1IMMS-löii W E D E R L E G G I N G ^-_^
/ir VAN HET OPSTEL OVBB:
„'S H U M S
'Al.
BElSEÏ.AAltSGES'riCHTKaï"
in nos. 153—155 der Provinciale Oroninger van 28 tot 30 September 1869;
Courant
DOOR
J. VAM KONIJNENBURG. Directeur der GesHc/iten te OmmerscJians en Veenhuüen.
(Ovevgedrukt uit Het Noorden (Nieuwe Groninger) Octolicr 1869)
SNELPEBSDBVK VAH H. GEEBÏSEMA JR. — GRONINGEN.
Hoe iemand, der zaak onkundig, onder het waas van waarheidsliefde, zulk een eenzijdig en oppervlakkig oordeel kan vellen en openbaar maken over een e halve eeuw bestaande algemeen gewaardeerde inrichtingen, is inderdaad onbegrijpelijk. Onverantwoordelijk zou het daarom zijn, zich tegen zóó veel dwaling en stoutheid niet met kracht te verzetten. De naamlooze schrijver wil in zijn kort betoog het publiek wijs maken, dat die instellingen, in plaats van doelmatig te zijn, niet slechts overtollig, maar zelfs schadelijk ja verderfelijk moeten heeten: Hij onderstelt eene algemeene blindheid, aan welker genezing hij trouwens schijnt te wanhopen. Aan wiens zijde echter zoodanige stompheid van oordeel gelegen is, wensch, ja moet ik aantoonen. De schrijver brengt zijn betoog tot drie afdeelingen , het nwaniedrijf," de urecJitspraah" en de „straf." Hij is van meening, dat bedelarij alleen te verontschuldigen zoude zijn als lichaamsgebreken en zwakheid, of wel ouderdom daarvan oorzaak waren, en opneming in de gestichten dan eerst gevorderd werd ten koste der in het onderhoud van deze bedelaars nalatige gemeenten, als eene haar op te leggen boete. „Maar lieden ," _ 'zoo zegt hij — „in de kracht huns levens, die niemands
4 hulp noodig hebben , zich aan uitspattingen overgeven, hun vermogen hebben doorgebracht en niet werken willen , laten zich opnemen en ontgaan op eene voor hen zeer aangename, — voor de armbesturen zeer kostbare, — wijze de natuurlijke gevolgen hunner verkeerdheden in 's Eijks bedelaarsgestichten." De aanleiding //tot het vertoon van bedelarij zou zijn het bestaan der gestichten zelf en de verleiding van daaruit ontslagenen, dat men daar zoo goed wordt verzorgd als vogeltjes in Jmnne looi, met amusementen en zonder zich dood te werken en voor sommigen met het uitzicht op eene veldwachters plaats. Zulk eene voorspiegeling zou zelfs tot bedreiging Yan de armbesturen voeren, tot de onredelijkste en sarrendste eischen van baldadigen , die zich anders laten opvatten en met man , vrouw en 4 kinderen dan ƒ 80 voor entree en pi. m. ƒ 400 voor verpleging aan de armenfondsen veroorzaken." „Zelfs „oppassende menscJien" zouden aldus dien weg opgaan. Het onbekommerde leven zou hen, na ontslagen te zijn , bewegen, spoedig weder te keeren.^ Hoe voorkomend armbesturen hen ook behandelen, zij laten zich ongaarne overhalen om te blijven, want „zij lielhen leloofd spoedig weer te lomen." En nu is de daarop gebouwde conclusie: De zoodanigen zijn niet bedelende gevonden, maar hebben gebedeld vom de straf te erlangen op vertoon van wanbedrijf." ,/Of wel elders ergens ter wereld zulk een toestand door regeering en justitie, in vereeniging met de lagere volksklasse, georganiseerd is, betwijfelen wij." Ziedaar de inhoud, de redeneering en de slotsom der Ie afdeeling. Blijkbaar schijnt de schrijver de oorzaken der armoede niet zwaar te hebben bestudeerd! Zedelijke en lichamelijke zwakheid of onvermogen gaan hand aan hand, werken op elkander en veroorzaken de een de ander. Geen
5 man van verstand kan uitmaken , of en in hoe verre eigen schuld eigenlijk oorzaak is der armoede. Tusschen twee beginsels moet er dus worden gekozen, of dat van dien Schot, die beweerde: ze is een hmlm aan de maatschappij. Geene hulp van het individu kan baten. Met den arme te helpen schept men meerderen , die gelijke hulp behoeven, en de kwaal wordt hoe langer zoo grooter, en eindelijk overweldigend, liet verkanlrerde deel moet dus afvallen, vergaan en het voorbeeld met de ervaring hiervan, is het eenige behoedmiddel. Het laisser faire moet dus worden opgevolgd. Maar kunnen zich de Christelijke denkbeelden daarmede wel vereenigen ? Is aan beschaving en humaniteit niet het besef gepaard, dat de menschheid één is, en haar, in haar eigen belang, de plicht is opgelegd, het gebrekkige te verhelpen, te veredelen en te verbeteren ? is dat niet het werk, waartoe ieder mensch kan en moet medearbeiden ? Schrijver schijnt daarvan niets te begrijpen! Maar 's vienscJien Jmlp is met de hedelaars-gesticliten immers zeer verkeerd, verderfelijk, volgens de practijk ! De arme hedeü voor den vorm. Het zijn steeds dezelfde luie, losbandige verkwisters! Laat ons zien. In de verloopen 47 jaren, dat de gestichten bestaan en de registers van de opgenomene bevolking zijn bijgehouden, zijn er 39,735 verschillende personen opgenomen. DaarvaA zijn er verpleegd geweest: Slechts eenmaal 26,036 personen Tweemalen Driemalen Vier en meermalen
6,653 3,244 . . . 3,802 Samen 13,699
u v « w
Van de 3 is er dus maar een andermaal opgenomen. Hoe kan men dan de gestichten eene ,/kweekplaats, eep broeinest van alle mogelijke ondeugden" heeten?
6 En wat nu die herhaalde opneming aangaat, de bevolking is verdeeld in validen , en half of geheel invaliden, waarvan over 1868 waren: "Validen Half invaliden , waaronder de kinderen. en geheel invaliden
1942 personen 2254 „ 541 „
Samen 4737
«
of respectievelijk 41, 48 en 11 procent. En zoo was de classificatie gewoonlijk. Is die herliaaUe wederkomst van een op de drie personen , nu zóó verwonderlijk, zóó vreemd, en een bewijs dat de massa in de gestichten wordt vertroeteld en bedorven? «Maar zij behooren toch niet tot de eigenlijke bedelaars." — Neen: of zij weten zich in het gewone leven niet staande te houden; of, hunne geringe middelen verteerd hebbende, blijft hun niets anders over dan te bedelen; of zich een en andermaal voor de gestichten aan te geven , op de wijze door den schrijver in het donkerste licht voorgedragen. wMen begaat dus het wanbedrijf om de straf deelachtig te worden." — J a , sommigen verkiezen het leven in de gestichten, nog boven het bedelaarsleven, met den aankleve van dien. Is dat zoozeer te veroordeelen en verderfelijk? liet oogmerk, onder anderen, bij de daarstelling der gestichten, is juist geweest het bedelen te doen ophouden, door de openstelling van dergelijke groote werkhuizen, welke die van Hoorn, Veere en Vilvoorden in der tijd hebben vervangen! Dat de verpleging voor sommigen te goed of liever niet gebonden en streng genoeg zou zijn is, om de energie bij hen nog te onderhouden en hen tot matigheid, werkzaamheid en braafheid op te wekken. Eem intusschen , die ons het ware volkomen peil van gebondene vrijheid weet aan te wijzen , voor zulk eene uiteenloopende, ongelukkige, zedelijk en lichamelijk
7 zwakke en bedorven bevolking, —dien zullen wij prijzen en hoog verheffen! Veel bedenkelijker is het dan ook, dat er jaarlijks nog onderscheidene verpleegden zijn, die zich schuldig maken aan het schrijven van brandbrieven, zonder ooit brand ie Uilen willen dichten', alleen om tot 15 jaren toe in de gevangenis te worden opgesloten. Vele malen is mij door bekwame mannen gevraagd, vanwaar dit verschijnselen ons antwoord kon geen ander zijn, dan dat het leven daar hun nog verkieslijker scheen, dan de beperkte vrijheid in de gestichten. Waarlijk men moet do minste menschen-klasse in hare veelvuldige soorten en zedelijke zwakheid kennen, om verlegen te staan omtrent de middelen tot herstel. Trouwens in de geheele beschaafde wereld suft men sints lang daarover; alleen de schrijver van het opstel is verwaand genoeg om er als uit de hoogte over te oordeelenü In de laatst verloopen 12 maanden van September 1868 tot Augustuss 1,1. zijn er te Ommerschans en Veenhuizen 157é personen opgenomen, waaronder 451 of 29 procent voor de 1ste maal, een nader bewijs, dat geenszins alle ontslagenen wederkeeren. Men moet zulke groepjesaankomelingen, vervallen, ziekelijk, moedeloos en in lompen gehuld, zien aanbrengen en te gelijker tijd dergelijke getallen weer moedig en hoop-vol met ontslag zien vertrekken, om het groot onderscheid waar te nemen, tusschen die beiden en om levendig overtuigd te worden van de doelmatigheid der verpleging. Maar gaan wij tot de behandeling der 2de afdeeling over. „DE EECHTSPEAAK." Ook daaromtrent heerscht dezelfde oppervlakkige en scheve oordeelvelling. Dat deze strafbare gevallen veel éénvormigs hebben^ ligt in den aard der zaak en dat de graad van strafbaarheid voor den Eechter, even als voor den schrandersten wijsgeer, bezwaarlijk te bepalen is, vat een ieder, be.
8 halve de naamlooze schrijver. Heeft de bedelarij geen plaats gehad met eenig ander misdrijf, dan is er voor den Eechter geen ruimte tot korter of langer voorafgaande opsluiting in een e gevangenis. Of zal hij zich begeven in de oorzaken der armoede en de omstandigheden van den beschuldigde: van geaardheid, van verwaarloosde opvoeding, van ondervonden verleiding, van indirecte oorzaken bij ouders, vrienden, meesters, heeren en vrouwen? Hoe uit dat alles een basis van eigen schuld te vinden. Hoe moeielijk zijn reeds andere gewone rechtspraken; waar de getuigen te vinden , tot zekerheid voor de feiten? Voegt men daarbij nog de talrijkheid der veroordeelingen, op slechts weinige plaatsen, daar, waarheen zich de meesten begeven, om nog het liefst of naar de Ommerscltans of naar Veenhuizen gebracht te worden, waar men zich vroeger bevonden heeft, eenigszins gewoon geworden is , kennissen of bloedverwanten heeft achtergelaten, en het zal geenszins bevreemden, dat deze rechtspraken na oppervlakkig onderzoek snel worden afgedaan. De verschillende gevallen, die de schrijver voorstelt, zijn allen van personen, die verlangen in de gestichten opgenomen te worden, wèl uit verschilende oorzaken, maar allen om, boven het bedelen of meerder gebrek te lijden, de verzorging alhier te erlangen, de minste, die zij, naar hunne krachten, zich weten te verwerven. Van de 68 in September opgenomenen in de gestichten te Veenhuizen, zijn er werkelijk 66 met 14 dagen gevangenisstraf veroordeeld, een tot 3 en 1 tot 6 maanden, alvorens te worden overgebracht; maar stel eens, de verscheidenheid was tien malen grooter, zou daarvan zoo veel beterschap te verwachten zijn en zou de billijkheid der uitspraken dan zooveel grooter zijn? Dat men de onbekookte beoordeeling en de schertsende toon der voordracht van den schrijver toetse aan het belang der zaak en men moet zich bedroeven over zijne verwaandheid en gebrek aan zedelijk gevoel.
9 Te bejammeren is het zeker, dat ook de kinderen, als gewoonlijk, in het lot der ouders deelen en zoo al vroeg met de gestichten kennis maken; maar, dat deze daar zooveel mogelijk afgescheiden van de ouders worden gehouden, in afzonderlijke zalen, onder geschikte pleegmoeders , aan orde en tucht worden gewend, op behoorlijken leeftijd gezet ter school gaan en dus indrukken over goede opvoeding en later ook onderricht in verschillende werkzaamheden bekomen, wat hun dienstbaar kan zijn, meer en beter dan zij t' huis genoten en ondervonden, voor dit alles heeft de schrijver, zoo het schijnt, geen gehoor. Veel minder nog dan geneigdheid, om zich van het bestaan dier middelen van opvoeding en vorming zelf te overtuigen, dat hij, van Groningen uit, in weinige uren zou kunnen doen. Doch begeven wij ons aan de 3
10 verpleging diende om gevaarlijken , baldadigen, lastigen, onschadelijk te maken," — zou even ongegrond zijn, daar een ieder beseffen zou, dat het opeenhoopen van de zulken, zelfs met crimineel gestraften, die enkel een onbekommerd leven wenschen te leiden, allen gevaarlijk maakt. — «Onverantwoordelijk zou het wezen, deze menschen zooveel vrijheid te geven als men daar doet en wij durven zeggen, dat het eene schande voor Nederland is, om kinderen van 3—15 jaren mede in zulk een verbannings-oord te plaatsen." •— wDat eindelijk de verpleging zou moeten strekken om de woeste gronden in Drente te cuÜiveeren, daartegen beweert de schrijver, dat de gemeenten en de armbesturen daarbij hoegenaamd geen belang hebben en de hooge pleegkosten daarmede zeer onrechtmatig afgedwongen worden." Welk een mengsel van onverstand, dwaling met eenigen scJdjn van waarheid! Toch volgt er letterlijk dit: «"Wie als bezoeker te OmmerscJians en Veenhuizen de inrichtingen ziet, de organi. satie ook in bijzonderheden waarneemt, hij kan niet anders dan hoogen lof toebrengen aan de bestuurders van die gestichten. Alles is op zijne plaats, ieder is jegens den bezoeker beleefd, overal heerschen netheid, orde en zindelijkheid. De directie is voorkomend, wijst gaarne alles aan en beantwoordt iedere vraag met de meeste viiendelijkheid. De oppervlakkige bezichtiging maakt een gunstigen indruk." (fMaar de inwendige toestand?" Hier is de schrijver zóó blijkbaar in tegenspraak met zich zelven, dat hij zich geheel bloot geeft aan een medelijdend schouder ophalen. Eene bezichtiging, niet van enkelen, maar van velen, op onderscheidene tijdstippen, door mannen van talenten, die zulke blijken oplevert, kan toch geene oppervlaJcMge worden genoemd. Zulke bezoeken kunnen toch niet zóó zeer met den inwendigen toestand verschillen. Is het niet genoeg, dat de gestichten
11 voor een ieder en ten allen tijde open staan en den bezoekers alle terechtwijzing en voorkomendheid aangeboden wordt? De gave van goed zien, wel te onderscheiden en juist te oordeelen, is toch niet te vorderen of op te dringen!! En in welk opzicht zou de inwendige toestand dan met het gunstig voorkomen zoo zeer verschillen ? wLuister eeus" — zoo gaat hij voort — wnaar de gesprekken van de verpleegden, naar de onderlinge bejegening , als er geen superieur is; hoor eens de verhalen van 't geen er in de laatste dagen voorviel; let op het werk en wat er tijdens het zoogenoemde werken gebeurt en men zal eenig besef erlangen van de vreeselijke gevolgen, die dat te zamen zijn van menschen van allerlei gehalte moet hebben. Men zal geneigd worden om onze vroegere woorden broeinesten, kweeJc-plaatseti van allerlei ondeugden gepast te vinden." Ik echter geloof het niet en velen met mij niet. Neen > hoewel het niet te ontkennen is, dat er lichtmissen, dronkaards vooral, stoute ondeugende lieden onder de verpleegden zijn, waarvan hunne opzending liet gevolg was; er zijn noch veel meer zedelijk en lichamelijk zwakken, onnoozelen onder, zoodat de algemeene indruk van het onmiddellijk dagelijksch verkeer onder hen niet anders is, dan dat zij , in 't algemeen, veel meer te beklagen dan te minachten zijn. Met zoodanigen geest bezield, is het oogmerk der samenbrenging en verpleging van hen geenszins een raadsel, maar uiterst bevattelijk en doelmatigst': De bedelarij te keeren, de aanleiding tot het plegen van misdrijven te verminderen, — een band daartestellen tot matiging van uitspattingen, — hen te noodzaken tot ontberingen, — hen te gewennen aan den arbeid, aan een geregeld ordelijk leven; elkander te leeren verdragen en dulden, — eeu ieder zooveel mogelijic bij ';ijn handwerk te doen arbeiden, op het' open veld, ecu matigen tijd van den dag, — hen tot berouw en inkeer te bren-
12 gen en te doen gelooven, dat eigen kracht en sterkte meer is dan men waande en in de beoefening hiervan de ware grootheid gelegen en voldoening te smaken is, en om de massa te doen voortbrengen, wat ieder zelf behoeft , de eerste levensbehoeften, zonder beschadiging der gewone industrie. Dit, en zooveel daaraan verbonden, is het sprekend oogmerk met de gestichten en maakte het goede evenveel gerucht, als het kwade, hoe vele voorbeelden van zedelijke en maatschappelijke verbetering zouden er dan aan het licht komen van het duUel-tal verpleegden, dat de gestichten slechts eenmaal bezocht? Maar laat ons den schrijver op den voet volgen. Het kameraadschap zou allen bederven; dus het goede , dat er ook heerscht, zou Uer alleen krachteloos zijn? Des nachts zouden er soms nieuwelingen half dood geslagen worden! En ik verzeker, dat het eene groote zeldzaamheid is, hevige onderlinge twist en vechterij te moeten keeren en dat ze nimmer plaats vindt, of de directie, met de politie gesterkt, treedt tusschenbeiden en het wangedrag wordt gestraft, of door den gewonen rechter, of door den Eaad van tucht aan elk gesticht, met de meest mogelijke nauwgezetheid. Wil men de getallen dier feiten vernemen en beoordeelen? De eersten waren 6 8 , waarvan 28 vóór de opneming en dus buiten de gestichten begaan zijn en de overige 40, waarvan : 9 Bedreiging en poging tot brandstichting. 18 Diefstal. 7 Mishandeling of verwonding. 4 Beleediging of verzet tegen ambtenaren. 1 Wegens valschheid in geschrift en 1 Subsidiair. De huishoudelijk bestrafte verkeerdheden waren: 84 Desertion of pogingen daartoe. 111 Verkoop van eigen kleeding. 24 Opkoop van gestichts kleeding.
13 17 14 139 27
Misbruik van sterken drank. Verzet tegen Overheden. Q-evallen van ongehoorzaamheid. Ontvreemding en verwaarloozing van goe. deren. 31 Onzedelijkheid, en 94 Twist en mishandeling. Sftmen 540. Zeker geen onaanzienlijk getal, maar onder 5000 bijeengebrachte verpleegden, over een geheel jaar, in vier gestichten, dat tevens een bewijs oplevert, dat van alle verkeerdheid kennis genomen en daaraan ook gevolg gegeven wordt. De arbeid, die de verpleegden verrichten, wordt door den schrijver niet geteld of gewaardeerd. wG-elijk echter in bedelaarszaken alles, het wanbedrijf, de recJiüpraah, de straf voor den vorm is en alleen in vertooning bestaat, zoo ook met het werk. Men neemt den schijn aan, alsof men werkt. Wie het ziet, meent, dat er werkelijk iets wordt uitgevoerd, inderdaad beteekent het niets." Daar de drijfveer tot arbeiden, uit den aard der zaak, hier zooveel minder is dan in het gewone leven, waar alles gekocht moet worden, terwijl hier het noodwendige levensonderhoud wordt geschonken en alleen zakgeld en uitgaanskas moeten worden verdiend en dan van meer dan de helft invalide personen, kinderen of ouden van dagen, ook maar een matige dag-taak kan worden gevorderd, zoo spreekt het van zelf, dat het product ook zoo veel minder kan zijn dan van gewone arbeiders. Ondertusschen zijn er te Ommerschans 21 en te Veenhuizen 22 groote hoeven met respectievelijk 750 en 1000 hektaren ontgonnen gronds, met 188 paarden, 700 stuks rundvee, 1700 schapen en over de 100 varkens; dat alles door verpleegden wordt bediend, behandeld, verzorgd en bewerkt. De wijze van bewerking wordt door eiken kundigen
14 bezoeker geprezen en de oogst van het loopende jaar bestaat uit: 10,346 hektoliters rogge . . a ƒ 7 ƒ 72,422 5,277 „ haver . . „ - 3 - 15,831 564 // boonen . „ - 7 - 3,948 p. m. 30,000 n aardappelen „ - 1 - 30,000 Aan tuinvrachten, p. m. . . . w . . - 4,000 1,442 voer hooi, a ƒ 10 't voer n . . - 14,420 Verleden jaar is er aan zuivel gewonnen voor - 36,381 En wegens aanfokkerij, vetmesterij en wolschering verkregen voor - 19,284 Samen . . . ƒ 196,286 dat zuiver nagenoeg een derde uitmaakt der kosten van verpleging der geheele bevolking, namelijk met bij-berekening van 't geen nog verdiend wordt aan de vervaardiging en herstelling van alle kleeding , huisraad en gereedschappen, mede voor de boerderij en veenderij, waaruit te Veenhuizen alleen jaarlijks 700 dagwerk turf, op 2 uren afstands, met bokschuiten wordt gehaald en naar de gestichten overgebracht. Voegt men daarbij nog het onderhoud aan de gebouwen, waartoe voor ƒ 20,000 aan materialen wordt verwerkt, het onderhoud aan bruggen en wegen, de vervaardiging van 400,000 koffiezakken 'sjaars, de uitbreiding van de hout- en boschteelt en desalniettemin wil de schrijver doen gelooven, dat de verrichte arbeid niets leteeJcent e n d a t h e t n quasi-werlcen" loomheid en luiheid bij allen zoodanig verwekt, dat niemand hen, na ontslag, in dienst hebben wil of houden kan. Waar is hier waan, vooroordeel en blindheid? Het kost ons waarlijk moeite ten einde voort te gaan! Nu volgt de moeielijkheid, om de beide kunnen van elkander gescheiden te houden. Waarlijk dat is een der grootste moeielijkheden, waarin het toezicht van directie en politie steeds te kort schiet, en toch durven wij beweren, ook daarin niet zoo ongelukkig te zijn en voor
15 leugentaal te verklaren, wat de schrijver met halve woorden met algemeenheden te kennen geeft. Wij schromen echter niet optegeven, dat de gevallen van het verwekken in de gestichten van onwettige kinderen aan al de 4 gestichten, bij zulk een ruim verkeer, over de laatste vijf jaren bedraagt: In het loopende bijna ten einde zijnde jaar 1869 . 5 I, 1868 7 // 1867 4 » 1866 5 u 1865 6 Dat iedereen die cijfers naar de omstandigheden en de bevolking beoordeele. Wij schromen dat oordeel geenszins. Maar sommige gehuwden worden in eene woning geplaatst en genieten alzo o het familie-leven. Dit echter, dat veel voor heeft, met betrekking tot eenige opzieners te velde, hulp-veldwachters en andere functionarissen, die daardoor bruikbaarder en meer vertrouwd zijn, heeft men echter in den laatsten tijd gemeend te moeten beperken en is thans slechts bepaald tot hulp-veldwachters, die uit de verpleegden zijn gekozen, doch die geleidelijk, gedeeltelijk althans, door ambtenaar-veldwachters worden vervangen. Het thans nog aanwezige getal van deze in woningen of hutten aan de grenzen verblijvende huisgezinnen bedraagt : 25 te Ommerschans 15 aan het Ie gesticht te Veenhuizen 12
It
II 2 e
II
II
ib.
en 15 „ „ 8e ,/ „ ib. samen 67, tellende 233 hoofden, waaronder echter ook eenige weduwen zijn, welke men die gunst, op hunnen ouden dag, niet wil ontnemen. Dat die huisgezinnen ook van het noodige huisraad in gebruik zijn voorzien, waarvan de schrijver een brecde lijst heeft gelieven te geven, die wij niet zorgvuldig wil-
16 len nagaan, spreekt van zelf. Ik zou wensehen, dat die gunst aan meerdere brave menschen, zonder bedenking, konde verleend worden, als eene aansporing mede tot een meer betamelijk, matig, zedelijk leven; maar wij bedoelen thans geen verhandeling te schrijven, noch de grond-gedachte des schrijvers te ontzenuwen. Wèl is over de wering der armoede het laatste woord nog niet gesproken; doch de gehalte van het courant-artikel moest in het ware licht worden gesteld! » Nog een laatste woord over de kosten van verpleging. Deze bedragen, toegepast op de sterkte der bevolking van de bedelaars-gestichten, over 1868, als volgt : 1942 validen X ƒ 85 ƒ 67.970. 2254 half-invaliden X ƒ 72.50. . . - 163.415. en 541 geheel-invaliden X ƒ 85 . . . - 45.985. samen 4737 samen / 277,370. Of gemiddeld / 58.50 de persoon. Voegt men daarbij p. m. ƒ 250,000 eigen producten van allerlei aard en men verkrijgt ongeveer ƒ 90 voor de kosten van onderhoud niet alleen, maar ook van geneeskundigen dienst, onderwijs en uitgaanskas bij vertrek met ontslag, om, ten minste eenige weken, de proeve te hervatten om zich in het gewone leven staande te houden en zich te spenen aan zoo veel, dat de vermogende zich in de ruimte weet te verschaiTen, maar waaromtrent de behoeftige eene matigheid en zedelijkheid behoort in acht te nemen en zich moet opleggen, die te prijzen is, meer dan des schrijvers denkwijze eigenlijk waardig is, breeder te worden onderzocht. wEien n'est beau que Ie vrai, Ie vrai seul est aimable." Veenhuizen, 13 October 1869.