Welkom terug! Sleutel

Welkom terug! – Sleutel Português no mundo – sons da Lusofonia

Tekstboek Les 1 A1 1. Ze wil haar pakje ophalen. 2. Haar buurman heet René. 3. Ze is twee weken geleden in Nederland gaan wonen. 4. Ze woont in Dordrecht. 5. Ze werkt bij een Nederlands bedrijf. A6 Op 2 februari … Tandem Nederlands-Duits … A7 1e | 2b | 3f | 4c | 5g | 6a | 7d B3 v.t.t., het perfectum: heeft geleerd | is gegaan | is opgegroeid | heeft gevolgd | heeft gewerkt o.v.t., het imperfectum: ging | vluchtte | vervolgde | sprak | deed | was | vond | wilde | dacht | begon B4 v.t.t., het perfectum, sterk: is gegaan vorm van hebben/zijn + voltooid deelwoord (ge- + veranderde stam + -en/-n) v.t.t., het perfectum, zwak: heeft geleerd / is opgegroeid / heeft gevolgd / heeft gewerkt vorm van hebben/zijn + voltooid deelwoord (ge- + stam + -t/-d) o.v.t., het imperfectum, sterk: ging/sprak/deed/vond/begon veranderde stam (+ -en) o.v.t., het imperfectum, zwak: vluchtte/vervolgde/wilde stam + -te(n)/-de(n)

© Ernst Klett Sprachen GmbH, Stuttgart 2012 | www.klett.de | Alle Rechte vorbehalten. Von dieser Druckvorlage ist die Vervielfältigung für den eigenen Unterrichtsgebrauch gestattet. Die Kopiergebühren sind abgegolten.

B6 had gezeten | had afgerond | had geleerd | had gehad | was geweest | had gedacht | had gevonden | had o pgezegd B11 valse vrienden B12 Nl. doof – Dt. taub Dt. doof – Nl. stom, vervelend Nl. de doos – Dt. der Karton Dt. die Dose – Nl. het blikje Nl. de po – Dt. der Nachttopf Dt. der Po – Nl. de kont C3 1. fout 2. fout 3. goed

4. fout 5. fout 6. goed

C4 spreekvaardigheid verbeteren | meer over Nederland leren | grammatica bijspijkeren

Les 2 Introductiepagina Brugge A1 (voorbeeldoplossing) wat | hoe | hoeveel | waar | wanneer | waarom | wie A5 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9.

83: 83m, hoogte van het Belfort 366: aantal treden naar boven 12: 12 uur, begin van het klokkenspel 1533: beiaard wordt voor het eerst bespeeld 1681: beiaard heeft 39 klokken 1741: grote brand van de torenspits 2010: beiaard krijgt een grondige opknapbeurt 47: aantal klokken nu 5: meer dan 5 ton, gewicht van de grootste klok, de basklok 10. 27.535: 27.535 kg, gewicht van de beiaard

Autoren: Doris Abitzsch Stefan Sudhoff

Welkom terug! Lösungen zu Lehr- und Arbeitsbuch A08097-52890104

1

Sleutel tekstboek

A6 Choco Story: Huis de Crone op het St.-Jansplein in Brugge geschiedenis van de chocolade, zelf proeven

Les 3

Groeningemuseum: aan de Dijver in Brugge beeldende kunst uit zes eeuwen

A3 1a | 2a | 3b | 4b | 5a | 6b | 7a | 8a | 9b | 10b | 11a | 12b

Begijnhof Ten Wijngaerde: vlak naast het Minnewater in Brugge tot rust komen, kerk, begijnhofmuseum

A4 Marleen & Jasper: zijn nog geen jaar samen | zijn het met elkaar niet eens over hun toekomst

B1 (voorbeeldoplossing) patat in België = aardappel Sommige Nederlandse woorden hebben in Vlaanderen een andere betekenis. Sommige dingen heten in Vlaanderen anders. B5 straatbeeld | religie | taal (uitspraak, grammatica, woordenschat) C1 Ben X: drama Smoorverliefd: komedie, romantische film Mega Mindy en het Zwarte Kristal: kinderfilm, superheldenfilm C4 1c | 2b | 3c | 4b | 5a | 6a | 7c | 8a C5 (voorbeeldoplossing) 1. k. Goedemiddag. Met Steffi Vollbrecht. Ik wil graag kaartjes reserveren. 2. j. Voor De zaak Alzheimer. Hoe laat draait deze film? 3. c. Draait hij morgen ook? 4. g. Dan wil ik graag voor morgen reserveren. 5. a. Voor vier personen. Hoe duur zijn de kaartjes? 6. i. Is er ook een korting? 7. h. Dan neem ik twee kaartjes tegen het normale tarief en twee kaartjes met korting. 8. f. Ja, bedankt. 9. l. Mijn naam is Vollbrecht. 10. e. Tot wanneer kan ik de kaartjes ophalen? 11. d. Prima. Bedankt. 12. b. Dag.


Introductiepagina de liefde

René & Mark: hebben problemen met mensen in hun omgeving | hebben elkaar via internet leren kennen | willen gaan trouwen B4 1b | 2a | 3a | 4b | 5b | 6a B5 Hoewel | zodra | Terwijl | tenzij | zodat | Totdat C1 1. 2. 3. 4.

de psychotherapeut de rechter de advocaat de verhuizer

C2 de verhuizer: de verhuizing | de echtscheiding de psychotherapeut: het relatieprobleem | de depressie de advocaat: de rechtszaak | de echtscheiding | de mediation | de boedelscheiding | het regelen van voogdijschap en alimentatie de rechter: de rechtszaak | de echtscheiding | de boedelscheiding | het regelen van voogdijschap en alimentatie C3 1. dure vorm van scheiding 2. samen is makkelijker 3. reden van de scheiding 4. verantwoordelijkheid voor de kinderen 5. afscheidsplechtigheid 6. hulp vooraf 7. hulp achteraf 8. voordelig afscheid nemen Autoren: Doris Abitzsch Stefan Sudhoff


2

Sleutel tekstboek

Les 4 Introductiepagina 1c | 2b | 3b | 4a | 5a | 6b A1 1. de waterkering 2. de dijk 3. de watersnood

4. het waterpeil 5. de drooglegging 6. de polder

A2 tekst 1: plaatje 4 tekst 2: plaatje 6 tekst 3: plaatje 3

tekst 4: plaatje 1 tekst 5: plaatje 2 tekst 6: plaatje 5

o.t.t.t., het futurum: zal worden vervolgd vorm van zullen in het presens + worden + voltooid deelwoord onderwerp, door

B1 de Oosterscheldekering (geschiedenis, functie, milieubeheer) B2 (voorbeeldoplossing) 1. zeearm met zout water en getijdenbewegingen; water stroomt heel snel en is bijzonder schoon en vrij warm; veel verschillende soorten planten en dieren, bijvoorbeeld ongeveer 75 verschillende vissoorten 2. tong, kabeljauw, schol, haring, ansjovis, mossel, oester, gans, scholekster 3. open stormvloedkering; bescherming van het land tegen hoog water 4. open dam; getijdenbeweging blijft mogelijk omdat het water door de kering kan stromen; bij extreme weersomstandigheden wordt de kering gesloten B3 1c | 2a | 3d | 4b B4 o.t.t., het presens: wordt genoemd vorm van worden in het presens + voltooid deelwoord v.t.t., het perfectum: is gekozen vorm van zijn in het presens + voltooid deelwoord o.v.t., het imperfectum: werden vernield vorm van worden in het imperfectum + voltooid deelwoord


C2 (voorbeeldoplossing) personages: Cornelis Lely | zijn vader Jan Lely | de heren Buma en Van Diggelen (oprichters van de Zuiderzeevereniging) inhoud: het leven van Cornelis Lely | de drooglegging van de Zuiderzee mogelijke titel: Een droom wordt werkelijkheid C3 (voorbeeldoplossing) inhoud: beschrijving van de buurt in Lelystad waar Joris van Casteren opgroeit en de mensen die er wonen mogelijke titel: Onze buurt C4 1 C2, regels 4 – 5 2. C2, regels 8 – 11 3. C2, regels 25 – 26 4. C2, regels 41 – 43

5. 6. 7. 8.

C2, regels 51 – 53 C3, regels 1 – 3 C3, regels 6 – 8 C3, regels 12 – 14

C5 (voorbeeldoplossing) ironisch/grappig: “De jongen met de bril heette Jason Dekker. Je sprak het uit als ‘Djeeson’. Jason had een oudere broer: Brian (‘Brei-jun’).” beschrijvend: “Cornelis Lely was een dikkige man met een puntbaard.” eenvoudig/nuchter: “Op 22 januari 1929 liep de schoonmaakster in Den Haag zijn studeerkamer binnen. Hij lag voor zijn bureau op de vloer.”



3

Sleutel tekstboek

Tussenstop 1

A4 1b | 2e | 3d | 4a | 5c

1 de boom: de den | de palm | de fruitboom | de kastanje | de wilg | de eik | de populier | de beuk | de berk de bloem: de tulp | de roos | het madeliefje | het viooltje | de krokus | de hyacint | de narcis | de zonnebloem | de anjer de struik: de jeneverbes | de sleedoorn | de duindoorn het graan: de tarwe | de gerst | de rogge | de rijst | de mais | de haver 5 1. 2. 3. 4.

goed fout goed fout

5. 6. 7. 8.

fout fout goed fout

A6 1. doet/deed 2. doe 3. maakt

C1 1. Leerlingen in het openbaar en bijzonder onderwijs 2. Leerlingen in het voortgezet onderwijs 3. Leerlingen/studenten in het middelbaar beroepsonderwijs en hoger onderwijs 4. Studierichtingen eerstejaarsstudenten in het hoger onderwijs

Les 6

Les 5

A1 1b | 2a

1. 2. 3. 4.

werken stage lopen een studie in het buitenland volgen een onderzoeksmaster beginnen

1a | 2b | 3a | 4b A1 (voorbeeldoplossing) 1. Ze wil een afspraak met haar mentor, meneer Boes, maken omdat ze vragen over een studie/ stage in het buitenland heeft. 2. Ze wil in Suriname gaan studeren of daar stage lopen. 3. Ze durfde het niet aan. Ze vond het te duur, ze dacht dat ze in Nederland hetzelfde kon leren, ze was bang dat ze heimwee zou krijgen en ze sprak geen Zweeds. 4. Ze wil zich verder ontwikkelen, haar blikveld verruimen, nieuwe uitdagingen aangaan en een andere cultuur leren kennen. 5. Ze heeft informatie nodig over uitwisselingsprogramma’s met de universiteit Paramaribo en de mogelijkheden om een studie met een stage te combineren. © Ernst Klett Sprachen GmbH, Stuttgart 2012 | www.klett.de | Alle Rechte vorbehalten. Von dieser Druckvorlage ist die Vervielfältigung für den eigenen Unterrichtsgebrauch gestattet. Die Kopiergebühren sind abgegolten.

7. gedaan

B2 vier jaar | acht jaar | voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo) | hoger algemeen voortgezet onderwijs (havo) | voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo) | praktijkonderwijs | wetenschappelijk onderwijs (wo) | middelbaar beroepsonderwijs (mbo) | een half jaar | vier jaar

6 1e | 2g | 3b | 4a | 5h | 6c | 7d | 8f

Introductiepagina

4. maken 5. doen 6. maken

A2 (voorbeeldoplossing) 1. Hij vindt het niet mooi. Het is te vrolijk. 2. Hij vindt dat de kast veel te antiek is en niet bij zijn bank past. Ook vindt hij de kast te groot en te zwaar. 3. Hij koopt een tafeltje voor € 15 en een Oosters tapijt voor € 85. Hij moet dus € 100 betalen. A5 1. fout 2. goed

3. fout 4. fout

5. goed

A6 opgeruimd | netjes | overbodig | houten | knarsende | gelezen | porseleinen | mooi | klein | gebruikte | goed (hier als bijwoord gebruikt) | functionerende | elektrische | gratis (hier als bijwoord gebruikt) | voorlopige | beste | telefonisch (hier als bijwoord gebruikt) | definitief | afgesproken | bruikbaar | schoon | compleet | vervoerbaar | geschikt | gewassen | klein | losse | grote | volledig (hier als bijwoord gebruikt) | gedemonteerd | begane | aanwezig | geschikte



4

Sleutel tekstboek

B3 (voorbeeldoplossing) 1. De Bugaboo verovert de wereld 2. De beeldvorming rond de Bugaboo 3. Het idee achter de Bugaboo 4. Reclame en marketing 5. De ontstaansgeschiedenis van de Bugaboo C1 (voorbeeldoplossing) 1. koffie 2. fietsen 3. navigatiesystemen 4. elektrische apparaten 5. kleding 6. gebak/koekjes C2 1. het navigatiesysteem 2. de koekjes 3. de bakfiets C3 1. leuker 2. beste 3. romigere

4. verste 5. duurdere 6. lichtste

Les 7 Introductiepagina 6 | 1 | 5 3 | 9 | 8 4 | 2 | 7 A1 (voorbeeldoplossing) 1. Je kunt het BankPakket online of bij een vestiging bij jou in de buurt aanvragen. 2. Je ontvangt een afhaalbericht per post. Daarmee kun je de pincode in één van de vestigingen ophalen. Je moet een geldig legitimatiebewijs meenemen. 3. Je kunt gebruikmaken van de overstapservice. A2 1c | 2a | 3d | 4f | 5b | 6g | 7e A4 1. spaarrekening, waarop 2. pinpas, waarmee 3. legitimatiebewijs, waarmee 4. chipknip, waarop 5. betaalrekening, waarvan 6. creditcard, waarmee 7. pincode, waarvan


B1 (voorbeeldoplossing) De brief is een welkomstbrief van de bank. Meneer De Bruin krijgt de brief omdat hij een nieuwe bankrekening heeft aangevraagd. In de brief staat wat meneer De Bruin nu moet doen. B2 1. goed 2. goed 3. staat niet in de brief

4. fout 5. fout

C1 1c | 2a | 3b C2 Mevrouw, zo laat ik me niet behandelen. Ik heb er echt genoeg van! Dit is het toppunt van brutaliteit. C3 vriendelijk: Ik ben niet tevreden over … Ik heb een klacht over … Dat vind ik niet acceptabel. Ik ben teleurgesteld in … De service laat te wensen over. boos: Ik heb er genoeg van! Dit is het toppunt van brutaliteit. Zo laat ik me niet behandelen. Ik heb er mijn buik van vol! Ik heb daar echt geen zin meer in. C6 (voorbeeldoplossing) 1. Een koffer is niet aangekomen. 2. De computer doet het niet meer. 3. Het vlees is bedorven. 4. De trein rijdt niet. / De trein is al weg.

Les 8 Introductiepagina 1. Engels 2. Frans 3. Duits

4. Spaans 5. Pools 6. Nederlands

A2 1. het volkslied 2. de solidariteit

3. de vrede 4. de symfonie



5

Sleutel tekstboek

A3 (voorbeeldoplossing) ontleend aan het Frans: melodie | symfonie | tekst | unie | ideaal | officieel | universeel | solidariteit | nationaal ontleend aan het Grieks: Europees | thema | hymne | muziek ontleend aan het Latijn: componeren | ode | schrijven | symbool A4 schlager, einzelgänger, …: Nederlandse woorden die aan het Duits ontleend zijn Stillleben, Quacksalber, …: Duitse woorden die aan het Nederlands ontleend zijn A5 1. Nederlands, Fries 2. Nederlands, Frans, Duits 3. Duits, Deens, Sorbisch, Fries 4. Luxemburgs, Duits, Frans 5. Spaans, Baskisch, Catalaans B1 (voorbeeldoplossing) De borden op de foto’s zijn in het Frans en in het Nederlands. De foto’s zijn in België gemaakt. B2 (voorbeeldoplossing) 1. Voeren is een Belgische gemeente. Voeren grenst in het noorden aan de Nederlandse provincie Limburg en in het zuiden aan de Waalse provincie Luik, maar het hoort bij Vlaanderen. 2. De eerste tekst beschrijft hoe de gemeente Voeren is opgebouwd, welke dorpen erbij horen, hoe de omgeving eruit ziet en waarom het een grote aantrekkingskracht op bezoekers heeft. De tweede tekst beschrijft Voeren in 1980. Toen waren er gevechten tussen Nederlandstaligen en Franstaligen. 3. De eerste tekst is een soort reclametekst voor de gemeente Voeren. De tekst is heel positief en laat de mooie kanten van Voeren zien. De tweede tekst is een informatieve tekst die een historische gebeurtenis beschrijft. B3 (voorbeeldoplossing) 1. Het onderwerp is de taalstrijd tussen Nederlandstaligen en Franstaligen in de Voerstreek in de jaren 70 en 80 van de 20e eeuw. 2. Hij is iemand die tijdens de taalstrijd in Voeren woonde. 3. Hij heeft de taalstrijd van dichtbij meegemaakt en vertelt er iets over.


B4 1b | 2c | 3c | 4a | 5c | 6a | 7c | 8c C2 1d | 2f | 3b | 4a | 5c | 6e C3 argumenten voor de Europese Unie: Je kunt in Europa overal vrij reizen … Na de Tweede Wereldoorlog is de … De lidstaten staan samen veel sterker … Door het wegvallen van de landsgrenzen … argumenten tegen de Europese Unie: Landen hebben minder bewegingsvrijheid … Ieder land moet elk jaar … Wanneer een deelnemend land … C4 de vrede: Na de Tweede Wereldoorlog is de … de vrije handel: Door het wegvallen van de landsgrenzen … de mobiliteit: Je kunt in Europa overal vrij reizen … de regulering: Landen hebben minder bewegingsvrijheid … de steun: Wanneer een deelnemend land … de samenwerking: De lidstaten staan samen veel sterker … de kosten: Ieder land moet elk jaar …

Tussenstop 2 1 1. fout 2. fout 3. goed

4. goed 5. fout 6. goed

2 1. geweld | agressie | bedreigen | lichamelijk geweld | psychisch geweld | pesten | pijn | seksuele intimidatie | misbruik | radicalisering | discriminatie 2. vertrouwensinspecteur | veilig | terecht kunnen | advies geven | bijstand verlenen | helpen 3 criminelen: de dader | de dief | de gijzelaar | de inbreker | de moordenaar | de ontvoerder | de oplichter | de terrorist



6

Sleutel oefenboek

criminele handelingen: de aanslag | de diefstal | de gijzeling | de inbraak | de moord | de ontvoering | de oplichting | de overval

6 1. fout 2. goed 3. fout

handelingen van de politie: de aanhouding | de bekeuring | de bewaking | de controle | de hulp | de ondervraging | het onderzoek | het verhoor

7 1. In ruil bied ik een fiets met 3 versnellingen aan. 2. Ons huis staat al sinds 3 weken te koop. 3. Deze blikjes zijn zo goed als nieuw. 4. De auto is gebruikt maar in goede staat. 5. Doe mee en spijker je Nederlands bij! 6. Wil je meer weten, mail dan naar [email protected].

6 1c | 2a | 3d | 4b 7 1. 1-1-2 2. 0900-8844 3. 0900-8844 4. 1-1-2

8 1. natuurkunde en scheikunde 2. nader overeen te komen 3. bijvoorbeeld 4. pagina

5. 0900-8844 6. 1-1-2 7. 1-1-2 8. 1-1-2

Oefenboek Les 1 1 1. 2. 3.

(voorbeeldoplossing) stadhuis, stadswandeling, hoofdstad, binnenstad Nederland, Duitsland, landbouw, landelijk vriendschap, vriendelijk, schoolvriend, vriendenkring 4. woonkamer, woonboot, bewoner, woning 5. huiswerk, huishouden, ziekenhuis, vakantiehuis 2 1e | 2f | 3c | 4g | 5a | 6b | 7h | 8d 3 1. Wat 2. Hoe 3. Waar 4 1. de 2. het 3. de 4. het 5. de 5 1. oprichten 2. meedoen 3. aanbieden

4. Waarom 5. Wie 6. Hoeveel

6. het 7. het 8. het 9. het 10. het

4. fout 5. goed 6. fout

11. 12. 13. 14. 15.

de de de het het

4. ophalen 5. bijspijkeren 6. meebrengen


9 sterk: aannemen – nam/namen aan – aangenomen aanbieden – bood/boden aan – aangeboden langskomen – kwam/kwamen langs – langsgekomen zwak: oprichten – richtte/richtten op – opgericht aanbellen – belde/belden aan – aangebeld afronden – rondde/rondden af – afgerond opgroeien – groeide/groeiden op – opgegroeid opzeggen – zei/zeiden op – opgezegd (onregelmatig) 10 1. gekozen 2. geprobeerd 3. verloren 4. gehouden 5. gelet 6. geteld

7. gezwommen 8. gelachen 9. gereden 10. gevolgd 11. gepakt 12. gebleven

11 1. hebben … samengewoond 2. heeft … aangebeld 3. heeft … meegebracht 4. zijn … begonnen 5. heb … geleerd 6. is … geweest 12 1. studeerde 2. spraken 3. bood … aan


4. dacht 5. vertrok 6. rondde … af


7

Sleutel oefenboek

13 1. o.v.t. 2. o.t.t. 3. v.v.t. 14 1. Voordat 2. Wanneer 3. Toen

4. v.t.t. 5. o.v.t. 6. o.t.t.

4. Nadat 5. Als

15 1. Had … gekocht 2. hadden gehoord 3. was … opgegroeid 4. had bijgespijkerd 5. waren … geweest 6. had geplaatst

4. De foto laat een indrukwekkende kerktoren zien. 5. Op de foto zie ik een aantal mensen die op een terrasje zitten. 3 (voorbeeldoplossing) 1. Waar ligt Brugge? 2. Hoeveel inwoners heeft Brugge? 3. Wat kun je in Brugge allemaal doen? 4. Wat is typisch voor Brugge? 4 verzorgt | werkt | staan | vertrekt | leidt … rond | duurt | rijdt | stopt | krijgt | nemen | wacht | geeft | kent

16 (voorbeeldoplossing) 1. Duits: het geluid van een hond laten horen Nederlands: telefoneren, telefonisch contact opnemen 2. Duits: stom zijn Nederlands: niet kunnen horen 3. Duits: hoek Nederlands: gebouw waar dingen verkocht worden 4. Duits: hemellichaam dat om de aarde draait Nederlands: deel van het gezicht, door de lippen omsloten 5. Duits: kind van je zoon of dochter Nederlands: deel van het lichaam dat de voet met het been verbindt 17 1. de landschappen 2. de gitaren 3. de streken

4. de verschillen 5. de cursussen 6. de instituten

19 buurtkrant leerdoel boeiend bijspijkeren verleden

misverstand oprichten rooster aanbellen herinneren

Les 2 1 1. Ik bekijk een foto van mijn laatste vakantie in Vlaanderen. 2. De gebouwen op de foto zijn meer dan 300 jaar oud. 3. Deze foto is genomen op een prachtige lentedag.


5 1. 2006 2. 45 3. 26

4. 291 5. 11,95 6. 15

6 1. zal, zal (zult), zullen 2. zou, zouden, zouden 3. wil, wil/wilt, willen 4. wilde/wou, wilde/wou, wilden 7 1. wilde 2. zou 3. zal 8 1. wilde 2. zal 3. zou

4. wou 5. wil

4. zou, zou 5. wil 6. zullen

11 (voorbeeldoplossing) 1. Albert Heijn publiceert op de Belgische website een woordenboek omdat sommige producten in België anders heten dan in Nederland. 2. Het woord wordt zowel in Nederland als in Vlaanderen gebruikt, maar het betekent in Nederland iets anders dan in Vlaanderen. 12 1. de tosti 2. de pompelmoes 3. de sojascheuten

4. de kippenragout 5. de kotelet 6. het stoofvlees

13 1g | 2f | 3h | 4c | 5a | 6d | 7e | 8b



8

Sleutel oefenboek

15 1. 2. 3. 4.

8 1. heel/hele 2. hele 3. heel 4. helemaal/heel

de smaak glanzend de beklimming de crème fraîche

16 horizontaal: 2. bezoek 5. hoogtepunt 8. draaien 11. lekkernij 12. prikkelen 15. dienst 16. geheim

verticaal: 1. smoorverliefd 3. korting 4. aanbod 6. smaak 7. kwart 9. tekenfilm 10. populair 13. patat 14. uniek

Les 3 1 (voorbeeldoplossing) 1. liefde, liefdesbrief, liefdeslied, liefhebber 2. vrouwelijk, buurvrouw, huisvrouw, droomvrouw 3. menselijk, mensenrecht, stadsmens, nachtmens 4. kleinkind, kinderlijk, kinderkamer, kinderwagen 5. nachtkastje, huwelijksnacht, vannacht, overnachten 2 houden van | liefhebben | man | vrouw | zoen | lippen | rood | zoet 4 1. staat 2. ziet 5 1. allemaal 2. heel 3. Iedereen

3. laat 4. zit

4. Al 5. helemaal

6 1. alle 2. Al 3. Alle

4. alle 5. al 6. Alle

7 1. iedereen 2. Allen 3. allemaal

4. alles 5. iedereen 6. alles


5. heel 6. heel 7. heel/hele 8. helemaal

11 (voorbeeldoplossing) 1. hij zo knap is. 2. ze houden van elkaar. 3. hij verliefd is op haar. 4. ze is erg verlegen. 12 1. Toen ik je voor het eerst zag, was ik meteen verkocht. 2. Toen hij zei dat hij niet meer van me hield, wist ik niet wat ik moest doen. 3. Toen je me aansprak, begon ik te blozen. 13 1. Als 2. Sinds

3. maar 4. Toen

14 1. dan 2. intussen 3. Daarom

4. Daarvoor 5. toen 6. daarna

15 1. Totdat 2. Zodra 3. Terwijl

4. zodat 5. Hoewel 6. tenzij

16 1. Terwijl ze de brief van hem las, klopte haar hart heel snel. 2. Ik spreek niet met haar tenzij ze me opbelt. 3. Hoewel hij erg onzeker was, sprak hij haar aan. 4. Totdat ze hem belde, was hij heel zenuwachtig. 5. Zodra ze hem ziet, glinsteren haar ogen. 6. Hij was heel verlegen zodat hij niet wist wat hij tegen haar moest zeggen. 17 (voorbeeldoplossing) 1. schrijven, lezen 2. kijken, zien 3. voelen, houden van 4. maken, afzeggen 5. laten varen, denken 18 1. Jeetje 2. Tja 3. Ja


4. Tjongejonge 5. Goh 6. O


9

Sleutel oefenboek

19 (voorbeeldoplossing) 1. Dat had ik niet verwacht. 2. Wat vervelend! 3. Wat leuk! 4. Ik dacht het al. 5. Ik weet het niet. 6. Weet je dat zeker? 7. Doe even normaal! 8. Ik schrik me dood! 20 1. naar 2. voor 3. achter 4. van 21 1. de advocaat 2. de verhuizing 3. voordelig 4. de koopavond 5. de lunchbox

5. met 6. via 7. in 8. op

6. emotioneel 7. de scheiding 8. de ring 9. de afspraak 10. de trouwakte

Liefde overwint alles.

Les 4 2 1b | 2f | 3e | 4c | 5a | 6d 4 1. In, op 2. In 3. over, in

4. Tijdens, naar 5. Aan, van 6. Van, naar, op, van

5 1f | 2d | 3a | 4b | 5c | 6e 6 1. Men besloot daarom een dijk te bouwen. 2. De schade was vrij groot. 3. In de boot zaten maar vier mannen. 4. Door eb en vloed hadden schepen vroeger dikwijls problemen. 5. Vrijwel alle huizen werden volledig vernield. 8 1. 5 2. 2 3. 4, 10

4. 6, 7 5. 1


9 1. fout 2. goed 3. fout

4. fout 5. goed

10 1e | 2g | 3a | 4i | 5j | 6f | 7d | 8h | 9b | 10c 11 1. Korte tijd later werd de Deltacommissie opgericht. 2. De groep zal door mijn collega bij het café worden opgehaald. 3. Het water van de Oosterschelde wordt door de mosselen gefilterd. 4. Door het water was een ravage veroorzaakt. 5. De storm had veel gebouwen vernield. 6. Toen dacht men nog niet veel over het milieu na. 7. De politici hebben een belangrijk besluit genomen. 8. Ook de komende generaties zullen het milieu beschermen. 9. Een gids begeleidt de rondvaart. 10. Een plattegrond van Neeltje Jans is door mijn collega uitgedeeld. 12 1. Vroeger werden minder schoonmaakmiddelen gebruikt. 2. Zullen rivieren ook in de toekomst door de mens worden vervuild? 3. Veel afval wordt door mensen in het water gegooid. 4. Het grondwater is door chemische stoffen verontreinigd. 5. De mensen waren door niemand gewaarschuwd. 13 1b | 2c | 3d | 4e | 5a 14 1. afstandelijk – de afstand 2. beschrijvend – de beschrijving 3. filosofisch – de filosofie 4. grappig – de grap 5. ironisch – de ironie 6. kinderlijk – het kind 7. levendig – het leven 8. overtuigend – de overtuiging 9. poëtisch – de poëzie 10. wetenschappelijk – de wetenschap



10

Sleutel oefenboek

15 horizontaal: 6. waterpeil 8. drooglegging 10. mossel

verticaal: 1. watersnoodramp 2. zeearm 3. Lelystad 4. Waddeneiland 5. stormvloed 7. Afsluitdijk 9. gemaal

Tussenstop 1 1 1. tarwe 2. rivier 3. krokussen 4. bloembollen 5. Madeliefjes

1. was geweest, ging 2. had … afgesproken, klopte 3. had gevoerd, kreeg 4. had … gekocht, nam … mee 5. had geslapen, ging … door Op de proef gesteld 2

6. wortels 7. parken 8. Duinen 9. rozen 10. Jeneverbessen

Op de proef gesteld 3 1. Zodra hij naar huis kwam, at hij de pralines op. 2. Ze sport elke dag tenzij ze ziek is. 3. Terwijl ik door het park loop, regent het. 4. Hij belde zijn moeder hoewel hij dat eigenlijk nooit doet.

Les 5 1 2. tulp 13. palm 14. viooltje 15. blad 16. veld 17. stam 18. tuin 19. wilg 20. kastanje 21. haver

Avondrood, mooi weer aan boord, morgenrood, r egen in de sloot. 4 1. de archipel 2. welkom 3. tegenwoordig 4. toekomstig 5. wetenschappelijk 6. het klimaat 7. de techniek

Op de proef gesteld 1

1e | 2d | 3a | 4f | 5b | 6c

2 1c | 2b | 3a | 4b | 5a | 6a 3 1. beuk 2. rogge 3. zonnebloem 4. hyacint 5. rijst 6. berk 7. anjer 8. gerst 9. jeneverbes 10. populier 11. sleedoorn

4. De afval zal op maandag door de reinigingsdienst worden opgehaald. 5. Omdat in het park afvalbakken waren vernield, werd bij de politie aangifte gedaan.

8. toevallig 9. de taalvaardigheid 10. afhankelijk 11. katholiek 12. de woestijn 13. levendig 14. overnemen

1 zie tekstboek, pagina 43 2 (voorbeeldoplossing) 1. Je moet een toelatingsexamen afleggen als je geneeskunde, tandheelkunde, nautische wetenschappen, audiovisuele kunst, beeldende kunst, muziek of dramatische kunst wilt studeren. 2. In Vlaanderen zijn er zes universiteiten en ongeveer twintig hogescholen voor beroepsonderwijs. 3. Als je geen Nederlandstalige vooropleiding gevolgd hebt, moet je een taaltoets afleggen. 4. Je moet minimaal een 12 hebben om voor een vak op een Vlaamse universiteit te slagen. 5. Het academisch jaar bestaat in Vlaanderen uit twee delen. 6. Om in Vlaanderen te kunnen studeren heb je je diploma’s, cijferlijsten en een overzicht van de gevolgde studieonderdelen van je vooropleiding nodig. Als je uit het buitenland komt, heb je bovendien nog een ‘verbintenis van tenlasteneming’ nodig.

5 1. Na de picknick werd het overgebleven eten door de vogels opgegeten. 2. De dieren in het park mogen niet worden gevoerd. 3. Alle ruiterlabels zijn door de medewerker van het park verkocht.




11

Sleutel oefenboek

4 1. doen 2. maken 3. maken 4. doen 5. maken 6. doen 7. maken 8. doen 9. doen 10. doen 11. maken 12. maken

1 3. doen 14. maken 15. maken 16. doen 17. maken 18. doen 19. maken 20. maken 21. doen 22. doen 23. maken 24. doen

5 1. hoger algemeen voortgezet onderwijs (Duitsland: Realschule) 2. hoger beroepsonderwijs (Duitsland: Fachhochschule) 3. voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (Duitsland: Gymnasium) 4. middelbaar beroepsonderwijs (Duitsland: Berufsschule) 5. voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (Duitsland: Hauptschule) 6. wetenschappelijk onderwijs (Duitsland: Universität) 6 1e | 2d | 3a | 4c | 5b 7 1. havo 2. basisonderwijs

3. hbo 4. praktijkonderwijs

8 1. Nederlands 2. aardrijkskunde 3. biologie

4. geschiedenis 5. wiskunde 6. economie

9 1. Renaissance 2. Texel, Vlieland, Terschelling, Ameland, Schiermonnikoog 3. ongeveer twee jaar 4. Willem I van Oranje-Nassau (Willem van Oranje); omdat hij in 1568 een opstand begon tegen de Spaanse koning die uiteindelijk tot de onafhankelijkheid van Nederland leidde 5. 12 6. op 1 januari 2002


10 basisonderwijs: basisschool De Vlinder voortgezet onderwijs: school in Apeldoorn (eerst havo/vwo, dan havo, daarna vwo) na het voortgezet onderwijs: studie economie in Rotterdam (niet afgerond), militaire dienst (opleiding tot geneeskundig verzorger), hbo-opleiding informatica, werkt nu als programmeur bij de belastingdienst lievelingsvak(ken): computerkunde, wiskunde ongeliefd vak: geschiedenis, Nederlands cijfers: voor geschiedenis en Nederlands slechte cijfers, voor andere vakken vrij goede cijfers, tenminste na de puberteit 14 1. werkt 2. zijn

3. spreekt 4. is

15 1. weinig, enkelen 2. vele, veel 3. Sommige, andere 4. enkele, andere

Les 6 1 1c | 2f | 3d | 4b | 5a | 6e 2 1. vloerkleed 2. kast 3. tafel 3 1. zwart 2. roomwitte 3. grijs


4. bank 5. schaal

4. mintgroene 5. blauw, gele 6. rode


12

Sleutel oefenboek

5 1. In de winkel staat een houten tafel. 2. Op de tafel heeft een verkoopster een glazen vaas gezet. 3. Het leukst vind ik dat gouden horloge. 4. Zodra ik weer geld heb, koop ik die zilveren kandelaar.

-ig: eenvoudig | gezellig | knapperig | prachtig | slobberig | tegenwoordig | voorbeeldig

6 1. glanzend 2. gebroken 3. opvallende 4. gepoetst 5. geverfde

15 (voorbeeldoplossing) 1. biologisch, heerlijk, smakelijk 2. eenvoudig, elektrisch, hygiënisch 3. eenvoudig, fantastisch, nostalgisch 4. feestelijk, heerlijk, prachtig 5. degelijk, eenvoudig, slobberig

6. weggegooide 7. passende 8. opgehaalde 9. gewassen 10. ontbrekende

8 1. goed 2. staat niet in de tekst 3. fout 4. fout 5. goed 6. staat niet in de tekst 9 1a | 2b | 3a | 4b 10 (voorbeeldoplossing) 1. een heel jonge baby die net geboren is 2. snel verkocht worden 3. een groot succes 4. op de derde verdieping 5. verschijnen 6. snel toenemen 7. flauwvallen 8. een studie met een bijzonder goed resultaat afronden 11 (voorbeeldoplossing) 1. veiligheid, onveilig, veiligheidsbril, veiligheidspas 2. rijkdom, rijkelui, rijkeluiskind, fantasierijk 3. dagvers, kersvers, ovenvers, versafdeling 4. zwaarbewaakt, zwaartekracht, zwaarbewolkt, loodzwaar 5. kastdroog, strijkdroog, droogleggen, droogdoek 12 1c | 2f | 3b | 4a | 5e | 6d 13 -lijk: beweeglijk | degelijk | feestelijk | gemakkelijk | heerlijk | natuurlijk | smakelijk


-isch: automatisch | biologisch | elektrisch | fantastisch | hygiënisch | legendarisch | nostalgisch

16 1. lelijk 2. elastisch 3. oppervlakkig 4. ecologisch 5. kleurig 18 1. goedkoop 2. de kaars 3. gelezen 19 horizontaal: 1. bakfiets 3. tijdloos 5. Randstad 6. kinderwagen 7. grofvuil

6. gevaarlijk 7. alcoholisch 8. avontuurlijk 9. liefelijk 10. veilig

4. elektrisch 5. de regenjas

verticaal: 1. bediening 2. tapijt 4. kringloop 6. koffie 8. vers

Les 7 1 1. opnemen 2. invoeren

3. intoetsen 4. bekijken

2 1. internetbankieren 2. Pinnen 3. terugsturen

4. overstappen 5. ondertekenen 6. chippen

3 1d | 2e | 3a | 4b | 5c



13

Sleutel oefenboek

4 de: geldautomaat | pinpas | rekening | voorwaarde het: pakket | formulier | contract | legitimatiebewijs 5 (voorbeeldoplossing) 1. Bij een overschrijving/overboeking maak je geld over van je bankrekening. 2. Bij een incasso wordt geld automatisch van je bankrekening afgeschreven. 3. Het IBAN wordt voor overboekingen en incasso’s gebruikt. 4. Door SEPA is er meer duidelijkheid voor consumenten omdat overal dezelfde voorwaarden gelden. Consumenten kunnen binnen Europa eenvoudiger pinnen en geld overmaken. 5. Alle landen van de Europese Unie en Noorwegen, IJsland, Liechtenstein, Zwitserland en Monaco doen mee aan SEPA. 6 1. van wie 2. waarop 3. waarmee

4. met wie 5. op wie

7 1. De klant over wie we gisteren hebben gesproken, komt morgen. 2. De rekening waarop € 5.000 staat, is van mevrouw Homan. 3. De bank waarnaar ik wil overstappen, heeft vriendelijke medewerkers. 4. De medewerker naar wie ik op zoek was, is op vakantie. 8 1. Een spaarvarkentje is een porseleinen varkentje waarin je geld bewaart. 2. Een aangetekende brief is een brief die niet mag zoekraken. 3. Een afhaalbericht is een bericht waarin staat dat iets kan worden afgehaald. 4. Een huurcontract is een contract dat tussen huurder en verhuurder wordt gesloten.

4. Daarvoor heeft u alleen uw pinpas en uw pincode nodig. 5. Gisteren belde de medewerker van de bank me op. 10 3 | 5 | 2 | 1 | 7 | 11 | 8 | 10 | 9 | 4 | 6 11 Ik moet u helaas mededelen dat ik niet tevreden ben over de bezorging van de brief en de klantvriendelijkheid van één van uw medewerkers. Daarom wil ik hiermee een klacht indienen. Ik ben echter zeer teleurgesteld in het gedrag van uw medewerkster. Dit laat veel te wensen over. U begrijpt dat ik me hieraan ergerde en dat ik dit gedrag niet kan accepteren. 13 1. Waarmee – Met een pinpas. 2. Waarop – Op een chipknip. 3. Waarvan – Van een rekening. 4. Waarmee – Met een legitimatiebewijs. 5. Waarover – Over een bankrekening. 14 1. Daarmee 2. ervoor 3. erop

4. Hierover 5. Daarna

15 1. Ik ben de folder kwijt waarin de voorwaarden staan. 2. Gisteren heb ik de brief teruggestuurd. 3. goed 4. Het formulier dat je moet invullen, staat op onze website. 5. goed 6. Waarmee kan ik u helpen? 17 pinpas bankrekening ontevreden aangetekend intoetsen

kwaliteit brutaliteit chippen spaarvarkentje klantenservice

9 1. Vandaag heb ik een welkomstgeschenk van mijn nieuwe bank gekregen. 2. Sinds twee weken heeft Harald geen geld meer op zijn rekening staan. 3. In de brief vindt u alle informatie die u nodig heeft.




14

Sleutel oefenboek

Les 8 1 1. België 2. Bulgarije 3. Cyprus 4. Denemarken 5. Duitsland 6. Estland 7. Finland 8. Frankrijk 9. Griekenland 10. Hongarije 11. Ierland 12. Italië 13. Letland 14. Litouwen

1 5. Luxemburg 16. Malta 17. Nederland 18. Oostenrijk 19. Polen 20. Portugal 21. Roemenië 22. Slovenië 23. Slowakije 24. Spanje 25. Tsjechië 26. Verenigd Koninkrijk 27. Zweden

2 (voorbeeldoplossing) 1. componeren, componist 2. geloven, gelovige 3. moedertaal, taalcursus 4. gebruiken, gebruikelijk 3 1. verwoordde 2. geloofden 3. componeerde 4 1. het muziekstuk 2. het volkslied

4. schreef 5. speelde

3. de regeringsleider 4. het symfonieorkest

6 oorspronkelijk | provincie | moedertaal | commissie | vertaalster | plaats | gemeenschap | tweetalig | wijk | inmiddels | talenknobbel | voertaal | onderwijs 7 1. fout 2. goed

3. fout 4. goed

8 (voorbeeldoplossing) Sjibbolets bevatten combinaties van klanken die voor anderstaligen moeilijk uit te spreken zijn. 10 1. Zowel Bert als Hans heeft de gevechten in Voeren meegemaakt. 2. De bewoners spreken zowel Frans als Nederlands. 3. Zowel mannen als vrouwen vochten met knuppels en stokken. 4. Zowel Jan als Willy was blij dat het over was.


11 1. Of Linda of Martijn gaat morgen mee. 2. Noch Ko noch Anke had gelijk. 3. Marlies vindt dat noch de Vlamingen noch de Walen alles correct hebben gedaan. 4. Tom wil of vanillevla of chocoladevla kopen. 12 (voorbeeldoplossing) 1. Dat heeft zowel voordelen als nadelen. 2. Dat zijn alleen maar vooroordelen. 3. Daar komen we later nog op terug. 4. Mijns inziens klopt dat niet. 5. Aan de ene kant ben ik het met je eens, aan de andere kant vind ik dat Rob ook gelijk heeft. 13 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.

k s k sj s s sj s

9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16.

k sj k k sj s k s

14 1. de klimaatverandering 2. de inwoner 3. de landbouw 4. Zwitserland 5. de steun 15 horizontaal: 2. volkslied 5. commissie 8. taalstrijd 9. nadeel 10. Fries

verticaal: 1. conclusie 3. lidstaat 4. geweld 6. schwalbe 7. Wallonië

Tussenstop 2 1 1. meldpunt 2. sfeer 3. geweld 4. advies 5. discriminatie


6. inspectie 7. kwaliteit 8. intimidatie 9. klacht 10. schooldirecteur


15

Sleutel oefenboek

2 1. aanhouden 2. bekeuren 3. bewaken 4. controleren 5. stelen 6. gijzelen 7. inbreken 5 1. Over 2. van 3. voor

8. vermoorden 9. ondervragen 10. onderzoeken 11. ontvoeren 12. oplichten 13. overvallen 14. verhoren

4. op 5. Door 6. in

6 1a | 2a | 3b | 4a | 5b | 6a 7 1. vier 2. hoger beroepsonderwijs 3. Philips 4. de pinpas 5. aangetekend 6. Beethoven 7. Limburg De Nederlandse taal verbindt ons allemaal. 8 1b | 2c | 3a | 4b Op de proef gesteld 1 1. gedaan 2. maken 3. gemaakt

4. doen 5. gemaakt

Op de proef gesteld 2 1. Enkele 2. Sommigen 3. Andere

4. weinig 5. vele

Op de proef gesteld 3 1c | 2d | 3f | 4a | 5b | 6e Op de proef gesteld 4 1. Waarmee 2. er … op 3. Daaraan

4. Waarover 5. Daarvan




16

Welkom terug! Sleutel

Recommend Documents