie op werk (Volf, 2001: 46 e.v.). Hij ziet deze als de twee meest
Werk & Waarde | Lectoraat Geestelijk Leiderschap
dominante visies en is kritisch op beide. De crisis rondom werk en zingeving in een informatie-samenleving vraagt volgens Volf om een actuele theologie van het werk. Hij vindt zijn startpunt in het denken over de nieuwe schepping. Volf volgt daarbij hoofdzakelijk Moltmann met zijn nadruk op het eschatologische karakter van het christelijk geloof. Het christelijke leven is leven in de Geest van de nieuwe schepping of het is geen christelijk leven (Volf, 2001:79). De Geest van God moet het hele leven van een christen bepalen. Christelijk werk moet daarom verricht worden onder de inspiratie van de Geest en in het licht van de nieuwe schepping. In de ontwikkeling van een theologie van het werk legt Volf een aantal karakteristieke accenten. Het gaat hem allereerst om een christelijke theologie van het werk. Dit hangt samen met Volfs soteriologische en eschatologische opvattingen. Hij plaatst werk in de context van Gods nieuwe schepping in Christus en de Geest. Ten tweede beoogt hij zijn theologie van het werk een normatief karakter te geven. Het gaat hem niet om een algemene typering van een mogelijke omgang met werk, maar veeleer om te beschrijven hoe mensen om zouden moeten gaan met hun werk. Dit staat voor Volf niet los van het eerst genoemde kenmerk. Gods liefde voor de mens drijft de mens naar het worden van een nieuwe schepping en daar past een andere manier van leven en werken bij (Volf, 2001: 81). Met zijn visie wil hij de normatief-ethische implicaties aanreiken die horen bij een leven in de Geest. Ten derde is daarom een theologie van werk voor Volf ook transformatief van aard. De wereld van werk wordt als het ware toegeleid naar haar voltooiing aan het eind der tijden en dat is een hoopvol gegeven. Ten slotte moet een christelijke theologie van het werk ook allesomvattend zijn. De vraag die beantwoord dient te worden, is hoe het menselijke werk zich verhoudt tot God, tot andere mensen en tot de schepping. Wat betekenen deze uitgangspunten voor een theologie van het werk? Volf kiest voor een visie op werk waarbij het werk van mensen niet verloren gaat in een apocalyptische vernietiging (een van de twee klassieke opvattingen, met een accent op de discontinuïteit van menselijke arbeid). Werk is gerelateerd aan de (eschatologische) nieuwe schepping. De producten van mensenhanden, het goede in de menselijke cultuur, zullen gereinigd worden van onzuiverheid en onvolmaaktheid en als zodanig onderdeel uitmaken van Gods nieuwe schepping. Na hun transformatie zullen zij deel uitmaken van een verheerlijkte wereld. Deze zekerheid over de continuïteit van menselijke arbeid is voor Volf een sterke aanmoediging tot culturele betrokkenheid. Geloof en werk staan zo elk op hun eigen wijze in dienst van de nieuwe schepping. De overtuiging dat mensen op deze wijze met hun werk om kunnen gaan, geeft hun de inspiratie om goede en creatieve daden te verrichten, ook wanneer deze niet gewaardeerd worden door anderen en in moeilijke omstandigheden (Volf, 2001:92). Menselijk werk is niet alleen in finale zin van betekenis omdat het bijdraagt aan de toekomstige
33
omgeving van mensen, maar ook omdat werk onuitwisbare sporen nalaat op de menselijke identiteit en persoonlijkheid. Er is bij het menselijk werk sprake van cooperatio cum Deo, samenwerking met God. Deze samenwerking krijgt gestalte in die zin dat de mens meewerkt aan Gods uiteindelijke transformatie van de wereld, zonder dat menselijk werk diezelfde nieuwe wereld schept. Dat laatste is immers onmogelijk. Het nieuwe Jeruzalem is van God, is een goddelijke schepping , komt uit de hemel en gaat alles wat mensen kunnen doen of maken te boven (Volf, 2001: 100). Deze overtuiging leidt niet tot terughoudendheid, maar veeleer tot een actieve betrokkenheid en ijver voor Gods Koninkrijk. Werk is een onvolmaakte maar noodzakelijke bijdrage van de mens aan Gods Koninkrijk. Het beslissende van de nieuwe schepping echter ligt in het werk van de Geest. Zonder die Geest is er geen ervaring van de nieuwe schepping. Een theologie van het werk verstaat werk als een actieve anticipatie op de transformatie van deze wereld, maar moet daarom pneumatologisch van aard zijn. De Geest is niet slechts spiritus redemptor (Geest van de Verlosser) maar ook spiritus creator (Geest van de Schepper). Deze Geest, aldus Volf, roept en bevestigt christenen tot het verrichten van hun werk in diverse roepingen. Voor hun werk bevestigt de Geest gelovigen met geestelijke gaven (charismata), waarmee er voor Volf een direct verband is tussen het wereldlijke werk en de verantwoordelijkheid van de christen. Al het menselijke werk wordt mogelijk gemaakt door het werk van de Geest en onder zijn inspiratie. Een christen zou moeten zeggen: Ik werk en de Geest van de opgestane Christus werkt door mij. Het werk in de Geest is deel van Gods transformatie van deze wereld. Overigens betekent dit voor Volf niet dat er geen werk kan zijn dat geen deel zal zijn van de nieuwe schepping. Volgens Volf zal God in zijn oordeel niet eenzijdig de huidige wereld bevestigen, immers de realisatie van de nieuwe schepping zal dwars door dat oordeel heen moeten gaan. 6.3.2 Cosden: aspecten van een theologie van het werk Cosden is de tweede theoloog die we raadplegen. Hij is docent theologie en ethiek aan het International Christian College (ICC) in Schotland en schreef een even indrukwekkend boek over de aard van werk als Volf, maar toch vanuit een ietwat ander perspectief. In A Theology of Work (Cosden, 2004) tracht hij de verschillende denklijnen voor een theologie van het werk bij elkaar te brengen. Interessant is dat Cosden de visie van Volf benut als startpunt. Tegelijkertijd gaat Cosden het debat met Volf aan en betwist hij de wijze waarop Volf gebruik maakt van de verbinding tussen werk en de nieuwe schepping. Naar de overtuiging van Cosden verantwoordt Volf de impliciete overname van Moltmann’s eschatologie onvoldoende (Cosden, 2004:7). Hij ziet voldoende waarde in de wijze waarop Volf een en ander formuleert, maar tekent er direct bij aan dat werk uiteindelijk te eenzijdig een instrumentele activiteit blijft, ook al kan werk bij Volf een doel op zichzelf hebben. Cosden wil uit deze eenzijdige instrumentele duiding van werk
Werk & Waarde | Lectoraat Geestelijk Leiderschap
wegblijven. Het is er Cosden om te doen zowel het instrumentele als ook het niet-instrumentele karakter van werk op een creatieve wijze bij elkaar te houden. Daartoe ontwikkelt Cosden de hypothese dat een normatieve theologie van werk het beste gezien kan worden vanuit een drievoudige dynamiek en relatie tussen instrumentele, relationele en ontologische aspecten. Cosden gaat uit van het drievoudige karakter van werk. Het onderbouwt zijn overtuiging dat wanneer werk enkel wordt verstaan als een middel tot een bepaald doel, het veel verliest van zijn intrinsieke en onmiddellijke waarde. Het gevolg hiervan is dat het leven een object wordt dat moet worden gerealiseerd. Hoe ziet Cosden dit drievoudige karakter van werk? Het instrumentele aspect komt het sterkst naar voren als werk (in wereldlijke zin) wordt gezien als middel tot een bepaald doel, zij het wereldlijk of geestelijk. Werk staat dan nadrukkelijk in het kader van overleven, in het voorzien in onze levensbehoeften en in de zorg voor hen die van ons afhankelijk zijn. Werk is op deze wijze een middel tot economische expansie. De focus ligt hier niet op het werk zelf , maar meer op het product dat het oplevert en dat tot het veiligstellen van behoeften en noden leidt. Bij deze dimensie speelt de zorg voor levenshoud (sustenance) een rol naast de zorg voor geestelijke groei (spiritual growth) van de mens (Cosden, 2004: 11-12). Vanuit een geestelijk perspectief wordt werk dan gezien als middel om bij te dragen aan geestelijke volwassenheid en rijping. De discipline die iemand verwerft door te werken, vormt het karakter en maakt zo deel uit van een geestelijke ontwikkeling. Werk in geestelijke zin kan ook bijdragen aan de verspreiding van het evangelie, het gaat dan om meer dan platte economische groei. Het relationele aspect toont werk vanuit de bijdrage die het levert aan de toeeigening van sociale relaties en de verdieping hiervan. Werk is van groot belang voor het tot stand brengen van de goede relaties in de samenleving die verwijzen naar gelijkwaardigheid en recht. Hierbij gaat het om een existentiële realisatie en om de voldoening van personen. De werker kan uitdrukking geven aan zijn eigen waarden en draagt op die manier bij aan wie hij is en zal zijn. Cosden ziet deze typering van werk als een onderscheiden opvatting, weliswaar verwant aan de instrumentele opvatting (Cosden, 2004:12). Binnen deze dimensie spelen vooral de zorg voor existentiële ontwikkeling (zelfontplooiing) en de zorg voor de invloed en waarde van werk voor sociale relaties en de bredere maatschappelijke ontwikkeling een rol. Ten slotte biedt het ontologische aspect zicht op een heel andere dimensie. Het begrip ontologisch is een moeilijke term volgens Cosden, die uitlegt behoeft. Werk heeft meer aspecten dan het instrumentele en relationele. Werk heeft principieel
35
een eigen intrinsieke waarde, immers de aard van werk is ontologisch afgeleid van de structuur (weefsel) van de schepping van God (Cosden, 2004:17). De werker is vooral werker omdat God de eerste werker is en omdat mensen naar zijn beeld zijn geschapen. Dit stelt andere eisen aan een theologische antropologie, aan de theologische doordenking van de mensvisie. Deze ontologische dimensie bepaalt uiteindelijk samen met de andere functies de definitie en rol van werk in het menselijk leven. Cosden stelt dat werk verstaan wordt als fundamenteel voor het leven als schepsel, een ontologische realiteit, door God in de menselijke natuur ingebouwd. Werk is zo bezien een doel in zichzelf, het is ontologisch. Ontologisch is werk zo existentieel voor de geschapen werkelijkheid en het menselijk bestaan, dat het deel uitmaakt van dit leven en van het leven in de toekomst. Al het werk dient doordrenkt te zijn van het ethos van de joodse sjabbath. Werk heeft dus een normatief karakter. Het dient getoetst te worden aan de waarden en normen van het Koninkrijk van God. Het ontologische aspect heeft logische prioriteit boven de andere aspecten, boven het instrumentele en relationele aspect. Op basis van zijn uitwerking van deze denkwijze stelt Cosden dat werk in theologische zin beschreven moet worden als een drievoudige niethiërarchische relatie tussen instrumentele, relationele en ontologische aspecten of dimensies (Cosden, 2004:177). Werk is een fundamenteel aspect van het menselijk bestaan en haar ontologische status is wat haar doel betreft (voor nu en voor de toekomst) afgeleid van ons ingeschapen wezen als mensen. Zo komt Cosden tot de volgende definitie: ‘Human work is a transformative activity essentially consisting of dynamically interrelated instrumental, relational, and ontological dimensions: whereby along with work being an end in itself, the worker’s and others’ needs are providentially met; believers’ sanctification is occasioned; and workers express, explore and develop their humanness while building up their natural, social and cultural environments thereby contributing protectively and productively to the order of this world and the one to come. Menselijk werk is in essentie een drievoudige activiteit, waarbij er dus een nadrukkelijke samenhang bestaat tussen de drie dimensies. Werk is niet enkel gericht op Gods eer, maar dient ook verstaan te worden als wezenlijk voor de menselijke ontwikkeling. Men kan evenmin beweren dat werk slechts dient tot het maken van winst in welk opzicht dan ook. In Cosdens model levert elk aspect van werk of elke dimensie een gelijkwaardige bijdrage aan het wezen van werk. Het kan nooit enkel gaan om werk vanuit een economisch, sociaal of ander aspect in zijn isolement. Wel kan het zo zijn dat in een bepaalde context (bijv. ernstige armoede en voedselgebrek) het instrumentele aspect een tijd voorrang krijgt boven andere dimensies. Het model wil voorzien in een soort correctiemogelijkheid en leiden tot een ethisch evenwicht.
Werk & Waarde | Lectoraat Geestelijk Leiderschap
6.3.3 Hoek & van Schepen: werk en het Koninkrijk Ten slotte kijken we naar een derde perspectief. Hoek en Van Schepen (2013, 1-11) plaatsen werk in een meer integratief kader. Hierbij speelt het denken over het Koninkrijk van God en de eschatologie een grote rol. Zij typeren werk allereerst vanuit de scheppingsorde (protologisch perspectief) en laten zien hoe werk voluit deel uitmaakt van de goede schepping van God. God werkt zelf in zijn schepping en in afgeleide zien is werk daarom goed voor mensen. De mens is als beheerder van de aarde aangesteld en geroepen om dit beheer op een verantwoorde wijze vorm te geven. Werk wordt als zodanig gekenmerkt door een grote verantwoordelijkheid, de representatie van God als Schepper. Werk is ook gelimiteerd en zoals God zelf rustte na de schepping, zo rust ook de mens met regelmaat omdat werk er voor de mens is en niet omgekeerd. Hoe dan ook, werk is gebonden aan de dienst aan God en de naaste en wordt hierdoor gekwalificeerd. Tegelijkertijd is er sprake van de gebrokenheid van werk (hamartiologisch perspectief). Door de zonde is niet het werk zelf ‘besmet’, maar in het werk wordt zichtbaar hoe de uit het paradijs verdreven mens de consequenties van de vloek over de aarde moet dragen. Werk en frustratie gaan hand in hand vanaf dat moment. De zonde als rebellie tegen God degenereert de menselijke arbeid. Zelfzucht is een overheersend symptoom van een werkethos dat door diezelfde zonde is aangetast. Echter, vanuit de verlossing in Christus (soteriologisch perspectief) krijgt werk een andere gedaante: al het werk van gelovigen valt onder de genade. Werk wordt verricht vanuit de genade die in Christus tastbaar werd. Het werk van een christen wordt op deze manier een offer van dankbaarheid (Rom.12). Voor Hoek en Van Schepen zijn deze drie perspectieven echter onvoldoende om een goed zicht te bieden op een theologie van het werk. Zij staan voor een integratieve benadering waarbij het eschatologische perspectief feitelijk de andere drie opneemt en met elkaar verbindt. Werk hoort een plaats te krijgen in het licht van de toekomst. De hoop op de opstanding, het leven op een herschapen aarde biedt een ander perspectief op alle culturele artefacten van mensen. Alle menselijke inspanning die uit liefde tot God werd gedaan, krijgt continuïteit in Gods Rijk. Het is straks de oogst die ons zal volgen in ons leven bij en met God in zijn vernieuwde Jeruzalem. Het transformatieve karakter van Gods werk is al begonnen en zal voltooid worden. Het werk van een christen mag door groei in geloof, hoop en liefde het Koninkrijk van God weerspiegelen. Zo wordt de nieuwe schepping een referentiepunt voor het menselijk handelen. De kunstmatige tegenstelling tussen seculier en christelijk werk wordt hiermee opgeheven, omdat werk het transformerende handelen is dat gericht is op het doen van Gods wil op aarde. Het resultaat van het werk van mensen moet dan volgens Hoek en Van Schepen ook breder terug te zien zijn in de cultuur als voorlopige sporen van Gods Koninkrijk. De verschillende theologische perspectieven en interpretaties die we de revue
37
hebben laten passeren, wijken niet enorm af van elkaar. Veelal betreft het accentverschillen. Waar Volf sterk het pneumatologische karakter van werk benadrukt, legt Cosden een sterker accent op de corrigerende werking van zijn model voor de werkpraktijk van christenen. Hoek en Van Schepen benadrukken in hun bijdrage vooral het perspectief van het Koninkrijk van God en doen dat iets sterker dan Volf. Cosdens typologie is echter wel in aanvullende zin van betekenis voor ons onderzoek. Zijn theologische typering van werk in de genoemde drievoudige en niet-hiërarchische relatie tussen instrumentele, relationele en ontologische aspecten, is van betekenis. Ze voorkomt een eenzijdige theologie van het werk die enkel nadruk legt op één van de aspecten en stimuleert een ethisch evenwicht. In relatie tot ons onderzoek krijgen vooral de begrippen intrinsiek en extrinsiek een vollediger inhoud. In hoofdstuk 6.2 hebben we naar werkoriëntaties gekeken vanuit de European Value Studies en gezien hoe dit onderzoek twee werkoriëntaties onderscheidde: een intrinsieke en een extrinsieke. Deze typeringen van werkoriëntatie waren vooral sociaalwetenschappelijk van aard en krijgen door de geschetste theologische perspectieven een noodzakelijke aanvulling. De begrippen worden in theologische zin ‘gereframed’: werk kenmerkt zich vanuit de christelijke traditie door een specifiek interpretatiekader, waarbij de menselijke bijdrage aan het Koninkrijk van God voluit serieus genomen wordt. Werk is geen platte bezigheid, maar vormt een onderdeel van het leven met God in verleden, heden en toekomst. Voor christelijke werkers in een seculiere en post-christelijke context is de herinnering aan de door Cosden beschreven dimensies of aspecten daarom van betekenis. De begrippen extrinsiek en intrinsiek krijgen meer diepte en ook enige aanvulling en correctie. Op basis van zijn typologie zijn de respondenten die in ons onderzoek participeerden als volgt in te delen, waarbij gekeken is naar de aspecten die het sterkst naar voren kwamen in de interviewdata (vgl. hoofdstuk 5.4). Opvallend is hierbij dat vooral de respondenten die volgens de EVS classificatie een intrinsieke werkoriëntatie hebben, op basis van de typologie van Cosden sterk scoren op het ontologische aspect. De extrinsiek werk-georiënteerde werkers scoren hoger op het instrumentele en relationele aspect. R
Werk oriëntatie EVS
Typologie Cosden
Opleidingsniveau
Leeftijd
1
Intrinsiek
Ontologisch
Hbo
35
2
Extrinsiek
Instrumenteelrelationeel
Wo
57
3
Extrinsiek
Instrumenteelrelationeel
Wo
33
4
Extrinsiek
Instrumenteelrelationeel
Wo
47
Werk & Waarde | Lectoraat Geestelijk Leiderschap
5
Extrinsiek
Instrumenteelrelationeel
Wo
24
6
Intrinsiek
Ontologisch
Hbo
43
7
Extrinsiek
Instrumenteelrelationeel
Mbo
30
8
Extrinsiek
Instrumenteel
Mbo
22
9
Extrinsiek
Instrumenteel
Mbo
25
10
onduidelijk
Relationeel
Mbo
24
11
Extrinsiek
Instrumenteel
Hbo
40
12
Extrinsiek
Instrumenteelrelationeel
Wo
28
13
Intinstiek
Ontologisch
Hbo
33
14
Extrinsiek
Instrumenteelrelationeel
Hbo
26
15
Intrinsiek
Instrumenteelrelationeel ontologisch
Wo
46
Box 7: EVS en typologie Cosden
De reflecties op basis van de besproken theologische perspectieven tonen tegelijkertijd wel een beeld waarbij de spanning tussen theologie en empirische data toeneemt. Zowel bij Volf, als ook bij Cosden, Hoek en Van Schepen wordt feitelijk geen antwoord gegeven op de vragen rondom confrontaties, interacties en probleemvelden die met het werk te maken hebben. Het zou voor de hand liggen als er binnen deze theologische perspectiefnames ruimte zou zijn voor de spanningen tussen de beleden geloofspositie ten aanzien van werk enerzijds en de geleefde werkelijkheid anderzijds. Hoewel er uit de onderzoeksdata geen sterke aanwijzingen zijn voor grote spanningen in de relatie geloof-werk, valt op dat het leggen van verbindingen tussen geloof, de eigen spiritualiteit en wat er op de werkvloer gebeurt niet vanzelfsprekend is. Er lijkt des te meer een kloof te zitten tussen de veelal abstracte wijze van theologische reflectie en de veel meer concrete alledaagse werkelijkheid van vergaderingen, opstellen van behandelplannen, rituele handelingen van een verpleegkundige bij het overlijden van een kind, de morele aspecten rondom ontslag van een collega in de ICT etc. Waar het onderzoek vooral deze thema’s toont, lijken de verschillende theologische bronnen zich vooral te begeven op een metatheoretisch niveau waar de echte beslissingen echter niet vallen. Er wordt gesproken over het perspectief van Gods Koninkrijk maar duidelijk wordt niet hoe dit zich dan vervolgens verhoudt tot wat
39
er in de dagelijkse werkpraktijk nodig is. Competitie speelt op de werkvloer een rol, echter zonder dat dit verdisconteerd is in een moreel paradigma van werk. En niet te vergeten machtskwesties op de werkvloer, ook hiervan zien we sporen in het onderzoek. Echter deze thema’s spelen nauwelijks een rol in de beschouwingen over bijvoorbeeld een relationele benadering van werk. De bruikbaarheid van theologische data en de typologie van Cosden zou verder onderzocht moeten worden en hangt af van de mate van verbinding met wat er in werkelijkheid op de werkvloer plaatsvindt. De term integratie is hierbij op zijn plaats, zodat reflectieve werkpraktijken kunnen worden ontwikkeld.
Werk & Waarde | Lectoraat Geestelijk Leiderschap
7. Verder met werk In dit hoofdstuk verbinden we de verschillende lijnen van dit onderzoek weer aan elkaar. We kijken naar de bevindingen tot nu toe en koppelen deze terug naar de vraagstelling en doelstelling waarmee we begonnen. We besluiten het hoofdstuk met een aantal conclusies en aanbevelingen. 7.1 Recapitulatie van de vraagstelling, doelstelling en conclusie Wat heeft het onderzoek opgeleverd? We zijn vertrokken met de vraag hoe werkenden met een christelijke levensovertuiging de invloed van hun geloof in hun dagelijkse werk ervaren en hebben deze kernvraag in deelvragen geformuleerd. Een aantal kernpunten uit onze data en bevindingen: • Persoonlijk geloof blijkt een bron te zijn voor christelijke werkers die hun werk overwegend zien als een door God geschonken mogelijkheid om bij te dragen aan het goede leven. Echtheid, dienstbaarheid en morele integriteit zijn hierbij voor hen kernbegrippen (deelvraag 1). • Persoonlijk gebed, Bijbel en meditatie worden als centrale hulpbronnen ter ondersteuning gezien voor het werk, tegelijkertijd zijn er veel vragen van apologetische aard (deelvraag 2). • Onderzochte christelijke werkers waarderen de religieuze, culturele en levensbeschouwelijke pluraliteit op de werkvloer en deze wordt overwegend niet als negatief of problematisch gezien. (deelvraag 3 en 4). • Verder onderzoek is nodig om de waargenomen omissie op het vlak van apologetische kennis en vaardigheid verder in te kleuren. Onduidelijk is waar deze omissie het sterkst ervaren wordt (deelvraag 5). • Hoewel er bij de meerderheid van de respondenten geen gevoel van bedreiging of grote spanning op de werkvloer bestaat rondom geloof, wordt de omgang met de levensbeschouwelijke en morele thema’s gekenmerkt door het begrip onderhandeling. Christelijke werkers onderhandelen veelvuldig op het grensvlak tussen persoonlijk geloof en de normatieve werkcontext. (deelvraag 6) • Hoewel geen studenten van de hbo-theologie opleiding van de CHE zijn betrokken in dit onderzoek, is er sprake van referentiële validiteit voor deze doelgroep (deelvraag 7) o De overwegend positieve waardering voor de multireligieuze en multiculturele cultuur in het werk door christelijke werkers kan worden meegenomen in de ontwikkeling van onderwijsprogramma’s waarbij dit een positieve correctie is voor het cultuurbeeld bij hbo-theologen. o Het is op grond van dit onderzoek een legitieme vraag of er binnen de
41
opleiding van hbo-theologen voldoende aandacht wordt geschonken aan apologetische vaardigheid en kennis. • De vergelijking met andere parallelle onderzoeken rondom werk laat zien dat: o Werkoriëntatie onderzoek in sociaalwetenschappelijke zin kleine verschillen vertoont m.b.t de verhouding m/v en opleidingsniveaus. De overgrote meerderheid van de onderzochte groep toon een extrinsieke werkoriëntatie. Tevens toont het onderzoek een mogelijk verschil in werkoriëntatie tussen jongere en oudere werknemers. Jongere werknemers lijken minder intrinsiek betrokken op hun werk dan oudere werknemers. • De theologische perspectiefname laat een correctie zien op de sociaalwetenschappelijke lens. De waarde van het werk krijgt een aanzienlijke correctie in het licht van de theologische interpretaties van Volf, Cosden, Hoek en Van Schepen. De integratie van dit theologische perspectief leidt tot een meer evenwichtig werkbegrip. Vooral de theologische typologie van Cosden toont hoe extrinsieke en intrinsieke werkoriëntaties verrijkt worden door de begrippen instrumenteel, relationeel en ontologisch. Deze begripsvorming stimuleert enerzijds een culturele sensitiviteit ten aanzien van werk en de werkcontext en anderzijds biedt dit een normatief kader voor de waardering van werk door christelijke werkers. • De theologische perspectiefname maakt ook de spanning voelbaar tussen theologie (ideaal) en wat er op de werkvloer gebeurt (werkelijkheid). Het lijkt noodzakelijk deze spanning verder te verkennen zodat integratie van ervaringen op de werkvloer rondom geloof-werk en theologische duiding hiervan tot stand kan komen. 7.2. Aanbevelingen We formuleren aan het eind van ons onderzoek een aantal aanbevelingen. Deze zijn gericht op de opleidingscontext van de Academie Theologie van de CHE. • Ontwikkel de culturele sensitiviteit van hbo-theologen door van meet af aan in de opleiding een positieve grondhouding te stimuleren ten aanzien van de multireligieuze en multiculturele context waarin zij zullen werken en benadruk de kansen om hierin op een positieve wijze structuren te beïnvloeden. • Ontwikkel vervolgonderzoek, aangevuld met (v)mbo respondenten, om de apologetische dimensie beter in kaart te brengen. • Verzwaar in het onderwijsprogramma het accent op soft apologetics (Erwich, 2011). • Werk een concreet eigen model van werkbeleving uit ten dienste van (hbo-) theologen waarbij het model van Cosden leidend is en ontwikkel hiermee
Werk & Waarde | Lectoraat Geestelijk Leiderschap
bouwstenen voor een eigen beroepsethiek gericht op het geestelijke beroep. • Het verdient aanbeveling de positieve verbinding tussen professionaliteit en spiritualiteit verder te doordenken, specifiek gericht op de vorming en training van hbo-theologen.
43
8. Literatuur W. Arts, L. Halman (eds.), European Values at the Turn of the Millennium. Brill, Leiden/Boston, 2004. D. Cosden, A Theology of Work. Work and the New Creation. Wipf & Stock, Eugene, 2004. R.Erwich, Handelen in Hoop. Geestelijk leiderschap en christelijke presentie in een post-christelijke samenleving. Lectorale rede bij installatie als lector. Ede, 2011. J.Hoek/D. Van Schepen, Work in an eschatological light. Implications of an integrated perspective. Ede, 2012. M. Lampert/P. Röhling, MentalityMonitor 1997-2008. Motivaction, Amsterdam, 2009. S. Lamnek, ‘Qualitative Sozialforschung’. Band 2 Methoden und Techniken. Verlags Union, München, 1989. J. Mason, Qualitative Researching. Sage, London, 2002. P. Mayring, ‘Qualitative Inhaltsanalyse’. Grundlagen und Techniken. Weinheim, 1988. N. Verhoeven, Wat is onderzoek? Praktijkboek methoden en technieken voor het hoger onderwijs. Boom Lemma, Den Haag, 2009. M. Volf, Work in the Spirit. Toward a Theology of Work. Wipf & Stock, Eugene 2001. B. Witherington III, Work. A Kingdom Perspective on Labor. Eerdmans, Grand Rapids, 2011.
Werk & Waarde | Lectoraat Geestelijk Leiderschap
9. Bijlagen Bijlage 1 - Analyse protocol voor de interviews in het kader van het onderzoek werkbeleving Inleiding In het kader van het onderzoek ‘werkbeleving’ kiezen we voor een kwalitatieve analyse methode voor de inhoudsanalyse van de diepte-interviews. Hierbij is de methode die door Mayring is ontwikkeld leidend (Mayring, 1988; Erwich, 1999). De analysetechniek is erop gericht primair de manifest gecommuniceerde inhoud te onderzoeken, samen te vatten, te structureren en te interpreteren. Hierbij is sprake van een theoriegeleide differentiatie van de vraagstelling. Dit wil zeggen dat we van de centrale vraagstelling afgeleide analysevragen formuleren waarbij de theoretische context van het hele onderzoek mee weegt. Theoretische concepten rondom werkbeleving De in de inleiding genoemde theoretische context van het onderzoek moet nog deels worden ingevuld met betrekking tot de onderzoekslijn ‘werkbeleving’. In de eerste fase van de analyse wordt volstaan met een vragencluster dat afgeleid is van de centrale vragen bij deze onderzoekslijn, in verbinding met de hoofdvraag van het onderzoek. In een later stadium worden de analyses verder geconceptualiseerd. Hierbij is het van belang dat er eerst een zo natuurlijk mogelijk beeld ontstaat van werkbeleving in een seculiere context zonder al te zeer voorgegeven concepten in de analyse te benutten. Vragencluster De volgende vragen zijn leidend in de analyse van de diepte-interviews. 1. Welke typering geven christenen van hun werk in relatie tot hun persoonlijk geloof? 2. Met welke kernbegrippen wordt de beïnvloedingsrelatie tussen een christelijke levensovertuiging enerzijds en werk anderzijds getypeerd? 3. Op welk(e) terrein(en) valt de invloed van geloof en levensovertuiging op de werksituatie het meest direct waar te nemen? 4. Welke spanningsvelden en problemen geeft men aan in de werksituatie als het gaat om de relatie werk en geloof? 5. Welke kansen en mogelijkheden geeft men aan in de werksituatie als het gaat om de relatie werk en geloof? 6. Welke specifieke thema’s worden benoemd rondom spiritualiteit, ethiek en geloofs-verantwoording als het gaat om de relatie werk en geloof? 7. In welke mate wordt de stelling dat veel mensen de fragmentatie en ver45
vreemding rondom geloof en samenleving ervaren gedeeld door de respondenten? 8. Op welke concrete gebieden is er sprake van een botsing tussen de normativiteit van persoonlijk geloof en de normativiteit van de werkcontext?
Werk & Waarde | Lectoraat Geestelijk Leiderschap
Bijlage 2 – Topic-lijst diepte-interviews onderzoek werkbeleving A. Algemeen 1) Naam 2) Leeftijd 3) Geslacht 4) Gevolgde opleiding (aan CHE?) 5) Jaartal van afstuderen 6) Omschrijving functie & werkzaamheden 7) Kerklidmaatschap B. Werk & Spiritualiteit - verkenning 1) Op welke manier beïnvloedt uw orthodox-protestantse christelijke levensovertuiging de manier waarop u uw werk uitvoert? 2) Kunt u drie concrete voorvallen noemen waarbij uw orthodox-protestants christelijke levensovertuiging van invloed was op uw werk? C. SWOT 1) Op welke manier(en) biedt uw levensovertuiging mogelijkheden op uw werk? 2) Op welke manier(en) vormt uw levensovertuiging problemen op uw werk? 3) Op welke manier(en) biedt uw werk nieuwe kansen aan de ontwikkeling van uw spiritualiteit, ethiek en geloofsverantwoording? 4) Op welke manier(en) vormt uw werk een bedreiging voor de ontwikkeling van uw spiritualiteit, ethiek en geloofsverantwoording? D. Vorming en toerusting 1) Hoe kijkt u terug op de vorming en toerusting die u hebt ontvangen? Welke elementen waren bijzonder waardevol en wat hebt u gemist? 2) Wat is zeker nodig voor iemand met een orthodox-protestants christelijke levensovertuiging in een niet-christelijke werkomgeving, om het werk en de persoonlijke spiritualiteit in balans te houden?
47
Oude Kerkweg 100 6717 JS Ede Postbus 80 6710 BB Ede T (0318) 696300 F (0318) 696396 E
[email protected] I www.che.nl/geestelijkleiderschap